Vitaminen en mineralen bij schapen Jan Van Ginderachter Geel 29 november 2012
Moeflon: Ovis ammon
Mineralen • Op te delen in onmisbare elementen en anderen. • De onmisbare mineralen: – Macromineralen: Fosfor(P), calcium(Ca), Magnesium(mg), Natrium(Na), Kalium(K), Chloor(Cl), Zwavel(S) – Oligo Oligo--elementen of sporensporen-elementen: ijzer(Fe), Zink(Zn), Mangaan(Mn), Koper (Cu), cobalt (Co), Iodium (I), Molybdeen (Mo), Selenium(Se)
• Anderen: van weinig belang of contaminatie.
De rol van deze oligooligo-elementen 1. 2. 3.
onderhoud van een goed draaiend metabolisme. Activator(catalysator) van enzymes en hormoonsystemen die belangrijk zijn naar zowel immuniteit als vruchtbaarheid. Bij tekorten; 1. 2. 3. 4. 5.
Minder groei Minder opname Vruchtbaarheidsproblemen Immuunsysteem onder druk vet & KH metabolisme minder efficient
Calcium(Ca) en fosfor(P) • • •
1) 2) 3) –
•
•
•
Afhankelijk van stadium; onderhoud, productie, dracht en groei
4) Gedurende de dracht moet het Ca gehalte lager zijn dan vlak voor het einde van de dracht. In die periode wordt het lichaam getraind om zuinig om te gaan met het Ca. En de opname vlak voor het einde van de dracht van het calcium zal dan veel efficiënter geschieden. Hiermee kan je melkziekte of melkkreupel voorkomen. Een voorwaarde is wel dat er geen tekort aan vitamine D is. 5) Calcium en fosfor zijn altijd gekoppeld. Het is ook van belang dat deze verhouding juist is. Dit heeft te maken met het feit dat Calcium en fosfor samen in een mineraal in het bot wordt ingebouwd. Bij een gestoorde Ca / P verhouding, bijvoorbeeld het voeren van brood (Hoog P gehalte) zal er een afwijkende beenvorming optreden. 6) De CalciumCalcium- fosfor verhouding: –
• •
Nodig voor de botstofwisseling Ca is ook nodig voor een goede spiercontractie. De gewenste calciumgehalte in het voer (% Ca en P van de droge stof)
Bij een laag P gehalte is 2/1 geen probleem. Bij mannelijke lammeren en volwassen rammen 2.7/1
7) Ca en P zijn ook altijd gekoppeld aan vitamine D omdat deze de opname reguleert van Ca en P. 8) Enkele aandoeningen bij een verkeerd Ca / P en Vit D voeding zijn: melkziekte melkziekte,, melkkreupel melkkreupel,, gestoorde beenvorming bij weidelammeren, weidelammeren, stijve overhouders, overhouders, urolithiasis urolithiasis..
Magnesium (Mg) • 1) Magnesium komt voor in botweefsel en is ook belangrijk voor de groei. • 2) Magnesium is nodig voor activering van enzymen (intracellulair). • 3) Ook zorgt magnesium voor een goed verloop van de spiercontracties en zenuwsignalen. • 4) Een tekort geeft kopziekte, weide tetanie, hypomagnesiaemie. hypomagnesiaemie. • 5) Te veel geeft Diarree. • 6) De onderhoudsbehoefte voor Mg ? Verschillende cijfers gevonden, meestal overgenomen van melkvee voor schapen, Voor een koe is het 2,5 gram per dag en 0,12 g per iedere geproduceerde liter melk. • 7) Benuttings % van Mg van een rantsoen met hooi is ongeveer 20 – 30 %, eveneens afhankelijk van de MgMg-bron • 8) K en het eiwit gehalte van het voer verlagen de benuttings % van Mg.
Natrium(Na), Chloor(Cl) en Kalium(K) (zout) • Belangrijk voor ionisch evenwicht. Op celniveau= pompsysteem; Na, Ca versus K en Mg. • Electrolytenbalans: opname Ca en P • Natrium is belangrijk bestandsdeel van het speeksel onder vorm van bicarbonaat. • Onderdeel van de bufferwerking van de pens: Ph!
