Nieuwsbrief van d.d. 12-12-2005 Nummer: 36-2005
1)
Verklaring geen privé-gebruik nú aan te vragen
2)
Openstaande snipperuren/ATV uren
Sinds kort kunnen werknemers de 'verklaring geen privé-gebruik' op de site van de Belastingdienst downloaden. Met deze verklaring zorgen zij ervoor dat u geen bijtelling wegens privé-gebruik van de auto van de zaal hoeft te doen en daarbij het risico van nadelige consequenties achteraf níet loopt. Via de site van de Belastingdienst kunnen werknemers die minder dan 500 privé-kilometer met de auto van de zaak rijden het Verzoek Loonheffingen Verklaring geen privé-gebruik auto downloaden. Op dit formulier vullen zij onder andere hun naw-gegevens, sofi-nummer, het kenteken van de auto en jaar van ingang in. Als de fiscus de verklaring toekent, kunt u met een gerust hart de bijtelling achterwege laten. De werknemer moet als bewijs voor de Belastingdienst een rittenadministratie bijhouden. Mocht de werknemer nu alsnog bóven de 500 privé-kilometer uitkomen - en u dus eigenlijk had moeten bijtellen - zijn de consequenties voor de werknemer. U wordt niet met een naheffingsaanslag loonheffing en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw én eventuele boete en heffingsrente opgezadeld. Mocht deze situatie zich voordoen, bent u overigens niet verplicht om de nageheven inkomensafhankelijke bijdrage Zvw aan de werknemer te vergoeden, zoals bij de 'reguliere' bijdrage wel het geval is.
Omdat wij problemen hebben gehad met de bewijslast in een rechtszaak omtrent hoogte snipperuren en of a.t.v. uren adviseren wij u om minimaal één keer per jaar uw personeel te laten tekenen voor akkoord saldi snipperuren en a.t.v. uren. Deze getekende lijsten kunnen wij natuurlijk ook
goed gebruiken voor de berekening voorziening loonkosten op balansdatum 31-12-2005 De Rechter accepteerde geen enkele uitdraai uit de computer enz. en vond dat de werkgever bewijs op tafel moet leggen betreffende de uren die zijn opgenomen. Dit kan natuurlijk alleen indien daarvoor door de w.n. getekend moet worden. Dit is natuurlijk het allerbeste, echter in de praktijk komt daar vaak niets van terecht. Vandaar mijn verzoek om minimaal één keer per jaar wel te laten tekenen.
3)
Voorraadopname A.H. supermarkten
Ernst en Young accountant geeft het advies om in week 52 (na sluitingstijd) een 201 steekproef te lopen en daarvoor te slagen of anders een integrale inventarisatie uit te voeren. Wij zijn geen voorstander van integraal inventariseren omdat de getelde voorraad dan nog steeds niet klopt met de voorraad uit uw systeem. Wat kunt u het beste doen ? A.H. geeft aan dat de voorraad tijdschriften in week 52 automatisch op nul wordt gesteld en door u integraal geteld moet worden. Lokaal assortiment moet u de prijzen goed controleren Ook het lokale assortiment zal binnenkort in de 201 steekproef voorkomen. Indien e.e.a. niet voor 31-12-2005 gerealiseerd kan worden, dan dit assortiment controleren met uw handterminal. Indien een score van 95% of meer wordt behaald is de hoogte van het assortiment in de systemen in aantallen betrouwbaar. Is de 201 steekproef niet geslaagd, dan kunt u 4 weken later opnieuw bovenstaande proef doorlopen en kunt u in de tussentijd met behulp van F=jes en S-jes het assortiment controleren. Van de emballage het leeggoed en de kratten wel tellen. De volle flessen lopen mee in de 201 steekproef Wij verzoeken u alle voorraadlijsten (te weten b.t.w. waardenoverzicht(uit Fvos)en voorraadverslag (uit Fvos) met de stand per einde week 52 (dit is dus 31-12-2005) te printen en naar ons kantoor te sturen. (wij constateren, dat er soms voorraadverschillen zitten tussen deze systemen Fons/POSA. Dit mag natuurlijk niet) Tevens cumulatief brutowinstoverzicht uit Pallas meezenden betreffende geheel 2005 In de winkelsystemen wordt op basis van elektronische instuwingsgegevens de verkoopgegevens uit de point of sale en de lekkage (afboekingen F-jes en S-jes) een winkelvoorraad in aantallen bijgehouden. Deze aantallen worden vermenigvuldigd met de gemiddelde inkoopprijs.
In 2006 zal de systemen worden verbeterd, en komt er een melding van betrouwbaarheid (Third Party Mededeling) Integraal tellen heeft volgens ons weinig zin. U moet gewoon geloven in uw controle en uw systeem. De eventuele verschillen zullen minimaal zijn en gezien de cost of costing zonde van uw energie. Wij zien nog wel verschillen in de voorraad Non-Food. Indien u deze voorraad niet kan vertrouwen, deze WAG geheel apart doorlopen in uw systeem. Integraal tellen wordt meestal gedaan met de 25 of 50 methode. Ook in deze methode zit een rekenkundige afwijking.
4)
Inleveren k.m. administratie bij <500 k.m. privé gebruik. Werknemers die hun auto < 500 k.m. per jaar privé gebruiken en voor de rest zakelijk moeten begin 2006 hun k.m. administratie bij ons inleveren, of doormailen. Wat kost het indien u geen 499 k.m. privé heeft gereden maar 599 k.m. ? Bij een catalogusprijs van van 52% moet u uit uw netto vermogen betalen belasting plus b.t.w. over uw privé gebruik ad. totaal Let op dit moet worden betaald uit uw netto vermogen en om dit terug te moeten verdienen moet u eerst bruto verdienen om netto Bij een netto winst van 2,5% van uw omzet, wordt het nog gekker, aangezien u dan een omzet moet maken van 352.000,00 excl. omzetbelasting om belasting netto kunnen betalen = ± 1200% van de cat. prijs.
Bij hogere/lagere cataloguswaarde moet u gewoon uitgaan van 14,08% van uw catalogusprijs auto (of 29,33% voor berekening bruto loon, of 600% Voor berekening extra omzet) Hopelijk hebben wij u nu weer eens wakker geschud, dat het invullen van uw k.m. administratie toch veel minder werk is dan bovengenoemde extra omzet te genereren. Op onze site kunt u eventueel een k.m. administratie downloaden.
5) Belastingpakket 2006/2007 (in het kort) De heffingsrente wordt verlaagd naar 3,5% Reisgeldvergoeding wordt Vrijwilligersregeling wordt in 2006 max. Privé gebruik auto geldt niet voor de werknemersverzekeringen, wel voor de zorgtoeslag Bestelwagens die afwisselend wordt gebruikt door minimaal 2 w.n. géén privé-gebruik auto, maar eindheffing voor de w.g. van Bestelwagens die niet privé gebruikt mogen worden en op het bedrijf achterblijven, géén bijtelling voor privé gebruik auto Heffingsrente wordt nu berekend vanaf 1-7 van het betreffende belastingjaar i.p.v. 3112 Kapitaalsbelasting afgeschaft Verlaging v.p.b. tarief naar 29,6% en opstapje naar 25,5% Invoering per 2007 winstvrijstelling in de I.B. van minimaal 5% van de winst Er komt misschien in 2007 een Groepsrentebox met een belastingtarief van ± 10% Verlaging v.p.b. tarief moet betaald worden door afschrijving panden aan te pakken Overgangsregeling spaarloon en levensloopregeling t/m 01-07-2006 Per 1 juli 2005 hebben alle lidstaten van de Europese unie hun wetgeving aangepast, zodat informatie wordt doorgegeven over rentebetalingen aan natuurlijke personen over de landsgrenzen heen. De wettelijke bewaartermijn van uw boekhouding is 7 jaar. Dat betekent dat u aan het einde van het jaar uw administratie over 1998 en voorgaande jaren eventueel kunt vernietigen. jaar. Staatssecretaris Wijn van Financiën is optimistisch over de kans dat het lage BTWtarief voor arbeidsintensieve diensten behouden blijft. Eind van deze maand moeten de 25 landen van de EU het er unaniem over eens zijn dat arbeidsintensieve diensten als de kapper en de schilder van het verlaagde btw-tarief mogen blijven profiteren. Na afloop van de vergadering van de Europese ministers en staatssecretarissen van Financien (Ecofin) zei Wijn dat " het wel gek moet lopen als op 1 januari de BTW over arbeidsintensieve diensten naar het hoge tarief moet". Zolang Schenking kinderen zonder heffing er nog geen politiek akkoord over de BTW is, mag het verlaagd tarief blijven gelden, zo hebben de ministers en staatssecretarissen dinsdag informeel afgesproken. Verzekerde bij het Zilveren kruis en of DSW kunnen zowel de ondernemer als hun werknemers gebruik maken van de collectieve polis voor Zelfstandige ondernemers bij het Zilveren Kruis met vermelding: Collectief contract nummer 205216503
6) Belastingpakket 2006/2007 (uitgebreid)en eindejaarstips Belasting betalen bespaart belasting Bij het bepalen van het in box 3 te belasten vermogen worden belastingschulden niet als schulden aangemerkt. Zij komen niet in mindering op het te belasten vermogen. Indien u de belastingschulden vóór 31 december voldoet, vermindert uw vermogen daadwerkelijk en daarmee ook het te belasten vermogen in box 3. Voorbeeld: Stel u beschikt over een banksaldo van privé een belastingschuld van ellen de belastingschulden niet mee. Als u dus uw belasting pas het volgende jaar betaalt, wordt het banksaldo betrokken in de heffingsgrondslag voor box 3, maar de belastingschuld niet. Voorbeeld: Banksaldo 50.000 Belastingschuld ad 50.000, niet aftrekbaar 0 _____ Belast 50.000 U zou in dit vereenvoudigde voorbeeld dan dus belasting betalen over het bedrag van Kiest u er echter voor om de belastingschuld vóór de jaarwisseling te betalen, dan bedraagt uw banksaldo alsmede uw belastingschuld nihil. Voorbeeld: Banksaldo Belastingschuld Belast
0 0 ____ 0
Dat heeft tot gevolg dat de heffingsgrondslag voor box 3 fors lager is. In dit voorbeeld wordt in het jaar van betaling maar liefst volgende jaar levert dit een besparing van besparen.
Vraag tijdig een voorlopige aanslag als u forse belastingaanslagen verwacht Zoals hiervoor is aangegeven kan het betalen van belasting, belasting besparen. Als u een grote belastingschuld verwacht en u heeft nog geen belastingaanslag ontvangen, dan kunt u een verzoek indienen tot een (nadere) voorlopige aanslag. Als u het schriftelijke verzoek tot een voorlopige aanslag doet vóór 1 oktober, dan krijgt u als het ware de garantie dat u voor de jaarwisseling een voorlopige aanslag heeft ontvangen. Als u dan namelijk niet tijdig de voorlopige aanslag ontvangt, dan mag u op grond van een goedkeuring van de staatssecretaris van 21 januari 2005 voor het bepalen van de grondslag voor box 3 toch rekening houden met de belastingschuld. Grote privé-uitgaven rond de jaarwisseling: plannen bespaart belasting Bepaalde bezittingen tellen niet mee bij de rendementsgrondslag in box 3. Een voorbeeld hiervan zijn de roerende zaken die voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt door de belastingplichtige en personen die behoren tot zijn huishouden. Stel u heeft plannen om in privé een nieuwe auto te kopen met een aanschafwaarde van dat u dit jaar (50% van 1,2% van dat dan 0 belasting in box 3 (zie ook het voorbeeld bij belasting betalen bespaart belasting).
Buitenlandse bankrekeningen en andere vermogensbestanddelen De Belastingdienst is actief bezig om buitenlandse bankrekeningen en andere inkomens- en vermogensbestanddelen van inwoners van Nederland op te sporen. Op 3 juni 2003 heeft de Europese Unie de spaarrenterichtlijn uitgevaardigd. Deze richtlijn heeft als doel om een effectieve belastingheffing op inkomsten uit spaargelden mogelijk te maken. Deze richtlijn is op 1 juli 2005 ingegaan. De Lidstaten van de Europese Unie hebben inmiddels hun wetgeving aangepast, zodat informatie wordt doorgegeven over rentebetalingen aan natuurlijke personen over de landsgrens heen. Personen die hun buitenlandse bankrekeningen of andere inkomens- of vermogensbestanddelen ten onrechte niet opgeven, kunnen hard gepakt worden. Voorzover de navorderingstermijn nog niet verstreken is, zal de Belastingdienst alsnog navorderingsaanslagen opleggen. De vergrijpboete kan daarbij oplopen tot 100% van de verschuldigde belasting. De termijn om een navorderingsaanslag op te leggen bedraagt 12 jaar als te weinig belasting is geheven over een bestanddeel dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen. In de plaats van een vergrijpboete op te leggen kan de Belastingdienst ook kiezen voor een strafrechtelijke vervolging. Het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte kan bestraft worden met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. Deze vergrijpboete en deze strafrechtelijke vervolging kunnen voorkomen worden, als de betrokkene tot inkeer komt en vrijwillig tijdig alsnog een juiste en volledige aangifte doet. Als u iemand kent die nog een zwarte bankrekening of andere zwarte inkomens- o f vermogensbestanddelen in het buitenland heeft, kunt u die persoon vertellen dat door een tijdige vrijwillige verbetering deze sancties voorkomen kunnen worden.
Inkomensafhankelijke uitkeringen (zoals huurtoeslag en kinderopvangtoeslag) via de Belastingdienst De rijksoverheid kent diverse inkomensafhankelijke regelingen. Het kabinet streeft er naar om deze inkomensafhankelijke regelingen te stroomlijnen, met name op de gebieden zorg, kinderen en wonen. De uitvoering van deze regelingen is in handen gegeven van de Belastingdienst Toeslagen. Zij regelt de uitkering van de zorgtoeslag, huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst Toeslagen heeft in september 2005 hiertoe al circa 6 miljoen aanvraagformulieren verstuurd. Volgens planning start de uitbetaling van de zorgtoeslag, huurtoeslag en kinderopvangtoeslag 2006 op 20 december 2005. Huurtoeslag Vanaf 2006 vervangt de huurtoeslag de oude huursubsidie. In beginsel komen personen die in 2005 voor huursubsidie in aanmerking kwamen, in aanmerking voor de huurtoeslag 2006. Het actuele inkomen (in 2006) is van belang voor de huurtoeslag in 2006, niet meer het inkomen uit het voorgaande jaar. Ook verandert het tijdvak voor de huurtoeslag: het subsidiejaar loopt van 1 januari tot 1 januari in plaats van 1 juli tot en met 30 juni. Kinderopvangtoeslag Vanaf 2006 vervangt de kinderopvangtoeslag de oude 'tegemoetkoming kinderopvang'. Nieuw is voorts dat de maandelijkse bijdrage dan door de Belastingdienst vooraf wordt betaald. Zorgtoeslag Per 1 januari 2006 verandert in Nederland het zorgstelsel. De zorgverzekering is verplicht. Een grote groep Nederlanders kan een zorgtoeslag krijgen als tegemoetkoming in de kosten van de premie. De hoogte van deze toeslag is afhankelijk van het inkomen van de verzekerde en dat van zijn eventuele toeslagpartner. Wie een laag inkomen heeft, krijgt meer toeslag dan iemand met een hoger inkomen. Een van de elementen in de stroomlijning van de inkomensafhankelijke uitkeringen is dat het toetsingsinkomen aansluit bij het ‘verzamelinkomen’ voor de inkomstenbelasting (verzamelinkomen is he t gezamenlijke bedrag van box 1, 2 en 3). Als de inkomensafhankelijke regeling mede afhankelijk is van het vermogen, wordt gekeken of bij belanghebbende en/of zijn partner over het berekeningsjaar in de inkomstenbelasting voordelen uit box 3 in aanmerking zijn genomen. Voor deze inkomensafhankelijke uitkeringen is vanaf 2006 dus de aangifte voor de inkomstenbelasting van belang. Oftewel als uw belastbaar inkomen lager wordt door fiscale aftrekposten, kunt u in bepaalde gevallen dus meer subsidie krijgen.
