^www^v VV »-'">' vvi^yj/A^ Ul^|v.^^^V^
i^^u:uryyyy^p''^''''^^^^t'
O^^ywW^^^Www^^w^
vwu feï-^«^kMywwy3uj*c?üüöB;::------^^^^^^wi;w vssB.ev-
»»ttM«?*W«ï»^' ^ ^
/Vw/w
\/^'*
^Cr
^?^^v,
V-""'^
2 ''
"^^^
^\i ^--t.
'-^^y^^m^^^,,.^
x-'./:^"n^ '
V--
UV«^L/L^ .*^.*^i^^
*"'^^^w/kyUVL/i^
.'v^fe
.*%.% i^t^i^;"^^^^UUV/-^^k^^ ^y^^^fc/i^i^i^'i'ywi;,
H^,
'^^tt?fc^C^C^''^
^^•>N
'^^^i,--c
^\é^)^-
<.Vv
'^^^^ymyyy^^^^ ^\j^
"J^.
^'(nWi
n^rf^/"
^^^^S^^^^ii ^^Q>/
-^ ->
Z>^
^^
«
^ 44^'
.;^^?^iS5'
\^A/y/^^^
i^^^^A'
^,>^^.^^^ \vv'kW
\'V.:»«K
:^:^ ;f>- f <
^\v^ <^^^h^Mt^
,a>,...^^»^' ,/!^SSj
\nn/^^y^A'
•^--^^r^/^/^/14#^'
/ö ^Sfe/^
-
'
^"^
iÖ^
VEEHANDELINGEN
K Ü N
I
N K L
W
P:
IJ
K E
A K A D E M
TENSCHAP
!•:
K
I{
S T E
I)
E K
]^
E
I
E
N.
L.
MET PLATEK.
AMSTERDAM, C.
G.
yA
Pf
D E U POST.
1854.
%y^
m)y Ï;V^'V~
-'^
1^-1^'
^^'c3.
VERHANDELINGEN ï'rft^*-'»-
\K
O N
I
N K L
IJ
K E
A K A D E M
K WETENSCHAPPEN. EERSTE DEEL. UET
PLATEIV.
AMSTERDAM, C.
G.
T A
Jf
DER POST. 1854.
I
E
OBDROKT
BIJ W. 1.
KBOBEB.
INHOUD VAS
iii;r
KERSTE
nEEIi.
Bijdrage tot de Kennis der Tchïhyolooische Fauna van Japan, door P. Bi.eekeii.
Over de Theorie der Magnetiscue Krachtlijnen van Faraday, door R. van Rees.
Over het verschil van de inwendige gesteldheid der Horenpitten G. ViiüLiK.
bij
Antilopen, dooii
Mei twee Platen.
Over het Berekenen der Gemiddelde Waterhoogte en der Watergetijden,
uit
gedani:
Waarnemingen, door F. J. Stamkjrt.
Over de Oorzaken der Zelfontbranding van Stoffen
MvLDEK,
A.
II.
yAN
nr.it
Bno.i
Mesch
in
en /. C.
Schepen
Run.
geladen,
door
(t.
./.
IMIOlil)
i\
MliMlilUK
SCII
TIEI.I.KS
])i;sr:iiiiiJviM;
l.'I.MlCGnATin.N
IVUmtLLES,
il
DES
VW
IIKT ICKRSTF. DEl.l..
ÉoUATrO^S Ll\ÉURES
QUATRE VARIABLES,
I'AR
7l'.
l)LI
AlIX
(IIIIinF.
DIFKEREX-
LoBjITO.
ScHEnELVOHM,
vax Gebrekkic.e.v IIehsen- en
1'REMIKR
door
It'.
VnoL/h.
Met
vier
1'lulcn.
Drukfout
in
clc
Verhandeling
van
R.
u.^
Rf:i:.s,
ave.r
de
Thcorü
der
hTiir/itlijnen,
|]lz.
21,
n'LT.
17,
xiiKii
:
Ampèke,
Irrs:
Fabaday.
Magnet^srhe
BIJDRAGE TOT DE KENNIS
ICHTHY0L06ISCHE FAUNA VAN JAPAN.
Dl
.
P BLE EEE
/
R;
TE BATAVIA.
L'ilge^even
door de Koninklijke Akadcmie
>
r>
-;
van
Welcnscliaiipen
> >-* «-©'S» s-ft^'Sf-*:-
AMSTERDAM, C.
G.
TA
ir
DER POST.
1853.
Ie
Anislcrdaiii.
OEDRUET
BIJ
\Y. 1.
KBUBEIt.
BIJDRAGE TOT DE KENNIS DEB
ICHTHY0L06ISCHE FAUNA ¥AN JAPAN, Dr.
P.
BLEKEER.
TK BATAVIA.
Bij
zijne
terugkomst van Japan had de heer Dr. 0. G. af te staan,
heid, aan mij
J.
Mohnike
de goed-
eene kleine verzameHng visschen, gevangen
in
de
en Kiusiu, en zeeëniTlo lusschen de groote Japansche eilanden Nippon, Sikok van Nippon. Deze het eilandje Kaminoseki, gelegen onder de zuidkust verzameling bestaat uit de volgende soorten:
wel
bij
1.
Plerois lunulatu
2.
Synanceia erosa Langsd,
Ti.
4.
5.
Monocentris
Sclil.
II.
i
Schn.
Dictyosoma Bürgeri
8,
Halièutaea stellata
Comm.
11. Ophisurus serpens Lacép. 12. Monacanthus komuki Blkr.
Hoplegnathus fasciatus Bichards. Cliaelodon moileslus H. Schl.
7.
Fistularia inimaculata
10. Cobitis rubripinnis H. Schk
cataphracla BI.
0. Cepola Krusensternii H.
9.
15. Ostracion stictonotus H. Schl. 14.
Schl.
turritus Forsk.
»
15. Hippocampus Mohnikei Blkr.
J, v. d. II.
W.
Twaalf dezer soorten
zijn reeds
vermeld in de Fauna Japonica, volgens welk
waargenomen vischprachlwerk het aantal door Nedeiiandsche reizigers in Japan en Hippocampus turritus Ostracion komuki, soorlen 558 bedraagt. Monacanthus komuki en Monacanthus en Mohnikei zijn nieuw voor de Fauna van Japan, Mohnikei, naar ik geloof, levens nieuw voor de wetenschap. Hippocampus
nieuwe beheb hel niet overbodig geacht, van de genoemde soorten te lichten toe beschrijvingen schrijvingen te ontwerpen en de reeds bestaande Ik
en deels
te
verbeteren.
DESCBIPTIONES SPECIEBUM DIAGNOSTICAE. Pteroïs lunulata T. Schl., Fami. Jap. Poiss.
p.
46, tab. 19.
in ejus longiludine; latitudnie P/er. corporc oblongo compresso, altitudine 4
VEBHAND. DER KONINKT,. AKADEMIB,
DEBI. I.
BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER
4
U
capile 4 circiter in longitiidine corporis; oculis
circiter in ojiis alliludiiip;
4
diametro
paulo
et
longitudine
in
minus diametro
capitis,
1
a
invicem
4
spinis vel spinulis armatis; distanlibus; veitice, temporibus, orbitis rostroque rostralibus, suborbitalibus minimis, orbitalibus supra cirris vel limbriis cutaneis
brevioiibus vel vix longioribus; ossibus suborbita-
praeopercularibus oculo
et
spinosa; praeoperculo obtusangulo spinis 3 acutis; operculo spina
crista
libus
squamis lateribus 55
unica plana; spinosa
corpore
tantum unitis; dorsali radiosa mediis ceteris longioribus;
et
m.
in
mediis
spinis
altiore
vix
p.
anali
membrana
serie longitudinalij
longioribus,
ceteris
rotundatis,
corpore
pinna dorsali
membrana
vix
basi
spinis
altiore
basi tantum unitis; dorsali radiosa et anali
rotundatis, corpore vix humilioribus, basin pinnae caudalis superantibus;
pec-
toralibus caudalem, vcntralibus obtusis analcm altingenlibus; caudali rotundata circiter in longitudine corporis;
31 ciis
transversis fuscis;
numerosis
spinosa
dorsali
rubris,
spinisque fusco maculata; dorsali et anali radiosis et caudali
membrana
reticulalis
nigro
pectoralibus
immaculatis;
colore corpore rubro, capite dorsoque fas-
Immero macula nigra; pinnis et
maculatis;
ventralibus
maculis
irregularibus nigris.
B. 7. D. VI 1/12. P. 12 vel 13. V. 15. A. 3/7 vel 3/8. C.
14
et spin. later. brcv. 6.
Synon. Jamaiwkami Japonens.
Yu
LiiiKj scu
Luiuj su n Cliinens.
et
In mari, prope insulam Kaminoseki. Longitudo speciminis unici 235'".
Habit.
Aanm. Volgens den heer Burger leeft deze soort in groot aantal in de baai van Nangasaki. De heer Moiimke bragt haar mede van Kaminoseki en Sir Edwari) Belcher vond haar ook aan de kust van China, niet ver van Canton.
Zij
Russ.
Corom.
Fish.
Coromandel, ook
verwantschap met
groote
heeft zeer
II,
bij
p.
25,
Java en
fig.
133),
Pteroïs
kodipungi (Kodipungi
welke, behalve aan de
kust van
Sumatra voorkomt, en nader beschreven
te
van Sumatra."
Pteroïs
kodipungi Blkr. laat zich van Pteroïs lunulata
gemakkelijk onderkennen door hare dropvormigc gele buikvinvlekken.
Fauna Japonica wordt het 14.
linkerzijde
Bij
13
maanvorniige
in
leggen «Bijdrage tot de kennis der Ichthyologischc Fauna
mijne ter perse
te zijn
is
aantal
borstvinstralen
mijn ecnig specimen
borstvinstralen.
vlekken
onregelmatige vlekken
als tot
de
tel
van Pteroïs lunulata gezegd
ik aan de regterzijde
Ook vertoont
er
Schl.
In de
12 en aan de
de borstvin niet zulke lialvc-
afbeelding der Fauna Japonica, maar loopen de
een wijdmazig net ineen.
ICUTIIYOLOGISCIIE
Stnanceia erosa Langsd. Cuv. Jap. Poiss. p. 45,
17,
lal).
FAUNA
o
VAIV JAPAN.
Poiss. IV,
p.
ooi,
Faun.
Schl.
96.
tab.
1.
fig.
Sijnanc. corpore oblongo, autice cylindraceo, postice compresso, altitudine
ad
'2}
in ejus longitudine;
capite nionstroso quasi eroso, 21
quam
tudine corporis, aeque alto ac longo sed laliorc
maxime
culis osseis
ad 2j
sulcato et tubcrculato;
2}
longi-
in
longo, alepidoto, tuber-
vertice et fronte fossa
magna qua-
drala, ciista intermedia interoculaii tubcrculosa; oculis oibitis clevatis tuberculalis cinctis, diametro 5i ad 6? in longitudine capitis; fossa suboculari nulla; ore
antico rictu valde oljliquo; bibiis non fnnbriatis;
anlice
ossibus suborbitalibus
processubus 2 obtusis; praeoperculo processubus 4 vel 5 osseis obtusis; opcrculo cristis 2 osseis; cute alepidota, tuberculata, tuberculis non arniatis; pinnis dorsali
rotundatis,
quam
latioribus
longitudine
et
subfasciato;
longis;
pinna
punctulata;
et
apicem
pectoralibus; caudali aurantica
pectoralibus multo
unita;
caudali
liberis;
6
circiter
llavescente nebulato
aurantiaco nebuia ta et nigri-
basi violascente-rubris,
tibus, ocellis pupilla flavescente,
15. V.
parte
rubro-violaceo
pectoralibus
B. 7. D. 14/7. P.
caudalis
maxime
rubro-violaceo, roseo et
corpore
dorsali
striisque nigricantibus transversis; in
pinnae
basi
ventralibus
corporis,
in
cante
cum
basi
medio
ocellis nigrican-
versus aurantiacis, ocellis nigricantibus
ventralibus et anali violascentibus ocellis nt vittis
transversis fuscis.
14. A. 3 6
Synon. Sijnancée rongcc Cuv. Poiss. IV,
5
vel
7.
C.
12
et lat brev.
Ö37, Tab. 96.
p.
Beniwoyozc Japonens. Hab. In mari, prope insulam Kaniinoseki. Longitudo o speciniinum 100" ad 135'".
Aanm. De in
de
kleuren
groole
afbeelding dezer soort in de Fauna Japonica Ilistoire
insgelijks
naturelle
des Poissons.
beter beschreven,
onnaauwkeurigheden
in
is
veel beter dan die
De beer Schlegel
beeft
de
doch niet oplettend gemaakt op overige
de beschrijving van Cuvier.
Zoo vind
ik
bij
mijne
opgegeven, en standvastig 14
specimina den kop grooter dan door Cuvier terrugvindoornen en 7 rugvinstralen, 15 borstvinstralen en 4 buikvinstralen, als D. 13 9. P. 14. wijl die getallen in het groote vischwerk zijn vermeld van Volgens den heer Burger Avordt Synanccia erosa in de baai V. 1/5. gehouden. smakelijk Nagasaki nu en dan in de lente gevangen en haar vleesch voor is
—
MoivocENTRis CATAPiiRACTA Monoc. latitudinc
BI.
Schu. Syst. posth.
p.
100,
tab.
24.
2 ad 25 in ejusjongitudine, capilc obluso convexo 3 circiter m
corpore oblongo comjiresso, altitudine
2[
circiter
in
ejus
altitudine;
1*
lilJüRVGK TOT DE KENNIS DEK
Ó lüiigitudiiic
corporis,
paulo
lonaitiulinc
capilis;
rostro
inleriore
superiorc
maxilla
quam
altiore
convexo longiore
prominente
os
anlc
paulo post
diametro o ad ol
oculis
longo;
ore
oculum desinente; gcnis
in
infero;
crislatis el
squnmis scutiiormibus^ carinalis, scabris, latejibus 14 in serie loiiposlico in spinam niajorem gitudinali, posticis spinosis; ventre carinato scuto lateraliler valde divergenereclis, liberis;, spinis spniosa i'xeunte; pinna dorsuli lucunosis;
dorsali
lii)us;
bumiliore;
spinosa
rotundata dorsali
radiosa
peetoralibus
apice
rotundalis capite brevioribus; ventraiibus radiis brevissimis spina maxima capite obtusis rotundalis 5 ad vix breviore; anali rotundata; caudali emarginala lobis f)
corporis; colore corpore pinnisquc flavo; maxillis, legione in^
in longiludine
fraoculari marginibus([ue
n.
V.
D.
8.
si[uamarum
A. l/U vol 1/10. C.
1 ö.
nigris.
ö+o 19+6 ad
—
rudiment.
rudimentar. vel
4-|-'2
10
spinul.
2/9 vel 2/10. P. 2/12. brev.
laler.
Synon. Gastcrosicus japonicus Houtt. Verband. HoU. Maatscli. '.
XX.
II.
Wetenscli.
v.
o29.
p.
Sciaeiui japonica Tbunb. Nov. act. acad. scient. Suec. XI^ p 102, lab. o.
Lepisdcdiillins japonicus Lacép. Poiss. III,
Lépisocanllw japomiis Lacép.
ibid.
Poiss. tab.
20
321.
tab. 97.
III,
IV
Monocentris japonicus Cuv. Poiss.
p.
p.
Règn. anim.
358.
fig.
Monocentris carinaln Cuv. Poiss. IV,
p.
Monocentris du Japon Cuv. Poiss. IV,
p.
éd. lux.
tab. 22, fig. 1.
1. Sclil. Faun. Jap. Poiss. p. 50,
97.
338.
Matsknsa Japonens. insulam Kaminoseki. Longiludo 2 spcciminum 110" et 155". In mari, prope
liab.
^'an
A.4.^Ji.
Kauna
de bestaande afbeeldingen dezer merkwaardige
.Ia])onica
verre
weg de
tweekwai)big
dal de slaartvin
ren niet uilgerand maar bol
overvloed voor Ic
is.
beste. is,
Deze
.soort
is
die der
afbeelding geeft ook duidelijk aan,
terwijl deze vin
op de overige bestaande figu-
Monocentris calapbraela
.scbijnt bij
Nagasaki
komen en wegens baar smakelijk vleescb zeer gezocht
in
te zijn.
IIoPLF.G\ATIIOÏDF,I HIkr.
DeXTES
.1I.VXILLARE.S
BERA, nO?r UWITA. HoPLEGiVATHirs Cbin.
p.
IT I\ SCARIS.
OsSA PHARYNGEALIA INFERIOKA
LI-
PiNÏVAE DOR.SALI.S, VENTRALES ANALISQUE SPIIVOSAE.
FASciATis
Ricliards.
Rep.
15
meet.
Bril.
Assoc.
Icbtli.
310.
Iliipirijnath.
corpore obloiigo comprcsso, altiludine 2! ad 21 in ejus longilu-.
ICnTHVOLOGISCUK hUitudinc 3i
(line,
in
circiler
VAN JAPAN.
FAIIN.V
4 et paulo in lou-
ejus alliludine; capilo 51 ad
4 ad 5r in rectiuscula vel confono-itndino capitis; linea roslro-fronlali junioriltus declivi i^itudine
corporis,
subreclnngulo
praeoperculo
conspicuis
serrato;
angulo
bene conspicuis; linea
|)lanis;
junioriblis
laterali lineae dorsali subparallela
capite brevioribus;
et
et
ventrali
;
pinna dorsali eniar-
dorsali radiosa et anali junioribus rotundatis,
eniarginata
vix
caudali
1" oculari,
fascia
nigricantibus,
donliculis
squamis parvis junioribus et adul-
altiore;
angulis
colore junioribus olivaceo; capite corporeque fasciis
data;
dorsali
lineis
crenalis;
vix
niargine libero
pcctoralibus rotundatis et ventralibus acutis longiludine sub-
adultis angulatis;
{)"
oculis diametro
niargine
rolundato,
operculo spinis 2
ginata, parte spinosa rotundata;
aequalibus
loiigo;
scaroidcis
niaxillis
;
rotundatis, dorso lanien ventre multo tis
ac
circiler
alto
flexuosa
adultis
caviuscula,
valdc
ae(|iic
6
leviter
vel 7
rotun-
transvcrsis
2' dorso-peciorali, o', A" et 5" dorso-analibus,
1" caudalibus; pinnis pcctoralibus luride viridibus, ceteris nigricantibus;
fasciis adultis
B. 7. D.
vel nullis.
dillusis
12 16
vel
Synon. Scaradon
12 17. P. 216. V.
fascialiis. Scbl.
15. A. 5 15. C. 17
Faun. Jap. Poiss.
p.
89,
et lat.
brev.
tab. 46, fig. 1, 2.
Hiza Japonens. Ilabit.
In mari, propc insulam Kaniinoseki.
Longitudo 2 specimiiuun
64"
el
75".
Aamïi. liet geslaclit lloplegnalbus bel eerst besebreven in de
1840.
van
Er
is
Proceedings
zijn tlians reeds drie
Uichardsos, en Zoological Society of London
ontdekt door den beer ol'
llie
soorten van dit geslaclit bekend,
lloplegnalbus Conwayii Ricliards. (Transact. Zoölogie. Societ. |).
tus
145, tab. 7, Scbl.
Faun.
fig.
1),
Jap.
lloidegnallius
Poiss.
p.
91)
vol.
111,
t.
w.
1845,
punctatus Ricliards. (Scaradon puncla-
en de
boven
besclircvene,
van
welke
afgebeeld. Ik e(Mi volwassen en een jong specimen in de Fauna Japonica zijn kleiner slcclits 2 jeugdige specimina van Hoplegnatlius fascialus, beiden bezit
dan liguur 2 der aangehaalde plaat van de Fauna Japonica. juist, en slecbis in dit opzigt
gebrekkig, dal
men
Deze liguur
is
zeer
er de scliubben niet zien kan.
Door zijn merkwaardig tandenstelsel laat zicli lloplegnatluis onder geene der De onderste keelgalsbeenderen zijn er nicl bekende iamiliën rangsrliikken.
worden, zoodal bet geslacht niet met de Labroïden vereenigd kan De inwaartegen overigens ook zijn geheele bouw en habitus zou pleilen. Het loc. g«!wan(len van mijne sjiecimina lieten' geen analomiscli onderzoek fanieuwe eener hoofd hel komt mij vooi', ilat liil geslacht te stellen is aan vcrcchijid,
KEMIS DER
BIJDRAGE TOT DE
8 inilie,
welke dan
verwantschap zou staan tusschen de Sciacnoïdei, Chaeto-
in
(lonloïdei en Scaroïdei.
üe bovenstaande beschrijving naar de afbeelding soort schijnt *bij
opgemaakt naar mijne specimina, alsmede
is
van het volwassen specimen
Nagasaki
zeldzaam
vrij
te
in
De
de Fauna Japonica.
en wordt zeer geacht wegens
zijn
haar smakelijk vleesch.
CiiAETODOiv MODESTus Schl., Fauu. Japon. Poiss.
p.
80, tab. 41,
Chaetod. corpore disciformi, diametro dorso-ventrali Ig capite
ol
in longitudine corporis;
oculis diametro
o
40
p.
dorsali spinis 4",
m.
serie
in
longitudinali;
pinnis
dorsali
ventralibus
radio
1° subliligero analem attingente;
brevioribus;
vix
ventralibus
longitudine
fusco
('t
marginalis,
l;iscia
caput aequantibus
caudali truncata vel extensa leviter con-
vexa; colore corpore flavescente-margaritaceo, fasciis o
anali;
squamis
et anali rotundatis,
5" et G" spinis celeris crassioribus et longioribus; pectora-
libus
aurantiacis
2.
in longitudine capitis; linea
roslro-dorsali capite valde concava, linea rostro-ventrali vix longiore;
lateribus
fig.
in ejus longiludinc;
1"
oculari,
latis transversis
2" dorso-ventrali,
pinnis auranliacis, dorsali macula rotunda nigra radium
macula trigona nigra spinam
2'"
inter et o'";
o'"
fusco-
3" dorsointer et 8""
caudali basi foscia transversa
fusco-aurantiaca.
R. 0.
I).
II 23.
P.
2 14. V. 1/5. A. 3/19. C. 15 vel 17 et
lat.
brevior.
Synoii. Halatatc Japonens. Ilabil.
In niari prope insulam Kaminoseki.
Longiludo speciminis unici 106".
Aa^m.
Ik vind eonige iigte verschillen
schen mijn muleert -=
in de getallen der vinstralen tusspecimen en de opgave van den heer Schlegel, welke die for-
1).
chi'y.so7.onus
11 21. A.
K.
v. H.,
320.
doch
P. 14.
laat er zich
De
soort heeft zeer veel van Chaetodon
gemakkelijk van onderscheiden, behalve
door de verschillen in kleurteekening en getallen der vinstralen, dooidien
hij
(]haelodon chrysozoiius de rugdooriien veel minder ontwikkeld zijn en de achIcrste doornen langer zijn dan de middelste.
Cepol-v Kia.sE>sTERTiii Schl., Faun. Jap. Poiss. p. 130, Synon. f'qw/rt liinhala Cuv. Poiss. X., p. 297. Krusenst. Cèpolc du Japon Cuv. ibid. Ccjiiila
murijinnla (mv. ibid.
Ccjiole bonlrr (aiv.
ibid.
Saheiwïwo Japonens.
tab.
71,
lig.
1.
ICHTHYOLOGISCHE FAÜN.V VAN JAPAN.
9
In niari propo iiisulam Kaniinoseki.
Habit.
Longiludo spcciminis unici 205
Aanm. Mijn specimen
is
".
een
in
gebrekkigen tocsland van bewaring
te
om
er eene goede beschrijving van te geven^ zijnde de kleuren grootendeels verloren gegaan, de
vinnen beschadigd en de staart gedeeltelijk al^ebroken.
DiCTTOSOMA BïlRGERI
VAN DER HOEVEIV
J.
Dictyos. corpore elongato compresso,
Ij
latitudine poris,
Ilundb.
9
altitudine
cl.
fere
ÜWfli.,
II,
,347.
p.
in ejus longitudine,
ejus altitudine; capitc convexo 7j circiter in longitudine cor-
i»
duplo fere longiore
capitis; rostro convexo;
quam
oculis diametro
alto;
6
circiter in longitudine
genis rostroque poris conspicuis; maxillis subaequali-
bus, superiore sub oculi limbo posteriore desinente; dentibus maxillis pluriscriatis
vis;
conicis, serie externa majoribus;
maxilla inferiore antice caninis 2 par-
dentibus vomerinis et palatinis obtusis, palatinis in thurmas
thurmac dentium vomerinorum contiguas
2 oblongas
squamis corpore minimis;
disposilis;
cute in sectiones hexagonas, quadratas, oblongo-quadratas et pentagonas divisa; sectionibus
quadratis vel hexagonis
dorsalibus;
oblongo-quadratis
sectionibus
sectionibus pentagonis basi
verticalibus lateralibus plus quani 40;
analis
ap-
proximatis plus quani 20; sectionibus caudalibus posterioribus longitudinalibus;
cum
pinna dorsali bumili cipiente,
parte
spinosa
basi caudalis unita, supra aperturam brancbialem in-
parte
paite radiosa capite breviore;
radiosa
vix
huniiliore,
gracilibus
spinis
osseis,
pinnis pectoralibus rolundatis capite plus duplo
brevioribus; anali antice in 2" tertia corporis parte incipiente,
cum
basi caudalis
unita; caudali rotundata postice libera; colore corpore pinnisque nigricahte fusco;
capite nigro punctato;
B. G. D.
55 11.
P.
Synon. Diclijosoma
üoro Ilabit.
nc(jiri
mento
vittis transversis flavis;
pinna anali flavo marginata.
12. A. 2 44. C. 14. II.
Schl., Faun. Jap. Poiss.
p.
159,
lab.
75,
(ig.
5.
Japonens.
In mari prope insidam Kaniinoseki.
Longitudo spcciminis unici lOÖ'".
Aanm. De bovenstaande
genomen naar mijn jeugdig specimen, beantwoordt nagenoeg geheel aan die van den heer Schlegel. De geDe lallen der vinstralen schijnen bij verschillende specimina te verschillen. Fauna Japonica geeft ze op als D. 58 9. P. 10. A. 2 43. C. 10. Hoezeer in de Fauna Japonica zitten
ploegbeen
beschrijving,
gezegd wordt: »on ne en
diuklbul of schrijllbut
gehemelte is
voit des dents qu'aux
duidelijk
blijkbaar aan te
machoires," be-
waarneembare landen. Als eene merken, dal in de Fauna Japonica o
VERHAND. DEU KONINKI.. AKADEMIE,
DEEI.
I.
BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER
10 bokspleet
de
dat
staat,
welk
Foiiie/' voor
«jiisque
loikt
laatste
Burger vond deze soort
woord moet gelezen worden: mie in de
Halieütaea stellata Cuv. 160,
Jap. Poiss. p.
Halicut. corpore
sous l'aplomb du bord
postérieur
de
De heer
l'oeil.'''
baai van Simabara. Poiss.
XII,
p.
340,
tab.
566. Schl., Faun.
tab. 72.
maxime depresso;
capile disciformi latiore quani longo, cir-
culariter rotundato; oculis diametro 7Ï circiter in longitudine capitis usque ad
aperturam brancbialem, diametro
metro
l{
medio
circiter
a
fossa profunda
riore valde
se
I
invicem
a
marginc capitis anteriore remotis, dia-
distantibus;
rostro
latitudinc capitis; dentibus
maxiUis pluriseriatis par-
o fere
vis aequalibus;
corpore parte postbranchiali triangulari,
bifidis et Irifidis
in
capite corporeque
basi lataj
dislincto,
inferiore longiore; maxilla inferiore spinis cincta;
protractili maxilla
rictu latitudine
quam
non
capite
a
pedunculo valde protractili apice trilobo; maxilla supe-
minus duplo longiore
superne marginibu.sque
spinis
simplicibus,
scaberrimo, inferne glabro; pinna dorsali obtusa, humili; pecto-
ralibus obliquc rolundatis, latiludine disci capitis plus triplo brevioribus; ventrali-
bus oblique truncatis, longc ante pectorales insertis et pectoralibus brevioribus; anali trigona;
caudali integra convexa; colore corpore pinnisque rubro.
B. 6. D. 4 simpl. P. 13 simplic. V. 6 simplic. plic.
+
5
divis.
+
Synon. Lophiiis slclhttus Wahl. Act. Soc. tab.
3,
A. 4 simplic. C.
1
sim-
p.
214,
3 simplic.
fig.
bist.
nat.
3, 4. BI. Schn. Syst. posth. p.
Lophie Fiiujas Lacép. Poiss.
I,
IV,
Ilafn.
I,
142.
318.
p.
Lophiiis miiricaius Sliaw Gen. Zool. V,
II,
p.
382,
tab.
162.
Diable de mcr rouge du Japon Tiles. Voyag. Krusenst., tab. (M,
lig.
3, 4.
Halicutée étoilce Cuv. Poiss. XII, p. 340, tab. 366.
Ahaanhoo Japonens. lialiit.
In mari jjrope insulam Kaminoseki.
Longitudo 2 speciminum 100'" et 115'".
Aanm. Het de
schijf veel
kleinste mijner spccimina is
misvormd en heeft do
zwartachlig. De afbeelding dezer soort in de Fauna Japonica van de groote Histoirc naturelle des Poissons, Bij
regterhelft van
smaller dan de linker, en alle vinnen naar het vrije einde toe
mijne exemplaren kon
ik
is
beter dan die
de volgende anatomische bijzonderheden waar-
nemen.
De ruime
buikholte
ligt
geheel tusschcn
de
kicuwholtcn
en
eindigt
spits
11
ICHTHVÜLOGISCUE FAUNA VAN JAPAN. ligt
groolendeels in de regter-
de lever grootendeels in de linkerhelft.
helft der buikholte, rig,
Het darmkanaal
Buikvlies zwart.
naar voren.
tweekwabbig, de regterkwab veel kleiner dan de
vorniig
met
een' zeer kleinen blinden zak.
Geene pylorus-aanhangsels. Darmkanaal
Buitenste
Lever oranjekleu-
linker.
Maag cylinder-
maagrok geheel zwart.
veel langer dan het gehoele ligchaam,
resten van mollusken-schalen bevattende. Kieuwholten zeer ruim.
bogen reiken niet strekken zich
tot
De 4 kieuw-
aan het midden hunner holte, doch de kieuwvlies-stralen
tot
de borstvin
nabij
uit.
FisTULARiA iMMACULATA Commers. Cuv. Règn. anim. Richards. Rep. Ichth. Chin. Jajj. 15 Meet. Brit. Assoc. Fistular. corpore maxime elongalo, altitudine plus quam 30 in ejus longiludine absque filo caudali, aelate provectiore latiore quam allo; capite minus (juam 3 in longitudine corporis absque gitudine corporis absque oculis diametro 7 ad
9?
filo
filo
caudali; rostro Oj
ad o|
in
in longitudine rostri;
maxilla inferiore superiore lon-
giore; dentibus maxillis conspicuis, conicis, acutis; orbita temporibusque ratis;
S([uamis inconspicuis;
lon-
caudali, ulroque latere dentibus numerosis serrato;
linea
laterali
praesertim
postice
spinulis
ser-
armata;
pinnis dorsali et annali totis oppositis, acutis, corpore multo altioribus; pectoralibus rotundatis capitis parte postóculari brevioribus; ventralibus pectorahbus
multo brevioribus; caudali biloba lobis acutis,
filo
medio capite longiore, colore
corpore viiidescentc hyalino, pinnis flavescente-hyaliiio. B. 7. D. 13 ad 10. P.^15 vel 10. V. 1/5. A.
14 ad IG.C. Vl
Synon. Gooruin Russ. Corom. Fish.
fig.
II,
+ fil.med. + lat.brev.
175.
White Voy. Bot. Bay p. '290, fig. 2. Commcrsonü Riïpp. N, Wirb. F. Abyss. F. R. M.
Fislularia tabaccaria Fistiilaria
Cannorlujnchus iiuinaculaius Cant. Cal. Mal. Fish.
p.
p.
142?
211.
Kurbalsch Arab.
Ma
pccii.
iju
vel
Ma
pin Cliinens.
Ihan Djarcng Mal. Balav. Habit.
In mari, piope insulam Kaminoseki (et Batavia, in mari).
Longiludo 30 speciminum 100" ad 520".
Aanm.
Ik bezit van deze soort
33 specimina van
Batavia en 3
van Japan
De Japansche hebben den simit betrekkelijk een weinig langer dan de Bataviasche, doch komen er overigens volkomen mede overeen. De jongste specimina luïbben donkere vlekjes op den rug, doch vlekjes allengskens.
De
sooil
is
bij
do oudere verdwijnen deze
thans reeds bekend, behalve van de genoemde
BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER
12 plaatsen^
van
Coromandel, China, iNieuw-Holland en de Roode Zee.
Piiiang,
CoBiTis RUBRiPiivNis H.
Faun. Japon. Poiss.
Sclil.
Cobit. corporo clongato conipresso, altitudine lOi
allo;
sitis;
rostro convexo rotundato; spina
cinis 8 vel 10, supra niaxiilaribus
spicua;
tab. in
duplo
105,
fig.
1.
ejus longitufere
longiore
oculis diametro 7 circiter in longitudine capitis, postice in dimidio
capitis anieriore
tibus,
221,
corporis,
dine; eapile convexo 7 et paulo in longitudine
quam
p.
circiter
4
infra niaxiilaribus
6
vel
4
suborbitali
et labialibus
con-
nulla
2 oculum attingen-
ceteris brevioribus; linea dorsali leviter con-
vexa; squamis oculo nudo conspicuis; pinna dorsali media vcntralibus opposita, corporc non humiliore, rotundata
pinnis pecloralibus aculis, longitudine caput
;
aequantibus; venlralibus rolundatis, capite multo brevioribus; corporc vix humiliore; caudali rotundata radiis lateralibus brevis
inferiie
et
paulo
rotundata
anali
longitudine
in
corporis,
numerosis usque ad pinnam analem sese extendentibus
pinnam suppletoriam
et quasi
6
efficientibus; colore corporc superne griseo-viridi
flavescenle-argenteo; corporc superne toto
punctato;
nigricanle-griseo
pinnis pallide rubris, caudali griseo-nigricante punctulata. B. o.
L).
2
P.
7.
1/8. V.
1/5. A.
5 5. G. 10
et
lat
brev.
Synon. Doosjoo Japoncns. Habit.
In mari, prope insulam Kaminoseki.
Longitudo spociminis unici 95
".
Aaivm. In de Fauna Japonica zijn 4 soorten van Cobitis beschreven en afgebeeld.
Do boven beschrevene species heeft zoo groote overeenkomst met
Cobitis rubripiiiiiis
Mijn specimen
is
II.
Schl.,
dat ik niet aarzel haar voor dezelfde te houden.
aanmerkelijk kleiner
dan het
in
de Fauna
Japonica afge-
beelde en de binnenste onderkaaks-vocldraden zijn er mocijelijk waarneembaar.
Voorts vind ik
bij
mijn specimen de borstvinnen even lang als
den kop, de
borstvinncn aan het midden der rugvin tegenovergesteld en de vinstralen eenigzins verschillende
van de formule in de Fauna Japonica (D. 7, A. 6, waaronder waarschijnlijk niet begrepen zijn de korte voorste rug- en aarsvinstralen).
De
soort schijnt in de zoete wateren van Japan Volgens uitdrukkelijke verklaring van den Heer in de zee gevangen.
Ophisurüs serpens Lacép. Terr. Fish. p. 106.
II.
Poiss. II, p.
algemeen
Mohnike
verbreid
ludnie; capite acutissimo
maxime
15 ad 14
zijn.
te
specimen
198. Cuv. Richards. Zoöl.V. Ereb.
Schl. Faun. jap. Poiss. p. 2G4, tab.
Ophisur. corporc cyündraceo,
mijn
is
clongato, altitudine
in longitudine
corporis,
115,
50
fig.
1.
in ejus longi-
plus
triplo
Ion-
13
ICHTHYOLOGISCHE FAUNA. VAN JAPAN.
giore quani
alto;
giacili acuto,
oculis
diametro
10
circiter
in
longitudine
oculo plus duplo longiore et plus triplo longiore
et alto, apicc doorsum curvato, clavato
;
capitis;
quam
rostro
basi lato
riclu latissinio longc post oculos pro-
superiore breduclo, diinidiam capitis longitudinem elïicienle; maxilla inferiore spectantibus, acutis, viore; dentibus maxillaribus vomerinisque postrorsum extcrna mamaxillaribus laleralibus anticis uniscriatis, posticis biseriatis serie pluribus caninis antice vomere magnis; aliquot niaxillis anlice caninis joribus;
postmaxilmagnis, postice dentibus uniseriatis mediocribus; genis regioneque lari^poris conspicuis notatis;
lubulatis; corpore lacvi
oculum
naribus labiis paulo ante
squamis
inconspicnis
linea
;
poris
perforatis
distantibus
non
lineae
parallela; pinna dorsali dimidia capitis lonlaterali maxime approximata eaeque plus duplo, postice corpore migitudine post caput incipiente, antice corpore desinente et ibi pinna dorsali cetera nus duplo bumiliore, apicem caudae versus longitudine capitis; anali antice in 4» ocaltiore; pectoralibus rotundatis 6 in longitudinis incipiente, dorsali altiore, postice emarginata
tava parte corporis
radio postico radio dorsed apicem versus parte ejus media non humiliore, inferno argenfuscescente-viridi, superne sali postico opposita ; colore corpore margaritacco; pinnis viridibus, dorsali fusco marginata. leo vel
Pisc. tab. 4, Synon. Serpens marinus Salviani Acjtiat. tab. 57. lonst. 57. Ophis balatrios Salviani Aquat. tab.
Muraena
scrpciis L.
5.
Syst. nat. cd. Gmel. p.
Ophisure serpent Lacép. Poiss.
11,
p.
198.
Murcne serpent sans tache Daubent. Encyclop. méth. Ophisurus roslratus QG. Voy. de Freycin. tab. 51, fig. Habit.
fig.
1
?
In mari prope insulam Kaminoseki. speciniinis unici 1580'".
Longitudo
exemplaren van gebrek aan goede beschrijvingen en Europcsche beslissen of de boven beOphisurus serpens Lac. is het mij niet mogelijk te Ik neem deze identiteit schrevene species inderdaad Ophisurus serpens is. wiens Ophisurus serpens volkomen aan op het gezag van den heer Schlegel, groote voorste kaak- en overeenkomt met mijn specimen. Ten opzigte der waarschijnlijk naar de plocgbeenstanden is aan te teekenen, dat hun aantal specimen behalve de en leeftijden verschilt, vermits zich bij mijn
Aanm.
Bij
individu's
vertoonen, welke zich liglelijk groote vaststaande landen eenige groote tanden laten verwijderen.
MoNACANTHus KoMUKi
Blkr.
fig.
1.
BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER
14
Fig. 1.
Monac. corpore oblongo compresso; diametro dorso-aiiali corporis; lalitudino coiporis
3^
in diametro
longitudine corporis, multo altiore
dorso-anali;
quam longo;
%
in
capite
longitudine
acuto
ö\
'm
oculis diametro o in longitu-
dine capitis; linea rostro-frontali concaviuscula; rostro acuto oculo duplo longiore; dentibus ntraque maxilla 6 acutis, apice obliquis vel emarginatis, dentibus maxilla superiore externis
gulum snperiorem pinnae
autem rotundatis; apertura branchiali ante ansquamis minimis spinulis fere
pectoralis desinente;
inconspicuis scabris; cauda nee spinosa nee dorsali supra oculi
postice dentibus
selosa,
partem postcriorem inserta,
tactu
rostro
vix
scabra;
spina
non longiore^ crassa,
magnis armata; pinnis radio producto nullo;
dorsali
lotundatis diametro dorso-anali ({uadrnplo circiter bumilioribus radiis
et
anali
omnibus
triangulari, scpiamis spinu-
siniplieibus;
[lecloralibus obtusis convcxis; ventrali
losis scabra,
margine posteriore convexo, spina 1* pinnam superante postice et
apice valde dentata, radiis ceteris suboccultis; caudali convexa 4^ in longitudine oorporis; corpore griseo fuscesccnte nebulalo; pinnis viridi- vel griseo-hyalinis.
D.
1—.72.
P.
15. A. 51. C.
12.
Synon. Koomuki Japonens. Uabil.
In niari prope insulam Kaminoseki.
Longitudo speciminis unici 07'".
Aaxm. Deze lus Ulkr.,
soort beeft groole verwanlscbap
met Monacantluis choirocepha-
beschreven en afgebeeld
in mijne Bijdrage tol de kennis der Dalislini en Osiracioncs van den Indisclicn Arrliiiwl, doch onderscheidt er zich van, be-
halve door een grooter aantal vinslralen, door
stomper
dikkcren rugdoorn, beter waarneembare huiddoorntjes,
profiel
bollen
van
den
achtcrrand
kop, der
15
ICIITHYOLOGISCHE FAUNA VAN JAPAN.
luikvin en afweziglieid van dwarsclie staartvinbanden, verschillen, welke voor-
namelijk in het oog vallen
bij
exemplaren van beide soorten
vergelijking- van
van gelijke grootte.
Het komt mij voor, dat riiifer
de Fauna Japonica het artikel Monacanthus cir-
in
over twee soorten handelt en niet over twee geslachts-verscheidcnheden
eener zelfde species. De hoven beschrevene soort schijnt mij toe te behooren geslachts-verscheidenheid van
die
tot
ScHLEGEL, welken noch
vinstraal,
kenmerkt
hij
vrije
Monacanthus
als te bezitten
cirrhifer
heer
staartschubben.
Ostrac. pyxide hexagona, allitudine
31^
den
noch draadvonnigen 2° rug-
OsTRACioiv sTiCTONOTUs H. Schl. Fauu. Jap. Poiss.
quam
corporis, altiore
van
lata
;
p.
maxima 1| ad 2j
297,
131,
tab.
fig.
longitudinc
in
o.
totius
dorso plano; venlrc convexo dorso latiore; capite
ad 4 in longitudine totius corporis, multo altiore
quam longo;
oculis dia-
depressa;
orbitis metro 2J ad 2J- in longitudine capitis; fi-onte inter superne processu conico obtuso; linea rostro-frontali valde declivi rectiuscula;
ocnlos
pyxidis
rostro oculo altiore; apertura
oculo minore;
antica
rostrum prominente; dentibus utraque maxilla
8
scutis pyxide pentagonis et hexagonis, lateribus dorsoque radiatis;
spinis, aotate provectiore, carina
ore
antico,
ante
10 conicis aequalibus;
vel
dorsali unica
cristis
diagonalibus
magna, carina
laterali
4 vel 5 postica ceteris majore, carina ventrali 3 ad 6; cauda superne et inlerne scabra; pinnis obtusis convexis sub flabelliibrmihus
nisque flavescente-rufo
;
;
colore corpore pin-
dorso laleribusque maculis rotundis nigricantibus; ven-
tre vulgo flavo guttulato.
D. 1/10. P. 2 10. A. 1/9. G. 2/10/4 vel 1/9/1
vel
2/81.
Habit. In mari prope insulam Kaminoseki.
Longiludo 4 speciminum Bij
50"
ad 110".
mijn kleinste specimen zijn de doornen des ligchaams
merken overigens zeer duidelijk. OsTRACioN TURRiTus Forsk. Dcscript. animal. tab.
bij
als
in
p.
75,
N°. 13. Bloch Ausi.
136.
Deze soort Japan
slechts
van stompe kegelvormige uitsteeksels aanwezig, doch de soortken-
den vorm
Fiscli.
nog
is
nieuw
in te
de Fauna Japonica niet
vermeld en
voor
de
Fauna van
beschouwen. Ik bezit er een klein exem[)laar van, gevangen
hel eilandje Kaminoseki en slechts eene lengte hebbende van G6 millimeters.
Een ander
grooter specimen mijner verzameling vond ik te
beschreven in mijne Bijdrage
lol
Batavia,
en
is
de kennis der Dalislini en Oslracioncs van den
BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER ICHTHYOLOGISCHE FAUNA VAN JAPAN.
16
ImUschm
Archipel, opgenomen in
24" Deel
liet
van
der Verhandelingen
hel
Dataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.
Hippocampus mohnikei
Blkr.
2.
fig.
Fig.
llippoc. corporc heptagono, iatitudinc
2
in
altitudinc;
ejiis
poris ab occipite usque ad
2.
maxima G
altiliulinc
cauda tetragona;
in tolius piscis longiludine,
capite
5
in
longiUidine
apicem caudae; rostro oculo duplo longiore,
parte postoculaii paulo breviore, altiorc qunni lato, nee cornuto, nee oculis diametro 5j
exeunte; operculis cristis plus
circiter
non clavato;
unico conico
striatis;
in
longitudine
occipite
pyxide
capilis;
orbita
superne
processum compressum
in
corporis
ex
annulis
10
minusve tuberculatis^ tuberculis nee ramosis nee
vel
cirralo;
tuberculo
tuberculatum 11
formata,
fimbriatis, cristis
dorsalibus tuberculis 2 conicis majoribus^ cristis lateralibus bumilibus; ventrali
cor-
capitis
crista
media valdc prominente; cauda annulis 34 vel 35, carinis tuberculis
conicis brcvibus non limbriatis; pinnis dorsali pectoralibusque rotundatis; colore
corpore nigro
cauda
;
5
i'asciis
latis
albis
tibus; pinna dorsali viridescente vitlis
caudam superne latoribusque cingen-
2 longitudinalibus nigricantibus.
D. 13. P. 12 vel 13. A.? Ilabif.
In niari prope insulam Kaminoseki.
Longitudo speciininis unici GO'". Aaivm. Ilippocanqius 3Iobnikei heeft in habitus het meest van Hippocampus l'uscus Riipp.
van de Roode Zee en van
den Atlantischen Oceaan, doch
is
Hippocampus
brevirostris
Guv.
van
gemakkelijk herkenbaar aan de witte breede
staarlbanden. Mijn specimen laat geene aarsvin
waarnemen en
heeft een groo-
embryozak achter den anus, geheel gevuld met goed herkenbare embrya van 5 tot 8 millimofers lengte. In de Fauna Japonica wordt deze soort niet vermeld, maar het zou wel mogelijk zijn, dat de daar als Ilippocanipus breten
virostris
vermelde species dezelfde
Scripsi Batavia Calendis
MDCCCLI.
is
Decembris
als
de boven beschrevene.
OVER DE THEORIE
MAGNETISCHE KRACHTLIJNEN
F
A R A D A
rAN R E E
B.
Uilgrgcvcn door de
Koninklijke
>
,"->
Akadcmie van
>*
<^s*--- «
e
Y.
S.
\VcleDscliap|icn
^
u...
AMSTERDAM. C.
G.
YAN DER POST. 18ü;5.
Ie
Anislerdam.
OF.nRCKT DIJ W.
J.
KROBER.
OYEPi
DE THEORIE
MAGNETISCHE KRACHTLIJNEN F A R A D A
Y,
FJ]S REES.
B.
de leer van het licht twee hypothesen, die der emissie en der voor undulalie, langen tijd vijandig tegenover elkander gestaan hebben, elke zooverklarende, zirh de bekende lichtverschijnselen op eene voldoende wijze Gelijk
dat
het
in
moeijelijk te beslissen viel, welke van beide de ware
mogt
zijn,
lot
licht het dat eindelijk de ontdekking der interferentie en polarisatie van het men vindt zoo pleit beslechtte, en aan de laatste de overwinning toekende; De thans nog eenen dergclijken strijd op het gebied van het magnetismus.
hypothese der twee magneetstoll'en, door Cohlomb tot duidelijkheid gcbragt, ontwikkeld, heeft later door Poissoiv met behulp der hoogere wiskunde verder van het electro-magnetismus cene medcdingster gevonden vloeistoffen ontkent, en in in de hypothese van Ampère, die het bestaan dier en staals omgevende ijzers hare plaats elcctrische, de kleinste deeltjes des na de ontdekking
stroompjes zij
aanneemt.
Deze
hypothese
moge
aanvankelijk
heeft echter te rogt hooge belangstelling gewekt, daar
het magnetismus
tot
dezelfde
uitkomsten
leidt
als
die
vreemd schijnen; zij
niet alleen voor
van Coulomb,
maar
verschijnsetevens de magnetische, electro-magnetische en elcctro-dynamische band omslingert. De onldekkmg van hel len
met eenen gemeenschappelijken
3 VEKIIAND. DEK KONINKI.. AKADEMIE, DEEI.
I.
OVER UE THEORIE DER
4
diainaonetismiis schijnt woldra eene eindbeslissing ten
vooideelc
dezer hypo-
these te zullen aanbrengen.
Intusschen treedt^ nevens deze beide voorstellingswijzen van het magnetismus, eene derde op, door den beioeniden Faraday verdedigd. De magnetische
vloeistoflen
zoowel
der magnetische
klaring
Ampère
van
de moleculair-stroomen
als
verschijnselen
onnoodig achtende,
ver-
ter
neemt Faradat
de magnclischo krachtlijnen, die elk magnetisch ligchaam omgeven, als grondslag zijner beschouwing aan. Door dien naam bedoelt hij de lijnen,, welke eene zoo wordt voortbewogen, dat haie
kleine magneetnaald beschrijit
wanneer
rigting steeds eene raaklijn
aan de bewegingslijn.
is
stellen
men
hij
Faradat
door deze lijnen aangegeven. Hij meent,
de verklaring der magnetische verschijnselen van deze lijnen be-
hoort uit te gaan; ja
hij
ontveinst niet, dat eene onmiddelijke werking op af-
stand, welke in de beide andere hypothesen wordt aangenomen,
voorkomt, en
schijnlijk stellen als
hij
veeleer geneigd
is,
nen der voortplanting
hem onwaar-
zich de magneetkracht voor te
voortgeplant wordende door eenige middenstof,
stralende warmte, waarbij
de
bekende
de rigting, maar ook de sterkte der magne-
iNiel alleen
tische kracht wordt volgens
dat
sints lang
magnetische krachtlijnen in het vlak van het papier
de
aanschouwelijk voor.
De
gevormd, dal boven een' magneet gehou-
figuren, door ijzervijlsel op een papier
den wordt,
zij
gelijk het licht en
dan de magnetische krachtlijnen de rigtingslij-
zijn zullen.
on-
In hel vorige jaar verscheen, als voortzetting der proefondervindelijke
derzoekingen, welke wij
aan dien onvermoeiden geleerde verschuldigd
eene opzeltelijke verhandeling over
*
Hij
kunnen erkend worden,
krachtlijnen
king op de magnoetnaald,
ondeiwerp.
stelt
zich daarin ten
magnetismus aan de waarneming
doel, zijne voorstelling van het
De magnetische
dit
hetzij
door den
zijn,
te
toetsen.
wer-
hetzij door hare
inducliestroom,
dien
zij
in
eenen
geleiddraad, welke dwars door die lijnen wordt heen gevoerd, doen ontstaan.
Faradat
gebruikt dit laatste middel van onderzoek als meer algemeen aan-
wendbaar, en meer geschikt proefondervindelijk
de
om
tot
nieuwe resultaten
inductie na, door eenen
leiden. Hij
te
magneet
gaat dus
of ook door het aard-
magnelismus op bewogene draden uitgeoefend, en verkrijgt aldus bepaalde
uil-
komsten, wier overeenstemming met zijn begrip van het wezen der magneet•
Vol.
Philos. Transact. 1852. p. 25 en 3,
p.
137.
In eene latere
verliamleliiig;,
401, heeft Far.vday de gronden ontwikkeld, die voor
lijnen pleiten.
liet
1'liil.