Behoeftes van Natrium(Na), Chloor(Cl) en Kalium(K) (zout) • Kalium is zelden of nooit een probleem. Meestal voldoende op overschot o.a. gemellasseerde producten. Minimaal 4.9 gram/kg DS • Natrium wordt meestal onder vorm van zout of natriumbicarbonaat toegevoegd. Minimale behoeftes van natrium is 0.7 tot 1.2 gram/kg DS. • Meestal hoger gedoseerd om smakelijkheid te bevorderen (zout) • Bicarbonaat is bitter • Chloor heeft vergelijkbare behoeftes als Natrium. Grootste aanbrenger is zout.
sporenelementen • Belangrijke voor het microbieel leven in de pens. • Onderdeel van tal van enzymesystemen. • Opgeslagen in bepaalde weefsels; lever , beenderen, spier. • Bloed: homeostasis. • Complex systeem van opname in de darm.
Aanvoer van sporenelementen in mg/kg droge stof (benodigd) sporenelement
Carentie limiet
Optimale dosis
Toxische limiet
Cu
7
+/+/-10
15
Co I Mn Zn Se Mo
0.07 0.15 45 45 0.1 -
0.1 0.2--0.8 0.2 50 50 0.1 -
10 8 1000 250 0.5 3
CU, Koper • 1) In het voer moet er ongeveer tussen de 5 en 15 ppm koper aanwezig zijn. Volgens een ander artikel moet dit tussen de 7 en 11 ppm zijn. • 2) Meer dan 15 ppm kan kopervergiftiging / koperstapeling geven • 3) Minder dan 5 ppm kan kopergebrek geven • 4) Beschikbaarheid van koper in het voer is uit gras en kuil veel slechter dan vanuit hooi • 5) Zwavel en Molybdeen verlagen de koperbeschikbaarheid in het voer • 6) Hoog eiwit gehalte van het voer geeft lage koper benutting uit dat voer. • 7) Houd rekening met rasgevoeligheid (Zie onderdeel kopervergiftiging kopervergiftiging))
Koper gevoeligheid per ras Er is nogal een verschil in de gevoeligheid voor koper bij de verschillende schapenrassen. Voor onderstaande diagram zijn 7 verschillende groepen schapen gevoerd met een voer met een hoog kopergehalte (34 mg koper/ kg krachtvoer 800 g krachtvoer per dag 100 dagen lang). De Texelaar en de kruislingen Texelaars hebben de hoogste waarde van koper in de lever. (Zie staafdiagram 1)
Kopergebrek (swayback, enzoötische ataxie) •
Koper heeft een belangrijke functie bij: – – – – – –
• • • • • • •
1) de opname van ijzer uit de darm, 2) de aanmaak van bloed, 3) de botontwikkeling, 4) de wolgroei, 5) de pigmentatie van de gekleurde hol en haren, 6) De vorming van de myelineschede rondom de zenuwbanen (is een soort isolatie van de zenuwbanen)
de beschikbaarheid van koper in het voer is laag (5(5-10%) en erg variabel Texelaars benutten koper uit het voer beter dan andere rassen Zwavel en Molybdeen in het voer verlagen de koper beschikbaarheid in het voer Benutting van koper uit gras en kuilvoer is slechter dan uit hooi. Hoog eiwitgehalte van het voer geeft ook een lagere koperbenutting uit het voer. Op zandgronden komt kopergebrek (samen met Kobalt en Natrium gebrek) meer voor. Kopergehalte in het voer van 5 ppm wordt als ondergrens aangehouden en van 15 ppm als bovengrens. Echter met de variabele beschikbaarheid van koper zijn dit maar globale richtlijnen.
Zn, Zink
• Zink heeft een functie bij de weerstand, met name bij het wegvangen van de radicalen. • Zink wordt beter opgenomen in de verbinding van Zinkchelaat dan in de vorm van zinkoxide • Belangrijk bij groei, pootgewrichten, kreupelheid, vacht, huid, vruchtbaarheid
J, Jodium • Voor de productie van schildklier hormonen heeft de schildklier Jodium nodig. • Schildklier hormonen werken in op de stofwisselingsprocessen in het dier en bepalen hoe snel dit verloopt. Een jong dier heeft een hogere stofwisseling, zodat ook de behoeft aan jodium van een jong dier groter is dan bij een volwassen schaap. • De dracht en de melkproductie vragen ook een hoger jodium behoefte • Gehalten in het voer heb ik helaas niet kunnen vinden.