Wisselen van zorgverzekeraar? Vanaf 1 januari 2006 gaat het zorgstelsel veranderen. De ziekenfondsverzekering en de particuliere ziektekostenverzekering worden vervangen door de zorgverzekering. Naast de standaard basisverzekering kunt u aanvullende verzekeringen afsluiten. Heeft u al bekeken of het zinvol is om te wisselen van zorgverzekeraar? Om te voorkomen dat u vanaf 2006 niet verzekerd bent, is in de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet (Kamerstuknummer 30.124) aangegeven dat u in beginsel bij uw huidige zorgverzekeraar verzekerd blijft als u niet reageert op het aanbod dat u voor 16 december 2005 van uw huidige zorgverzekeraar ontvangt voor de nieuwe zorgverzekering. Onder voorwaarden kunt u nog tot 1 maart 2006 hiervan afzien, tenzij u al expliciet het aanbod van uw huidige zorgverzekeraar heeft aanvaard. U kunt dan tot 1 mei 2006 een verzekering afsluiten bij een andere zorgverzekeraar. Als u wilt wisselen van zorgverzekeraar, dan moet u dus zelf op korte termijn actie ondernemen. Deblokkeren spaarloon Per 1 september 2005 kunnen werknemers het spaarloon dat zij hebben gespaard in de jaren 2001 tot en met 2004, zonder fiscale gevolgen opnemen. Wellicht heeft uw spaarinstelling het tegoed direct aan u overgemaakt, zonder dat u daarvoor expliciet toestemming heeft gegeven. Daarmee zou u de vrijstelling in box 3 volgens de hoofdregel mislopen. Normaal gesproken vervalt deze vrijstelling namelijk als het spaarloon gedeblokkeerd is. Bij Besluit van 2 september 2005 (nr. WT002005-09-02) heeft de staatssecretaris echter aangegeven “als vervroegd vrijgevallen spaarloon uiterlijk op 31 december 2005 weer op de geblokkeerde rekening is teruggestort, blijft de speciale vrijstelling in de vermogensrendementsheffing (box 3) op deze tegoeden van toepassing.” Als u dus nog gebruik wil blijven maken van deze vrijstelling, zal u voor de jaarwisseling het gedeblokkeerde spaarloon moeten terugstorten op uw spaarloonrekening. Investering in film-CV Het kabinet heeft besloten om het filmstimuleringsbeleid structureel voort te zetten. De exploitatie van de Nederlandse speelfilms is in de meeste gevallen namelijk geen rendabele activiteit door de kleine afzetmarkt en de hoge kosten. Om te bevorderen dat er geïnvesteerd wordt in film-commanditaire vennootschappen worden vanaf 2006 de volgende vier regelingen ingezet: ONS ADVIES BLIJFT ECHTER: NIET DOEN. Filminvesteringsaftrek Filmexploitatievrijstelling Willekeurige afschrijving Méér verlies aftrekbaar Let op rentetarieven van de Belastingdienst Vorig jaar heeft de Tweede Kamer besloten dat de heffingsrente en de invorderingsrente verhoogd moesten worden. Beiden worden door de Belastingdienst in rekening gebracht dan wel vergoed. In 2005 bedroegen beide rentepercentages 5%. Uit een onderzoek van de Belastingdienst blijkt dat deze renteverhoging twee tegengestelde effecten heeft. Spaarders hebben de neiging om een (te) hoge voorlopige aanslag te vragen. Als de definitieve aanslag namelijk lager is dan de voorlopige aanslag, dan wordt maar liefst 5% rente vergoed en dat is méér dan de rente die vergoed wordt op spaarrekeningen. Ondernemers daarentegen zijn geneigd om de Belastingdienst later te betalen. Bij betaling aan handelscrediteuren geldt de wettelijke rente van circa 9%. De rente die aan de Belastingdienst betaald moet worden bedraagt dan ‘maar’ 5%.
Het verschil in rentepercentages biedt dus mogelijkheden. Bij de afweging tussen het direct betalen of het uitstellen van betalen van belastingaanslagen, moet nog wel rekening gehouden worden met de betalingskorting die afzonderlijk op het aanslagbiljet wordt vermeld. De Rente wordt nu verlaagd naar 3,5% Geen schenkingsrecht meer voor goede doelen De staatssecretaris zal een wetswijziging indienen, zodat organisaties voor goede doelen vanaf 1 januari 2006 geen schenkingsrecht meer verschuldigd zullen zijn over giften die zij ontvangen. Ook zullen organisaties voor goede doelen geen successierecht meer verschuldigd zijn over erfenissen die zij ontvangen. Nu betalen zij nog 8% schenkingsrecht of successierecht. Een organisatie voor goede doelen zal daartoe wel bij de Belastingdienst moeten kunnen aantonen dat zij een goeddoelorganisatie is. De Belastingdienst zal dat beoordelen aan de hand van de statuten en de feitelijke werkzaamheden van de organisatie. Als u dus nog grote bedragen wil schenken aan een organisatie voor goede doelen, dan kan het zinvol zijn om te wachten tot het volgende jaar zodat van een bruto schenking netto meer overblijft Bedrijfsoverdracht naar broer(s) of zus(sen) Bij verkrijging van onroerende zaken die in Nederland zijn gelegen, moet volgens de hoofdregel overdrachtsbelasting betaald worden. De wet kent echter diverse vrijstellingen. Vanaf 2006 wordt de ouderkind-vrijstelling uitgebreid naar (pleeg/half)broers of – zussen en hun echtgenoten. Deze vrijstelling is van toepassing als de onroerende goederen behoren tot en dienstbaar zijn aan een onderneming die onder de inkomstenbelasting valt en die qua bedrijfsvoering in haar geheel wordt voortgezet door deze verkrijger(s). Als u de onderneming van uw (pleeg/half)broer of zus wilt overnemen, kan het dus zinvol zijn om te wachten tot het jaar 2006, zodat gebruik gemaakt kan worden van de vrijstelling voor de overdrachtsbelasting. U hoeft in 2006 dan overigens voor deze vrijstelling niet het bedrijf ineens over te nemen, omdat de wet aangeeft dat ook een overname in fasen is toegestaan. Bedrijfsoverdracht via een personenvennootschap De overdrachtsbelasting kent een (tijdelijke) vrijstelling bij personenvennootschappen, zoals maatschap en Vennootschap Onder Firma (VOF). Deze vrijstelling kent echter behoorlijke strakke regels, om te voorkomen dat hiervan ‘misbruik’ wordt gemaakt. Zo moet er sprake zijn van de verkrijging krachtens inbreng van een onderneming en gelden er regels over de omvang van de aan te houden kapitaalrekening bij de personenvennootschap. Een voorbeeld kan deze regeling verduidelijken. Voorbeeld: A is ondernemer en wil zijn onderneming samen met B, een schoolverlater, gaan exploiteren. Daartoe richten A en B een VOF op. A brengt zijn onderneming en arbeid, kennis en vlijt in. B brengt louter zijn arbeid, kennis en vlijt in. Tot de onderneming behoort ook het bedrijfspand. B verkrijgt dan een aandeel in het bedrijfspand ‘krachtens inbreng van de onderneming’. B kandan onder voorwaarden een beroep doen op de vrijstelling van overdrachtsbelasting. Een van die voorwaarden is dat A op zijn kapitaalrekening bij de VOF moet worden gecrediteerd voor 100% van de waarde van zijn inbreng. De kapitaalrekening van A mag niet dalen, anders dan door verliesverrekening. Daalt de kapitaalrekening van A toch binnen die drie jaar, dan moet B alsnog overdrachtsbelasting betalen. Deze regeling kent een behoorlijke overkill. A moet namelijk de eerste drie jaren van zijn kapitaal afblijven. Doet A dat niet, dan wordt B ‘gestraft’, doordat B alsnog overdrachtsbelasting moet betalen. Per 1 januari 2006 wordt deze regeling iets versoepeld. A hoeft dan maar voor 90% gecrediteerd te worden, zodat A naast zijn aandeel in de winst, de eerste drie jaren tot maximaal 10% van de waarde van de ingebrachte onderneming mag opnemen. Zoals hiervoor is aangegeven is deze vrijstelling eigenlijk maar een ‘tijdelijke vrijstelling’. Als A namelijk besluit om te stoppen en B neemt de hele onderneming over, dan is B op dat moment toch overdrachtsbelasting verschuldigd (tenzij er uiteraard een andere vrijstelling kan worden benut). Bent u de persoon die de onderneming heeft ingebracht en heeft uw medevennoot een beroep gedaan op de vrijstelling, dan kunt u dus volgend jaar meer geld opnemen van uw kapitaalrekening zonder dat uw medevennoot direct overdrachtsbelasting verschuldigd is.
Bovenstaande problemen kunt u ook oplossen door het pand bij A te etiketteren als buitenvennootschappelijk vermogen. Benut de energie-investeringsaftrek Als u investeert in bepaalde energiezuinige bedrijfsmiddelen kunt u onder voorwaarden gebruik maken van de energie-investeringsaftrek. Deze bedrijfsmiddelen mogen niet eerder gebruikt zijn en door het Ministerie van Economische Zaken moet verklaard worden dat er sprake is van een energie-investering. De energieinvesteringsaftrek bedraagt maar liefst 44%, reden genoeg om hiermee rekening te houden bij uw investeringsplannen. Benut de milieu-investeringsaftrek Als u investeert in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investering, dan kunt u onder voorwaarden gebruik maken van de milieu-investeringsaftrek. Als de investering in categorie I valt, bedraagt de investeringsaftrek 40%. Bij de categorie II bedraagt deze 30% en bij de categorie III 15%. Als u gaat investeren in bedrijfsmiddelen, kan het dus zinvol zijn om te kijken of u in aanmerking kunt komen voor de milieu-investeringsaftrek. Aftrek speur- en ontwikkelingswerk De ondernemer die voldoet aan het urencriterium kan in aanmerking komen voor de aftrek speur- en ontwikkelingswerk (S&O-aftrek). Deze faciliteit geldt niet voor de BV en andere lichamen die onder de vennootschapsbelasting vallen. De ondernemer moet voor de S&O-aftrek in het kalenderjaar ten minste 500 uur besteden aan werk dat bij een S&O-verklaring is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk. (Als de werkzaamheden zijn onderbroken vanwege zwangerschap van de onderneemster, wordt voor de bepaling van het aantal gewerkte uren de zwangere onderneemsters geacht gedurende de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof haar werkzaamheden niet te hebben onderbroken). S&O-werk is gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek of op het ontwikkelen van voor de ondernemer technisch nieuwe fysieke producten, productieprocessen of programmatuur. De S&O-aftrek bedraagt voor het jaar 2005 worden met Als u dus van plan bent om speur- en ontwikkelingswerk te verrichten, zorg dan tijdig voor een S&Overklaring. Dat kan u een behoorlijke aftrekpost opleveren. Bij flinke investeringen: spreiden of concentreren in één jaar? Bent u van plan om flink te investeren in bedrijfsmiddelen, dan vraagt u zich wellicht af of het raadzaam is om nog dit jaar (2005) verplichtingen aan te gaan of deze uit te stellen tot 2006. Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de omvang van de investeringen en uw marginale belastingdruk. In beginsel leidt spreiding van investeringen over meerdere jaren tot het hoogste belastingvoordeel. U heeft dan namelijk minder kans boven het investeringsplafond uit te komen (in 2005 percentage investeringsaftrek lager is, naarmate meer wordt geïnvesteerd. Voor de investeringsaftrek mag zowel geïnvesteerd worden in gebruikte als in nieuwe bedrijfsmiddelen. Voorbeeld: Als u in 2005 heeft geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen voor een bedrag van u niet in aanmerking voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, omdat de investeringen dan boven het investeringsplafond van per jaar voor uitkomen op een kleinschaligheidsinvesteringsaftrek van 11% van van de investeringen door te schuiven naar 2006 zou u dan een investeringsaftrek verdiend hebben van 14.300 over 2005. En daar kan nog de investeringsaftrek over 2006 bij komen. Voor het bepalen van de hoogte van de investeringsaftrek moet ook rekening gehouden worden met de investeringen van de andere leden van een samenwerkingsverband, zoals de VOF, de maatschap en de
commanditaire vennootschap. Voor de bepaling van het percentage van de investeringsaftrek moeten namelijk de investeringen van alle leden van het samenwerkingsverband worden samengeteld. Ik ga mijn onderneming overdragen. Welke fiscale mogelijkheden heb ik? Er is een algemene doorschuiffaciliteit naar ondernemers in de inkomstenbelasting. Op grond van deze faciliteit kunt u “geruisloos”, dat wil zeggen tegen fiscale boekwaarden, de onderneming overdragen. Degene die de onderneming voortzet neemt dan als het ware uw fiscale ondernemerspositie over. Voorwaarde is wel dat u in beginsel tenminste 36 maanden heeft samengewerkt alvorens u de onderneming geruisloos kunt doorschuiven. De beoogde voortzetter moet dus al minimaal 36 maanden als ondernemer hebben gewerkt in een samenwerkingsverband met u, zoals een maatschap of vennootschap onder firma. Met ingang van 1 januari 2002 is deze faciliteit ook van toepassing bij overdracht van een (gedeelte van een) onderneming aan een werknemer die tenminste drie jaar in dienst is geweest bij de onderneming. In het kader van deze regeling mogen de jaren waarin als werknemer wordt gewerkt worden samengeteld met de jaren waarin de beoogd opvolger als medeondernemer kan worden aangemerkt. Stel dat de beoogde opvolger eerst 2 jaar als werknemer in de onderneming heeft gewerkt en daarna 1,5 jaar als medeondernemer, dan heeft de beoogde bedrijfsopvolger in totaal 3,5 jaar in de onderneming gewerkt en kan dus gebruik gemaakt worden van de doorschuifregeling. Omdat degene die de onderneming voortzet uw fiscale boekwaarden moet hanteren, neemt hij of zij in beginsel een fiscale claim over. De voortzetter zal bij het bepalen van de koopprijs van de onderneming rekening willen houden met de van u overgenomen belastingclaim; we noemen dat een belastinglatentie. De belastingclaim wordt op die manier enige tijd opgeschoven. Het kan dan zijn dat u netto méér overhoudt dan het geval zou zijn als u géén gebruik zou maken van de doorschuiffaciliteit. Voor de voortzetter kan een van de belangrijke voordelen zijn dat hij minder hoeft te financieren voor de overname van uw onderneming. Wilt u uw onderneming overdragen aan een of meer medevennoten of werknemers, dan kan de doorschuiffaciliteit interessant voor u zijn. Laat uw belastingadviseur u de mogelijkheden eens voorrekenen! Vermogensetikettering: privé-vermogen of bedrijfsvermogen? Voor ondernemingen die onder de inkomstenbelasting vallen, speelt de problematiek van de vermogensetikettering. Dit houdt in dat bij de aanschaf van een goed dient te worden vastgesteld of het betreffende goed behoort tot het bedrijfsvermogen of dat het onderdeel is van het privé-vermogen. De hoofdregel luidt daarbij dat voor alle goederen en verplichtingen een keuze kan worden gemaakt, tenzij de grenzen der redelijkheid worden overschreden. De grenzen der redelijkheid worden in ieder geval overschreden als een zaak nagenoeg volledig voor de onderneming wordt gebruikt en u deze wilt aanmerken als privé-vermogen en vice versa. Een goed dat nagenoeg alleen bestemd is voor de onderneming, behoort namelijk tot het verplichte bedrijfsvermogen. U kunt hierbij denken aan machines, handelsvoorraden, bedrijfsgebouwen et cetera. Een goed dat nagenoeg alleen bestemd is voor privé behoort tot het verplichte privé-vermogen. Een bedrijfsmiddel dat noch verplicht ondernemingsvermogen noch verplicht privévermogen is, behoort tot het zogenaamde keuzevermogen. Een voorbeeld hiervan is de auto die zowel bedrijfsmatig als in privé wordt gebruikt. Aan een eenmaal gemaakte keuze bent u gebonden, tenzij omstandigheden keuzeherziening rechtvaardigen (dit geldt dus alleen bij keuzevermogen). Financiering van uw onderneming: al gedacht aan durfkapitaal? ‘Beginnend ondernemers’ kunnen voor de financiering van hun onderneming onder voorwaarden gebruik maken van de durfkapitaalregeling. Vóór 2001 was deze regeling bekend onder de naam Tante Agaathregeling. Een beginnend ondernemer is in dit kader: Een natuurlijk persoon die in Nederland voor zijn rekening een onderneming drijft, Naar verwachting in het jaar van de verstrekking van de geldlening of het daarop volgende jaar in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek en
De zelfstandigenaftrek is door de geldlener niet meer dan 7 jaren toegepast. Als de geldlener echter in het kalenderjaar dat de lening wordt verstrekt een onderneming of een gedeelte van de onderneming overneemt, is de regeling wat soepeler. Dan mag de zelfstandigenaftrek over niet meer dan 14 jaren zijn toegepast. Ook als de onderneming wordt gedreven in de vorm van een BV kan er sprake zijn van een ‘beginnend ondernemer’. Hiertoe gelden onder andere de volgende eisen: De BV is niet langer dan 8 jaar geleden tot stand gekomen, Er wordt een onderneming gedreven van een zodanige omvang dat de bij de BV in dienst zijnde personen te zamen naar verwachting jaarlijks ten minste 1.225 uren besteden. De voordelen van de geregistreerde achtergestelde durfkapitaallening zijn: De geldlening behoort tot een bedrag van maximaal vrijgestelde vermogen voor box 3. De geldverstrekker krijgt onder voorwaarden een heffingskorting van 1,3% van het gemiddelde bedrag aan belegging in durfkapitaal van dat jaar. Binnen de eerste 8 jaren na het verstrekken van de lening kunnen onder voorwaarden de verliezen van deze durfkapitaallening tot een bedrag van maximaal worden aangemerkt als persoonsgebonden aftrek. De geldlener kan de rente aftrekken ten laste van de belastbare winst. Volgens de hoofdregel mag deze durfkapitaallening alleen worden aangewend voor bestanddelen die behoren tot het verplichte ondernemingsvermogen van de beginnende ondernemer. In augustus van dit jaar heeft de staatssecretaris deze regeling versoepeld. De lening mag namelijk ook worden gebruikt voor de financiering van de lopende uitgaven, met uitzondering van de loonkosten van de grootaandeelhouder. Wilt u als beginnend ondernemer gebruik maken van de durfkapitaallening? Uw adviseur kan u van de benodigde informatie voorzien en de daartoe benodigde werkzaamheden verrichten. Tip: Ook kijken naar het oprichten van een Commanditaire vennootschap met de geldverstrekker als c.v. Heeft u wel een herinvesteringsvoornemen? Bij een boekwinst op een bedrijfsmiddel kan in het algemeen een herinvesteringsreserve worden gevormd. U moet dan wel het voornemen hebben om te herinvesteren. De herinvestering moet dan plaatsvinden in hetzelfde jaar of de drie volgende jaren. Hoewel de herinvesteringsreserve ruime mogelijkheden tot afboeken kent, is niet alles mogelijk. Laat u dus goed voorlichten door uw belastingadviseur. Bij de afboeking van de herinvesteringsreserve moet nog rekening gehouden worden met de boekwaardeeis. Na afboeking van de herinvesteringsreserve mag de boekwaarde namelijk niet lager uitkomen dan de oude boekwaarde van het vervreemde bedrijfsmiddel. Dat betekent in de praktijk natuurlijk wel enig rekenwerk. Als u gebruik wilt maken van de herinvesteringsreserve zorg dan dat u uw herinvesteringsvoornemen kan aantonen. U kunt hierbij onder andere gebruik maken van het expliciet vastleggen van uw concrete herinvesteringsvoornemen in een directiebesluit, aangevuld met vastleggingen van concrete stappen die u heeft ondernomen om de herinvestering gestalte te kunnen geven. De betreffende vervanging moet feitelijk mogelijk zijn. Houd er rekening mee dat veelal achteraf wordt getoetst of daadwerkelijk geherinvesteerd is. Het hebben van een herinvesteringsvoornemen is niet alleen van belang voor de vraag of een herinvesteringsreserve kan worden gevormd. Om de herinvesteringsreserve te mogen handhaven is vereist dat het herinvesteringsvoornemen nog steeds aanwezig is. Bij een BV dient de directie het herinvesteringsvoornemen te hebben. Indien op enig moment het herinvesteringsvoornemen ontbreekt, heeft dit tot gevolg dat de reserve op dat moment vrijvalt ten gunste van de winst. U doet er dan ook goed aan om gegevens te verzamelen waaruit blijkt dat u een herinvesteringsvoornemen heeft. Een egalisatiereserve moet onderbouwd worden
Een ondernemer kan een kostenegalisatiereserve opvoeren indien de bedrijfsuitoefening van dit jaar kosten veroorzaakt, terwijl de met die kosten samenhangende uitgaven eerst in een later jaar zullen worden gedaan. Voorwaarde voor de reserve is wel dat het om een substantieel bedrag aan kosten gaat. Als u een dergelijke reserve op de balans ultimo 2005 wilt opvoeren, moet u nog dit jaar zorgen voor bescheiden waarmee u die reserve kunt onderbouwen. Denk bijvoorbeeld aan een reserve voor de kosten van toekomstig onderhoud aan uw bedrijfspand. Voor de onderbouwing van zo’n reserve kan een rapport van een aannemer of architect, met daarin de te verrichten werkzaamheden en de daarmee gemoeide kosten, goede diensten bewijzen. Het vormen van een voorziening op de balans In het zogenaamde ‘baksteenarrest’ heeft de Hoge Raad in 1998 de voorwaar den geformuleerd om een voorziening te mogen vormen. Om een voorziening te kunnen vormen voor toekomstige uitgaven moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden: 1. 2. 3.
