Nieuwsbrief van d.d. 17-11-2006 Nummer: 35-2006
1)
Fiscus komt vaker op controle.
Vorig jaar voerde de belastingdienst 37000 controles uit. Dit aantal moet in 2007 verhoogd worden naar minimaal 50000 controles.
2)
Ministerraad akkoord met nieuw bv-recht
De ministerraad heeft ingestemd met een wetsvoorstel voor eenvoudiger bv-recht. Volgens het persbericht gaat het om de volgende wijzigingen ten opzichte van het huidige recht: - Ruimere mogelijkheden om in de statuten af te wijken van de wet (bijvoorbeeld de mogelijkheid dat iedere aandeelhouder zijn eigen bestuurder benoemt, de uitgifte van stemrechtloze aandelen en meer mogelijkheden van besluitvorming buiten de algemene vergadering), - Afschaffing van het minimumkapitaal van - Afschaffing van de verplichte blokkeringregeling, en - Afschaffing van de bankverklaring en de accountantsverklaring bij inbreng in natura.
3)
Beleggingen zijn privé-vermogen, verlies is niet aftrekbaar
Ondernemers die tijdelijk overtollige liquide middelen in hun onderneming beleggen in beursgenoteerde effecten, moeten zich realiseren dat die beleggingen enkel tot het ondernemingsvermogen blijven behoren als de gelden zodanig worden belegd dat die weer tijdig beschikbaar kunnen komen voor de ‘echte’ bedrijfsdoeleinden. En dat is niet het geval als er al te speculatief wordt belegd, zo heeft Hof Leeuwarden recent beslist. Het gevolg laat zich raden: een verlies op de beleggingen is dan niet aftrekbaar. Mevrouw A dreef een onderneming voor het beheren van en het bemiddelen bij onroerende zaken. Eind 1999 verkocht zij alle onroerende zaken binnen haar onderneming. Met de opbrengst kocht zij een effectenportefeuille. Die portefeuille bestond voornamelijk uit aandelen in automatiseringsbedrijven en aandelen in de IT-sector. De portefeuille werd beheerd door de
partner van A, in samenspraak met de bank. In 2000 vonden enkele honderden effectentransacties plaats: A leed in dat jaar een koersverlies van in totaal ƒ904.927. A rekende de effectenportefeuille tot haar ondernemingsvermogen en voerde het (gerealiseerde) verlies op de effectenportefeuille en de bankkosten op de effectentransacties in haar aangifte over 2000 op als verlies uit onderneming. Ter onderbouwing van dat standpunt voerde zij aan dat er sprake was van het beleggen van tijdelijk overtollig liquide middelen: zodra zich een goede kans zou voordoen zou zij weer bedrijfsmatig in onroerend goed stappen. De belastinginspecteur weigerde het verlies op de effectenportefeuille en de transactiekosten te aanvaarden als verlies uit onderneming. A ging tegen de afwijzende uitspraak op haar bezwaarschrift in beroep bij Hof Leeuwarden. Dat Hof besliste dat A de effectenportefeuille niet had verworven binnen het kader van de normale uitoefening van de onderneming. Desondanks kon toch sprake zijn van een verlies uit onderneming, maar dan was wél vereist dat de tijdelijk overtollige liquide middelen in de onderneming op zodanige wijze werden belegd dat redelijkerwijs kon worden aangenomen dat die gelden tijdig weer in de onderneming beschikbaar zouden zijn voor de reguliere bedrijfsactiviteiten. En dat was volgens het Friese Hof in het berechte geval niet zo. A had veel te speculatief belegd: zij had zich in het geheel niet ingedekt tegen het risico van koersdalingen, en dat was gegeven de eenzijdige samenstelling van de portefeuille toch wel vereist. Het Hof rekende de effectenportefeuille tot A’s privévermogen. En daarmee was het verlies niet aftrekbaar! (Bron: Hof Leeuwarden, 7 juli 2006 BK1/06)
Commentaar Een uitspraak met een duidelijke boodschap. De IB-ondernemer die tijdelijk overtollige gelden in zijn onderneming belegt, kan die beleggingen tot zijn bedrijfsvermogen rekenen. Winst of verlies op de beleggingen behoort dan tot het bedrijfsresultaat. Maar als het beleggen ontaardt in speculatie - anders gezegd: in gokken - en normale maatregelen ter beperking van het beleggingsrisico achterwege blijven, dan moeten de effecten tot het privévermogen worden gerekend. Een speculatieverlies is per definitie een privéverlies.
