Nieuwsbrief van d.d. 18-07-2006 Nummer: 24-2006
1)
Eerste Kamer stemt in met wijziging WW-wet
De Eerste Kamer heeft ingestemd met het wetsvoorstel voor modernisering van de WW. Werklozen krijgen minder lang recht op WW en de eerste twee maanden een hogere uitkering. Met de nieuwe WW stelt minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het (snel) vinden van nieuw werk en het voorkomen van werkloosheid centraal. Verder wordt de WW eenvoudiger, dalen de administratieve lasten voor werkgevers en wordt de ontslagpraktijk versoepeld. De nieuwe maatregelen gaan in per 1 oktober 2006.
2)
Verrekenbedingen in het huwelijksvermogensrecht
Mede onder verwijzing naar een recentelijk door de Hoge Raad gewezen arrest, dat onderhandse overeenkomsten over het tussen twee echtelieden geldende huwelijksvermogensregime ongeldig zijn. Een nieuwe regeling voor huwelijksvoorwaarden Op 1 september 2002 is een nieuwe wettelijke regeling in werking getreden die het maken van huwelijksvoorwaarden door echtelieden zou moeten vereenvoudigen. Deze regeling beoogt tegemoet te komen aan een veel voorkomend probleem met betrekking tot de afrekening staande huwelijk in het geval er een verrekenbeding is overeengekomen. Gebleken was namelijk dat er in een minderheid van de gevallen periodiek wordt afgerekend, hetgeen tot gevolg heeft dat bij een eventuele eindafrekening voor partijen onaangename verrassingen kunnen ontstaan. Het uitgangspunt van de nieuwe wettelijke regeling is dat de in de huwelijksvoorwaarden overeengekomen regelingen bijna altijd boven de wet gaan. Meijer is van mening dat de met de nieuwe wet beoogde helderheid niet wordt bereikt, aangezien deze veel onduidelijkheden bevat en de omschrijving van bepaalde kernbegrippen aan de huwelijksvoorwaarden overlaat. Echtgenoten met huwelijksvoorwaarden die een verrekenbeding van vóór 1 september 2002 bevatten doen er volgens Meijer goed aan te bekijken of de tekst van de huwelijksvoorwaarden voldoet, nu zij over het algemeen onder het nieuwe recht vallen.
De omschrijving van in de huwelijksvoorwaarden opgenomen begrippen Een ander bezwaar dat Meijer naar voren brengt is dat de nieuwe wet weinig duidelijke begripsomschrijvingen brengt. Het probleem is dat veel huwelijksvoorwaarden met een periodiek verrekenbeding van inkomen, begrippen uit de Wet op de inkomstenbelasting (Wet IB) gebruiken. Deze wet heeft in de loop der tijd zeer veel wijzigingen ondergaan en men moet, volgens de auteur, voor de interpretatie van de in de huwelijksvoorwaarden gebruikte begrippen, de tijdens het maken van deze voorwaarden geldende versie van de wet toepassen. Moeilijker wordt het nog wanneer niet expliciet naar de wet wordt verwezen, in dat geval is onduidelijk of men toch de fiscale betekenis van de gebruikte terminologie mag hanteren. In het artikel waar de auteur op reageert komt Jurgens met de suggestie om de echtgenoten onder (bege)leiding van een notaris en een accountant/ fiscalist vast te laten stellen wat onder de gebruikte begrippen wordt verstaan. De Hoge Raad, zo merkt de Meijer op, heeft in zijn arrest van 27 juni 2003, NJ 2003, 524 echter bepaald dat afspraken in afwijking van het tussen de echtgenoten geldende huwelijksvermogensregime de vorm van huwelijksvoorwaarden nodig hebben, zodat partijen niet gebonden zijn aan onderhandse overeenkomsten hieromtrent. Meijer concludeert op basis hiervan dat ook het uitleggen van in de huwelijksvoorwaarden gehanteerde begrippen bij onderhandse akte, niet mogelijk is.
3)
Terecht omkering bewijslast voor ondernemer die geen aangifte deed omdat hij zou zijn afgeperst
Een ondernemer stuurt het aangiftebiljet IB 2002 weliswaar ondertekend maar zonder inkomensopgave in. In dat jaar heeft zijn omzet niet minder dan 429.622 euro bedragen en had hij niet meer dan ruim 14.000 euro aan kosten. De man stelt dat hij onder bedreiging alle inkomsten aan Joegoslaven had moeten afstaan, maar kan dit totaal niet aantonen. Rechtbank Breda handhaaft met omkering van de bewijslast de bij schatting vastgestelde belaste winst, die geheel op de administratie van de man is gebaseerd. De inspecteur had ook nog box 3inkomen belast naar een vermogen van fl. 800.000, maar de Rechtbank acht onvoldoende onderbouwd dat de man (zelf) eigenaar is van het betreffende stuk grond. Met interne compensatie gebaseerd op een door een BV waarvan de man directeur was ter beschikking gestelde personenauto met een cataloguswaarde van fl. 277.021 en een fictief directeurssalaris bij twee BV´s, blijft de aanslag toch in stand. Commentaar: Jammer dat deze ondernemer niet wegkomt met zijn verhaal dat hij werd afgeperst omdat hij alle inkomsten aan Joegoslaven had moeten afstaan. Volgens mij moeten alle cliënten van ons kantoor hun inkomsten, onder zware bedreiging afstaan aan hun partner(s), maar helaas gezien bovenstaande mogen wij dat niet gebruiken als argument om te zorgen voor een Nederlands belastingparadijs.