Magazine
4-"'
Series.
yhijsische bestaan der kracht-
5
MAGNETISCHE KRACHTLIJNEN VAN FARADAY.
hem
kracht
toeschijnt,
den voorrang
wettigen,
Ie
dien
daaraan
hij
toekent.
Tot eene juiste hooordeeling van de belrekkeUjke waarde dezer nieuwe theorie is vooral noodig, dat onderzocht
worde, of de grondwet der inductie, naar
Weber
aanleiding der vroegere liypothesen door
vastgesteld,
Faradat medegedeelde
volledige verklaring der door
niet
eene even Indien
oplevert.
feiten
mogl zijn, zal zijn laatste arbeid niet als bewijs tegen die hypothesen kunnen worden aangevoerd, en men zal naar andere gronden moeten uitzien, om tusschen deze en de theorie van Faraday eene keus te
dit toch
het geval
doen. Ik deel hier de uitkomsten van het onderzoek mede, met dit doel door mij in het
Het
zal
nemen,
te
werk
gesteld.
onnoodig zijn
al
meer daar het
de proeven van
Faraday
in
dit
onderzoek op
Ie
ook de meer algemcene stel-
later blijken zal, dat
lingen, waarin hij zijne theorie zanienvat, uit de bekende wet der inductie als
noodwendige gevolgen naamste reeksen als zijnde
Ik
voortvloeijen.
van proeven, bevat in
diegenen, op welke
zich
hij
bepaal art.
tot
mij
0084
—
dus
do twee voor-
tot
.3099 en
3192
—3202,
staving zijner voorstelling voorna-
mentlijk beroept.
De
was de volgende. Twee staalduim breed en 0,4 duim dik, waren
inrigting dor proeven van de eerste reeks
magneten, elk 12 Eng. duim lang,
I
op don afstand van yV duim met de broede zijden naast elkander de gelijknamige polen naar denzelfden kant gekeerd; als
om
één magneet, en konden
den.
langs
Een die
zij
werkten dus
te
zamen
de gemeenschappelijke as rondgedraaid wor-
geleiddraad, welke bij eene pool ingaande, in de opengelaten sleuf as
geleid
werd, trad aan het middelpunt in het
naar buiten en keerde dan buiten den magneet om, nabij
geplaatst,
het beginpunt op de
verlengde
as.
te
bepalen.
om
— Somwijlen
deelten: het in de as gelegene gedeelte;
terug
vlak tot
De einden van den draad waren
verbonden met eenen galvanometer, dienende slanen inductiestrooms
equatoriale
over de pool
de rigting en sterkte des ontbestond de draad uit drie ge-
het hierop
loodregte
gedeelte,
dat
zich in het equatoriale vlak uitstrekte van de as tot eenen koperen ring, die
den magneet omgaf; eindelijk het van dien ring terugkecrende gedeelte buiten den magneet.
Elk dezer doelen konde, zonder dat de ondcilingo aanra-
king verbroken werd,
afzonderlijk of in
verbinding mol de overige
rondge-
werd ook, met weglating van het axiale en het equatoriale gedeelte, de magneet zelve in de geleiding opgenomen. Wanneer men do verschillende proeven, door Faraday met dezen toestel
draaid worden. Enkele malen
3*
OVER DE THEORIE DER
6
.
genomen,
naauwkciirig
nagaat,
blijkt
het
spoedig,
hare
dat
uitkomsten
in
weinige stellingen kunnen zamengevat worden; vooral indien men in aanmerneemt, dat de inducerende kracht eens niagneets op een' geleiddraad
king
afhangt van hunne betrekkelijke beweging ten opzigte van elkander, zoodat het geheel onverschillig is, of de geleider zich in ééne rigting, ofwel de magneet in tegengestelde rigting beweegt, mits de betrekkelijke beweging alleen
in
beide gevallen dezelfde
omtrent inductie bewezen
volg hiervan
is,
Dit beginsel, dat door alle vroegere
wordt op nieuw door die van
is,
onder anderen
gelijk
tigd,
zij.
uit art.
5091 en 3097
Faradat
beves-
Een onmiddelijk ge-
blijkt.
wanneer de geleiddraad en de magneet
dat
proeven
te gelijk
om
de-
zelfde as i'ondwentelen, er geen inductiestroom ontstaat (3092, 3093). Voorts
kan men,
uit
kracht van dit beginsel,
wanneer de magneet alleen
in
bewe-
ging was, dezen in rust vooronderstellen, en de beweging in tegengestelden zin aan den draad toekennen.
gedeelte des draads
Eveneens
zal,
wanneer de magneet met een
bewogen werd, de beweging aan het overige gedeelte des Wij vooronder.stellen dus den magneet
draads kunnen worden toegeschreven. steeds
in
stellingen, uit 1) Bij staat
den draad,
rust;
hetzij
de proeven van
geheel of gedeeltelijk,
Faraday
in
beweging.
af te leiden, zijn dan de
de rondwenteling eens gesloten draads
om
De
volgende:
de as eens magneets ont-
geen inductiestroom (3094).
Evenmin
2)
ontstaat een inductiestroom,
dat in de as des
magneets gelegen
is,
wanneer een gedeelte des draads,
alleen
wordt rondgedraaid, het overige
gedeelte in rust zijnde (3095, 3090). 3)
Wamieor een
de verlengde
om
vlak,
as
gedeelte des draads, zich uitstrekkende van een punt
op
des magneets tot aan zijne oppervlakte in het equatoriale
de as des magneets rondwentell, ontstaat in den draad een stroom.
(5097, 5098).
De
4)
sterkte
van dezen stroom
is
onafhankelijk van de lengte en den vorm
van hel bewogen gedeelte des draads (5099, 5107). Wij gaan thans over tot de toepassing van de door
Weber
grondwet der magneto-inductie op het hier voorkomende vraagstuk. cenc hoeveelheid magnectstof, in een punt opgehoopt. * ." ds een element des bewogen draads.
Kortheidshalve zullen
noemen,
liet
wordt
wij
vastgestelde Zij daartoe:
voortaan cenc zoodanige hoeveelheid magnectstof een magneetdeellje
als positief
of negatief beschouwd, naarmate het Noord- of Zuid-magnectstof is.
MAGNETISCHE KRACHTLIJNEN VAN FARADAY. « de snelheid der beweging van r de afstand van 8
en
,"
de hoek van r en
.<ƒ'
is.
ös.
ös.
de hoek, dien de rigting van u (de bewegings-rigting van ös)
normaal op het vlak van r en
de elektromotorische kracht, door
ö
met de
maakt.
iis
/'
op
uitgeoefend in de rigting van
c»s
dat element.
Zoo
is
de grondwet der magneto-inductie bevat in de vergelijking
=—
u.u})S
öe
Men kan aan
'Sm.
'2
eenen
vergelijking
deze
Cos.
8
(1)
V'
vol-
de
voor
gende toepassingen meer doelmatigen vorm geven. Daartoe legge men door het middelpunt eener willekeusfeer
rige
ös en
van
regten
drie
U
R, S,
Zij
w.
de
in
van
rigtingen
de punten, in welke
RT
regten de oppervlakte der sfeer ontmoeten; '
de bogen, uit
R
U
en
van
r,
die
UV
en
loodregt op de tegenover gestelde
RSU
zijden des sferischen driehoeks
neergelaten, zoo
is
volgens eene bekende eigenschap der sferische driehoeken Sin.
Hierin qp
is
RS
=
8,
ES
Sin.
UV =
UV = 90^ —
US
Sin.
RT.
Sin.
Noemt men
verder:
den hoek van ös en m
X den hoek, zoo is:
dien r maakt
US Derhalve
met de normaal op het
=
RT
=
90'
—
vlak van ös en u,
X-
is;
Sin. 6 Cos.
x[<
=
Sin.
(p
Cos. x-
en hierdoor gaal de vergelijking (1) over in; ö e
*
= uu^S — — Sm. 2
Cf}
Cos.
Weber, Elcktrodynamische Manssbcstiminungeu. 1846,
vcriiandi-llnij,
AMi.-indl.
dor
iMiitli.
Pliys.
p.
(2)
x-
136.
Duidelijker
Classe der Kön. Sachs. Gesellscbnft.
I.
in
361.
zijne
tweede
OVER DE THEORIE DER
8 Deze vergelijking kelijk;
zij
dat
tjes,
nog slechts
is
kan echter zonder moeite tot
is,
één inducerend magneetdeeltje betrek-
tot
een willekeurig aantal magneetdeel-
lot
Men
één of meer inducerende magneten uitgestrekt worden.
behoeft daartoe die vergelijking slechts op elk der Noord- of Zuid-magneetdeeltjes,
in
de magneten
aanwezig, toe
ontstane vergelijkingen te nemen.
S moge aangeduid worden,
=
,
Nu
is
-4"
den afstand
en de som van de aldus
deze summatie, welke door het teeken
Bij
men
ös en Sin. v constant, en
zijn u,
Si)e
passen,
te
U(SS Sin.
S.
<J>
Cos. X
~f
(3)
de magnetische, aantrekkende of afstootende, kracht, r,
magneetstof.
dus op de plaats van Derhalve
is
'—
t)s,
vindt dus:
door
coniposante van de magnetische kracht
Cos. / de
de som der composanten van de krachten van
sultante van do krachten,
door
R
bevindt, dat
[ilaats
is
de re-
uitgeoefend,
maakt met de normaal op het vlak van
i)s
en u,
is
—^
S
Ilel
van
i)s
aanwezige magneetdeelljes op de
de
al
eenheid van Noord-magneetstof in die zoo
y
de aanwezige magneetdeelt-
al
de magnetische kracht op de plaats waar zich
den hoek, dien
Cos.
Noemt men dus:
jes in dezelfde rigting.
i
op
uitgeoefend op de eenheid van Noord-
van u in de rigling der normaal op het vlak van ös en u, en S. -^
R
fi
al
eerste lid van
(ö)
;ij
=
R
Cos.
e.
de gcheole elektromotorische
is
kracht der inductie
de aanwezige magneetdeeltjes op het draadelement ös.
kracht uit door i)E, zoo
is
Söe=(>E,
ÖE welke
Cos.
=
Rui)s
en Sin.
men i;
Drukt
men
deze
heeft
Cos.
e
(4)
nu op alle voorkomende gevallen toepasselijk is, hoedanig ook het getal en de ligging der inducerende magneten zijn mogen. Die toepassing vereischl alleen, dat men de rigting en sterkte der kracht R in vergelijking
elk punt der
Om
omgevende ruimte kenne.
nu verder
uit
(4)
de elektromotorische kracht af
te
leiden,
door de
MAGNETISCHE KRACnTLIJNElV VAN FARADAY. inductie
opgewekt
netische veld
in
een eindig gedeelte dos geleiddraads, dat
hewogen wordt, moet
die
deelte des draads geïntegreerd worden.
de
daarin
9
voorkomende grootheden
lot
in het
mag-
vergelijking ten opzigte van dat
Hiertoe vaste
is
echter noodig,
coördinaatassen
ge-
dat vooraf
worden terug-
gebragt.
Men .r,
logge dus door een vast punt drie regthoekige assen der coördinaten. Zij
y, z de coördinaten van
t)s,
X, Y, Z de composanten van R,
de door Os in
den
oneindig
kleinen
tijd
^l
doorloopen
oS — usi,
Sx,
Sij,
Sz de projectiën van ss op de assen,
zoo zijn de rigtingscósinussen van ös en van 3s of u:
weg,
zoodat
OVER DE THEORIE DER
\0
men
krijgt
of wel
ÖE
=
\
-^ (Zöy O
—
\
Y^z)
+
-f d
\
—
(Xö:
Z^x)
+
Deze vergelijking^ waarin
-
Xöy)
(5)
d
t
t
-i (Yc>^ *
— — —
composanten der snelheid m bc-
de
teekenen, heeft dezelfde algemeenheid als (4).
R
welke wijze ook de magnetische kracht
Zij
zich
is
steeds toepasselijk,
op
rondom de inducerende mag-
neten uitbreidt.
De eenvoudigste
wijze
van uitbreiding
slechts één magneet aanwezig
is,
kracht heeft
dier
wanneer
plaats,
en deze een' cylindrischen vorm heeft.
In
dat geval valt de rigting der kracht in elk punt steeds in hot meridiaanvlak,
door dat punt en de as des magneets gelegd;
kracht dezelfde in neets als as der
alle
x aanneemt, en door
y, z op de as neergelaten, de
worden
twee composanten
in
aan de as der x, de
p
voorts
men
X
en
R
in
=
P
de as des
der
mag-
de loodlijn aanduidt, uit het punt.r,
])
kracht
de uitbreiding
is
meridiaanvlakken, zoodat, indien
dat
VY'^
punt steeds ontbonden
+
kan
de eerste evenwijdig
Z^,
tweede daarop loodregt, en beide functiën van x en
alleen.
De magneet, van welken Faradat bestond plaatst,
uit
en
met eenc
te
zamen
een'
weert (ÖIOO), in
was
niet cylindrisch; hij
magneet van bijna vierkante doorsnede uitmakende, Echter kan zijne werking naar buiten weinig
sleuf in het midden.
verschild hebben van dien
neet,
zich bediende,
twee smallere magneten, op geringen afstand van elkander ge-
eens cylindrischen
dal zijne twee
magneten
juist
magneets.
Faradat
werkten
één centrale mag-
als
zelf
be-
en rondom welken de magnetische kracht op de eenvoudigste en meest
regelmatige wijze verdeeld was.
^Vij
houden ons dus goregtigd,
verdere berekening aan die verbreiding
om
bij
de
de hierboven voor een' cylindrischen
magneet aangegevene eigenschappen toe te kennen. Vervangt men nu voor elk punt x, y, z de regthoekige coördinaten y qwz door de polaire y; en «, welke laatste de hoek i.s, dien het meridiaanvlak, door hot punt gelegd, met
liet
vlak der
xy maakt, dan
is:
H
MAGNETISCUE KRACHTLIWEN VAN FARADAY. y z
Daar do
draaf]
niet
= =
/)
Cos.
w
Y
^ii
P
Cos.
p
Sin. u
Z
=
P
Sin. a
noodwendig
cü
,
één meridiaanvlak gelegen
in
zijn
is,
langs
den draad x, p, « veranderlijk, dus
Bij
cl!/
=
Cos.
a^P
^\Z
:^
Sin.
aip
Faraday
de proeven van
-\-
P
Sin.
ai
p
Cos.
ui u
u .
bestond de beweging des draads steeds in
eene rondwcnleling
om
van bet element
constant waren, en alleen w veranderde.
Sx
=
de as dos niagncots,
Sy o
—^
= —
9t
öt Stelt
i)s
men
p
'
''"
o.
oin.
ü)
-:
dt
—
p
'
Men
„
beeft
dus
dai
tos.
o>
-—
.
dt
dt
deze waarden in (5), zoo gaat die vergelijking over in:
ÖE
=
(Pix
—
Xip) p
— <s
Bij
=
(Vï
x en p
coördinaten
zoodat de
de integratie langs den draad
is
.
t
de angulaire snelbeid jj constant.
Men
verkrijgt dus
Ligt bet bewogenc gedeelte des draads in de as, dan lot lietwelk
de integratie zicb dan alleen uitstrekt, p
=
is
op
o,
dus
dat
E
gedeelte,
—
o,
over-
eenkomstig mot 2) p. 6. Men weet verder, dat de differentiaal-formule onder het integraalteeken eene volledige differentiaal eener
Pp
en — Xp
functie
van
« en p
is,
wanneer de
coeflicienten
voldoen aan de voorwaarden ö (P;.)
ó
(- Xp) ö^
èp welke na ontwikkeling wordt: c>P
p
ip
.
ÖX ^~ ix
4*
OVER DE THEORIE DER
12
kan gemakkelijk aangetoond Avorden, dat in het hier hehandelde geval aantrekkende en afstootende magdie voorwaarde vervuld is. Want dewijl de des afstands wernetische krachten in omgekeerde reden van het kwadraat
Nu
ken^
zijn
daarop
bewezen, en
is
de
Gauss voor
derhalve
öa
Nu
door
toepasselijk,
stellingen
ö^
iiz
is
lp
,
z
=ip
dus
ÖY
^ A _
öy
\p
_^
P' Ö2//
p öy
öz^ /i_l_^\p4-iz Maar
;,^
=
f-
+
.^
dus
ÖY
g=
^
2^
Voorts
is
P eene
functie van
ÖP öy
ÖP Ö2
_
""
_ ~
.r
g = ^, y
ÖP
+ J
^
ÖP
zoodat
.
en p, dus
ÖP öp
^,
^
^ = 1^ P
ÖP
y_ öp\ p
^P '
ÖP
_
öP
y_
p
ö«/
'
öP
i_P_
dp
__ f_ ~" öP
p'
p' öp
öp
'
öp'
Hierdoor wordt
?2/
ö^
=ylp
öa
p'
.
i!i£ p'^
öp
Resultate aus den Beobachtungeu des magnetischen Vcicins in
ls3ü,
p.
ti.
die
krachten
15
MVGNETISCHE KR.VCIITLIJXEN VAN FAR.VDAY. Deze waarden
,^X — —
+
welke vergelijking identisch
Wij besluiten eene functie
men
(8) invoegende, vindt
in
—P is
dat
liieruit,
OP —
+ met
de
=
o
(7).
integraal
(Ppö.r
/
—
XpO;')
in
(C)
steeds
der coördinaten x en v, waaruit onmiddelijk volgt dat, welke zij, de waarde der integraal genomen langs
is
ook de vorm en lengte des draads
=
den geheelen omvang des draads integratie
o
omdat het begin- en eindpunt der
is,
dan ineenvallende, de coördinaten x en v aan beide grenzen dezelfde
dan ook volgens (0) de electromotorische kracht der inDitzelfde is, volgens ductie voortdurend o, en er ontstaat geen stroom. zijn.
Derhalve
is
=
'
1) p. G, door Faradat gevonden. Indien slechts een gedeelte des draads bewogen wordt, strekt de integraal
stelling
in
De
(G) zich ook slechts over dat gedeelte uit.
verkrijgt dan in het
algemeen
electromotorische kracht
van de coördinaten van het begin- en eindpunt van dat gedeelte. door
Faraday
deze
kracht zelve
waargenomen, en deze
E
eene eindige waarde, die echter alleen afhangt
niet
gemeten,
maar do
uilslag
uitslagshoek)
Sinus van den halven
(of juister de
Nu werd der naald is
evenredig aan de hoeveelheid electriciteit, welke gedurende de beweging des draads door den galvanometer vloeit; mits, gelijk bij zijne proeven plaats had, deze beweging veel korter duurt dan de slingertijd der naald. stroomsterkte,
W
Zij
de weerstand des geheelen draads (daaronder die
vanometerdraads begrepen), dan
is
volgens de wet van
nu S de des
gal-
Ohm
E
S
De hoeveelheid vloeijende,
is
=
weging, verkrijgt slag
electriciteit,
Sj<.
in
=W
den
tijd
.U door elke
Dit integrerende van het begin
men de
der naald evenredig
geheelc hoeveelheid is.
scheiding door het teeken -
Zij
is
dus,
V
electriciteit,
indien
wordt aangeduid:
E
cf
dwarssnede der keten het einde der be-
tot
waaraan de
deze integratie ter
uil-
onder-
OVER DE THEORIE DER
14
E
of wel, voor dat
is
van w
=
hare waarde (6) stellende, en over eene geheele omwenteling,
«
o tot
Jf
Faraday
gebruikte
=
Stt,
=
Sö«
bij
integrerende:
^
j
—
(Ppö^
Xp ^P) Rumkorff
deze proeven eenen galvanometer van
met zeer lang en dun draad, welks weerstand dien der bewogene draden zoo zeer overtrof, dat deze laatste buiten aanmerking gelaten, en
met verschillende draadlengten genomen
Dan wordt echter
:s
S^t evenredig aan
(Ppö«
de proeven
bij
mag beschouwd worden.
als constant
j
W
—
X^öp).
Maar
wij
von-
den dat de waarde dier integraal alleen afhangt van de coördinaten van het begin- en eindpunt van het bewogene gedeelte des draads, zoodat ook hier de theorie geheel overeenstemt
met de uitkomst der proeven van Faradat
en 4) p. 6. In de tweede reeks van proeven, die wij
in
stelling ü)
beschouwen hebben, geschiedde Een geleiddraad, in den vorm eens
de inductie door het aardmagnelismus.
regthoeks gebogen, was draaibaar
den van twee tegengestelde zijden
om
eene horizontale as, die door het mid-
dos
magnetischen meridiaan geplaatst werd. de
as
zeer nabij
te
De
en loodregt op
ging
regthoeks
uiteinden
des draads waren
den op
elkander gebragt, en met eenen galvanometer, ditmaal met
kort en dik draad, verbonden.
De draad, welks vlak aanvankelijk loodregt op
de rigting der aard-niagncctkracht stond, werd nu draaid en de uitslag der naald waargenomen.
180'
om
de
as
rondge-
Nog was een conimutalor aanhalve omwen-
gebragt, welke den inductiestroom, die in den draad na elke teling van rigting veranderde, in dezelfde rigting naar
en dus
toelicl,
den galvanometer voerde,
dat de draaijing gedurende conige omwentelingen
werd voort-
gezet.
Uit deze proeven bleek, dat wanneer dezelfde lengte van hetzelfde draad in regthoeken van versiliiilende afmetingen, en dus van ongelijken iidioud, gebogen werd, de uilsl.ig der naald evenredig was aan dien inhoud. Werden daarentegen regthoeken van dezelfde afmetingen, maar uit draad van verschil-
lende dikte bestaande, beproefd, zoo openbaarde zich
de
invloed
van
uilslag gnven.
den
weerstand der draden,
d.tar
bij
dezen galvanometer
de dikkere eenen gi-ooteren
15
MAGNETISCHE KRACHTLIJNEN VAN FARADAY.
De toepassing van de wet der geval
is
niagneto-indiictie op
reeds vroeger door anderen gemaakt;
zelfs heeft
hier
voorkomende
Weber
uitoefent. *
aard-magnetismus op ccnen rondwontelendcn draad de toepassing der vergelijking (5) hier zeer eenvoudig te
is,
die het
Daar echter
meenen
wij ze niet
moeten terug houden. Zij
in
eene maat
voorgesteld, gegrond op de inductie,
krachten
der eleclromolorische
het
A
Men
de aard-magneetkracht.
plaatse den oorsprong der coördinaten
een punt der draaijingsas en neme deze as
aard-magneetkracht
als
X
der x,
as
als
de rigting der
as der z, zoo is:
=
Y=o
o
=
Z
A,
en de vergelijking (5) wordt:
Maar
de draaijing
hij
is
de coördinaat x constant, dus
-~—o,
waardoor
sy
Zijn
nu
noemt men w den hoek, dien maakt, zoo
ij
'is
=p
Cos.
co,
dit
X en
men nu
p veranderlijk
AWiandl.
d.
^
Ap
den
zijn, zoo
tijd
= — p Sin. " Sin.
tu
t
met het
-|.
w en
—
wordt
^
A
Sm.
(O
i03 -j-
vlak
der
^y
Derhalve
— 0^-
langs den draad, waarbij
E
•
vlak op
dus -^
öE
Integreert
in het vlak des draads, en
p de regthoekige coördinaten van ös
X,
f /
/)
Mnth. Pbys. Classe der Sachs. Gesellschaft.
O
iT.
I.
219.
constant, daarentegen
OVER DE THEORIE DER
10
Maar ( houd.
Pi>^,
over den geheelen draad uitgestrekt,
men
Stelt
=
deze
I,
zoo
aan zijnen in-
is
=
E
gelijk
is
AI
Sin.
-r--
CU
o
t
De som der clcctromotorische krachten gedurende eenc halve omwenteling, waaraan
of ^'E^f, in dien
tijd
het tweede
lid
te
is
zijne als regthoek
bij
De beschouwingen, zien, dat de
DAY dig
=o
E<J«
2
=
en
sr,
tot
electriciteit,
is
dus
AL draad
begrensde
vlak,
gelijk
ook
heelt.
dus verre getreden zijn, hebben doen
bekende wet der magncto-inductie de verklaring der door Fara-
thans medegedeelde feiten in zich bevat, en het daarbij is,
die
wordt gevonden door
is,
gehogone draden gevonden
welke wij
in
=
m
tot
den
dus evenredig aan het door
Fakaday
evenredig
vloeit,
integreren van w
^ Zij
weerstand de hoeveelheid
constanten
bij
door den galvanomctor
van de krachtlijnen zelve melding
gaan en aantoonen, dat de meer algemeene
5109
—3115
heeft uitgesproken, uit diezelfde grondwet
hij
die vooral in art.
noodwendige gevolgen voort vloeij en, en eerst
als
bepaaldheid en eenen wiskundigen vorm verkrijgen.
Faradat
righeid heeft uitgedrukt, welke
overbo-
stellingen zijner theorie, zooals
als
ontkend worden, dat
geheel
Maar men kan verder
maken.
te
zich hier niet
met
vereischt wordt
zoodanig eene meerdere
Het kan toch mocijelijk
die juistheid en
om
uit
de door
naauwkeu-
hem gegevene
stellingen eene wiskundige ontwikkeling der inductie-verschijnselen af te lei-
den, tenzij
zij
van elders worden
bewijzen aantreffen ten
aanzien
der
bij
Wij zullen hiervan spoedig de
toogeliclit.
het onderzoek van de eigenschappon
van
inductie
bewogene geleiddraden,
tot
der krachtlijnen
hetwelk wij thans
overgaan.
gaan daarbij
uit
van de vergelijking (4), welke, wanneer de snelheid
u door hare waarde
—
vervangen wordt,
>Vij
t»
E
=
li.
—
ö
is
« Sin.
Cos.
e
17
MAGNETISCHE KRACHTLIJNEN VAN FARADAY.
men
Hieruit vindt
voor de electromotorische kraciilE, in een bepaald oogen-
op een eindig gedeelte des draads, van
Liik
E
h
=
uil R —
I
J s„
s
ö s Sin
= s„ Cos.
if
= s,
tot s
E
St
en voor de integraalwaarde der electromotorische kracht in
durende den
lijd
'
=
f"
I
.S
mn
zoodat
nu',
in
= ds
I
UrU
f
"
nu mm'
J
parallalogram
De
en
doorgaan
waarvan het parallelogram is.
i}s
Sin.
Cos.
qti
ge-
s
(9)
hel draadelement, hetgeen zich in den tijd
= m'n' ^= is,
zoo
deze beweging doorsnijdt ^s
het
gedeelte
'a
is
derhalve de inhoud van het paralleloorani Bij
dit
afgerekend van hel begin der beweging
i,
£^'ESt
Zij
werkende
hoek
de
nmm!n'
nmm'
= Ss
al de krachtlijnen,
zamen
te
in het
een'
=
verplaatst
st
en
<}'
^sSin.q.
die
-"'
binnen
J
/
bundel vormen,
Jr^"""^"''
algemeen eene schuinsche snede
loodregle doorsnede wordt verkregen door vermenigvuldiging van den
inhoud des parallelograms met den cosinus des hoeks
op
=
haive
SS Js Sin. y Cos.
kracht,
DAY
zoo
R
formule
o's
ziet
men
vindt
bedrag
het
Men
e, welken de normaal maakt met de rigting der magnetische kracht R. Zij is der-
vlak
zijn
nu
i)
s
als
{amount) Sin.
ligt,
Vermenigvuldigt
£.
men nog met
wiskundige uitdrukking van hetgeen door Farader
f Cos.
doorsnedene
krachtlijnen
genoemd wordt, de
s.
dat het tweede lid der vergelijking (9)
doorsneden, zoodal die vergelijking
lol
bedrag
hel
krachtlijnen uitdrukt, door een eindig gedeelte des draads in tijd
de sterkte der
eonen
der
eindigen
de volgende slelliug leidt:
De integraalwaarde der electromotorische kracht, op eenen draad uitgeoefend door één of moer magneten in wier nabijiieid de draad zich beweegt, is
evenredig aan hel bedrag der krachtlijnen,
bij
beweging door den draad
die
doorsneden.
Het
is
in
uitgesproken:
VElllIAND.
di(!n
zin
))ïlie
dat de algemcene stelling, door
quantity
of
DEU KONINKI.. AKADEMIE,
electricity
DEEI,
I.
thrown
Faraday
in(o
a
in
currenl
art. is
5115 as the
OVER DE THEORIE DER
18 aniount
of
Doch
moet opgevat worden.
intersected",
ciirves
dat zijne uitdrukking niet
tevenS;,
volkomen
juist
is.
hieruit blijkt
Want wanneer men den
draad dooi' eenen anderen van dezelfde afmetingen maar van eene
standbiedende stof vervangt,
meer weèr-
dezelfde beweging, de integraalwaarde
bij
blijft,
der electromotorische kracht wel onveranderd, maar de stroomsterkte en
de hoeveelheid der voortgedrevene electricileit neemt af in reden stands, zoo ais
Faradat
In het voorbijgaan
31
H:
«Obliquity
staande bevat
Er
is
gence of the
door proeven bevestigd heeft. stelling in art.
is.
echter
Hij
—3153)
(3143
dus
weèr-
of intersection causes no differencc", reeds in het boven-
eene
goheele theorie van eischt.
zelf dit
nog opgemerkt, dat het bewijs zijner
zij
des
drukt lines
tweede
Faradat die
(3112)
die
stelling,
met de vorige den grondslag der
uitmaakt, en daarom een nader onderzoek veruit
met de woorden: «convergence
of force causes no difference in iheir amount."
or diver-
Het
is niet
moeijelijk, ook hiervan de beteekenis scherper te bepalen en tevens het bewijs
der stelling te leveren.
Reeds
uit
de proef met
evenwijdig beloop hebben. lijnen,
in
het blijkbaar, dat de krachtlijnen geen
is
Beschouwt men dus een' bepaalden bundel
zoo zal, ook wanneer de bundel oneindig dun
snede van plaats
nen
ijzervijlsel
tot
is,
loodregte
Maar het bedrag der
plaats veranderlijk zijn.
elke doorsnede, dat
de
is,
dier
door-
krachtlij-
het product van den inhoud der doorsnede mei
de sterkte der aldaar werkzame kracht, kan in de geheele uitgestrektheid bundels onveranderd blijven. Onderzoeken wij, of dit noodwendig uit
grondwet der magneto-inductie Zij
in
eenig punt 31 de magnetische kracht
=
Y
,
Men neme
Rq.
normale vlak, door
der yz, zoo zijn de composanten der kracht in
Men heschouwe eenen
=
o
,
M
gaande, als vlak
Z==o.
bundel, welks normale doorsnede door
=
.
(/?./
_
/5'v).
de rigting
M
yz een oneindig kleine driehoek MNP is. Zij /?, y en 2 der hoekpunten N en P, dan is de inhoud I
de
volgt.
dier kracht als as der x en het daarop
X=R„
^s
-/
I
en
/?',
v'
het vlak
dei'
de coördinaten
dezer doorsnede
lü
MAGNETISCHE KRACHTLIJNEN VAN FARADAV. Üe coniposanten der kracht
X
=
N
hel punt
iii
ÖX Ho
^
+ 7^
zijn:
ÖX -
+
/?
o ~
üy
/.
waarin -r— het punt
De
M
,
enz. de
-r^
V
= bepaalde waarden dier differentiaal-quotiënten
in
aanduiden.
N
vergelijking van de rigting der krachtlijn in
wordt derhalve
bij
ver-
waarloozino' van de oneindig kleinen der tweede orde;
_ Vervangt
men
S en
hierin
/.^Y
p
- (^
£
7
door
/?'.
ÖY
y
\
^J
\
,
4.
en
zoo heeft
y',
men
de vergelijkingen
van de rigting der krachtlijn in P.
Op do
neme men nu een tweede punt M' op den oneindig kleinen
as der a
M, en legge daardoor een vlak, evenwijdig aan het normale «. M, en welks vergelijking dus is '» Het is duidelijk, dat de doorsnede van den bundel door dit vlak weder een driehoek MN'P' is, welks hoekpunten de snijpunten zijn van het vlak en van de krachtlijnen in M, N, P.
afstand « van
=
vlak in
De coördinaten y,z van M'
dier
o,
hoekpunten
fi
dus:
o
ÖY
(iY van N'
zijn
7
+[^ n;+ TzTj" /ÖY
/3'
ÖY
/ÖZ
\
7'\
'
^
+
ÖZ
/?
W
ET
/>)Z
0'
+
7 \
^
Ïï;)
CiZ
y'\
"'
OVER DE THEORIE DER
20
men dus
iNoemt
men zonder
den inhoud der tweede doorsnede, zoo vindt
I
moeite
=
r
-
è ifiy
fi'.)
[
+ fe +
1
ö^)
ë;-I
of wel
4
=
^'
+
'
+ ^) ^J
1^^
en
_
I
_
4
I
(öY
Ö_ZX
Vöy
^ öW
De verhouding der twee doorsneden
^ Ro
verschilt dus van de eenheid een
on-
eindig klein der eerste orde ten opzigte van haren afstand a, waaruit volgt;, dat de verhouding van twee doorsneden des bundels, op eindigen afstand van
van de eenheid
elkander gelegen, in het algemeen eindig
doorsneden dus ongelijk
Zoekt
M
=
R„
=
I
R„
+
fl
in
(-
1-
=
M' in
de
-^^
+
bedrag
dat
en der
doorsnede
der
dus
en
men
vindt
het bedrag der la-achtlijnen in elke doorsnede, dat
men daarentegen product
het
is,
aan de voorgaande gelijk
aldaar
^^X
+ -— dJ:
Ro
eerste
---)
«
R„
doorsnede
"
kan derhalve
ook op
bedrag der krachtlijnen constant
in
=
I
Ro,
dier
die
in
\
is,
77-
zoo
l\o/
twcgde
de
in
vergel.
(8)
twee waarden kan dus van verschillen
eindigen afstand niet eindig worden,
;
dit
ver-
zoodat hel
elke doorsnede over de gehcelc lengte des bundels
voor eencn oneindig
voor eiken bundel van eindige vele zoodanige
dunnen driehoekigen bundel doorsnede,
bundels bestaande
zal
liet
niet
in
als
uit
oneindig
Hiermede
is
dus
wegens de kronuniiig der
tweede snijdende vlak, dat evenwijdig het normale vlak
geldt, geldt tevens
steeds
Faradat bewezen.
welligt tegen dit bewijs aanvoeren dat,
krachtlijnen, .\1,
daar deze
kan beschouwd worden.
de tweede hoofdstelling der tiieorie van
vlak in
+ -— ó^r
1
\
«
is.
Wat nu
Men
kracht,
ÖX
/
,^|, welke waarde volgens
De verhouding
is.
=
aanwezige
de eenheid slechts een oneindig klein der tweede orde schil
en deze
verschilt
zijn.
M',
en
dus ook
is
de
aan
het
normale
gevondene waarde
21
MAGNETISCHE KRACHTLIJNEN VAN FARADAY. van
I'
om
die doorsnede te
normale doorsnede des bundels
niet de
Cosinus des hoeks, dien het vlak x
Daar echter die
=
hoek oneindig klein
M'
in
verkrijgen, de waarde van
Inderdaad moet men,
is.
vermenigvuldigen met den
I
met het normale vlak
«
verschilt
is,
in
Cosinus
zijn
31'
maakt.
een
slechts
oneindig klein der tweede orde van de eenheid, en moet derhalve hier
=
I
gesteld worden.
Uit het voorgaande
is
overtuigend gebleken,
dus
door de nieuwe proefnemingen van veeleer van
deze
De
geeft.
Faradat
en van de
Faradat
daaruit
volledige beantwoording der vraag,
verkiezen
te
onderzoek zich over
al
ligt
is,
geven,
schijnen te pleiten.
hoe verre
theorie ;
dat
zij
rekenschap
boven die van
zij
builen het bestek dezer verhandeling, daar
dit
de verschijnselen van het magnetismus en der daaraan
verwante krachten zoude moeten uitstrekken. Het der redenen aan te
volkomen
wetten in
vroegere
wordt weersproken
niet
afgeleide
de
dat
voor
die
Wij bepalen ons
zij
behoud
het
daarbij
tot
ons echter vergund, eenige
hypothesen
vroegere
der
de zuiver magnetische ver-
schijnselen.
De
theorie van
Ampère neemt
de krachtlijnen als grondslag harer verdere
beschouwingen aan, maar verklaart welke wijze
zij
niet,
hoe
deze
magneten, van welke de kracht uitgaat. beginsel opheldering geven,
en
men
dit
De
het vrije magnetismus geacht
zijn, leveren
in
de
in
hypothesen
der
elke
van
stellingen, uit deze hypothesen
afgeleid omtrent het beloop der magnetische lijnen
te
noch op
Hieromtrent kan alleen een hoogei'
vindt
niagneetstolTen of van nioléculairstroomen.
welken
ontstaan,
lijnen
zamenhangen mot de verdeeling van het magnetismus
mag worden
een' magneet,
rondom in
twee
polen
in
opgehoopl
eene voldoende overeenstemming met de waarneming op, welke
gewis nog volkomener zijn zoude, indien de wet der verdeeling van het magnetismus in de magneten naauwkeuriger bekend ware. In beide die hypothesen wordt
omgekeerd evenredig
Gauss
is
aangenomen, dat de
magnetische
Deze
aan het kwadraat des afstands.
wet,
werking
waarvan
Faraday wel niet ontMen weet inlussclien, welke
het strenge bewijs geleverd heeft, wordt door
kend, maar
is
echter vreemd aan zijne theorie.
uitgebreide toepassing
zij
bij
do inrigting en opstelling der magnelische werk-
luigen in de nieuwere magnetische observatoria
gevonden
zonderheid de methode, door Gauss tot het melen
der
heeft,
absolute
en
hoe
sterkte
in-
van
het aardmagnetisnius voorgeslagen en thans algemeen gevolgd, alleen op deze
wel gegrond
is.
OVER DE THEORIE DER
22
Sedert de ontdekking van het diamagnclismus
de ngting, in welke de
is
week
zich in een magnedoor invloed magnetische ligchamen, zoo als Faradat heeft tisch veld bewegen, meer dan vroeger ter sprake gekomen. ijzer^
hieromtrent, als resultaat van proefneming, de wet opgesteld, dat elk
vrij
be-
weeglijk magnetisch ligcliaam, in de nabijheid van magneten geplaatst, steeds streeft,
zich van zwakkere naar sterkere plaatsen van magnetische
begeven.
Deze wet
verdere theorie;
kan er
zij
lu-acht
te
echter in geenen noodwendigen zamenhang met zijne
is
noodwendig gevolg
niet als
afgeleid
uit
worden.
Maar ook hier blijkt de algemeene toepasselijkheid der vroegere theorie, welke die
wet op eene eenvoudige wijs vermag
Men beschouwe
daartoe eene
bewijzen.
te
beweeglijke
kleine
zeer
ijzermassa,
magnetisch veld geplaatst en door invloed gemagnetiseerd in de
magnetische kracht op die plaats.
Zij
a;,
2;
y,
en
a?
+ Sx,
+ ^y,
y
in
een
rigting
der
z
-{-
Sz de
coördinaten van de Zuid- en Noordpool van dit magneetje; Ss de afstand der polen, zoodat pool.
Duidt'
= J^^ + ^y^ + ^^S' ± f
d's^
men
R
verder door
de hoeveelheid magneetstof in elke
de magnetische kracht in het punt
a;,
y, z,
door X, Y, Z hare composanten aan, zoo zijn de composanten der bewegende kracht, die in de Zuidpool van het magneetje aangrijpen:
— terwijl
zij
in
X
—
,
,'1
Y
—
,
f(
Z.
de Noordpool worden /
ÖX
/„
ÖZ
\
De sommen nemende posanten Xi
ƒ(
Y,
ÖX
ÖX
ÖZ
.
^
öa;
^
dy
^
\
ÖZ
\
ds
)
der evenwijdige composanten, vindt
men
Z, der kracht, die het magneetje voortdrijft
A>X '
i^X
^
\iix
(^^
,
i>y
öY
•'
^
t>X
\
iiz
J
ÖY
\
voor de
com-
'25
MAGNETISCHE KRACHTLIJNEN VAN FARADAY.
Daar nu X^ Y^ Z de partiële differentiaal-quotiënten zijn eener zelfde funcvan
tie
a;^
z *,
y^
is
öj weshalve
men
"^
ö«
'
Zi uit
öy
ö^
'
~
Ö5
'
aan de vorige vergelijkingen ook dezen vorm geven kan:
Y>="
Maar
~
0^
ö(XJa
+
YJy
+
ZSz)
^{X^x
+
Y^y
+
ZSz)
+
'LSz )
ï^ 'djXSx
=
+
Yêy ö^
f'
de evenwijdigheid der rigtingen van Ss en
of
Xc?^
+
XSy
+
Zov
=
R
volgt
'
R'Js.
Men vindt derhalve, wanneer van x, y, z onafliaiikclijk. stelt magnetische moment i^ss der ijzermassa
en
c?s
is
men
het
=m
X
=
,
'
—
»)R TO
-:
dx
,
!,=»?!
?R T
—
,
Z,
dy
Uit deze vergelijkingen volgt, dat de aan elke as
der voortbewegende kracht evenredig
R
netische kracht
R
in
lijk,
zoodat
is
de
Gaüss,
t.
n.
pi.
ÖR -r— 2
evenwijdige
composante
aan het dilïercntiaal-quotient der magmet welke
Daar nu de rigting der assen geheel wil-
deze stelling op elke rigting rondom de ijzermassa toepasseder voortbewegende kracht in elke willekeurige
composante
ri'ning steeds evenredig
•
m
ten opzigte dier as, en derhalve aan de snelheid,
de rigling dier as toeneemt.
lekeurig bleef,
is
=
p.
3.
is
aan de snelheid, met welke de magnetische kracht
OVER DE THEORIE DER MA.GNETISCUE KRACnXLIJNElV VAN FARADAY.
24
R
in die rigting toeneemt.
rifftinir
Nu
is
de composante het grootst^
zamenvalt met die der voortbewegende kracht zelve.
rigting der voortbewegende kracht diegene^
in
wanneer hare Derlialve
welke de magnetische
is
de
kracht
het snelst toeneemt.
Wij zouden deze beschouwingen nog verder kunnen voortzetten^ maar meenen reeds genoeg gezegd te hebben, om te mogen besluiten, dat de theorie
Faradat niet als mag aangenomen worden.
der krachtlijnen van
niagnetismus
hiermede de belangrijkheid zijner
Hem
komt
de
verdienste
toe,
hoogste beginsel in de
laatste
dat
hij
Het
is
onderzoekingen zouden de
eigenschappen
naauwkeuriger heeft nagespoord, dan vroeger geschied was. geleid
geworden
wel
waar
is
uit
tot
van het
ontkennen.
der krachtlijnen
Hierdoor
is
de vroegere theorie kunnen afgeleid Avordcn, maar echter
onder
hij
de ontdekking van wetten van magnetische werking, die
dusverre niet opgemerkt waren. Bepaaldelijk heeft neto-inductic
leer
er echter verre af, dat wij
eenen aanschouwelij ken
hij
de grondwet der
tot
mag-
vorm voorgesteld, welke hare
toepassing in vele gevallen eenvoudiger maakt en een nieuw gezigtspunt opent, dat welligt tót verdere ontdekkingen leiden zal.
1
OVER HET VERSCHIL
INWENDIGE GESTELDHEID
HORENPITÏEN
V.
filgo|€\en door
di'
BIJ A N T
r'R O L
1 K.
Akadciim*
\VcIenscIi;iit|)on
KoniiiUijkt'
-ü*-*-*»-»
V.
G.
©''po
v;in
ir
L O
yc^n*/^
/
<' <;^-
VAN DER POST. IS 5:;.
1
Ie
Anislcrdani.
PEN.
OVER HET VERSCHIL
INWENDIGE GESTELDHEID
HORENPITTEN F R
G.
ANTILOPEN.
BIJ
O L I K.
Onder de Verhandelingen^ welke de Eerste
Klasse
van
liet
Koninklijk-
Nederlandseh Instituut van Wetenschappen^ Letterkunde en Sclioone Kunsten hare werken heeft opgenomen, zijn er Iwee^ die groot hcht verspreid hebhen
in
over den groei en de gesteldheid der horens en horenpittcn van het rundvee, zoo
zell's,
genen lijke
zijn
dat
hare geleerde schrijvers
beschouwd geworden,
als
Sandifort en Numan door dezen en
hadden
gescliiedenis tot volkoniene klaarheid
zij
dit
gebragt
scherpzinnig ook in het doen zijner proeven
oji
gewigtige punt der natuur*.
JNumapt evenwel,
hoe
den wasdom en afwijkenden
vorm der horens, schijnt geen juist denkbeeld gehad Ie hebijen van de wijze, waarop zich de horcnpit vormt, of van den oorsprong zijner inwendige holle en doorgaande gemeenschap met de voorhoofdsboezems.
*
Z.
G. S.VNDIFOKT, over de vorming en ontwikkeling der horens van zogende
algemeen, en van die der Hertenbeesten in het bijzonder; in de Nieuwe KInsse vnn hel Knninldijh 2''^
Nedcrl.
Deel, p.ig. 07 en volgg. en
van hel rundvee, door A.
Inxtlliiiit
Itiji/rai/e
Nimax,
in
liet
lul
van de
13''''
Weleiischnjipen. (inlleedicuniliije
en
Lcllerhiinile
en
plii/siuloi/ixelic
Deel dier Verliiuulclingrii,
diereu
Vcrlinrulelirii/en
]Kiy.
Srhoune
DEIl
KONINKI,. AKADF.MIE, DEEI
].
liet
Kuiislen.
/iennis der
horcm
185 en volgg.
G
VEKKAND.
iu
der Eerste
OVER HET VERSCHIL VAN DE INWENDIGE GESTELDHEID
2
Immers^ wat de den
in
eersten
of horenpit aangaat, koesterde hij de
spil
leeftijd
als
mcening, dat deze
een los aangroeisel slechts door tusschengevoegd
kraakbeen niet het voorhoofdsbeen verbonden was, en eerst later met hetzelve tot een stuk zamengroeide; tot deze nieening waarschijnlijk aanleiding vin-
dende door hetgeen aan den schedel der Giraffen tijd
zigtbaar
stuk, dat Bij
Hier immers
is.
is
zelfs
nog
in
gevorderden leef-
aan het afzonderlijk bestaan van het been-
den schijn van hoorn draagt, niet
te
twijfelen
*.
het geslacht der runderen daarentegen zijn de horenspillen van den oor-
sprong af uitwassen, die op geen enkel stip blijk geven van voormalige scheiding of zelfstandig bestaan.
Deze misvatting ondertusschen bleef niet zonder invloed op de wijze, waarop die geachte schrijver zich
holte der horenpit
vormen der gemeenschap voorstelde van
het
met de inwendige ruimte des voorhoofdsboezems. Het
de
is bij
ontleedkundigen eene algemeen bekende zaak, dat de lange beenderen niet geheel uit digt
opeengedrongen vaste stof bestaan, maar inwendig van een
los
heen-
weefsel voorzien zijn, hetwelk in zijne tusschenruimte en cellen door vet wordt
aangevuld, dat
men gewoon
is
beenmerg
te
noemen. Zoo ongeveer stelde zich
de Heer Numaiv voor, dat ook de holte gevormd wordt in de horenpit van het
rundvee. Er' zoude aldus,
om gemeenschap met den
voorhoofdsboezem daar te
stellen, die aanvankelijk door het afzonderlijk bestaan
zijne 'meening,
der horenspil,
werd uitgesloten, eene opslorping van beenstof
van dit ügcliaani moeien plaats hebben,
schen beide deelen op
te
heffen
-f.
En
om in
volgens
in het binnenste
de oorspronkelijke scheiding tus-
de daad, zoo horenpit en voorhoofds-
been oorspronkelijk waren vaneen gescheiden en
uit
twee deelen bestaan had-
den, die eerst later door ineengroeijing tot één geheel verbonden werden, gelijk plaats heeft bij
de cpiphijses der meeste beenderen van het dierlijk zamenstel,
zou voorzeker deze beschouwingswijze niet wel grondige tegenspraak gedoogen.
Maar
juist hier ligt
het bezwaar. Die zich de moeite wil geven,
gaan, hoe van de eerste wording af
bij
om
na
te
het jong van een horendragend dier,
dat voorzien is van voorhoofdsboezems, zich het buitenvlak der voorhoofdsbecn-
deren voordoet, iijks
• t
hij zal er, lot de vijfde maand dragts en zelfs nog later, naauwceene aanduiding op vinden van de plaats, waar naderhand eene horenpit
].
c.
png. 199.
I.
c.
pag.
200 en 201.
DER HORENPlïTExN
gevormd
staat
te
O
liU A.^TILOPEi\.
worden, veel minder een afzonderlijk kraakbeen of beenstnkje,
dat tot grondslag der toekomstige liorenspil zou
moeten dienen.
Bij
een vol-
dragen kalf evenwel zijn reeds twee knobbelige uitwassen onder de losse huid van het voorhoofd
De huid
voelen.
te
zelve
is
dan op het midden dier plek-
ken reeds hard en eeltachtig, schoon nog bewegelijk over de onderliggende verhevenheden. Spoedig nomen deze toe
in grootte,
vlakte voorzien van de beginselen der horens, die len steeds
als
toenemen
en geraken op hare opper-
met de voortgroeijende
spil-
in grootte.
Wij zullen de verdere beschouwing van deze levenswerkzaambeid daarlaten, volkomen ontwikkeld en keurig uiteengezet door wijlen onzen ambtgenoot
Sandifort
*.
Daar echter
het nu voorgedragene genoegzaam
uit
blijken, dat de horenpit niet uit
wordt aangelegd, maar eene voortzetting zelf
blijft
is,
dig digt
is
nog over
te
of,
men
zoo
wil, uilwas van het
been
bewijzen, dat dit uitwas oorspronkelijk niet inwen-
vormen
te
Dat bewijs
j*.
beginnen merkbaar
van drie a vier maanden
ter
gemeenschapsoefening met den voorhoofds-
voor de hand.
ligt
kalven in opvolgende tijden spillen
komen
en alzoo niet noodig heeft door opslorping van de binnen bevatte
beenstof eenc? holte
boezem
te
is
een afzonderlijk beenstuk op het voorhoofd
Ie
openen,
Men
beeft slechts hel hoofd van
van het oogenblik
te
worden, en zulks
te
herhalen,
om
bij
af,
dat de horen-
verkiezing tot den leeftijd
zich te overtuigen, dat van hare
eerste wording af die spillen hol zijn en, uitgaande van de voorhoofdsboezems,
daarmede onmiddelijk die boezems,
zijn
verbonden.
Zij
zijn alzoo
loutere
uitbreiding
van
en niets anders.
Dat de Giraffe, hoewel voorzien van uitgebreide voorhoofdsboezems, geene holle aangroeisels draagt, wordt door den Heer Numaiv in het midden gebragt ten
betooge,
dat er geen noodwendig verband
bestaat tusschen de holte der
Doch vooreerst hebben deze aangroeisels, nog zeer lang na de geboorte, geen onmiddelijk verband met den schedel, maar worden door een kraakbeenig tusschenvoegsel daarvan ten eenenmale gescheiden gehouden, hetwelk als van zelf alle gemeenschap met de voorhoofdsboezems uitsluit, en ten Iweeden hebben die aangroeisels meer den schijn van horens, dan dat zij het werkelijk zijn zouden. De typen van hoornen mogen horenspillen en gezegde boezems.
*
T
1.
c.
paf;.
Vergelijk
7G en volgg.
Numan
ter
aangehaalde plaatse.
6*
OVER HET VERSCHIL VAN DE INWENDIGE GESTELDHEID
4
dra^en^ werkelijke horens zijn
zij
liet
*.
niel
sclien
noodzakelijk verband tus-
liet
wordt derhalve door deze legen-
voorhoofdsboezenis en holle horenspillen
bedeidvingen niel opgeheven.