4)
Man/vrouw-maatschap nieuwe stijl voor medicus en partner
Met de invoering van de gebruikelijkheidstoets per 1 januari 2001 heeft de wetgever de manvrouwmaatschap als samenwerkingsvorm voor vrije beroepers een stuk minder aantrekkelijk gemaakt. De gebruikelijkheidstoets houdt globaal gezegd in dat wanneer een ondernemer binnen zo’n samenwerkingsverband hoofdzakelijk (dat is voor meer dan 70%) ondersteunende werkzaamheden verricht én het ongebruikelijk is dat derden een dergelijk samenwerkingsverband aangaan, de uren die de ondersteunende ondernemer binnen dat samenwerkingsverband heeft gewerkt niet meetellen voor het urencriterium. En dat heeft weer tot gevolg dat die ondersteunende ondernemer niet in aanmerking komt voor diverse ondernemersfaciliteiten, zoals de zelfstandigenaftrek, de starteraftrek én de vorming van de fiscale oudedagsreserve. Mevrouw A dreef samen met haar echtgenoot B een huisartsenpraktijk in maatschapsverband. B was huisarts, A orthopedagoog en HBO-verpleegkundige. In 2001 en 2002 werkte A meer dan 1.225 uur per jaar in de praktijk. Zij hield 3½ dag per week een eigen spreekuur in de praktijk en behandelde patiënten op het gebied van diabetes, longziekten, overgewicht, hart- en vaatziekten en daarbij gaf ze voedingsadviezen. Daarnaast hield zij zich bezig met vele praktijkgebonden
zaken, zoals de contacten met zorgverzekeraars, het opzetten en uitvoeren van pilotprojecten en het voeren van de financiële administratie. A claimde in haar aangiften over 2001 en 2002 de zelfstandigenaftrek, maar de inspecteur verleende die niet. Zijns inziens waren de werkzaamheden van A ten behoeve van de maatschap hoofdzakelijk van ondersteunende aard en zou B als huisarts nimmer een maatschap met A zijn aangegaan als zij niet zijn partner was geweest. Rechtbank Arnhem besliste anders. Volgens de rechtbank vormden de werkzaamheden van A een substantieel deel van de activiteiten van de praktijk. Zij nam een deel van de huisartsenzorg over en vulde die aan. Haar werkzaamheden verrichte zij volledig zelfstandig en zij beschikte over de nodige medische kennis. Het feit dat A niet als huisarts was afgestudeerd, had niet tot gevolg dat haar activiteiten per definitie van ondersteunende aard waren. De Rechtbank kende A alsnog de zelfstandigenaftrek over 2000 en 2001 toe. (Bron: Rechtbank Arnhem, 24 mei 2006 AWB05/5009)
Commentaar Het nieuwe ziektekostenstelsel heeft de werkzaamheden van veel medische vrije beroepers ingrijpend gewijzigd. De vele contracten en contacten met zorgverzekeraars vergen zeer veel tijd en aandacht, en de daarbij vereiste (financiële) administratie is uitgegroeid tot een volwaardige dagtaak. Dat biedt nieuwe kansen voor een man-vrouwmaatschap voor medische vrije beroepers. De ‘ondersteunende’ partner in zo’n maatschap - veelal de partner die niet beschikt over de voor die praktijkvoering vereiste medische kwalificatie - die al deze werkzaamheden verricht, kan met recht en rede stellen dat hij/zij meerdere hoofdtaken binnen de praktijk verricht. Als met die werkzaamheden meer dan 30% van de totale werkzaamheden van die partner is gemoeid, komt de gebruikelijkheidstoets niet meer aan de orde.