De uitgaven moeten hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan. Er moet een redelijke mate van zekerheid bestaan dat zij zich zullen voordoen. De uitgaven moeten ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend.
Voorheen was vereist dat op balansdatum met betrekking tot de betreffende uitgaven een rechtsverhouding bestond. Veel voorzieningen konden niet worden gevormd omdat aan die eis niet was voldaan. Mede gelet op de verlaging van de vennootschapsbelasting, kan het zinvol zijn om dit jaar nog fiscale voorzieningen te vormen. In een besluit heeft de staatssecretaris zijn visie gegeven op een 14-tal vragen over voorzieningen. Volgens de staatssecretaris zijn onder voorwaarden de volgende voorzieningen toegestaan: voorziening latente terugbetalingsverplichting; voorziening mogelijkheid sabbatical-leave: wel bij gewone werknemers, maar niet bij de directeur/grootaandeelhouder; voorziening adviseurkosten: als er een redelijke mate van zekerheid bestaat dat de kosten zich over voorgaande belastingjaren zullen voordoen; voorziening voor aan personeel toegezegde/toegekende jubileumuitgaven; voorziening WAO in eigen beheer (bij een eigenrisicodrager): als de werknemer voor of op balansdatum arbeidsongeschikt is verklaard voor de WAO; reorganisatievoorziening: - voorziening voor harmonisatie van pensioenen en arbeidsvoorwaarden: voor zover dit betrekking heeft op oude jaren; - voorziening voor integratiekosten: situatie-afhankelijk; voorziening voor loondoorbetaling tot ontslagdatum: als de ondernemer duurzaam feitelijk geen of minder gebruik zal maken van de diensten van de werknemer.
Voorziening voor achterstallig onderhoud Het is onder voorwaarden mogelijk een voorziening te vormen voor achterstallig onderhoud. Indien in enig jaar een dergelijke voorziening wordt gevormd, kunnen hierin ook eventuele in voorgaande jaren achterwege gebleven toevoegingen worden opgenomen. Deze zogenaamde inhaal is beperkt tot de kosten die betrekking hebben op de periode nadat u het betreffende object in eigendom heeft gekregen. Het op het moment van aankoop aanwezige achterstallig onderhoud is namelijk al verdisconteerd in de koopprijs. Voorziening voor nog-niet onherroepelijke aanslag vormen Als u een navorderingsaanslag of een naheffingsaanslag krijgt, kan het zinvol zijn om te kijken of u over het jaar waarop de aanslag betrekking heeft op de balans nog een voorziening kunt vormen voor belastingschulden. Het Arnhemse Hof heeft namelijk op 28 juni 2005 bepaald dat belanghebbende op zijn balans per 31 december 1999 een voorziening mocht vormen voor de naheffingsaanslag Loonbelasting, die pas op 24 juli 2001 was opgelegd. U kunt hierdoor gebruik maken van de tariefsverschillen en de heffings-
en invorderingsrente. Aftrekbeperking gemengde bedrijfskosten vermijden In de wet zijn diverse kostensoorten opgesomd die beperkt of in het geheel niet aftrekbaar zijn van de bedrijfswinst. Beperkt aftrekbaar zijn de kosten van voedsel, drank en genotmiddelen, representatie daaronder begrepen relatiegeschenken, recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak - en van congressen, seminars, excursies, studiereizen en dergelijke. Deze kosten zijn in beginsel slechts aftrekbaar voor zover deze tezamen boven een bedrag van Voor BV’s bedraagt de forfaitaire bijtelling 00 per BV en per aanmerkelijk-belanghouder die ten behoeve van de BV werkzaam is. Tot een fiscale eenheid behorende BV’s worden overigens als één (gezamenlijke belastingplichtige) BV beschouwd. U kunt de aftrekbeperking als volgt vermijden: U kunt deze kostenaftrekbeperking vermijden door de desbetreffende kosten expliciet in rekening te brengen aan uw afnemers. U schuift zo de aftrekbeperking door. Indien een afnemer geen bezwaar heeft tegen doorbelasting - omdat de aftrekbeperking voor hem niet geldt, bijvoorbeeld omdat hij niet belastingplichtig is of in het buitenland gevestigd is - vermindert u uw kostenaftrekbeperking. Als ondernemer kunt u desgewenst de -kostenaftrekbeperking beperken. Door forfaitair 25% van deze kosten bij de jaarwinst te tellen, kunt u de aftrekbeperking verkleinen. Indien u op jaarbasis voor meer dan beter uitgaan van de aftrekbeperking van beperkt aftrekbare kosten niet langer vereist. Let op! Indien de aanmerkelijkbelanghouder in gemeenschap van goederen is gehuwd en de echtgenoot meewerkt in de BV, dan bedraagt de forfaitaire bijtelling tweemaal Met ingang van 1 januari 2006 wordt de aftrekbeperking voor BV’s uitgebreid. U kunt dan kiezen tussen de volgende mogelijkheden: 25% van deze gemengde kosten niet aftrekken of 0,4% van het gezamenlijk bedrag van het door de werknemers van de BV in het jaar genoten belastbare loon maar minimaal aftrekken. Op deze voorgestelde wijziging per 1 januari 2006 is al kritiek geuit. We zullen de behandelingen in het parlement moeten afwachten om te kijken of dit wijzigingsvoorstel in stand blijft. Aftrekbare zakelijke kosten Zakelijke kosten zijn als ondernemingskosten aftrekbaar. In beginsel vindt bij het accepteren van de aftrek door de fiscus slechts een beoordeling plaats van het karakter van kosten. Zijn de kosten zakelijk dan kunnen ze worden afgetrokken, ongeacht de hoogte. Alleen indien de kosten zo hoog zijn dat een ‘redelijk denkend ondernemer’ deze niet zou maken kan de aftrekmogelijkheid worden beperkt. Hierbij valt te denken aan een zakenman die voor zijn zakenreizen gebruik maakt van een eigen vliegtuig. De Hoge Raad heeft hier een verdere beperking aangebracht. Wanneer uitgaven deels zijn gedaan ter bevrediging van persoonlijke behoeften van de aandeelhouder ontberen zij deels een zakelijk karakter en kunnen zij voor dat deel niet in aftrek worden gebracht. Oude administratie wegdoen De wettelijke bewaartermijn van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers bedraagt in het algemeen 7 jaar. Dat betekent dat u aan het einde van dit jaar uw administratie over 1998 en voorgaande jaren (grotendeels) kunt vernietigen. De bewaarplicht van 7 jaar geldt voor alle basisgegevens (zoals het grootboek, de facturen van debiteuren en crediteuren, de in- en verkoopadministratie, de voorraadgegevens
en de loonadministratie) en de overige gegevens die van belang kunnen zijn bij een belastingcontrole. Let op! De algemene wettelijke bewaartermijn van 7 jaar is korter dan de BTW-herzieningstermijn voor onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen. De (al dan niet vrijgestelde) BTW-ondernemer blijft daarom verplicht om te bewaren: alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - betreffende onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen gedurende negen jaar volgend op het jaar waarin de BTW-ondernemer het goed is gaan gebruiken (= de herzieningstermijn). Wilt u geen risico lopen, dan uw oude administratie gewoon bewaren. Dit eventueel voor civiele vordering etc. etc. Investeren in onderneming met eigen geld of geleend geld? Als u in de onderneming gaat investeren, kan het zinvol zijn om te bekijken op welke wijze de investering gefinancierd zal worden. Als uw inkomen belast wordt tegen het toptarief van 52% kan het in bepaalde gevallen namelijk aantrekkelijker zijn om geld te lenen voor de investering. De verschuldigde rente is dan aftrekbaar tegen het progressieve tarief van box 1. Met uw eigen geld kunt u dan beleggen in box 3, waarbij u te maken krijgt met een belastingheffing tegen het forfaitaire rendement. Wilt u weten of het voor u aantrekkelijk is, neem dan contact op met uw adviseur Bent u nog wel adequaat verzekerd? Bepaalde risico’s zijn te groot om zelf nog te lopen. U kunt dan proberen om de risico’s te beperken, af te wentelen op derden en/of u kunt zich verzekeren. Als u ervoor kiest om te verzekeren, verdient het aanbeveling om geregeld te kijken of de verzekering wel aansluit op uw situatie. Mogelijk heeft u ingrijpend verbouwd, is uw assortiment aangepast, is uw omzet flink gewijzigd et cetera. Het zou namelijk vervelend zijn als u achteraf geconfronteerd wordt met een forse onderdekking en een uitkering die aanzienlijk lager is dan u had verwacht. Houd uw uren bij voor het urencriterium (alléén bij grens gevallen) Als u wilt voldoen aan het zogenaamde urencriterium, dient u aannemelijk te maken dat u ten minste 1.225 uur aan de onderneming heeft besteed. Als u geen startende ondernemer bent en u verricht naast uw onderneming nog werkzaamheden (in of buiten dienstbetrekking), moet u tevens aannemelijk kunnen maken dat van de voor werkzaamheden beschikbare tijd meer dan de helft wordt besteed aan uw onderneming. Het is daarom noodzakelijk dat u bijhoudt hoeveel uren u voor de onderneming bezig bent en wat u in die tijd heeft gedaan. Een achteraf opgemaakte urenstaat en/of een te globale urenstaat kan ertoe leiden dat de zelfstandigenaftrek en enkele andere ondernemersfaciliteiten worden geweigerd. Bij de bestede uren moet u niet alleen denken aan de directe uren. Ook de indirecte uren kunnen meetellen. Denk hierbij aan reisuren (waaronder óók het woon-werkverkeer), onderhoudswerkzaamheden voor het materiaal, telefoongesprekken met klanten en administratie. Benutten stakingsaftrek Bij de wetswijziging met ingang van 1 januari 2001 is de stakingsvrijstelling vervangen door de stakingsaftrek. De stakingsaftrek is fors lager dan de oude stakingsvrijstelling. De wetgever heeft toen voorzien in een overgangsregeling voor de staking van de onderneming met betrekking waartoe de belastingplichtige al vanaf 1 januari 2001 ondernemer is geweest. Zo geldt er een tijdelijke verhoging van de stakingsaftrek bij staking van de gehele onderneming door een ondernemer voor de inkomstenbelasting. Als de ondernemer de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt bedraagt de maximale stakingsaftrek in 2005 g niet de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, bedraagt deze voor 2005 Bij de bepaling van de hoogte van de stakingsaftrek wordt rekening gehouden met de stakingsvrijstelling die u in het verleden al heeft gehad bij een gedeeltelijke staking van de onderneming.
Als u in 2005 uw onderneming voor een deel staakt of overdraagt, kunt u een beroep doen op een overgangsregeling. Er moet dan sprake zijn van de staking van een gedeelte van een onderneming met betrekking waartoe de belastingplichtige al vanaf 1 januari 2001 ondernemer is geweest. Deze tijdelijke stakingaftrek bedraagt voor 2005 de gedeeltelijke staking van een onderneming. Bij de bepaling van de hoogte van de stakingsaftrek wordt rekening gehouden met de stakingsvrijstelling die u in het verleden heeft gehad bij een gedeeltelijke staking van de onderneming. Bij het benutten van de stakingsaftrek bij de gedeeltelijke staking, benut u de stakingsaftrek in beginsel dus eerder (maar u krijgt dan niet méér stakingsaftrek). Als u van plan bent om uw onderneming geheel of gedeeltelijk te staken, kan het tijdstip van staken dus van belang zijn voor de hoogte van de stakingsaftrek. Neem dan contact op met uw adviseur, zodat het stakingstijdstip goed gepland kan worden. Als uw echtgenoot of levenspartner in uw onderneming werkt, zijn er diverse mogelijkheden om een beloning te verstrekken voor de werkzaamheden. U kunt daarbij denken aan een echte dienstbetrekking, meewerkaftrek, de reële arbeidsbeloning of een man/vrouw-maatschap of –firma. Man/vrouw-maatschap of – firma Om uw echtgenoot of partner fiscaal ondernemer te kunnen maken, moet voor rekening van uw echtgenoot of partner een onderneming worden gedreven. Daarnaast moet uw echtgenoot/partner rechtstreeks verbonden worden voor verbintenissen van die onderneming. Voor bepaalde faciliteiten moet een ondernemer ook nog voldoen aan het zogenaamde urencriterium. Urencriterium Het urencriterium is gekoppeld aan een gebruikelijkheidstoets. Deze gebruikelijkheidstoets heeft tot doel te voorkomen dat ondernemersfaciliteiten in gekunstelde situaties toegankelijk zijn voor, althans in de ogen van de wetgever, ‘onechte’ ondernemers. Als hoofdregel geldt dat u als ondernemer aan het urencriterium voldoet als: u gedurende het kalenderjaar ten minste 1225 uur besteedt aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit u als ondernemer winst uit onderneming geniet, en u de tijd die u in totaal gedurende het kalenderjaar besteedt aan die onderneming(en), alsmede het verrichten van werkzaamheden binnen dan wel buiten dienstbetrekking, grotendeels (50% of meer) aan die onderneming(en) besteedt. Voor het urencriterium tellen niet mee de werkzaamheden van u (of uw partner) voor het samenwerkingsverband als deze hoofdzakelijk (dat wil zeggen minstens 70%) van ondersteunende aard zijn en het ongebruikelijk is om een dergelijk samenwerkingsverband aan te gaan tussen niet-verbonden personen ( “de gebruikelijkheidstoets”). Van verbonden personen is sprake als personen tot het huishouden van de belastingplichtige behoren, bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de belastingplichtige zijn of tot het huishouden van die bloed- en aanverwanten in de rechte lijn behoren. Faciliteiten waarvoor de ondernemer niet hoeft te voldoen aan het urencriterium zijn onder andere: Stakingsaftrek; Investeringsaftrek; Doorschuiffaciliteiten; Winstverdeling; de winst kan in een op zakelijke gronden gebaseerde verhouding over de partners verdeeld worden, zodat een progressievoordeel kan ontstaan. Faciliteiten waarvoor de ondernemer wel aan het urencriterium moet voldoen zijn: Fiscale Oudedagsreserve (ook wel “FOR” genoemd);
Zelfstandigenaftrek; Aftrek speur- en ontwikkelingswerk; Meewerkaftrek. Als u met uw partner een onderneming drijft in een samenwerkingsverband, doet u er goed aan de gegevens vast te leggen waaruit blijkt dat voor het urencriterium aan de gebruikelijkheidstoets wordt voldaan. Als u niet meer voldoet aan het urencriterium gedurende twee opeenvolgende jaren, loopt u het risico dat uw fiscale oudedagsreserve verplicht moet vrijvallen ten gunste van de belaste winst. Deze verplichte vrijval geldt dan als de oudedagsreserve het ondernemingsvermogen bij het eind van het kalenderjaar overtreft. De belastingdruk kunt u dan verlagen door een lijfrente te kopen bij een verzekeringsmaatschappij voor (een gedeelte van) de vrijval van de fiscale oudedagsreserve. U moet dan te zijner tijd inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen betalen over de lijfrente-uitkeringen. Reële arbeidsbeloning Als u uw echtgenoot of partner een reële arbeidsbeloning toekent, kunt u deze vergoeding in beginsel als arbeidskosten ten laste van de winst brengen. In beginsel, want bij het bepalen van de winst komen niet in aftrek kosten en lasten die verband houden met de vergoeding voor door uw partner verrichte arbeid, indien die vergoeding lager is dan u dit bedrag dus niet ten laste van de winst brengen. Uw partner wordt in dat geval overigens niet ter zake van de ontvangen vergoeding in de belastingheffing betrokken. Meewerkaftrek De meewerkaftrek is een faciliteit waarbij u in verband met de arbeid van uw in de onderneming meewerkende partner een forfaitair vast te stellen percentage ten laste van de winst kunt brengen. Dit percentage loopt op van 1,25% tot maximaal 4%. Indien de meewerkaftrek wordt toegepast wordt uw meewerkende partner niet zelfstandig in de belastingheffing betrokken. U kunt de meewerkaftrek toepassen indien u als ondernemer winst geniet, aan het urencriterium voldoet en uw partner in het kalenderjaar gedurende ten minste 525 uren arbeid in uw onderneming verricht zonder daarvoor enige – ten laste van de winst gebrachte - vergoeding te ontvangen. De keuze voor de meewerkaftrek of de reële arbeidsbeloning wordt sterk bepaald door de feitelijke situatie. Van belang is onder andere in welke tariefschijf u en uw partner vallen, het aantal uren dat uw partner meewerkt in de onderneming, de hoogte van de genoten beloning etc. Bij kleinere arbeidsbeloningen zal toepassing van de meewerkaftrek doorgaans voordeliger zijn. De reële arbeidsbeloning vormt voor de meewerkende partner resultaat uit overige werkzaamheden. Hierop zijn de winstbepalingsregels van toepassing. Dit houdt onder andere in dat de ontvangen vergoeding op haar zakelijkheid wordt beoordeeld en, indien niet zakelijk, wordt gecorrigeerd. Indien de werkelijke beloning voor de partner minder is dan van de meewerkaftrek, zal door de inspecteur worden afgezien van de beoordeling of de beloning al dan niet zakelijk is. Toepassing van de meewerkaftrek is in dergelijke gevallen mogelijk, uiteraard indien aan de overige voorwaarden, zoals het minimaal aantal gewerkte uren, is voldaan. Voorbeeld: Stel u heeft uw partner een vergoeding betaald van onderneming. U mag dat bedrag dan niet ten laste van uw winst brengen, omdat de reële arbeidsbeloning een minimum kent van aan het urencriterium (1.225 uren op jaarbasis) en uw partner heeft ten minste 525 uren in uw onderneming gewerkt, kunt u in aanmerking komen voor de meewerkaftrek. Die meewerkaftrek kunt u dan ten laste van uw onderneming brengen; uw partner hoeft geen belasting te betalen over die meewerkaftrek.