4)
Mobiel pinnen bij deurwaarders Belastingdienst
In de Leidraad Invordering zijn met terugwerkende kracht per 1 juli 2006 een aantal wijzigingen opgenomen. In dit besluit is onder andere opgenomen dat deurwaarders worden uitgerust met mobiele PIN-apparatuur bij speciale acties. Zo kan bijvoorbeeld bij controles op de weg beslaglegging op auto's worden voorkomen door met pin te betalen.
5)
Civiele gevolgen samenwonen
Voor de wettelijke gemeenschap tussen echtgenoten en geregistreerde partners gelden andere regels dan voor een gemeenschap tussen samenwoners die goederen gemeenschappelijk in eigendom hebben verkregen. Ook het erfrecht hanteert dan andere regels. De civiele wet verbindt, anders dan bij een huwelijk of een geregistreerd partnerschap, nauwelijks gevolgen aan het samenwonen. Daardoor zijn er twee belangrijke verschillen tussen samenwonen en een huwelijk/geregistreerd partnerschap, namelijk op het gebied van erfrecht en vermogensrecht.
Gemeenschap van goederen Door het aangaan van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap ontstaat tussen de echtgenoten of de partners van rechtswege de algehele gemeenschap van goederen. Indien de echtgenoten of de partners de gemeenschap van goederen niet wensen, kunnen zij voorafgaand aan hun huwelijk of geregistreerd partnerschap huwelijks- of partnerschapsvoorwaarden maken. Als twee mensen 'gewoon' gaan samenwonen gebeurt er vermogensrechtelijk niets, er ontstaat geen enkele gemeenschap en er vindt geen verschuiving van vermogens plaats. Ieder houdt zijn eigen vermogen en blijft aansprakelijk voor de door hemzelf aangegane schulden.
Gemeenschappelijk eigendom Uiteraard is het wel mogelijk dat goederen gemeenschappelijk in eigendom worden verkregen. Zo gebeurt het in de praktijk vaak dat samenwoners gezamenlijk een huis kopen en ieder voor de onverdeelde helft hiervan eigenaar wordt. Ook ten aanzien van de inboedelgoederen wordt vaak afgesproken dat deze gemeenschappelijk eigendom zullen zijn. Daarbij kan het verstandig zijn ten aanzien van gemeenschappelijke vermogensbestanddelen een verblijvingsbeding overeen te komen waarbij wordt afgesproken dat de gezamenlijke bezittingen bij overlijden van één van de partners aan de andere partner toekomen zonder dat daar een vergoeding voor betaald hoeft te worden.
Faillissement Voor de wettelijke gemeenschap die tussen echtgenoten en geregistreerde partners bestaat, gelden andere regels dan voor een gemeenschap tussen samenwoners die goederen gemeenschappelijk in eigendom hebben verkregen. Zo zal bij een faillissement van een echtgenoot die in gemeenschap is gehuwd de gehele gemeenschap in het faillissement vallen. Bij ongehuwde partners valt in dat
geval in principe alleen het aandeel in het gemeenschappelijke vermogensbestanddeel van de partner die failliet is in het faillissement.
Tegemoetkoming In de wet is wel een tegemoetkoming getroffen voor een samenwoner om na het overlijden van zijn partner in het huis te kunnen blijven wonen gedurende een periode van zes maanden. Indien de woning waarin de partners tot het overlijden van één van hen woonden behoort tot de nalatenschap is de langstlevende partner jegens de erfgenamen van de overleden partner bevoegd tot voorzetting van de bewoning gedurende gemelde termijn onder dezelfde voorwaarden als tevoren.
Erfrecht Gehuwden of geregistreerd partners zijn indien zij geen kinderen hebben ingevolge de wet enig erfgenaam van elkaar. Indien zij wel kinderen hebben, geldt vanaf 1 januari 2003 de wettelijke verdeling ten gevolge waarvan de kinderen een vordering op hun langstlevende ouder krijgen ter grootte van hun erfdeel en de langstlevende ouder de hele nalatenschap houdt. Gewone samenwoners daarentegen erven volgens de wet niets van elkaar. Ook niet als zij kinderen hebben. Ingeval zij geen kinderen hebben zijn de naaste familieleden, ouders, broers en zusters de erfgenamen. Als een ongehuwde samenwoner komt te overlijden met achterlating van kinderen, zijn deze kinderen de enige erfgenamen.