5)
Verbondenheidscriterium geldt ook voor vrije beroepsbeoefenaren
De belastingplichtige die als ondernemer wil worden aangemerkt, moet aan twee vereisten voldoen: de onderneming moet voor zijn rekening worden gedreven én hij moet ‘rechtstreeks worden verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming’. Dit zogenoemde verbondenheidscriterium moet, zo heeft de Hoge Raad onlangs beslist, worden beoordeeld naar de regels van het burgerlijk recht. Beslissend is of de belastingplichtige rechtstreeks door schuldeisers kan worden aangesproken tot nakoming van verbintenissen die in het kader van de onderneming zijn aangegaan. Uit het arrest blijkt dat het verbondenheidscriterium ook geldt voor beoefenaren van een zelfstandig beroep. Mevrouw A werkte als escortdame en prostituee bij een relaxbedrijf. Dat bedrijf werd vanaf 1 januari 2001 gedreven in de vorm van een maatschap en een stichting. A trad op 2 april 2001 toe tot de maatschap; zij bracht arbeid en vlijt in. De maatschapsovereenkomst was zodanig opgesteld dat A wel meedeelde in het resultaat van het relaxbedrijf, maar zij niet rechtstreeks door schuldeisers kon worden aangesproken. De belastinginspecteur stelde dat A (fiscaal) niet als ondernemer kon worden aangemerkt en dat zij mitsdien geen recht had op de zelfstandigenaftrek. Hof Amsterdam bevestigde dat. A genoot winst uit onderneming, zij was winstgerechtigde, maar zij kwalificeerde niet als ondernemer (in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001) omdat zij niet rechtstreeks werd verbonden voor verbintenissen van de onderneming. En daarom had A geen recht op zelfstandigenaftrek. A ging in cassatie bij de Hoge Raad, maar dat baatte haar niet.
De Hoge Raad besliste dat de vraag of A rechtstreeks verbonden werd voor verbintenissen betreffende die onderneming, beantwoord moest worden naar de regels van het burgerlijk recht. Het Hof had die vraag op goede gronden - aan de hand van de bepalingen uit het maatschapscontract - ontkennend beantwoord. De Hoge Raad verklaarde het beroep van A ongegrond. ( Bron : Hoge Raad 14 juli 2006, nr. 42 125)
Commentaar Met dit arrest maakt de Hoge Raad korte metten met de in de praktijk wel verdedigde opvatting dat de rechtstreekse verbondenheid niet zou zijn vereist bij beoefenaren van een zelfstandig beroep. De voorstanders van deze opvatting hebben daar voornamelijk wetsystematische argumenten voor aangedragen. Het is een goede zaak dat de Hoge Raad dezelfde eisen stelt aan ondernemers en vrije beroepers om fiscaal als ondernemer te kunnen worden aangemerkt.
6)
Bijtelling bestelauto vervalt met ingang van 1 januari 2008
Zoals bekend moet de bijtelling voor de auto van de zaak met ingang van 1 januari 2006 worden verloond. Dit geldt voor personenauto’s en bestelauto’s. Met name voor bestelauto’s bestaat al lange tijd hevige kritiek op de bijtelling. Aan deze kritiek lijkt nu tegemoet gekomen te worden. Een motie van de VVD om de bestelauto met ingang van 1 januari 2008 buiten de bijtellingsregeling te plaatsen, is recent aangenomen. Commentaar: ‘Beter ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald.’ In deze categorie valt de beslissing om voor de bestelauto per 1 januari 2008 geen bijtelling meer in aanmerking te hoeven nemen. Direct na de aankondiging dat de bijtelling voor de bestelauto vanaf 1 januari 2006 in de aangifte loonheffingen moest worden opgenomen, stak al een storm van kritiek op. De politiek probeerde die storm nog te laten luwen door de introductie van de -regeling (toe te passen als sprake is van doorlopend afwisselend gebruik van de bestelauto). Deze regeling biedt echter lang niet altijd uitkomst. Het laten vervallen van de bijtelling voor de bestelauto komt dan ook als geroepen. Jammer is dat de maatregel niet al per 1 januari 2007 van kracht wordt. Dat zal alles te maken hebben met de financiering ervan. Daarnaast zal de versoepeling waarschijnlijk ook niet gelden voor de bestelauto’s met een dubbele zitrij; auto’s die in het spraakgebruik evelal met een bestelauto worden gelijkgesteld, maar fiscaal als personenauto worden aangemerkt.
7)
Bouwt de zwangere werkneemster vakantiedagen op ?
Ben ik als werkgever verplicht loon door te betalen tijdens haar zwangerschapsverlof en bouwt zij tijdens dit verlof vakantiedagen op? Het recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof is sinds 1 december 2001 geregeld in de Wet arbeid en zorg. Het zwangerschaps- en bevallingsverlof samen duren ten minste zestien weken, afhankelijk van de datum waarop uw werkneemster zal bevallen. Het recht op zwangerschaps-verlof kan ingaan vanaf zes weken vóór de dag na de vermoedelijke bevallingsdatum en op zijn laatst vier weken vóór die datum.