Co, Cobalt • • • • • • •
Tekorten een onderschat probleem bij lammeren Noodzakelijk om vit B12 aan te maken in de pens: cobalamine Bij gebrek aan cobalt: geen productie van Vit B12 Normaal voldoende in grond, met uitzondering van zandgrond. Tegenwoordig regelmatig tekorten vastgesteld (metaalslakken) Behandeling van grond met enkele kg cobaltsulfaat of –chloride Beperkingen in de mengvoederwereld wegens kankerverwekkend. Maximum van 2mg /kg volledig diervoeder • Gras bevat 0.1mg/kg DS, rode klaver 15mg mg/kg DS
Symptomen bij cobaltgebrek • 1) afwijkend graasgedrag, o;a kaalvreten onder verzinkte draad. verminderde eetlust. • 2) Traag, suf, achterblijven, neervallen, traanogen. • 3) Verminderde groei lammeren en zelf het vermageren van de lammeren • 4) Bloedarmoede, anaemie • 5) Soms diarree, dit komt door de verminderde weerstand van de dieren • 6) Fotosensibiliteit, gevoeliger voor licht. Met gevolgen als gezwollen koppen met oedeem aan oren en oogleden, tranende ogen, korstvorming op neusrug en langs de randen van de oren en soms het afsterven van de oorpunten (zonnebrandverschijnselen).
Mn, Mangaan • Meestal geen tekorten van Mangaan. • Weinig opname van het mangaan (+/(+/-3%) • Bij eventuele tekorten: – – – – – –
Verminderde groei Vruchtbaarheid daalt Beenwerk: gewrichten, weekbeendergestel Deel van bepaalde hormonen en enzymesystemen Energieproductie Huid
Fe-- ijzer Fe • Meestal voldoende aanwezig in de grondstoffen. • In tal van Belangrijk voor: – Immuunsysteem – Hormoonfuncties – enzymesystemen: • hemoglobine transport zuurstof. • Myoglobine (spier) • bloedvorming
Sporenelementen en biobeschikbaarheid • Verteringssysteem = éérste lijnsdefensie voor toxines, pathogenen en chemische componenten (o.a. aluminium). • Vernuftig systeem om absorptie te regelen • Op basis van enzymes; activeren darm voor transportkanalen te mobiliseren. – Sporen zijn op hun beurt katalysatoren van enzymes.
• Hormonale aanpassingen: synthese van transporteiwitten.
Voorkomen--chemisch vormen Voorkomen • Anorganische vormen: oxiden , chloriden, sulfaten. • Organische vormen; complexen o.a. phytine, oxalaten, organische zuren, polyfenolen, celwanden. • Chelaten? Proteinaten? Complexen? Polysacchariden,aminozuren.Nogal verwarrend en vaag! Op basis van ligand (metaal(metaal-ion met een molecule of een zwakke verbinding ) • Chelaat= grieks woord voor schaar, pincet van een krab: chele.
Kopersulfaat • Molecuulformule Molecuulformule:: Cu CuSSO4 × 5 H2O • IUPAC IUPACKoper(II)sulfaat Koper(II)sulfaat pentahydraat • Andere namen kopersulfaat; kopervitriool; blauwe aluin
Organische vormen • Oxaalzuur en afgeleiden komen voor in verschillende planten planten,, met name rabarber en klaverzuring klaverzuring.. Voedingsmiddelen die aanzienlijke hoeveelheden oxaalzuur bevatten zijn cacao,, chocolade cacao chocolade,, de meeste noten noten,, bessen,, bonen en bieten bessen bieten.. Ook komt het voor in peterselie en spinazie spinazie..
Model for Mineral delivery and absorption from Mintrex
®
Metallothionein or ZnAlbumin
INTERACTIE MINERALEN ONDERLING S
P
Co
F
W
As Fe Cl Se Zn
Na
Mg
Ca l
Ag Mo
Cd K Mn
Cu
Al
Be
Over vitamine E en selenium... Fysiologische achtergrond •
•
•
•
Vitamine E en selenium zijn beiden erg belangrijk en essentieel voor het metabolisme, maar zij vervullen verschillende biologische functies. Vitamine E is het meest efficiënte vetoplosbaar antioxidant en wordt vooral opgestapeld ter hoogte van de celmembranen celmembranen.. Daar is vitamine E in staat om de polyonverzadigde fosfolipiden te beschermen tegen oxidatie. Bij een tekort aan vitamine E worden de celmembranen beschadigd en waarmee ook de bescherming van de celinhoud wordt aangetast. Selenium is de meest belangrijke factor in het antioxidant enzyme glutathion peroxydase. peroxydase. Vier Selenium moleculen zitten in het enzym glutathion peroxidase (GSH(GSH-Px). Dit enzym komt vooral voor in het cytoplasma,, dwz. in een waterachtige omgeving. Daar is het enzym in staat om vrije radicalen te vangen. Deze cytoplasma spelen een belangrijke rol in het oxidatieproces, waar zij min of meer de aanzet kunnen geven tot het oxidatieproces door een kettingreactie te ontketenen. Vrije radicalen kunnen behoorlijk schadelijk zijn voor bv DNA en kunnen een cel muteren. Zowel vitamine E als selenium zijn dus erg belangrijk in het proces dat de cellen moet beschermen tegen oxidatie oxidatie.. Doordat vitamine E vooral in actief is in de celmembranen en selenium in het cytoplasma (celinhoud) vullen zij elkaar perfect aan, maar géén van beiden kan de klus alléén klaren. Zij kunnen elkaar dus hoegenaamd niet vervangen. vervangen. Vergelijk het maar met een motor: om je succesvol te kunnen verplaatsen met de wagen, heeft de motor zowel olie als brandstof nodig. Beiden zijn essentieel, maar kunnen elkaar niet vervangen.