Wanneer men eene andere Aulilopcn in
familie van
horendragendc dieren, met name der
oogenschoiiw neemt, vindt men, dat cenige voorzien zijn
van
Hier alzoo doet zich eene geschikte
deze missen.
vooilioofdsboozenis_,
andere
gelegenheid op,
een vergelijkend onderzoek. Ik heb daarom schedeldeelen
tot
met hunne hoornen van meer dan eene soort onderworpen aan eene opzettelijke bewerking, en waar voorhoofdsboezenis waren, de horens met hunne spillen naauwkeurig laten doorzagen tot in de boezems; en waar zij niet bestonden, evenzoo door scheiding des zamenhangs, horenpitten getracht te
Wat
bevonden heb,
ik
de inwendige gesteldheid
der
leeren kennen.
de aanschouwing der stukken, die ik hiernevens
zal
is van den Anlüopo Gnu f, een kolossaal voorhoofdsboezems en van krachtige hoorvan ruime voorzien gehoornd dier,
overleg, duidelijk maken. Het eerste
*
Zou
dit niet rccJs
anderen, daar
zij
zijn
die verlicvenheden niet
zij
door hen onnoodig geacht
VosMA^,
/'
Lebben als
;
bij liet
maar, haar vergelijkende met echte hoornen, iverd
zoodanig melding van dezelve
dat het dier, hetwelk
C.ESAR zag,
Diodorus Sicuius, Albertus JIagnus en Kamecipaard? Voorbijgezien toch kunnen
opgemerkt door Plinius,
ten eencnmale zwijgen van liorens
mede
men voor
het eerst te
dat, hetwelk
maken.
te
De
vermoedelijk
vooronderstelling van
Rome, onder het Dictatorschap van Jutijde van Albertus
aan den Keizer Fredericus, ten
"
LIDS
«
Magnus, toebehoorde, beide hunne hoornen hadden verloren," schijnt mij weinig grond te bezitEr is toch in de gansche geschiedenis van deze dieren niets te vinden, dat hem tot zulk een
gelijk
ten.
vermoeden aanleiding geven kondc. Ik
blijf
daarom bijzonder hechten aan mijne zoo even geopperde
ALnuovANDts en Gesnerus hunne afbeeldingen, op het gezigt af. met ware horens laten prijken. De laatstgenoemde evenwel levert eene dubbele figuur, waarvan de tweede is genomen naar de afbeelding van eene Giraffe, die ten jare 15G9 te Neurenberg, als naar meening,
te meer,
daar Joxston,
een levend voorwerp, te Constantinopel vervaardigd,
is
in het licht verschenen, en dit
in
het
bij-
zonder voorheeft, dat hier de zoogenaamde hoornen meer overeenkomstig de natuur zijn voorgesteld. Vergelijk yuluurl'ijke llisloric van
licl
Kaujische Kamcel-puaril, Camclopardalis of Giraffe genaamd.
beschreven en uitgegeven door A. Vosmaer, te Amsterdam,
bij
de Erven P. Meijer en G.
War-
XAKs, 17S7. 4'. pag. 16 en volgg. Historim
Naluralis dn
(jiiailruprilihiis lihri,
Dootor concinnavit, Amstelodami
MDCLVII,
r.itm
ueneis
Folio. Tab.
figiiris.
Joiiannes Jon'STOXUS,
Medicina?
XXXIX.
Ulïssis Aldbovandi Quadrupcdum omnium hisulconim Hisloria. Bononiae, JIDCXXI, Folio. Tab. pag. 931. Lib. I, exarata.
CoNRADi Gesxeri Ilistoriie aniiiudiuin CI3I.0CXX, Folio. pag. 147 en U'J. '
t
Z. ?1.
I,
fig.
1,
tilirr
primus de
zijnde ter halve grootte voorgesteld.
ijuadrupedihus
viviparis.
Francofurti
DEK HOREiVPlTTEN
BIJ
ö
ANTILOPEN.
ncn, wier openc ruimten op de doorsnede der spillen wel niet blijken ver de lengte door Ie gaan, maar
verdeelde holten toonen, onmiddelijk verband houdende met opgemelde
hoofdsboezems
waarvan
Het tweede vooi'heeld
*.
is
voor-
genomen van eene Antilope Caama f,
en ruimte der voorhoofdsboezems wel niet
ik de verdere gesteldheid
heb kunnen nagaan, welke
iii
toch aan haar grondstuk zeer ruime, in vakken
vermoed, dat moeten onderdoen voor die
ik echter
van de Antilope Gnu. De horens eenigzins verwijderd van het voorhoofd zijnde afgezaagd, kan
men hunne inwendige
overgebleven gedeelte
Dat
§.
geen
pitten bol zijn, laat
vakken, zijn evenwel van
en
voorhoofdsboezems
worden.
als
zij
twijfel te
gesteldheid alleen beoordeelen naar het
ondcrtusschen in het onderste van hunne over.
Die holten, hoezeer niet verdeeld
om
aanmerkelijken omvang,
een zamenbangend
met deze
deel
beschouwd
Hare diepte bedraagt meer dan zes Nederlandsche duimen,
doormeting van
vijf
in
niet als vervolg der te
bij eeiif
duim.
Er zullen vermoedelijk Antilopen bestaan, waar die opene ruimte in de horenspillen van' nog mindere gehalte is. Deze en dergelijke voorbeelden mogen dan dienen, om den overgang begrijpelijk te maken tot die soorten, welke in geene voorhoofdsboezems dragen en dien ten gevolge ook geene holte voeren in hare horenspillen. William Ogilby evenwel schijnt dit nood-
het
geheel
de holte der horenpitten
zakelijk verband tusschen de voorhoofdsboezems en niet te
hebben ingezien.
Zou men
hetgeen
tlic
hoUow-liorned ruminants
*
wijze
redelijker
ten dezen aanzien heeft opgeteekend in
uit
sprekende:
dit
bij
niet
zijne
mogen
alleiden
Mono(jraph of
Immers hij zegt aldaar, van de horenpitten some cases the substance of this bony core is solid, or at least
n'in
**.
Saxdii'ORT heeft deze gemeenschap ook reeds opgemerkt, eu spreekt er met een enkel woord
van op bladzijde 77 zijner meergemelde verhandeling.
Ook
aan Cabus
is
zij
niet
onbekend gebleven.
Hij
gaf er
in
zijne
venjleichemlen Anatomie, Heft II. Tab. II. üg. 23, eene fraaije afbeelding
Kriöuterutigs-tafchi
vau
de
bij
znr
voorstelling
eener schuins doorgezaagde horenpit van de Antilope rupicnpra.
t
Zie PI,
I,
tig.
2,
mede
ter halve
grootte.
De ware stand dezer horens en hunne betrekking tot de § .XXXVIII van de Description du CuhinH tin Hoi, l'aris 17CJ-,
horenpitten, zijn
aangeduid onder den uaani van Cnrnu de Cond/wui, die bevonden
afgebeeld
34U,
Torae XII, pag.
4".
is
geene andere
te
op phiat en aldaar
zijn,
dan
onz.;
ISW,
i".
pag.
Antilope Caamii.
**
Z.
Transadions
lltc
Zuüloijical
Soacty of Lundon. Trinled
for the Society,
OVER HET VERSCHIL VAN DE hWVENDIGE GESTELDUEID
6
«penetrated only by miniite poresj in others, and
«numbcr^ ttwitli
it is
partially
hoUow, or
lilled Avith
Want
the frontal sinuses."
tliey
are by far the grcater
large cancelli, whicli
communicatc
Ogilby de gemeenschap
toch, hoezeer aan
van de holle horenpitten met de voorhoofdsboezems niet ontgaan is, vind bij hem geen enkel woord over het noodwendig verband, dat mij gebleken tusschen beide deze deelen
te
ik is,
bestaan.
mogen aannemen voor John Edward Gray, die, de horenpitten van eenige Antilopen voor den Colonel H. Smith onderzocht
men
Hetzelfde schijnt
te
hebbende, hare inwendige gesteldheid meer of min in cellen verdeeld vond,
Immers het noodzakelijk
gemeenschap oefenende met de voorhoofdsboezems. verband tusschen beider holligheden doet
niet uitkomen
hij
*,
en schijnt ook
verder daaraan niet gedacht te hebben.
Doch hoe anderen hierover denken mogen, de twee voor mij liggende exemen Antilope
Oreas
der Antilope
plaren van Antilopen-schedels
Tragulus f,
welke voorhoofdsboezems missen, toonen aan hunne doorgezaagde horenspillen
geen schijn van
holte.
deren pleegt waar
te
Zoo
ziet
men
lange been-
bij alle
in cellen
van meer
opneming van bijkans
of mindere grootte en losheid, dienende alleen ter
baar vet.
men
Hier heeft nu plaats, hetgeen
nemen. Het beenweefsel scheidt zich
het in deze kleinere horenspillen van de
vloei-
Antilope
Tragulus en in deze groole en zware van de Antilope Orcas.
Zou
meer achtorwaartsche plaatsing der horens op het voorhier is waar te nemen, niet mogen afleiden: V. dat zulke
nien uit de
hoofd, gelijk
zij
Antilopen niet voorzien zijn van voorhoofdsboezems;
dragen? Eene naauwkeurige navorsching
liorenpitten (Ml
dat
zij
digtgesloten
kunnen uitmaken,
levens het noodigc licht verspreiden over dit gewigligc vraagstuk §.
Wat
ik
thans heb
voorgedragen
grootendeels niet nieuw zijn. keld opstel, hetgeen ik
bij
OleiDiimjs from the Menagerie
t
Z
PI at
flg.
vele
and
is
Orcas ter
nifjera
en Pluto.
verheven
bij
lialvc
grootte, en die van de
afgebeeld.
Volgens gocówillige mededeeling van ons geacht medelid zekerheid
Heeren
Avinri/ al Knnirsli'i/ flall.Kno'Ksley, 1S50, fol. pag. 1 en 2.
3 en 4, waar die van de Antilope
Antilope Tragulus in natuurlijke grootte
n\ocdcn tot
Leden dezer vergadering meer ontwik-
alleen in een
het beoordeelen van de Verhandeling des
Z.
II,
kan voor
Trouwens het bevat
"
§
2'.
zal dit
Antilope
mcrgens,
It.
Sultiana,
ScuLEüEr,, wordt
dit
Maxwellii, pijgmea,
mijn
vcr-
dnrtalis, spi-
DER HORENPITTEIV
'
ANTILOPEN.
BIJ
NiiMAiv aan de Eerste Klasse des voormaligen Koninklijk-Nederlandschen
Iii-
stituuts en aan wijlen den geachten schrijver zelven als mijne overtuiging te kennen gal". Ik heb sedert dien tijd het onderwerp niet uit het oog verloren,
om
en geene gelegenheid laten voorbijgaan,
Wat
raadplegen.
zij
de Natuur ten deze van nabij
mij leerde, heb ik zoo
overbodig achtende, in breedere ontwikkeling
kort
treden
te
te
mogelijk zamengetrokken, over een onderwerp,
waarvan de nasporing onder het bereik valt van eiken naluuronderzoeker. Nog een woord evenwel over hetgeen het nu voorgedragene op de wetenMen zal schappelijke rangschikking der Antilopen ten gevolge moet hebben. immers voortaan de gewone definitie van Antilopen niet meer voor geldig kunnen houden, noch voor vaste kenmerken mogen aannemen ronde of bijkans ronde horens, zittende op eewe digte beeixige spil *. En al ware zulks bij allen,
zou het dan toch niet verkieslijk wezen,
teekenen
om
te
dan die ontleend
zien,
zijn
uit
naar andere onderscheidings-
gedurende
deelen, welke
hel
leven, voor het gezigt verborgen blijven?
behoorde men, zoo in het Dieren- als Planten-rijk voor de bepaling van geslachten en soorten nimmer kenmerken toe te laten, die alleen met schending of geheele vernieling van het Bijaldien ik niet te onbedachtzaam
voorwerp zijn op
Hoe menigwerf ondertusschen wordt men,
sporen.
te
oordeel,
planten vooral, hiertoe genoodzaakt, indien
men
zich bij
voor
onderzoek
het
bij
misvatting wil hoeden?
Of
er
nu
uiterlijke
genoeg bestaan, waardoor de Antilopen van onderscheiden zijn, wil ik gaarne aan de beoor-
teekens
naast aangrenzende dieren te
meer bevoegden overlaten. Vóór ettelijke jaren hebben vooral
deeling van
*
Cornua
teretia aut
Carl
Sijndevall
subteretia, nucleo osseo solido, of zoo als bij
f
Cuviek:
les
en
Willtam
Antilopcs ont
la
substance de leur noyau osseux solide et sans pores ni sinus.
Het was ondertussclien Cuviek houden. Ik vond het bij anderen des Espèccs
dtt
llertenliorens,
Iruuve dans les
genre Cerf, par
met
t .\u3
Z. Melhodische
die
M.
conditions.
1852.
v:ibl-
Ie
Anlilopes,
Ie
noyau
osseux de
Zie pag. 286 van het Zesde Deel der Archives du
leur
hnse
.se
Musnmd'his-
4'.
Uebei-siclil
dem Schwudischcn
aan zulk een onderscheidingsteeken bleef
nog onlangs in de zeer uitgewerkte Movogrn/ihic Docteur Püchekan, waar hij, sprekende over de digtheid der
zoo vele woorden zegt: chez les
mêmes
toire naturelle. Paris
niet alleen,
terug, ja zelfs
iibersetzt
Ttiiere, Linnes pecora, von Carl Sundevall. Hobnschuch. Greifswald 1848. 8".
der Wiederkuuende
von Dr. C.
l'n.
OVER HET VERSCHIL VAN DE INWENDIGE GESTELDHEID ENZ.
8
* duidelijk
Ogilbt
bewezen,
dat de arbeid van vroegere
natuuronderzoekers
en tiidgenooten niet genoegzaam afdoende geweest is, om over geslacht- on soortbepaling der Antilopen het noodige licht te verspreiden. Of zij ondertusschen in hunne uiteenzettingen gelukkig genoeg geslaagd zijn, om eene verdere beschouwing van de onderwcrpelijke zaak noodeloos te maken, mag men
met regt betwijfelen.
Een
kritisch overzigt van hetgeen tot
nu
uitgebreide familie der Antilopenis te boek gesteld, nevens eene
afdoende
dcfmitiën
zou zeer welkom
zijn,
en
Avelligt
lingen, die voor als nog grootendeels gemist worden.
van de toekomst.
Z.
1.
c.
pag. 51.
-°
3 ->J' '
»'
brengen
toe over
de
opgaaf van
tot vaste
Men verwachte
bepa-
dit alzoo
VROLIK um- hel ,
vemrliil van de imwmiiiji- ijesteldhetd der hon-itpiUw by Antilopen
—
JWiMt^
..
^,^.ff.f,f, yei-filii!
''<"! tif
imv'K^iif
.r-'^'l'^^''"' fifrhoreiipillen
hi/
AnUlopfii
itk
VKBU,
11,
ROS
AKAli.
VAX WKTKXSTH.
O.
l
,
V.
Mfjif t C' Ains
(,.
VHOLIK ,ovfr htl
wr.u/iil
^
VKIlll
II
Ml>\ AKAII. VAX WKTh.VSl
1
u
o C y nullij
<""•' '"'
'""1"/ """
'''
'»"•""'"/'• !li.''l'l'lliml tin- liorrnpidrK
hif
.
II
tntili'/ieil
r
uu,
KM
I)
kus
AK.ll), VA.\
WKTE.\S(n
...
Mrtjrr
f
L" ^«Wf
OVER HET
BEREKENEN DER GEMIDDELDE W/VTERHOOGTE
EN
DER WATERGEÏIJDEN, UIÏ GEDANE WAARNEMINGEN.
F.
J.
S T A
MK
AR
T.
Uitgegeven door de RoniDklijkc Akadenoie van Wclenschappeu
-° ">
"3- '2>
» «-
C
^£-°-
AMSTERDA.M, C.
G.
VAN DER POST. 1854.
ie
Ainslerdam.
OVER HET
BEREKENEN DER GEMIDDELDE WATERHOOGTE EN
DER WATERGETIJDEN, UIT GEDANE
WAARNEMINGEN, DOOR
F.
J.
S T A
MK
A R
T.
M
de hoogte van hot water voorstelt, onafhankelijk van de werkingen van zon en maan, dat is, alleen gewijzigd door de werking van den wind en Indien
door de drukking van den dampkring;
a,
rt, ,
a,, «3, «1 enz.
6,,
62,
63,
die van de aantrekking der zon,
6.J
enz.
coëfTicienten,
hogen,
de beweging der aarde, de
diepte der
zee,
den vorm der kusten enz. afhangen;
A, A,, Aj, A3, A,
enz.
coëflicienten,
B,, B^, Bj, B,
enz.
hogen,
die op dezelfde wijze functiën zijn van de aantrekking der
betrekkelijke beweging van
maan en
maan,
en van de
aarde, nevens verdere standvastige groot-
heden; eindelijk
p de uurhoek der zon, P der maan, en h de hoogte van het water op een zeker oogenhlikj dan kan
''
men
schrijven:
- ^^ + Ia+A, Sm.(P+B,J+A,Sm.(2P+B,)-f-A3Sm.(3P+15,)-|-A,Sm.(4P+B,) 7
VERIIAND. DEK K0NINK1,. AKADEMIE, DEEL
I.
"J^
OVER
'i
IIET
BEREKENEN DER GEMIDDELDE
De waarheid dezer uildrukking kan, op algcmecne gronden ligt aangewezen Avorden; want, onderstelt men vooreerst b. v. alleen de werking der zon, en neemt men
de declinatie van dat hemelliclit standvastig, dan
daarbij
alleen
is
—
M moet dus, in dit geval, cene uurhoek p veranderlijk; do hoogte h grootheden zijn; ten minste, streng genoslamhasluje van en van functie p de
men, indien de verandering van p evenredig aan den
tijd
Dit
is.
laatste
zeer nabij het geval, en dus zal in onze onderstelling, dagelijks, bij
is
denzell-
—
M des waters moe;ten plaats hebben den uurhoek, ook dezelfde hoogte h een periode van etmaal alle mogelijke veranderingen de M zal in dat is: h
—
Het
moeten doorloopen.
mag,
zij
in
is
bekend, dat, welke ook de bedoelde functie zijn
geval, door eene uitdrukking als de
dit
bovenstaande kan
voor-
gesteld worden.
Neemt men nu de zon mindert, trekking
tot
de
aan, dat, de
aarde,
dan
het
is
declinatie
dezelfde
blijvende,
van
de afstand
langzaam, betrekkelijk een weinig vermeerdert of verduidelijk,
hierdoor alleen
dat
de
uitwerking
der aan-
verminderen of vermeerderen kan, en overigens geene merkbare
iets
verandering zal ondergaan.
— Het
bewezen, dat de uitwerking van de aan-
is
om-
trekking van eenig hemelligchaam op de watergetijden, zeer nabij in de
gekeerde derde-magts reden van den afstand lallen «
Stelt
in
bij
is;
gevolg zullen
al
de ge-
deze reden slaan.
men
verder, dat de declinatie der zon
zaam, met betrekking
tot
en wel ook
verandert,
de veranderingen van den uurhoek p, dan
vooreerst de grootheden «, niet
meer
als
standvastig
beschouwen, maar ten
andere zullen ook de bogen h meer of min moeten veranderen. de verandering
in declinatie betrekkelijk
lang-
mag men
langzaam voortgaat,
Daar echter
mag men,
volgens
eene opmerking van Laplace, aannemen, dat het water op elk oogenblik zeer nabij
den vorm aanneemt, dien het
standvastig bleef, zoude hebben. natie der zon
In
a^
eene
de plaats hebbende declinatie, zoo
evenredig aan 3 Cos. 2 D
—
«,
»
»
Strt. 'iD.
o,
»
»
C'os.^D of
geheel
vrije
enz. naauwelijks
is,
wanneer
D
zij
do decli-
de coëllicient
voorstelt,
a
bij
Volgens de theorie
en diepe
zee
1.
1
zouden
+
Cos.
2D.
de overige
coëflicicnten
merkbaar wezen en verwaarloosd kunnen worden.
werkelijkheid, en vooral op onze kusten, waar de beweging des
In
«,
de
waters vele
O
AVATERIIOOGTE EN DER AYATERGETIJDEN.
belemmeringen ondervindt^
dit
is
De langere duur van de eb
het geval niet.
dan van den vloed op de kust van Holland, vooral tusschen Katwijk en Petten, toont aan, dat aldiar de coclllcient a^
«3 Sin. {öp
+
niet onbelangrijk
eene
6,) betreft, ofschoon hij
— Wat
is.
ongelijkheid
getijdon voorstelt, of anders gezegd, eene wijziging in het
eens in de 24 uren volbragt wordt,
wordt aangewezen, zoo
is
en dat
om hem
rtv,
mogen beschouwen; waaromtrent
te
dat slechts
«, Sin.{p
+ b,)
Aveg te laten. Ik
meen
dus, voor zoover de declinatie betreft, «, als afhankelijk van hankelijk van
den term
halfdaagsche
getij,
den term
dooi-
gecne reden
er toch
de
in
en «, af-
ft, ,
waarnemin-
de
echter
gen mogen beslissen.
Wat
Laplace
de bogen b betreft, reeds
heel standvastig zijn,
wanneer het
heeft aangetoond, dat
niet ge-
zij
op zekere plaats voortgebragt wordt
getij
door de zamenwerking van twee getijden, die langs verscliillende wegen naar die plaats
komen, en dat
in
geval
dit
6
met de
veranderen moet
van den loop des hemelligchaams dat den vloed
veroorzaakt,
germate licht
In dezelfde onderstelling
beslissen.
Overigens
ook «, eeni-
is
moeten de uitkomsten dor berekeningen
veranderlijk; ook hierover
geven, na dat eerst gemiddelde waarden van a en b bekomen
Wanneer langzameihand de vorm zee veranderingen ondergaan, dan
zijn.
De
het duidelijk, dat dit invloed moet heb-
is
in
eerste term « alleen
de langzame verandering
in
zijn.
der kusten en zeegaten of de diepte der
ben op standvastige grootheden, die begrepen
baan
in zijne
hetgeen dus een niet zeer uitgestrekte verandei'lijkheid daarstelt.
mogen de waarnomingen
snelheid
de uitdrukking
—
de
in
a'
en b%
—
maakt hierop eene uitzondering; want
declinatie, en de
nog veel langzamere verandering
der kusten enz. laten toe, dat het water, afgezien van de verandoiingon waar-
van de periode slechts 24 uren
is,
op elk oogenblik den gemiddelden stand
van evcnwigt aanneme. ^Vat wij van de termen van de werking der zon
afhangende gezegd bob-
maan voortkomen.
ben, geldt even zöo van de termen die uit de werking der Eindelijk moet opgemerkt worden, dat, gelijk bekend in
de uitdrukking
oenigen
tijd
voor
vi'oeger
de
boogie
dan hot
des
tijdstip
is,
de declination, die
waters voorkomen,
die
der waarnoniing hebben
welke
zijn,
[ilaals
gehad;
en even zoo met de uurhookon; mot andere woorden, dal de iiongte h eene functie het
tij(I.stip
is
van. de standen van
der waarneming.
en Engeland, bet verschil van
zon en maan,
Ook weet men tijd
eenigen
tijd
vro(>ger
—M dan
dat in de havens van Frankrijk
tusschen eeiiigo waterhoogte en do standen * 7
OVER
4 (Ier
de
IIET
liemelligcliamcn waarvan
uurhoeken betreft, kan het
terwijl
invoeren,
BEREKENEN UER GEMIDDELDE zij
U of 2 dagen beloopt.
afhangt, ongeveer
men
Wat
echter de uurhocken der waarncmings-tijden
verschil alleen invloed op de
bogen b en B kan heb-
Indien de beweging in regte klimming van het betreffende hemcllicht ben. wezen. De veranderingen gclijkmalig is, dan zal het verschil ook standvastig dan begrepen in de worden klimming, regte iu beweging de snelheid van
in
afgeleid. veranderingen der bogen b en B, welke uit de waarnemingen worden vorm van den Zoo wij nu voor eiken term der uitdrukking (1), die rt„
{np
Sin.
+
b„)
is,
twee
van
termen
den
+
vorm X„ Sin. np
Y« Cos. np
invoeren, en vooraf stellen: 4-
zon
inidd.
Gemidd. i midd. zon l
midd. maan
parallaxis
~
Gemidd. ^ midd. maan
D
=
zon,
declinatie
D'
=
declinalie
Gemidd.
maan,
U
a
maan
maan
paiallaxis
2 dagen vroeger dan het
oogenblik der waarneming;
=
(a)
(3COS.3D
—
A=
1)
(A)
(Sfos.SD'—
1)
a
a:^
y^ X.,
y, .Tj t,,
.r,
y,
= = = = = = = =
(a,)
Cos. b,
P
5\ A',
X,
Sin. 21),
Y,
(a,)
Sin.b^y^ Sin.'iD,
(n,)
Cos. &2
(a,)
Sm.6j
(aj)
Cos.b^ö\
Xj
(a,)
5m.63
5',
Y,
(aj C05.6,
i^,
X,,
(ö,) S'M..&, tV,
Y,
P
Cos. ^
S' Cos.
^
X, Y^
D, D,
= = = = = = = =
enz.
(AJ
Cos.'B^
A^
Sin.
21);
(A,) Sin.B,
L^ Sin.lD'
(A^) Cos. B^
A'
(A,)
5m.Bj A'
(Aj)
Cos.B3A^
Cos.'' D',
Cos.
^
D',
(A,) Sin.B, A',
(AJ Tos.B, A'. (AJ 5m.B, A',
,
enz.
dan verkrijgt (I) de volgende gedaante:
'
^
"*"
Hierbij
U + X,5m.P+Y,Co«.P+XjSm.2P+YjCos.2P+Xs5m.3P + moet nog gevoegd worden, dat indien
H
de gemiddelde hoogte des
barometers gedurende eenige dagen voorstelt, uitgedrukt
middelde waterhoogte, bevrijd van Gem. waarde van
M =
(M)
alle
—
storende invloeden,
C (H
enz.j''^^
in
mm,
men
— 760) + functie
zal
wind
en
(31)
mogen
de ge-
stellen: (4)
WATERHOOGTE EN DER WATERGETIJDEN. De reden waarom
hoogte des barometers genoemd
hier de gemiddelde
wij
O
hebben, en niet de lioogte op het oogcnbhic der waarneming,
omdat de
is,
hoogte des waters niet alleen gewijzigd wordt door den druk der lucht op de
waarneming, maar ook door
plaats der
drukkingen
de gelijktijdige
meer
op
en minder verwijderde plaatsen, en ook omdat de veranderingen in de luchtdrukking
spoediger kunnen voortgaan dan de overeenstemmende ver-
ligtelijk
Hetzelfde geldt ook met betrekking
anderingen in de waterstanden.
den
tot
belangrijken invloed van den wind op de hoogte des waters.
Hetgeen waar het nu op aankomt
is,
om
eene reeks waargenomene wa-
uit
terhoogten h de waarde der grootheden (M), («), [h), (A) enz. te vinden, zoo mogelijk afzonderlijk voor de zon en de maan, en tevens om, voor onze h;ivens, het tijdsverschil nader te bepalen, hoe veel vroeger de declinatiën geno-
men moeten worden;
voorts het bepalen der gemiddelde waarde (M)
+ (a)
-\-
(K)
voor een gegeven tijdvak.
Er wordt ondersteld eene lange reeks van opteekeningen van waterhoogten,
wn
uur
gende wijzen Avelen:
te
onafgebroken, dag en nacht voortgaande.
tot uur,
Men kan om
tot
werk
te
V.
de oplossing
te
gaan, welke wij
o.
ieder
a.,
hetzelfde
op eene van de beide vol-
de hoogten
alle
nur van den
dag,
bepalen; op
deze
wijze verdwijnen
kere mate de termen die van de
uit
—
maan afhangen;
de gemiddelden, of
men kan
voegen de waterhoogten h, die op achtervolgende dagen,
P
der maan,
verdwijnen
plaats
hebben; in
die
op
bij
dezelfde
maar
volgens onderstelling, wel niet opgeteekend,
kunnen
om
ze
bij
lot ze-
zamen-
denzelfden
deze Avijze van
bij
2'.
uiir-
zamenvoegen,
meerdere of mindere mate, de termen die
De waterhoogten
voudig middel aanwijzen, te
gehad
gemiddelden,
uit de
van de zon afhangen. zijn,
h,
waargenomen
on door deeling, de gemiddelde hoogten des waters, voor elk der 24 uren,
afzonderlijk
hoeh
zullen overwegen;
afzonderlijk
Over eenig tijdvak zamenvoegen
achtervolgende dagen, telkens op zijn,
geraken,
met gemak
uit
uurhoeken der maan, wij
zullen
een een-
de gedane uurwaarnemingen
afleiden.
Overwegen
wij
de eerste wijze van het zoeken
der
gemiddelden.
In
dit
geval heeft men: v/i
= V M + J:a + 2 A + Sin.p2x^-{Cos.p:iy^-\-Sln •f
Aldus bekomt
men
ZpSx^-^-Cos.
2i?2'»/2
+ enz.|
2X,5m.P+vY,(7os.P+2XjSwi.3P+2Y2ros.2P+cii2.r'^^
voor elk bepaald uur éénc
som, en gemiddelde
en dus 24 gemiddelde hoogten voor het gekozene tijdvak.
hoogte,
OVER HET BEREKEiNEN DER GEMIDDELDE
,j
t^^
te
maken, en tevens oa.
te
no^olijk
kon
maan afhangen zoo volde de gen.iddelden m verband met
van de eliminatie van de termen die
Ten einde de
brengen, znllen
.^
het
kiezen
tijdvak
ter
lengte
van
eene
of 51 dagen. 'nuuml en wel steeds van 50 29 dagen heeft, maar A.dne maanNB Daar de maand Februnrij 28 of zamen 90 of 91 dagen lellen, zoo kan ,rJa,marij, Fcbruarij en Maart te 1^- Maart, of, in een schrdAeljaar, alleen nen den 51- Jannarij en den t.jdFebruarij rekenen, en aldus een korter den 51- Januarij, bij de maand •. vnk dan van 50 da "en vermijden. r. veranderlijkheid der bogen 6 en B n>l mindere of memlere de Daar w met de onderstelhng, afleiden, znllen wij beginnen de waarnea' iagen willen reken.ng doorvoeren zijn, en op deze wijze de at deze bogen standvastig de waarnemingen voldaan in hoeverre hiermede aan ten einde te onderzoeken der boonderstelling van de standvastigheid kan worden. In elk geval is de veroorloold, voor een tijdvak van éénc maand, .rcn b in de uitdrukking (5), veran, in dat tijdsverloop n.et veel omdat de declinatie der zon, doorgaande afhangende, maan de van omdat de termen dert en wat de bogen B betreft, bedrag moeten verdwijnen. aanmerkelijk ,n eene maand voor een niav»'-' • alzoo: ^^ IJ Stellen wij 1
(a,) Cos. h, (a.) Sin. h, (rt,)
Cos. h,
(aj
Sin. 6,
= = = =
=(X,)\ = (X,)^
" B. (A.) Cos. ^.
(.ï.)
= = =
(A.) Sin. B,
(y.)
(^,)
(Aj
Cos.
(y,)
(AJ
Sin.
B, B,
dan verandert (5) in:
= vM +
^^j
(X,)\ (Y,))
enz.
enz.
V A
(Y,)
^ (3fos.2D— 1)5^ + Sin. 2D + (y,) Cos.p JL'Ö'
(a)
(A)
S
(3 Cos. 2
D—
1)
+ Cos.^plP Cos. D + {x,)Sin.2p2:8' Cos.^ D + Cos. 3p^ö= + (^,) Sin. 4p^<5^ + (yj + (X,) Sin. 3pi-ó= + + (X, ^ Sin. P A' Sin. 2 D' + (Y,) Cos. P A' Sin. 2 D' D' + (XJ 5«-fl.2P.A=Cos.»D' + (Y,) 2 Cos.ZT.L' Co.. 3 P A= + (Y + (X3) 5m. 3 P A' 2+ (Y*) Cos. 4 P A' + (X4) 5m. 4 P A' {x,)
Sin.p:^d^
A^
\
Sin.ZB
j
1
^
(i/^)
Cos.ip^ö^
I
(3/3)
i'
.
)
Cos.'-
^-
2-
3)
.
V '
2-
.
:^-
.
^^^ i
.
/
Beschouwen wij elk der termen dezer uitdrukking afzonderlijk: fjrootslc verandering Vooreerst wat de waarde van <5' betreft; aangezien de
WATERHOOGTE van
DER W.VTERGETlJDEPf.
gedurende óéne maand, minder dan
getal,
dit
voldoende
EIV
om
bedraagt^
-j^s
x
eu deze gemiddelde waarde buiten het sommatie-teeken
Met betrekking
Sin.'lX),
tot
2D
Cos.
=
en Cos. 'D
ook, in de meeste gevallen de gemiddelde declinatie
maar het
is
tot
5 dagen op
Sm. 2D,
alzoo
om
eene geringe moeite
zelve te berekenen, waarbij
van 5
zoo
het
is
voor ö' de gemiddelde waarde gedurende het tijdvak Ie kiezen,
+
van
Cos. 2
de
het zeker voldoet
om
&'».
2D
en te
*
schrijven.
D
kan men
maand
de gemiddelde waarde dezer
zoeken, en dan het gemiddelde
to
2D
Cos.
1
te
nemen,
grootheden
Cos.
2D,
nemen.
b. v.
Indien
en Cos. ^D de aldus gevondene gemiddelde waarde ge-
durende het tijdvak, voorstellen, dan worden de termen, die van de
zon
af-
hangen, na deeling door oü of 51, van den volgenden meer eenvoudigen voiin: [a)
+ +
Om
S^ Sin. 2
(.r,)
S^ Cos. 0°^
-f-
(«3)
-}-
[x^) S^
-
D D
D
—
1)
S^
+ Sin.%p +
Sin.
p
(t/J S^ Sin. 2
bepalen, zullen
Cos.
D
Cos.j)
D
Cos.
%p
(y,)
'J'
.
.
Sin.2>p-\-
{>j,)
J'
.
.
Cos.?)p
.
.
Sin.ip-\-
(y')
S^
.
.
Cos.-i2>
het beloop der termen, die van de
te
(7)
(3 Cos. 2
(.r,)
aannemen, dat
wij
'-
maan afhangen, in de uitdrukking de maan met eene gelijkmatige,
gemiddelde snelheid van het westen naar het
oosten
voortgaat,
zoo
dat
P,
voor hetzelfde uur van den dag, dagelijks evenveel afneemt.
De Synodische omloopstijd der maan 29,5305 dagen bedragende, verminuurhoek P, van den eenen op den volgenden dag, met 12',i9()(S. Om nu de vijf eerste termen, die betrekking tot de maan hebben, in de uitdrukking (7) te kunnen herleiden, zullen wij eerst Sm. 2D' en Cos.'^ D' nader dert élke
moeten ontwikkelen.
Laat daartoe
VB
de equator
C de maansweg
voorstellen,
TA
de
en i
i
ecliptica,
^
waarvan de klimmende knoop zich in
i
Zij
bevindt.
de
lengte
van
=
j
-yi
üc helling van den maansweg De hoek tusschen den maans-
weg en den *
equator
.
.
.
= =
=
I
Zie eene hierbij gevoegde Tafel van J'
van 10
tot
10 graden lengte der zon, gedurende eenjaar.
OVER HET l!EREKE?iEN DER GEMIDDELDE
8
Dc
regte klimniing van het doorsnijdings-puiU
de helling van den equator op dc
Dan
heeft
= w.
eclijilica
men:
Zij
Cos. I
=
Cos 7
=
Cos. Cot. i
i
a
—
Sin.
Sin. u
+
Cos.
Cos.
i
Sin. w
M
Cos. a
Cos. « (8)
>
Sin. a
maan
verder de regte klimniing der
en de dechnatie, dan
yi = /,
als hierboven.
.
.
= rN = MN = D' ([
.
9
WATERHOOGTE EN DER AVATERGETIJDEN.
Daar de sommatie geschiedt over weinig meer dan eene geheele maans-omwen30 of 51 ; terwijl in den tweeden teling, zoo is blijkbaar zeer nabij - A^
=
=
term A'
kan genomen worden.
I
De gemiddelde dagelijksche vermeerdering van de regte klimming der maan is De gemiddelde verandering van 7 is gelijk aan den gemiddelden teruggang der maansknoopen, dus^ per etmaal Alzoo: gemiddelde dagelijksche verandering van
Laat nu (C
—
v)
waarde van dezen hoek
de
tijdvaks van berekening, dan
vooi 30 dagen.
S
.
Co..
2(^-7)
.
—
(C
.
het
voor
zijn^
v)
15%1764
—
0',0529
= 13%2293. midden
des
bekomt men:
=
f^^ffff
Cos.U^-y)
=
2.622
2{(Z—y)
=
3,352 Cos. Z
Cos. 2
(g
-
y)
en voor 31 dagen.
.
— =
sCo5.2(C
y)
\7r
\'„.,
Cos.
j^—y
)
De gemiddelde waarden, met 3 vermenigvuldigd, worden dus: en 0,324 Co^.2(g— y) 0,202 Cos. 2 (g y)
—
kiezen waarvan men, uithoofde dat 2G, een kleine factor is, het midden of men kan schrijkan, geldende dan zoo wel voor 30 als voor 31 dagen,
ven 0,293 =F 0,031 voor 30 of 31 dagen.
Wij vinden ^Vof^T S
alzoo:
(3Cos.2D'-1)A^=2-6G +
(0,293tO,031)
= 2 — 3 Tang
^
I
+
J
Tanc/
X
2
G
,
Cos. 2
«L- y)
I
+ (0,293=f0,031) Tang-' I Cos. 2((r- /) De twee volgende termen die van de maan afhangen in (7), A^ Cos.V Sw.2D' (Xi) 2- A= Sin.V Sin.2D' + [Y ,)
zijn:
.i'
Deze worden
+
(X,) V
A'
i^Sin
(Y
A'
(E Sin. (C
)
2:
,
{(^
— 3 (C —
— y)Sin.V +
E,
Sin. 5 ((J
y) Si'n.P)
—
E
Sin.
7) Sin.
7) Cos.
P
+
,
P)
=-.UX,)^A'[e(CoMC-P-7)-Co5.(C+P-7))+E,(Co^-(3C-P-37)-Co..(3£ + 1'-37))|
+ UY,)^-A'(E(.«fm.((r VKRHAND.
Di:it
P-/)+SiM([+r-7))+E>{5in.(3£-P-37)+S"'-(3(r+P-37))!
KDN'INKr..
AKADEMIE,
DEEI,
T.
OVER HET BEREKENEN DER GEMIDDELDE
10 Maar indien
O
de regte kliniming der zon voorstelt, dan heeft
e +
p
waaruit
P
men:
= d + p = O + p-C
Brengende deze waarde in de bovenstaande uitdrukking, komt:
— \{^,)^A'{^Cos.{0+p-y)-Cos.(2([-Q-p-/)) + -Ë,{€os.{Zd + Q+p-^y)-Cos.{4([-Q-p-Z,)) + i{Y,)^A'[^Sin.(ö+p-y)+Sin.{2d-ö-p-y))-\-'E,{S^n.{2(L+ö+p-h)-Sin.(4(l-ö-p-h)) De maan
beide termen dezer
uitdrukking waarin
(J
of de
regte
klimming der
niet voorkomt, zijn blijkbaar de voornaamste, omdat, terwijl p standvasDe beide volgende v slechts weinig verandert. tig blijft, de boog p
O+ — —O +
—
]' termen die van (2 C v) afhangen, kunnen slechts weinig bijdrazullen wij geheel verwaarloozcn, zoowel omdat de termen gen. Do overige
boog (2(2
+ O + P — 37)
ruim twee omtrekken doorloopt,
Hetzelfde geldt van de beide
de derde orde
is.
om nagenoeg
dezelfde
reden
als
vroeger,
dat
=
a'
wij
als
omdat E, van
Ook blijkt, mogen nemen.
termen.
laatsle
1
Aldus bekomen wij de eenvoudiger uitdrukking:
—
-^
E
(X,) V
+
\
E
{Y,} S (5m.
(O+P —
De gemiddelde verandering van »
7)
Q y
van Laat weder
Q + p—
y
vaks zijn, dan hebben .„
30 dagen. °
,
,
.
.
,'ri '"
Avij:
-
per etmaal »
—
»
7
.
0',9857
is
—0^,0520
»
.
l%038fi
.
de waarde van dezon boog voor het midden des tijd-
gemiddeld
Sin.
.
in
—
Cos.^2d-Q-p-y)) + 5"i. (2(r_0 — P — /))
(Cos.{Q+p-y)
(n + P Cos.^^^^ ,.
—" =
Sin.
—" =
Sin.
v)
Cos.
Sin.
15,579
f(^4-ü ^y^tZ
—^ X
30X>S^•«.0^5193
(DA-v ^-^-i-?
1)
"X n ^
31Xi'w.0%5193
-y")
-^
=
en .
in
„,
Sin.
,
31 dagen. °
,
.
.
ïr "
+
S ^ iO ^^P " Cos.^'^
v)
Cos.
Sin. 16,°098
De coëfficiënten worden 0,9877 en 0,98G9, waarvoor gemiddeld 0,9873 genomen kan worden zeer nabij.
= H
H
WATERHOOGTE EN DER WATERGETIJDEN. De gemiddelde verandering van '2C
—O
»
per etmaal
7
»
25%367ö
is
—
»
.)
(2C— O— jJ— v)
dus van
0%0529 25°,4202
Alzoo komt: gemiddeld Sin. ia
30 dagen
.
31 dagen
.
.'.
^^
Siti.
Sin.
= Cos.^'^^^^^l^^^ ^^
rosS'(^-Ö-P-y)
,
21,°30
X Sin.12%71
'60
en Sin. in
.V ^ Cos.
De coëfBcienten TT kan nemen. Wij vinden
+ Dal
is
i
E
i
E
(X,)
Sin. 34',01
Sin.
C^^-Q-P- v) X Cos.
3^X^,„-:Ii^7
0^055 en 0^082, waarvoor men gemiddeld ook weder
zijn
diis^
^^^'Q "^"^^ ^
voor de gemiddelde som:
\U
Cos.
(Y,) [fi Sin.
iO+p-j)
-
-iV
(O + P-y)
+
tV
Cos.
Sin.
(2g-Q-p-y) (2g-Q-;>— y)
|
:
5
(I»
Sin.
(Y.)(|»
Cos.
(O— + (Q-y) -
E {(X,) ^l^
Cos.
(Q-y)
—
'S».
E {(XJ
+
a^)(li}
zijnde
I
E
/)
(
=
-
Q-y) + ïan^
I (1
-rV
J^
Sin.
(2g-Q
Co..
(2g-0 — v) )}
-7) )
ag-Q-Y)
Vr
^-05.
(
iV
-Sm.
(2g— o—
— I Tan^
Sin.
(Xj) S &-n.
2PA'
Co«.
+
ïD'
(YJ
S
Co«-
y) ^}
= I).
Cos. 2
PA'
Co5.
»
D'
^
men; Cos.
»
D
1
+ Cos. 2 D 2
1
—G +
G,
Cos.
2 (g
— + 7)
p
)
Voor het herleiden der termen
hoeft
}
enz.
P
OVER HET BEREKENEN DER GEMIDDELDE
12 waardoor
(1_G)
+
overgaan in:
zij
G, ((X^) 2 A' Sm.
Wij hebben
P
Cos. 3
toe
A^
3
nu
tot
+
Sin.z-P
A=
{(X,) s
(Y,) s
A= C0S.2P}
(C—
+
=1
den graad van benadering, kan
-/)
(Y.) S
kunnen
stellen.
Cos.Z ((T— y)}
+
enz.
Met behoud van denzelf-
de beide eerste termen dezer laatste
in
dit
A' Cos.ZF
uitdrukking niet volkomen meer geschieden, zoowel wegens den niet kleinen G) als omdat X^ en Yj de grootste der verschillende getallen X factor (1
—
Y
en
De
zijn.
die
fout,
men
geveer
Nu
±
met
die
P
=O-
+
£
=
standvastig
1
—G
1
nemen, kan
te
vermenigvuldigd
zijn,
on-
*
0,005 van het gemiddeld bedrag beloopen.
weder:
is
A^
begaat door
op de gemiddelde som der termen,
P
dus
+
(XJ Sin.2V
= -(XJ
(Yj) C0S.3P
=
{(Xj)
Cb«.2(C— O)
+
(^2) 'S*«.3(C
—
((X,)
Sm.2(C— O)
-
(Y,)
Zij
=
A'
nu
+
1
S (l+c) ro«.2(C-0) (1
+
S«.3(C-0)
c)
— Q—p) + (ï,)Cos.2{(l-0—p)
— Q)}
Sin.Zp
Cos.ZiC—O)) Cos.Zp
~, dan hebben wij te bepalen:
en S
Sin.2i(l
= =
2 S
— O) + 2sros.2(([ — O) Sin.2{([ — Q) + S„-Sm.2((r — O) 2(2
Cos.
De gemiddelde verandering van 2 (C hieruit vindt
gemiddeld
" De
in
A
30 dagen
=^1
'•^S'^"
is
24%.j81C;
Sin. ^~
^os.
'
^^'O)
^'t
^-^
Cos.
_^
2
(^-O)
= =
Sin. 5',73
Sin. Cos.
Sm. Cos.
^-1^=0)
X ^^-^-^j7j
?J^=0) X
Sin.
SI
17%91
X Sin.
ir,19
coëflicienlen zijn: voor 30 dagen
Wanneer men •
per etmaal
men
Sin. ^"
— Q)
Hier achter
is
.
.
0,016,
voor 31
.
.
0,047,
dat
is
.
.
(0,031
z wil in aanmerking nemen, dan zoude z
ecne Tafel gevoegd van de waarde van
paraUaxis, do gemiddelde
=
57'
genomen
zijnde.
^'
qn
0,016)
kunnen uitgedrukt
voor de viTScliillciulc waardon der
13
WATERHOOGTE EN DER WITERGETIJDEN worden
van de middelbare
functie
in
maan; waarna de som-
anomalie der
malie der lermen weder op dezelfde wijze zoude gunnen plaats hebben.. Hierdoor verlü-ijgt
men
de lengte van
het
lijker in dit geval,
echter het ongemak, dat weder een nieuwe hoek, te weten
perigeum ingevoerd wordt.
om
de som der termen
A'
liet
X
^"*"
om ^'Sm. 2 (C
dus
gemakke-
— O)
rcgtstrceks
schijnt
2(C
—
—
O) en yCos. 2 (d O) te vinden, en optelling door vegtstreeks dagen, voor 7 of 8 achtereenvolgende geduvan de sommen te vermenigvuldigen met de gemiddelde waarde te
vinden, waarbij het voldoende zijn zal,
A%
men
rende de 7 of 8 dagen, waarna
en het beloop door 30
waarbij A^^ A^,
A%
of 31
gedeeltelijke
vier
As de gemiddelde waarde Wij
deeltelijk tijdvak aanwijzen.
wikkeling der termen van (7), 2
(1-G) {(X,)
=
(1_G)
X
(0,031
.F
—
(1-G)
X
(0,031
^
zullen,
=
dezer grootheid, in ieder ge-
G
=
{(X,)
Tang
{
Alzoo hebben wij
onderstellen.
Sin. 2
^
I
(1
(g—
-
:}
ont-
:
C0S.Z7)}
)
0,010)
de
voor
eenvoudigheidshalve,
-A'5m.3P + (YJ ^A' 0,010) ((X,) fo5. 2(g—
zijnde
sommen zamenvoegt,
deelt, aldus:
)
+ -
Tanr;
^
{Y ,) Sin. Z {(^—Q) } Sin.2p (Y,)
<7o^.
2
(g-Q) ]
Cos.Zp
1).
Voor het herleiden der beide volgende termen hebben wij Sin. 2
P
Cos. 2 (C
—
v)
6os.2P(:os.2(g-v)
Üe boog 2 (O
+P
y)
--= i:
= = =
i
k
{
+ P — 7) — 5in.2(0 + p — (7o«.2(C + P — v) +
—P_ ï 5m.2(3(I — O— — k Cos.2(g — P-y) Cos.ZiO+p — + ^Cos.Zi^d-Q-p —
Sin. 3 (C
i Sin. 2
y)
((^
7^
7)
y)
verandert betrekkelijk weinig: de andere 2 (2C
daarentegen ruim 50' per dag.
D'e
7)
y)
.
Q—p—y)
Sinus en Cosinus van dezen laalsten hoog som der Sinussen of 6'o.s-j-
verwisselen dus meermalen van teeken, zoodat de
nussen nimmer van eenig bedrag kan worden. vuldiging
met G,, kunnen
malie uitsluiten.
wij
den boog
Hierom, en
om
4C_20— 2]j — 27
de vermenigvan
de som-
OVER HET BEREKENEN DER GEMIDDELDE
14
A' kunnen V
A'
V
A
=
weder
wij
V
Sin. 2 Cos. 2
'
P
=
i
= 2 (C —
i
O
24"
{(L— 7)
«os. 2
Cos.
7)
De gemiddelde verandering van »
»
,,
,,
komt;
stellen; alzoo
i
in
^ ~
— y+p)
Sin.2
(ö
Cos. 2
(O —
is
= =
.
7
7
+
;')
0,9857
— 0,0529 1,0586
dus is; voor 30 dagen
.
.
=
Sin.
-7 +rt "
=
Sin.
2(0—/+2^)
Sin.
A
£
,.„„
Cos.
2(0 "-^
'
Sin.
—
!-!^^' X] r.. ^JQ-y+P) '^60 Cos.-^^
'
X
31^158 5m. 1',039
pn Sin.
voor 31 dagen
De
.
.
V.
^'
Cos.
coëfficiënten zijn
Co..
ÜQ^V+P) X
Sin.
g^
x
32°,197 Sin.
r,039
0,4757 en 0,4740,
0,475
of voor beide gevallen, gemiddeld
Alzoo verkrijgen wij G,
{(X,)
2 L^
=
0,475 G,
((Xj)
+
0,475 G,
{(XJ
waarbij
G,
Komen
y)
7)
=
Tang
I-
^
2 L^
(Y^)
t'os.
2
P
Cos. 2 (C
—
(Y,) Sin.
1{Q)—,) \
Sin.Zp
(Yj
2(Q-y)
<:o«.2p,
I (1
_
Cos.
Tant;
)
7)
j
^ I).
termen van (7), welke van oP en 4P afhier nogmaals A' 1, zoo omdat (X3) en (Y^), (X,) en
eindelijk de vier laatste
=
hangen. Nemende
(YJ
— + Cos.lJO^y) — 5m. 2(Q — +
Sin.-iY Cos.%{(l
om
kleine grootlieden zijn, als
die er in de
Sinussen en
plaats hebben,
veelvuldige
afwisseling
bogen, in
den
loop
van
teeken,
eener maand
komt:
2
Sin.Sie
.i'
C0S.3P
= =
ZSin.&{Q—(L+p) 2-6^os.3(0— C+P)
De gemiddelde verandering van o(C worden de
de
Cosinussen der
coëlTicicnten gevonden,
— O)
= — = +
2 Sin.iid^—O—p) 2Cos.Z{(^
per dag
is
+
— ö—p) o6%5724. Hierdoor
waardoor de Sinus en Cosinus des gemid-
delden boogs moeten vermenigvuldigd worden: voor 30 dagen
.
.
voor 31 dagen
.