Civielrechtelijke dienstbetrekking Indien tussen u en uw partner civielrechtelijk een dienstbetrekking bestaat, kunt u gebruik maken van faciliteiten in de loonbelasting. Dit kan ook indien u met uw partner opteert voor een (fictieve) dienstbetrekking voor de loonbelasting. Ingeval sprake is van een civielrechtelijk (echte) dienstbetrekking is uw partner overigens wel verplicht verzekerd ingevolge de werknemersverzekeringen en derhalve premies werknemersverzekeringen (WAO, WW en Ziekenfondswet) verschuldigd. Bekijk dus op welke wijze het meewerken door uw partner in uw onderneming moet worden geregeld.
Verlaging vennootschapsbelastingtarieven Aangezien in de lidstaten van de Europese Unie het gemiddelde vennootschapsbelastingtarief is gedaald, is in het Belastingplan 2006 opnieuw een verlaging aangekondigd van het vennootschapsbelastingtarief. Per 1 januari 2005 was het vennootschapsbelastingtarief ook reeds gedaald. Indien het Belastingplan op dit onderdeel ongewijzigd wordt aangenomen, gaan de vennootschapsbelastingtarieven er als volgt uit zien: 2004 2005 2006 2007 Tariefopstapje
29,0% 27,0% 25,5% 24,5%
Algemene tarief
34,5% 31,5% 29,6% 29,1%
In het kader van de herziening van de vennootschapsbelasting – het project VPB2007 – die per 1 januari 2007 van kracht zal worden, is voorzien in een verdergaande daling van de tarieven van de vennootschapsbelasting tot 27,4% per 1 januari 2007 en 26,9% per 1 januari 2008. Het tariefopstapje, ook wel MKB-tarief genoemd, zal per 1 januari 2007 20% bedragen en worden berekend over een fiscale winst van nog slechts plannen van het Ministerie van Financiën, waarvan op dit moment nog niet duidelijk is of dit daadwerkelijk doorgang zal vinden. Actie: Als u ondernemingskosten in de tijd naar voren kunt halen, kan dat een aardig belastingvoordeel opleveren. Hetzelfde geldt als u winst naar de toekomst kunt verschuiven, bijvoorbeeld door een omvangrijke stille reserve later te realiseren.
Anticipeer op beperking afschrijving op onroerende zaken In het kader van de herziening van de vennootschapsbelasting – het project VPB2007 – is een stapsgewijze verlaging van de vennootschapsbelasting voorzien (zie hiervóór). Om deze tariefsverlaging te financieren, wordt flink het mes gezet in de afschrijving op vastgoed. Deze maatregel, die overigens pas per 1 januari 2007 in werking zal treden, komt erop neer dat niet langer op vastgoed mag worden afgeschreven als de werkelijke (markt)waarde van het vastgoed is gedaald tot onder de fiscale boekwaarde. Deze maatregel geldt zowel voor vastgoed dat bij de onderneming in eigen gebruik is, als voor (beleggings)vastgoed dat wordt verhuurd aan derden. Op deze maatregel om de afschrijving op vastgoed te beperken, kunt u anticiperen door het bedrijfspand in uw onderneming zo mogelijk nog dit jaar af te waarderen tot op de lagere bedrijfswaarde. De bedrijfswaarde is ‘de waarde die een koper van de onderneming zou toekennen aan het pand, op basis van de overnemingswaarde van de onderneming, die van plan is om de onderneming voort te zetten’. Een extra afschrijving in de vorm van een afwaardering is ook mogelijk als u als directeur-aandeelhouder het pand aan de BV verhuurt. Het pand valt dan namelijk in de terbeschikkingstellingsregeling van box 1 in de inkomstenbelasting. Voor deze terbeschikkingstellingsregeling gelden verder dezelfde afschrijvingsregels als voor BV’s en de aangekondigde afschrijvingsmaatregel gaat ook voor deze ter beschikking gestelde panden gelden. Thin capitalisation: Let op verhouding eigen-vreemd vermogen in de BV Met ingang van 1 januari 2004 is een nieuwe beperking van de renteaftrek in de vennootschapsbelasting ingevoerd, de zgn. ‘thin capitalisation’. Op grond van deze maatregel is rent e niet aftrekbaar voorzover de BV beschikt over te veel vreemd vermogen (schulden). Van een teveel aan vreemd vermogen is sprake als de verhouding tussen vreemd vermogen en eigen vermogen een bepaalde factor overschrijdt. In dat geval komt een deel van de verschuldigde rente van geldleningen niet in aftrek; kosten van geldleningen, zoals afsluitprovisies e.d., worden daaronder begrepen. Dit geldt ook voor kosten gemaakt om het risico van valutaveranderingen of renterisico's af te dekken. De ‘thin capitalisation’-maatregel kent wel twee belangrijke beperkingen:
1. 2.
De ‘thin capitalisation’ -maatregel is niet van toepassing als de vennootschap niet met andere vennootschappen in een groep is verbonden. Dit is het commerciële groepsbegrip, zoals wordt gehanteerd voor de commerciële jaarrekening(en); De niet aftrekbare rente bedraagt nooit meer dan de per saldo aan verbonden (binnen- en buitenlandse) vennootschappen verschuldigde rente. Anders gezegd, is de BV geen rente verschuldigd aan verbonden vennootschappen, dan is alle betaalde rente (gewoon) aftrekbaar. Let u hierbij overigens wel op garantstellingen voor externe bankkredieten, want daarvoor gelden aanvullende regels.
Om te bepalen of er sprake is van een teveel aan vreemd vermogen, kent de wet twee toetsen, te weten een vaste ratio en een concerntoets: Volgens de vaste ratio is sprake van een teveel aan vreemd vermogen voorzover het fiscaal vreemd vermogen meer bedraagt dan driemaal het fiscaal eigen vermogen. Daarbij geldt een franchise van vermogen; Voor de concerntoets is van een teveel aan vreemd vermogen sprake voorzover de verhouding tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen van de vennootschap volgens de commerciële (geconsolideerde) balans groter is dan voor het geheel van de groep, waarvan de vennootschap deel uitmaakt. Omgekeerd geldt dan: Indien de commerciële ratio vreemd/eigen vermogen bij de vennootschap lager is dan voor de groep als geheel, is de ‘thin capitalisation’ -maatregel dus niet van toepassing en is alle betaalde rente (gewoon) aftrekbaar. Voor de vaststelling of er sprake is van een teveel aan vreemd vermogen, is gekozen voor de balansen bij het begin van het boekjaar en het einde van het boekjaar. Van de gevonden waarden wordt het gemiddelde genomen. Voordeel behalen door ongedaan maken fiscale eenheid Soms doen mensen dingen waar ze achteraf spijt van hebben. Meestal is dat niet ongedaan te maken, maar voor de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting geldt dat niet. Een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting die u in het boekjaar 2005 heeft aangevraagd, kunt u namelijk weer ongedaan maken door nog in hetzelfde boekjaar, waarin u de vorming van de fiscale eenheid heeft verzocht, om verbreking van de fiscale eenheid te verzoeken. In dat geval wordt de fiscale eenheid namelijk geacht niet te hebben bestaan voor de vennootschapsbelasting. Dit verzoek om verbreking van de fiscale eenheid moet dan wel uiterlijk aan het einde van het boekjaar – bij boekjaren die gelijk zijn aan het kalenderjaar is dit dus 31 december 2005 – bij de fiscus zijn ingediend. Het alsnog verbreken van de fiscale eenheid kan om uiteenlopende redenen voordelig zijn, bijvoorbeeld om het tariefopstapje over de eerste benutten. Anticipeer op kortere verliesverrekeningstermijnen – Nieuw Onder de huidige wetgeving kan een BV een verlies verrekenen met de winst over de drie voorgaande jaren (carry-back) en alle toekomstige jaren (carry-forward). Deze verrekeningstermijnen worden in het kader van de herziening van de vennootschapsbelasting – het project VPB2007 – flink ingekort: de carry-back wordt teruggebracht tot één jaar, de carry-forward tot 8 jaar. Met name de inkorting van de carry-back tot één jaar zal veel ondernemers en BV’s hard treffen: de huidige economische teruggang heeft bij velen tot verliezen geleid en dan is een belastingteruggave over drie voorgaande winstjaren vaak noodzakelijk om het hoofd boven water te houden. Het inkorten van de verliesverrekeningstermijnen noodzaakt ondernemers om maatregelen te treffen om te voorkomen dat een verlies niet binnen de gestelde termijn kan worden verrekend. Vaak betekent dit dat winsten naar voren moeten worden gehaald. De verkorte verrekeningstermijnen voor ondernemingsverliezen zullen per 1 januari 2007 worden ingevoerd. Thans is nog onbekend wat het overgangsrecht zal zijn voor de op 1 januari 2007 bestaande verliezen. Wij kunnen niet uitsluiten dat de verkorte verrekeningstermijnen al direct zullen gelden voor op 1 januari 2007 bestaande verliezen. Dat betekent dat een (restant)verlies uit 1998 ineens (per 1 januari 2007) niet meer verrekend kan worden: de voorwaartse verrekeningstermijn van acht jaren is ultimo 2006 immers verstreken. Ondernemers die dat willen voorkomen, doen er derhalve verstandig aan om tijdig maatregelen
te treffen waardoor in 2005 of uiterlijk in 2006 winst wordt gerealiseerd – desnoods door geforceerde winstneming – zodat het verlies tijdig kan worden verrekend. Actie: Voorkom dat per 1 januari 2007 een mogelijk onverrekend (restant) verlies aanwezig is, door tijdig winst te forceren. Verzoek om een voorlopige teruggaaf bij te verwachten verliezen In barre economische tijden leiden veel ondernemingen verlies, in veel gevallen leidend tot acute liquiditeitsnood. In sommige gevallen kan de fiscus een handje helpen om deze liquiditeitsproblemen op te lossen. Indien u verwacht dat u in 2005 verlies lijdt en als gevolg hiervan een belastingteruggave verwacht, kunt u de fiscus verzoeken om versneld de belasting terug te betalen (voorlopige teruggaaf). De fiscus houdt dan rekening met 80% van het vermoedelijke verlies. Het verzoek moet worden gedaan bij de aangifte over het boekjaar. U kunt dan een teruggave verwachten. Tot voor kort gold voor deze voorlopige teruggave nog dat deze niet eerder werd verleend dan 6 maanden na de kalendermaand waarin de aangifte is gedaan, maar deze zesmaandstermijn is voor de vennootschapsbelasting inmiddels vervallen. Kapitaalsbelasting wordt afgeschaft Met ingang van 1 januari 2006 wordt de kapitaalsbelasting (eindelijk) afgeschaft. Dat betekent dat u een bescheiden voordeel kunt behalen door nog even te wachten met het oprichten van een BV, het uitbreiden van het aandelenkapitaal van een bestaande BV, het omzetten van een vordering in aandelenkapitaal, etc. Dit jaar kost het uitgeven van aandelen nog 0,55% aan kapitaalsbelasting, vanaf 2006 vervalt die heffing dus. Stel uw salaris over het jaar 2005 definitief vast – Vernieuwd De directeur-aandeelhouder die geen of – objectief bezien – een te laag salaris heeft bedongen bij de BV waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, krijgt een fictief salaris aangerekend en wordt daarvoor in de belastingheffing betrokken. Dat fictieve salaris wordt in beginsel ten minste gesteld op een bedrag van 38.118. Voor 2006 wordt dit bedrag vastgesteld op . De directeur-aandeelhouder die een lager salaris in aanmerking wenst te nemen, zal aannemelijk moeten maken dat in het economisch verkeer een lager loon gebruikelijk is bij een soortgelijke dienstbetrekking. Ook kunnen de (negatieve) resultaten en het eigen vermogen van de BV reden zijn om het loon lager vast te stellen. Daarbij wordt dan wel gekeken naar de ontwikkeling van een eventuele rekening-courantschuld. Indien deze schuld oploopt en het saldo van die schuld in verhouding tot het opgenomen salaris hoog is, kan dat aanleiding zijn voor de fiscus om een lager salaris af te wijzen. Een hoger (gebruikelijk) salaris dan genoemd bedrag van aannemelijk worden gemaakt. Lukt hem dat, dan wordt het (fictief) salaris gesteld op 70% van die gebruikelijke beloning. Ingeval naast de directeur-aandeelhouder nog andere werknemers bij de BV (of daarmee verbonden vennootschappen) in dienst zijn, wordt het (fictief) salaris van de directeuraandeelhouder in beginsel gesteld op het loon van de best betaalde medewerker/ niet-aandeelhouder. De directeur- aandeelhouder zal een lagere beloning aannemelijk moeten maken. De Hoge Raad heeft bepaald dat het gebruikelijk loon ook kan worden berekend: op basis van de opbrengsten van een BV, verminderd met de aan die opbrengsten toe te rekenen kosten (exclusief het loon van die werknemer), lasten en afschrijvingen, als de opbrengsten van de BV voor minstens 90% voortvloeien uit de door de directeur, in zijn hoedanigheid van werknemer van de BV, verrichte arbeid. Met ingang van 1 januari 2006 zal het privé-gebruik auto van de zaak ook onder de loonbelasting vallen. Dit heeft tot gevolg dat met ingang van 1 januari 2006 de bijtelling wegens het privégebruik van de auto van de zaak ook gaat meetellen voor deze gebruikelijkloonregeling. De bijtelling wegens het privé-gebruik van de auto van de zaak telt overigens niet mee voor de pensioenopbouw.