Vitamine E (alfa(alfa-tocoferolacetaat) en Selenium (Se) •
algemeenheden – 1) Heeft invloed op de totale energie stofwisseling – 2) Het beschermd de onverzadigde vetzuren en Vit A tegen oxidatie – 3) De behoefte van Vit E neemt toe als het dieet dan ook veel onverzadigde vetzuren bevat, maar ook als het erg weinig selenium bevat. – 4) Vit E zit in Gras, Kuil, Granen. – 5) Slecht hooi, oud hooi, Maiskuil, oud krachtvoer hebben een laag vit E gehalte – 6) Lever, Baarmoeder, Testikels, bijnieren en hypofyse bevatten veel Vit E echter het komt in alle organen voor. – 7) Een gebrek aan Vit E geeft Stiff lamb disease en VES
•
Minimale behoeften: – 1) – 2) – 3)
•
Minimaal 0,1 mg selenium per kg ds voer Minimaal 50 mg Vit E / kg ds bij drachtige ooien in het voer. Bij niet drachtige dieren is 30 mg Vit E / kg ds voer voldoende.
Veel gebruik van beschermde selenium en organisch gebonden selenium: sacharromyces cervisiae
Vitamine A (retinol) • 1) Vitamine A en Caroteen zijn nauw verwant. Vitamine A wordt gemaakt uit Caroteen. Caroteen wordt ook wel een propro-vitamine A genoemd. Caroteen is de oranje gele kleurstof die bijvoorbeeld in wortels de wortel oranje kleurt. Caroteen zit ook veel in groene planten. Caroteen wordt in de lever, maar vooral ook in het slijmvlies omgezet in Vit A. Vitamine wordt opgeslagen in de lever. • 2) Vitamine A is van belang voor dekweefsel zoals huid en (mond)slijmvliezen maar ook voor ogen, geslachtsorganen, het darmkanaal. • 3) Tijdens weide periode wordt voldoende Vit A opgenomen. (vers gras) • 4) Hoe ouder het ruwvoer hoe minder caroteen het bevat. • 5) Een te kort aan Vit A geeft tal van problemen:Vitamine problemen:Vitamine A gebrek • 6) behoeftes variëren volgens bron: 7500 tot 15000 IU/dier
Vitamine A deficiëntie • Verschijnselen van Vit A gebrek kunnen zijn: – – – – – – – –
1) Groeivertraging 2) Slechtere kwaliteit wol 3) Speekselvloed door aangedane slijmvliezen. 4) Diarree 5) Neusuitvloeiing 6) Longproblemen 7) Nachtblindheid, slecht zien 8) Verminderde weerstand; dit komt door verminderde aanmaak antistoffen maar ook door slechtere kwaliteit van het slijmvlies. – 9) Verminderde vruchtbaarheid van de ram – 10) Verminderde vruchtbaarheid van de ooi door VES en Abortus Abortus.. – 11) Minder levensvatbare lammeren
Vitamine D (D3= cholecalciférol) • 1) Voor vroeg gespeende lammeren: 6,7 IE / kg lichaamsgewicht / dag • 2) Voor alle overige schapen: 5,6 IE / kg lichaamsgewicht / dag • 3) Vitamine D wordt geactiveerd in de huid onder invloed van zonlicht. Schapen die in het zonnetje staan hebben dan ook een hoger niveau aan actief Vit D. • 4) Goed hooi is een goede vitamine D bron. • 5) Vitamine D reguleert de huishouding van Ca en P (reguleert de opname van Ca en P en de Ca / P opname en afzet in het bot. • 9) Enkele aandoeningen bij een verkeerd Ca / P en Vit D voeding zijn: melkziekte melkziekte,, melkkreupel melkkreupel,, gestoorde beenvorming bij weidelammeren,, stijve overhouders, weidelammeren overhouders, Urolithiasis Urolithiasis.. Zie aldaar
Vit B1: Thiamine • • •