.
^y^^^ —
Sin. 26',88
-^^TslnAS^jQ
=-
0,016,
="
«'°*^-
I
WATERHOOGTE EN DER WATERGETIJDEN. Voor Is: ±- Sin. 2-
4
= =
P
Cos.iV
4
(O
—C + = — P)
4' Sin.
4 (C
4
(O
— (1+7^) = +
2' Cos.
4
2- Sin.
V
Tos.
De gemiddelde verandering van 4 (C
men de
15
— O)
+
's
— Q — P)
(C— O— P)
48',7G32.
Hierdoor vindt
coëfficiënten
+
Sin. 11',45
-I-
^°" ''
''^S^"
•
Sin. 35°,83
X
31
•
Sin. 24=,38
= +
Ö'"*^'
Alzoo wordt: (X3)
2-5»2.3P.A3
=
^
3P.A' + (x')25w!. 4P A= + (YJ ^Co«.4P. A' — (Y3) Cos. S{([-Q—p) ) (X3) 5m.3(g-
(Yjj-iTos.
.
0—
(
)
;
(0,031 qp 0,015)
j- (XJ
'
Sin.
i{Q-0-p +
(YJCo3.
)
4(g-Q-y)
)
Deze termen kunnen geheel verwaarloosd worden, uithoofde van de geringe waarde der getallen coëfficiënten,
heden
omdat de X^, Y, en X^, Y^ kleine groot-
als
zijn.
Verzamelende nu de gevonden sommen, zoo komt voor de gemiddelde som der waterhoogten op hetzelfde uur van den dag, gedurende
50
of 51 achter-
eenvolgende dagen, stellende voor de zon
= ^
k
= ó' Sin. 2 D =^ D = = ö»
i,
ij
Cos.
A3
voor de
K
n,
P
—
1),
,
'
/o^
,
;
maan
= 2—3
= =
+
Tang^l -.E
">,
(3 Cos. 2
=
I
E jl^
Sin.
T
E [ij
(7os.
G G,
1 Cos.
2(g— y)
(0,078 =F 0,013) Sin. (2
^—Q-
(0,293 =f 0,031) TaTig
Tanffl
(1— I
{0-y + }
(Q — y ) —(0,078
= =
Tanc,
^
I)
'-
,
=f 0,013) Cos. {2
i
Tang^l {i-^Tang^l)
[
Tang^l
(1
— Tan^M)
,
)\
d — Q - y) ]
,
,
OVER UET BEREKEIVEN DER GEMIDDELDE
•16
.m,=
[0,475 G,
=
{(l,475Gi
n,
Gcmidd. h
=
+ -
(0,031 =F 0,016j {1 (0,031
(^•,(.^',)
+ +
{f^iiUi)
—
GemiJd.
J\I
+ + + +
{^2(^2)
4-
Z;3 (.ïj)
+ +
{h,(x,)
De bovenste teekens
h
Cos.
(1-G)} Sm.
ZjQ-y)
+
(l-G) £ z
(Q-y)
-
(1-G) ^ z Sin.2 [Q—/):
2
+ K (A) (X.) + n,
(Y,)}
Sm.p (^ösp
en
I
">,
"i
i^,)
+™.
(Y.)}
»n,
(XJ
—
n,
(YJ! 5m.2;.
«2 (X2)
+
«2 (Y2)) Cos.Zp
Sp
+
/;3 (^/j)
Cos.'ip
de uitdrukkingen van
+
it,
m
(.ïJ5m.
4p
tafeltje
in
i,
y
en
gemakkelijk, zonder
gevonden worden,
I
De
I.
gen duiden de waarde dezer grootheden aan voor het
boter
of,
bo-
onderstreepte
midden
30
der
of
51
Ten einde in rekening te brengen, dat de declinatie der maan, welke waargenomen getij behoort, en die, zoo als bekend is, 1 ï of 2 dagen iieeft
de berekening
der
K, m,, n^, m^, n^, den boog
getallen
gedurende de genoemde
1 ï
of 1 dagen, zonder aan
I
te
toch wordt het argument der declinatie van de maan,
minderd, en bijgevolg de declinatie in rekening
—
plaats gehad.
kiezen, omdat wij
waar
1
!,
Het
is
doelmatiger
om 2
dan
men,
waarneming, kan
gevonden dan het oogenblik van
plaats
7
met
zooveel
maan
bedraagt
veranderen.
Hierdoor
vermeerderen als hel gemiddeld verloop in regte klimining der
Hrcst,
veran-
kan gemaakt worden, waarin, voor elke gegeven lengte
nog, terstond de hier benoodigde fuctiën van Tatig
in
noord
tot
den Almanak gezocht worden, schoon ook
van den maans-kliminenden knoop of
eerder
.
en n, gelden voor 30 dagen,
Beide grootheden kunnen hierdoor
maan.
gemakkelijk een
het
+ k^ (yj Tos. 4p
de regte klininiing voorstelt van het doorsnijdingspunt
-/
Irigononietrische berekeningen
lot
(Q-y),
de hoek tusschen de beide genoemde cirkels, of anders de grootste
declinatie der
dagen.
2
(a)
van den maansweg en equator, waar de declinatie van zuid dert,
Cos.
dagen.
dat
zij,
Sin.
in
de onderste voor 51
Herinnerd
^ 0,016)
- G)\
£—
7,
evenveel ver-
gebrast welke vroeger ii.
dag voor onze
heeft
havens
te
verder van den evenaar verwijderd zijn, dan de haven van
dag gevonden
is.
— Overigens
zullen de
uitkomsten der bere-
keningen het bedrag dezer vertraging van het getij nader moeten aanwijzen. Kr is nog eene andere opmerking Ie doen omtrent de termen der uitdrukkingen (HJ) waarin
tie
regte klinnning der
maan
of
C voorkomt. Deze
teiinen
M
WATERHOOGTE EN DER WATERGETIJDEIV. kunnen
eigenlijk niet gedurende cenen dag
den^ en dus ook niet de getallen K, m,
beschouwd
standvastig
als
en n,
wor-
waaruit volgt, dat de waarde
;
der getallen P,, Q, enz. van (Vl) eigenlijk eene verbetering zoude behoeven. Uit hoofde echter van de kleine getallen-waarde der coëfficiënten van
c
(2C
Q^g'
om
voor
dat
is
—O— en
/?(,
voor
's
en van Cos.
'/)
eene
enz.
/(,
2((^— y)
waarde
nachts ten 12", en
Het
blijkt uil
het er verre van af
zelfde
eene functie
voor
het het
voldoende wezen
midden der 24",
standvastig te beschou-
als
nog nader
van
uur
blijken.
den dag, gedurende
dat de uitwerking der
is,
dit bet geval
is
zal
zal
de gevondene uitdrukking, dat door het gemiddelde
der waterhoogten, op hel
Bijzonder
kiezen
te
middengetal
dit
Hot voldoende dezer handelwijze
wen.
in (10),
met hot
nemen maand,
maan zoude geëlimineerd
dat eenmaal
getij
te
eene
's
zijn.
daags plaats beeft, dat
van de enkelvoudige uurhoeken p en P. De reden biervan is, in den loop eener maand eene periode van teeken-
is
wel Sin. en Cos. P,
dat, ja
maar dat Sin. 2 D'. dit ook doet, waardoor de som der waardon van Sin. 2 D' Sin. (P-(-B,) niet klein of O kan worden. Bij bet balf-dagelijkscbe getij blijft weder de uitwerking der maan, voornamelijk ten gevolge van de voortgaande beweging der zon; zoo als dit uit de ontwikkeafwisseling doorloopen,
ling bladz.
14
blijkt.
De termen die van Sin. en Cos. öp en Ap afhangen schijnen niet meer van de maan af te ba-ngen wij moeten echter opmerken,
in
dat
;
alloen
is
omdat wij de coëfficiënten van Sin. en Cos.
ÖP
en
4P
(10) dit
standvastig,
onafhankelijk van D', in rekening gebragt hebben, iets dat niet waarschijnlijk
Om
is.
midden
dus de waarden van {xj, (yj, (.rj, {ijj te bepalen, 12 maanden dienen te nemen, in welken tijd
Q—
uit
men
zal y
het
ook nage-
noeg 5G0' doorloopt. Verder volgt,
uit
do waarden van
K
en
/;,
dat de
gemiddelde waterhoogte
ook niet erlangd wordt, door bet middelen der hoogten gedurende eene maand,
maar dat deze gemiddelde hoogte onderworpen van de periode ongeveer
ongeveer ver
11)
in
jaar beloopt,
jaren volgons K.
bevrijden
maan,
1
van de
Wil
periodieke
irioii
is
aan eene ongelijkheid, waar-
volgons k, en aan eene
uitwerkingen der
een minder tijdsverloop dan 19 jaren, dan
geschikte combinatie van op verschillende
andere van
dan do gemiddelde walorhoogte zui-
zal
dit
gevonden
tijden
ucn geschieden, naar aanleiding dor waarden van
aantrekking van
-k
alleen
zon
gemiddelden kiui-
en K. 9
VEBHAND. DEK KONINKT,. AKADEMIE,
DEEI,
1.
en
door eene
OVER HET BEREREXEX DER GEMIDDELDE
18 nu
Hetffeen
te
doen
in het
bestaat
is,
van de waarden van den
afleiden
ecrslen term en van de coëflicienten van Sin. en Cos. p, Sin. en Cos. '2p enz. uit
verkregen zijn voor
de 24 gemiddelde hoogten^ die wij onderstellen, dat
Wij hebben dus een
de verschillende uren des etmaals.
stel
van 24 verge-
lijkingen van den vorm:
=
X,
op
te
+
Q
lossen, waarin
liierloe
Men
+
P, Sln.p
+
P, Slju2p
P
Q
van O
tot
23
is,
een zeer eenvoudige gang.
heeft, vooreerst,
om Q
gaat, en
door het
vinden,
te
en
+
Qi Cos.Zp
bekend
/
bestaat, gelijk
+
Q, Cos.p
euz.
onbekenden
de
optellen
van
zijn
de
al
24
gemiddelden
=
z'' N,
om
Vervolgens al
2iQ
(a)
eenigen coëfficiënt P„ of Q„ te
de vergelijkingen
naai'
de
met
af
rij
vinden,
np
Sin.
vernienigvuldige
of Cos. n p,
en
men
neme de
som van de 24 producten, dan komt: —"
'S,-
Sin.
np
= 0,2'
Sin.nj}
2'"
Sin.p Sin.np
-\-
Pi
+
Pi
^" Sin.ZpSin.np +
+
Pn
^
-\-
enz.
^^^
Sin.
p Sin.np
.r^'fos pSin.np
en zoo met
alle
= =
i^
j
Q, —
Sin.-
Sin.np
-} Qb
np
=
Cos.pSin.np
Q, ^"
2 3
Maar omdat de hoeken p regehuatig van O men, zoo heeft men: S"
-\-
—
Cos.2pSin
np
Cos.npSin.
np
^
2 3
545° met 15° telkens opklim-
tot
O
2' ^
Cos.
(n—l) p
—
4-
j:'^
Sin.{n—l)p
+
{ £'^^ Sin. [n+l) p
JS""' Co^'.
(n+1)/)
= =
O O
overige termen, die alle verdwijnen, met uitzondering alleen
van den term:
Z^'Sm.»np .\ldus
=^
v^' (l-Cos.2np)
=
i
2^1 =
12.
bekomt men: 2^^'n,- Stn.
f»;?
=
12P„
(6)
= UQ,
(c)
en op dezelfde wijze: Ji'/N.-
Cos.np
WATERHOOGTE EN DER WATERGETIJDEN. Langs dezen weg kan men de
P
en
Q
ID
Pu en Qi, toe: Q mede genomen, 23 onbeken24 onbekenden; omdat de eerste P mede
coëflicienten
vinden
tot
dus 22 onbekenden, en met de eerste waarde
den bepalen.
Eigenlijk
moet gerekend worden Cos. o
Xp =
PnenQi,
1.
zijn
het
als factor
X p,
van Sin. o
Het zoude echter
even
als
niet doelmatig zijn
om
Q
factor
is
de uitwerking
van tot
omdat de gevondene waarden van N, slechts gemid-
voort te zetten;
kunnen wezen.
delde getallen zijn, en dus niet naauwkeurig
Beter
is
het,
zoo als wij in (7) en (10) geschreven hebben, de uitdrukking bij P, en Q.^ te beperken, en, voor zoo ver de 24 waarden van !\,niet volkomen door deze eerste termen voorgesteld worden, het ontbrekende als fouten der waar-
nemingen, of
gevolgen van de storende invloeden van wind- en luchtdruk
als
Deze invloeden hebben overigens
aan te merken.
eersten term Q, terwijl
zij
Pj,Q,
om
enz. en dit wel
Laplace
de reden, die reeds door
wind eene vloedhoogte vergroot,
dat, zoo de
hunnen invloed op den
al
van weinig invloed zijn op de volgende coëflicienten
dit
opgegeven,
is
ongeveer evenzoo
het geval
met de onmiddelijk volgende eb- en vloedhoogten. De veranderingen in de uitwerking van den wind op de hoogte des waters, gedurende een etmaal komen dus alleen als fouten in de waarden van P,, Q, , P^, Q^ enz.
zijn zal
voor. in
Hieruit volgt
dat
bij
regelmatig dagelijks afwisselende winden, zoo als
de Tropische gewesten, de invloed hiervan op Pj,
achtig schijnt, doch, dat het
bij
ons
van
minder
niet
enz.
Q,
beteekenis
twijfel-
Hetzelfde
is.
geldt, omtrent de regelmatig voortgaande veranderingen in de hoogte des ba-
rometers; deze moeten vooral invloed hebben op de waarde der termen P^ en
Q,, omdat de 24" bereikt.
Opmerkelijk (b)
en
(c)
barometer-hoogte
is
het,
aangewezen,
dat de wijze juist
ook
om
maxima en
twee
Q, P,, Q^
P^ en Qj
en
(c),
ter
drukkingen 24
beperkt.
—
bepaling der
dat
men
Wij bekomen dus, volgens coëflicienten
van
(10),
de
minima
de
in
door («),
vinden,
te
overeenstemt met de oplossingswijze
manier der kleinste kwadraten, voor het geval tot
enz.
twee
volgens de
uitdrukking
formulen
(«),
b.v. (h)
de meer ontwikkelde uit-
:
Q =[N„+N,+N,+N3
+N„}
\
12P,=(N„-N,,)+(N,-N,,-N,3+N,J5m.75' + (N,-N,„-N,,+N,J.S»,60= +(^'3-No -N,,+N,,)Sm.4ö'+(N,-N, -N, -[-N.JSm.SO. „
(j,,) ^
OVER HET BEREKENEIV DER GEMIDDELDE
20
„-N,„)S«.60' 12Q..=.(N3-N,,)+(N,+N, -N,,-N,,)Sm75°+(N,+N3 _N, (N,+N, -N,,—N,.)Sm.45H(N,+N.o-N,4-N..)-ï'"-30'
+
+(N,+N,,-N,3-N.3)^»-15°
12Q.,=(N3-N,+N,,-N,,)-HN,+N,-N3-N,o+N.,+N,„-N,„-N,3)5m.60' + (N, +N,-N,-N, +N. 3+N. ,-N, ,-N,,)SinM' ,
yil) 12P3=(No-N,+N,-N,,+N,e-N,„) +(N,-N3-N3+N,+N„-N,,-N,3+X,,+N,,-N,,-N,,+N,3)5m.45"|
12Q3=(N,— N,+N,„-N„+N,3-N,,) .^(N,+N3-N,-N,+N3+N,.-N.3-N,,+N,,+N,o-N,i-N,3)Sm.45'|
12P,=(N„-N3+No-N„+N,j-N,5+N,3-N,,) + (X,-N.,-N,+X,+N,-N3-^N,o+N,,+N,3-N,,-N,„+N,, 12Q,=(N,+N,-N,-N,+N,+xX3-N,o-N.i+N,3+N,,-N,o-N,, De berekening van Q en P volgens deze uildrukkingen zeer eenvoudig:
zij
bestaat
boofdzakelijk
enkele kleine vermenigvuldigingen; want, wat deze
worden, dal oene naauwkcurigheid tot
gelijk
is^
optellen
in
alleen
men
en aftrokken
betreft,
5 decimalen voldoende
ziet,
en
moet opgemerkt is.
Wij
schrij-
ven hier dus nog:
Sin. 30^
= = = =
15'
=
Sin.
75"
Sin.
60^
Sin. 45'
Sin.
0,9659
0,8660 0,7071 0,5000
0,2DSS
= = = = =
1
1
+
—
1
tiV
_V i
J-
J-
+
tIs
—
sV
+
=
.jV
I
.Men kan of vermenigvuldigen, of volgens de
tig
om
ïtj'(Jïï
+
jj\^
+
1
.X ^V
nabij nabij
nabij.
bovenstaande breuken,
I
zijn,
waarvan
alloen deolon.
voor de uitwerking der formulen (11) Tabellen Ic doen druhhcn, die
slechts in ter
—
Ook zoude men van kleine logarithnienmet o decimalen, gebruik kunnen maken. In elk geval is het doelma-
de tellers tafcls
=
"abij
üV
—
lo
gevoegd.
vidlon zijn.
Een voorbeeld van zulke eene Tabel
is
bier
ach-
WATERHOOGTE EN DER WATERGETIJDEN.
Men
heeft dan bevonden:
Q P,
Q,
= =
Gemidd. k,{,v,)
M +
+
k {a)
m, (X,)
+
+
K
(A),
n, (Y.),
'il
OVER HET BEREKENEN DER GE3IIUDELDE
22
twee opvolgende waarnemingen in, waarbij nicn dan (jemiddeld, van Het den eenen da"- op den anderen, telkens voor 50' r later moet zoeken. voor het oogenblik van worde gezocht waterhoogte eerste "-etal, of de eerste den door"an
—
Do tweede hoogte zoeke men, voor den
opo-eteekend staat.
niaans-uurhoek
gan-ïstijd; de derde
hoogte als
gemiddeld
is
enz.
2" 4',2 later dan den doorgangstijd
nabij
25''47',9 o-emiddeld na den
Naanwkeurig gesproken,
wanneer de
tijd
dan
den door1"2V1 30' beloopt, uurhoek dat is zeer de genoemde
15' bedraagt, dat
later
tot
de 24''^ waterhoogte toe,
van doorgang der maan door den meridiaan.
tijd
kan men
niet
gemiddelde
de
vertraging
50',7
der
maans-doorgangen gebruiken, maar zoude steeds de werkelijke vertraging moeten bezio-en, welke van 40 tot 60' ongeveer verschillen kan. Het zoude echter
te
lastig
te
gedurende weinige minuten,
volgt vooreerst, dat
men wel
dit
voorschrift
slrouj op
dat de verandering in do hoogte des in
den regel
volstaan kan
maansdoorgang steeds het gemiddelde getal
zeer
slechts
gering
is,
te
wadan
met voor de vertraging van den van 50',4 te nemen. Maar ten an-
om
wanneer men zich beperkt
dere, ook dan
om
veel tijd rooven,
Wanneer men overweegt,
volgen. ters,
worden en
de waterhoogte
steeds
te
zoe-
ken op het oogenblik van het naaslc /.war^jer Jtwrs, dat den juisten tijd voora/ cfaat of vohjt, dan nog zal de (jeinidikhlc waterhoogte over ceniije daijcn voldoende, zoo niet bijna geheel naauwkeurig
zijn.
Waartoe dient opgemerkt
worden, dat voor denzelfden uurhoek der maan, het
getij
te
ook bijna steeds in
dezelfde omstandigheid van rijzen of dalen verkeert: dit ten minste heeft plaats
voor den voornaamstcn term dif'
van
P
van
D,
A
afhangen, wanneer
buiten rekening laat.
deren, zoo
zij
2 (P
Sin.
men
Om
+
BJ,
als voor
de overige termen
de betrekkelijk zeer langzame verandering dit
nader door een
op
voorbeeld
gesteld, dat de juiste tijden voor den uurhoek
P
=
te
75',
achtereenvolgende dagen vallen, ten 1
2
.
.
5" 12' en dat
men
de waterhoogten zoekt ten 5" 15'
G
O
7
O
7 45
8 50
9 50
10 15
hel-
op 7
WATERHOOGTE EN DER WATERGETIJDEN. Dan den
de gemiddelde hoogte ten 7" 43, in plaats van 7" 43' gevon-
blijkt, dat
hetgeen slechts een verschil
is,
'iü
van het water in 2 minuten in andere gevallen, de
2'
van
gemiddeld gevondene
hoogte
uit lijsten die
iets
van uur
tot
te
meer daar
vroeg
te
daling
of
rijzing
kan wel verwaarloosd worden,
tijds
Het uitzoeken der waterhoogten
De
oplevert.
zijn
zal.
uur ingevuld zijn,
kan nu, met ecnige oefening, genoegzaam even zoo spoedig gedaan worden, als of de waarnemingen van kwartier tot kwartier werkelijk gedaan waren, te
meer daar
vele tijden op het volle uur, als het naaste
men kan
andere weder op het half uur:
daarbij
kwartier,
invallen,
de evenredige
steeds
som
len uit het hoofd bijvoegen of aftrekken, en terstond de
doe-
of het verschil
met het hoofdgetal nederschrijven.
Ten
einde deze wijze van doen
gewezen
te
voor eiken doorgangstijd der maan,
Tafel, waarin,
maken, gaat
hierbij
eenc
de naaste kwartieren aan-
waarop de waterhoogte moet gezocht worden. De eerste kolom
zijn,
levert, als
gemakkelijk
argument, den
tijd
van maans-doorgang, van O
tot
12" en verder
24"
tot toe, van 5 tot 5 minuten; voor dit oogenblik, dat uit den Almanak genomen Avordt, zoekt men de eerste waterhoogte, voor P = 0. De 23 volgende kolommen wijzen vervolgens aan, de uren, halve uren en kwartier
uren, waarop de volgende waterhoogten moeten gezocht worden. Bij voorbeeld, als
de maansdoorgang geschiedt ten 9" 53' des namiddags, waarbij het naaste
kolom 9" 55'
getal in de eerste
is.
Dan zoekt men
:
voor de maans-uurhoeken ü.
15'. SO".
Va\
60'. 7.5°. 90'. 105'. 130'. 135'. 150'. 165°. 180'. 195°. 210'.
225'
enz.,
de waterhoogten ten 10". 11". 12".
2".
1".
3".
4^".
5|«.
6|".
7|". 8[«.
9|-".
lO.^".
11|". 12^«. 1|" enz.
I
Waarbij natuurlijk opgelet dient
te
worden, dat na 12" 'snachts, V' van den
volgenden datum volgt.
Hernemen
wij thans de
hoogten h bijeengeteld
en
formule
en
(3),
gemiddeld
onderstellen
wij
P
worden, waarbij
dat
die
watei-
standvastig
blijfl,
dan komt:
^A= vM + Ia +
1'
\
+
1'
Xi Sin
-t-Sin.PsX,
p
+
+ 2y
,
Cos.p
+
2
x.^Sin.
2p
Cos.PSY, +Sin.2p^X^
-\-
Sy^Cos.2p
+ Co«, 2 P S Y,
+ enz. + enz.
OVER nET BEREKENEN DER GEMIDDELDE
24 of
vA
= sM + + + + +
+ +
— l)S^ +
4- (a)£ {3Cos.ZB
(.Si)
£
(.ïo)
S
5i«. 21)
(5=
Tos.
(S'
(x.J^d'
Si7i.
(Xj)
02}
+
P2 A'
(X,) 5m.
.
Sin.p
-\-
D Si7i. Zp
-
(j/3)
)
2
i5'
Sin. 3
(?/j)
S
(5'
Cos.
(y
-\-
+
5i«.3P2A'
(X4)
Sm.4PsA'
+ +
^
D
(Y2)
A'
1)
Cos.p
D Cos.S;;
+ [x,)SS= Sin. 4p +
(Y,) Cos.
Sm.2P2A'Cos. =D'+
(X3)
,
S 3= fos.Sp
Sin. 2 D'
(A)2{3Cos.2D'—
P 2 A'
Sin. 2
(y,
)
S 3^
Cos.
d./,|^
^^„^
D'
ros.2PSA=fos.^D
(Y3)Cos.3P2A'
(Y,)ros.4P2A =
Deze uitdrukking vervangt nu de uitdrukking (7): wij willen ook deze nader beschouwen. Vooreerst onderstellen wij, dat do som der waterhoogten niet voor eene maand in eens, maar slechts voor het vierde van eenen maansomloop telkens geregenomen worde, en dus, daar er zeer nabij in twee maansomloopen 57 niaansdoorgangen door den meridiaan kend van nieuwe tot nieuAve maan
—
—
plaats
men
vinden, dat
7 malen
achtereen
De reden van
éénmaal 8 waterhoogten.
waterhoogten oplelle,
7
dit
voorstel
om
is,
zoo
en
dan
doende, in
het algemeen, de grootst mogelijke getallen-waarden voor do coëfficiënten van
X,, Y,, Xj, Y^ enz.
te
bekomen, en wel meer bepaald van Xj en Yj.
neer alzoo s h alleen voor 7 dat
eerst duidelijk,
en
5 zal
mogen
men
hoogstens 8 dagen
ol'
zonstermen,
voor de
bezigen, en de
functie
de
dezer
dan
geldt,
fjcmiddcldc
grootheden,
is
het
waarde
buiten
het
Wanvoor-
van
D
som-
malie-teeken zal mogen schrijven. De termen die van de zon afhangen, verkrijgen dus den volgenden vorm: (a)
.
+ + + +
(3
Si)i.
S^
Cos.
<^ .}^
De verandering van p bedraagt gemiddeld
ro5.2D
5^
2 '
D
D
X X in
!'iVil8.
—
1)
^^ 1
{{.v^)jSin.p ((a'j) 2- Sin.
l(.^•3)
2p
^Sin. 3p
-(-
(yi)2Tos. p
+ +
2' Cos.. (ï/j)
(yj)
}
2p)
2' Cos.'i
p}
((.ï,)25m.4;>+ 0/J2COS.4PJ het tijdsverloop
tus.schen
.
twee niaansdoorgangen,
Dientengevolge heeft men, zoo weder
middelde uurhoek der zon voorstelt;
/) de ge~
25
WATERHOOGTE EN DER WATERGETIJDEIV. ^7
Si7i.
' ^.
Cos.
I
Sin.,
v-8
,
.
^ ^.
.
Co./'*^^^
=
=
l,
Door achtervolgens n 1°.
2'.
voor 7 dagen
...ƒ«,
voor 8 dagen
.
.
,«,
.
De gemiddelde waarde eenstemmen met,
Sin.
=
P^
('^
= =
+ +
0,877
fi^
,
^,
^
,
S^Cos.
Sin. 2
D—
D
.
on
zij
=
).
X
'
-
dat
^
.
,"3Ü /<4l'
P,
dan
,
de
0,318
0,184
coëfficiënten: fc^
,
f.,
,
afhangen,
= =
0,030 0,109,
en die over-
1)
+ (y,) Cos.p ) [{a;^)Sin. 2p + Cos.Zp] {{a:,)Sin.Sp + {y,)Cos.3p] [{x,)Sin.4>p + (i/,)Cos.ip}. (?/j)
het
tijdstip
P
van
=
o,
van eiken
op het oogenblik
is
den doorgang van de
van
oogenblik
het
voor
is
zon
de
^
^ü^>
[{x,)Sin.p
Laat op den gemiddelden dag, op het zuiden,
f*,
Co..
den uurhoek P der maan, wordt alzoo;
bij
(3 Cos. 2
,
Sin.
^
^^^
Cos.
""•
= =
ftj
,
0,563
van
der termen die
S^
0,6S3
Sin., ''"•
men
vindt
stellen,
= =
,(j
,
=
8XSin.6\^02
3, 4 te
0,906
+ + maan door
SOT.(nX50',472)
,
Cos.^^^'2,
=
•
Sm.,
of behooren (a)
Sm.(wX4'lM63)
,
(^) 7X-S^^n6^309
Cos.
=
p
'
anderen
zijn,
uur-
hoek der maan P,
P
Wanneer men
=
+
/3
+
^
y.
der bovenstaande
termen voor
hierboven pag. 18
aangewezen,
dan, zonder verdere herleiding
de zon, terstond de
manier van eliminatie,
op (13) toepast, dan zullen in elke waarde van P en Q, volgens de formulen (a), (b) en (c) gevonden, ook de grootheden (xi), (y,), (x^) enz. voor een
gedceUo voorkomen, welke zich Laat
/.
en
k'
bij
de termen der
twee geheele getallen
zijn,
en
menigvuldigd worden met Sin. k'P of met
Cos.
maan, de
laat
kP, dan
duct met de termen der zon de vier vormen voorkomen, Sin.
kp
Sin.kp
Do vraag
is
naar de som
VEUIIAND. DER
Sin.
k'V
Cos.
Z;T
van
de
,
,
Cos.
hp
Cos.kp
I.
(15)
ver-
zullen in het prote
weten:
P
Sin.
k'
Cos.
k'¥.
24 waarden van
KONINKI.. AKADEMIE, DEEL
(X,) enz. voegen.
uitdrukking
ieder
dezer
producten, 10
OVER HET BEREKENEIV DER GEMIDDELDE
26
P, van ü
overeenkomende met verschillende uurlioeken
óiö\
tot
Hiertoe
hebben wij vooreerst:
= =
ZSiiLkp. SiiLk'^
%Cos.kp. Cos.k'V
Cos.{kp~k'V)
—
[kp—k'V)
+
Cos.(kp
l)
—
Cos.
\)
+
Cos.
of 2 Sin. kp. Sin.
if
P
2 Cos. kp. Cos. k'V
Wanneer men
eerste
De
laatste
Cos.
(k-
k'V
+ kp + k
Cos.
{k—k'P
+ kP + k
men
k'^\
^k'Y)
+ k'V + k + k^),
i^k
Cos. ik
+ k'-p+kP + k
))
den standvastigen boog A/? met 90' ver-
in deze uitdrukkingen
meerdert, verkrijgt
De
= =
Cos.ik'p -^
de waarden ynn'-lCos.kp.Sin.k']* en'iSin.kp.Cos.kV.
waarde van
P
waarde van
P
=
is
is
met
-=
o,
=
545^, te gelijk met
gelijk
te
x
=
o.
>=
||
x
'I2%618.
6%509, dan vindt men voor het gemiddel.le || der bo'ien, waarvan de Cosinussen opgeteld zullen worden:
Zij,
ter bekorting,
kp
^
X
4- i^k—k) (ISO'-y'.S)
+
en
/o
kP
+
(k
+
k')
(lS0'-7°,5)
+
en voor de helft van de vermeerderimj dier bogen, telkens:
{k-k')
X
7%S
+
4jkS
Hieruit volgt voor de gevraagde
Cos.(kP-{k-k-).
en
som
7Vo+kS)
X
{k
+
k')
X
+
7^5
^'^
ko\
der Cosinussen: Sin. {k
X
6',309)
sin.{{k-k') .T'.ö
+ ^V-tJ)'
en
5?n.(^X 6%309)
.
Cos.{kP-(k
of voor 5 zijne
+ k').lVo+kS) X
Sin.{ik
+ k').7\:i + J^k,y
waarde schrijvende, en herleidende:
5m.(iX6°,309)
en
coe.{k{0-r^u)-k'xr,^)
.
sin.(k.r,763+k'.rfiy
k3
27
WATERHOOGTE EN DER WATERGETIJDEPf. Door van deze uildrukkingen het halve verschil en de halve som en verder
^l^
men:
herleiden, vindt
te
=
Sin.kpSin.kT
nemen,
te
l".
Sin.ikxe\S09).^j^-^^ij^^^
waaruit
2'.
Wanneer men
(d)
steil:
Tang. a
=
Tang.^
[h'
X
7°,5)
.
Cot. 7",763,
waaruit
o
Wanneer men' S] ' Cos. kp
v^
Het
in deze
heide laatste uitdrukkingen k'
Sin.
kp
=
sin.(kxr, TU)
^
=-
.^^-^^^^—
Cos. k
naamste waarde verkrijgen, wanneer k len die
=
2,
^"'-
^^^~^
[p
waarden veel kleiner
=
o,
=
:^"Sin. pSin.
2:^^'Cos.
pSin.
P
=
=
zijn.
/;'
— Nemen
^"'^
''
^'^
~ ^°'*^*) W
'*^*^
- 1^4S4) uitdrukkingen is,
dan
hare
voor-
terwijl in de overige geval-
wij achtervolgende: k
= k' =
\,
komt:
11,772 Cos. (/3+6',3),
P=— 11,772
2;"sin2pSin.Z'P
^Y<^os.9,p
4, dan
=
komt nog:
o stelt,
= Sin.{hxe\S09). Sin.(kX7\763) X i_Co,.(/fexi5%526)
duidelijk te zien dat de bovenstaande
is
^
Sin. (/?+6',3),
11,712 Cos.2(/?+6\3),
5m.2P= — 11,712
5»«.2{/?+6s3),
=
^l^Cos. pCos.
P
:^l'Sin. pCos.
P=
^l
Cos.2pCos.Z'P
— 12,174Sm.
=
2ySin.2pCos.Z'P=
12,174^05. {/3+S',8)
(/?+5°,8)
12,084Co«.2(/?+5°,8)
— 12,O8iSin.2(0+b^,S] 10*
OVER HET BEREKENEN DER GEMIDDELDE
'28
=
2'' Sin.3pSin.i7
11,618 Cos.3(/3+6',3),
^l'
o
2" Cos.3pSin.37=—U,6lSSin.Hp+6\3),
-
=
Cos.3pCos.a7
ll,938Co..3(/?+5',8)
^^'Sm.3^Co«.3P= -11,938 5w.3(/?+5',8)
o
=
:sl'Sin.ipSin.^7
2^ Cos.4pCos.^7 =
11,490 Cos.4{/3+6',3),
2 " Sin.ipCos.4>7= -11,734 Sm.4(/3+ 5°,8)
2] ' Co..4p5m.4P=— 11,490 Sm.4(/3+6%3),
Van de
nemen
overige combinatiën
=2
11,734 <7os.4{/?+5',8)
=
nog slechts k
wij
i
met
=
k'
=
2 en
betrekking
met A;' 1, welke tot de voornaamste termen van (15) overige sommen, uit hoofde der geringe grootte van de hebben, omdat x„ tj,, x„ 2/4 vermenigvuldigd met de coëöicienten ^3 en /^i en gedeeld k
door 12, verwaarloosd kunnen worden,
althans
het
dat
tot
tegendeel
zoude
blijken.
^^ * Sin. £5m.3P=— 0,564
Cos.
(/?+6%3),
z\^ Cos.pCos.%7
= — 0,321
Cos.
:i'Vos.p5m.2P= +0,564
-Sin.
(/?+6^3),
^"5in.;2Cos.2P
=+ 0,321
5in. (/3+26°,3)
s"5m.2£5in.P= +0,535
Cos. 2(/?+6',3),
2^ 'Cos. 2£Sin.P
Eindelijk
S^Cos.Z^Co^.P
= —0,535 Sin.2(/3+6°,3),
komt nog volgens
^
2
'Sin.
2p
Cos.7
=
—
0,813 Sin.
s"
= +
0,813 Co5.i{/3— r,45)
/3
5iw.
2(/?+0',3)
(e)
=—
In plaats van de bogen
1,055 Cos.2(/3+0°,3)
= — 1,055
2^^ Sin.kp Cos.kp
(/?+26%3)
+
6%o
of
/?
makshalve, in een rond getal, beide op tiging dient van hetgeen hiervorcn (pag.
;t
(^3
1°,45)
+ 5°,8 zal het voldoende zijn, ge+ 6' te stellen hetgeen tot beves-
/?
17, boven)
;
is
aangevoerd.
WATERHOOGTE EN DER WATERGETIJDEN.
lij
De termen die van de maan afhangen in (13) zullen wij niet herleiden, maar aannemen dat de gemiddelde waarden, voor 7 of 8 dagen, van
^
(3Co«. 2
D'—l)A^ 2A=5m.2D'
en van
^^A'
^
Cos.
D'
=
>.
J- (Cos. 2
D'+
I)
£»
regtstreeks berekend worden.
Wij bekomen dus, door de waarde van sh in (lo) te doelen door 7 of 8, naar gelang men 7 of 8 maansdagen middelt, indien n dit getal voorstelt, verwaarloozende „,
N,
{xj en
= ^^M +
(a)
(yj:
,,^
(3COS.2D--])
(A).
^(^^^^-^D-l) A^
+
/
^
Sm.2D
{(.r,)Sm.
p
+
(y,) Cos. joj
+
f<j
^=
Cos.^D
{(ii!j)SMi.2^
+
fyj Cos.2^1
^
{{x,)Sin.3p
+
(2/,)
+
/'3
+ "^'^r^°
En
+
+
^^'^'^'•'°'
+
^^
+
^
.
.
P
K^'^*^""-
+ (YjCos.
nemen en door 12 '•i
=
+ (Y,)Cos.2P}
{(X,)Sin.3-p
+ {Y,)Cos.3T]
{(X,)5m.4P
+ (Y,)Cos.4P}
12.174
Ni vermenigvuldigen met
Sin.
en
(c)
(14)
pag.
'J8,
'*'
.„^^ "" ^'^^^
"
^
''
=
elke
k'P, ofCos.k'P, de som
deelen, dan zullen wij eindelijk vinden, stellende:
11,773
-12"
P}
}(X,)5;«.2P
zoo wij verder, volgens de uitdrukkingen («) (6)
der 24 waarden van
Cos.Sp]
0,S3S
T2~ 1,033
""^
==
°''''*^
„„,
'*^
30
OVER HET BEREKENEN DER GEMIDDELDE
.«2
_ =
fi,
=
11.713
-jj-
'',
-^
,.
12,084
u,
0,321 = -^
«1
=
0,027
^
0,813
,,j
^
.„_.. 0,99o
=
fs
0,047
„„, 1,007
..„-
11,938
—j-g—
=
. t,
,
11.490
=
u
/t3 j
0.564 ^,
,«j
..
_ =
-1^^
nn,« 0.976
„„„„
f,,
_.„„
0,813
-^4"
,.,
=
f'2
..„„
0,035
,u
Voorts
^
(3COS.2D
—
1)
Cos.
'
=
D
M +
is
,
w
/?'
Q =Gemidd.
Z
=v,
S^ Sin. 21)
^
=
Z
/?
+
L
=L =V =W
6'
(A)
(y,) Cos.
ï«
P. =V{X.)+r,v[0rJ(7os.
S A^Sin.ZD'
is A'Cos.'D'
,
=
2D'—1)A'
— au {(^J^^m. (Z?—?"!) — —M — 2 (^— 2{0'— Vi)] /3—{,/,)Sm. +t, — (y^)Sm.&.3'}
+
(a)
Ti
(3 Cos.
[(^j) Sin.
>)
(/3'_7''J-)j
{,j,) Cos.
zv[i.v,)Cos.2j3'
fi']
Qi =V(YJ-s,i,{(,ï,)5uj. ^'—{y,)Cos.
7'
fi'}—u,iu[(.v,_)Sin.2{/3'~Q'')—(y^)Cos.Z{ir—6'}}
= W(XJ+r,iü[(a;JCos.2/?'— (yj5m.2/3'j— {(.,;jCos./3'— Q, = Vf(Y,)—s,^v[{a,^)Sin.2fi'—(y,)Cos.20'] +u,v [(i?;i)5m.(/3'+20'J-(y,)Cos.(/3'+20')} P3 =-P{X,)+rJl{a,,)Cos.30'—{,j,)Sm.3J3-] p^ = p(xj Q3 = (^i)-^J{i''«3)Sin.3/3'~(y,)Cos.S/3'] Q, = P (Y J P,
<j
u
fyJ5i;i..a'}
I'
.
De
getallen r,, s,, <j, enz. zijn de volgende:
i\
Bij
gemiddelden van 7 maansdagen: s
u r, »,
= =
0,889
.
.
0,920
.
.
t,
«,
= =
= =
0,032
0.023
0,029
r,
0,037
s,
= =
0,637
.
.
t^
=. 0,043
r,
0,GÖ7
.
.
«,
=
«3
0,024
= =
0,307 0,316.
(15)
51
WATERHOOGTE EN DER WATERGETIJDEN. gemiddelden van 8 maansdagen:
2': Bij
s
u
= =
r, s^
0,560
.
.
«,
0,890
.
.
M,
Herinnerd
= =
dat
zij,
/?'
= =
0,031
0,020
0,025
r^
0,019
«2
/3'
en
oi
P
=
—
Beter echter
Men
men.
.
.
«^
0,366
.
.
a^
X
13
1
r>
Ij
is
ziet
X
het uit
op
0,011
rj
0,031
s,
Alzoo,
bij
+
0,183.
dag
den
door
een midden
0,081
van
meri-
7 dagen:
uit
-
6',
8 dagen:
doorgangstijd 4
doorgangstijd 3"^™ dag
-j-
een midden
.
'
-)-
n
om
= =
den middelsten
Tijd van maans-doorgang op den d^l™ dag
uit
Vy
is,
= =
den doorgang der maan
na den middag gerekend.
een midden
bij
0,348
de uurhoek der zon
het tijdvak, op het oogenblik van diaan, steeds
= =
uit
al de
.,
b
..
7 of 8 doorgangstijden te
ne-
de gevonden uitdrukkingen (15) weder even als uit (12)
met eenige naauwkeurigheid, niet laten minstens te omvatten. De gedeelten van het
dat de zons- en maansgetijden zich,
afzonderen, zonder een vol jaar getij
der zon die in
Q voorkomen
zijn echter zeer gering,
noegzaam geheel, wanneer men een midden
uit
en verdwijnen ge-
4 achtervolgende zeventallen
neemt.
De berekening van de gemiddelde
waterhoogte,
en
van
de
verschillende
getij-golven splitst zich dus naar aanleiding van het voorgaande, natuurlijk
in
drie gedeelten, te weten: a)
Het opmaken der gemiddelde waterhoogten telkens gedurende het
l
van
eenen synodischen maansomloop, en voor 24 maans-uurhoeken afzonderlijk; of het
opmaken der gemiddelde waterhoogten telkens gedurende eene maand .j1 dagen, en voor 24 zons-uurhoeken afzonderlijk. Daarna in het
van oü of
uitrekenen der getallen Q, P,, Q, b)
enz. volgens de uitdrukkingen (11).
Het berekenen der getallen-cocflicienten, afhangende van de declinatiën
van de zon en de maan, van 7 waarbij het
doelmatig
is,
als
lot
7 dagen, voor elk der niaans-kwartieren;
overeenstemmende declinatiën
te
nemen, die
OVER UET BEREKENEN DER GEMIDDELDE
32
welke 2 dagen of 48 uren vroeger plaats hadden, dan de tijden der waargenomene waterhoogten; doch met bijvoeging van de verschillen dcv coëflicient(?n,
indien de declinatiën nog eenen dag vroeger, of eenen dag
Indien de waterhoogten gedurende
opgezocht.
zon gerangschikt
orde der uren van de
zijn,
later
waren
50 of 31 dagen, in de rangmoeten de coëfïïcienten bere-
kend worden volgens (10). c) Wanneer deze berekeningen voor het tijdsverloop van één vol jaar volbragt zijn, kunnen door eene geschikte combinatie, of best volgens de manier
der kleinste kwadraten, de waarden van Xj, Y,, X^
van Xi,
IJl
hoogten
in
enz. voor
het zamentellen
om
de zon
bepaald worden.
rangorde van de uurhocken der rangorde
in
met
Het zamentellen der water-
maan,
is
Waarschijnlijk zal
der zons-coëfficienten 4
ter bepaling
van meer belang, dan
van de uurhoeken der zon.
beide manieren tevens te volgen.
volstaan
de maan, en
enz. voor
Doelmatigst
men
maanden
is
het
echter kunnep
slechts
bere-
te
kenen: Junij, December, Maart en September.
Het gedeelte die
o)
kan
ligtelijk
aan meerdere rekenaars toevertrouwd worden,
met de noodige aanwijzingen, het gemakkelijk zullen kunnen volbrengen. ontwikkeling in den rekenaar b) wordt eenige meerdere
Voor het gedeelte
gevorderd, althans de tafelen.
Het gedeelte
Het gedeelte
fl)
kennis van c)
het
Logarithmen-
gebruik der Sinus- en
kan alleen door deskundigen gedaan worden.
kan onmiddellijk toegepast worden, overal
waar
uur de waterhoogten worden opgeteekend; bepaaldelijk zoude
tot
sterdam, aan het Stads Waterkantoor kunnen geschieden,
Helder en elders.
gen zoo
als
hier
Het is
is
in
weinig
tijds
van
uur
Am-
te
maar ook aan
zeker, dat door de waterhoogten
voorgesteld,
dit
bij
een
den voe-
te
de kennis van den loop der
getijden op onze kusten, aanmerkelijk zoude bevorderd worden.
Wij zullen do wijze van het zamentellen der waterhoogten, het middelen en de verdere berekening in a) bedoeld, nu nog door een voorbeeld ophelderen, en kiezen daartoe de in de
maand
April 1851
aan het Waterkantoor te
Amsterdam gedane opteekeningen der waterhoogten. De wijze van opteekenen en rangschikken, zoo wel eerst volgens de uren des daags, of uurhoeken van de zon, en daarna volgens de uurhoeken der maan, en
verder de
wijze
van
berekening der grootheden Q, Pj, Q, enz. is op drie Tabellen uitvoerig aangewezen en behoeft geene verdere opheldering. Wij deelen hier nog slechts
mede de uilkomslcn, den
5''®"
die wij
gevonden hebben door van den 5P"^° Maart
Mei 1851, de waterhoogten volgens de maans-uuilioeken,
in
5
tot ze-r
WATERHOOGTE EN DER vciiliiilcn
vnn
maaiisdagen,
lo
oo
AVATERGETIJDEPÏ.
rangschikken en lelkcns de golallen Q, P,, Q,
enz. te berekenen.
GEMIDD.
Q
DATUM.
Qi
Q.
Q,
04
1851. //
//
24
//
3 Mei
+
+ + — + + 16,2,— 1,97 +0,059 —1,625 +
3 April 22',2
10 17
4,17
—0,151 —0,720
8,608 +13,451
113,5 -12,87 +3,099 +0,535 9,060 209,0 5,6i +0,952'— 1,411 8,963 296,5 1,92 —2,789—1,693 +10,084
+0,248 +0,124'— 0,208]— 0,087
+ 9,358+0,412—0,321—0,116-0,317 + 10,584+0,037—0,762—0,346—0,743 +10,719+0,504+0,062—0,433+0,274 6,365 + 11,865—1,851 — 0,472—1,187—0,830
Gerangschikt volgens zons-uurhoeken.
1
tot
30 April
Men
—
ziet dat
5,39-2,053+0,144
van
alle
1,705+
3,404
—0,102 + 0,363+0,015
+ 0,141
uitkomsten, die omtrent
Q of de gemiddelde waterhebben; hetgeen buiten twijfel een gevolg yan den invloed van den wind op den stand des waters is. Het is dus hoogte, de meeste
noodzakelijk,
dat
veranderingen
plaats
dat de verschillende getallen
Q
zoodanig gecombineerd worden,
met de meeste waarschijnlijkheid, het gezochte midden
invloed van den wind.
hebbende winden
is
De opteekening van de
dus van veel belang.
dat het doelmatig zijn zal,
om
den wind
bevrijd
zij
van den
dagelijks gemiddeld geheerscht
Hieromtrent merken wij nog op, niet volgens streken
of graden, maar door twee gelallen, voorstellende de componenten, naar het Noorden, en naar hel Oosten, op de Tabellen der waterhoogten aan te wijzen, en daarbij tevens zoo veel mogelijk ook de windkracht te voegen.
11
VERHAND. DEK KONINKI,. AKADKUIF-,
DKKI. 1.
.14
OVER UET BEREKENEN DER GEMIDDELDE
WATERHOOGTE EN DER WATERGETlJDExN.
oo
TAFEL, VOOR HET RANGSCHIKKEN DER WATERHOOGTEN, VOLGENS DE UÜRUOEKEN DER MAAN.
36
OVER HET BEKEKENE DER GEMIUDELÜE
WATERHOOGTE EN DER AVATERGETIJDEN.
0/
38
OVER HET BEREKENEN DER GEMIDDELDE
WATERHOOGTE EN DER WATERGETIJDEN.
RIIOOGTEN, il
1851/
ATERKANTOOR TE AMSTERDAM.
59
4U
OVER
IIET
BEREKENEN DER GEMIDDELDE
W
A T E
GERANGSCUIKT VOLG van
1*4
lot
20
WATERHOOGTE EN DER WATERGETIJDEN.
;ken
der maan,
Amsterdam.
3EKEN.
I
„ üi, P., 0., Pa, Üa, P.
4
EN Q,
VM
VÜURUEELD
BEREKENING DER GETALLEN
0.
üi, P..
l'i.
0„
V,.
U».
P.
Ei\
(J,,
-25
8,40
=
=
—
3,77
4- 5
+
3.60
+
—
0,17
= _ — — = + 2,00 = + 5,87 + 7,87 —
'
—17 —10
—
3,03 5,10
+ +
4 8
— 2,30 + — +
= =
— 1B = + —20 = + 8,13 +
— +
6,47
0,63 3,43
of
.
.
.
af
0,012
,V
«f
.
.
.
.
.
0,029 0,009 0,000
0,038
+ + = - 6=
= =+ =+ +11 = +13 = =+ —19 = + + 23 = +
+12-
—
1
6
3,03
7
5,10
7
2,00
0,80
+
2
3,00 7,60
+
4,70+ 1 6,83+11
2 =
+ 10 =
0,67
+
-
2,20
»
+
.
+11,43
=
+12,23
+ 13,63—1
+ 15,56-
—11,53
—13,21
+
+
2,10
+
1,050
bij
0,34 0,014
W
bo
O
i
«f
+
0.113
+
bij
+
0,241
+
—
—
8,43
-11,43
-25.16
0,608
(,70
2 6
6,83
"
5,730
1.
3,
.2
3,665
+ 17,10—
+ 15,43-15.20
— 15,50
-20,456
-25.16
-15.13
+
2,27
—12,770
,
.
af
.
af
.
.
.
1.277 0,426
.
.
0,006,
.
.
+
1,711'J
+ — + 15 =
-
3,00
0,67
+17,87 -
—
3,07
+ 14,20
S
_ 8=+ + +14= + 16= —22
+
+ 2,30 + 4,70
7
6,83
11
— —
2,20 0,63
33,10—
9,83
9,83
«f
.
.
.
.
.
.
Recapitulatie.
5,10 6,41
3,33 2,00
+
+29,61—16,76
+ 12,85
+23,330 af
=+
= 5,87 = 4- '2,23
8,43
0,333 0,778
— 11 = + 13 = +
3,33
=+
5,87
10
=+
+ 13+ 17 =
3,00 3.03
+ 14,200 + 20,207
+
— —
6,41
+ 16= + 17=
= 5 = 1
6,47
= +11,43 + —
i_+ =+
+ 7= + 0=
— —
= + 4^ +
—
1
>
—11,061
' = 9 =
—
2
+ 10 =
—11,061
0.G3
-28,77
-0,!70 -0,251
+ + + + +
0,587 0.021
= + 3,77 = + 2,20 + 13 = = +1143
lïecapiculalic.
6,47
+ 17,83
Recapitulatie.
+ +
=
2,30
+ 10,00—23,77 »f
6,80 6,41
3,33
0,252
6,41
5,87
=
+
=
— 4=+ — 8= — + 10- + — 3,33 + 14 = —16 — +
=
=
+10,94—10,00 —10,60 ',
0,29
-rV
.