Testament Indien ongehuwd samenwonenden van elkaar willen erven is het dus noodzakelijk dat zij een testament maken. De wettelijke verdeling zoals deze geldt voor gehuwden en geregistreerd partners kan niet toegepast worden op ongehuwde samenwoners met kinderen. Zij zullen in hun testament voor een andere mogelijkheid moeten kiezen om de langstlevende verzorgd achter te kunnen laten. Bijvoorbeeld een keuzelegaat en een vruchtgebruiklegaat. Te denken valt ook aan een 'langst-leeft-al'-testament waarbij de langstlevende partner tot enig erfgenaam wordt benoemd onder de last aan de kinderen een bedrag ter grootte van hun erfdeel schuldig te erkennen.
Vermogensrendementheffing over het schuldig erkende deel van de nalatenschap Bij gehuwden en geregistreerde partners wordt de vermogensrendementsheffing bij de verdeling van een nalatenschap alleen toegepast bij degene die over dat vermogen en de inkomsten daaruit kan beschikken. Dit is in beginsel de langstlevende ouder. De niet-opeisbare schuld tussen de langstlevende ouder en de kinderen wordt genegeerd (gedefiscaliseerd). Dit heeft tot gevolg dat bij de langstlevende ouder de schuld niet in aanmerking wordt genomen en dat bij het kind de vordering niet tot zijn vermogen wordt gerekend. Bij ongehuwd samenwonenden gaat dit echter niet op: ook al krijgt de langstlevende partner door het testament alle goederen van de nalatenschap met daartegenover een schuld aan de kinderen
ter grootte van hun erfdeel, dan geldt de defiscalisering van art. 5.4 Wet op de inkomstenbelasting toch niet. De vordering bij de kinderen en de schuld bij de langstlevende ouder vallen hier wel onder de vermogensrendementsheffing.
Verblijvingsbeding Zoals hiervoor omschreven kan het verstandig zijn ten aanzien van gemeenschappelijke vermogensbestanddelen een verblijvingsbeding overeen te komen. Zo'n verblijvingsbeding waarbij wordt afgesproken dat de gezamenlijke bezittingen bij overlijden van één van de partners aan de andere partner toekomen zonder dat daar een vergoeding voor betaald hoeft te worden.wordt beschouwd als een erfrechtelijke verkrijging.
Legitieme portie Hierbij moet wel rekening gehouden worden met de legitieme rechten van de kinderen van de overleden partner.De kinderen van de overleden partner kunnen met een beroep op hun legitieme portie een dergelijk aantasten. Deze aantasting kan worden voorkomen door in een testament een regeling op te nemen dat de legitieme portie pas opeisbaar is bij het overlijden van de langstlevende partner. Daarnaast is een notarieel samenlevingscontract dan wel noodzakelijk.
Notarieel samenlevingscontract Gezien het feit dat de wet bijna nauwelijks gevolgen verbindt aan het gaan samenwonen als 'ware men gehuwd' is het aan te raden de gevolgen van de samenwoning vast te leggen in een notarieel samenlevingscontract. Een dergelijk contract heeft ook gevolgen voor de tariefgroepindeling/vrijstellingen voor het successierecht. Het bestaan van een notarieel samenlevingscontract kan voor de toepassing van andere regelingen als voorwaarde worden gesteld, zoals nabestaandenpensioenregelingen en secundaire arbeidsvoorwaarden.
6)
Bestuurder BV terecht aansprakelijk gesteld
Rechtbank Breda 23 juni 2006, nr. 05/00999 Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor de loon- en omzetbelastingschulden van de BV waarvan hij bestuurder was. Er wordt met betrekking tot een aangifte tweemaal gemeld dat die niet betaald kan worden. De BV is inmiddels failliet. De rechtbank oordeelt dat indien een aangiftenummer is genoemd in een mededeling dat die aanslag, die het resultaat is van de onbetaald gebleven aangifte, niet betaald zal worden dit een melding betalingsonmacht is voor enkel die aanslag. Voor die aanslag is dan tijdig de betalingsonmacht gemeld, maar voor een andere is die melding te laat. Met betrekking tot de rechtsgeldige melding oordeelt de rechtbank dat aannemelijk is dat belanghebbende onbehoorlijk bestuur kan worden verweten en dat hij heeft geschoven met op aangifte verschuldigde belasting, zodat hij ten aanzien van die aanslag terecht aansprakelijk is gesteld. (Beroep ongegrond.)
Hoogachtend, R.A.M. van der Velden Hoewel aan de inhoud van deze nieuwsbrief de uiterste zorg wordt besteed, kunnen wij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor onverhoopte onjuistheden.
Aanmelden nieuwsbrief, c.q. afmelden en e-mailadres wijzigen:
[email protected]