Thiamine wordt normaal in de pens van de schapen aangemaakt door de pensflora Door gebrek aan structuur in het voer is er een gestoorde pensflora, deze dieren zijn gevoeliger voor thiamine deficiëntie dan wanneer er wel voldoende structuur in het voer aanwezig is. Lammeren zijn gevoeliger dan ouder dieren. – Oorzaak 1) Door bijvoorbeeld voeren van te veel melasse daalt de pH in de pens en veranderd de pensflora samenstelling. De Thiamine producerende micromicro-organisme sterven af en de productie ligt stil – Oorzaak 2) Bepaalde varens, koolsoorten of eikenschors bevatten Thiaminase. Dit Thiaminase breekt Thiamine af. Gevolg geen thiamine meer voor het schaap. – Oorzaak 3) Bij een pens vervuiling, waardoor er verkeerde flora in de pens zit kunnen er bacteriën in de pens komen die ook Thiaminase produceren. Dit breekt Thiamine af. – Oorzaak 4) Parasitaire infectie è wormen. Deze kunnen thiamine die geproduceerd is in de pens voor zichzelf gebruiken zodat er niks overblijft voor het schaap. – Oorzaak 5) Antagonisten, stoffen die Thiamine verdringen (competitief de plaats van thiamine innemen) een bekende is het middel Amprolium dat tegen coccidiose wordt gebruik.
Symptomen van vit B1 gebrek • 1) Lijkt een beetje op hersenvliesontsteking • 2) Verminderde eetlust, sufheid, Blindheid, incoördinatie, dringen. • 3) Temperatuur is normaal (Geen koorts) • 4) Bij verder verloop verlamming, kramp • 5) Soms diarree speekselen.
1. Definitie Urolithiase • Urolithiase wordt gedefinieerd als een steenvorming ter hoogte van de urinewegen. • Deze aandoening wordt vooral gesignaleerd bij jonge, mannelijke dieren. • Het meest frekwent komt Urolithiase voor bij lammeren en mestrunderen, maar ook konijnen, honden, katten, geiten en paarden kunnen er het slachtoffer van worden. • Bij lammeren en mestrunderen kan een laattijdige vaststelling van de aandoening leiden tot de dood.
2. Klinische verschijnselen • Een eerste verschijnsel van Urolithiase is een daling van de dagelijkse voederopname. • In een verder stadium van de aandoening wordt een sterk bemoeilijkte urinelozing waargenomen, gepaard gaande met hevige abdominale pijnen, buikpersen en kolieken. • Bij schapen en geiten vinden daarbij zeer hevige staartbewegingen plaats; bij mestvee wordt de staart eerder rechtop gehouden. • Meestal doet urolithiase zich voor bij meerdere dieren in een zelfde groep.
3. Vorming van stenen : hoe ? • •
Een kombinatie van drie theorieën moet toelaten het verschijnsel van steenvorming te verklaren: 3.1 KristallisatieKristallisatie-theorie: – – – – –
•
3.2 MatrixMatrix-theorie : –
•
De urineurine-zuurtegraad (pH) is bepalend voor het al dan niet neerslaan van de mineralen bij een oververzadiging: bij een sterk alkalische pH neemt de oplosbaarheid van de mineralen af, wat leidt tot neerslag. Steenvorming rond een kern (kiem, onzuiverheid) vindt plaats als gevolg van energetische faktoren, en wordt geïnduceerd door mechanische schokken. De steenopbouw is vergelijkbaar met de opbouw van beenderweefsel: naast een minimale hoeveelheid mineralen zou ook een organische matrix vereist zijn (bakteriën, slijmstoffen ?).
3.3 InhibitorInhibitor-gebrek : – –
Deze theorie stelt dat in de natuur steenvorming verhinderd wordt als gevolg van aanwezigheid van bepaalde chemische stoffen (inhibitoren): vb. citraat, pyrofosfaat, mucopolysacchariden,... Bij een tekort aan deze inhibitoren vindt steenvorming plaats. Deze theorie laat toe te verklaren waarom steenvorming zeer diersoortafhankelijk is, en ondanks een hoge koncentratie aan mineralen zich toch niet altijd voordoet.