3,77
S,77
0,26 0,003
„'inr «f
O
—21 = +10,27
0,06—
bij
— —
3
— 1S = +
— —
21— +10,27
+ = + 3_ 8 = + 3,03 5,10 + = 7,60 + +1113 = + 3,33 0,67 15=+ 0,67 2,00 + 17 = + 19 = —21 = +10,27 6,80
1
5,3
—12,23
—23— +12,23
+31,01-31,40
+34,63 -31,68
+ 23=
0,425
+
+ 40,832 +
0,425
2,95
0,100 0,001
,',
bij
0,118
bij
TsW
bij
af
0,830
j
af
0.«»1 0,983
bij ,
—
— —
1,761 0,070
—
0,152
+ + +
1,831
2,086 2,270 4,356
12
+
=
0,365
0.
0,252 0,241 1,050 0,608
2,1510,421 1,730
0,144
O,
OVER DE
OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING VA!»
STOFFEN, IN SCHEPEN GELADEN.
DOOR
G. J.
MILDER A H
FJlS
DER BOON MESCH en
./
Uilgegeven door de Koninklijke Akadcmie van Wclenscliappeii Ie Aimlerdani.
'«t
AMSTERDAM, C.
G.
VAN DER 1854.
1'
•
O S
T.
C.
RIJK.
VERSLAG VAN DE HEEREN
G. J.
3IÜLÜER,
A. H.
FAN DER BOON MESCH e^
J. C.
RIJK
OVER DE
OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING VAN
STOFFEN, IN SCHEPEN GELADEN. (naar aanleiding der aanschrijving van den minister van binnenlakdsche
zaken, van den
In de vergadering der Koninklijke in de
maand September
2'j<=n
september 1833.)
Akademie van Wetenschappen, gehouden
aan de ondergeteekenden een onderzoek opgehetwelk dragen, de meest mogelijke naauwgczetheid in de behandelingen alzooook
den noodigen vertrouwen
tijd
1.1.,
vorderde,
eenigermate
te
is
om
ons in staat
voldoen,
liet
te stellen,
aan het ons geschonken
geldt de oorzaken
der zelfontbranding van stoffen, in schepen geladen; een verschijnsel, dat zich in den laatsten tijd met droevige gevolgen bij herhaling zou hebben voorgedaan en waar-
omtrent regtmatige bezorgdheid de
Ilooge
Regering hebben
bij scheepsreeders was ontstaan, die zich tot gewend, met verzoek, om deze aangelegenheid
wetenschappelijk en toepasselijk te doen onderzoeken, ten einde voor de toekomst tegen daaruit ontstane rampen zoo veel mogelijk gevrijwaard te zijn. Zijne Excellentie de Minister van Binncniaiidschc Zaken heeft het hooge gewigt van deze zaak verstaan, haar met lofwaardige belangstelling opgenomen en vraagt, onder toezending van ecne menigte bescheiden, het oordeel der
Akademie en haar te
licht,
om
in
dezen, zoo mogelijk, tot cene bepaalde uitkomst
geraken.
12 VERBAND. DER KONINKT,. AKADEMIE, DEEI.
1.
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
2 Onder
bescheiden behoort eene correspondentie,
die
gevoerd
tusschen de
Ministeriën van Koloniën en Binnenlandsche Zaken, de Nederlandsehe Handel-
en
maatschappij
Kamers van Koophandel van Amsterdam en Rotterdam,
de
waarin steeds de aangelegenheid met zorg en belangstelling wordt opgenomen,
Muller
en bovendien eene brochure van de Heeren
onderwerp
dit
het licht gegeven
in
;
wege de Nederlandsehe Ilandchnaatschappij,
van
Koloniën verscheept worden, en die nader
getrokken
en Matthes, reeds over
voorts lijsten der goederen, die zoowel
zijn
als
van het Departement van
aangevuld door eenen staat,
Am-
de berigten der Kamers van Koophandel en Fabrijken van
uit
sterdam, Groningen, Leeuwarden, Middelburg, Rotterdam en Zwolle, over wier nadeel dus meer bepaald het oordeel der Akademie wordt ingeroepen.
Wij mogen verklaren, zeker met zeker
zijn,
liefde
alle
voor dit onderwerp bezield
belangstelling daaraan te hechten,
alle
zoo als het
te
hooge gewigt
der zaak vereischt, maar willen niet verzwijgen, ook met veel schroom den last
op ons genomen
te
hebben, uithoofde der tallooze bezwaren, die hier aan eene
beslissing in bijzonderheden telkens verbonden zijn.
ding die
eene zeer bekende;
is
voorwerpen,
zoo
men weet met
het heet, van zelf ontbranden
als
maar van andere
dit geschiedt;
is
zelfontbran-
kunnen en waardoor
zekere omstandigheden
het onder
van andere geiieel onzeker, hoe zeer de
achtig,
De zaak der
juistheid aan te geven, dat deze en
mogelijkheid
toch
twijfel-
kan
niet
worden ontkend.
En
hier
is
het te doen, om, zoo mogelijk, omtrent elk voorwerp, onder alle
mogelijke omstandigheden, kennis te bekomen, of zelfontbranding mogelijk
Inderdaad; wie zal niet
terugdeinzen
hij
zulk een onderzoek?
zij.
Wie moei
niet veiklaren, dat zijne kennis hier zal te kort schieten?
De Akademie verwachte dan ook
hier geen volmaakt menschelijk werk,
een naauwgezet streven met die krachten, welke
nadering
tot
men
eene waarheid, waarvan wij hartelijk wcnschen dat de mensch-
moge
heid eenig heil
Wij hebben
in
het
te
wachten hebben.
volbrengen
van den ons opgedragen
gehad, door nieuwe en eigene proefnemingen toe
te
duidelijke ontwikkeling van het onderwerp behoort.
deling
is in
oordeeling
maar
gaarne inspande voor de
de toegepaste scheikunde, kent
van
dit
onderwerp,
uit
bij
het oogpunt
last,
niet noodig
lichten, hetgeen tot eene
Elk een, die geen vreem-
ervaring hetgeen tot eene be-
der wetenschap beschouwd,
gevorderd wordt.
Onze laak was, de bekende
feilen
te
verzamelen, te rangschikken,
te
ver-
VAN STOFFEN,
en alzoo vooreerst de bijzondere gevallen der zelfontbranding
klaren,
zuiver
O
IN SCHEPEN GELADEN.
men
plaatsen. Dit onderzoek, hetwelk
liclit te
kunnen noemen, moet den grondslag uitmaken van het andere men het toegepaste zou kunnen heelen. het
In
de
tot
in
een
het wetenschappelijke zou deel, hetwelk
gedeelte behandelen wij intusschen, ook de voorwerpen, die
eerste
vraag,
bijzondere
hebben; want wie
omtrent de zelfontbranding op schepen, betrekking
zal bepalen,
wat er
al,
wat er
niet op een schip
kan voor-
komen ? verdient het eerste
In zoo verre
gedeelte van ons onderzoek, hetwelk wij
wetenschappelijk noemden, even zoo den naam van toepasselijk.
De^ vragen, aan de Akademie en alzoo aan ons voorgelegd,
zijn
van twee-
ledigen aard:
Dat
1'.
wetenschappelijk onderzoek ingesteld worde, naar de artikelen van
een
er
verzending naar Oost-Indië, welke onder zekere omstandigheden voor zelfontbran-
ding vatbaar
daaruit de elementen voortvloeijen van wettelijke bepalingen
Dat
2'.
der
zijn.
bij
tot
wegneming
het vervoer van die artikelen veroorzaakte gevaren voor de veiligheid van
lading en schip.
Het
zijn
deze
twee
vragen,
scheepsreeders, en die de
gesteld
die
zijn
in
het adres der
van Binnenhmdsche
3Iinister
Zaken
genoemde
nader aan de
voorlegt. Zij geven ons een deel van onzen last aan de hand. 3Iaar hebben toch gemeend, dat het pligt ware, vóór wij reeds de eerste vraag, naar de artikelen zelve, in overweging nemen, in het algemeen de zaak der
Akademie wij
zelfontbranding te behandelen, en
zaak ruimer op
bij
de beantwoording der eerste vraag, de
vatten, dan voor zoo verre
te
zij
betrekking heeft op verzen-
ding van goederen in schepen. Vooreerst toch
mogen de
lijsten,
aan de Akademie overgelegd, waarop de
maken op volledigheid; maar namen van CImnicaliën, Droogerijcn, Kramerijen
verscheepte goederen voorkomen, gcene aanspraak ten anderen juist
de
komen
ondei- de
meest gevaarlijke
stolfen voor,
namen, waaronder
worden, wat men verkiest, en alzoo namen, die bijzondere bcteekenis behoorden
geheel
ander
punt zou
te
ontleden.
standpunt geplaatst, dan
kunnen schijnen.
uit
wij.
allos verstaan
kan
zooveel mogelijk in hunne
Maar ziedaar ons dan ook op een de overgelegde lijsten ons stand-
Noch hetgeen naar Oost-Indië schijnbaar 12*
alleen
4
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING wordt, noch hetgeen schijnbaar alleen tot vervoer op schepen be-
verzonden
stemd
is,
stoflcn
kan ons bevredigen. Wij moeten
al
de voor zelfontbranding geschikte
omvatten, zullen wij niet een hoogst gebrekkig werk leveren, een werk,
hetwelk geene waarde bezit, omdat het de gewigligste zelfstandigheden buiten
overweging
laat.
Wij vangen alzoo aan met:
OJJTWIKKELIXa EiV VERKLARING VAN DATGENE, UETWELK MEN, IN ONDERSCOEIDEXE BETEEKENIS, ONDER DEN MAM VAN ZELFONTBRANDING VERSTAAT.
Een brandbaar ligchaam kan door een brandend ligchaam worden ontstoken en
in
brand geraken, dat
is,
komen, dat er warmte en
den toestand van zulke scheikundige wisseling
in
ontwikkeld worden.
licht
Daar, waar ditzelfde uit-
werksel, zonder opzettelijk aangevoerd brandend ligchaam ontstaat, heet zelf-
ontbranding
Het uit
is
te
in
bestaan.
dezen zin, dat wij het woord zelfontbranding opvatten; het
de toepassing genomen,
uit het
gewone spraakgebruik
steekt een ligchaam niet, het wordt toch
afgeleid
:
men
is
ont-
is
het van zelf
er echter geene zelfontbranding:
van zelf ge-
ontstoken; derhalve
ontstoken. In wetenschappelijken zin
schiedt niets;
is
elk ligchaam blijft in den toestand waarin het verkeert, tot dat
het er door zekere oorzaken uit gebragt wordt. Die oorzaken behoeven echter
scheikundige ligchamen,
bij
stelde, niet altoos
bezit
in
zich zelve
glasachtig
met der
van builen
dat te
enkelvoudige of regelmatig zamenge-
worden aangevoerd; integendeel menige
het vermogen tot zekere verandering.
arsenigzuur door den
lijd
bij
is
kristallijn,
en zoo
tijd
—
melkachtig, zoo wordt de
in vele
stof
Zoo wordt het sticre cVorge
andere gevallen, waar uitwendige in-
vloeden buiten spel blijven.
Van eene zoodanige verhooging van temperatuur echter, waarbij eene brandtot glimmen of vlammen kan gebragt worden, enkel door oor-
baar ligchaam
zaken in het ligchaam gelegen,
Ware
ö.
geen enkel voorbeeld
in
do wetenschap bekend.
zelfontbranding in wetenschappelijken zin bestaat er dus niet.
Wij meenen het best staat,
is
te
doen, datgene, wat
practisch in drie soorten te
men onder
zelfontbranding ver-
splitsen:
Tot de eerste soort brengen wij de ontbranding, die ontstaat, wanneer
VAN STOFFEN, IN SCHEPEN GELADEN. daarvoor vatbare stoffen, enkel aan de lucht worden de toepassing verdient deze soort afzonderlijk staat in de
Hierbij
de
of zijn blootgesteld.
worden overwogen;
te
gewone temperatuur. weder twee soorten moeten onderscheiden
zullen wij echter
zuurstof der
:
Ia
zij
ont-
«
waar
lucht het geheele verschijnsel bepaalt van zijnen aanvang af
^ waar
tot het einde toe;
werking
a
de oorsprong van het verschijnsel in ecne andere
maar het verschijnsel der verbranding zuurstof der lucht wordt tot stand gebragt. gelegen
is,
zelve,
door de
Maar een brandbaar ligchaam kan ook soms door wrijving, door stooton, het algemeen door oorzaken ontbranden, die eene genoegzame hooge tem-
b.
in
Hier bestaat weder geene zelfontbranding. Uit het oog-
peratuur opwekken.
moet echter deze wijze van tot ontbranden aan met even veel zorg worden overwogen, als elke andere.
punt van zetten, c.
onderwerp
het
Een brandbaar ligchaam wordt met eene andere werking
scheikundige
in
opwekt,
gemengd,
die er
waardoor verhooging van temperatuur, en
dien ten gevolge verbranding ontstaat, het zij
stofle
te
zij
door de zuurstof der lucht, het
door de nieuwe aangeboden stoffen zelve.
Ook
hier
is
het geene eigentlijke zelfontbranding, maar het verschijnsel
is
practisch van evenveel gewigt als de twee eerstgenoonido.
Nevens deze
drie soorten,
men
die
steeds
met denzelfdcn naam heeft onder-
scheiden, maar die in haren aard zeer onderscheiden zijn, heeft
men nog anVerbranding van voorwerpen, die op zich zelve onbrand-
dere gesteld, als:
baar schenen, en soms geheel uit zich zelve, soms door een brandend voorwerp
schenen
te
worden ontstoken.
Hiertoe behoort datgene, hetwelk
van menschelijke ligchamen beweerd heeft, die
heden
brandbaar
meende
achtte, en
dat
zij,
men
men
b. v.
onder sommige omstan-
of zonder aangevoerd brandend
ligchaam konden vlam vatten, of door een genaderd brandend ligchaam
in
vlam
konden geraken. Deze zaak kan zoowel
uit
branding worden verwijderd
:
de het
rij
is
der ze?/bntbranding, als uit die der ver-
gebleken, dat
zij
tot
de sprookjes behoort.
Hier behoeft er dus verder geene sprake van te wezen. Eindelijk heeft
men
de ontsteking op eenen afstand, van zeer vlugtige brand-
bare ligchamen, wel zelfontvlamming genoemd, b.
ligchamen; maar hoezeer in het onderhavige
vlamming wel zeer
ter sprake
zelfontvlamming niets gemeen.
v.
van ether en soortgelijke
onderwerp
deze soort
van ont-
moet komen, heeft het verschijnsel echter met
—
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
o
In eigentlijken zin beslaat er geene zelfontbranding, zoo als wij
merkten; met
woorden: er
andere
scheikundige
zoodanige
ontwikkeld kunnen worden.
licht
deze wisseling opwekken,
al
—
geene
is
wisseling kan
stof, die
ondergaan,
en door zich zelve
uit
dat er
reeds op-
in
haar warmte en
Altoos zijn het invloeden van buiten, die
het slechts eenc geringe verhooging van tem-
zij
peratuur. Bu.skruid kan
wel
zoo
in
door
aan gebeure,
iets
als door dat het
door
de wrijving
staat
van
al
dit
is
te
ontvlammen, ten
van twee ligchamen op elkander, waardoor het buskruid
scheikundige wisseling komt;
zich zelve
om
en van zelve
zij
ook slechts de warmte, die ontwikkeld wordt
dan ontbrandt
hoeft het h. v. geene zuurstof der lucht.
In
met een brandend ligchaam ge-
Buskruid heeft het vermogen niet
naderd wordt. er
verhooging van temperatuur, door oene elektrieke vonk,
brand geraken,
te
Van
het
in
in zich zelf, be-
zelf ontbrandt buskruid niet.
ontbranden moet alzoo wederom wel onder-
scheiden worden.
Phosphorus,
eene zeer
veel spoediger in brand
brandbare zelfstandigheid, geraakt door verwarming
dan buskruid, spoediger door wrijving
of aanvoering
van een brandend ligchaam, maar in zich zelve kan phosphorus niet verbranden: het behoeft daartoe b.
op de eene of andere wijze aangevoerd. Ter waardering der uitwendige invloeden op de verbranding, is dus het onderscheid van gewigt tusschen in zich zelve en van zelve te verbranden.
Er
is
v. zuurstof,
dan geen ligchaam bekend, hetwelk, zonder dat uitwendige invloeden
daarop werken, van zelf schijnbaar
in
brand kan geraken.
Maar
er zijn er vele, die dit
doen, omdat geringe, soms voorbijgeziene uitwendige invloeden
tot
de ontbranding voldoende zijn.
fl.
LIGCHAMEN, DIE IN BRAND GERAKEN, ENKEL DOOR AAN DE LUCHT BLOOTGESTELD TE WORDEN.
Hiertoe behooren: «.
Ligchamen
die zuurstof uit de lucht condenseren en zich daardoor
verhitten, zoodat zij ten slotte ontbranden.
Hier treffen wij vooreerst de klasse der dus genoemde jnjrophorcn aan, vuurilragcrs gehceten,
Aluin
met
omdat
zij
kool gebrand,
schijnbaar van zelve beginnen te glimmen. is
H?sa en zwavelzure aluinaarde.
zulk een pyrophoor.
Wordt
die
met
Aluin
is
zwavelzure pot-
kool gebrand,
dan
wordt er
VAN STOFFEN, IN SCHEPEN GELADEN.
7
zwavel-kalium gemaakt, dat met de overtollige kool en de aluinaarde gemengd In een gesloten vat
blijft.
stort
men hem
uit, of
komt de
lucht
wordt door de poreuse kool onmiddellijk veel Die zuurstof wordt gevoerd
het
bij
Maar
vuurdrager zonder verbranding.
deze
blijft
de lucht
in
met hem
zuurstof uit
zwavel-potassium, en
in aanraking,
de
dit
dan
lucht verdigt.
wordt eensklaps
geoxydeerd, de zwavel zoo wel als het metaal; er wordt warmte
ontwik-
bij
warmte doet de kool gloeijen, en alles verbrandt onder glimmen en vonkelen, alles wordt nu door de omringende zuurstof der lucht zooveel mokeld, die
gelijk geoxydeerd.
een voorbeeld van zelfontbranding, en toch
Hier hebben wij
ware zelfontbranding, die hier plaats heeft,
zou geene ontbranding zijn gevolgd. In waarheid
is
in
het geone
dus deze verbranding het
gevolg van vermenging van twee stoffen, die oorspronkelijk niet
waren, en
is
want zonder toetreding der lucht elkander
bij
zekeren zin dus gelijkstaande met de ontvlamming van een mengsel
van terpentijnolie met rookend salpeterzuur.
Maar wij onderscheiden de
soort van ontbranding, die wij
in het voorbeeld
van den aluin-pyrophoor hebben aangeduid, ter dezer plaatse, omdat het voor de toepassing van gewigt
Er
dus eene
is
behoeven
te
komen, om
Zij
ontbranden.
te
branding, alzoo opgewekt, deeld.
is.
van stoffen, die
soort
kan
slechts
met de lucht
in
aanraking
De ver-
3Ien noemt ze pyrophoren.
aan allerlei zelfstandigheden worden medege-
alzoo zeer te schuwen.
zijn
Onder de pyrophoren behoort vooreerst
die
van
Homberg,
bereid door pot-
assa-aluin te verhitten met koolpoeder, suiker, meel enz. Voorts wordt er een
verkregen door gloeijen van zwavelzure soda, of zwavelzure potassa met kool, Men kan zeer verook door sterk gloeijen van koolzure potassa met kool. schillende mengsels gebruiken, en de ervaring heeft geleerd dat,
sterk gloeijen vooral, een goode
wezig zijn van een potassa- of sodazout,
bij
pyrophoor wordt
sommigen
natrium
wijst,
ondersteund bereidt
verkregen,
reeds op
door het
men, wanneer
fijn
hetgeen
zich
zelf
verdeelde
in
het aan-
bij
ontbrandbaar koolpoeder.
in
op herleid zuurstof,
Een
potassium
maar
zeer goede
hier
pyrophoor
gelijke deelen gebrande aluin, gebrande koolzure
en zwartsel, innig zamen gemengd
en
in
een glas
in
of
nog
potassa
zand geplaatst, sterk
gegloeid worden en onmiddelijk daarna de opening van bet glas gesloten wordt.
(Mémoires de VAcadémic, 1710 en 1711.)
Den eersten pyrophoor, door Homberg ontdekt, had
hij
bereid, door excreta
— OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
8
met
van menschcn
aluin
te
Lemery
branden.
loerde, dat in de plaats der
exereta honig,, suiker of meel konden gebezigd worden.
—
1714 en 1715).
Volgens
Scheelk en Bergmann
(Méin. de r Académie,
men
leerde
ook andere
zwavelzure alkalische zouten gebruiken, en onder anderen ook uit een mengsel
van
potasch, i deel zwavel en 4 deel zwartsel een goeden pyrophoor
deel
1
bereiden.
Vooral heeft Proxjst {Journ. de Pliys. Tom. 13, p. 45'i) de kennis van de
pyrophorcn uitgebreid; maar de nieesten vallen in de reeks der reeds genoemden. De lot nu toe behandelde pyrophoren zijn derhalve: fijn verdeeld potassium
met
of sodium
fijn
kolenpoeder, of
met fijn koleupoeder. Gay-Litssac {Ann. do Ch.
de
el
verdeeld sulphuretum potassii of sodii,
Tom. 57 is; 75
Phijs.
kooipoedcr hierbij niet noodzakelijk
dat
toond,
fijn
p.
415) heeft aange-
d.
aluin
met ö,ö deel
zwartsel, door branden tot ecne roodbruine massa gebragt, ontbrandt insgelijks.
Hier zijn enkel zwavel-metalen mogelijk; de kool zure
potassa,
met 7,5
gegloeid
zwavelzure potassa met 15
Ook
hier
is
d.
d.
is
— 27,3
verbrand.
Zwavel-
zwartsel, gaf geen pyrophoor, maar '27,3
zwartsel een zeer sterk en snel ontbrandenden.
weder zwavel-kalium de oorzaak der ontbranding, ondersteund door
het vermogen der overgebleven kool,
om
Gat-Lussac
zuurstof op te slorpen.
beeft verder de wijze nagegaan, op welke een pyrophoor uit gebranden potassa-
en
aluin
zwartsel
tot
stand komt.
Daarbij
is
het gebleken, dat
branding van den pyrophoor zeer veel zwavelig-zuur
een
halve
kalium polysulphureet
zijn
vrij
K
want van
gevormd,
de ont-
bij
komt. Er moet der-
S
ontstaat bij
S0% KO.
oxydatie
Uit de zamenstelling van den aluin,
sulphureet kelijk te
kalium,
van
S0% KO + oS0%
onder het gloeijen van aluin
^0%
Al
met
is
een poly-
kool, zeer
gemak-
verklaren.
Uit deze ontwikkeling van zwavelig-zuur vloeit dus tevens voort, dat er geen vrij
kalium in dezen pyrophoor voorhanden
no
nader,
door dat
hij
den pyrophoor,
in
is.
Gat-Lussac
ovei-tuigdc zich
water gebragt, geen hydrogenium
zag ontwikkelen.
Daar
bij
gevonden had, dat de kool
ding van den pyrophoor, onderzocht
Het bleek, dat
zij
hij
niet onvermijdelijk
te
nemen,
tot
de ontbran-
ook, of de aluinaarde wel noodig was.
kon ontbreken, maar dat door haar de poreusheid der massa
wordt bevorderd, en daardoor bet vermogen, op
is
om
in
korten
tijd
veel zuurstof
VAN STOFFEN,
9
IN SCHEPEN GELADEN.
Den steiksten pyroplioor bekwam hij door 27,3 d. zwavelzure potassa (1 aeq.) met 15 d. kool (2 aeq.) te verhitten. De verbranding, hiervan veroorzaakt, noemde Gat-Lussac voor hem gevaarlijk, bij het overbrengen van den pyrophoor in een glas
*.
men
«Sedert eeuwen bedient
zich van buskruid en
«kort geleden bespeurd, dat hetgeen het na de
«goede en voor de opent MoRiTZ
Meyek
gen over deze
stoffe.
onvolkomene verbranding van het kruid,
nog droog zijnde weg,
men
jjakt
eenige minuten warm, en
kaliuni
het
in
er
in
zag
voorts
potassa in voor;
het zwavelhij,
hetgeen
dien, uit zwavelzure potassa
reeds gevonden had, dat drooge lucht geoiic
Deze pyroplioor van
en
ontbranding voort-
Meter
dus in wezen aan den laatstgenoemden ge-
is
Zijn voorkomen op plaatsen, waar geschut gelost wordt, verdient in de
lijk.
aan teruggebleven brandend
schut, niet
den toegeschreven, die
soms
het terugblijven van dezen pyroplioor in het ge-
Aan
toepassing behartiging.
bij
het
buskruid, moet de ontbranding wor-
genoeg schoonmaken
niet
van
het
geschut
ontstaat.
Pleischl
deelt
vellevcr in eene
mede
{Sclnveigger' s Joiirn. Bd.
Apotheek eenmaal van
aangewend, was gebezigd
door de kool dier bruine
anders
bij
• In Pogfioml. Anmil. lid. zijn,
vindt
VintllAND.
men
573, 1825), datzwa-
Maar de potassa, daar-
van alcohol, en daarbij bruin ge-
de zamensmclting dier potassa met zwavel, meer poly-sulphureet van kalium gemaakt, dan
gewone potasch.
waarin
13 (1828) S. 303,
in de noot
S.
bij
stoffe,
het gebruik van
44
zelf ontbrandde.
ter rectificatie
Hierdoor werd alzoo,
worden.
men
Meter vond
is,
maar wel vochtige.
bragt,
toe
het binnen een
vrijen toestand niet
maar poly-sulphureet;
ÜAY-LussAC van den aluin-pyrophoor en van kool bereid,
is
gemengd met zwavelzure en koolzure
Kalium komt
uni-sulphureet,
wordt het na
of wol, zoo
papier
water ontwikkelt het geen hydrogenium. niet
zwakke
hoofdbestanddeel van dit overblijfsel
liet
zwavelkaliuni,
en kool en eenige zwavel. in
bij
neemt men het echter
vochtig;
snel
eene hoeveelheid van 1 lood,
hij
kwartier uurs aan het branden,
want
een
wordt zulk een vast overblijfsel het meest gevormd-
In vochtige lucht wordt dit ovei'hlijfsel
men weet,
eerst
achterlaat,
Pogg. Ann. 1829 Bd. 16 S. 557. eenige opmerkin-
in Bij
ladingen en korten loop,
gelijk
men
heeft
Met deze woorden
pyroplioor is."
gevaarlijke
Artillerie
toch
verbranding
Eerst na ecnigen
deze
menige bijdrage aangehaald.
UEB KUNINKI.. AKAÜEMIE,
DEET,
1.
proeven
tijd
ontbrandde
van Gay-Lussac overgeno-
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
10
een gedeelte hiervan, dat, ter gcreedniaking van don inhoud van een recept, de in eene geslotene
uit
bewaarde
flesch
genomen en aan de
massa
hicht
blootgesteld was.
De staan
opgeteekend:
loodzoulen met
vaten verhit heeft, b. fijn
ligchamen
klasse dezer pyrophorischc
v.
zeer
is
organische
groot.
zuren,
Wordt
achtergelaten.
bekende
men
gesloten
in
Door de verhitting worden
wijnslcenzuur loodoxydo.
verdeeld lood en kool
Als wel
die
mengsel aan
dit
de
lucht
blootgesteld, geheel afgekoeld en des noods lang geleden bereid zijnde, zoo zal
zuurstof der
de
lucht
alweder
verdigt worden; er zal van
worden; de kool verbrandt en er
Ook
dit
de jioreuse
door
beide
blijft
van zelfverbranding verdient;
om
noodzakelijk,
Serullas
haar voort
hier
brengen, maar deze
te
Men
cmeticus bereid.
uit tartarus
er geene brandbare gassen
meer uittogen en
Er
koolpoedcr met antimonium en kalium over.
het geval
is,
blijkt
lucht
Phijs.
1821) op
verhit dit zout zoo lang in
tot
blijft
naam
van
ook volkomen genoeg.
is
een glas,
lijk
kool,
meest den
toetreding
opmerkzaam gemaalït (Jonrn. de
heeft het eerst
een pyrophoor,
die het
wederom
echter
is
en
en glimming veroorzaakt
loodoxyde over.
een voorbeeld van eene verbranding,
is
hier lood
stoffen,
ontstaan
oxydatie
het glas daarna.
sluit
Dat
laatste
dit
werke-
de sterke ontleding, die water daardoor ondervindt.
uit
Wordt namelijk dit zwarte poeder met water bevochtigd, zoo wordt het water met kracht ontleed. Maar ook in vochtige lucht ontbrandt het; het is een der pyroplioren, die met omzigtiglieid moeten behandeld worden, wil men zich vonken
niet aan omslingerende
wanneer de pyrophoor met water
blootstellen,
wordt bevochtigd. Zeer vele metalen, mits uiterst als
de aluin- en lood-pyrophoor.
eene lage temperatuur
kan met de lucht zuurstof op.
voor de
vrij
Het te
tot
is
als
verdeeld, verkeeren in
men
late
of
geval
waterstof
bij
Dit poedervormigc ijzer
bekoelen.
aanmerking komen,
bij
hetzelfde
3Ien herleide ijzeroxyde door
ijzer;
niet in
lijn
verbrandt,
het
den lood-pyrophoor; de kool
is
het
neemt
niet noodzakelijk
ontstane verbranding; het poedervormigc metaal verdigt in het
voorbeeld van het ijzer, zelf de zuurstof der lucht.
Bor.ssiiVGAHLT heeft (Ann.
pyrophorus beschreven, die
uit
de
Cli.
fijn
cl
de
verdeeld
Pliys. ijzer
Tom. 53
oplossing dezer twee metalen wordt nedergeslagen door derslag in eenen stroom waterstof hci'leid. Deze slolVe
rophorisch.
liicr heeft
men met twee
p.
441) eenen
Eene ammonia en het ne-
en platina bestaat.
is bij
uilnemeiidheid py-
poreus verdeelde metalen
te
doen, welke
VAN STOFFEN,
beide gassen vcrdigteii^ vooral het platina; terwijl het zuurstof uit de lucht, als enkel
fijn
Bd. 7
155)
S.
zijn
veel kennis
wij
207, Bd. 5
S. '258 en
1
aangaande de pyrophoren ver-
Behalven de genoemde metalen, kunnen in
schuldigd.
verdigting van
ijzer, bij
verdeeld ijzer gloeit en geoxydeerd wordt.
Aan PoGGENDORFF en Magnus (Pog. Ann. Bd. S. 81,
n
IN SCHEPEN GELADEN.
verdeelden toestand
fijn
pyrophoren optreden: nickel en kobalt, uran en anderen; voorts platina, salammoniak met kurkpoedcr gegloeid, kopergroen met kurkpoeder verhit. Van uran-verbindingen zijn er meerderen, die wanneer zij door hydrogenium geals
desoxydeerd
zijn,
vooral uranas
Bd.
vuur vatten in de lucht, b.
lerri,
alle
baltpoeder,
(Arfvedsoiv
het
uit
S.
hydrogenium
oxydc door
hield.
Hij
sloeg eenc oplossmg van
ko-
81, 1825.) wordt zuiver bij
herleid, niet
roodgloeihitte
de lucht onder gloeijen geoxydeerd, wel, wanneer
in
Pogg. Ann.
in
'258 en
267, 1824.) 1, Naar Magnus {Poggciid. Annalen, Bd. o S.
uranas plumbi, uranas barytae,
v.
door waterstof herleid.
dit
poeder aluinaarde in-
met koolzure polassa ne-
kobalt en aluin
Het overblijvende dit hij de roodgloeihitte met hydrogenium. was pyrophorisch. Voor ijzer en nickel vond hij hetzelfde. Maar hij vond, dat deze drie fijn verdeelde metalen, geheel en al zuiver
der en herleidde
en
vrij
van aluinaarde, mits onder de
insgelijks pyrophorisch
roodgloeihitte,
zijn.
metaaldeeltjes
Derhalve weerhoudt de aluinaarde de
om meer
of
min zamengesmollon
hij
de
roodgloeihitte,
worden, Avaardoor het vermogen om
te
te
ontbranden kan verloren gaan.
Voor reductie van ijzer-oxydc door cene temperatuur van kokend verhit, geeft insgelijks
Stkomeyek
heeft in
hydrogenium
ijzer,
tot
0.\alzuur
kwik* voldoende.
vond Magivus zacht
ijzer-oxyde,
een goeden pyrophoor. Pogg. Ann. Bd. O
S.
All
trachten te beweren, dat
de herleiding van ijzer-oxydc niet geheel tot metaal, maar voor een deel tot
oxydulc opklimt; maar
Van
die
Magnus
heeft dit
(1. 1.
S.
529.) teregt wederlegd.
ligchanien zijn er nog vele anderen; de gegeven voorbeelden
gen voldoende
zijn.
Eene oplossing van phosphorus
in
zwavelkoolstof,
breid en aan de lucht blootgesteld, geraakt in vlam. tot
metalen.
De phosphorus
zwavel-koolstof verdani|)t;
zoo lang
vloeit
die
over Dit
een
uitge-
papier
voorbeeld
behoort
dat der pyrophoren en der zeer
het verschijnsel, ovei'oenkomstig met
verd(!elde
mo-
fijn
verdeeld
over het
verdamping duurt,
is
er
fijn
papier;
geene ia*
de
ver-
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
12 branding;
zij
koude voort.
l)rengt integendeel
geworden van zwavel-koolstof, of de
droo"'
Maar zoodra verdeelde
fijn
papier uitgebreide phosi)horus, in denzelfden toestand
het papier niet
is
en overal
verkeerende
over het
als het reeds
genoemde fijn verdeelde ijzer, neemt zuurstof uit de lucht op, wordt daardoor verwarmd, en de phosphorus, die reeds hij 75' ontvlammen kan, geraakt in brand en met hem het papier. Deze in de Scheikunde wol bekende voorbeelden van onlbranding kunnen met vele anderen vermeerderd worden; dit is echter hier onnoodig. De medegedeelden
of fijn verdeelde
van deze
aard
Men kan
lichten.
zelfontbranding toe te
vatbare poreuse,
om den
voldoende,
zijn
van dusgenoemde
soort
haar dus omschrijven: voor oxydatie
ligchamen, aan de lucht blootgesteld wor-
dende, slorpen zuurstof op, in korten
tijd
en
ecne hoeveelheid, dat er
tot zulk
genoegzame warmte ontwikkeld wordt, om de zuurstof eene scheikundige verbinding met de vaste ligchamen Ie doen aangaan, welke dan, onder verspreiding van warmte en licht, tot stand
dat
is,
onder
de verschijnselen der verbranding,
der
dusgenoemde zelfonlbrandings-ver-
komt. opzigt kan
In zeker
aan deze
rij
schijnselen gehecht worden, hetgeen de platina-spons oplevert,
wanneer
zij
aan
oenen stroom van zuurstof en waterstof, of van zuurstof met brandbare gassen
gemengd, staat
Ook de platina-spons
blootgesteld.
is
verhoogde temperatuur
gassen
tot
door die
verdigt
verdigting
en
er ont-
die gassen,
daardoor
verbinding der
een nieuw scheikundig ligchaam.
Intusschen werkt het platina hierbij nog op eigenaardige wijze; want, hoezeer veel langzamer
en
zonder
platina brengt hetzelfde voort.
verschijnselen
—
Men
van
verbranding:
heeft die verschijnselen
van Calalijlische aangeduid, omdat de vaste ligchamen ook, waarvan de werking uitgaat, hier b.
opwekken, maar overigens
in
v.
—
platina-spons
oen
plaatje
met den naam
of welke stollen dan
—
wel de werking
den kring der werking niet opgenomen worden
kunnen.
Hetgeen Döbeuei>er het eerst voor platina-spons gevonden had, namelijk, dat
zij
hydrogenium en oxygenium zamen verbinden kan,
NARD en DuLONG bevestigd.
Zij
daarbij
den daartoe
later
door
Thé-
voor andere poreuse en ook hoekige en scherpe ligchamen
vonden,
dat
palladium,
rhodium en
iridium
zich
bijna
als
hunne oxyden almede dezelfde werking vertoonden, Osmium, goud, zilver, nickel, behoeftevens herleid werden.
platina verhielden en
maar
is
—
naar
dat
verschillende
toestanden,
waarin
zij
verkeeren
— eene
VAN STOFFEN,
IN SCHEPEN GELADEN.
1,"
meer of min verhoogde, hoezeer dan ook
niet hooge temperatuur. Ook houtskool, puunsteen, hergkristal, glas, porselein bragten het verschijnsel voort onder o50' C, maar zonder daarbij zelf gloeijend te worden of het gas te doen vlam
vatten, mits
zij poedervormig waren en een scherp poeder opleverden. Naar de proeven van DöBEREmER worden 728 maten hydrogenium in eene maat plalina-spons verdigt, terwijl van zuurstof 200 a 250 malen daarin verdigt worden, met eene kracht van 800 lot 1000 almosnheren. (zie Poo Am, i v J Bd 17 .S' 106, Bd 51 S 512.) •
vermogen van platina-spons moge in dommelijken aard zijn, zoo als de plaatjes Dit
dit
metaal voor een deel van eigen-
platina leeren: voor een ander deel behoort het in platina-spons aan do poreuse natuur van dit ligchaam; want in allo poreuse stoflen vinden wij het in meerdere of mindere mate, maar tocii vooral kool, eene stoHe, waarbij wij zeer bepaald moeten stilstaan. Ten aanzien van het zelfontbrandbaar vermogen van houtskool, zwartsel of soortgelijke stoflen, verdient het volgende vooreerst eene nadere vermelding: Alle poreuse ligchamen nemen, naar uitvoerige proeven van Fontana, van Noorden en Rouppe, en Morozzo (Morozzo in Journ. de Phijs. Gilb.
m
A„n.^ 1804,
Bd 3
Bd 17 S 239
—
1783,
Noorden
v.
en'
Rouppe
in
Scherer's Journ.
300) in meerdere of mindere mate gassen op, dampen, vlugtige doevan vaste slolfen afkomstig. De Saussure vooral hoeft dit uitvoerig onderzocht. Dampdeelen van muskus, kamfer en andere reukgevende stoffen, l)lijven lang hangen in wollen kleederen, en wel des te langer, naarmate zij donkerder van kleur zijn. Hoe poreuser de stoffen zijn, des te sterker is de opneming van gassen of dampen. Poreuse, versch uitgegloeide houtskool, of versch bereid zwartsel, heeft deze eigenschap in eene hooge mate. Houtskool van beukenhout kan zelfs 90 m. ammoniak-gas, 83 m. clilorwaterstof-gas, .S'
len,
65 m. zwa-
vehgzuur-gas; gas
35 m. koolzuur-gas; 9,25 m. zuurstof-gas;
opslorpen,
indien
zij,
versch
7,5 m. stikstof-
uitgcgloeid in deze gassen gebragt wordt.
(De Saussure). De opslorping van zuurstof-gas duurt veel langer dan bij andere gassen en gaat gepaard met vorming van koolzuur. En van dampkringslucht kan zij, versch uilgegloeid, zoo veel opnemen, dat haar 10—20 gewigt
p. c.
vermeerderd wordt.
waterdamp stol
IS,
(lat
zijn, dit
brandbare! kool vrij
Redenkt men
maar dat eene gas in korten
gi'ootc
tijd in
nu,
hoeveelheid der verdigle
stoffen
zeer gecondenseerden toestand
wordt opgenomen; dat
bij
wordt; dat hier die verdigting zeer sterk
alle is;
om
dat daaronder zeker stikstof en
zuur-
in
de zeer
vcrdigting van gassen
warmte
dan kan het gcene bevreemding
4
OVER LE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
1
wekken, dat versch uilgcgloeide houtskool of zwartsel zoogenaamde zelfontbranding kunnen ondergaan.
Inderdaad
ontbranding geschiedt altoos op eene enkele plaats,
met verdigte zuurstof, in
tijd
De
verschijnsel daarvan menigvuldige malen waargenomen.
is dit
hij
is
maar het geheel, doortrokken
uitnemenheid brandbaar en ontbrandt
korten
in
massa.
Het verschijnsel van verdigting van gassen vertoonen de poreuse ligchamen in
alle
meerdere of mindere mate. Zoo vond de Saussure, dat
plaats lieefl
zij
n meerschuim, kleefschilfer van Menil-Montant, asbest, zijden, wollen weefsels, hout; maar ook gladde ligchamen doen zelfontbranding heeft
Magnus
metaul-vijlsel,
kunnen
te
zonder evenwel daardoor alleen ooit
dit,
Van de
doen ontstaan.
{Poggciid. Ann. 1853, N'. 8 S. G04); van zand, poeder van glas,
hebben Jamin en Hertrand
May.
{Pliil.
Worden nu
beslissende onderzoekingen medegedeeld.
ligchamen van poreusen aard
— waar
Aurj.
1855, p. 156)
dit plaats
En
zulk een,
zijn
dal de
die poreuse ligchamen
brandbaar en
verbranding voeden kan, dan zijn
zelfontbranding, door de
hebben
de oppervlakte zoo veel grooter
waar verschillende oppervlakten zich, door nabij elkander gelegen dersteunen.
op de op-
reeds gassen
meer moet
pervlakte van gladde ligchamen verdigt, zoo veel te bij
verdigting op glasstaafjes
warmte aangezet,
alle
is
is,
on-
te zijn,
het verdigte gas
voorwaarden daar
tot
Avelkc»bij de verdigting van het gas
wordt.
vrij
Magivus vond,
men
dat platina-spons van zwaveligzuur slechts
l
\m\ zijn volu-
de Saïjssure gevonden heeft, dat houtskool van dit gas 05 maal haar volumen verdigt; eene hoeveelheid, die Magivus niet overdreven verdigt;
vond.
terwijl
In kool huisvest dit
vermogen derhalve
Het vermogen van houtskoolpoeder, in
p.
om
in
hooge mate.
van zelf te ontvlammen,
de buskruid-fabriek te Essonne in het groot gezien {Journ. de
Aim. de Chimie
423.
Tom 45
de Phijs.
T.
35
p.
93). Wij zijn aan
is in
PIiijs.
Aubert (Aiw.
1802 1807
de Ch.
et
De was reeds vroeger waarhet oogenblik, dat men de kool begon lijn te malen; maar ook in p. 73) daarover gewiglige onderzoekingen verschuldigd.
zelfontbranding van houtskool in buskruid-fabrieken
genomen
o[i
het poeder, dat reeds eenigen
lijd
gehaalde zelfontbranding in 1802
Esquerdes,
in
1828
In
bereid te
ols''=n
ontstaat in
zij,
1824
zoo als in de reeds aante
lionchet, in
Mets. In deze laatste plaats ontbrandde er
van houtskool in de buskruid-fabriek van
den
is,
Essoime,
iMaart bereid was.
De
kool
zelf,
was op
den S^c" April,
80
1825
kl.
te
poeder
terwijl hel poeder
dezelfde wijze bereid, welke
men
VAN STOFFEN,
de fabriek steeds gevolgd had^ zonder zelfonlbranding
«II
wat opmerkelijk in
En,
Ie zien ontstaan.
herhaling met poeder dcrzoH'de kool, had hetzelfde plaats,
— Aubert bekwam
na 24 uren.
ook
bij
is,
lö
IN SCHEPEN GELADEN.
hieruit aanleiding
verband met de wijze van het buskruid
nadere proeven, vooral
tot te
lijn
maken. Zijne uitkomsten
waren de volgende:
Met bronsen kogels
fijn
driemaal geringere ruimte fijn
verdeeld, slorpt
zij
gemaakte kool wordt zeer in,
dan
in
verdeeld en neemt eenc
fijn
stukjes van 15 a IG cent. lengte.
Zoo
zeer veel luchl op gedurende eenige dagen en verwarmt
170' a 180' G.
zich daardoor tot eene temperatuur van
Deze opslorping
is
de
oorzaak der ontbranding.
De ontbranding
12 a 15
begint in het midden,
centimeters onder de op-
temperatuur gevonden wordt,
pervlakte, waar steeds de hoogste
hetgeen
kan verklaard worden, dat de buitenste laag door afstralende warmte wordt afgekoeld.
Aubert
zijne opmerking, dat het
schijnt dit anders op te vatten.
Gewigtig
meer naar onderen gelegen deel der kool
dus
steeds
echter
is
niet ver-
brandt, en er slechts een gedeelte in de verbranding wordt begrepen. Die op-
merking bevestigt geheel onze voorstelling, welke hierop neder komt:
De
lucht verdigt zich in de kool, op
aanraking
beneden
is;
toe.
in
Daardoor wordt warmte
van deze warmte door afstraling;
maar hetgeen onder lot
Er
is
zij
15
kunnen daarom
centimeters
—
—
niet in brand geraken;
zoo als de proef leert,
heeft die
afkoeling niet onder-
door de bovenliggende laag beschut geworden tegen
is
langzaam naar
maar de buitenste lagen verliezen
vrij,
die buitenste lagen gelegen is
eene diepte van 12 a
gaan,
de plaats, waar die met de lucht in
eene ton geplaatst, alzoo van boven af aan,
die
afstraling.
echter nog lucht genoeg doorgedrongen, zuurstof genoeg opgenomen, en
de hoogste temperatuur ontwikkelt zich er; daar ontstaat de verbranding.
daaronder
is
minder, nog lager
is
IMaar
geen zuurstof opgenomen door de kool; daar
kan dus ook geene ontbranding ontstaan of voortgaan; de gloeijende laag beschut
al
wat daaronder
ligt.
Deze verklaring komt ons voor, volkomen rekenschap af door Aubert aangevoerd. Aubert vond voorts niet, dat
te
leggen
van de
feilen,
do vochtigheid der lucht of de
tcmperatuui'
op de zelfontbranding invloed hadden;
meer het vermogen van zelfontbranding had, dan minder hard gegloeide, derhalve hoe poreuscr, hoe meer onlbraiidbaar. Hij vond dat hard iiilgegloeide kool
Zwarte, hard uilgegloeide kool moet,
om
het verschijnsel te vcrloonen, tot
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
16
eenc hoeveelheid van ÖO
zamen
kl.
zijn;
hij
minder hard gegloeide koolpoe-
der-soorten moet daartoe eenc grootere hoeveelheid vooihanden wezen.
Des der
zekerder en sneller zal de zelfonlhrandiiig ontstaan, naarmate er min-
te
verloopt, tusschcn het hranden van de kool en het fijnmaken.
tijd
Niet slechts wordt er dampkringsluclit gevorderd voor de zelfonihranding van
maar de lucht moet ook vrijen toegang hehhen; met de lucht wordt ook waterdamp uit de lucht opgenomen. kool,
Onder het fijnwrijven van kool wordt de lucht niet veranderd. Zwavel en salpeter verminderen het vermogen van kool, om lucht op
men
tot
hierbij
toch
gemaakt.
Daarom
vrij
van dien aard
sel
wordt
onthranding;
te
bewaren, na de
de proeven van Aiibert vloeit
Uit
dit
verdeeling en groote hoeveelheden
lijne
gecondenseerd en
door
raadt hij aan, niet Ie veel versch bereid
elkander
bij
lucht
er
te
ne-
warmte
meng-
menging.
belangrijke resultaat voort, dat zeer
koolpoeder twee voorwaarden zijn
ter
zelfontbranding.
Beide punten vloeijen ook voort uit onderzoekingen van IIadfield (Phil. 3Iag.
Tom la
1), die
p.
kolenpoeder,
hoeven.
om
Ook
gevonden
van zelf
hij
heeft,
dat kleine hoeveelheden zelfs van zeer
lijn
ontvlammen de temperatuur van kokend water be-
te
vond, dat in groote massa's poeder van kool, de ontbranding
op eenigen afstand onder de oppervlakte aanving.
Behalve de proeven van Pruissischc Begering
Aubert en Hadfield
andere
zijn er
onderzoekingen daarover
in
bovendien op
last
het werk gesteld,
der Ie
vinden in Joiini. für Pr. Chemie i'ftH Erdmann en Schweigger-Seidel, 1850, Wij gaan echter deze meei-endeels met stilzwijgen voorbij, Hd. 9 S 101. hoezeer
zij
menige bijzondere omstandigheid, die op het
brengen van zelfontbranding In de hoofdzaak
in
al
of niet te voorschijn
koolpoeder van invloed zijn, nader doen kennen.
komen de uitkomsten met
die van
Axjeert overeen; vooral ook
de aanwijzing der plaats, waar de meeste warmte ontwikkeld wordt.
in
lu de
IVuissische proeven was dit 5 duim onderde oppervlakte en in het midden onder oppervlakte.
ilic
Naar onderen en naar de randen van bet
was, nam
vat,
waarin het kool-
De ontbranding geschiedde poeder bevat dus ook hier op eenc plaats, waar de luclit kon toetreden, maar waar de uitstraling der warmte door boven geplaatste lagen belemmerd was. Hier ontstaan, werd zij noodwendig naar de oppervlakte overgedragen en in zijdelingsche rigting
de temperatuur steeds
af.
verspreid.
Van deze uitkomsten
willen wij er eene mededceh-n, waaruil het blijken kan.
dat in
de
verhitting
17
IN SCHEPEN GELADEN.
VAN STOFFEN,
des koolpoeders gelijken tred houdt met de vermeerdering
gewigt, alzoo met
der hoeveelheid gecondenseerd
het klimmen
06 uren na de verkoling van hout, werd de kool
fijn
gas.
—
gemalen, en 100 pond
van het poeder gedaan in een open ijzeren vat, op eene balans met tegenwigt in
evenwigt geplaatst.
Een thermometer was 8" diep onder de oppervlakte in het midden der massa geplaatst. De proef werd den 25 Sept. genomen. De lucht temp. was 12'Reaum: Temp. der
Sa
uren.
kolen
O
Gewiglsvermeerdering in looden.
14 25 26
1
2 o 4 5 6 7
Reaüm.
31
.....
.
8 9
10 11
12 13
oö 35 37 39 43 45 47 49
10.
51
11.
31
54 56 58 60 62 64 66 79 82 90 107 127
33 06
Onthranding.
14 15 16 18 21
22
24 26 28 30
2,5,
141
4,75.
—
6,75. 7,75. 9.
— — — —
13.
16.
23. 25,
—
27. •
28.
—
30,5.
14 Vi:i:llAND.
DEK KONINKI.. AKAPEMIE,
DEEI- I.
OVER DE OORZAKEN DER ZELFOiNTBRANDIJNG
18
De vcrnieerdcring derhalve ongeveer
Deze proef
der
aard
gewigt, ten gevolge van de
het groot,
in
voorkomende,
verslag
zelfde
in
lucht,
verdigle
bedroeg
p.c.
1
overeenstemmende met andere proeven, geen
laat
zelfontbranding in koolpoeder;
twijfel zij
is
in het-
meer over omtrent den waren het gevolg van verdigte lucht,
vooral van verdigte zuurstof.
Ook ren
deze proeven werd verscheidenheid opgemerkt, die
in
men
niet verkla-
kon; daar soms van twee even groote hoeveelheden van dezelfde massa
koolpoeder, op dezelfde wijze bewaard en ter zelfder plaatst, de cene ontbrandde, de andere
Hadfield kon met hoeveelheden van 120 pond, kolen, gecnc ontbranding voortbrengen.
üOOO
pond zag
hij
dagen, vóór het
tot
lijd
elkander ge-
naast
niet.
Maar
bij
zelfs
bij
versch bereide
hoeveelheden van 1000
dan nog ontbranding ontstaan, wanneer de kolen 10
tot
— 12
poeder brengen, aan de lucht gelegen hadden.