Uitstel van betaling van 10% jaarsalaris: laatste keer in 2005 (De RUS) Dit jaar heeft de directeur-aandeelhouder voor de laatste keer de mogelijkheid om de betaling van (maximaal) 10% van zijn jaarsalaris op te schorten, tot 2006 of (veel) later. Per 1 januari 2006 vervalt deze faciliteit, mede vanwege de invoering van de levensloopregeling. Door het uitstel van betaling stelt u de belastingheffing over een gedeelte van uw jaarsalaris een of meerdere jaren uit, terwijl de BV al wel direct (de contante waarde van) het uitgestelde salaris als bedrijfskosten kan opvoeren. Verder telt het uitgestelde salaris volledig mee voor de opbouw van pensioenrechten (al dan niet in eigen beheer). Als u deze regeling tot uitstel van betaling wilt benutten, moet u dat in een schriftelijke overeenkomst met de BV vastleggen. Door nog vóór 1 december 2005 te handelen, kunt u de betaling van het salaris over december zonder problemen doorschuiven naar de toekomst. De levensloopregeling: een aantrekkelijke regeling voor de directeur-aandeelhouder! Iedere werknemer – dus ook de directeur-aandeelhouder van een BV – kan vanaf 1 januari 2006 deelnemen aan de levensloopregeling. Met die regeling kan de directeur-aandeelhouder per jaar maximaal 12% van zijn brutoloon belastingvrij sparen. Dat gespaarde bedrag kan worden benut om later onbetaald verlof op te nemen, bijvoorbeeld een sabbatical leave, zorgverlof of studieverlof, maar het is ook mogelijk om het levenslooptegoed aan te wenden om gewoon eerder met pensioen te gaan. In totaal kan maximaal 210% van het laatstverdiende loon worden gespaard. Dat betekent dat de directeur-aandeelhouder met een uitkering van 70% van het laatstverdiende loon 3 jaar eerder kan stoppen met werken. Het gespaarde loon moet bij derden – bij een bank of een verzekeraar – worden afgestort en kan dus niet in eigen beheer worden gehouden; bij pensioenen kan dit laatste wel. De bank of de verzekeraar beheert het geld, in de vorm van een (geblokkeerde) spaarrekening of beleggingspolis. Met zo’n polis kan de directeuraandeelhouder de belegging van zijn levenslooptegoed via de bank of verzekeraar naar eigen keuze inrichten. De rente en beleggingsresultaten worden bijgeschreven op het levenslooptegoed dat daardoor kan oplopen tot boven de 210%. Opnamen uit het levenslooptegoed moeten altijd via de werkgever – de eigen BV – verlopen. Die moet dan zorgdragen voor de correcte inhouding en afdracht van de loonbelasting. Het levenslooptegoed mag ook worden toegevoegd aan de pensioenregeling teneinde eerder te kunnen stoppen met werken. Over het gespaarde loon kan langdurig uitstel van belastingheffing worden verkregen. Dat levert een rentevoordeel op en bij een goede planning mogelijk ook een tariefsvoordeel. Elk gespaard jaar levert een ïndexeerd), ongeacht het bedrag van de inleg! Zo kan een inleg van levensloopkorting op van een korting van – het levenslooptegoed – is vrijgesteld van belastingheffing in box 3. Voor directeuren-aandeelhouders die per 1 januari 2005 al 50 jaar of ouder waren, biedt de levensloopregeling extra voordelen. Zij kunnen namelijk sneller sparen: de limiet van 12% van het brutojaarloon geldt voor hen niet. Mogelijk kunnen zij hun volledige jaarsalaris in het levenslooptegoed afstorten, maar dit is niet zeker. Is de borgstellingsprovisie wel goed geregeld? Heeft u zich als directeur-aandeelhouder in privé borg gesteld voor de door de bank aan uw vennootschappen verstrekte kredieten? Veel directeur-aandeelhouders bedingen daarvoor geen vergoeding bij hun BV. Dat is vrijwel altijd onzakelijk: als u voor derden borg zou staan, zou u daarvoor immers ook een vergoeding vragen. Door geen vergoeding te bedingen, loopt u het risico dat de belastinginspecteur een en ander corrigeert en een zakelijke borgstellingsprovisie in aanmerking neemt. Tevens kan de belastinginspecteur daarbij een boete opleggen van 100% over de gecorrigeerde belasting. De borgstellingsvergoeding wordt belast in de inkomstenbelasting in box 1 tegen het progressieve belastingtarief van maximaal 52%. (terbeschikkingstellingsregeling). De BV kan die vergoeding uiteraard in aftrek brengen op de bedrijfsresultaten. Waardeer de vordering op uw BV af De vordering die een directeur-aandeelhouder op zijn BV heeft, valt onder de terbeschikkingstellingsregeling in de inkomstenbelasting. De terbeschikkingstellingsregeling, of kortweg tbs-regeling, is een onderdeel van de bron 'resultaat uit overige werkzaamheden' en wordt belast in box 1 tegen het progressieve belastingtarief van maximaal 52%. Het 'resultaat' moet, globaal gezegd, volgens de regels voor de fiscale winstbepaling worden vastgesteld als ware het een onderneming. Dit betekent dat de rente en de
waardeveranderingen van die vordering in box 1 tot het inkomen van de directeur-aandeelhouder behoren. De rente op deze vordering wordt dus belast in box 1 tegen het inkomstenbelastingtarief van maximaal 52%, maar daartegenover staat dat, als die vordering minder waard is omdat de BV verliezen maakt, de directeuraandeelhouder zijn vordering op de BV kan afwaarderen, ook ten laste van zijn progressief belaste inkomen in box 1. Het verlies dat daardoor ontstaat kan de directeur-aandeelhouder verrekenen met andere inkomsten in box 1, bijvoorbeeld met zijn salaris uit de BV. Deze afwaarderingsmogelijkheid kan een belastingbesparing opleveren van maximaal 52% over het bedrag van de afwaardering. Optimaal handelen met een afgewaardeerde vordering op de BV: laatste kans De vordering van de directeur-aandeelhouder op zijn BV valt in de inkomstenbelasting onder de terbeschikkingstellingsregeling in box 1. Is de vordering inmiddels minder waard geworden, omdat de BV verliezen heeft geleden, dan kan de vordering worden afgewaardeerd. Wordt de vordering daarna weer meer waard, dan moet de directeur-aandeelhouder deze waardestijging van de vordering weer opwaarderen naar de werkelijke waarde (tot maximaal de nominale waarde) en deze opwaarderingswinst belast in box 1 aangeven. Dit kost dan maximaal 52% inkomstenbelasting. Deze belaste bijtelling kan worden voorkomen, bijvoorbeeld door de afgewaardeerde vordering om te zetten in aandelenkapitaal. Omzetting van een afgewaardeerde vordering op de eigen BV in aandelenkapitaal kan onder de huidige wetgeving zonder problemen plaatsvinden. Maar dit gaat veranderen. Er is momenteel een wetsvoorstel aanhangig bij het parlement dat het systeem voor afgewaardeerde vorderingen drastisch wijzigt. Volgens dit wetsontwerp leidt de omzetting van een afgewaardeerde vordering op de eigen BV in aandelenkapitaal tot winstneming bij de directeur-aandeelhouder in box 1 tot het bedrag van de eerdere afwaardering op de vordering. Deze winstneming leidt niet onmiddellijk tot belastingheffing, maar kan worden toegevoegd aan een zogenoemde opwaarderingsreserve. Deze opwaarderingsreserve valt vervolgens gefaseerd vrij naarmate de BV weer winsten maakt en de aandelen in de BV meer waard worden. Deze gefaseerde vrijval van de opwaarderingsreserve is wel direct belast in box 1 tegen het progressieve inkomstenbelastingtarief van maximaal 52%. Dit wetsvoorstel is inmiddels aangenomen door de Tweede Kamer en ligt thans bij de Eerste Kamer. De datum van inwerkingtreding is niet zeker, maar zal vermoedelijk 1 januari 2006 zijn. Voorkom vordering in rekening-courant op de eigen BV Veel directeur-aandeelhouders hebben een rekening-courantverhouding met de eigen BV. Die rekeningcourant kent vaak wisselende debet- en creditstanden. Het Ministerie van Financiën stelt zich op het standpunt dat een creditstand in rekening-courant als vordering op de BV onder de terbeschikkingstellingsregeling in de inkomstenbelasting (box 1) valt. Dat leidt tot verrassende, ongerijmde resultaten. De directeur-aandeelhouder moet de creditstanden in zijn rekening-courant onder de terbeschikkingstellingsregeling rangschikken. Ontstaat daaropvolgend een debetstand en is sprake van een schuld aan de BV, dan valt deze schuld vaak in box 3. Door wisselende credit- en debetstanden kan de rekening-courant meerdere malen per jaar van box verwisselen. Dit leidt telkens tot extra administratieve lasten. Het Ministerie van Financiën heeft op praktische gronden – ter vermindering van deze administratieve lasten – goedgekeurd dat de directeur-aandeelhouder geen rente als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking hoeft te nemen als zijn rekening-courantvordering gedurende het gehele kalenderjaar kleiner is dan Rechtshandelingen met de eigen BV vastleggen Rechtshandelingen tussen de BV en de enig-aandeelhouder, waarbij die aandeelhouder enerzijds namens zichzelf en anderzijds (in zijn hoedanigheid van directeur) tevens namens de BV handelt, moeten ingevolge de wet schriftelijk worden vastgelegd. Bijvoorbeeld: vaststellen salaris/onkostenvergoeding, managementovereenkomst, geldlening, rekeningcourantverhouding en leveranties. Indien de aandeelhouder gehuwd is (of een geregistreerd partnerschap is aangegaan) en alle aandelen in een eventuele huwelijksgemeenschap vallen, moeten niet alleen de transacties met hem/haar, maar ook alle transacties tussen de BV en de echtgenoot (geregistreerde partner) schriftelijk worden vastgelegd, althans als een van beide daarbij (als directeur) ook namens de BV handelt. Indien geen schriftelijke vastlegging heeft plaatsgevonden, is de handeling vernietigbaar. Die vernietiging kan alleen door of ten behoeve van de vennootschap plaatsvinden (bijv. door de curator in een later faillissement).
Dit specifieke wettelijke voorschrift inzake schriftelijke vastlegging, geldt echter niet voor transacties in het kader van de normale bedrijfsuitoefening van de BV, mits zij onder normale zakelijke voorwaarden plaats vinden. Welke mogelijkheden heeft u om overtollige liquide middelen van de BV te benutten? Er zijn meerdere mogelijkheden om overtollige liquide middelen van de BV te benutten: 1.
2.
3.
4.
U kunt de BV een dividend laten uitkeren. U dient dan 25% van het dividend aan belasting te voldoen. Het resterende bedrag kunt u in box 3 gaan beleggen. De belastingheffing blijft dan beperkt tot 1,2% over de waarde van de beleggingen. Nadeel van deze methode is dat u direct belasting moet voldoen waardoor het te beleggen vermogen minder wordt. Als u ervoor kiest om dividend te laten uitkeren, kunt u dat het beste pas in januari 2006 doen. Voor de bepaling van de belastinggrondslag voor box 3, wordt namelijk uitgegaan van twee peildata, waaronder normaliter 1 januari; U kunt geld lenen van uw BV om hiermee in privé te gaan beleggen. Over de waarde van de effecten minus de schuld moet u dan 1,2% aan belasting betalen. De rente die u betaalt aan uw BV en de opbrengsten uit de effecten blijven buiten de inkomstenbelastingheffing. De rente is in de BV uiteraard wel belast met vennootschapsbelasting. U dient zich er wel bewust van te zijn dat u met geleend geld gaat beleggen. Dit brengt (extra) risico’s met zich mee; Wanneer in de BV geen bedrijfsactiviteiten meer worden ontplooid, kunt u de leiding van deze BV verplaatsen naar een ander land met een lager tarief voor de vennootschapsbelasting. Op deze manier kunt u de belastingdruk aanzienlijk verminderen. U blijft wel aandeelhouder van uw BV maar de dagelijkse leiding wordt door derden uitgeoefend. De directeur-aandeelhouder moet als aanmerkelijkbelanghouder van een vennootschap die in het buitenland is gevestigd, jaarlijks een fictief rendement aangeven van 4% van de waarde van de aandelen in de vennootschap. Het belastingtarief over dit fictieve rendement bedraagt net als voor een dividenduitkering 25%. Wanneer u daadwerkelijk dividend ontvangt van deze vennootschap, mag u dit in mindering brengen op dit fictieve rendement. Het bedrag dat als fictief rendement in aanmerking is genomen, mag bij verkoop van de aandelen worden verrekend. Het fictief in aanmerking te nemen dividend is dan een soort voorafrekening op de uiteindelijk te realiseren winst bij verkoop. U kunt winstreserves omzetten in aandelenkapitaal, waarna deze – onder voorwaarden – nagenoeg zonder belastingheffing (wel verrekenbare dividendbelasting) kunnen worden uitbetaald aan u in privé. Deze mogelijkheid is beperkt tot maximaal de verkrijgingsprijs van uw aanmerkelijkbelangpakket en is, gelet op de hieraan verbonden (notaris- en advies)kosten alleen zinvol bij een substantiële verkrijgingsprijs.
Een onderneming naast de BV kan voordeel bieden Voor (startende) ondernemers in de inkomstenbelasting zijn veel fiscale faciliteiten gecreëerd. De ondernemer met een BV kan daar ook van profiteren als hij naast zijn BV een IB-onderneming voor eigen rekening en risico gaat drijven. Dat kan door nieuwe activiteiten in de vorm van een eenmanszaak naast de BV op te starten of door een deel van de bedrijfsactiviteiten van de BV over te nemen. Daarbij kan een firma of commanditaire vennootschap tussen de aandeelhouder en zijn BV fiscale voordelen bieden Hierbij vooral denken aan de willekeurige afschrijving, investeringsaftrek, zelfstandigenaftrek etc. etc.
Benut de vrijwilligersregeling en maak gebruik van de giftenaftrek De vrijwilligersregeling biedt mogelijkheden voor onbelaste vergoedingen voor vrijwilligerswerk. Vrijwilligers kunnen de werkelijke kosten onbelast vergoed krijgen. Zij moeten dan aantonen dat de hen verstrekte vergoeding in overeenstemming is met de werkelijke kosten. Over het jaar 2005 kunnen vergoedingen tot 21 per week en erkt als “vrije vergoedingen”. Deze hoeven niet aan de werkelijke kosten te worden getoetst. De huidige grens van doelmatigheidsredenen. Als u vrijwilligerswerk verricht, bekijk dan welke mogelijkheden er zijn voor belastingvrije vergoedingen.
U kunt daarna – als er sprake is van een kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele of het algemeen nut beogende instelling – dat bedrag aanwenden om een gift te doen aan die instelling. Die gift kan dan aftrekbaar zijn voor de inkomstenbelasting, waarbij dan rekening gehouden moet worden met aftrekbeperkingen.
Auto van de zaak per 1 januari in de Loonbelasting: actiepunten werkgevers – Nieuw Per 1 januari 2006 wordt het voordeel van een ter beschikking gestelde auto (inclusief bestelauto’s) aan werknemers tot het loon gerekend. De werkgever gaat hierover loonheffing en premies sociale verzekeringen inhouden en afdragen. Ook is de werkgever over de bijtelling de inkomensafhankelijke bijdrage zorgtoeslag verschuldigd. Voor werknemers met een inkomen onder het premiemaximum betekent dit een toename van de kosten voor de werkgever. Ook voor deze werknemers kunnen de kosten toenemen. De bijtelling bedraagt (ten minste) 22% van de cataloguswaarde van de auto. In het geval de werknemer geen privé-gebruik heeft of niet meer dan 500 kilometer op jaarbasis, kan de bijtelling achterwege blijven. De werkgever moet de Belastingdienst daarvan dan wel kunnen overtuigen, bij voorkeur met een door de werknemer bijgehouden kilometeradministratie. Het risico van een onjuiste bijtelling is voor de werkgever. Houdt de werkgever geen rekening met een bijtelling en blijkt dit achteraf onjuist te zijn, dan komt een eventuele naheffing (en boete) in beginsel voor rekening van de werkgever. De werkgever zal de loonheffing proberen te verhalen op de werknemer, doch dit zal niet eenvoudig zijn, zeker niet wanneer de werknemer voor het einde van het jaar uit dienst is getreden. De achteraf verschuldigde premies werknemersverzekeringen kan de werkgever in het geheel niet verhalen op de werknemer. Het ten onrechte achterwege laten van de bijtelling betekent voor de werkgever dus een aanzienlijk risico. Als er werknemers zijn die tegenbewijs willen leveren dat zij privé niet meer dan 500 kilometer reizen, is het van belang vast te stellen hoe dit tegenbewijs geleverd kan worden en dit mogelijk af te stemmen met de fiscus. Bijdragen van de werknemer in verband met privé-gebruik mogen in mindering worden gebracht op de bijtelling. Het komt geregeld voor dat een werknemer voor een auto van de zaak die duurder is dan de maximale leaseprijs, een (extra) bijdrage verschuldigd is aan zijn werkgever. De fiscus kan het standpunt innemen dat die (extra) bijdrage geen of slechts deels een bijdrage voor privé-gebruik is. Als blijkt dat de eigen bijdrage ten onrechte in mindering is gebracht, zal (vanaf 2006) aan de werkgever een naheffing van loonheffing (en premies) worden opgelegd. Voor werkgevers zijn de volgende aandachtspunten/acties van belang: Stel een overzicht op van werknemers aan wie tevens voor privé-gebruik een (bestel)auto ter beschikking is gesteld alsmede de cataloguswaarde (inclusief BTW en BPM) van de ter beschikking gestelde auto. Ga na of en zo ja welke werknemers op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé rijden met de ter beschikking gestelde auto. Beslis of u voor deze werknemers de bijtelling achterwege wilt laten (rekening houdend met bewijsplicht en naheffingsrisico). NB Mogelijk komt er voor de werknemer de mogelijkheid om een beschikking aan te vragen bij de Belastingdienst. De werkgever is dan gevrijwaard als de werknemer de auto toch meer dan 500 kilometer privé gebruikt. Ga na of en welke bedragen werknemers aan eigen bijdrage voor privé-gebruik moeten betalen. Check de huidige leaseregeling met betrekking tot de eigen bijdrage en pas deze in overleg met uw adviseur zo nodig aan. Géén rittenregistratie voor bestelauto’s die buiten werktijd niet gebruikt kunnen of mogen worden Niet onder de autokostenfictie vallen bestelauto’s diebuiten de werktijd niet gebruikt kunnen worden (omdat
deze ‘achter het hek blijven’) of waarvoor een verbod op privé -gebruik geldt. Indien er een verbod geldt, moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden: het verbod is schriftelijk vastgelegd; de inhoudingsplichtige bewaart de vastlegging van het verbod bij de loonadministratie; de inhoudingsplichtige houdt toezicht op de naleving van het verbod en de inhoudingsplichtige legt een passende sanctie op indien het verbod wordt overtreden. De werkgever kan afspraken maken met zijn belastinginspecteur over de vraag wanneer voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Introductie ‘verklaring géén privé-gebruik’ voor de auto van de zaak Per 1 januari 2006 wordt het voordeel van een ter beschikking gestelde auto (inclusief bestelauto’s) aan werknemers tot het loon gerekend. Als de werknemer van mening is dat de bijtelling bij hem niet van toepassing is, omdat hij op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer privé rijdt, kan hij een verklaring ‘geen privé-gebruik’ bij de inspecteur aanvragen. Met een dergelijke verklaring hoeft de werkgever geen loonbelasting in te houden, tenzij de werkgever weet dat die verklaring niet juist is. De werknemer moet een verzoek tot intrekking van de verklaring indienen bij de belastinginspecteur, zodra de auto op kalenderjaarbasis voor meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Er wordt volgens de hoofdregel nageheven bij de werknemer als de verklaring wordt ingetrokken of als de werknemer niet kan aantonen dat de auto op kalenderjaarbasis maximaal 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Als de inhoudingsplichtige echter wist dat de verklaring niet juist was, wordt er nageheven bij de inhoudingsplichtige.