4. Ontstaan van urineurine-stenen: risicofactoren •
4.1 Mannelijke dieren : – – –
•
4.2 Genetische faktoren : –
•
Bij mannelijke dieren kunnen de gevormde stenen, vanwege de anatomische bouw van het urinestelsel, zeer moeilijk of niet verwijderd worden. Steenvorming kan echter ook voorkomen bij vrouwelijke dieren, maar deze kunnen de stenen gemakkelijk verwijderen. vooral bij schapen komen belangrijke verschillen voor tussen de rassen. Zo zijn Texels meer gevoelig dan Suffolk schapen.
4.3 Overaanbod aan mineralen in het voeder, ongunstige Ca/P : –
– – –
Fosfor : Bij dieetkoncentraties van meer dan 0,5 % fosfor, neemt de kans op steenvorming sterk toe, zeker wanneer de Ca/PCa/P-verhouding daarbij lager is dan 1,5 . Voor intensief vetgemest rundvee is een PPnorm van 0,4 % op het krachtvoeder in elk geval toereikend. De Ca/PCa/P-verhouding dient voldoende groot te zijn: bij mestlammeren wordt een minimum van 2 geëist. Veelal betekent dat een calciumcalcium-gehalte van 1,2 à 1,5 % op het eindvoeder. Magnesium : Het risiko op steenvorming neemt toe wanneer de MgMg-opname te groot is. Magnesiumoxyde beïnvloedt CaCa-resorptie negatief, en werkt bovendien alkaliserend op de urineurine-pH. Het is vooral bij deze laatste toestand, dat een overaanbod aan mineralen neergeslagen wordt, en leidt tot steenvorming. Natriumbicarbonaat : werkt eveneens alkaliserend op de urineurine-pH Silicaten : een overmaat aan silicaten (zand) in het rantsoen kan in zeldzame gevallen leiden tot de vorming van silicaatstenen.
4. Ontstaan van urineurine-stenen: risicofactoren •
4.4 Overmaat aan eiwit in het rantsoen : –
•
4.5 Struktuurgebrek, acidose : – –
•
Beide tekorten uiten zich in een verhoging van de koncentratie aan mineralen in de urine. Bij gevallen van Urolithiase wordt bij voorkeur de hoeveelheid zout op het eindvoeder verhoogd tot 2 à 3 % Vooral de opname van drinkwater wordt daardoor positief beïnvloed.
4.7 Onevenwichtige vitaminering – –
•
Bij acidose of pensverzuring remt het gevormde melkzuur de urinevorming ter hoogte van de nieren. Bovendien treedt er ook een deshydratering op, waardoor de urine méér gekoncentreerd wordt aan mineralen (magnesium, fosfor). Ook struktuurgebrek wordt het best vermeden, vermits het in de praktijk veelal gepaard gaat met een pensverzuring.
4.6 Gebrek aan fris, zuiver drinkwater, gebrek aan zout : –
•
Te veel eiwit leidt tot een verhoogde vorming van ammoniumammonium-ionen, en tot een verhoogde urineurine-pH. Hierdoor neemt de kans op steenvorming toe (vooral struvitstenen)
Een gebrek aan Vitamine A kan leiden tot een verhoorning van het epitheel van de urinewegen. Hierdoor neemt het risiko op bakteriële infekties toe. Door ureumureum-splitsing neemt de koncentratie aan ammonium ammonium--ionen toe. Een overmaat aan Vitamine D kan leiden tot een te hoge onttrekking van fosfor uit de beenderen, waardoor de urineurinekoncentratie toeneemt (onder invloed van parathormoon).
4.8 andere faktoren – –
bepaalde fytofyto-oestrogenen (klaver) en synthetische groeibevorderaars vergroten het risiko op steenvorming. gebrek aan hygiëne en bewegingsvrijheid worden bij voorkeur vermeden.