Maar daarentegen berigt Hadfield, dat stukken houtskool, 3 dagen oud, en IC Engülsche mijlen ver
men meende
in
eenen wagen voortgereden, ontbrandden, zoo
door het fijnwrijven der stukken onder het rijden.
Alle onderzoekers betreffende deze aangelegenheid zijn tot de uitkomst geraakt, dat stukken houtskool niet van zelve in brand
Eén male,
soortgelijk
vermogen
gerooste organische
als
houtskool,
voorwerpen.
zaagsel.
gedaan,
vond, dat wanneer
Hij zij
zij
bezitten, hoezeer in veel geringer
Georgi
gerooste sloffen proeven genomen, als: meel,
kunnen gaan.
rijst,
heeft
mei vele plantaardige
erwten, boonen,
geroost werden en
warm
in
kolTij,
hout-
linnen werden
vroeger of later van zelve in brand konden geraken. (Zie Crell's
Annalen, Bd.
Het eerst
S.
1
dit
is
Berlijn ontstond in
Georgi werd
4H
en 483.)
door
Rude
1794 brand
bespeurd, in bruin geroost roggedeeg, en in
geroost roggemeel
Cichoreiwortels, die geroost
gemakkelijker
lol
waren.
in
Naar
zelfontbranding gebragt,
dan gerooste roggezemclen. In 1704 en 1811 ontstond in Koningsbergen zelfontbranding in groole hoeveelheden gebrande granen. {Gilb. Ann. Dd Go
443—444.)
S.
Georgi en ook van Sommer is dus gebleken, dat gemeel voor zelfontbranding zeer vatbaar is. Zij schrijven dit onrcgte toe aan de ontwikkeling van eene vetle olie, door het roosten gc-
Uit
proeven
van
roost of gebrand teil
vüinid.
De oorzaak
is
zeker niel eonledig. Vooreerst worden deze voorwerpen
door het roosten zeer droog en van water bevrijd, en daardoor brandbaarder; maar
VAN STOFFEN, worden
voorts
—
vlugtigen aard
welke
Voorts
stoffen uit de grootc reeks der brandige vlugtige producten
aanraking met zich
in
ontwikkelend oxygenium,
Van
tot
zeer groot gewigt
kunnen;
wij
19
meer of min verkoold, poreus, en kunnen zij zuurstof der worden er zuurstof-armere producten gemaakt van
zij
lucht verdigton.
IN SCHEPEN GELADEN.
willen,
ten
is
in
de verkoolde
sloffe
zelfontvlamming worden in staat gesteld. de zelfontbranding, die vette ligchamen ondergaan
einde
deze
in
het
licht
te
stellen,
beschouwen ten aanzien van hun vermogen, om gassen
De
vette ligchamen kunnen,
nemen,
te
in
Men onderscheidt men verwen en
de vette oliën.
de vette eerst
verdigten.
te
ten opzigte der hoedanigheid,
twee groote klassen gesplitst worden.
de eerste maakt
—
verdigtend en daarbij warmte
Nemen
om
zuurstof op
wij ten voorbeelde
deze in droogende en nict-droogende. Van vernissen; van de laatste niet. De eerste
droegen niet aan de lucht, dat vast,
is verliezen geen water; maar zij worden toch met eene huid bedekt, en later wordt de geheele massa taai en hard. De laatste worden aan de lucht zuur; men noemt dit rans worden.
eerst
eindelijk
Tot de droogende oliën behooren:
lijnolie, hennepolie^ notenolie, papavervan belladonna-zaden, van crotonzaden, van tabakzaden, van de zaden van Pinus abies, sylveslris, picea, van de zaden van den druif, van zonnebloemen.
ricinusalie,
olie,
olie
Tot de niel-droogende
:
boomolie, amandelolie, raapolie, bcuknotenolie, kool-
zaadolie, hazelnolenolie, olie van pruimenpitlen, mosterdolie.
Beide deze soorten nemen zuurstof
op
andere wijze dan de
droogende.
de lucht op, maar de niet-droogende
uit
Do niet-droogende
in den regel voortlangzaam; de droogende soms in langen tijd weinig of niets, dan eensklaps veel en worden daarbij dan vast. Hierbij worden koolzuur en waterstof uitgedreven en de temperatuur verhoogd.
durend en
De Saussure
heeft vooral dit
volgende oliën namen op:
aniandel
namen: tenolie
Hij
in
olie
j
in
twee
verschijnsel bestudeerd.
maanden
volumen, boomolie
1^
De niet-droogende
dagelijks
in volumina aan zuurstof volumen; terwijl de droogende op-
eene maand henncpolie o maal haar volumen, en
in
eene week no-
8 maal haar volumen.
vond dat deze opslorping zoo wel
bij 10' C als bij 20' G bestond, en derhalve niet geheel van de temperatuur afhankelijk was. Maar ojimerkelijkcr is de waarneming, dat deze opslorping van zuurstof eenige maanden zoei-
tiaag
kan voortgaan en dan eenskla|)s kan klimmen. Eene laag notonolie had 8 maanden boven kwik met zuurstof in aanraking gelaten; gedurende dien
11*
bij tijd
:
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING,
20 had
O maal haar volumen zuurstof opgenomen. Toen vmg ecne veel snelzoodat zij in 10 dagen GO maal haar volumen opslorpte;
zij
lere opslorping aan,
maand Augustus. De warmte had
in de
had plaats
dit laatste
alzoo daarop in-
vooraf scheen de olie door langzame opslorping
vloed; maar
op papier gaf
koolzuur afgegeven;
22 volumina
zij
die snellere,
tot
De
door de warmte ondersteund, voorbereid te moeten worden.
had hierbij
olie
geene vetvlakken meer,
maar was dik geworden. Dit vond
niet alleen voor notenolie,
hij
maar ook voor andere. In het
eerst
geschiedt de opslorping langzaam, gedurende 5 tot 7 maanden; dan neemt
zij
eensklaps snel toe en ontwikkelt dan die warmte, welke haar soms doet vlam vatten.
De droogende
oliën
mogen
in dit uitwerksel van de niet-droogende eenigzins
onderscheiden zijn: beide geven
namen aan
einduitkomst hetzelfde; b.
v. in
4 jaren
zuurstof op voor één volumen olie
niet-droogend
Boomolie,
Amandelolie,
Notenolie, lijnolie
»
»
droogend
Hennepolic,
Wordt
zij als
in
»
gekookt, zoo
neemt
zij
102 115 1G7 11 maanden 155
vol.» » » »
daarna veel sneller zuurstof op; van
daar dat gekookte lijnolie zooveel sneller vast wordt, dan ongekookte. In de-
male
zelfde
Wat vaste
als
vetten,
zij
zij
voor zelfontvlamming meer vatbaar.
van de oliën van vetten aard gezien iiebben,
wij
nemen ook daar
is
zijn,
vast
verloop.
worden
is
Daarom kunnen zij
cacaoboter en alle anderen;
zij
zij
oliën,
peratuur
niet
bij
in
deze soms onmerkbaar in een lang tijds-
massa van zelve ontbranden.
gesmolten of in andere stoffen opgenomen,
slorpen
zij
Maar
slechts dezelfde deelcn aan de lucht aan, en de
daarom
en over eene groote oppervlakte verdeeld, zoo kunnen vette
ook van de
en kunnen rans of zoogenaamd droog worden.
bieden
opslorping van zuurstof
schapenvet,
reuzel,
boter,
zuurstof op,
geldt
snel zuurstof op, en
inderdaad zelve ontbranden.
van zelfontbranding van gewaste
kunnen dan,
bij
Maar
in vluglige oliën,
b. v. zij
—
zich verhouden als
hoogere luchttem-
Zoo staan er voorbeelden opgeteekend
taf.
Traan en andere gemengde vetten verhouden zich
als vette oliën,
en kunnen
zelfontbranding doen ontstaan.
Op
dezelfde
rij
behooren ook vele vlugtige oliën geplaatst
te
worden, oliën
VAN STOFFEN,
algemeen door
die reuk verspreiden en in het
worden, wanneer
terpentijnolie
te zijn,
terpentijnhars. Naar
die ook deze vlugtige oliën daarin onderzocht heeft,
12'
bij
in
verhouding
het eene
tot
week
den
hier
tijd,
Zij
alzoo uit
voort; bij
neemt lavendelolie
in
4
vol.
eene klimming in het opslorpend vermogen,
is
even
tijd
de Saussure,
als bij
de vette oliën. bij
Bij lavendelolie
citroenolie eene
duurde
maand, en
5 maanden, en duurde dan eene
terpentijnolie
voort.
teekent de volgende uitkomsten der hoeveelheden opgeslorpte zuurstoi",
Hij
voor ééne maat
olie,
in de
Lavendelolie
volgende tijden op:
....
»
3
»
Peterolie (steenolie) O
»
Terpentijnolie
De
derhalve zeer
peterolie
vette oliën doen.
schuwen
als
...
119
10 maand.
2 jaar 5
Citrocnolie
te
is
haar volumen zuurstof op en geeft 2
maximimi bereikt was;
eer het
duurde 26 'dagen
maand
C 52 maal
Ook
koolzuur van zich.
terpenlijn
geworden, en terpentijnolie levert na eenigen
aan de lucht blootgesteld geweest
winter-maanden
verkregen worden.
destillatie
De Venetiaansche
daardoor dikker.
de plant
in
'il
aan de lucht blootgesteld worden, ondei' anderen in har-
zij
sen veranderd en
IN SCHEPEN GELADEN.
vol.
weinig, maar de anderen zooveel als sommige
Deze vlugtige oliën
zijn derhalve in zekere
mate even zeer
de zelfontbrandbare vette oliën; hoezeer erkend moet worden,
dat er veel minder gevallen staan opgeteekend van zelfontbranding door vlugtige,
dan door vette oliën veroorzaakt.
liet
kan
bij
het groote vermogen van vette oliën,
alzoo niet verwonderen, dat
zij,
om
zuurstof optenemen,
zoo niet op zich zelve, dan
toch onder be-
paalde toestanden zelfontbranding kunnen voortbrengen.
De ervaring In
heeft dit in elk opzigt toegelicht.
de eerste plaats moet hier de zelfontbranding onderscheiden worden, die
meermalen
is
waargenomen
in
poreuse
voorwerpen, welke met vetten doyr-
vorm ook, met oliën doortrokken, die eensklaps vlam vatten en verbranden. Die ontvlamming berust dan op het vermogen der vette oliën, om in korten lijd eene ruime hoedrongen
zijn:
linnen, katoen, wollen stoffen, in Avelken
veelheid zuurstof op te nemen. Bij
die opslorping
kan zelden,
nimmer, zulk eene tcmperatuurmassa zouden kunnen vlam vallen, dal
misschien
verhooging ontstaan, dat de vetten
in
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
'22
is
met de zuurstof in scheikundige verbinding kunnen treden, onder verspreiMaar zijn die vette oliën in een poreus weefsel van warmte en licht.
ding
opgenomen, hetgeen
zelf zuurstof verdigten kan,
grootere oppervlakte van aanraking
gegeven
olie
eene veel
met de lucht aanbiedt, dan kan,
eenen
in
de opslorping van ziuirstof veel sterker zijn, en zulk eenen graad
tijd,
temperatuur hoog genoeg wordt,
i)ereiken, dal de
De Saussure en anderen hebben
vlam vatten. gelicht; het
hetwelk aan de
om
olie
en weefsel
volkomen toe-
dit verschijnsel
een geval van oxydatie van bewerktuigdc stoffen,
is
doen
te
in elk opzigt
met de voorbeelden der onbewerktuigde pyrophoren, waarvan
gelijk staande
boven gesproken zuurstof der lucht
van warmte en
Condensatie en daarna scheikundige
is.
met het ligcliaam
licht,
verbinding van de
of de ligchamen, en daarbij
verbranding, juist als
het
bij
fijn
verdeelde
verspreiding ijzer, of
den
iduin-pyrophoor.
Ten gevolge van deze met geweefde,
verdigting en verbinding van
de zuurstof der lucht
den vorm van garen,
of in elk geval organische vezelstoflen, in
of in elk anderen,
maar met eene zich oxyderendc vette
stoffe
menignwal
nig onheil ontstaan, menige fabriek in de asch gelegd;
waar het verschijnsel bekend behoorde
plaatse,
En mogen
ontstaan.
te
bedeeld,
is
zelfs
meter
wezen, onverwachts onheil
de boven vermelde voorbeelden der besproken pyropho-
ren van meer scheikundigen aard schijnen, inderdaad minder
gewone
in het
leven worden waargenomen: het laatslgemeldo verdient even als dat van kool-
poeder
alle
overweging, want het komt in het gewone leven veelvuldig voor.
Het zou gemakkelijk genoeg wezen, eene menigte voorbeelden aan van verbrande schepen en magazijnen en gebouwen, waarvan
met
die zekerheid
is
de oorzaak
zij
passen in
der ontbranding
uitgemaakt, welke gevorderd wordt.
halen
men den brand
aan zelfontbranding heeft toegeschreven van vette stoffen; maar ons onderzoek niet, omdat van de meesten
te
Men
niet
kan er on-
derscheidene aangehaald vinden in Gehler's Phys. Wort. Bd. 10, Abt. i, S. '250 en bij
Maar
alle
proeven van
Thijssen Nat.
Bijdr.
I.
i, p.
253.
waarde moeten wij hechten aan deskundigen, proeven
die
juist
opzettelijk
naar
daarover genomene
aanleiding
van
verdachte
eeuw Petersburg onder anwprd, genomen werden door Czernischef, Georgi, Sommer
zelfontbranding, waardoor in het laatst der vorige
deren geteisterd
en anderen.
De
j)d. zwartsel, waarmede een uur lang 35 pd. hennepolicwas geweest en na het afgieten van deze verf in eene hang-
eerste zag •iO
verf in aanraking
VAN STOrrEN, mal werd gedaan, na 19 uren sel
in
IN SCHEPEN GELADEN.
brand geraken.
of houtskool, zelfs grovere stukken, 5 uren
"2,")
Georgi vond,
met droogcnde
aanraking gelaten en dan in linnen gewikkeld, bij uren altoos in brand geraken. Bij nat weder zag
zwart-
dat
vette oliën
droog weder
binnen
in
Ui
hij de reeds ontwikkelde Hennepolie op hennep, wol, een oud wollen kleed, koehaar gedaan, en zamen gedroogd, ontvlamde na ecnige uren. In al deze gevallen is het de olie, die ontbrandt; het weefsel, waarin de olie is opgenomen, dient vooral, om de olie met de lucht meer aanraking te geven. Zoodoende kunnen dan ook, zoo als gebleken is, onverbrandbare
warmte weder afnemen.
stof-
fen, h. V.
de poreuse magnesia-ertsen en anderen met oliën doortrokken, zelve ontbranden, dat is de olie doen vlam vatten, door de oppervlakte, met welke de olie aan de lucht blootgesteld is, te vergrooten. Met welk regt men den
brand van het Pantheon
in üxfordstroet aan de zelfontbranding van ecne witte verf van de magnesia-erts «6/ac/v ivad of Derby shire'' bereid, mag toeschrijven, laten wij wederom in het midden, even als de branden in Petersburg,
Cronstadt, Koningsbergen,
Lyon en andere plaatsen, waarvan de juistheid der berigten falen kan. Wij behoeven echter geene, welligt twijfelachtige feiten,
waar opzettelijke proeven alles hebben beslist. Onder de feiten, die de zekerheid van proeven hebben verkregen, vinden wy er een opgeteekend bij WooDMAjf (Büchner's Reperlorium Bel. 41, S. 450), dat ni
lijnolie
brand geraakte.
in
geweefde wollen
wikkeld, deed een fregat in 5.);
doorgedrongen,
senaal van Brest {Mé}n. de
1811 werd
l'
op dezelfde
in
olie,
brand geraken {Journ.
een andere brand ontstond
In het jaar
sloffen
Eene verf van zwartsel met
wijze
de in
o uren
in
tijds
eene hangmat inge-
Pkys.
Tom. 20,
een schip
in
p.
hel ar-
Académie 1700).
er
welken men aan de bijzondere
in
Pruissen
hitte
menigvuldig brand
van dat jaar toeschreef.
waargenomen,
Sommer
hierdoor, vooral door eenen groeten brand in een oliemagazijn in Koningsbergen, in dat jaar voorgevallen, opgewekt, stelde eenige proeven in het werk, aan-
gaande den invloed eener betrekkelijke lagere temperatuur op de ontbranding van eenige vetten (Gilb. Annalen Dd. 03 S. 426. 1819). Hij
doortrok linnen met olie, wikkelde het zamen, omwond het met flaiK'l in de zon bij 40'. liet werd warm, maar kwam niet tot zelfont-
en lag het
branding, hoezeer de massa inwendig als ellen linnen,
spreid,
met
lijnolie
in
humus veranderd was.
Eenige
doortrokken, werden over een dak in de zon uitge-
daarna in flanel met stroo
gewikkeld,
zoo
dat
alles
zamen een pak
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
2A
vonndc van 12 duim lang en 10 duim een brandige reuk zeer sterk was.
te
Bij
Dit
dik.
Na
pakt en gesteld in een vertrek van 20°.
werd nu
eenen ketel ge-
in
begon
uren
drie
er zicli reeds
toenam en den volgenden dag bot openen van den ketel ontvlamde bet gebeel. ontwikkelen^
die steeds
Soortgelijke proeven liadden dezelfde gevolgen, boezeer niet altijd.
verden allen deze uitkomst, dat met
lijnolie
Zij le-
doortrokken voorwerpen, na eerst
aan eene hoogere zonnewarmte blootgesteld te zijn geweest, daarna in eene veel lagere temperatuur geplaatst zijnde, binnen weinige
maar
ten, (ligen
vaten slechts
in gesloten
uren
in
brand geraak-
smeuling kwamen, die zich door bran-
lot
reuk openbaarde.
Zaagsel, houtspaanders, stroo, werk, bastmatten on andere voorwerpen verhielden zich op dezelfde wijze, mits
Sommer opsluiting
schijnt,
even
tot
bedeeld.
lijnolie
voorgangers, te voel gehecht te hebben, aan
als zijne
voorwerpen
der
met
een pak, aan zamen-vouwing en oprolling,
daardoor eene soort van broeijing te veroorzaken. king
is
liet is zoo:
bij
om
zamenpak-
de afstralende Avarmte minder, en de vcrhoffing der temperatuur door
de opgeslorpte zuurstof grooter,
terwijl
de opgeslorpte zuurstof,
ook
in
het
midden van het pak opgenomen, een luchtledig vormende, weldra door nieuwe lucht kan
Maar
worden aangevuld.
dacht worden, zoo als
bij
hooi;
in
niet
van omzetting van bewerktuigde
geen geval mag hier aan broeijing ge-
aan scheikundige werking, ten gevolge
waardoor het eigentlijke broeijcn
stollen,
tot
stand komt.
Hoezeer eenvoudig,
is
toch
de opmerking van
zonnewarmte daardoor zelfontbranding kan voortbrengen, wanneer
zij
Sommer
gewigtig, dat de
in overigens niet zclfontbrandbarc stoffen
namelijk met vaste
vetten doordrongen zijn.
Onder de smelt-temperatuur kunnen deze zich slechts traag oxyderen en komen nooit in de
zelfontbranding; boven de smelt-temperatuur warmte der zonnestralen verhouden zij zich
tot
—
alzoo zclfonlvlamming
veroorzaken,
indien
zij
in
— en
als
linnen,
velen smelten
oliën
en
kunnen
katoen enz., opge-
nomen zijn. Aan de laatstgenoemde proeven sluit zich menig ander voorbeeld van ontvlamming van stofi'en, die echter volkomen van denzelfden aard is; b. vihukkers-iidit
is
bekend, in dunne lagen over poreuse voorwerpen uitgebreid
zijnde, b. v. over papier,
het linnen, olie
(Ier
met
olie
meer
vlam of
te
kunnen
vatten.
min doordrongen;
De werking
is
dezelfde, als bij
er heeft door de kool en
de
drukkers-inkt zamcn, condensatie van de zuurstof der lucht plaats en
VAN STOFFEN, IN SCHEPEN GELADEN.
25
dicii ten gevolge verhooging van temperatuur, die genoegzaam kundige verbinding met verspreiding van warmte en licht, dat te doen ontstaan.
is,
is
om
schei-
verbranding
Onder de proeven, waardoor de zelfontbrandbaarheid van oliën en kool bewezen en toegelicht werd, behooren die van ons geacht medelid Glavimans (Tijdschrift der Eerste Klasse
van
hel
Instituut,
Deel,
A^"
1851,
p.
192).
De aanleiding tot deze proeven was de zelfontbranding, die nu en dan werd waargenomen van met zwartsel gemengde olie als verwstof toebereid. De.
V: 2'.
algemeene uitkomsten dier proeven deden den Heer Glavimans besluiten: Dat olie en zwartsel zelfontbranding kunnen doen ontstaan. Bij het gebruik van gekookte lijnohe ontstaat zij meer dan van ongekookte.
3'.
Bij geringere hoeveelheden olie en zwartsel ontstaat of andere stoffen zijn tot de ontbranding niet noodig.
A\ Dunne lagen van het mengsel geven echter
veel
zij
meer; zeildoek
meer aanleiding
lot
zelfontbranding. 5'.
De verzending van zulke mengsels
zal het best in gesloten ijzeren kis-
ten geschieden. 6°.
olie
te
Men
behoort zich
bij
de verzending van zwartsel voor de toetreding van
vrijwaren.
Heer Glavimaivs heeft twee proeven met ongekookte gesteld, in beide 2,5 kil. zwartsel met 0,05 en 0,2 olie geene ontbranding plaats. l)e
;
Gekookte
gaf ook niet altoos ontbranding. een ovcrzigt van deze uitkomsten.
2,5
zwartsel met 12
kil.
(Januarij
—
lijnolie
kil. olie,
lijnolie in het
Wij geven
geene ontbranding
werk
6 dagen had er
in
in bijna
in
het kort
twee maanden
Maart).
2,5
kil. zwartsel en 7 kil. olie, in denzelfden tijd geene ontbranding. 2,5 kil. zwartsel en 4 kil. olie, mede op denzelfden tijd, in Januarij, 50' F. gemengd, ontbranding na 22 uren.
2,5
zwartsel en
kil.
bij
1
kil.
olie,
op denzelfden datum gemengd, ontbranding
kil.
olie,
in
na 14 uren.
2,5
kil.
zwartsel en 5
2,5
kil.
zwartsel en 0,2
kil. olie,
twee maanden geene ontbranding.
insgelijks
17 Januarij,
bij
40' F. gemengd,
na 7 uren ontbranding.
Met dezelfde hoeveelheden de proef herhaald 24 Januarij bij 45' F., gceno in O weken. Intusschen was er onderscheid in de zamenvooging
ontbranding
15
VERHAND. DER KONINKI,, AKADEMIE,
DEET,
I.
OVER DE OORZA.KEN DER ZELFONTBRANDING
•20
In de voorlaatste
der stoffen in de twee laatste proeven.
luchtig in een pot uitgestort, niet aangestampt,
de
in
olie
was het zwartsel een dunnen straal
daarover uitgegoten, niet onigeroerd. In de laatste proef schijnt de olie eerst
den pot gedaan
in
«0,2
staat
zijn
te
uder bijvoeging van
en daarover het zwartsel
en voorts «het zwartsel luchtig
kil. olie"
uitgespreid
te
zijn
in
den pot gestort,
(er 2:on-
olie.")
zwartsel en 0,05 olie; de olie was in dotten wit werk opgenomen, en deze waren onder het luchtig geplaatste zwartsel verborgen. Ünthranding na 5 uren. Eindelijk 2,5
kil.
Uit deze proeven blijkt genoegzaam, dat eene b'etrekkelijk kleinere hoeveel-
heid olie de zelfontbranding bevordert; betrekkelijk minder zwartsel
is
eene grootere hoeveelheid
bij
het zwartsel
te
door olie
veel
olie
en
doordrongen,-
de condensatie van het gas te kunnen ondersteunen.
om
eene zomertemperatuur zou echter de uitkomst geheel kunnen verschil-
Bij
len, zoo als uit hierboven medegedeelde proeven blijkt.
Het verdient hier overweging, dat van al de genoemde voorwerpen niet onder schijnbaar dezelfde omstandigheden, ontbranding wordt gezien.
altijd,
Somtijds mislukt de bereiding der pyrophoren, deelde
ijzer niet
gloeijend,
somtijds Avordt
wanneer het met de lucht
in
het
fijn
ver-
aanraking komt, zeer
dikwerf zijn met oliën doortrokken linnen of katoen niet zelfontbrandbaar.
Van een en ander
is
zeer wel rekenschap te geven.
pyrophoor niet hard genoeg gegloeid, dan
is
en zelfontbranding kan niet ontstaan,
wordt
Heeft
steld.
men
bij
al
de herleiding van
ijzer
hij
uit
blijft
niet poreus
genoeg achter,
om
b. v.
de aluin-
ook aan de lucht blootgeijzeroxyde
het ijzer te heet gemaakt, dan smelten de deeltjes ijzer
Wordt
er geen zwavel-potassiuni gemaakt,
door
waterstof,
meer of min zamen, het
zuurstof te condenseren, en schei-
kundige verbinding kan dan niet eensklaps volgen, omdat er geene genoegzaam
hooge lemj)eratuur ontwikkeld wordt. Is
het ook even zoo mogelijk, rekenschap af te leggen van
vlam vatten van geolied katoen of linnen, dan eens niet?
men
alles
gevolgd had, wat met de stoffen in kwestie
korte ontwikkeling hiervan
van het
Het
is
niet overbodig, juist
om
is
hel
dan eens
Voorzeker: indien
ondernomen.
Eene
de practische waarde
feit.
zijn
vooreerst inzonderheid die vette ligchamen, welke
die zelfontbranding voortbrengen
hoogere temperatuur, waarbij
zij
kunnen
;
vloeibaar
zijn,
vaste vetten behoeven daartoe eene
gesmolten
kunnen
blijven
(zie
bladz. 20).
VAN STOFFEN, Voorts
hebben de
zekeren kortoren
droogciide
IN SCHEPEN GELADEN.
oliën
een
veel
27 vermogen,
grooter
om
in
een
zuurstof op te slorpen, dan de niet droogende (z. bladz, 19), en het verschijnsel dor zelfontbranding hangt derhalve zanien met den aard der vette stoffe, waarmede linnen, katoen enz. doortrokken of bedeeld is.
Maar
gesteld,
tijd
is met eene droogende olie doortrokken, dus met eene maar voor dat het linnen daarmede doortrokken werd, was de olie in massa reeds lang genoeg aan de lucht blootgesteld geweest, om veel zuurstof op te nemen. Dan kan zij, na door het linnen opgenomen te zijn, zoo veel minder opslorpen, niet genoeg, om eene zoodanige tempe-
linnen
zich sterk oxyderende,
ratuur to ontwikkelen, waarbij ontvlamming der olie en van het linnen mogelijk wordt. Met andere woorden: de ouderdom der olie, maar ook, of zij meer of min vooraf met de lucht in aanraking is geweest, heeft een beslissenden invloed op het verschijnsel der zelfontbranding.
Doch, de korten
in
olie
versch, alzoo geheel geschikt, om, over linnen uitgebreid,
is
veel zuurstof te verdigten, en er ontstaat toch geene zelfontbranding. Onder anderen kunnen twee oorzaken dit belemmeren: afkoeling van het inderdaad warm wordende linnen, door koudere lucht, die het geheel omtijd
wel afkoeling door verdamping van water, in het niet geheel drooge linnen aanwezig. Inderdaad moeten deze oorzaken, vooral de eerste, als veelal geeft, of
belemmerende, het verschijnsel tegenstrevende, worden ingevoerd, Het is zoo, de olie verdigt zuurstof, wordt daardoor warm, maar de omgevende lucht koelt ook onmiddellijk weder is
onmogelijk.
Het
is
soms meer dan de verwarming was, en ontvlamming
af,
daaraan toe te schrijven, dat de zelfontvlamming
deze voorwerpen zoo spaarzaam geschiedt: de oxydatic
der
maar
en
trager, zij- wordt
door afkoeling
ontbranding; oven zoo als
bij
maar weinig
lijd,
in
een korten
geene warmte en
ijzer
dat
tegengestreefd,
het
roest:
het verbrandt niet,
olie
Dan
is
do
olie
aanraking met een poreus weefsel; dan
alle
maar
voorwaarden later.
is,
het geeft daarbij
b. v.
linnen
met eene
doordrongen, ooit later zelfontbranding ondergaan, dan gedu-
rende hunne toebereiding? in
'
er ontstaat geene
licht.
Maar, vraagt men: hoe kunnen zulke voorwerpen,
oxyderende
van
voort,
neemt zuurstof op,
ijzer
dat
gaat
olie
zijn daar
van
verscher, dan later; dan komt is
dit
zelfontbranding,
Juist, dat de zelfontbranding eerst
aan de en
later
zij
geschiedt thans niet,
geschiedt,
toen ook eerst alle voorwaarden daartoe aanwezig waren. het verduidelijken,
b. v.
bij
zij
lucht blootgesteld;
de toebereiding van het mot
bewijst,
dat
Een voorbeeld kan olie
bedeelde linnen JU*
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
28
was de luchttemperatuur laag;
urn het verschijnsel te ondersteunen
weken ontstaan
(zie
bladz. 20),
uu ceue bepaalde temperatuur
er behoort
wel: onmiddellijk na de toebereiding
temperatuur
die
;
dan
eerst is
na eenige dagen
zal
de
ontstaat
toe,
het linnen opgevouwen
en
ol'
üf
zelfontbranding, alzoo
al
het inwendig geplaatste grootendeels aan de lucht onttrokken, en de oxydatie
Men
der olie heeft langzaam of niet plaats.
en
ontrolt na eenigen tijd het stuk,
het aan de lucht bloot; de temperatuur van don dampkring
stelt
is
hoog, de
condensatie der zuurstof door de olie gaat met snelheid voort en de zelfont-
branding wordt mogelijk, weken of maanden na de toebereiding van het voorwerp. Onder de minder gewone, maar in de scheikunde wel bekende voorwerpen,
met lucht onmiddellijk ontbranden, behooren de zelfontvlambare phosphorwaterstof en anderen; maar wij achten het niet noodig meer die na aanraking
voorbeelden aan te halen van zelfontbranding, die het gevolg lijke
scheikundige verbinding van de zuurstof der
lucht
is
van onmiddel-
met ontvlambare
of
althans verhrandharc stoffen.
/3.
in
Ligckamen, die ten gevolge van broeijen ontbranden.
Eene geheel andere soort van zelfontbranding leveren die ligchamen op, welke het gewone spraakgebruik iieeten te broeijen, en dien ten gevolge soms vlam
vatten.
Voor de toepassing
sel niet
is
het onderzoek naar den aard van dit verschijn-
minder gewigtig, dan van het voorgaande; het
is
er in
menig opzigt
geheel van onderscheiden. Namelijk, voor de onderlwuding der verbranding iiier
de zuurstof der lucht even onmisbaar als
sproken, maar de aanvang van de werking
is
bij
de gevallen hierboven
een
geheel
dndere dan
is
becon-
densatie van zuurstof, of onmiddelijke scheikundige verbinding van deze
met
het brandbare ligchaam.
Zeer gepast kunnen wij de gisting
nemen
in
van
suiker
tot
het aanwijzen der bijzonderheden, die in
branding, althans
bij
alcohol
deze
soort
ten
voorbeeld
van zelfont-
het begin, onderscheiding verdienen.
Suiker, in water opgelost,
met eenig
peratuur blootgesteld, wordt ontleed
warmte ontwikkeld, zoo
in
gist
gemengd en aan eene zekere tem-
alcohol
en
veel, dat het koolzuur als
koolzuur.
Daarbij
wordt
gas ontsnappen kan en de
vloeistof zelfs
nog verhooging van temperatuur toekent. Zou dat koolzuur
gevormd
ware er een ander ligchaam nevens alcohol geboren,
zijn,
peratuurs-verhooging zou aanzienlijk
zijn.
niet
— de tem-
VAN STOFFEN, Beter nog
29
IN SCHEPEN GELADEN.
het volgende voorbeeld ter verduidelijking.
is
den bevochtigt en aan eene zekere temperatuur bestanddeelen der zaden worden
daarbij
blootstelt,
zeer veranderd,
Wanneer men ontkiemen
za-
de
zij;
onder anderen het
zetmeel in suiker omgezet, hetgeen het bereiden van mout in het groot
leert.
ontkieming, of wil men, die scheikundige wisseling goed aan den gang,
Is die
zoo wordt de temperatuur daarbij zeer verhoogd, ten gevolge dier scheikundige wisseling.
Dezelfde
werking, die
onbewerktuigde
zamen
stofl'en,
in
aanraking,
zeer
dikwerf temperatuurs-verhooging doet ondergaan, doet deze ook in bewerkluigde
en in het algemeen kan deze regel gelden: waar scheikun-
stoiTen ontstaan,
komt warmte ontbranding
of
van
wisseling
dige
vrij,
bestanddeelen
plaats heeft,
meerder of minder, soms,
binding of ontbinding, daar
brandbare voorwerpen,
bij
lot
toe.
De werking, die plaats heeft min gedroogde plantendeelen,
bij
broeijing van hooi en andere versche,
sluit zich in
meer
den kring dier scheikundige wer-
king, welke van het levend organisme onafscheidelijk
is.
De
dierlijke
warmte
de uitkomst deels der ademhaling, deels van het chemisme, hetwelk overigens in het geheele dierlijke ligchaam plaats heeft en in het plantenrijk evenis
zeer wordt waargenomen.
Onder het ontkiemen van het zaad wordt de tem-
peratuur verhoogd en houdt gelijken tred met de scheikundige verandering, die
de bestanddeelen van het zaad daarbij ondergaan. Treffend blijkt dit ook het bloeijen van
sommige
planten. In den bloeitijd
op zijn toppunt, vooral in de
tot
is
bij
het chemismus der plant
bevruchtiging betrekking hebbende
deelcn.
sommigen wordt daarbij eene waarneembare warmte ontwikkeld, b. v. bij sommige Arum-soorten. Volgens waarnemingen van de Saussure en anderen, in ons vaderland van onze geachte medeleden G. Vrolik en de Vriese, wordt hierbij eene aanBij
zienlijke hoeveelheid zuurstof veranderd in koolzuur.
In elk geval: scheikun-
is eene bron van warmtc-ontwikkeling, wisseling der bestanddeelen brengt warmte voort, en in zoo verre is het brocijen één met die werkingen van de levende plant, één met de warmte-ontwikkeling, die overal en
dige werking
altijd
scheikundige wisseling schijnt te vergezellen.
Hetgeen
in
het gewone leven het broeijen, b.
v.
van hooi, genoemd wordt,
is
eene wel bekende scheikundige omzetting van bestanddeelen van
in
nieuwe ligchamen, eene werking
van
ligt
liet
hooi
de gisting, eene werking die uitgaat ontlecdbare ligchamen en op andere, daarmede in aanraking vcrkecals
;
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDllNG
,")<)
Hooi, dat een weinig gebroeid
rende, wordt overgeplant.
hoedanigheden verkregen, er bestanddeelen;
tuigde |)laats
getreden,
er
zoo als
is
heeft andere
de bewerk-
in
verdwenen en daarvoor andere
zijn stoffen
bij
lieeft,
eene verandering voorgevallen
in
do
de gisting van suiker, die verdwijnt en in alcohol
en koolzuur veranderd wordt.
Tot het broeijen van het hooi
is
het noodig, dat het hooi niet droog
zij
water ondersteunt de wisseling der bestanddeelen hier, zoo als in het geheele organische rijk en in vele werkingen, die er tusschen ligchamen plaats hebben. Het hooi moet dus nat zijn,
weinig lucht toetreden nig zuurstof,
waarvan,
om
lot
geringe
hoeveelheid
ontleedbare
van
ligchamen
het hooi, die,
om-
de werking uitgaat, in staal van scheikundige
als bij de gist,
werkzaamheid
zetluig te brengen, in
krachtig te broeijen. Voorts moet er een
de bestanddeelen van het broeijende hooi, een wei-
gemakkelijk
de
om
te
zuurstof geschied,
eenmaal door eene zeer
stellen. Is dit
zooveel als
aiengepakt hooi gevonden wordt, dan gaat de
overvloedig tusschen za-
werking voort
van suiker, er ontslaat scheikundige wisseling van
stollen
de gisting
als
en
daarbij
wordt
warmte ontwikkeld. Aangaande de zelfontbranding, door broeijen veroorzaakt, valt vooreer.st op merken, dal allerlei voorwerpen van organischen aard, die nog omgezet kunnen worden, verhooging van temperatuur bekomen bij die omzeiling. Duiven-. te
jnesl in
en paardenmest, onder de mestsoorten welligt hel meest, zoodal die
brand kunnen geraken.
vermogen en
mag
Men noemt daarom
dien mest
verliest door verdeeling over het land.
dien zin heel
in
Hij beval zeer veel
genoemd worden voor de
—
—
in
de voorwerpen zelve voorhanden
en zamenpakking, het
liefst in
ammoniak,
planten, niet door te broeijen.
Tot do voorwaarden van broeijing in dezen zin, bchooren: warmte, elke gisting behoeft die, deze insgelijks; vocht, lucht, hetzij
zelfs
heel, hoezeer hij dit
;
eene hetzij
zekere in
do
voorts rust der voorwerpen
groole hoeveelheid.
Onder deze omstandigheden broeijen zeer vele planlendeelen, die bij het dier omstandigheden tot geene broeijing geraken. De warmte is noodig voor hel opwekken der scheikundige werkzaamheid; maar ontbreken van eene
eene hoogere temperatuur dan de gemiddelde des dampkrings in deze streken, is
er niet voor noodig.
Het vocht, het water dient,
vcrkeerende deelen beweging aan
waren der eenmaal ongestoord
te
Ic
aan de
in
wisseling
bieden; zamenpakking bevordert hel
ontwikkelde warmte, en
doen voortgaan.
om
rust
is
noodig,
om
be->
de werking
VAN STOFFEN,
ol
IN SCHEPEN GELADEN.
Katoen, hetwelk in droogen staal niet het allerminste hroeit, geraakte 5Qsten
jVovember 1810
doordrongen balen Bd. 65, S.
in
massa in brand, terwijl het
een magazijn
in
te
bewaard
Marseille
geheel
werd.
ijzer zeer
heet wordt,
is
van
alle
bekend;
kanten belemmert, dat
het wordt als
gebezigd; ja de temperatuur van broeijend hooi kan stijgen
onder ontwikkeling van warmte en
bonden wordt, dat in
Ann.
{Gilb.
midden van hooibergen, waar
in het
de afkoeling door de lucht
laag
een ingebragt
liet,
ilen
van water
AAL)
Dat die warmte zoo hoog kan stijgen eene dikke
in
met de zuurstof der
licht,
waarbij
lucht ver-
het verbrandt. Het geheele verschijnsel berust
waarbij
is,
proel'middol die,
tot
den aanvang op scheikundige wisseling der bestanddeelen van het hooi,
juist als bij de gisting. Daaruit alleen ontstaat de temperatuurs-verhooging, die
nu het hooi, dat met dampkringslucht omgeven
doet vlam vatten, als werd
is,
het door een gloeijend ligchaam genaderd.
De kennis aan het
verschijnsel van
hetwelk wij
zelfontvlamming,
voorbeeld van broeijend hooi kortelijk hebben ontwikkeld,
van groote waarde.
Hooi
is
in
in
het
de toepassing
gedroogd gras, eene gedroogde plant, zulk eene
is
gekenmerkt is ten aanzien van het zoogenaamde broeijen; integendeel, zeer vele, de meeste planten ondergaan onder dezelfde omstandigheden hetzelfde, sommige zelfs in hoogere mate, zoodat zij, plant,
die door niets bijzonders
hetgeen het hooi in groote massa slechts aanbiedt,
reeds
in
veel
kleinere
massa vertoonen.
De voorwaarden
tot
zelfontbranding zijn evenzoo
Hier,
b. v.
bij
het hooi, heeft
de hoeveelheid
grooter die hoeveelheid, hoe sterker de broeijing;
afkoeling zijn door de omgevende lucht.
massa bci'g
is
om
de broeijing geheel
Het omgekeerde zien wij
bij
king met de lucht overvloedig te
doen ontstaan, terwijl
bij
te
men
om
te
minder
af-
eersl<^
hoe
zal
de
lucht van de geheele
boort midden in den hooi-
voorkomen.
de pyrophoren.
zijn,
voorwerpen
vooral invloed:
want des
Hoe meer de
afgesloten, hoe sterker de broeijing;
luchtkanalen,
deze
der bovengenoemde
hankelijk van omstandigheden, als in de gevallen rubriek.
bij
Daar moest
tempera tuurs- verheffing
juist de tot
aanra-
ontbranding
afsluiting der lucht die temperatuurs-verhooging
niet ontstaan kan.
In den grond staan derhalve deze twee soorten van tïikander over.
Doen
zij
dit
ook in de toepassing?
elkander weder in menig opzigt.
zelfontbranding
tegen
Neen, hier naderen
zij
Wanneer namelijk eenmaal tcmpcratuurs-
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
o'2
pyrophoren of
vpi'liooging bij
broeijen der organische voorwerpen ontstaan
bij
hebben beide reeksen van objec-
ontstaan uit een verschillenden grond,
is,
om
ten hicht noodig,
nader herinnerd
voort te branden.
En van
worden.
te
het
Van de pyrophoren behoeft dit niet hooi? Wanneer dit op het oogen-
l)hk, dat het
vlam zou kunnen vatten, van de lucht werd afgesloten, zou de
ontvlamming
niet ontstaan.
komen dus
In de praktijk
de pyrophoren ontbranden
beide werkingen in deze twee punten overeen:
niet
nische voorwerpen verkoelen wel
want
niet ontbranden, dig.
dit
bij
laatste
Worden dus de
is
eene ruime toetreding van lucht noo-
ligchanien van de eerste of van de tweede reeks
vaten verzonden of bewaard, zoo
sluitende
van lucht, maar kunnen alzoo
afsluiting
toetreding van lucht ontbranden beide.
vrije
Bij
tot
is
ontbranding
indien
onmogelijk,
wederom hierin, dat de meeste der gebestek kunnen geborgen worden, terwijl bij
Maai' in de praktijk verschillen
noemde pyrophoren
in
klein
zij
broeijende organische voorwerpen de
hoeveelheden, die broeijen,
zoo groot zijn, dat er aan eene opsluiting, b.
ken
v. in ijzeren
in
den regel
vaten, niet te den-
valt.
"Opzettelijk hebben wij
ons in deze rubriek
tot
nu
toe
broeijend hooi, omdat dit verschijnsel algemeen bekend hooi, hetwelk
ter
aan dezelfde
broeijing
onderworpen als
als
het hooi
men
versch en vochtig zamengeperst, als een
schepen
beschouwen. Door het
te
is.
bepaald
alleen liet
bij
zamengepcrste
voedering van beesten soms op schepen wordt medegenomen,
wordt het met ijzeren banden, zoo dit,
goed
in
vaten gecne lucht doorlaten.
die
is
de broeijende orga-
afsluiting der lucht;
bij
te
doet,
in
de
bijeen
en
hooibergen,
gehouden,
dan
is
der gevaarlijkste voorwerpen in
doen droogen vóór de zamenpersing, en
door een weinig ouder hooi te nemen, wordt het bezwaar geheel voorkomen.
Maar wie waarborgt voor de goede uitvoering van beide? Volmaakt hetzelfde bezwaar, dat wij van het hooi kennen, leveren nu alle meer of min gedroogde, maar overigens versche planten op. En ziedaar eene reeks van gevaarvolle stollen aangegeven, wier zelfontbranding volkomen op dezelfde wijze ontstaat en voortgaat als
geven wel
hitte,
bij
het hooi.
Zij, die bijzonder
maar de vochtigheid der voorwerpen
vochtig
belet de ontvlamming.
Daartoe behooren geheel versche plantendeclen, op hoopen gelegd,
en vele anderen, voorbeeld
is
die
daardoor dan
ook
spoedig
de paardenmest, die op hoopen zoo
bederven. veel
zijn
warmte
b. v.
tabak
Een welbekend ontAvikkelt,
dat
VAX STOFFEN, IN SCHEPEN GELADEN. eene lagere luchttemperatuur, er de
wij, bij
Eene
zien ontwijken.
öd
warme waterdampen
van
als nevel
aanzienlijke verhooging van temperatuur heeft hier plaats,
ten koste van de scheikundige wisseling der bestanddeelen, van het dus ge-
noemde
vochtig
al te
maar
broeijen;
ontvlamming komt het
tot
is.
Onder de producten van planten zijn,
lijk
zuivere
zijn er velen,
die als versch hooi schade-
het onderhavige oogpunt. Bewerkt en gezuiverd katoen,
uit
stoffen doortrokken, mist deze
na
omdat de massa veel-
niet,
Het aldus bereide katoen
hoedanigheid.
katoen broeit dan ook niet, indien het met niets
gemengd
is
b.
eene oxyderende olie; het ontbrandt dan niet door broeijing.
Maar ruw linnen of hennip
het gevolg van ingemengde
dit
is
ruw ka-
of vlas, het weefsel van koffijbalen en
van dien aard, waarin die
werkende
gist
als
En
stoffen,
stoffe
wel gevonden wordt, kunnen inderdaad die zelfde broeijing ondergaan. dezen geldt
meer
of
wat van het hooi gezegd
alles,
min vochtig
temperatuur
is,
mits
ontwikkeld,
hen eene verhoogde
in
vlam kan overslaan, onder
die tot
Van
daartoe niet te oud' en
zij
Opeengepakt wordt er dan
zijn.
bij-
of bedeeld.
het tot zelfontbranding, dan
toen en vele voorwerpen
is
het mist de als gist werkende ligcliamen; zulk
plantencellenstof,
komt V.
mctgeene
vrije
toetreding
der lucht.
Het
zoo,
is
staan dan
men
bij
men
ziet die broeijing in die
maar de reden daarvan
het hooi,
er niet zoo vele,
andere Avorden
in
zij
voor broeijing vatbare
in die hoeveelheid
Ziedaar dan de reden
verslag besluiten met de algemeene
))heid
niet
hebben van
«ontwikkelen,
eenvoudig.
Vooreerst ko-
voor als in hooi, ten
in
zamengebragt, waarin men
van de verschillen;
schillen bestaan hier, geene essentiële, en wij
wmin versche,
is
stoffen
den regel, ouder zijnde, zamengepakt, en eindelijk, het
ruwe katoen uitgenomen, zeldzaam hooi verzamelt.
voorwerpen veel zeldzamer ont-
mogen dus
broeijen en
waarbij
onder
zij,
ver-
van ons
opmerking: «Dat plantaardige, meer
soms zulk eene toetreding
vrije
of
algemeen de hoedanig-
geheel drooge ligchamen, in het te
accidentele
dit gedeelte
broei-tempcratuur kunnen der lucht,
kunnen
vlam
«vatten".
Onder deze voorwerpen deren wederom die
vlam
te
vatton.
dit
zijn
veel
er die dit veel sterker doen dan anderen, an-
minder doen, sommige
Wij zullen ze
later,
zoo veel in ons
In dit onderscheid kinuieu bezwaren voorkomen, lijk
zal zijn uit te
maken
zijn
nimmer
is,
in
staat,
om
onderscheiden.
zoodat het
soms moeije-
of eene organische stoffe door broeijing, of door enkel 16
VEEHAND, DER KONINKI.. AKADEMIE,
DEEI.
1.
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
54
oxydatie in brand kan
doortrokken
olie
gc kennis aan
al
is.
geraken;
Geraakt
b.
dit
v.
ruw
in brand,
hetwelk met een weinig
linnen,
dan kan alleen eene naauwkeuri-
de omstandigheden beslissen, of het ligchaam ontbrandt ten
koste der zich oxydercnde olie, of ten gevolge van het
Wil men een algemeenen dan
regel, hij zou deze zijn
broeijen.
zijn zulke
:
de oorzaak der ontbranding het broeijen zijn; zijn
zal
voorwerpen nat, droog, dan zal
zij
het de oxydatie der olie zijn, die tot de ontbranding aanleiding geeft.
Is
de
vochtigheids-toestand van het voorwerp, dat ontbrandt, vooraf niet bekend ge-
weest, zoo kan daarna geene beslissing worden aangebragt, of het verschijnsel
van zuurstof-opslorping of van broeijen moet worden afgeleid.
In
de gevallen der tot nu toe behandelde reeks van zelfontbranding, die
al
hebben aangevoerd en waarvan wij twee soorten hebben onderscheiden, was geene aanvoering van een brandend ligchaam, geene opzettelijke verhooging van temperatuur van buiten aangebragt, noodig, maar werd er steeds wij
om
dampkringslucht gevorderd, Verschijnselen
van
dien
de verbranding
aard
worden vermeerderd;
vele andere
kunnen b. v.
doen plaats hebben.
te
uil het
gebied der scheikunde met
de gassoort
zij
niet lucht,
niet zuur-
stof, maar chloor. Brengt men fijn poeder van arsenicum, van antimoniuni, van andere metalen, in de gewone temperatuur in chloorgas, zoo heeft er on-
middellijk
verbranding plaats,
versi)reiding van
Maar gaan
uit
ze
mende
verbinding
van het metaal met chloor, onder
licht.
het practische oogpunt hebben deze gevallen geene waarde
daarom
stoffen,
voorbij.
die aan
hiervan zou
ook
warmte en
te
Even zoo spreken
wij
niet over zeldzaam voorko-
de lucht blootgesteld ontvlammen, b.
zeggen
zijn,
wij
;
v. alcarsine.
zou zijne toelichting vinden
in
Wat
het reeds
medegedeelde.
h.
LiGCIIAMEN, DIE DOOR WRIJVEN, SLAAN OF STOOTEN ONTBRANDEN.
Kene
tweede reeks van voorwerpen
treilen
wij
aan,
die
zelfontbranding
kunnen voortbrengen en daartoe veelal niets van buiten behoeven, zelfs geene geene zuurstof; zij hebben alles in zich, wat zoodanige scheikundige
lucht,
wisseling
geven
kan,
dat
daarbij
warmte en
licht
ontwikkeld wordt, maai-
VAN STOFFEN,
OÖ
IN SCHEPEN GELADEN.
behoeven daartoe toch uitwendige ondersteuningsniiddelen. Zij alle kunnen door eene vlam of een heet ligchaam ontvlammen, maar ook op an-
maar
die andere M'ijze heeft aanleiding gegeven, ze onder de zelf-
dere wijze, en
ontbrandbare op slag of
nemen, hoezeer
te
door wrijving
stoot,
Wanneer
ten onregte.
toch door eenen
warmte wordt opgewekt, en eene
stoffe
of een
mengsel vat daarna vlam, dan kan men niet zeggen, dat er zelfontvlamming bestaat. De slag of het wrijven heeft warmte te voorschijn geroepen, wel
warmte dan eene naderende vlam zou voortbrengen, maar warmte
minder
om
genoegzame mate, het
ligchaam op
te
in
eene beginnende scheikundige wisseling der deelen van
wekken, waardoor dan op nieuw warmte
wordt en
vrij
deze zoo hoog klimt, dat het geheel ontleed, gewijzigd wordt, onder verspreiding van warmte en Uit
licht.
oogpunt der toepassing
het
deze reeks van verschijnselen van veel
is
waarde; wij -willen er daarom nader bij stilstaan. Door eenen slag of stoot kan buskruid ontvlammen. eene afgeslotene zal
Men brenge
warmte ontwikkeld worden en van
zwavel-potassium, koolzuur en stikstofgas.
te
in
zwavel en kool, de bestand-
salpeter,
deelen van buskruid, zullen, onder ontwikkeling van warmte en
De wrijving van een stuk
noodig.
buskruid
ruimte en stoote er met een hard ligchaam krachtig op, er
staal
Lucht of zuurstof
op vuursteen
is
licht, is
genoeg,
ontslaan
hiertoe niet
om
buskruid
ontsteken.