Wijzigingen in verband met de invoering van de loonaangifte 2006 Per 1 januari 2006 gaat de Belastingdienst naast de loonbelasting en premies volksverzekeringen tevens de premies werknemersverzekeringen innen, inclusief de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Dit alles gebeurt via een gecombineerde aangifte (loonheffingen) die elektronisch ingediend moet worden. We kennen per 1 januari in beginsel nog maar twee aangiftetijdvakken; vier weken of een maand. De werkgever doet de vierwekelijkse of maandelijkse aangifte achteraf. Voor de loonheffing is dit niets nieuws, voor de inhouding en afdracht van premies is dit echter voor veel werkgevers een onbekende procedure. De aangifte en de betaling moeten uiterlijk binnen een maand na het verstrijken van het aangiftetijdvak worden gedaan. Loondagen-systematiek premieheffing wordt loontijdvaksystematiek Met de invoering van de loonaangifte 2006 wordt tevens de methode van premieberekening gewijzigd. De zogenoemde loondagensystematiek wordt vervangen door de loontijdvaksystematiek. Dit betekent dat de premie per loontijdvak wordt berekend, waarbij ook de franchise en premiemaxima op basis van de loontijdvakken worden berekend. Voor parttimers met een laag inkomen kan dit een voordelig gevolg hebben, voor parttimers met een hoog inkomen kan de wijziging nadelig uitwerken. Ook de werkgeverslasten zullen veranderen. Deze nieuwe systematiek betekent dat ook de voor veel werkgevers bekende voorschotnota met de definitieve afrekening en de 5%-toets zullen verdwijnen. De werkgever dient bij iedere aangifte direct het juiste bedrag aan premies aan te geven. Let op het genietingsmoment Belangrijk is dat het loon in het juiste aangiftetijdvak wordt aangegeven. Het loon moet aangegeven worden in het tijdvak waarin het genoten is. Veelal is dit het moment waarop het loon wordt betaald dan wel vorderbaar en inbaar wordt voor de werknemer. Ook voorschotten dient de werkgever dus in het tijdvak waarin ze worden betaald aan te geven. Als niet in het juiste tijdvak wordt aangegeven, dreigt een boete. Wanneer een bepaald loonbestanddeel (bijvoorbeeld een overwerkvergoeding) wordt genoten, kan ook afhankelijk zijn van de afspraak die hierover met de werknemer is gemaakt. Correctieberichten De werkgever wordt verplicht om geconstateerde onjuistheden in de eerdere aangiften met behulp van een correctiebericht te corrigeren. Dit geldt zowel voor onjuistheden die betrekking hebben op betalingen als op werknemersgegevens. Direct na de ontvangst van de aangifte controleert de Belastingdienst of
het bericht als aangifte kan worden verwerkt. De werkgever ontvangt een ontvangstbevestiging of een foutbericht van de Belastingdienst, afhankelijk van de vraag of de aangifte goed of fout is. Na afloop van de aangiftetermijn vindt een zogenoemde ABC-controle (Aangifte, Betaling en Correctie) plaats. Zou na deze controle blijken dat de aangifte onjuist is gedaan, dan kan de Belastingdienst de werkgever verzoeken een correctiebericht in te zenden. Wordt een correctiebericht te laat of onjuist ingediend, dan kan de Belastingdienst besluiten een boete op te leggen. Vanaf 1 januari 2006 worden bij onjuistheden en verzuimen vaker boetes opgelegd en wordt een aantal bestaande boetebedragen verhoogd.
De Zorgverzekeringswet; wat verandert er en wat houdt dat in voor de werkgever? Aan het huidige verbrokkelde systeem van ziektekostenregelingen komt op 1 januari 2006 een einde. De Zorgverzekeringswet betekent namelijk één wettelijk verzekeringsstelsel voor alle inwoners van Nederland. Verzekerde pakket Het op grond van de Zorgverzekeringswet verzekerde basispakket komt in grote lijnen overeen met het huidige ziekenfondspakket. Uiteraard heeft iedereen ook volgend jaar nog de mogelijkheid om desgewenst aanvullende verzekeringen af te sluiten. Binnen de mogelijkheden die de Zorgverzekeringswet biedt zijn tal van varianten denkbaar; zorg in natura of vergoeding van kosten, variatie in het aantal vaste zorgaanbieders, omvang van een eigen risico, etc. Acceptatieplicht verzekeraar van iedereen Verzekeraars zijn onder de nieuwe wet verplicht om iedereen te accepteren die zich aanmeldt voor een van de verzekeringsmodellen van de betreffende verzekeraar. De betreffende persoon moet wel woonachtig zijn binnen het werkgebied van de verzekeraar. Iedereen die kiest voor een bepaalde modelovereenkomst van een verzekeraar betaalt de daarbij behorende premie, ongeacht zijn of haar persoonlijke situatie. Wenst een verzekeringsplichtige overigens aanvullende verzekeringen af te sluiten, dan is de verzekeraar voor deze aanvullingen niet gebonden aan de acceptatieplicht. Financiering Zorgverzekeringswet De financiering van de Zorgverzekeringswet vindt plaats door middel van Rijksbijdragen, nominale premies (door de verzekerde direct te betalen aan de verzekeraar) en inkomensafhankelijke bijdragen. De standaard nominale premie is voor 2006 vastgesteld op verschuldigd. Werkgevers kunnen net als nu collectieve regelingen aan werknemers aanbieden. De collectiviteitskorting (korting op de nominale premie) mag maximaal 10% bedragen. De (meeste) verzekerden zijn ook een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd. Deze bijdrage is voor het jaar 2006 vooralsnog vastgesteld op 6,5% over een maximuminkomen van circa inkomensbronnen, zoals winst uit onderneming geldt een lager tarief van 4,4%. De inkomensafhankelijke bijdrage wordt geheven door de Belastingdienst. Voor zover het inkomsten uit dienstbetrekking betreft, moet de werkgever de bijdrage inhouden op het nettoloon van de werknemer en, via de nieuwe gecombineerde loonaangifte, afdragen aan de Belastingdienst. Inkomensafhankelijke bijdrage werkgever De werkgever is vervolgens verplicht het bedrag van de inkomensafhankelijke bijdrage aan de werknemer te vergoeden. Over de verplichte werkgeversbijdrage moet de werkgever op het loon van de werknemer loonheffing inhouden en afdragen. Er zijn geen premies werknemersverzekeringen verschuldigd over de inkomensafhankelijke bijdrage. Geeft u uw particulier verzekerde werknemer nu al een vergoeding als bijdrage in de kosten van de ziektekostenverzekering, dan kan die vaak van de wettelijk verplichte bijdrage worden afgetrokken. Zorgtoeslag Om er voor te zorgen dat de Zorgverzekeringswet voor iedereen financieel toegankelijk is, is de inkomensafhankelijke zorgtoeslag geïntroduceerd. Deze wordt uitbetaald door de Belastingdienst. Van belang is dat de zorgtoeslag tijdig wordt aangevraagd bij de Belastingdienst doch voor zover betrekking hebbend op 2006 uiterlijk voor 1 april 2007. Voor aanvragen die vóór 1 november 2005 zijn ingediend, wordt de zorgtoeslag vanaf eind december 2006 uitbetaald. Nieuwe Zorgverzekeringswet; vraag tijdig uw zorgtoeslag aan
Per 1 januari 2006 hebben we te maken met een nieuw zorgstelsel waarbij het onderscheid tussen particuliere en ziekenfondsverzekering komt te vervallen (zie ook elders in deze bijdrage). Ook de ziekenfondsverzekering voor zelfstandigen komt hierbij te vervallen. Verzekerden zijn naast een nominale standaardpremie van afhankelijke bijdrage verschuldigd. Om negatieve koopkrachteffecten op te vangen wordt een zorgtoeslag geïntroduceerd. Of recht bestaat op de zorgtoeslag en de hoogte hiervan, is afhankelijk van de hoogte van het inkomen en de gezinssituatie. Alleen personen met een zogenoemde toeslagpartner waarvan het gezamenlijke (toetsinkomen) maximaal circa bedraagt, komen in aanmerking voor de zorgtoeslag. Voor personen zonder toeslagpartner bedraagt het maximale inkomen De zorgtoeslag over 2006 dient uiterlijk 1 april 2007 aangevraagd te worden. Ook nu kan al een aanvraag worden ingediend op basis van geschatte inkomensgegevens. Voor aanvragen die vóór 1 november 2005 zijn ingediend, wordt de zorgtoeslag vanaf eind december 2005 maandelijks uitbetaald. Bij de definitieve aangifte 2006 wordt het juiste bedrag aan zorgtoeslag 2006 vastgesteld en vindt mogelijk verrekening plaats. Let op! Ook ondernemers /personen die een inkomen verwachten van nabij de respectievelijk ndig aan de zorgtoeslag aan te vragen, in ieder geval voor 1 april 2007. Als de zorgtoeslag namelijk te laat wordt aangevraagd, bestaat hier geen recht meer op. U kunt als werkgever wellicht een inschatting maken, welke van uw werknemers hiervoor in aanmerking komen en hen hierop wijzen. Vermogensetikettering voor de BTW Exploitanten van eenmanszaken hebben voor de BTW de keuze hun auto in privé te houden of deze tot het bedrijfsvermogen te rekenen. Die keuze heeft gevolgen voor de aftrek van de voorbelasting, de correctie voor het privé gebruik en de BTW-behandeling bij de verkoop respectievelijk inruil. De keuze is vooral afhankelijk van BTW bij aankoop
Schenken aan de (klein)kinderen: benut de vrijstelling Een goede “family-tax-planning” begint tijdens uw leven. Door tijdens leven vermogen over te hevelen, verkleint u uw toekomstige nalatenschap. Hierdoor kan bij overlijden een aanzienlijke besparing van successierecht gerealiseerd worden. Schenkingen zijn de aangewezen weg om fiscaal vriendelijk vermogen over te hevelen van (groot)ouders naar hun (klein)kinderen. Ouders kunnen jaarlijks een bepaald bedrag zonder heffing van schenkingsrecht aan hun kinderen schenken. Voor 2005 is dat maximaal Eenmalig kan dit vrijgestelde bedrag zelfs worden verhoogd tot tussen de 18 en 35 jaar. NB Ligt de leeftijd van uw kind niet meer tussen de 18 en 35 jaar, maar die van zijn/haar gehuwde partner wel, dan kunt u toch een schenking aan uw kind doen onder gebruikmaking van deze eenmalig verhoogde vrijstelling.
Om gebruik te maken van deze hoge vrijstelling moet aangifte worden gedaan en om toepassing van de vrijstelling worden verzocht. Het schenkingsrecht kent een progressief tarief; het recht loopt bij schenkingen tussen ouders en kind van 5% (bij een belastbare schenking tot Schenkingen van grootouders aan kleinkinderen worden zwaarder belast. Het tarief is hoger en de vrijstelling lager, te weten benut dan zoveel mogelijk de wettelijke vrijstellingen. Want als een grootouder meer dan het bedrag van de hiervoor genoemde vrijstelling aan zijn kleinkind schenkt, dan vervalt de gehele vrijstelling! Als uw (klein)kinderen gehuwd zijn in algehele gemeenschap van goederen, valt de schenking ook in zijn/haar huwelijksgoederengemeenschap. Gaat uw (klein)kind vervolgens scheiden, dan heeft de echtgenoot van uw (klein)kind recht op de helft van de schenking. Wilt u dat de schenking alleen maar in het vermogen van uw (klein)kind blijft, dan dient u bij de schenking een “uitsluitingsclausule” op te nemen waarin u bepaalt dat de schenking buiten elke gemeenschap valt waarin uw (klein)kind zal zijn gehuwd.
NB Vanaf 1 januari 2003 is het overgrote deel der schenkingen vormvrij; u hoeft dus niet meer naar de notaris om een geldige schenking te kunnen doen (behalve bij een “schenking ter zake des doods” zoals bijv een schenking onder schuldigerkenning; zie hierna!). Overigens is het zeer verstandig van een schenking wel een (niet-notariële) schenkingsakte op te maken. U kunt dan de door u gewenste bepalingen toevoegen zodat hier op een later tijdstip geen twijfel over kan bestaan. Schenken zonder contanten Ouders kunnen overwegen de vrijgestelde bedragen te schenken in de vorm van een schuldigerkenning, als ze over onvoldoende liquide middelen beschikken of de contanten in de eigen portemonnee willen houden. Bij een schenking onder schuldigerkenning worden geen contanten geschonken, maar ontstaat een schuld aan de kinderen. U blijft het geschonken bedrag gewoonweg schuldig aan de kinderen. Daarbij kan bijvoorbeeld bepaald worden dat de schulden pas opeisbaar zijn bij uw overlijden of bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot. De schenking onder schuldigerkenning dient in dat geval te geschieden bij notariële akte. Voordeel van deze schenkingen onder schuldigerkenning is dat na overlijden van de ouders minder successierecht verschuldigd zal zijn omdat de nalatenschap kleiner is. Over de schuldig gebleven bedragen moet wel jaarlijks een reële rente worden berekend en daadwerkelijk aan de kinderen betaald worden. Slechts dan komen de schuldig erkende bedragen in mindering op uw nalatenschap. De rente op deze vorderingen is met ingang van 1 januari 2001 niet meer aftrekbaar bij de ouders of belast bij de kinderen. Voor de ouders vormt de schuldigerkenning een schuld die in mindering komt op de bezittingen in box 3. Voor de kinderen vormt de vordering een bezitting die in de rendementsgrondslag van box 3 wordt meegenomen. Indien het totale vermogen van de (meerderjarige) kinderen niet boven het heffingsvrij vermogen (per persoon Schenking van bedrijfsvermogen; met name een optie voor familiebedrijven Het schenken van een (gedeelte van) een eigen onderneming kan een aantrekkelijke optie zijn zowel in het kader van een (gedeeltelijke) bedrijfsovername door een kind van zijn ouder(s) als in het kader van de estate planning. Vanaf het moment van schenking komt namelijk (een deel van) de toekomstige winst toe aan de kinderen. Bij het overlijden van de ouder valt daardoor minder vermogen in de nalatenschap, waardoor ook minder successierecht verschuldigd wordt. In de Successiewet zijn specifieke bedrijfsopvolgingsfaciliteiten opgenomen welke als doel hebben de effectieve belastingdruk bij de schenking of vererving van ondernemingsvermogen (waaronder aanmerkelijkbelangaandelen) te verlagen. Eén van deze bedrijfsopvolgingsfaciliteiten betreft de zogenoemde ‘60%-vrijstelling’. Op grond van deze faciliteit wordt het successie- of schenkingsrecht dat toegerekend kan worden aan 60% van de waarde van de onderneming onder voorwaarden niet geheven. Per 1 januari 2007 wordt deze vrijstelling zelfs verhoogd tot 75% van de waarde van het ondernemingsvermogen. De vrijstelling wordt op verzoek verleend. Voor het schenkingsrecht dat verschuldigd is over het restant (van 40%, vanaf 2007: 25%) van het verkregen ondernemingsvermogen kan –onder voorwaarden- uitstel van betaling worden verkregen. Dat gedeelte moet in één termijn worden betaald, ná 10 jaar. Uw belastingadviseur kan u aangeven of het schenken van een gedeelte van uw eigen onderneming of van uw aanmerkelijkbelang aandelen in uw specifieke situatie aantrekkelijk is. Testament doorlichten Per 1 januari 2003 is het nieuwe erfrecht in werking getreden. Kernpunt van het nieuwe erfrecht is dat de langstlevende echtgenoot ongestoord moet kunnen voortleven. Kort gezegd verkrijgt de langstlevende echtgenoot onder het nieuwe erfrecht zonder testament van rechtswege de goederen van de nalatenschap en krijgen de kinderen een vordering op de langstlevende echtgenoot. Deze vordering is slechts onder bepaalde voorwaarden opeisbaar. Van de wettelijke verdeling kan slechts op een beperkt aantal onderdelen worden afgeweken. Wilt u afwijken van de wettelijke verdeling, dan dient een testament opgemaakt te worden. Om in de toekomst bij het openvallen van uw nalatenschap de erfgenamen enige “speelruimte” te geven bij de verdeling van uw nalatenschap dient u flexibiliteit in uw testament aan te brengen. Dat wil zeggen dat uw testament meerdere verdelingsmogelijkheden dient te bevatten. Zo voorkomt u dat bij uw overlijden uw erfgenamen met een vererving/verdeling worden “opgescheept” die door hen niet wenselijk wordt geacht.