5. soorten urineurine-stenen • 5.1 struvitstruvit-stenen – struvit = Magnesium ammonium fosfaat hexahydraat – de meest voorkomende steen, vooral bij herkauwers
• 5.2 calciumcalcium-stenen – bij rundvee vooral bij rantsoenen rijk aan suikerbietkoppen of bietebladeren: calcium--oxalaat calcium – ook bij paard en konijn
• 5.3 silikaatsilikaat-stenen – eerder voorkomend onder extensieve teeltsystemen (N. Amerika, Australië) bij zand--verontreiniging van de ruwvoeders zand
• 5.4 organische stenen (purine(purine-derivaten) – Xanthine Xanthine--stenen bij schapen (soms als gevolg van Molybdeengebrek) – Urinezuurstenen bij jonge biggen (soms als gevolg van een te lage opname van melk)
6. Preventie • Maximum fosfor op krachtvoeder voor lammeren : 0,35 - 0,45 % (all mash voeder naast stro) • Minimale Ca/PCa/P- verhouding : min 2 tot 2.7 • voldoende struktuur in het rantsoen • voldoende vitamine A • Evenwichtig rantsoen (eiwit/energie)
7. Behandeling • • • •
Minimale Ca/PCa/P-verhouding: verhogen tot minimaal 2 Geen overmaat aan magnesium oxyde Geen overmaat aan natriumbicarbonaat Gebruik van urineurine-pH pH--verlagers: –
• • • •
Calcium chloride : 0,5 - 1,5 % op krachtvoeder
Verhoogde dosis zout (NaCl) : 2 - 3 % op krachtvoeder Voldoende structuur in het rantsoen Voldoende vitamine A ; geen overmaat aan vitamine D Voldoende vers, fris drinkwater
behoeften aan calcium en fosfor(per dier/per dag) categorie Volwassen ooien
Gewicht kg
Calcium(g/d) Fosfor(g/d)
60
4
3
70
4.5
3.5
80
5
4
25 (0.35)
10.3
3.7
40 (0.35)
13.6
4.8
30 (0.15)
2.5+2.1
2+0.6
40 (0.15)
3+2.1
2.5+0.6
70 +7 (2)
8
4.4
70 +11(3)
10
4.9
70 +7 (2)
13.8
5.8
70 +11(3)
19.1
7.1
Lact ooien +0 à 3 wek
0.45 (lammeren)
15.6
6.5
Lact ooien+7 à 10 wek
0.45 (lammeren)
8.7
3.6
slachtlammeren Ooilammeren (fok) Drachtige ooien -6 weken Drachtige ooien -2 weken
Calcium en fosfor: verhouding respecteren • Verhouding is belangrijker dan niveau • Met rammen zeer goed oppassen: pulp en luzerne zijn dankbare correctors! • Het skelet is een grote reserve van Ca en P. kan tijdelijk aangesproken worden maar moet aangevuld worden naderhand. • Met klassieke ruwvoeders en commerciële krachtvoeders normaal geen probleem. • Enkelvoudige grondstoffen bijmengen: verhoudingen Ca/P respecteren!
Enkele basis voedermiddelen; Ca/P Voedermiddel
Ca(gr/kg DS)
P(gr/kg DS)
verhouding
voordroogkuil
6.5
3.5
1.85
Gras weide
7
4
1.75
alpenweide
12
3.5
3.43
Engels raaigras
6
4.5
1.33
Graan ganse plant
4
3.5
1.15
luzerne
15
3
5
hooi
6
3
2
tarwestro
2
1
2
voederbieten
2.5
1.5
1.66
aardappelen
0.5
2
0.25
maïskuil
1.5
2
0.75
Witte klaver
13
2.5
5.2
witloofwortelen
3.2
2
1.6
Commercieel krachtvoer Doelgroep
Natrium
Calcium gr/kg
Fosfor gr/kg
mestlammeren
4-5
10 10--15
Max 5
Opfok mengeling
3-4
8-10
4.5 4.5--5
onderhoudsvoer
3-4
10 10--12
4.5 4.5--5.5
Eiwitrijk 20% ooien
5-6
10 10--14
5-6
Enkelvoudige grondstoffen grondstof bietenpulp gerst haver lijnzaadschilfers luzerne mais koolzaadschilfer Soja 46
Calcium gr/kg
Fosfor gr/kg
8.5 0.6 0.7 3.4 15.4 0.2 7.4 2.8
0.9 3.5 3.3 8.1 2.6 2.7 10.4 6.5
Praktiche vertaling • Calcium, Fosfor, Magnesium en Natrium vormen in een rantsoen op basis van gras, voordroog en/of hooi geen probleem: – mineraalemmers in het weide seizoen en tijdens droogstand. – Krachtvoer in de winterperiode en/of lactatie (vanaf 300 gramKV/d/d zijn mineraalbehoeftes dikwijls voldaan)
• Met maiskuil is de hoeveelheid en de onderlinge verhouding mineralen te controleren. • Met pulprijke rantsoenen is fosfor en zout te controleren. • Bijvoederen van granen: voldoende calcium voorzien, denk aan de ramram-lammeren.