De
klasse der aldus voor ontbranding vatbare ligchamen
komen
lukkig echter
Degenen,
die
kwik, waarvan het
laatste
warmte (ook
licht)
kruid, waarvoor de
Pélissier
Tom 42
voor.
zijn de fulminaten
wordt aangewend
om stolle
andere
ter
van zilver of
vulling der percussiedopjes.
voorwerpen
ontsteken; niet slechts bus-
te
der percussiedopjes wordt aangewend, maar alle an-
gemakkelijk ontvlambare
gevaarlijk.
gewone leven
komen,
zeer groot; ge-
fulminaat van kwik naauwelijks stoolen, of het geeft genoegzame
Men kan op
dere,
er weinige van in het
vooral in aanmerking
is
ligchamen.
Men
kent ze daaiom als hoogst
De door een slag of stoot ontplofl'ende stollen zijn door Aubert, Gat-Lussac uitvoerig onderzocht {Ann. de Cli. cl de Phys.
en
imij.
5).
Zwavel, koolpoeder en chloras-potassae. Op Berthollet's voorschrift werd weleer daaruit te Esbonne buskruid vervaardigd; maar eene oiUploDing, onder zijne
bereiding ontstaan,
deed
hiermede
niet
verdei'
voor(gaan.
eenen slag ontbrandt bet met geweld. IC*
Doojr
Oü
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
Howard's
Knal5;uur kwikoxyde,
zagen,
in
dampen,
.
koolzuur en
stikstof,
ook
dadelijk ontploffen;
het
op
en met
lood,
wrijven,
vooral
ijzer
van hout
veranderd.
ontploll'en.
is
als wij
kwik-
in
IJzer op ijzer slaande, doet ijzer
Maar door
ontploft het in het geheel niet.
Met 5 en 10 met 30 pCt. water
op hout, ontploft het onmiddellijk.
door wrijving nog,
Opmerkelijk
wordt het
stoot
op brons, hoewel trager; het traagst
pGt. water bevochtigd, ontbrandt het veel
gemengd, kan het
of
slag
Bij
kool
ijzer
op hout
Het wordt^ zoo
poeder genaamd.
gebruikt.
percussiedopjes
trager;
zelfs
hoezeer dan ook slechts gedeeltelijk,
het, dat, zoo het
Howard's
poeder, naast of
gemengd
met buskruid, op papier gelegd, het eerste ontstoken wordt, het buskruid verbrandt.
besloten
In
ruimte
is
dit
niet
anders; in geweren steekt het knalzuur
kwikoxyde het buskruid aan.
De fulminas
verdient als ontbrandbare stolTe, door stoeten of slaan
argenti
van zelf ontbrandende,
alle
overweging,
niet
slechts
zelfontbranding aanleiding gevende stotfe, maar ook
komen kaart
gewone
hot
in
Dit
leven.
zout toch
om
het,
is
als
gevaarlijke en tot
zijn
menigvuldig voor-
waarmede men
stukjes
perkament aan het einde bedeelt en met gestoten glas gemengd en
of
men
aaneen gekleefd, die voorwerpen vervaardigt, waarmede
zich op desserten
vermaakt.
Descostils
werpen
de
hetzelfde
(Ann. de Ch. Tom. 62.
heeft
gevestigd
aandacht
was
van
als dat
Howard, met
zoo als Descostils heeft
kwik-
verschil, dat in het laatste
dit
Nog
oxyde, in het eerste zilveroxydc voorkomt. genti,
198) het eerst op die voor-
/».
en aangetoond, dat het detonnerende poeder
opgegeven,
bereidt
men den
fulminas ar-
door namelijk alcohol
te
voegen
eene kokende oplossing van nitras argenti.
bij
Later heeft
Gay-Lussac
dit
ligchaam
onderzocht
en
tot zijnen
aard te-
ruggebragt. Het ontploft door warmte, door eenen slag of stoot, door wrijving, door eene electrieke
vonk.
waarmede
Maar ook sterk zwavelzuur,
het
in
aanraking komt, doet het ontbranden.
Al deze
invloeden brengen
groote hoeveelheden. colaadjes)
In
komt genoeg
keld zijn, vlam
te
zoowel eene ontploffing voort
gewoon speelgoed of nevens
voor,
om
bij
kleine
als bij
lekkernij ingepakt (cho-
het papier, waarin deze voorwerpen gewik-
doen vatten, wanneer door eenen slag of stoot ontplofling van
het fulminaat wordt voortgebragt.
Zulke voorwerpen vooral moet
daar
zij
onschuldige
hen
moet men
door hunn(( bij
schijnbaar
vervoer
van
natuur zoo
goederen vooral
ligt
men schuwen,
misleiden.
de aandacht
vestigen.
0[»
VAN STOFFEN, Tot
soms
behoort
reeks
zelfde
die
zelfs niet
chloor-stikstof,
druipbare
Gelukkig zijn
Maar van practische waarde
den scheikundige telkens het leven be-
die
is
toch menige andere zelfstandigheid, die hiertoe
Vooral behoort hiertoe de chloorzure potassa. sterke
verhitting gevaarlijk:
ligte
treding der lucht
Dit zout
is
—
er
van
daarop
lucifers,
toegenomen.
dit
zout alleen
stoffen
gemengd, heeft het soms slechts
geven en daarbij
te
— ook zonder
te
toe-
brengen.
zout.
die rustig afbranden,
missen het.
potassa met zwavel b.v. gemengd en in bladtin gewik-
met eenen hamer geslagen, zoo verbrandt het mengsel, dat
wordt chloor-kalium
het
is
is
datgene, hetwelk gevonden wordt aan de lucifers, die met ze-
Wordt chloorzure is,
zich zelf
eene zeer hooge temperatuur voort
keren slag verbranden; de
keld en
om vlam
wrijving noodig,
Op
een slag of stoot zal het moeijelijk kunnen
doen ontploffen; maar met brandbare eene
die
iievig te
echter buiten de laboratoria weinig bekend.
zij
behoort, omdat, vooral in de laatste jaren, haar gebruik zoo zeer
bij
sloffe,
dondergoud en donderzilver; nitro-picraten,
als
chrysamminaten en vele anderen, dreigen.
eene
met eene pennenveer kan worden aangeraakt, zonder
stikstof-metalen,
ontploffen;
57
IN SCHEPEN GELADEN.
Er
gemaakt en de zwavel verbrandt
ontstaat ontploffing
chloorzure potassa en pliosphorus, zoo
met vlam. is
in
de zuurstof
Neemt men de proef met
de verbranding hevig
;
meestal wordt
een deel pliosphorus brandend voortge worpen.
Wij
aan Becquerel onderzoekingen verschuldigd aangaande de warmte
zijn
door wrijving opgewekt {Ann. de Ch.
el
de Phijs.
Tom. 70
p.
524).
Hout, tegen hout gewreven, geraakt in brand. Een alliage van twee deelen
antimonium en een deel
ijzer, gevijld,
geeft levendige
vonken van verbrande
metalen.
RuMFORT
verkreeg eene temperatuur, waarbij
hij
water kon koken,
bij
het
uilhoren van een kanon.
Maar
al
deze verschijnselen zijn genoegzaam bekend; wij spreken er daarom
niet nader over.
wrijving.
Men
Het vuunslaan berust geheel op de warmteontwikkeling door wrijft
eensklaps
een
stuk
staal
tegen
een
harden
steen,
men slaat kleine deeltjes staal van de massa af en de ontwikkelde warmte is voldoende, om de afgeslagen staaldeeltjes zoo te verhitten, dat zij met voiikeling in de zuurstof der lucht verbranden.
Dat door wrijving is
alle
vaste brandbare ligchamen in brand kunnen geraken,
naauwelijks te betwijfelen;
men
heeft echter vele op deze wijze
nog
niet
OVER DE OORZAKEN BER ZELFONTBRANDING
Ö8 Bekend
oiilsloken.
is
het ontvlammen van hout,
bij
genoegzame wrijving; van Door de wrijving
touwwerk over hout wrijvende en in vele andere gevallen. seling van bestanddeelen op te
wekken. Vermindering der wrijving, door vettige voorbeelden opgeteekend vun ontbranding
In de scheikunde staan ontelbare
door wrijving; b.
scheikundige wis-
die temperaluursverhooging.
voorkomt
ligeliachanien,
om
voldoende
voorlgebragt,
wordt tempcratuursverhooging
wordt arsenicum-metaal, in vochtigen toestand,
v.
warm en
gewreven, zoo wordt het
geraakt in brand, dat
door de zuurstof der lucht, onder ontwikkeling van warmte en
Pharm. 1827.
de
Wrijft
men
vormd, dat
Maar veel
aan
eene scheikundige verbinding.
is
is zij
die
is
het vnn de lucifers.
stoiïe
slag verbranden, zijn waspitjes of houtjes, die
Daaroverheen
bevatten.
met
fijn
strijken over eene
te
een deeg gedroogd van
is
verdeelden phosphorus en poeder van chloorzure zoo als wij weten, dit mengsel slechts
Na drooging behoeft men,
potassa.
Zoo
de kennis dezer stollen van minder waarde.
met zekeren
zwavel
einde
eene gekleurde
zacht
mengsel in gloed en er wordt zwavelkoper ge-
het
de toepassing
meer
het
(Journ.
verdeeld koper en zwavelbloemen in eenen mortier vlijtig
fijn
lucifers,
te
De
in
licht.
455).
p.
zamen, zoo geraakt
te
poeder
tot
het oxydeert zich
is,
scherpe oppervlakte,
om
het vlam te doen vatten,
waardoor dan de ondergeplaatste zwavel en daardoor het hout wordt ontstoken, of wel het was, waaraan het mengsel gehecht
Tot de aanvangende verbranding
om
het hout of het
zoo
zeer den
zonder
was
te
naam van
verhooging
van
is
Het mengsel
doen ontbranden.
zelfontbrandbaar,
temperatuur,
is.
de zuurstof der lucht niet noodig, wel,
als
eenig
zelf verdient
ander;
dus
maar, daar het
door een heet ligchaam, door slaan of
wrijven opgewekt, niet ontvlamt, verdient het dien
naam
niet uit een
zuiver
wetenschappelijk oogpunt.
Men .sommige
heeft
in
landen
den aanvang daartegen
vrees voor
ontbranding.
toonen, dat
men
in
Van
bij
het gebruik der lucifers vele bezwaren in
gebragt, ze zelfs geweigerd
den
anderen kant heeft
het gevaar overdreef, en b.
zekere hoogte geworpen, zonder dat
zij
v.
te
men
vervoeren, uit trachten aan te
geheelc balen met lucifers van
vlam vatteden.
Zulke proeven bewijzen niets, dan dat toen het ontvlammen niet ontstond.
Hel
eenvoudig afslrijken van
eenen
lucifer leert
voldoende, dat eene kleine
VAN STOFFEN,
warmteonwikkeling, door juist daartoe
vlamming
Wat
geeft.
strekkende wrijving aangebragt,
zij
gevaarvolle
nooit van zelve ontvlammen.
Maar
zij
zooveel doet ontvlammen,
Daarom
van
doos
mogt ontvlammen,
zij
di'r
dan ook
omdat eene kleine wijverzameld verkeert.
lucifers bijeen
behoorde
of
oiil-
stolïe
hetwelk er op nedervalt of tegen-
v.
men ook de lucifers, vóór de verzending, men dit te doen, opdat, indien de
verdeelt
doosjes, al
als
de
als
zelfstandiglieden, hoezeer
zijn gevaarvol,
ziging in den toestand, een ligchaam b. stoot,
Even
bewijzen dan negative proeven?
vormen
percussicdopjes
39
IN SCHEPEN GELA.DEN.
houten
in stevige
inhoud van eene
geheele massa
de verbranding niet tot de
zal
overslaan.
Er in
is
eene andere soort van
lucifers,
die
chloorzure pottassa missen, maar
de plaats daarvan hebben salpeter, of bovendien menie of hruinsteen niet
eene
gekleurde
rustig
af,
zonder slag, maar
vaarlijk als die,
mengesteld
en als voornaam bestanddeel phosphorus.
stoffe
zijn,
Zij
branden
wat de ontvlambaarheid aangaat, even
welke chloorzure pottassa bevatten. In het klein
gi--
zijn zij zo-
de voorwerpen der vuurwerkerijen, en dus even gevaarlijk ais
als
deze, veelal veel gevaarlijker dan buskruid, hetwelk eene veel hoogere tenijjeratuur vordert lucifers
Eene
om
te
ontvlammen, dan
alle
soorten van thans gebruikelijke
slechts noodig hebben.
kleine verschuiving van eene kist tegen eene kist
in
het ruim van een schip, eene verschuiving, waarvan
is
voldoende,
om
met
lucifers gevuld,
niemand kennis draagt,
het grootste onheil voort te brengen en soortgelijke voor-
werpen verdienen dus zeer de overweging.
De genoemde voorbeelden mogen echter voldoende briek
toe
te
lichten
vlammen, des noods enkel door eenen slag of
C.
Eigcntlijk behooren daartoe de
een toepasselijk oogpunt was
te
de tweede ru-
stoot.
in
den aanvang van bij
—
ons verslag genoemde
aanraking met lucht, maar
uit
het beter, deze afzonderlijk te behandelen.
gevallen, die wij bier bespreken, zijn dezulke,
stens moeten zunientrelfen
ming
om
VOORWERPEIV, WELKE SLECHTS BIJ ONDERLINGE AANRAKING ONTBRANDEN.
pyrophoren, daar deze slechts ontbranden
De
zijn,
van voorwerpen, die, veelal zonder lucht, kunnen onl-
waar twee
de lucht buiten invloed gelalen
geven, eene ontvlamming, die dan het gevolg
is
stollen
— om
min-
ontvlam-
van die zamentrelling.
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
40 menigte
Eene
behoort
gevallen
waarvan
hiertoe,
er eenige korlelijk
wij
willen toelichten.
De
zagen wij, kunnen door wrijven worden ontstoken. Dompelt men met chloorzure potassa bedeeld, in sterk zwavelzuur, zoo ontvlammen zij
lucifers,
lucifers,
-Ziedaar een voorbeeld, hoe dezelfde stoffen op
ook.
wijze ont-
verschillende
vlammen kunnen, zonder aangebragte vlam. Vóór de strijklucifers in gebruik waren, had
men
dezulke, die door indompeling in een fleschje, waarin tnet zwa-
velzuur bevochtigd asbest bevat was, vlam vatteden.
De toepassing
in het groot is ligt te
met
naast of boven een vat
lucifers,
maken. Eene
de genoemde
als
met
flesch
zijn.
vitrioololie breekt
Er
zal
ontbranding
ontstaan. IVIen heeft
eene
het zwavelzuur, dat
stoffe, die
gewone leven het
hunne beteekenis
als
invretend
en
De
sterk geteekend, als
Welligt
onjuistheid van dit die onjuiste
is
vermogen, dat de
bijtend
van het ligchaam uitoefent,
andere deelen
te
bezit van vitrioololio en aanleiding tot brand
zamenvallen.
de ervaring genoeg bewezen.
door het
de vitrioololie, veel
ontbranding kan voortbrengen van brandbare ligchamen, zoo-
danig, dat in het in
is
beweren
is
door
meening ontstaan deels
vitrioololie
op de huid en
deels door de zwarte, schijnbaar
koolachtige stoffe, die houtzaagsel, linnen en andere voorwerpen uit zijne in-
werking bekomen en waarin
Maar de tot
zij
vitrioololie
is
veranderd worden.
zij
desniettemin eene hoogst gevaarlijke
bepaalde zelfstandigheden treedt.
der chloorzure potassa houdende lucifers
stoffe,
indien
Van de aanraking met de
stoffen
het gevolg ontvlamming, eerst uit-
is
scheiding van het chloorzuur, hetgeen oogenhlikkelijk daarbij wordt ontleed en zuurstof afgeeft
zijne
ter
oxydatie
met was doortrokken katoen der
Op
soortgelijke wijze
zijn
zijn,
en door de
phosphorus, zwavel en hout, of het *
lucifers,
kan nu de
ontvlamming voortbrengen, indien brandbaar
van
vitrioololie zij
met
verbranding doen ontstaan, zelf-
stoffen
gemengd wordt,
deels zuurstof afgeven, of ook wel, indien
vermengmg met
vitrioololie
tot
zij
die
deels
zelve brandbaar
eene genoegzaam hooge tem-
peratuur verhit worden.
Zulke dan van zelf ontvlammende mengsels zijn trioololie; alcohol, salpoteryuur
tige
oliën
—
en
vitrioololio; terpentijnolie
met salpeterzuur en
salpetcrzuur, dat de
b. v. alcohol,
vitrioololio
en anderen.
—
salpeter en viof andere vlug-
In deze alle
is
het
zuurstof geeft en dat de brandbare stoffe doet ontvlammen,
terwijl de vilrioololie eigentlijk
vooral dient,
om
het salpeterzuur van water te
VAN STOFFEN,
om
bevrijden en levens
sommige vetten geval ontstaat
zij
zijn,
eensklaps en
is
41
verhoogen. Rookend salpeterzuur, met gemengd, geeft soms ontvlamming. In elk in dezelfde mate hevig, waarin de hoeveelte
die zamentreffen, h.
deze mengsels
Bij
de warmte
of vlugtige oliën
heden grooter
IN SCHEPEN GELADEN.
v.
met
peterselieolie
salpelerzunr.
de zelfverbranding te gevaarlijker, omdat er zeer vlugtige brandbare zelfstandigheden in het spel komen, dezulken, die met vlam verbranden; zoodat het verschijnsel den naam van zclfonlvlamming 'm dehoogsle is
mate verdient, eene ontvlamming, die somtijds met ontploffing gepaard gaat, vooral wanneer de hoeveelheden aanzienlijk zijn. Er ontstaat een zelfontbrandbaar gasmengsel of een zoodanig mengsel van dampen, waardoor brandvoorwerpen op eenen afstand kunnen worden ontstoken. De proeven,
bare
demonstratie
ter
van het
verschijnsel
genomen, worden dan ook steeds met werk gesteld.
kleine hoeveelheden der bijeen te voegen stoffen in bet
iMerkwaardig
is
verwarming en
bij
gewone
hier
al
weder de phosphorus.
Hij
vat liglelijk vlam bij
wrijving; in aanraking met sommige ligchamon, ook in de temperatuur, zonder verwarming of wrijving, b. v. wanneer phosphorus
bromium gcbragt wordt. De proef kan zonder gevaar slechts met zeer hoeveelheden genomen worden, die van don-phosphorus in bromium worden neder gelaten, en nog worden deze meestal onmiddellijk na de aanraking brandend uit het vloeibare bromium voortgeslingerd ; altoos ontstaat er in
kleine
zelfverbranding,
ontwikkeling
dat
van
is,
scheikundige verbinding der twee grondstoffen onder
warmte en
phoron vertooncn, wanneer Gelukkig voor de overgegaan,
met
maar
zij
licht, juist
zoo als de vroeger genoemde pyro-
met de lucht
zamenleving,
dat er
in
er zijn er toch, en hoezeer
ontploffing voortbrengen, zoo geven
aanraking komen.
niet vele zulke
zij
zij
nu
juist
voorwerpen in
zijn
geene verbranding
toch verbranding en ontvlamming
met al hare gevolgen en verdienen daarom nader vermeld te worden. Mengt men poeder van ijzer met bloem van zwavel tot zekere hoeveel-
men dit mengsel en stelt men het aan de lucht bloot, zoo kan het vlam vatten en verbranden. Lemery heeft hierdoor meer of min de onlbranding van vulkanen willen nabootsen. Daartoe kan het echter niet dienen, heid en bevochtigt
omdat onze tot
werkingen plaats hebben. Maar het verschijnsel verdient
daarbij andere
overweging,
omdat het
in
verband
staat
met werkingen,
die somtijds
groot onheil leiden. IJzer
ijzer,
en zwavel
verbinden zich,
onder
toetreding van water, tot zwavel-
hetwelk, met de lucht in aanraking, wordt geoxydeerd
tot
zwavelzuur17
VEIIIIAND.
DEIt KONINKI,.
AKADEMIE, DEEI.
I.
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
42
ijzeroxydule^ en bij dit laatste kan een deel der overvloedige zwavel verbranden
en vlam vatten^ terwijl bet geJieel onder de scbeikundige verbinding jcns toe wordt
tot gloei-
verliit.
ijzer met zwavel, beide in fijn verdeelden toestand, en vloeit mengsel door toevallige oorzaken water, zoo kan er zelfontbranding
Mengt men dus er bij
dit
ontstaan.
Wij kunnen berust
de
veel gewigt hecbten aan deze waarlieid;
niet te
nu en dan
die
zelfontvlammiiig,
z"lve, hetzij buiten de mijnon, soms op schepen,
In sonnnige
steenkolen komt zulk zwavelijzer bet eerste Fe S
soorten van
Het
van
een mengsel
de mijnen
waargenomen.
is
voor, hetwelk door oxydatie in zwavelzuur-ijzeroxydule is als
want op haar
in steenkolen, hetzij in
en zwavel
ijzer
te
kan veranderd worden.
beschouwen, ten aanzien van
het ontbrandbaar vermogen, wanneer het door water getrollen wordt; het wordt daarbij zij
er
verhit en de
omgevende lucht oxydeeit de hestanddeelen zoo
snel, dat
in gloeijen geraken.
Maar dat zwavelijzer, zagen wij, is in sommige steenkolen bevat. Wat zal gebeuren, wanneer zulk zwavelijzer, in steenkolen besloten, aan de lucht
blootgesteld, door water, getrollen wordt en daarbij
hitting
gaan doelen en in de lucht voortgaan met
Menige
steenkolenmijn
dat er water in
is
bet
vlooide;
tot gloeijcns
wordt verhit,
Noodwendig zullen de steenkolen
onder opslorping van zuurstof?
te
in
de ver-
verbranden.
op deze wijze in brand geraakt, eenvoudig door middel, hetwelk
blusschen van brand wordt
tot
omdat het de deelen,
aangewend, veroorzaakt hier brand;
die zuurstof opslor-
pen, beweegbaar maakt, derhalve de punten van aanraking vergroot, de schei-
kundige werking bevordert,
liet
ontbranding doet ontstaan; het
Dat eerste zwavelijzer
echter
het
water
te veel,
zelf
niet,
hetwelk de
de zuurstof der lucht, die deze voortbrengt.
een ware pyropboor, mits het
is
en het door water niet
is
is
los
van zamenhang
zij,
want dan wordt de lucht afgesloten, maar door
een weinig water getroffen wordt.
Zoodoende was eene kleine lekking van water, op steenkolen elders,
voldoende
om
ontbranding der steenkolen
te
in
schepen of
doen ontstaan.
In alle soorten van steenkolen wordt dit zwavelijzer niet gevonden; daar, waar
het ontbreekt en in dien
waarde
is,
om
als
lossen poreuson toestand ontbreekt, die eene voor-
pyropboor op
te
treden, daar ontbranden de steenkolen niet
op deze wijze.
Dat hierbij de zuurstof der lucht de oorzaak der voortgebragle gloeijing van
VAN STOFFEN, zwavelijzer
liel
is,
kan blijken
plaats heeft. "Weleer heeft
men
uit
ijzer
de
opslorping van
ter
bereiding van stikstof uit de lucht.
na
eenige dagen, zelfs
genoeg
zijn,
die hierbij
als
De
eudiometrisch middel, of ook wel zuurstof verdwijnt hierbij geheel
het gebruik van hoeveelheden ijzer en zwavel, die
bij
om
zuurstof,
en zwavel, met water bevochtigd en onder
eene klok met lucht geplaatst, aangewend
niet groot
43
IN SCHEPEN GELADEN.
gloeijing voort te
Do vraag moet Avorden opgeworpen,
brengen van het mengsel.
of ter vorming der nieuwe verbinding
het water wel noodzakelijk is? In volmaakt drooge lucht geschiedt de oxydatie
van zwavelijzer
zaam,
zwavelzuur-ijzeroxydule zeker niet, in vochtige lucht lang-
tot
overgioting met water snel.
bij
Kan dan vochtige
lucht niet insgelijks zelfontbranding doen ontstaan, en
is
er
wel toevloeijing van eene geringe hoeveelheid druipend vloeibaar water noodig,
om
het eerste zwavelijzer in steenkolen te doen glimmen en daardoor de steen-
kolen
te
liet in
ontsteken p
kan niet worden ontkend, dat
mingen
in
sommige gevallen zeer vochtige
zelfontbranding voortbrengen kan
steenkolen
;
lucht
maar, zoo verre de waarne-
mijnen strekken, was er steeds daar druipend vloeibaar water
in
tot
de steenkolen getreden, waar deze in vlam waren overgegaan. In elk geval
bevorderende
is
het water hier slechts eene ondersteunende, eene do werking
de zuurstof der lucht
stofle;
is
tot
de verbranding der steenkolen
onvermijdelijk, zoo wel als tot de eerste ontglimming van het zwavelijzer, het-
welk de steenkolen
in
vlam
zet.
Betrelfende de zelfontbranding van steenkolen die ]irotosul[)huretuni
ferri)
Fe S
(of het
bevatten, vinden wij opgeteekcnd, dat
dus genoemde
te
Kilkerran
in
8Ü jaren eene groote kolenmijn in brand geraakte, door doorgedrongen water. Te Johnstown bij Paislcy geraakte mede daardoor eene groote massa steenkolen in de mijn in brand, zoodat de vlam 100 voeten uil de mijn opsteeg; maar door de mijn vol water te pompen, werd de brand weder Ai/rshire vóór
gebluscht.
Een onzer derhouden
heeft de Koninklijke
(zie
Hetgeen de steenkolen gezien.
Er
partement
is
eene
Aisnc
aanbieden
soort
dit verschijnsel
Tom. 51
/*.
van
wordt
vuurvattendc
ook
St.
2
nader onhl. ï^'i).
sonnnige soorten van turf
in
turf,
I,
onder anderen
in
het
De-
voorkomende, eene zwarte massa, met het eerste ijzer-sul-
phuur doordrongen, die zich l'liijs.
Akademic onlangs over
de Vcrslayen en Medcdeelingen der Ahademie D.
bij
aanraking met lucht
292, Tom. 55
p.
1,
Tom. 55
p.
in
vlam
zet.
(Journ. de
180).
17*
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
44
Over pyritueuse turf heeft Poiret cene uitvoerige onderzoeking medegedeeld. Wij mogen er hier niet over uit(GiLB. Annalen Dd. 24^ S. 4G9, 1803). weiden, maar toch de
als
dit
er van vermehlen,
steenkolen
zelfontbrandhare
dat
zij
brand
in
lucht blootgesteld, door water getroffen
onder gehjke omstandigheden
geraakt,
namelijk
door aan de
worden.
te
Eene onmiddellijke rol vervult het water in de ontwikkeling van warmte, wanneer het zelf met ligchamen scheikundig gebonden wordt, b. v. bij verdunning van vitrioololie met water, bij blusscbing van kalk en in vele andere Tot gloeijing klimt de hierbij ontwikkelde temperatuur, indien
gevallen.
kalk
van marmer neemt
maar gebluscbt wordende gewone kalk kan
;
men
altoos
zoo heet worden, dat er buskruid door ontvlammen, dat er dus zooveel meer
nog phosphorus en dus
worden kunnen, en
lucifers door ontstoken
Avarmteontwikkeling, welke
die
verdient
de scheikundige
bij
kalk met water ontstaat, in de toepassing zeer overweging.
brandbarc
stoffen
treden,
kalk te
nevens kalk aanwezig
om
zoodanig
als
verbinding van
Waar
ont-
ligt
behoeft er slechts water tot den
zijn,
het verschijnsel zelfontbranding te doen ontstaan, dat
is,
ontbranding zonder aangebragte hitte van een brandend voorwerp. In de boven aangehaalde verhandeling van Tiiijsseiv herinnert
Irij,
dat reeds
Theopiiuastus vermeldt, dat water, over kalk vloeijende, een schip kan doen verbranden, en haalt
twee gevallen aan van brand,
hij
eens leidekkers,
het huis
veroorzaakt door
het
in
eene schuur en in
vlocijcn van water bij
onge-
bluschten kalk.
Wordt dunnen
ongebluschte
kalk
straal overgoten,
nicl
salpclerzuur
of
met zwavelzuur
in
eenen
zoo ontstaat er eene veel sterkeic warmleontwikke-
dan bij het aanwenden van water. Magnesia, verscb uitgegloeid en met zwavelzuur bevochtigd, geraakt aan het gloeijen. Geen van de in de werking begrepen stoffen is voor verbranding vatbaar; het is eene warmte ontwikkeling, linT
ten
"'evol"'C
zin des
gebeurt
van scheikundige verbinding. Maar verbranding
woords er
in
is
niet andeis.
Wanneer houtskool
in
in
den eigentlijken
zuurstof-gas verbrandt,
werkelijkheid niets anders, dan wanneer zwavelzuur zich met
kalk of magnesia
verecnigt;
in
beide
gevallen
verbinding gevormd, waarbij zoo veel warmte
wikkeld wordt,
licht,
maar grootere,
of,
wordt er eene
.vrij
scheikundige
wordt, dat er licht
bij
ont-
hetwelk geringere warmte hoeveelheden niet vergezelt,
indien
men
wil,
zich
uit
grootere hoeveelheden warmte
ontwikkelt.
Onder de
vloeistoffen, die
aan brandbare ligchamen vlam kunnen mededcelen
VAN STOFFEN, in de
gewone temperatuur, behoort het chloorzuur.
zelfs
eenige malen zamengevouwen,
blootstelt,
Tom. 45
45
IN SCHEPEN GELADEN.
dompelt
in
Wanneer men
ontvlamt weldra het papier (Serdllas in Ann. de ]).
vloeipapier
chloorzmu' en aan de lucht de Pliys.
Cli. et
206). Ciiloorzuur, met zeer weinig alcohol gemengd, doet dezen in
brand geraken
(ibid).
overwe-
vele andere slolfen, die in de scheikunde bijzondere
Maar deze en
ging verdienen, mogen wij hier met stilzwijgen voorbijgaan.
Naar proeven van Pouillet {Ann. de Ch. el de Phys. Tom. 20 p. 141) nemen zeer onderscheidene vaste stoffen eene hoogere temperatuur aan, wanneer zij met vloeistoffen doortrokken worden; voor vaste sloffen zag hij dit bij
'
poeder van metalen, metaal-oxyden, verschillende mineralen, maar ook
hout, basten, wortels, spons, zijde, haren, wol en wel tor,
alcohol
en
olie.
10' C. stijgen. ting
bij
De temperatuurs-verhooging kon
hierbij
soms
tot
6 a
als bij de verdig-
Hier heeft derhalve iels soortgelijks plaats,
van gassen in vaste,
bij
bevochtiging met wa-
Maar, waar geene
vooral in poreuse voorwerpen.
scheikundig werkende vaste en druipend vloeibare ligchamen in aanraking ko-
men, voort
is
te
deze temperatuurs-verhooging welligt nimmer in staal, zelfontbranding
waar deze wel
brengen;
warmte worden ontwikkeld, dat
in
ligt
het spel komen, kan dikwerf zoo veel
ontvlambare
daarmede
stoffen,
in aanra-
king, ontbranden kunnen.
AAÖEUE GEVALLE?? VAN ZELFONTBRAIVDIJfG. De warmte
is
in ontelbare gevallen
kundige werkzaamheid; ver
van
ons onderwerp
in
een middel
vele gevallen
afvoeren,
om
is
die,
lichts;
opwekking van
het ook het
lichl.
die gevallen op te
mogen wijzen op de ontwikkeling der groene den invloed des
tot
Ilct
schei-
zou ons
sommen, maar
te
wij
kleurstof in het plantcnrijk, onder
op de verkleuring van zeer vele organische kleurstoffen
builen den kring der levenswerkzaamheid, aan het licht blootgesteld zijn;
op het bleeken enz. In
sommige gevallen kan het
licht zulke snelle, ecnsklapsclie
werking voort-
Als meest merkwaardig voorbeeld brengen, dat er Worden deze halen wij hier aan de verbinding van chloor met waterslof. zoo verbinden zij zich zeer langzaam en zonder ontliet duister vermengd,
ontbranding plaats heeft.
m
ploffing.
Maar brengt men zulk een mengsel eensklaps
in
de regtstreckschc
Konneslralen, zoo wordt er onder hevige ontploffing eensklaps zoutzuur gevormd.
46
OVER DE OORZAKE\ DER ZELFONTBRANDING Onder
zoo
die in het
thans bekend
gewone leven
geene voor,
is,
die
ondervinden, en wij mogen daarom van
licht
Er
zwijgen.
zou
stoffen,
tle
verre
zijn
zigtig te
ons geene
zijn
opgenomen, komen er
ecliter
soortgelijke uitwerking van het
dit3
werking des
voorbeelden bekend,
dat
Maar de mogelijkheid bestaat, en
ontstaan.
wezen
zijn
lichts iiier verder
op deze wijze brand
wij
om-
behooren dus
onze uitspraak.
in
Terwijl wij met een enkel woord van het licht gewagen, als bron van zelf-
ontbranding,
mogen
wij
tevens de aandacht bepalen op de mogelijkheid van
het ontstaan van brand door de zonnewarmte, door voorwerpen geconcentreerd, die daartoe gewoonlijk niet in staat geacht
karaffen, de
lichtglazen in de
worden,
b.
dekken der schepen die
als
v.
met water gevulde
brandglazen werken,
zonnewarmte zamendringen op een punt, waarin eene brandbare
die de
een gordijn of een ander voorwerp. Tot de zelfontbranding behoort echter deze wijze van brand voort gen niet; wij noemen haar derhalve slechts ter loops. geplaatst
stoffe
is,
te
bren-
De zelfontvlambaarhcid van den phosporus bij luchtverdunning mag hier mede niet met stilzwijgen worden voorbijgegaan. Vaiv Marum (Ciiemische oefeningen van Kasteleijiv, Deel 5 los
katoen,
in
bestrooide
het
p. 249) wikkelde een stukje pliosphorus met poeder van hars, plaatste het aldus onder
de luchtpomp, pompte snel en zag
liet
geheel in brand geraken, toen de stand
1 a J duim was gedaald. Van BEMMELEiy (Gilb. Aim. 268) en KopfiivG (Nieuwe Verh. van het Zeeuwsch Genootschap D. 4)
van den verklikker op
49
lid.
S.
herhaalden deze proef en breidden haar in vele opziglen katoen
niet
noodig
mede de phosphorns Science. Tom. 8 p.
uit.
Zij
zagen, dat
was, dat enkel harspoeder, of ook zwavelbloemen, waarbestrooid Avordl, voldoende zijn.
370
iV. Ser.)
vond ook
zelfs
Bache {Edinb.
Jourii.
of
harspoeder of zwavel niet noodig.
Het bezwaar, dat juist in zeer verdunde lucht, waarin pliosphorus zooveel minder zuurstof vindt, verbranding plaats heeft, is door van Marum zelf opgelost, die als ware oorzaak der zelfontbranding heeft aangewezen het vermogen van den pliosphorus om te verdampen, maar dit zooveel te sterker te doen zien. dit
eene ruimte, met steeds meer en meer verdund wordende lucht voorDeze verklaring strookt geheel en al met hetgeen alle proeven over
in
verschijnsel
hebhen geleerd.
VAN STOFFEN,
IN SCHEPEN GELADEN.
47
bat door zamendrukking van lucht zooveel warmte kan ontwikkeld worden, dat or zwam door kan worden ontstoken, is uit de daartoe gebruikelijke vuurtocstellen bekend.
MoLLET zelfs
op
heeft
die
de
hierbij
ontwikkelde warmte het eerst
wijze linnen doen vlam vatten.
anderen hebben haar nader aan het
240, 1804).
Eene
snelle
licht
doen kennen en
Pictet, Charles,
gebragt
zamenpersing der lucht
(Gile.
tot
Erman
Anii. Dd.
en
18 S-
op /y van haar volumen
wordt daartoe gevorderd.
ERMA^
herinnert aan
men. Phosphorus, dadelijk;
maar
van RosE,
eenige verscheidenheid, die hierbij wordt waargeno-
in aldus eensklaps
terwijl
hetwelk
bij
zwam
zamengeperste lucht aanwezig, ontbrandt
insgelijks
100' C. smelt,
vuur vat, wordt een metaal-mengsel in
denzelfden toestel niet tot smelten
Evenmin kamfer of een stuk zwam met ether doortrokken. GiLBERT heeft deze preeven herhaald (ibid, S. 407), en na eenige stoten Hose's metaalmengsel wel kunnen smelten. Maar zwam ontbrandt niet bij
gebragt.
—
100' en behoeft daartoe in den regel slechts écnen stoot;
katoen, linnen
—
en papier werden wel gezengd, maar geraakten met in brand ; katoen, met colophonium bestrooid, verzengt, het colophonium wordt gesmolten. Even zoo katoen met zwavelbloemen bestrooid. Buskruid was alzoo niet tot ontbraniling te
brandde
brengen; in katoen gewikkeld wel. Katoen met terpenlijnolie verzengde, niet. Katoen en ether geraakten niet in brand.
Maar ook van deze
wijze
om
brand voort
te
brengen, mogen wij slechts
ter loops spreken.
Den invloed van brandbare gaan;
in
electriciteit,
alzoo van den bliksem op het ontsteken van
voorwerpen, meenen wij
wezen
is
dit
in
ons betoog geheel te moeten voorbij-
ontsteken der ligchamen, alsof
zij
door een brandend
voorwerp genaderd worden: verhooging van temperatuur.
Hiermede meenen wij het verschijnsel zelfontbranding oogpunt genoegzaam te hebben toegelicht.
pelijk
uit
een wetenschap-
:
48
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
II.
OXDEKZOEK
MAR
Hetgeen wij a.
Om
dehjker
men h.
WELKE OXDER ZEKERE OMSTAXDIGflEDEN VOOR ZELrOi\TBRANDIi\G VATBAAR ZIJiV.
DAIVDELS-ARTIKELEIV,
lot
hetlen loe
hebbon niodegcdeeld heeft de strekking gehad
de beteekenis der woorden zelfontbranding en zelfontvlamming duite
doen
worden, dan
in het
zij
gewone spraakgebruik
zijn
;
zoodat
elkander beter kan verstaan.
De
verschillende
aan
soorten
te
wijzen,
die
onder
naam mogen
dien
worden begrepen. c.
Buiten te sluiten hetgene niet alzoo
d.
Maar
terwijl wij
mag worden genoemd.
beoogden, hebben wij, naar ons vermogen,
dit
eene wetenschappelijke ontwikkeling gegeven van
al
tevens
datgene, hetwelk tot een
juister begrip der zelfontbranding gevorderd wordt. Daarbij zijn telkens eigene
voorbeelden ter verduidelijking gebezigd en, waar dit nuttig scheen, die voor-
beelden
bij
voorkeur
genomen
uit
voorwerpen, meer bepaald
bij
de verzen-
ding in schepen in aanmerking komende.
Thans moeten
meer
wij
be|)aald
de artikelen behandelen,
voor
die
do
scheepvaart van gewigt zijn, en onder zekere omstandigheden in eene der drie
bovengemelde rubrieken a.
vallen.
ontbranding door of onder aanraking met lucht,
h.
»
»
slagen, stoeten of wrijven,
c.
»
»
vermenging van
verschillende stoffen. Hiervoor
is in
de
meeste gevallen een wetenschappelijke onderzoek oimoodig geworden. Meestal toch zullen te
wij
kunnen volstaan, door
bij
elk artikel
naar een der drie rubrieken
verwijzen, waar dan de weten.scliappelijke toelichting zal worden gevonden.
Evenzoo
zal
dikwerf daardoor beantwoord zijn onder ivelhc omstandigheden
de zelfontbranding zal kunnen plaats hebben.
Het behoeft naauwelijks opgemerkt antwoording der
vraag:
»
Welke
te
worden, dat aan eene volledige be-
artikelen
kunnen onder zekere omstandig-
En
«liedeu zelfontbranding ondergaan" niet te denken valt.
naar volledigheid
trachten;
want
wordt er één
voortaan buiten te treilen maatregelen
ter
artikel
verzending
toch moest
vergeten, en in
men
blijft
dit
schepen, dan zal dit
VA\ STOFFEN, eeniger
tijd
En wie
is
te
h\ SCHEPEN GELADEN.
49
de bron van het kwaad worden, hetwelk in
van alle artikelen
staat,
van alle artikelen, onder
Hoe gewigtig deze worden gedaan.
dit
men
wil voorkomen.
met zaakkennis vast
te
stellen,
omstandigheden?
alle
aangelegenheid ook
zij
ook hier kan het onmogelijke
:
niet
De vraag bepaalde den;
die,
niet in de vraag
Men vragen
zich intusschen slechts tot artikelen, die verscheept wor-
welke op schepen
niet,
maar
pakhuizen of elders voorkomen, zijn
in
opgenomen.
heeft het ons nog gemakkelijker gemaakt, door alleen een antwoord te
aangaande
artikelen,
die
welke van wege de Nederlandsche Handel-
maatschappij en het 3Iinisterie van Koloniën naar Oost-Indië verzonden wor-
den; terwijl aan de Akademie l)ovendien vanwege het Departement van Bin-
Zaken nog andere gedrukte
nenlandsche
lijsten
overgqlegd, waarop nog
zijn
ecnige andere artikelen staan uitgedrukt.
De wij
kwam nu
vraag
nemen; maar
zaak zijn
die
scheepslading
pligt, al
er ons
bij
te
hetgeen op die
gebrekkig;
lijsten
bevatten
kan voorkomen, en kunnen
ving of nadere aanduiding der voorwerpen,
bestemd
verscheepte
Zonder
zijn.
stollen
niet
voorkomt, in overweging
lijsten
bepalen, mogten wij niet. zij zij
twijfel
niet dit
al
alles,
Uit den aard der
wat er
in
al
niet bevatten. 3Iaar
namen
dien beantwoorden die lijsten, door slechts
zij
deze lijsten mogten bepalen, of
bij
moesten gaan?
niet verder
Het was zeker onze te
of wij ons
voor,
te
eene
boven-
geven, zonder beschrij-
zeer weinig aan het doel, waartoe
komen de meest
gevaarlijke en zeer dikwerf
op de lijsten voor; twee voorbeelden
mogen
ter toe-
lichting voldoende zijn: hooi en steenkolen.
Maar bovendien verdienen de chemicaliën, droogerijen, kramerijcn, geneesmiddelen eene eigene overweging, voorwerpen op de
lijsten
niet eenmaal aangeduid.
meencn naam, of ook zelfs De lijsten willen wij alzoo zorgvuldig overwegen, maar voerigheid nutteloos hetzij
te vervallen,
zijn
zou
—
—
zonder in uit-
wat ook na onze wetenschappelijke ontwikkeling geheel de
voorkomende
mogelijk
stoffen,
hetzij
afzondeilijk,
onder bepaalde rubrieken aanwijzen.
Ten einde nu deze zo in zoodanige soorten
hebben. Daartoe
voegen
met eenen alge-
daarbij
verschillende te
.splitsen,
artikelen
welke
in
te
behandelen,
is
het iioodig,
de toepassing de meeste waarde
leggen wij onze vroegere verdeeling weder ten grondslag en drie
andere rubrieken
van
wel verbrandbare, maar niet zelf18
VEItlIAND.
DEK K0NINK1.. AKADEMIH,
ÜEEI.
1.
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDlJiG
50
ontbrandbare sloffen, als: zeer niet
ligt
ontbrandbare stoffen, zeer brandbare, maar
ontvlambare, en in brandbaiirbeid met bout
ligt
Wij moeten
bierbij
niet
verzuimen
te
vergelijken stoffen.
vermelden, dat ons op de ontvangen
te
sommige namen van voorwerpen, bij het ontbreken van alle nadere aanduiding, niet duidelijk voorgekomen zijn; daartoe bebooren: armozijnen, lijsten
arcanum,
crimsonlak,
bodidaar,
eamlet,
colletas,
karletten,
kroozen, patjols,
Voor bet grootste deel mag
provisiên, ravens (smit coletas), zilveren fluweel.
deze onbekendheid wel aan ons liggen.
A.a. staat
Voorwerpen, die door opneming van zuurstof uit de lucht in van glocijing kunnen geraken en daardoor dus ook tiabijgelegen brandbare voorwerpen kunnen ontsteken.
hebben
Wij
ons boven medegedeeld onderzoek hier vooreerst de pijro-
in
phoren onderscheiden; ze hier op te geven kwam ons ondoelmatig voor, daar gewoonlijk voorkomende objecten niet worden aangetrofzij onder de meer fen.
Wat
alzoo
van
geldt, behoort niet
al
meer
Bijzondere vermelding
deze te
soortgelijke vroeger besproken voorwerpen
en
dezer plaatse. het zivartsel en poeder van houtskool.
behoeft
bijzondere omstandigheden, waaronder
zij
kunnen ontbranden, bobben
uitvoerig vermeld. In kleine hoeveelheden zijn
bereid evenmin.
Maar worden
van
zij
olie
zij
De
wij hl. 14
niet schadelijk, lang geleden
doordrongen, zoo kan cene kleine
hoeveelheid, zelfs van oud kolenpoeder, hoogst gevaarlijk worden. (Zie
hl.
23).
Zeer uitgebreid wordt de reeks van voorwerpen, die hiertoe bebooren, wanneer wij het oog werpen op katoenen, linnen, wollen en soortgelijke ligcbamen,
welken vorm dan ook,
in
mindere mate,
hetzij
met eene zich oxydercnde
die
opzettelijk,
dan zelfontbrandbaar, indien
er-
heizij
zij
naauwelijks wordt bespeurd, terwijl
ontbranding
te
Het was de
doen ontstaan. (Zie vi'aag
—
zijn.
hl.
zij
—
somtijds
is zij
—
toch toereikende
in
boe verre wij regt badden, hier
de lijsten bepaald deze en gene als schadelijk of gevaarlijk aan dat wij
Zij
worden
Do hoe-
zoo gering, is,
om
zelf-
21).
daar gelukkig zelfontbranding van zulke
zeldzaam wordt waargenomen
meerdere of
slechts lucht genoeg kan toetreden.
veelheid olie behoeft daartoe niet groot te zijn; dat
in
olie
toevallig doortrokken
uit te
voorwerpen de genoemwijzen, zoo-
noch ons aan overdrijving schuldig maken, noch aan bet verwijt van
ligtvaardige terzijdestelling; eene vraag, die telköns later herhaald kan worden.
VAN STOFFEN, IN SCHEPEN GELADEN.
51
Wij houden ons aan
den inhoud van hetgeen boven dit gedeelte van het verslag gesteld is: namelijk de vermelding van die voorwerpen ".welke onder
«sommige omstandigheden zelfontvlamming hunnen voortbrengen."
De drukinkt en de lithographische inkt en de zivarte verf representeren de geheele volgende reeks in beginsel van werking en in uitwerksel. Daarop volgen dan: Adrianopelsch rood gcverivd of gedrukt katoen, dilo garens, bont katoen, baai, dekens, andere gedrukte of geverwde katoenen, vlas, werk, pakwerk, koffijzakken, weefgoederen {in kleuren geweven katoen). 3Iaar deze alle, behalve druk- en lithographische inkt, vallen uit deze reeks,
mdien
—
van oxyderende vetten
vrij
zij
zijn. Kan men zich daarvan overmen tevens de zekerheid, dat zij in deze reeks niet behooren. Maar hoe zal men zich deze overtuiging verschaffen? Op het uitwendig aanzien kan men ze niet onderscheiden, die lot gevaar kunnen aanleiding
tuigen, dan heeft
geven, en
bij
hunne inpakking behooron dus,
ontbranding slechts
eenstemming
zijn
spaarzaam,
voorzorgen
al
ontstaat het gevaar van zelf-
genomen met het gevolg, hetwelk nu en dan
te
worden, die
in
over-
niet achter blijft.
Voor sommige van deze voorwerpen heeft men het gevaar van zelfontbranduig veel hooger aangeschreven dan voor anderen; maar daar de stoffen zelve met de zeH-ontbranding voorbrengen tenzij door broeijen, waarover hier onder nader maar het eene vette olie is, die daartoe aanleiding geeft, zoo
—
—
hebben wij
.vooral op de al of niet aanwezigheid van zulk eene olie te letten,
minder met den aard der
Tegen
anders gekleurde. bestaat;
stoffen te doen.
roode garens
gaan meer waarschuwende stemmen op dan tegen De waarheid is, dat daarvoor in het algemeen geen grond
want vetten worden
bezigd dan
bij
roode.
bij
de toebereiding van meerdere weefsels ge-
De opneming der genoemde voorwerpen
te
dezer plaatse
en de aanteekening daarvan op de lijsten, die aan dit verslag zijn toegevoegd, mogen den schijn niet dragen van overdrijving van onze zijde. De genoemde voorwerpen hunnen, uit den aard der toebercidingswijze, of door toevallige omstandigheden, zeer kleine, naauwelijks merkbare hoeveelheden vetten bevat-
ten,
die
zelfontbranding kunnen aanzetten. gebeurt, heeft de ervaring gelukkig geleerd. tot
Maar dat
dit
hoogst zeldzaam
(h-ijdcrcndc oliën \n vaten
kunnen tot geene zelfontbranding aanleiding geven; door eene het vat beledigende oorzaak iiit,'zoo wordt de aanraking tusschen olie en lucht vergroot, en zelfontvlamming kan ontslaan, vooral, wan-
maar
vloeit
de
olie,
neer de olie gekookte
lijnolie is.
Maar elke
olie
moet gevreesd worden. (Zie
bl.
18*
19).
52
OVER DE OORZA.KEN DER ZELFONTBRANDING van
geldt
Hetzelfde
of drukinkt, van zwarte en ander ver-
lilhographische
met zulke oliën aangemaakt, zoo als in den regel geschiedt.
wen De zelfontbranding uitvloeijende
de
hier uiterst gemakkelijk
zal
een
verfstoffe over
of
olie
over vlas, katoen en soortgelijken. (Zie
kunnen ontstaan, wanneer
los weefsel
Of
bl. '21).
wordt verdeeld,
/ioo//fcr
mede
worden opgenomen, meenen wij te mogen ontkennen; ons geone voorbeelden bekend van hare zelfontbranding. te
Of gebrande dien
(Zie
erwten enz. (Zie voortgezet,
is
de stoffen, die zich oxyderen en
tot
mag
betwijfeld worden.
De hard ge-
tot
18).
bl.
Zooveel
zeker, dat indien de
is
roosting
verkoling toe, zelfontbranding daaruit ontstaan kan.
19).
bl.
Wij mogen niet in
behoorcn
ontbranden kunnen,
zijn althans
staan als zoodanig opgeteekend, alsmede andere gerooste voorwerpen,
brande
als kofl^j,
verre
steeds
eikels
gevolge
ten
h. v.
hier behoort
verzuimen
niet
vermogen,
om
van zelf
Men verwarre
verliezen.
deze voorwerpen door vocht
te
vermelden, dat
te
ontbranden winnen, maar daarentegen daarin
alzoo
die
al
werking
oxyderende
niet
met broeijen
der voorwerpen, welk broeijen wel door vocht bevorderd wordt. Water, door
een lek in het schip, of op andere wijze ven
j
terwijl
de
tot
toegetreden, zal dus de zelfontbranding, die
zij
voorwerpen van deze reeks
kunnen ondergaait, tegenstre-
de zelfontbranding der broeijende voorwerpen daardoor juist zal
worden bevorderd
:
een onderscheid, hetwelk niet genoeg kan ovder het oog
worden en hetwelk de HH. Muller en Matthes hebben voorbij
gehouden
gezien in hunne bovenaangehaalde^ overigens zeer lofwaardige verhandeling.