Het bevallingsverlof gaat in op de dag na de bevalling en duurt tien aaneengesloten weken of zoveel meer als het aantal dagen dat het zwangerschapsverlof minder dan zes weken heeft geduurd. Het totale verlof duurt dus minimaal zestien weken. Om de vermoedelijke bevallingsdatum te kunnen vaststellen is een verklaring van een arts of een verloskundige nodig. Loondoorbetaling Er is tijdens het zwangerschap- en bevallingsverlof in beginsel geen recht op doorbetaling van loon. Er ontstaat namelijk een recht op een ziekengelduitkering van het UWV ter hoogte van 100% van het dagloon van de werkneemster. De aanvraag voor een uitkering moet u als werkgever uiterlijk twee weken vóór de datum van de ingang van het zwangerschapsverlof bij het UWV indienen. Deze regeling is bedoeld als tegemoetkoming voor de werkgever. Aanspraak De werkneemster die met verlof is bouwt over het tijdvak waarop zij aanspraak maakt op een uitkering gewoon vakantiedagen op. De financiële consequenties daarvan rusten dus op de schouders van de werkgever.
8)
Belastingdienst bericht 10.000 huishoudens ten onrechte dat zij geen zorgtoeslag meer ontvangen
Ov - Bericht Ministerie van Financiën - [14-11-2006] - - [15-11-2006]
De uitbetaling van de zorgtoeslag wordt niet stopgezet zoals de Belastingdienst vorige week aan 40.000 huishoudens aankondigde. De Belastingdienst heeft de ontvangers van de zorgtoeslag schriftelijk bericht dat de uitbetaling van de zorgtoeslag met onmiddellijke ingang zou worden stopgezet omdat (nog) geen (Nederlandse) zorgverzekering zou zijn afgesloten. Uit een eerste steekproef is gebleken dat door een verwerkingsfout van de Belastingdienst ongeveer een kwart van de brieven onterecht is verstuurd. De Belastingdienst zal de fouten herstellen en de betreffende mensen een excuusbrief sturen. Om zorgtoeslag te ontvangen moet de aanvrager een (Nederlandse) zorgverzekering hebben afgesloten. De Belastingdienst ontvangt informatie over wie zich verzekerd heeft en wie niet. Op basis van die informatie heeft de Belastingdienst in september de mensen aangeschreven om alsnog een kopie van de polis op te sturen. Als dit niet gebeurt en de verzekering niet is afgesloten, zal de reeds ontvangen zorgtoeslag moeten worden terugbetaald.
9)
Brief Verklaring géén privé-gebruik auto
Binnenkort ontvangen werknemers een ‘Verklaring geen privé-gebruik auto’ van de Belastingdienst: Een brief waarin staat wanneer zij de verklaring eventueel moeten laten intrekken.
In de brief vraagt de Belastingdienst ook aan de werknemer een rittenadministratie te overleggen ter onderbouwing dat met de auto van de zaak minder dan 500 kilometer op jaarbasis in privé wordt gereden. Tevens vraagt de belastingdienst om een afschrift van de zakelijke en privé-agenda, onderhoudsfacturen, loonheffingennummer van de werkgever en de meest recente loonstrookjes te overleggen. De werkgever zal eveneens behulpzaam moeten zijn ter zake van het verzamelen van bepaalde gegevens. Intrekken Voor het eventueel laten intrekken van de ‘Verklaring geen privé-gebruik auto’ moet de werknemer het formulier ‘Wijziging of intrekking verklaring geen privégebruik auto’ gebruiken. De werknemer kan dit formulier downloaden op de website van de Belastingdienst. Als de fiscus de verklaring intrekt, krijgt u als werkgever daarvan bericht. U moet dan in de loonheffingensfeer rekening gaan houden met de bijtelling voor het privégebruik. Hoogachtend, R.A.M. van der Velden Hoewel aan de inhoud van deze nieuwsbrief de uiterste zorg wordt besteed, kunnen wij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor onverhoopte onjuistheden. Aanmelden nieuwsbrief, c.q. afmelden en e-mailadres wijzigen:
[email protected]