Voorbeeld Ca:P Ooi 90 Kg begin dracht 1.4--2.1 kg DS, 1370 VEM, 121 DVE 1.4 Ca 5.4 gr, P 4.2 gr Weidegras mei Weidegras okt Maiskuil
DS kg 1.4
Vers kg VEM DVE Ca g P g 8.53 1415 127 7.67 5.97
1.4
8.58
1417 145
1.44
4.79
1370 71.85 2.4
7.7
6 2.8
ALIMENT MINERAL POUR BOVINS MINERAALVOEDER VOOR RUNDEREN CALPHOS 18/6 CHEL CRISTALLINE Mode d'emploi : 50-250 g jour/tête. A stocker dans un endroit propre et sec. Gebruiksaanwijzing : 50-250 g dag/dier. Droog en koel bewaren. Garanties analytiques / Analytische waarborgen : 2,49 % Protéine brute / Ruw eiwit - 18,00 % Calcium - 6,00 % Phosphore / Fosfor - 3,00 % Magnésium / Magnesium - 5,50 % Sodium / Natrium Additifs / Toevoegingsmiddelen : Vitamines, provitamines et substances à effet analogue chimiquement bien définies / Vitaminen, provitaminen en chemisch duidelijk omschreven stoffen met een gelijkaardige werking : 1000000,00 UI/kg / IE/kg Vitamine A (E672) / Vitamine A (E672) - 120000,00 UI/kg / IE/kg Vitamine D3 (E671) 1500,00 UI/kg / IE/kg Vitamine E (acétate d'alpha-tocophéryle totalement racémique) (3a700) / Vi- tamine E (all-rac-alfa-tocoferylacetaat) (3a700) Composés d'oligo-éléments / Verbindingen van sporenelementen : 120,00 mg/kg Iodure de potassium, Iode (E2) / Kaliumiodide, Iodium (E2) - 50,00 mg/kg Carbonate basi- que de cobalt, monohydraté, Cobalt (E3) / Kobalthydroxidecarbonaat, monohydraat, Kobalt (E3) - 25,00 mg/kg Sélénite de sodium, Sélénium (E8) / Natriumseleniet, Selenium (E8) - 25,00 mg/kg Sélénite de sodium, Sélénium (E8), protégé / Natriumseleniet, Selenium (E8), beschermd - 1166,67 mg/kg Sulfate cuivrique, pentahydraté, Cuivre (E4) / Koper(II)sulfaat, pentahydraat, Koper (E4) - 333,33 mg/kg Chélate cuivreux d'acides aminés, hydraté, Cuivre (E4) / Koper(II)chelaat van aminozuren, gehydrateerd, Koper (E4) 3333,33 mg/kg Sulfate manganeux, monohydraté, Manganèse (E5) / Mangaan(II)sulfaat, monohy- draat, Mangaan (E5) - 666,67 mg/kg Chélate de manganèse d'acides aminés, hydraté, Manganèse (E5) / Mangaan(III)chelaat van aminozuren, gehydrateerd, Mangaan (E5) - 2666,67 mg/kg Sulfate de zinc, monohydraté, Zinc (E6) / Zinksulfaat, monohydraat, Zink (E6) - 1333,33 mg/kg Chélate de zinc d'acides aminés, hydraté, Zinc (E6) / Zinkchelaat van aminozuren, gehydrateerd, Zink (E6) - 1400,00 mg/kg Oxyde ferrique, Fer (E1) / IJzer(III)oxide, IJzer (E1) Antioxygènes / Antioxidanten : 176 mg/kg Butylhydroxytoluène (BHT) (E321) / Butylhydroxytolueen (BHT) (E321) - 700 mg/kg Éthoxyquine (E324) / Ethoxyquin (E324) - 80 mg/kg Gallate de propyle (E310) / Propylgallaat (E310) Composition / Samenstelling : Carbonate de calcium / Calciumcarbonaat - Phosphate bicalcique / Dicalciumfosfaat - Chlorure de sodium / Natriumchloride - Son de blé / Tarwegries - Phosphate de calcium et de sodium / Calcium natrium fosfaat - Phosphate monocalcique / Monocalciumfosfaat - Oxyde de magnésium / Magnesiumoxide - Mélasse de canne à sucre / Rietmelasse - Huile végétale de soja (produit à partir de graines de soja génétiquement modifiées) / Sojaolie (geproduceerd met genetisch gemodificeerde sojabonen) - Glycérine, brute / Ruwe glycerine A utiliser de préférence avant le / Ten minste houdbaar tot : N° agréation / Erkenningsnummer : aBE2041 - 18530600 / 70 N° de lot / Lotnummer : Poids net / Nettogewicht : vrac / bulk