Uw testament kan altijd zodanig ingericht worden dat de verzorging van de achterblijvende partner, ondanks alle aangebrachte flexibiliteit, niet in het gedrang hoeft te komen. Testamenten die reeds bestonden vóór de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht worden zoveel mogelijk geëerbiedigd. Op deze testamenten blijft dus het oude recht van toepassing waarin in principe andere verdelingen mogelijk zijn. Testamenten die later worden opgemaakt, worden uitgelegd aan de hand van de regels van het nieuwe erfrecht. In de loop der tijd kan uw persoonlijke situatie gewijzigd zijn. Controleer daarom of uw huidige testament nog aansluit bij uw bedoelingen. Bent u verwikkeld in een echtscheidingsprocedure, dan kan dit een reden zijn reeds nu uw testament aan te passen. Middels het opmaken van een testament kunt u niet alleen bereiken dat successierecht bespaard wordt. U kunt tevens specifieke wensen tot uitdrukking brengen. Er is daarom eigenlijk geen reden te verzinnen om niet een testament op te maken. Sterker nog, een flexibel testament is van “levensbelang”. Zijn uw huwelijkse voorwaarden nog actueel? De keuze voor een bepaald huwelijksgoederenregime wordt vaak eenmaal gemaakt en daarna als vaststaand gegeven aanvaard. Door gewijzigde feiten en omstandigheden in de loop der tijd kan een ander huwelijksgoederenregime veel gunstiger zijn dan de indertijd gekozen regeling. Een periodieke heroverweging is daarom noodzakelijk, met name bij verandering in de gezins- of familiesituatie of bij een aanzienlijke vermogensstijging of -daling. In veel huwelijkse voorwaarden is een verrekenbeding opgenomen, waarbij uitgegaan wordt van begrippen onder de oude inkomstenbelastingwet. De Wet inkomstenbelasting 2001 kent echter een andere opbouw en andere begrippen. Dit kan aanleiding geven tot interpretatieverschillen. Als bijvoorbeeld vermogensbestanddelen bij u in box 3 vallen, wordt dan het (fiscale) forfaitaire rendement verrekend of het werkelijk behaalde rendement? Daarnaast kan het zinvol zijn om te kijken in hoeverre de huwelijkse voorwaarden gewijzigd moeten worden in verband met het gewijzigde erfrecht en de Successiewet 1956. Vergeet uw periodiek verrekenbeding niet! Bent u op huwelijkse voorwaarden getrouwd en staat er in uw huwelijkse voorwaarden een periodiek verrekenbeding? Vergeet dan niet de jaarlijkse afrekening met uw echtgenoot op te stellen. Als u de afrekening (over een reeks van jaren) achterwege laat, kan dat met name bij echtscheiding tot hoogst onaangename gevolgen leiden. Per 1 september 2002 zijn algemene regels voor verrekenbedingen in de wet opgenomen. Indien partijen niet aan de verrekenplicht hebben voldaan, wordt het dan aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit datgene wat verrekend had moeten worden! Met andere woorden: op grond van deze wetgeving heeft uw partner mogelijk recht op de helft van het, sedert het aangaan van het huwelijk, aangegroeide vermogen. Terwijl dit niet hoeft overeen te stemmen met de oorspronkelijke bedoeling van u en uw echtgenoot. Door het verrekenbeding na te leven zorgt u ervoor dat uitwerking wordt gegeven aan de oorspronkelijke bedoelingen van de echtgenoten. Bent u beide jarenlang vergeten het periodiek verrekenbeding na te leven, neem dan contact op met uw adviseur. Met behulp van een vaststellingsovereenkomst kan dan een oplossing worden gevonden voor de in het verleden niet uitgevoerde periodieke verrekening. Mogelijk kan dit tevens een moment zijn om de huwelijkse voorwaarden aan te passen. Dit is echter afhankelijk van de wensen en bedoelingen van de beide echtgenoten. Om de huwelijkse voorwaarden te kunnen wijzigen, moeten de voorgestelde wijzigingen wel worden goedgekeurd door de rechtbank. Fiscaal partnerschap voor samenwonenden Onder bepaalde voorwaarden hebben ongehuwd samenwonenden ingeval zij vermogen van elkaar verkrijgen door schenkingen of door overlijden, recht op dezelfde vrijstellingen en tarieven als gehuwden in de Successiewet. U moet, na uw 18e-jaar, tot het tijdstip van overlijden tenminste 6 maanden samenwonen. Ingeval van een schenking aan elkaar dient de periode van samenwoning tenminste 2 jaar te hebben geduurd. Gedurende deze periode moet tevens een notarieel samenlevingscontract bestaan met daarin opgenomen een zorgplicht voor elkaar. Daarnaast moeten de samenwonende partners in de voorafgaande vijf jaar in hun aangifte
inkomstenbelasting hebben gekozen voor fiscaal partnerschap indien hiertoe de mogelijkheid bestond. Hadden zij hiertoe bijvoorbeeld niet de mogelijkheid omdat zij pas twee jaar samenwonen, dan komen zij toch in aanmerking voor het gehuwdentarief en de partnervrijstelling. Door te opteren voor fiscaal partnerschap in de inkomstenbelasting, kan een flinke besparing van successierecht (minimaal 36% over het bedrag van de verkrijging!) gerealiseerd worden bij overlijden van een van de partners. Ook zonder notarieel samenlevingscontract kunnen ongehuwd samenwonenden in aanmerking komen voor de “gehuwdenvrijstelling” en het “gehuwdentarief”. Dit is echter alleen het geval indien u na uw 22e jaar tenminste vijf jaar heeft samengewoond met uw partner. NB Bent u ongehuwd samenwonend en jonger dan 27 jaar, dan valt zeker te overwegen om een notarieel samenlevingscontract op te laten maken. Mocht uw partner onverhoopt komen te overlijden, dan kunt in aanmerking komen voor de vrijstelling en tarieven die gelden voor gehuwden. Leningen van ouders aan kinderen Is uw kind voornemens een huis te kopen of een onderneming te starten dan is het voor u en uw kind wellicht gunstig de hiervoor benodigde lening zelf aan uw kind te verstrekken. Voor u vormt de lening aan de kinderen een bezitting in box 3. Ongeacht de rente inkomsten die u op de vordering geniet, wordt u belast over een fictief rendement van 4% over de waarde van de vordering op uw kinderen. De heffing bedraagt 30%. Per saldo bedraagt de belastingdruk aldus 1,2%. Voor uw kind vormen de rente en kosten van de geldlening aftrekbare kosten. Gunstig is de ouder-kindlening af te sluiten met een zo hoog mogelijk zakelijk rentepercentage. Uw kind geniet dan een hoge aftrek van de eigen woningrente of ondernemingsrente, waarvoor u niet extra belast wordt. Door schenkingen zou u de financieringslast van uw kind vervolgens kunnen verminderen. Ook kan een ouder-kindlening gunstig zijn in het kader van de estate-planning van de ouders. Alimentatie De aan een ex-echtgeno(o)t(e) betaalde alimentatie is aftrekbaar als buitengewone uitgaven. Het komt voor dat een echtpaar duurzaam gescheiden leeft, terwijl de echtgenoten nog in gemeenschap van goederen zijn getrouwd. Ook in dat geval kan de alimentatie aftrekbaar zijn bij degene die deze betaalt. Deze is dan wel belast bij degene die de alimentatie ontvangt. De rechtspraak lijkt zelfs de mogelijkheid te bieden dat ook ex-samenwoners (niet gehuwden) een betaalde alimentatieverplichting in aftrek kunnen brengen op hun inkomen. Let op! Sedert de inwerkingtreding van de Wet Inkomstenbelasting 2001 is afkoop van alimentatieverplichtingen fiscaal een stuk onaantrekkelijker geworden. Andere berekeningswijze schenkingsrecht en successierecht bij ‘making vrij van recht’ De berekeningswijze van het verschuldigde schenkingsrecht of successierecht wordt met ingang van 2006 gewijzigd, als er sprake is van een zogenaamde verkrijging ‘vrij van recht’. Van een verkrijging ‘vrij van recht’ is sprake, als de verkrijger een netto-verkrijging ontvangt en het schenkingsrecht of het successierecht door een ander (bijvoorbeeld de schenker of een erfgenaam) wordt betaald. In de huidige wet is er een gunstige berekeningsmethode bij de verkrijging ‘vrij van recht’. Indien u nog gebruik wil maken van het berekeningsvoordeel van ‘vrij van recht’, dan kunt u nog dit jaar een dergelijke schenking doen. Periode voor de samentelbepaling schenkingsrecht wordt verkort Onder de huidige wet moeten schenkingen worden samengeteld voor de bepaling van het schenkingsrecht als ze door dezelfde schenker worden gedaan aan dezelfde begiftigde in een tijdsverloop van twee jaren. Voor schenkingen van ouders naar kinderen geldt echter een termijn van één kalenderjaar. Vanaf 2006 zal die termijn in alle gevallen één kalenderjaar bedragen. Geen waarde bewoond meer in het kader van het schenkingsrecht en het successierecht
In het kader van het schenkingsrecht en het successierecht kon tot 1 januari 2002 in bepaalde gevallen bij de verkrijging van een woning in bewoonde staat, uitgegaan worden van een waarde van 60% van de waarde in vrij opleverbare staat. Deze regeling is met ingang van 1 januari 2002 vervallen. In de rechtspraak kwam vervolgens naar voren dat, doordat de vaste waarderingsregel was vervallen, per geval bekeken moest worden wat het waardedrukkend effect van de bewoning was. De wetgever had echter beoogd dat dan uitgegaan zou worden van de waarde in vrij opleverbare staat. In het Belastingplan 2006 wordt dan ook de regeling gewijzigd. Vanaf 2006 mag geen rekening gehouden worden met de bewoning, als: de erflater tot zijn overlijden respectievelijk de schenker tot de schenking heeft gewoond in de onroerende zaak of als er sprake is van de verkrijging van een vruchtgebruik van een onroerende zaak dan wel de verkrijging van een onroerende zaak onder de last van een vruchtgebruik en het betreft een onroerende zaak die tot bewoning dient zonder dat daar een huurcontract aan ten grondslag ligt. Werkruimte in de eigen woning Met ingang van 1 januari 2005 is de fiscale wetgeving gewijzigd inzake de werkruimte in de eigen woning respectievelijk de gehuurde woning. De wet maakt daarbij onderscheid tussen een ‘zelfstandige werkruimte’ en een ‘onzelfstandige werkruimte’. Een zelfstandige werkruimte is ‘een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van een woning’. Hiermee wordt bedoeld dat de werkruimte een zodanige zelfstandigheid bezit dat de ruimte duidelijk te onderscheiden is door uiterlijke kenmerken. Daarbij kan gedacht worden aan een eigen opgang of ingang, maar daarnaast kunnen ook de voorzieningen in de werkruimte van belang zijn ter bepaling van de zelfstandigheid. Gedacht kan in dat verband bijvoorbeeld worden aan eigen sanitair. Een werkruimte die een dusdanige zelfstandigheid bezit, zou ook als zodanig verhuurd kunnen worden aan derden. Voorts geldt voor de kwalificatie als zelfstandige werkruimte nog een inkomenscriterium: Een zelfstandige ruimte kwalificeert als fiscale werkruimte als de persoon aan wie de zelfstandige ruimte ter beschikking staat tenminste een substantieel deel van zijn inkomen in die ruimte verwerft. Welk gedeelte van het inkomen in de ruimte verdiend moet worden, hangt af van het al dan niet hebben van een werkruimte elders (bijvoorbeeld in het kantoor van de werkgever). Als men over een werkruimte elders beschikt, moet tenminste 70% van het inkomen in de ruimte thuis worden verdiend. Als men niet elders de beschikking heeft over een werkruimte, moet tenminste 30% van het inkomen in de ruimte thuis worden verdiend. Een onzelfstandige werkruimte is een werkruimte in een woning die naar verkeersopvatting geen zelfstandig gedeelte is van die woning. Uitgangspunt is dat een ‘onzelfstandige werkruimte’ in de woning in beginsel onderdeel blijft van de woning. Gevolg hiervan is dat de onzelfstandige werkruimte fiscaal niet zelfstandig wordt behandeld, maar meeloopt in de fiscale behandeling van de woning. Dit betekent dat het eigenwoningforfait wordt bepaald over de waarde van de eigen woning inclusief de werkruimte en dat de hypotheekrente in box 1 aftrekbaar blijft. Een werkruimte wordt fiscaal pas als zodanig erkend als er sprake is van een ‘zelfstandige werkruimte’. Gebruikt u een werkruimte in de eigen woning ten behoeve van uw onderneming, dienstbetrekking of BV, neem dan contact op met uw adviseur. Aan de hand van de schema’s kan dan bekeken worden wat voor u de gevolgen kunnen zijn. Hoofdelijk aansprakelijk of medeschuldenaar voor de hypotheekschuld van uw kind Banken bieden een financieringsvorm aan waarbij ouders hun kind financieel ondersteunen bij het kopen van een woning. Bij deze hypotheekvorm is de ouder hoofdelijk aansprakelijk of medeschuldenaar voor de betaling van rente en aflossing van de hypotheekschuld van het kind. Maar hoe zit het nu met de aftrekbaarheid van hypotheekrente als u door de bank wordt aangesproken tot betaling van rente en aflossing? Onlangs heeft de staatssecretaris aangegeven wanneer de betaalde rente in deze situaties toch bij het kind aftrekbaar is als eigenwoningrente.
Als uw kind een woning koopt en hiervoor een eigenwoningschuld aangaat, is de door hem of haar betaalde rente op de normale wijze aftrekbaar. Indien u echter als ouder uit hoofde van uw hoofdelijke aansprakelijkheid of medeschuldenaarschap de rente aan de bank betaalt, is deze rente voor u niet aftrekbaar als eigenwoningrente. De woning waarvoor u de rente betaalt, is immers niet uw eigen woning. Ook uw kind geniet in deze situatie (nog) geen renteaftrek, omdat hij of zij geen rente heeft betaald. Omdat u rente betaalt die eigenlijk door uw kind betaald had moeten worden, krijgt u een vordering op uw kind voor dit bedrag. Pas op het moment dat uw kind deze rente aan u terugbetaalt, is deze rente voor hem of haar aftrekbaar. De rente is namelijk pas aftrekbaar op het moment dat uw kind de rente betaalt, verrekent of ter beschikking stelt. Tevens is de rente aftrekbaar als deze, op grond van de vordering op uw kind, rentedragend is geworden. Uiteraard kan alleen de rente over de eigenwoninglening zelf in aftrek komen, de rente over die rente is niet aftrekbaar. In beginsel is renteaftrek echter wel mogelijk indien u schenkingen aan uw kind verricht en uw kind hiermee de renteschuld aan u voldoet. Renteaftrek is bij uw kind niet mogelijk als die schenking is vormgegeven in een kwijtschelding van de verschuldigde rente. In dit geval vindt immers geen feitelijke betaling van rente plaats. Hypotheekrenteaftrek bij mede-eigenaren Als u samen met uw relatie een huis koopt, bent u waarschijnlijk beiden hoofdelijk aansprakelijk of medeschuldenaar voor de totale schuld. Als u en uw relatie niet kiezen voor het fiscaal partnerschap, kan voor ieder alleen het deel van de lening die hij of zij zelf is aangegaan voor de verwerving van de eigen woning worden aangemerkt als eigenwoninglening. Voorbeeld: Stel dat A en B samen een huis kopen voor 100.000 lenen. De bank leent dat bedrag onder de voorwaarde dat A zich hoofdelijk aansprakelijk stelt voor die schuld. Deze hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schuld maakt voor A de lening niet een eigenwoningschuld. Het is immers B die de lening is aangegaan in verband met de verwerving van zijn deel van de eigen woning. De schuldverhouding is niet afhankelijk van de eigendomsverhouding. De eigenwoningschuld van A is nihil. Als A wordt aangesproken voor de betaling van de hypotheekrente, doet hij er goed aan om te bekijken of hij voor dat jaar aangemerkt kan worden als fiscaal partner, zodat de hypotheekrente al dat jaar in aftrek kan worden gebracht. Samenwonenden, huisgenoten en hypotheekrenteaftrek Rente van schulden die u bent aangegaan ter verwerving, onderhoud of verbetering van uw eigen woning is aftrekbaar. Hierop geldt echter een belangrijke uitzondering. Rente van geldleningen die u bent aangegaan bij uw partner of iemand met wie u duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, is niet aftrekbaar. Dit is om “misbruik” te voorkomen. Als u een eigen woning heeft met daarbij de volledige financiering en u wilt graag de helft van die woning overdragen van uw partner, is aftrek wél mogelijk als uw partner de financiering elders afsluit. De betaalde rente van uw partner is dan wél aftrekbaar echter maar voorzover het totaal van de schulden van u beiden, na deze verkrijging niet meer bedraagt dan voor de vervreemding van een gedeelte van de woning door uw partner. NB De staatssecretaris heeft, in afwijking van het bovenstaande, goedgekeurd dat renteaftrek is toegestaan indien ouders een lening verstrekken aan een nog thuiswonend kind ter financiering van een eigen woning. Voorwaarde is wél dat het kind en de ouders géén gezamenlijke huishouding gaan voeren in de nieuwe woning. Wijziging van de WOZ-waarde Om de vier jaar werd de waarde van onroerende zaken vastgesteld via een WOZ-beschikking. De meest recente is de waardevaststelling per 1 januari 2003. Deze waarde is onder meer van belang voor de inkomstenbelasting vanaf de aangiften over 2005 (het eigenwoningforfait), de onroerendezaakbelasting (OZB) en de waterschapslasten. Hoewel aanvankelijk werd aangekondigd dat het gebruikersdeel van de OZB op woningen per 1 januari 2005 zou worden afgeschaft, is de afschaffing verschoven naar 1 januari 2006. Op 4 oktober 2005 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB. De WOZ-waarde kan ook van belang zijn voor de hoogte van de afschrijving op een (bedrijfs)pand. Een te hoog vastgestelde waarde leidt tot een hogere belastingheffing dan nodig is. Het is daarom van belang dat de waarde goed wordt vastgesteld. U kunt tegen de beschikking bezwaar maken als u het niet eens bent met de waarde, bijvoorbeeld omdat bij de waardebepaling geen rekening is gehouden met specifieke
omstandigheden. Dat moet dan wel binnen zes weken na de datum van de beschikking. Doet u dit niet dan staat de waarde in beginsel voor een bepaalde periode vast. U moet er wel rekening mee houden dat niet alle bezwaarschriften gehonoreerd zullen worden, zelfs niet als u gelijk heeft. In de wet is namelijk opgenomen dat de correctie wel een bepaald minimum bedrag moet zijn. Dat minimum bedrag hangt onder andere af van de waarde van de onroerende zaak. Bij een waarde van de woning tot verschil bijvoorbeeld minimaal 5% bedragen om uw bezwaar gehonoreerd te krijgen. Met ingang van 2005 staat deze waarde in beginsel vast voor twee jaren en de jaarlijkse waardering wordt in beginsel per 1 januari 2007 ingevoerd. Wanneer gedurende de hiervoor bedoelde periode de waarde een wijziging ondergaat als gevolg van bijvoorbeeld een verbouwing, wijziging van de bestemming of vernietiging kan een nieuwe waardebeschikking worden vastgesteld. Voorwaarde is dat de waardeverandering ten minste 5% bedraagt met een minimum van Nieuwe eigenaar en WOZ-beschikking Nieuwe eigenaren van onroerende zaken kunnen een nieuwe WOZ-beschikking aanvragen. Het verzoek om een nieuwe WOZ-beschikking moet uiterlijk zijn ingediend binnen 6 weken na dagtekening van de eerste aanslag onroerendezaakbelasting die na de verkrijging van de onroerende zaak wordt opgelegd. Als u een nieuwe eigenaar van een onroerende zaak bent en u vindt dat de vorige eigenaar een te hoge WOZ-waarde heeft geaccepteerd, dien dan tijdig een verzoek om een nieuwe WOZ-beschikking in. Dat kan u namelijk financiële voordelen opleveren in het kader van de onroerendezaakbelasting, waterschapslasten en de inkomstenbelasting (eigenwoningforfait). Aflossing hypotheek is vanaf 2005 aantrekkelijker geworden Het kabinet wil eigenwoningbezitters stimuleren om hun woning te financieren met eigen middelen. Hiertoe is er met ingang van 1 januari 2005 een aftrek ingevoerd wegens ‘geen of geringe eigenwoningschuld’. Deze aftrek wordt berekend op het verschil tussen het aan te geven eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten. Met andere woorden de eigen woning zal dan per saldo wel tot een aftrekpost kunnen leiden, maar per saldo niet tot een bijtelpost. Voorbeeld: Ellen heeft een eigen woning met een waarde van hypotheekschuld; ze betaalt jaarlijks als volgt worden berekend: Eigenwoningforfait (0,60% van 300.000) 1.800 Aftrekbare rente - 750 Saldo eigenwoningforfait en kosten Aftrek geringe hypotheekschuld Per saldo te belasten voor de eigen woning
1.050 - 1.050 0
Uitgaande van dezelfde cijfers, zou Ellen in 2004 tegen het progressieve tarief belasting moeten betalen over het saldo van het eigenwoningforfait en kosten ad geringe hypotheekschuld van eigen woning. Eigenwoningregeling bij koop van een eigen woning, terwijl de ‘oude’ woning nog niet verkocht is U heeft een woning gekocht, maar uw oude “eigen” woning nog niet verkocht? Zorg dan dat één van uw “eigen” woningen leeg staat! Het is mogelijk dat wanneer u een nieuwe woning heeft aangekocht, u uw oude woning nog niet heeft kunnen verkopen. Vaak rust dan zowel op de oude woning als op de nieuwe woning (nog) een eigen woninglening. Omdat onder de regelgeving een eigen woning als hoofdverblijf moet dienen, heeft u maar recht op rente- en kostenaftrek voor één woning. Voor deze situaties is in de wet een tegemoetkoming opgenomen. Als uw nieuwe woning leeg staat of in aanbouw is, kunt u toch gebruik maken van de renteaftrek wanneer deze woning uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in één van de daaropvolgende twee jaren als eigen woning ter beschikking te staan. Omgekeerd geldt hetzelfde. Wanneer uw oude woning leeg staat kunt u toch gebruik maken van de rente- en kostenaftrek met betrekking tot uw oude woning indien de eigen woning u in het kalenderjaar of één van de voorafgaande twee jaar als
hoofdverblijf ter beschikking heeft gestaan. De woning moet sindsdien leeg staan en bestemd zijn voor verkoop. Van deze tegemoetkoming kunt u maximaal twee jaar gebruik maken. Voorbeeld: Erik en Petra sluiten op 6 mei 2005 een voorlopige koopovereenkomst voor een woning in Alkmaar. Zij besluiten de woning op 1 augustus 2005 te betrekken en laten hun oude woning in Kampen leeg achter. Zij willen hun oude woning verkopen, maar dit blijkt tegen te vallen. De financiering op het huis in Kampen loopt al die tijd door. Volgens de hoofdregel is de woning in Kampen een eigen woning tot 1 augustus 2005 en is de woning in Alkmaar een eigen woning vanaf 1 augustus 2005. Dit betekent dat voor de woning in Kampen over de periode tot 1 augustus 2005 het eigenwoningforfait moet worden aangeven. Daarnaast bestaat tot 1 augustus 2005 recht op renteaftrek met betrekking tot de geldlening die op deze woning rust. Voor de eigen woning in Alkmaar wordt vanaf 1 augustus 2005 het eigenwoningforfait aangegeven en kunnen vanaf dat moment de rente en de kosten van de geldlening op deze woning in aftrek worden gebracht. Op grond van de tegemoetkoming krijgen Erik en Petra vanaf 1 augustus 2005 tot uiterlijk 1 augustus 2007 vervolgens een renteaftrek voor de rente en kosten van de geldlening op de woning in Kampen. Het eigenwoningforfait wordt voor die periode voor deze woning op nihil gesteld. In de tegemoetkoming komt duidelijk naar voren dat de woning leeg moet staan. Een woning waarin slechts enig meubilair staat (om derden een bewoonde indruk te geven) dan wel een woning waarin een zogenoemde kraakwacht verblijft, wordt als leegstaand aangemerkt. Als u de woning in de tussentijd verhuurt of gratis ter beschikking stelt, staat deze woning niet leeg sinds uw vertrek, waardoor u geen gebruik kunt maken van de renteaftrek! Heeft u tijdelijk twee woningen zoals hierboven beschreven, zorg dan dat één van de woningen leeg blijft staan. U kunt dan tijdelijk voor beide woningen renteaftrek genieten. Doet u dit niet dan valt uw tweede woning en de daarbijbehorende schuld in box 3. U geniet dan geen renteaftrek maar betaalt per saldo 1,2% over de waarde van de woning verminderd met de daarbij behorende schuld. Over eventuele huurinkomsten uit deze woning wordt u niet extra belast. Eigenwoningregeling bij uitzending voor langere periode Om tijdens de uitzendingsperiode naar het buitenland nog gebruik te kunnen maken van de eigenwoningregeling, moet volgens een besluit van de staatssecretaris van Financiën aan de volgende aanvullende voorwaarde zijn voldaan: De woning moet de belastingplichtige gedurende ten minste een jaar als eigen woning ter beschikking hebben gestaan. De staatssecretaris benadrukt in het besluit dat het criterium niet is of voor de belastingplichtige de eigenwoningregeling al een jaar van toepassing was; de bedoelde woning moet zelf ten minste een jaar als eigen woning ter beschikking hebben gestaan. Bij een nieuwbouwwoning telt alleen de periode mee dat de woning na oplevering hoofdverblijf is geweest. Tussen twee opvolgende uitzendingen mag wel een periode van minder dan één jaar zitten. deze eigenwoningregeling kan van toepassing zijn als de woning tijdens vakantie in Nederland door de eigenaar wordt gebruikt. Als belangrijke eis voor deze uitzendregeling geldt dat de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld. Wordt u dus voor een langere periode naar het buitenland uitgezonden, dan zal een goede afweging gemaakt moeten worden tussen het laten leegstaan van de woning of het ter beschikking stellen aan derden. De ondernemersregeling BPM Om te kunnen verzoeken om teruggaaf van de in rekening gebrachte BPM, dient een ondernemer [in de zin van artikel 7 Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB ’68)] de bestelauto“meer dan bijkomstig” in de onderneming te gebruiken. Aan deze voorwaarde is voldaan als meer dan 10% van de per jaar gereden kilometers betrekking heeft op ondernemingsactiviteiten. Hierbij is niet vereist dat de bestelauto op de balans van de onderneming staat. Door de bestelauto als ondernemingsvermogen te etiketteren kan een ondernemer wel aannemelijk maken dat de bestelauto meer dan bijkomstig in zijn onderneming wordt gebruikt. Overigens is het niet van belang of de ondernemer in het kader van zijn bedrijfsuitoefening had kunnen volstaan met een personenauto in plaats van een bestelauto. Hoofdregel is dat de ondernemersregeling slechts éénmaal kan worden toegepast. Op het moment van registratie van de bestelauto in het kentekenregister, dient derhalve aan de voorwaarden te zijn voldaan. In
beginsel betekent dit dat teruggaaf van BPM niet mogelijk is op een bestelauto die op het moment van eerste registratie niet bedrijfsmatig wordt gebruikt. Ook niet als de auto op een later moment wel bedrijfsmatig wordt ingezet! Een ondernemer moet niet alleen bij de aanschaf van de bestelauto voldoen aan de voorwaarden van de ondernemersregeling om voor teruggaaf van BPM in aanmerking te komen. Ook gedurende de eerste vijf gebruikersjaren van de bestelauto moet aan de voorwaarden worden voldaan. Voldoet de ondernemer niet meer aan deze voorwaarden, dan is in beginsel een bedrag aan rest-BPM verschuldigd. Als de bestelauto waarvoor BPM-teruggaaf is verleend wordt verkocht aan een andere ondernemer, die de bestelauto “meer dan bijkomstig” in het kader van zijn onderneming gaat gebruiken, kan deze zogenoemde BPM-claim op twee manieren worden doorgeschoven naar de koper. Doorschuiven BPM-claim door middel van een gezamenlijk verzoek Bij deze doorschuiffaciliteit (ook wel bekend als de “gesloten beurzenregeling”) dienen de koper en verkoper gezamenlijk een verzoek in bij de Belastingdienst om te bewerkstelligen dat de fiscale verplichtingen van de verkoper met betrekking tot de eerder verleende teruggaaf van BPM overgaan naar de koper. De inspecteur zal doorgaans binnen één maand op dit verzoek beslissen. Als een snellere afhandeling gewenst is, kan het verzoek naar de Belastingdienst worden gefaxt. De fiscus zal dan proberen de beschikking uiterlijk binnen zeven dagen af te geven. Bij een positieve beschikking is de verkopende ondernemer vanaf het moment van de wijziging van de tenaamstelling van het kenteken geen rest-BPM meer verschuldigd. Let op! pas na afgifte van een positieve beschikking en de wijziging van de tenaamstelling van de auto, gaan de fiscale verplichtingen over naar de koper. Doorschuiven BPM-claim zonder gezamenlijk verzoek Bij deze doorschuiffaciliteit blijft het indienen van het gezamenlijk verzoek achterwege. Om de handel in gebruikte bestelauto’s door de grijs kentekenregeling niet teveel te belemmeren met administratieve lasten, kan de aansprakelijkheid voor de BPM (zonder verzoek voor “gesloten beurzen”) naar de koper worden verschoven, indien cumulatief aan de volgende eisen wordt voldaan: 1. 2. 3. 4.
aan de koper van de verhandelde bestelauto is een erkenning bedrijfsvoorraad op basis van de Wegenverkeerswet 1994 (door de RDW) verleend; de koper neemt de verhandelde bestelauto in zijn bedrijfsvoorraad op; de verkoper bewaart het originele, door de koper afgegeven, vrijwaringbewijs van de verhandelde bestelauto in zijn administratie; en de koper en verkoper komen in een vormvrije verklaring overeen (en nemen in de administratie van de verkoper op) dat de koper met betrekking tot de fiscale verplichtingen van de ondernemersregeling in de plaats treedt van de verkoper. In deze verklaring moet tenminste zijn opgenomen: - naam en handtekening van de koper, - kenteken van de verhandelde bestelauto en - de datum waarop de verklaring is afgegeven.
Enkele bijzondere situaties Diefstal van een bestelauto waarvoor BPM-teruggaaf is verleend Volgens de hoofdregel wordt de teruggegeven BPM in beginsel als belasting verschuldigd, indien binnen vijf jaar na registratie niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan. Bij diefstal binnen deze periode, kan de bestelauto niet langer worden gebruikt voor het doel waarvoor de ondernemersregeling geldt. Dit betekent in beginsel dat de zogenoemde rest-BPM binnen een maand na de diefstal op aangifte moet worden betaald. De staatssecretaris van Financiën heeft echter goedgekeurd dat wordt afgezien van de verplichting om bij diefstal rest-BPM te betalen. Voorwaarde is wel dat aangifte wordt gedaan bij de politie. Belastingplichtige moet wel zelf om toepassing van deze clausule vragen. Maatschap als ondernemer De BPM wordt teruggegeven aan de kentekenhouder. Een maatschap is voor de BTW zelfstandig ondernemer, maar kan geen kentekenhouder zijn, aangezien een maatschap geen rechtspersoon is. Dit heeft in beginsel tot gevolg dat bij een maatschap de ondernemersregeling niet kan worden toegepast en de teruggaaf van BPM niet mogelijk is. De staatssecretaris van Financiën heeft echter goedgekeurd dat de BPM kan worden teruggegeven aan de maat/kentekenhouder, die daarmee ook de verplichtingen overneemt als niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan. Als niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan, is deze
maat/kentekenhouder de rest-BPM verschuldigd. Een huurauto rijden met buitenlands kenteken, voorlopig nog opletten! Buitenlandse huurauto’s mogen door Nederlandse ingezetenen twee dagen in Nederland worden gebruikt. Wanneer de huurauto dient ter vervanging van een auto die betrokken is geweest bij een ongeluk of is gestolen in het buitenland, wordt deze termijn opgerekt tot bijvoorbeeld de periode die nodig is om de eigen auto te repareren. Na deze termijn is BPM verschuldigd bij aanvang van het gebruik van de openbare weg in Nederland. Ook heeft de fiscus de mogelijkheid een boete op te leggen die kan oplopen tot maximaal 100% van de verschuldigde BPM. De BPM wordt berekend aan de hand van de nieuwwaarde van de huurauto en de leeftijd van de auto. Een kostbare zaak. Zo bedraagt de BPM van een middenklasse auto toch al snel 5.000. Om nog maar niet te spreken over de boete. Hof Den Bosch heeft in mei van dit jaar prejudiciële vragen gesteld aan het Europees Hof van Justitie. In dat geval kreeg een Nederlands ingezetene een naheffingsaanslag BPM opgelegd van boete van 25% ( de Europese Unie. Buitenlandse verhuurmaatschappijen wordt het –mede gezien de beperkte termijn van twee dagen- namelijk erg moeilijk gemaakt om een auto te verhuren aan een Nederlands ingezetene. De (volle) heffing van BPM staat niet in evenredigheid met de periode van huur en het gebruik op de Nederlandse weg. Ook bestaat geen enkel recht op vrijstelling of teruggaaf van BPM. De Europese Commissie heeft daarnaast Nederland officieel verzocht om de regels inzake de BPM te wijzigen. Volgens deze Commissie worden auto’s die in het buitenland geregistreerd zijn en geleasd worden om vervolgens in Nederland te worden gebruikt door Nederlands ingezetenen, aan een registratiebelasting onderworpen onder voorwaarden die niet in overeenstemming zijn met het vrij verrichten van diensten opgenomen in het EG-verdrag. Als de Commissie geen afdoend antwoord van de lidstaten ontvangt, kan ook zij besluiten de zaken voor het Hof van Justitie te brengen. Vooralsnog is het afwachten dus. Afschaffing BPM? Als het aan de Europese Commissie ligt, wordt de BPM in Nederland (en alle andere lidstaten) binnen 5 tot 10 jaar afgeschaft. De Commissie wil hiermee de werking van de interne Europese markt verbeteren. Volgens de Commissie kunnen lidstaten het daaruit voortvloeiende verlies van belastinginkomsten compenseren met een verhoging van andere belastingen, zoals de motorrijtuigenbelasting en op den duur een kilometerheffing die afhankelijk wordt gesteld van de CO² uitstoot van de auto. De belastingdruk verschuift dan van het bezit van een auto naar het gebruik van een auto. De belangrijkste problemen in de verschillende registratiebelastingen tussen de EU-lidstaten die zowel voor burgers als de autoindustrie als de autohandel ontstaan, wanneer een auto de grens overgaat, zijn hiermee opgelost. Op dit moment wordt in 16 van de 25 lidstaten een registratieheffing (BPM) geheven waarbij Nederland na Denemarken aan de hoogste heffing zit. Voordat de afschaffing een feit is, gaat het voorstel eerst nog langs het Europees Parlement waarna vervolgens de Raad van de Europese Unie (d.w.z. de lidstaten zelf) een beslissing inzake het voorstel neemt. Gemakkelijk zal het niet zijn om tot overeenstemming tot komen in de Raad. Alle beslissingen op het gebied van belastingen moeten unaniem worden aangenomen, dat wil zeggen alle ministers van Financiën van de verschillende lidstaten moeten unaniem met het voorstel instemmen. Verhoging kilometervergoeding De onbelast te vergoeden respectievelijk in aftrek te brengen kilometervergoeding wordt gewijzigd. Het bedrag gaat van Dit bedrag geldt dan voor: het in de loonbelasting onbelast te vergoeden bedrag voor zakelijke kilometers; het in de IB-onderneming[1] af te trekken bedrag voor de zakelijke kilometers gereden met een tot het privé-vermogen behorend vervoermiddel of in privé gehuurd vervoermiddel; het in aftrek te brengen bedrag voor de buitengewone uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling; het in aftrek te brengen bedrag in het kader van de giftenaftrek en het in aftrek te brengen bedrag in het kader van de regeling voor de weekenduitgaven voor gehandicapten.
Privé-gebruik auto en grondslag werknemersverzekeringen Per 1 januari 2006 wordt het voordeel van een ter beschikking gestelde auto (inclusief bestelauto’s) aan werknemers tot het loon gerekend. Het privé-gebruik auto behoort echter niet tot de grondslag voor de premies werknemersverzekeringen. Eindheffing bij bestelauto’s die gebruikt worden door twee of meer werknemers Er komt een eindheffing voor het privé-gebruik van de bestelauto als deze in verband met de aard van het werk doorlopend afwisselend gebruikt wordt door twee of meer werknemers en het daardoor bezwaarlijk is om vast te stellen aan wie die bestelauto voor privé-doeleinden ter beschikking is gesteld. Deze eindheffing bedraagt op jaarbasis regels worden gesteld
Hoogachtend, R.A.M. van der Velden Hoewel aan de inhoud van deze nieuwsbrief de uiterste zorg wordt besteed, kunnen wij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor onverhoopte onjuistheden.
Aanmelden nieuwsbrief, c.q. afmelden en e-mailadres wijzigen:
[email protected]