Poreuse voorwerpen, valliger wijze
worden,
als krijt,
gips, coaks en anderen, zullen, indien
met een der genoemde
het vermogen dezer laatsten
nen. (Zie
bl.
zij
toe-
olieachtige zelfstandighedcn doortrokken
om
te
verbranden aanzienlijk ondersteu-
23).
Dit zelfde geldt van hooi, zaagsel of stroo, waarin deze of andere voorwerpen, in
glazen flesschen
bevat,
worden gepakt, met het dool om beschadiging
te
voorkomen. Zoolang de flesschen gesloten en onbeschadigd blijven, beschutten zij
werkelijk;
maar bet gevaar wordt aanzienlijk door deze losse of poreuse
voorwerpen vergroot, indien de wordt en zooveel te
er
van
den inhoud
meer nog
zullen behandelen.
bij
flesch, door uitvloeit.
stoffen,
welke oorzaak dan ook, geopend
En
dit
geldt niet alleen hier,
waarvan hieronder sprake
is,
die
wij
maar bij
C
VAN STOFFEN, A./3.
IN SCHEPEN GELADEN.
53
Voorwerpen, die door broeijcn zich kunnen verhitten en, in
aanraking met lucht, vlam kunnen vatten, en dus ook nabij gelegen andere brandbare voorwerpen kunnen ontsteken. Hiertoe behooren in meerdere of mindere mate alle meer of min gedroogde, plantenweefsel bestaande voorwerpen; derbalve alle, in massa
uit los
opeen-
gepakte, meer of min, maar niet sterk gedroogde kruiden en bloemen; in kleine boeveellieid en goed gedroogd, zijn zij mits zij niet weder met voclit
—
kunnen worden bedeeld telijk hebben wij daarom
—
in
brandbaarheid met hout
te vergelijken.
in deze rubriek niet die vele, op de
gedrukte
Opzetlijsten
voorkomende, geneeskrachtige kruiden en andere soortgelijke opgenomen omdat zij, hoezeer voor broeijing vatbaar, spaarzaam in zulke massa's zullen verzonden worden, dat daarvan zelfontbranding kan ontstaan. ;
De vraag, of zaden, granen, b. v. in eene scheepsruimte in warme gewesten bevat en door water bevochtigd, broeijen kunnen, is bl. 28 reeds beantwoord. Tot zelfontbranding klimt het verschijnsel echter nooit. Maar de warmte, die
daarbij ontwikkeld wordt, b.
van
dat
V.
vlas,
kan het broeijen van andere voorwerpen bevorderen, ruw linnen enz., waardoor deze laatste ligter tot ont-
branding kannen overgaan.
ontkiemende zaden met
olie
Voorts kunnen door bedeelde
door op hunne beurt zuurstof sneller ligter
tot
Maar
bl.
broei-temperatuur
van
de lucht kunnen
uit
opnemen en
alzoo
zelfontbranding kunnen komen.
alle
voorkomt,
de
weefsels worden verwarmd, die daar-
overweging verdient hier hooi,
hetgeen wel niet op de
lijsten
maar zeer menigvuldig op schepen
in massa wordt vervoerd. (Zie 29). Hieraan sluiten zich onmiddellijk hcnnip, vlas, soortgelijke versche on-
bewerkte ligchamen.
In meerdere of mindere mate ook bewerkte,
maar
niet
uitgetrokkene of niet gereinigde, daaruit bereide voorwerpen, als kofpjzakken, los touwwerk, ruwe garens, ruw linnen, ruw dockwerk, kardoessaai, iverk,
pakwcrk, ruwe katoenen. Zijn deze goed gedroogd en blijven
den.
zij
droog, zoo zullen
Maar wie waarborgt voor een van beide?
meer zij tot broeijing aanleiding geven. De vraag kan opgeworpen worden, of
wij
zij
Hoe verscher
wel doen,
niet ontbranzijn,
hoe
alle bereide, allo
ver-
zij
werkte, gebleekte en dus met water behandelde katoenen en linnen en wollen
en zijden voorwerpen hier buiten
te
sluiten,
en gereinigd en daarna verder verwerkt
zijn,
alsmede die, welke eerst gebleekt
gevcrwd
b. v.
gedrukt, geweven enz.
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDIKG
54
Wij meenen inderdaad daartoe
worden
is
te
hebben. Hier
over eene scheikundige wisseling der
deze voorwerpen voorkomende, eene wisseling, die zoo sterk
bestanddeelen in
kan, dat er
eene
Gebleekte
ontwikkeld.
meeste gevallen regt
in de
over broeijing, dat
toch handelen wij
tot
onvlamming voldoende temperatuur door wordl
plantaardige
of
met water en
voorwerpen,
dierlijke
andere stoffen ruim behandeld, hebhen of de stoffen verloren, die wcrkzaanir-
kunnen opwekken (de vroeger genoemde giststoffe), of deze grootendeels in eenen toestand gekomen, van niet meer die
heid, die broeijing zijn geheel of
kunnen voortbrengen. Ook die zelfstandigheden, welke vooral ondergaan, zijn aangetast of verwijderd geworden. kunnen de broeijing Naar ons oordeel kunnen de gebleekte genoemde voorwerpen die broeijmg opwekking
te
nimmer meer ondergaan en deze meening wordt door de wetenschap
zelden of
volkomen geschraagd. (Zie Bijaldien
brengen,
maar
jing,
dit
ton
verwerken
het
maar
tot
Zoo is
zij
is
nu," na
bl.
53).
geverwd of bedrukt
zeker niet, of slechts
nog zelfontbranding voort-
zijn,
gevolge van oxydatie van vette of andere stoffen, die er onder zijn
in
gcbragt.
Dan behooren
de eerste; waarover reeds
als
te
uitzondering ten gevolge van broei-
bij
is
niet lot
zij
deze
afdeeling,
gesproken.
vroeger uitvoerig besproken
is,
bevordert water de browj ing; vocht
daartoe onvermijdelijk.
R.
Voorwerpen, die door slaan, stooten of wrijven ontbranden kunnen, en hunne onlbranding aan brandbare voorwerpen hunnen mededeelen.
Op de hooren:
lijsten
komen
zeer weinig voorwerpen voor, die tot deze reeks
vooreerst
zijn
zij
de
slaghoedjes,
het
buskruid
tegenwoordig wel op geen schip zullen ontbreken.
be-
en de lucifers, die
Voorts phosphorus, die in
massa kan voorkomen, en hoezeer niet op de lijsten te vinden, zonder twijfel toch als chemisch praeparaat nu en dan in ruime hoeveelheid verzonden wordt.
Het
is
waar, de phosphorus wordt dan onder water verzonden. Maar dezelfde
oorzaak, die de flesch, waarin dit water met den phosphorus bevat
breken
—
b. v.
het stooten of ncdervallen der kisten, waarin
kan ook den phosphorus genoegzaam wrijven, of wel
hem
raking
brengen, waarmeile
werpen
zijn
later,
om hem
wanneer het water weggevloeid
papier,
hij
is,
te
zij
bij
de warmte
in
kan doen
—
doen vlam vatten,
met voorwerpen
zelfontvlamming kan voortbrengen.
katoen enz., die
is,
besloten is
in
aan-
Die voor-
het schip, dat inheetc
VAN STOFFEN, gewesten
kunnen
brand geraken.
in
deze reeks nog worden aangevuld door die voorwerpen, welke
kan boven
hier
van
soort
door aanraking met zich aan de lucht oxyderenden phosphorus
zeilt,
Voorts wij
echter
bl.
behandelde
vroeger
door wrijven of stooten
die
tot
voorbeelden van deze
die wij
hier niet behoeven
34).
naar het
wij
ligcliamen, wij
hebben aangevoerd, en
zelfontbranding
Terwijl
lucifers
ons wetenschappelijk onderzoek
in
herhalen. (Zie
te
55
IN SCHEPEN CELADEN.
nog bepaald hier
— vermelden
—
behalve
verwijzen,
ten
aanzien van de
kunnen ontbranden, moeten
of slaan
de slafjhoedjes, het buskruid en de
de voorwerpen, die fulininas argenti bevatten en nevens
Onder welken naam deze maar verzonden zullen zij nu en dan
ohocolaadjes of andere lekkernij ingepakt worden.
worden verzonden
is
worden, daaraan
niet te
is
komen
Voorts
Iiier
ons onbekend; twijfelen.
sonnnige dier voorwerpen voor, die
men onder
de namen
van chemicaiiën, droogerijeii of kramerijen verzendt, en wier onbestemde aan-
meer tot omzigtigheid verpligt, omdat hun naam zelf onschuldig Wij aciiten liet echter onnoodig hier eene specifieke opgave dier
duiding
te
schijnt.
voorwerpen stolfen,
doen,
te
daar wij
onder zulke namen
opnemen, brengen,
eenige middel,
als het te
in
het volgende deel van ons
opgegeven,
om
onder de
verdachten
mogelijke onheilen, die
zij
verslag zullen
al
kunnen voort-
voorkomen.
Voorwerpen, die door vermenging ontbranden kunnen, die derhalve
C.
die
moeten
niel
mogen gepakt of verscheept worden; ook zij kunnen aan nabij gelegen brandbare voorwerpen den hrand mededeelen.
nabij elkander
Tot deze reeks brengen wij vooreerst acidum
niiriciim,,
vermengd wordende
met vlugtige oliën, als terpenlijnolie, peterselieolio en vele anderen. Dit ziuir moet als eene gevaarlijke stolle worden beschouwd. Voegt er zich bovendien nog vitrioololie bij, zoo is de werking des te heviger. De gewone naam van dit zuur is sterkwutcr. Voorts het zwavelzuur zelf,, hetwelk, met zeer onderscheidene zij
stoffen
in
brandbaar
aanraking, eene hóoge temperatuur ontwikkelt, en deze,
zijn,
ligt
kan doen vlam vatten, zoo
of chloras potassac, met papier of soortgelijke
met
vet
stollen
meer
of
als:
indieii
phosphorus, o[ lucifers,
stoffen in aanraking;
maar ook
min doortrokken katoen, linnen en weefsels met harsachliye
bedeeld, zoo ais touwwerk enz.
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDIIVG
50 Potassium kan
met water
aanraking
komen, of het vat vlam en
Bromium, zagen
wij vroeger, doet phosphorus
niet
ontsteekt alle brandbare stoffen.
in
.eensklaps ontvlammen. getroffen, vermelden;
Maar wij 'moeten hier vooral de steenkolen, door water hebben intusschen
wij
ons wetenschappelijk onderzoek
in
steenkolen, die door water kunnen
in
zoodat wij dit hier niet behoeven te herhalen. (Zie
Van
het
nu
komt; omdat de
geene melding gemaakt, hoezeer het op de
toe
En
hitte
die
geval
b. v.
zuur vermengd
dit
daarmede
ligt
brengt nog
denkbaar;
tocli
waarmede
stoffen,
kan voortbrengen, niet
in
hebben wij lijsten
voor-
eene zeer groote hitte
eene scheepsruimte zullen voorkomen.
verbranding voort.
geene
van de
42).
hl.
(acidum muriaticum of hijdrochloricum)
zeezoulziiur
opzettelijk tot
hierboven
brand geraken, genoegzaam gesproken;
Intusschen
is
zulk een
zeezoulzuur, op kalk vloeijende, kan zooveel warmlf
ontwikkelen, dat phosphorus of buskruid daardoor vlam vatten kan.
Reeds kalk
—
is
vermeld,
dat
daarbij
doen, en boven
dit
kan
buskruid
ongebluschte kalk voorkomt, behoort
waarin
schip,
kend
water gebluscht, kan
alleen, door
hebben wij reeds
ontbranden.
men
—
(bl.
44)
In
elk
zoo als wel be-
het water verwijderd te houden.
IJzervijlsel
en zwavelbloemen, met water bevochtigd, kunnen vlam vatten
41); maar wij hebben hier niet te herhalen, wat wij van vele voorwerpen vroeger reeds hebben opgeteekend. (Zie bl. 45). (bl.
*
D. Zeer hoezeer
zij
den
ligt
ontvlambare of onibrandbare voorwerpen,
naam van
die,
zelfontbrandbaro stoffen in geen opzigl verdietien,
echter in een schip alle omzigliglieid vereischen,
omdat
zij
zoo
ligt
ontstoken worden.
Tot deze reeks brengen wij acthcr sulphuricns, spiritus nitri dulcis, hoffmans-druppcls, alcohol, buskruid, chloroform, collodium, krcosoot, olcum chamomillae, olicri,
ol.
geteerd
menthae
pip.,
touwwerk,
oleum tercbinthinae
lijnen,
en
alle
andere etherische
zwam, reukwerk, parfumericn, eau de Co-
logne.
Sommige van deze reeds op
stoffen
den
zijn
vhigtig,
damp daarvan
b. v.
in
de ether, zoodat eene
brand
zet.
gemengd on dit mengsel in eene beslotcne ruimte mengsel met geweld. In Bern stortte eenmaal een
lucht dit
een afstand
Is
deze
vlam
damp met
bevat, zoo ontploft
huis
in,
door dat
VAN STOFFEN,
57
IN SCHEPEN GELADEN.
met ether gebroken, en de ether daarmede verdampt en met de lucht gemengd was, eene brandende kaars werd kelder, waarin eene flesch
in eeneii
ingcbragt.
Buskruid
En
op verre na zoo gevaarlijk niet aan boord als ether.
is
niet
behoort hiertoe de gewone ether, maar alle ethersoortcn, in meerdere
slechts
of mindere
mate;
ook
dus
druppels,
IIoffmaiviv's
spiritus
dulcis
nilri
en
anderen, die ethersoorten zijn, met alcohol gemengd. In het zelfde geval zijn collodium, eene
en alcohol opgelost.
in ether
stofl'e
Voorts chloroform, die even als alcohol, eau de
reukwerk, parfu-
Cologne,
meriën, kreosoot en vlur/lige oliën, brandbare dampen geeft en alzoo, door met
een brandend
ligchaani
genaderd
zekeren afstand
op
worden, vlam kan
te
vatten.
geteerd touwwerk, breeuw- of calfaadwerk, vooral wanneer het
Van zwam, los
van weefsel,
is
is
het bekend, dat de kleinste vonk het kan ontsteken.
De meeste dezer voorwerpen vorderen
de verzending eigene voorzorgen,
bij
waarover wij hieronder handelen.
Ook deze
men van
lijst
behoeven wij niet meer
de genoemde voorwerpen geschied
rijcn of chemicaliën
worden verzonden,
te breiden,
uit
Voor zooverre
is.
vallen
dan door het opne-
later
zij
zij
drooge-
als
weder onder de ver-
dachte sloflbn.
Zeer brandbare, maar daarom nog
E.
niet
Wij kunnen deze verdeelen
in
meer
of
min
ligt
ontvlambare
stoffen,
kunnen vcrhoogcn.
die den eenmaal ontstanen brand zeer
vlugtige en niet vluglige.
De
eersten vatten dus ligter vlam, dan de laatste. a.
Balsamum
spiritus vini, jenever, arak,
Copaïbac, liqueuren, brandewijn,
cognac, rum, terpentijn (venetiaansche), vernissen. b.
gom,
Amandelen (en andere pulvis
dierlijke
enz.),
pcrcha, lakken
en
gummosus
vette
vellen,
caoutchouc (elastieko gom,
hars zonder
(alle
iiaisen
lijnzaden
enz.)
asphalt,
andere gommen), bitumen, boter (on
(en
plantaardige
zaden,
veile oliën enz.
ook
dus
zonder onder.scheid),
onderscheid),
harpuis,
niecLsoorlcn), oteu)n jecoris aselli
(i'u
koffij,
alle
dus olijvcnolie,
bougies,
andere
lijnolie enz.
daaruit gemaakt), gutta
zcgrllak (en alle organische
lupulinc,
reeds
arabische
alle
Igcopodium, meel
genoemde
veile oliën),
(alle
sebum
ovillum (insgelijks reeds genoemd), pik, semcn Anisi, sem. Coriandri minoris, 19 VEItHAND. DEK KONINKI,. AKADEMIK. DEEI,
I.
98
OVER DE OORZ.VKEN
1)ER
scmen Foeniculi, semen Santonici (en spek (reeds (reeds
andere zaden, die eene vliigtige
alsmede basten, die deze en iiarsen bezitten,
bevaltcii)
als cascarilla,
olie
kaneel,
de vetten genoemd), syroop, suiker, sandarak, elemi, schellak
bij
de harsen aangeduid), stearine kaarsen, tros (geteerd), traan, teer,
bij
amber,
alle
ZELFONTBRANDING
waschkaarsen (en andere kaarsen),
xvas,
zivavel, zwavelstokken, gewast
linnen, gewaste taf, jeneverhessen, coaks, koolteer, verschillende verwen, stijrax
en balsems
Dat ook
stoffen
of
deze
evenmin
hoeft
tijd
het algemeen.
in
in
nog aanmerkelijk zou kunnen worden vermeerderd, be-
lijst
te
worden aangewezen,
Geene van
zeer verschilt.
aanraking
zijn, of het
vat
alle
de brandbaarheid van
vlam en gaat voort
al
deze
te
branden met meerder
minder hevigheid. Vooral zijn gevaarlijk onder de
in
als dat
kan met een brandend ligchaam eenigen
brand, dan vormen
zij
niet vlugtige, de smeltbare.
een loopend vuur, zoo
maar ook de suiker; getuige de brand F.
Stoffen,
Be
in brandbaarheid
enkel als
in
als
b.
v.
Geraken deze
de harsen, pik, lak,
suiker-raffinaderijen.
met hout en touwwerk vergelijkbaar.
of voornamelijk uil hout bestaande voorwerpen zijn hier,
genoegzaam bekend,
niet
bij
opgenomen.
Daartoe brengen wij dan bindtouw en alle soorten van ongeteerd, en vrij
vel-
touwwerk, linnen, katoen, garen, leder, of voorwerpen daaruit gemaakt,
met vlugtige
alle niet
plantendeelen, als
oliën of harsen of vetten bijzonder bedeelde gedroogde
kruiden,
basten,
wortels;
dierlijke
voorwerpen
als
muskus
en sponsen; pergament, papieren of kartonnen voorwerpen; zijden voorwerpen, mits
vrij
van
vette,
zich oxydercnde oliën;
uit
wo/ of /iaor vervaardigde voor-
werpen, dus lakens, dekens enz. mits wederom niet met zulke vetten bedeeld.
Deze voegde
alle
op
lijsten
noemen hebben wij onnoodig geacht; aangeteekend met de letter f. te
zij
zijn
op de bijge-
VAN STOFFEN,
59
SCHEPEN GELADEN.
IN
iir.
MAATREGELEiN VA\ VOOUZORG, LIT IIKT VOORAFGEGAXE ONDERZOEK VOORTVLOEIJEXDE, TOT «EGVEJIIXG VAM BIJ HET VEIIVOEU VAX ARTIKELEX VEROORZAAKTE GEVAREX VOOR VEILIGHEID VAX LADIXG EX SCHIP. hetwelk
onderzoek,
hel
Zul
wij
in
het wcik stelden en hetwelk de
uit-
komst was van eenen schat van ervaringen, op verschillende wijze door zeer onderscheiden mannen van wetenschap en toepassing verkregen, eenige waarde
hehhen, dan hehooren middelen zwaren, die besproken
Het
die
jaar op de reis
het vorige
in
mag worden
dat
het
al
men
geval
mogt
—
Eu
toegeschreven.
van zulke onheilen verneemt?
Men
mag
ontstaan
zijn,
verder aan
verstrijken
stelt
is
er
niet,
—
wanneer
zonder
dat
zich het gevaar te groot voor
wanneer men thans, nu dat onheil
en maakt zich schuldig aan overdrijving, toevallig
men
voert
hoevele jaren
zijn:
Zelfs van de
naar Java verbrand zijn,
verbranding wel aan zclfontbran-
de vraag niet volkomen beantwoord, of die dnig
kunnen worden voorgekomen.
zoo veel mogelijk
zijn,
er heerscht verschil in de waardering der feiten.
zoo,
is
schepen,
drie
worden gevonden, waardoor de groote he-
te
voor handel en scheepvaart belemmerende bepa-
lingen zou willen uitlokken.
Ons oordeel schip laas!
zijn
is
vei'ongelukt
een geheel ander.
Gesteld eens, er ware nog nimmer een
door zelfontvlamming van
—
ecu deel
der lading
—
en he-
dan meenen wij, dat thans de oogen geopend voor de waardering der grootste gevaren, die zich op den vasten wal onis
telbare
dit niet
malen hebbon vertoond.
onlbrandmg
gebouw scliepen
beweren
te
in
is
de asch
vervoerd
en
gelegd,
worden
iMet
bekend;
overvloedig
en
andere
woorden
daardoor
:
het verschijnsel zdf-
weid menige
fabriek,
dit was het gevolg van stoffen, die
welke
oorzaak moeten vergaan.
Men
zoolang buiten de aandacht
te laten;
schepen derhalve
heeft groot
menig ook
in
nu en dan door deze
verzuim gepleegd, door deze zaak
thans nu er de ^indacht op gevestigd wordt,
waarmede men in oenen beschaafden slaat gaarne waakt voor het heil der inwoners. Een verzuim zou van nu of aan veroordeeliugswaardig zijn; omdat hel lang bekend was en thans is
lot
het pligt,
haar met dal gemoed op
bewuslheid gekomen
is,
te
vallen,
dat zelfontbranding voor en na op schepen zoowel
nienschonlcvens als lading en schip bedreigen kan.
19*
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
60 Daarmede
echter nog niet beslist, dat er maatregelen van
is
ring tegen zullen
moeten genomen worden.
wege de Rege-
kan erkennen, dut er be-
3Ien
zwaren bestaan, dat noch de adressanten van Amsterdam, noch de schrijvers der aangehaalde brochure zich aan overdrijving hebben schuldig gemaakt,
maar dat de Regering er zich
mede behoort
niet
te
benioeijen; dat
hoog-
zij
stens de zaak wetenschappelijk moet doen onderzoeken en het dan aan eiken
reeder moet overlaten, of
hoeveel gebruik
ja,
Nederlandsche handel zou maatregelen,
komen
te
van
hij
onderzoek gebruik maken wil, en zoo
dïit
maken
er van
hij
zal;
door
anders,
men
lijden en
—
want
altoos
zou
meer
naar
elders
—
dat
regl,
bijaldien
men
niet
maatregelen, in het oog hield,
eenc
gevaarlijke,
gevolgen van
die
een
worden
gestrengheid
keer eenc zoo veel grootere
uiterste
ligtclijk
kunnen
zou
de
datgene
vooral
vrijheid
voorbij
gezien,
de
heenrigten,
Men meent, en
gestrengheid,
voorwerp,
—
min belemmerende
of
wat thans door Nederlandsclie schepen wordt overgebragt. te
men
zoo beweert
eene
men
en
nemen
te
bij
en juist
baal, is
voor
de
nu beducht, nu aan het handelsveris
toegekend.
Men
hoe
vraagt:
men
met vreemde schepen in dezen zou moeten handelen, en herinnert, dat de Nedenandsche schepen nadeel zouden lijden, indien ook de vreemde schepen Men wil niet in de maatregelen van voorzorg zouden worden opgenomen.
Wet
zich niet onbepaald tegen eene
del,
die
voorgeschreven,
entegen verwacht
men alles van
do individuele belangstelling der belanghebhf^nden,
nu behoorlijk gewaarschuwd
die
verklaren, waaibij maatregelen van voor-
maar vreest of belemmeringen voor den hanDaarnadeelig zullen werken, of eene ruime ontduiking der wet.
zorg worden
verzoeken,
om
alles
meenen, dat zulke
zijn, terwijl
aan die individuele
lij-auden
kwaad, dat men zoekt
lijken zin der
woorden
zal
Vele van deze gronden
gen
te
zijn.
De
te
Deze
iels
wat wel
niet in
werken,
den eigent-
kunnen opgevat worden.
mogen
Koninkliilve
wij
bemoeijingen
achten builen onze
Akademie van Wetenschappen
zoeken naar zoodanige
Regeringswege geëischt,
laten.
te
zoo gevaarlijk zouden kunnen
voorkomen;
te
zich inlaten in eenc beoordeeling daarvan. pligting,
over
sciiepen van tijd lot tijd overal plaatshebben,
in
en dat maatregelen daartegen woiligt als het
anderen van de Regering ernstig
belangstelling
Maar op haar
voorbehoedmiddelen,
kan
rust
die
noch
gele-
mag
toch de ver-
hetzij
dan
van
gemoed van eiken reeder van
zelf
gewcnscht, eerst dan met vrucht zullen kunnen toegepast worden, indien
men
ze
hetzij
met zorg heeft nagegaan.
van het
VAN
STOFFEIV, IN
SCHEPEN GELADEN.
01
Voor de van wege de Nedeiiandsche Handel-3Iaalschappij of voor het Departement van Koloniën verzonden artikelen kan de Regering zeker voorschriiten maken, die heilzaam kunnen zijn. In de overweging van het gewigt der zaak, scharen wij ons dan ook aan de zijde der Amsterdamsche reeders, die deze tecdere aangelegenheid het eerst hebben ter sprake gebragt, en aan de zijde van H. II.E.E. de Ministers
van Dinnenlandschc Zaken en Koloniën, die haar met een
warm
hart
hebben
opgenomen. iXeen! een achtingswaardig gezagvoerder van eenen op de golven dobberenden bodem, moet met zijne manschap niet buiten bescherming blijven van
kennis en wetenschap, van ervaiing en toepassing. Ilem van nu al' aan goederen te doen opnemen, waarvan de mogelijkheid bestaat, dat zij, als het ware
hem en
verraderlijk het leven van
zijne onderhoorigen zullen
zonder dat zijne waakzaamheid
ten,
kunnen verwoes-
baten kan, ware telkens verraad ge-
iets
pleegd, wanneer men hem verpligt, alles op waarborgen, die verkregen kunnen worden.
nemen
te
in
zijn
schip, zonder
Wij voor ons, wij hebben ons niet in te laten met een onderzoek naar oorzaken van brand in de schepen Koning Willem II, Laura en Adcle :
Wcna:
het staat vast, dat nu en dan scjiepen verbranden moeten door zelfont-
brandbare, daarin geladen goederen, en dat een legelen
te
trollen,
verzuim,
om
Maar waarom zoo lang
zij
stil
mogelijk geen gewonen storm kunnen doorstaan. gestaan
de vervulling van
bij
eenen
last,
Akademie aan ons gegeven, die op hare beurt dien de Ilooge Regering ontving? Omdat men niet zelden gewoon is, bij Koninklijke
tenschappelijk veroorzaakt,
reeds zij
bij
bij
onderzoek,
dat
het handel of
maat-
daartegen
zou gelijk staan met het toelaten van het gebruik van sche-
pen, die zoo oud zijn, dat
lie
.de *en
onderzoek
scheepvaart
hetwelk van
toepassing
eenige
elk
door
van
we-
moeijelijkheden
overdrijving te beschuldigen, vooral waimeer
omdat wij naar onzen
betreft;
voorbaat moeten trachten
eiken goeden maatregel
de
in
last
t(;
vrij
wachten
te
pligt,
de Regering
waren van de aanmerkingen,
heeft,
welken
zij
in
dezen
die
zal willen
nemen; omdat wij onze overtuiging duidelijk willen uitspreken, dat het verzuim van maatregelen tot hiertoe aan geene natie, die de zee bebouwt, tot eere verstrekt, ook aan onze natie niet; maar dat van nu af aan het verzuimen van maatregelen, pligtverzuini wezen zou. Eindelijk, omdat het verschijnsel der zelfontbranding in de wetenschap volkomen bekend
oogpunt van
te
nemen maatregelen
ter
sprake
is,
en dus alhier slechts
komen
kan.
uit het
62
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
Maar
te
nemen maatregelen en
voorstel
te
want zulk eene beoordceling
me
Akadeniie. Wij beoordeelen niet
wat wij
liaven;
tot
wetgeving
beoordeelen niet of de
doen; wij
beiden komen moet,
bepalingen
wettelijke
zijn
gcciio
woorden
ünilient de laalsten achlen wij ons onbevoegd eenig
van dezelfde bcteekcnis.
de maatregelen
onzen pligt acbten,
is
ligt
zal
of niet tussclien
al
buiten den kring der voorsclirijven en liand-
bet aanduiden van maatregelen van
voorzorg, wier noodzakelijkheid uit bel voorgaande onderzoek duidelijk genoeg
gebleken
is.
Ten einde ons van den opgedragen ons ook
bij
last
dezen
ia
te
kwijten, willen wij
dien last uitsluitend bepalen en de elementen van zulke
gelen trachten aan de band
te
doen, waardoor naar de tegenwoordige kennis,
kan ontstaan op schepen, of zoo
zelfontbranding of niet
maatre-
ontstaat, zonder
zij
govaar voor menschenlevens, voor lading en schip blijven kan.
Wij gaan hierbij uit van de stelling, dat er gecne enkele zelfstandigheid ooit zal worden geweigerd ter vervoering. Mogten wij die stelling opoileren, zoo ware buitensluiting van de meest gevaarlijke het afdoende middel. Maar handel on scheepvaart moeten niet worden belemmerd. r. Zal in een schip biedt
—
alles
opgenomen worden, wal men ter vervoering aandan moet men ook alles door des-
geschiedt het thans
en zoo
—
kundigen doen onderzoeken. Ziedaar een eerste regel, dien wij moeten vaststellen, zullen niet alle verdere maatregelen Verijdeld worden.
van de inzenders, dan floe
als
voorwerp
hoedanig
volkomen
staat in
toch enkel op
men dobberende tusschen
is
behoort
dit
verklaringen af
eerlijkheid en misleiding.
dezen
te
te
geschieden.
Is
toch de
is
die
inzender uit den aard van zijn jiersoon
dan die
uit
kennisneming voorlvloeijen; geene algemeenc termen meer voor vol-
doende gehouden, zending meer
als
kramerijen, droogcrijen en
van eenige
eene specifieke opgave
van
of
kist,
den
baal
inhoud,
öf welk tot
in
chemicaliën
mogen hebben daaraan
te
twijfelen,
en
dit
— geene
ver-
voorwerp dan ook, zonder de
kleinste
en onderzoek naar de waarheid dier o|igave, voor zoo verre Ie
worden,
misleiden: waartoe dan onderzoek?
Onderzoek derhalve, waar men meer waarborgen noodig heeft, enkele
te
aard van het
kan de inzender daarbij geene schadelijke
onschadelijk;
voorwerpen hebben opgenomen; niet in
men
onderzoek gaan moet, behoeft hier niet vermeld
verre dit
evenmin
Gaat
niet
bijzonderheden,
men reden meent
slechts
uit
te
strekken
'
VAN STOFFEN, over
als
vraclitgoederen
passagiers.
AVij
kennisneming.
stil
goederen, staan
te
65
maar ook over goederea van
bij
de onmisbaarheid van deze
men toch cene verpakking verpligtend maken van voorwerpen, om die daardoor onschadelijk te maken; hoe nabij
schadelijke
elkander
versclieeplc
behoeven niet
Hoe
IN SCHEPEN GELADEN.
geplaatste
onschadelijk
maken;
zal
schadelijke
men
indien
voorwerpen, niet
door
verwijdering
van elkander
weet wat men laadt?
3Iaar zullen daaruit geene onoverkomelijke hinderpalen voor handel en scheep-
vaart ontstaan?
weet wat het
hij
Eenig bezwaar vooizekcr, maar overkomelijk. De verzender verzendt, hij kan dus de opgave doen; het beoordeelen naar
met schadelijke dier voorwerpen wordt en uit dit verslag en uil de lijsten opgemaakt, welke uit dit verslag zullen voortvloeijeii. Eene in.spectie der voorwerpen zelve zal tot de uitzonderingen hehooren, en bepaalt zich al
of
noodwendig niet tot het mcerendeel der objecten. Alle metalen, houten, glazen voorwerpen en nog zoovele anderen behoeven nimmer te worden onderzocht, tenzij
men
misleiding
mogt mogelijk achten; suiker, koflij en vele andere nimmer te worden ondeizocht. Ilct onderzoek be-
handels-artikeleii behoeven
dus bij verdachte of als schadelijk bekende stoffen, en onoverkgschijnen de bezwaren niet, die daaraan verbonden zijn.
paalt zich inelijk
2°.
Uit het onderzoek, in verband met elk ander middel van kennisneming,
dus voort: dat
men wete, wat in het schip zal geladen worden, tot de kleinste bijzonderheden, uit het oogpunt der zelfontbrandbaarhcid. Die verkregen kennis geeft het middel aan de hand, om de voorwerpen vloeit
verdeelcn in de rubrieken
a,
b, c,
d, e,
f,
in
te
welke wij hierboven hebben on-
En die verdeeling is noodzakelijk, zoowel uit het oogpunt van verpligle verpakking voor de schadelijken, b. van verwijdering van elkander, voor zoo verre zij door vermenging elkander kunnen schaden, derscheiden. •
a.
c. van berging op eigene plaatsen in het schip, waar mogelijk ontstane verbranding kan worden ontdekt eu welligt ook met vrucht kan worden bestreden. Die schifting in de rubrieken, boven genoemd, deed ons zoowel niet-zellontbrandhare als zelfontbrandbare stoflen opnemen; omdat er inderdaad, onder
de eerste, voorwerpen voorkomen, wier verpakking, verwijdering van anderen, of verplaatsing op bepaalde als
van de zelfontbrandbare.
plaatsen in
het
schip,
van
zoo
veel
gewigt
is,
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTRRANDING
64 Ten aanzien van alle
voorwerpen,
tweede punt bepalen wij
dit
in
ecnc
bij
van
klassificatie
zelfontbrandbare door aaiuaking niet lucbt,
a. b.
»
»
»
c.
»
»
»
d.
stoelen, slaan of wrijven,
vermenging mot anderen,
niet zelfontbrandbare
e. f.
»
»
))
n
»
))
maar
ligt
ontvlambare,
maar zeer brandbare,
maar
in
brandbaarbeid met bout en touwwerk
vergelijken.
te
ö".
ons
de 6 genoemde rubrieken:
Een defde maatregel van voorzorg
is
de verpligtc verpakking van scha-
delijke of verdachte stoflen.
Tegen dozen maatregel kan geen redelijke grond worden ingebragt; « wanneer de voorwerpen zelve klein in omvang zijn; b wanneer bunne verzending, bclzij
door mogelijke zelfontbranding, hetzij door groote mate van ontvlam-
baarheid, voor lading en schip gevaarlijk worden kan.
Wanneer
geen bezwaar opleveren,
Ue vraag liet
omvang
de voorwerpen klein in
blijft,
al
zijn er
zijn,
kan eeno eigene verpakking
ook eenige onkosten aan verbonden.
welke voorwerpen men onder dezen naam begrijpen kan?
spreekt Avel van zelf,
dat bier geene scherpe grenslijnen
ken worden. Men zou van gewoonlijk
in kleine
eens eene grootere hoeveelheid kunnen
willen
Maar
derhalve voor deze niet aangegeven.
hoeveelheden verzonden
stoffen,
verzenden; eene maal
er zullen
bestaan tusschen de hoeveelheden te verzenden
kunnen getrok-
is
er
toch verschillen blijven
katoen
en
chloras
potassae,
van suiker en van aether sulphuricus.
Onder de maatregelen van voorzorg ten opziglc der verpakking, dan op den voorgrond: insluiting pen, welke op eenigerlei wijze tot
geven en
in
klein bestek
in
eigen
metalen vaten
Naarmate de hoeveelheden
nen dit blikken of ijzeren vaten wezen; in beide
oversla,
maar
als
die
stellen wij
voorwer-
zeli'ontbranding aanleiding zouden
voorkomen.
sloten, zoodat zelfontbranding,
van
wanneer
gesmoord worde. De
die
gevallen
mogt ontstaan, kunnen
stoflen zelve
geheel en niet
kunnen kun-
zijn,
naar
al
ge-
buiten
eerst in flesschen,
of |)otten, of kruiken of doozen gepakt zijn, naar haren verschillenden aard.
Daartoe behooren dan A«. drukkersinkl, Uthographische inkt, de oxydcrendc
VAN STOFFEN, oliën bl.
65
19 opgenoemd, zwarte en andere verwen, hard gebrande en gerooste
voorwerpen
als eikels,
Deze en de na het wordt
te
koffij,
melden
erwten, poedervormige
houtskool.
kool,
kunnen meerendeels gepakt worden, zooals
stoffen
gevorderd voor de veiligheid, dat
— omdat
dan
L\ SCHEPEN GELADEN.
is in
de lucht afgesloten gehouden wordt
metalen vaten, waardoor
—
zij
niet tot zelfontbranding
kunnen geraken, maar ook tevens onttrokken zijn aan vermenging met andere stoffen en alzoo het bezwaar in een ander opzigt verminderen. Het kon ons niet in de gedachte opkomen, om de volgende stoffen, die tot deze zelfde reeks behooren, ook in blikken of ijzeren vaten
Adri-
te besluiten;
anopelsch rood, geverwd of gedrukt katoen, dito garens, bont katoen, baai, dekens, andere gedrukte of geweven katoenen, laken, molton dekens, naaigarcn,
ruwe katoenen,
vlas,
werk, pakwerk, weefgoederen. Yoorls:
houtskool, coaks, massa's gebrande eikels, kofpj, erwten.
van insluiting
van zeer groote hoeveelheden onuitvoerbaar.
hoeveelheden brengen
en nog
dezelfde
in
in
hoeveelheden
gi-oote
middel
Bij deze is het
En
groote
juist
ruimere mate het gevaar van
zelfontbranding voort.
Sommigen voorzeker kunnen gebrande
voorwaarden
die
toch de lucht
bouten
digle
in
vaten
worden besloten,
houtskool, enz. en hoezeer deze houten vaten
eikels,
waaraan metalen vaten voldoen kunnen,
voldoen,
af,
houdt
men
ze toch bijeen, kan
men
als
nimmer aan
derhalve,
sluit
al
men
ontdekte
bij
ontvlamming, ze mogelijk nog eensklaps verwijderen.
Maar daarmede eene
doelmatige
die welligt
is
men nog
verpakking
niet zoo gebaat als het wenschelijk
Aan
is.
van de linnen, katoenen en wollen voorwerpen,
met eene oxyderende
bedeeld zijn, zoodat,
olie
bij
ontstane
zelf-r
ontbranding, die in een vat, waarin de stoffen geplaatst zijn, worde gesmoord valt niet bij
Wat
—
zulke massa's te denken, als veelal vervoerd worden.
hier overblijft komt, naar ons inzien, op twee middelen van voorzorg
neder.
Wanneer men
het in
de lucht blootgesteld
blootstelling
in
uithangen
katoenen in
slaat,
magt
aan de lucht en
een luim
linnen, eikcLs,
de
heeft,
houden, vóór
zij
vermogen van zelfontbranding,
het
alle
te
voorwerpen,
een woord van het gevaar
al
alzoo
de
in
deze voorwerpen eerst lang aan
worden ingepakt, zoo verliezen of
vóór
lucht
om
zij
zij
verbranden juist dan
worden gepakt.
Eene
bij
zij
die
uitsprei-
op eene warme plaats, van geverwdc
maar ook van houtskool, zwartsel, gebrande
de stoffen, die wij opnoemden in deze reeks,
van zelfontbranding
daaraan
geheel
te
ontnemen. 20
VERirAND. DEK KONINKT.. AKADEMIE, DEEI.
1.
is
De
OVER DE OORZAKEN DER I^ELFONTBRANDING
66
voorwerpen,
poedervormige
geheel
daarbij
zich
en
b.
houtskool, coaks enz. verzadigen
zwartsel,
v.
met
al
zuurstof.
doen
Zij
zoodanig, dat
dit
opnemen en
een later contact met de lucht, niet meer daar van
zij
bij
zich dus ook
meer daardoor verwarmen kunnen. Doen zij dit niet, zoo is wel ontsteking op de gewone wijze, maar geene zelfontbranding mogelijk. niet
Volkomen
geval verkeeren
hetzelfde
in
gerooste
de
die ook
voorwerpen,
alleen, door opslorping van zuurstof, zich verhitten kunnen, en alzoo, door aan
de
ruim blootgesteld
lucht
kunnen, en derhalve
verkeeren
Eindelijk
worden,
te
weder
al
met eene Zij nemen,
bedeeld.
zijn
uitgespreid
lucht
op als
kunnen, en worden
zij
opnemen
zuurstof
zij
de wollen, katoenen en
geval
door
vooral
zij
op eene
eenige
warme
dagen,
plaats aan de
zoo veel zuurstof
moet
daarna ingepakt, zoo
bezwaar
alle
voor zelfontbranding zijn opgeheven, omdat de werkende oorzaak
ging
als
vette oxyderende olie in meerdere of mindere
gedurende
verblijven,
te
veel
hetzelfde
in
linnen voorwerpen, die
mate
zoo
onmogelijk meer kunnen opnemen.
later
verzadi-
tot
gekomen.
is
Intusschen geldt dit alleen van die voorwei'pen, die niet door brocijcn zelf-
ontbranden waarover
dat
alle
zij
vooraf
die zelf ontbranden
ten koste
olie.
Zou men derhalve vóór het verzenden genoeg —
lang
aan de lucht voldoende
uitbreiding
maar
straks handelen,
wij
eener zich oxyderende
kunnen overtuigen,
dier stoffen zich
(14 dagen des zomers zullen des winters de dubbele
zijn,
de lucht blootgesteld zijn geweest, zoo zou
men
bij
tijd)
goede
—
aan
voor hen geene nadere voor-
zorgen meer behoeven, en zelfontbranding ware onmogelijk geworden.
Het
voorzeker dikwerf onmogelijk,
is
voorwerpen
als
nog
te
worden ingescheept; maar waar Blijft
als
dit
die
dit
onder den
hoezeer dan ook zelden,
mogelijk
dan moeten
onmogelijk,
bcdriegelijke,
—
niets ander over, dan
Ze kan,
in
of die zekerheid te
zij
is,
heeft
als
zoo, dat
men
alle
zelfs ingepakt,
ontvlammen, en er
om
blijft
ligt
zij
dan,
—
wan-
de groote hoeveelheid onmogelijk
:
ze
bij
men
ze gemakkelijk
bewaken
ontbranding gemakkelijk verwijderen of blus-
schcn kan;
Ze van
eer
gevaar voorgekomen.
gevaarlijke worden beschouwd,
het schip op plaatsen te bergen, waar
en
men
bekomen, of de
te stellen,
schijn van onschadelijk te zijn, somtijds
neer eene geheel verzekerende inpakking is,
om
ontpakken en ze aan de lucht bloot
brandbare voorwerpen geheel verwijderd
te
houden.
VAN STOFFEN, Hoezeer de
kunnen,
hebben en door brocijing
verschijnsel ten gevolge van eene geheel ver-
dit
schillende werking vertoonon, zoo
middelen
67
SCHEPEN GELADEN.
onder Aj3 behandeld
die wij
stoffen,
ontvlammen
zelf
IJV
komen toch
vooreerst, dezelfde afpakkings-
aanmerking voor kleine hoeveelheden derzelve, namelijk in ijzeren of blikken vaten. Zelden echter zal dit middel noodig of uitvoerbaar wezen, omdat juist tot deze reeks van broeijende stoffen voorwerpen behooren, die in zeer groote hoeveelheden verzonden worden, waar alzoo eene eigene verpakin
king in metalen of goed sluitende houten vaten onmogelijk wordt.
Onmogelijk
is
die
verpakking echter niet
neeskrachtige of andere kruiden; uitvoerbaar
zij
is,
kunnen
is
zij
Waar
hier uitvoerbaar.
wij zulk eene verpakking als geheel voldoende tegen
het gevaar aanbevelen; mits men, indien vrijstelle
van nabij geplaatste
ligt
zoo
mogelijk
kunnen
veel
meer of min gedroogde ge-
bij
integendeel
luchtdigt,
zij
in metalen vaten bevat zijn, deze
Houten vaten, mits meer of min dienen, omdat wel
brandbare voorwerpen. hier
maar nooit ontbranding, wel eenige verhooging van temperatuur, maar nooit zoodanig eene verhooging van temperatuur buiten aan de oppervlakte kan ontstaan, dat daardoor de inhoud van broeijing,
vooral binnen in de massa,
eene is
goed gekuipte geene
bijna
kan brand vatten.
ton
Voor het broeijen,
zagen wij,
maar voor het ontbranden van broeijende
lucht noodig,
stof^
fen wel.
Maar er
is
om
een ander middel
dit
pakke die voorwerpen zoo veel mogelijk
geheel
broeijen
te
voorkomen: men
De wer-
gescheiden hoeveelheden.
in
king heeft hier juist dan vooral plaats, wanneer er veel van dezelfde opeengepakt. laatste
Het hooi
ontvlamt nooit, indien
Dit dan
Kan men ook, het bezwaar niet
zuurstof
niet
met
deze voorwerpen, waarbij deze
voorwerpen,
voorkomen, even en
stoffe is
de mijten leert het ons; het
als in
in
kunnen worden verdeeld.
naar wensch
broeijende
verdigten
maar op verre na gelijk
bij
in
niet groot zijn.
zij
ten aanzien der verpakking van
niet te groote hoeveelheden,
enkel
hooibergen en
de
in
voorafgaande
door
maatregelen
de voorwerpen van de reeks Aa, die
daardoor ontbranden? die zekere gevolgen,
Inderdaad meer of min,
waarmede
dit
bij
deze
mo-
is.
•Men late namelijk de voor broeijing vatbare voorwerpen aan de lucht blootgesteld
en
ontneme
er
hunne
verschlieid
aan;
goed droogen en pakke ze dan zoo digt mogelijk inwendige weinig toegang hebbe.
Kon men
vooral,
men doe
ze daarna
in, zoodat de lucht tot hel
ze daarbij
oj)
eene drooge plaats
20*
68
OVER DE OORZiKEN DER ZELFONTBR VNDING
houden, zoo ware broeijing en dus ook zelfontbranding onmogelijk. ons wederom. Het
leert het
aan de
versch hooi, dat broeit; hooi, dat eeaigen
is
geweest, daarna gedroogd
blootgesteld
lucht
ven, broeit niet meer. Geldt dit van hooi, hetwelk
berucht
is,
zoo veel
meer
te
Het hooi
zal
al
en droog
is
om
is
tijd
geble-
het broeijen zoo zeer
het gezegde gelden van hcnnip, vlas, van
versche onbewerkte^ of ook wel bewerkte stoffen, van koffijzakken, los touw-
werk, ruwe garens,
ruw
linnen,
ruw doekwerk, kardoessaai, werk, pakwerk,
ruwe katoenen.
Versch, nog vochtig zamengepakt, zullen deze meer of min,
sommige
broeijen
sterk
en onder daartoe gunstige omstandigheden
tot
ont-
vlamming kunnen komen. Die broeijing zal in het scheepsruim van een schip, varende in warme gewesten, zeer worden bevorderd en alzoo ook de mogelijk daarop volgende zelfontbranding.
Ontneemt men aan en pakt
men
voorwerpen hunne verschheid, droogt men ze daarna
die
ze goed digt op een, zoo
is
daardoor het het gevaar van broeijen
veel verminderd.
Maar, terwijl de voorwerpen, die door zuurstof op
maal verzadigd kunnen worden en dan
te
slorpen daarvan een-
meer zelfontbranden kunnen, zoo
niet
het met het aan de lucht blootstellen en droogen van deze voor
is
vatbare voorwerpen niet gelegen. broeijende hetzij
door
voorwerpen opleveren. losse
pakking
doordringen, of zelfs lek
in
het
schip
en
En ziedaar juist het Worden zij namelijk
vochtige
vaste pakking,
bij
worden,
bevochtigd
werpen inderdaad broeijen,
alsof
zij
De voorbeelden daarvan
ontbranden.
lucht,
die
wanneer
dan
tot
zij
broeijing
bezwaar, hetwelk de later in
weder vochtig,
het binnenste kan
door regenwater of een
kunnen vele der genoemde voor-
versch waren en dien ten gevolge zelfzijn menigvuldig.
Wij moeten verklaren, dat het voor sommige gevallen van zelfontbranding van ruwe linnen, katoenen of andere voorwerpen soms moeijelijk met zekerheid uit te
maken
is,
of
zij
verbranden door voorafgegane bro<MJing, of door
oxydatie van cene vette stoffe, daarin vervat.
Ongaarne zouden wij voor elk
geval de beslissing op ons nemen, of de ecne of wel de andere werking besta.
Ondersteunen doen zal
dit
onder
de
zij
elkander niet, zoo als wij boven
zeer groote
(bl.
28) zagen, althans
uitzonderingen behooren; want met
vet door-
trokken weefsels broeijen niet; vet gaat die soort van werking tegen, welke bij
broeijen plaats heeft, en broeijen veronderstelt water, waardoor de oxydatif^
eener olie die mogt aanwezig zijn, weder wordt tcgengestreefd. Indien het geoorloofd
is
onze meening uit
te
spreken, dan zouden
zij
deze
VAN STOFFEN, dat
zijn,
de
in
aanwezige
gevreesde
liet
schreven,
garens,
katoenen,
linnen,
van
wollen
«"'O
goed ingepakte,
door
meestal
zij
balen
in
voorwerpen, zeer
verschijnsel aan oxydatie eener vette olie
dat
men
hetgeen
GELADEN
van zelfontbranding
gevallen
iniwe
IN SCHEPEN
zelden
mag worden toege-
broeijing tot zelfontbranding
komen, en dat
meestal aan oxydatie toegeschreven heeft, omgekeerd zeer zelden
daaraan moet worden toegekend.
De gronden voor
om
vet,
keling
oordeel zijn: de meestal veel te geringe hoeveelheid
dit
daaruit bij opslorping van zuurstof uit de lucht, die warmteontwik-
af
leiden; de gelegenheid, welke veelal dit vet vóór de inpakking
te
om
gehad heeft,
opneming van
op
zuurstof
ruimere
door
zijn
ontvlammen, welke
heden
om
balen,
die
in
voorwerpen
die
dit
door
geweven ruwe
juist broeijing voort te
worden, dat
meestal
stolTen,
ter
onder de door broeijing
is
gepakt
halen
ter
zijn,
voorwerpen gewoon
oxydatie doen; de gunstige omstandig-
Deze en andere gronden doen ons overhellen niet
in
blootstelling aan de lucht juist die
terwijl te
nemen; de ongunstige omstandigheden
te
wanneer
zuurstof,
die
brengen. tot
tot
de meening, dat de
al
of
opgenomen zelfontvlamming komende en niet
dezer
plaatste
moeten
onder de door opslorping van zuurstof daartoe gerakende.
Gelukkig
gelijk
het voor het practische resultaat bijna onverschillig.
is
toch
gevallen is;
bloot en
men van
sluite
beide
in
ontneme
ingepakt worden;
gevallen
Een wel
verschil
beide
in
stelle
men ;
in
In beide
metalen vaten op, wat mo-.
ze vóór de verpakking aan de lucht in
gevallen plaatse
beide gevallen zullen
men
zij
gedroogd
ze daar in het schip, waar
onheil gebluscht, of verwijderd worden.
bij
er echter,
is
een verschil
voorwerpen
er de verschheid aan
kunnen bewaakt,
zij
die
dat beide klassen van ligchamen opleveren, en
groot gewigt, namelijk: de door «pslorping van zuur-
van
worden door vochtigheid daarin tegen gestreefd, terwijl de door broeijing zelfontbrandende juist daardoor worden bevorderd, om hel stof zelfontbrandende
onheil te doen ontstaan.
Dit
verschil
is
de praktijk van
in
groot gewigt.
een lek niet geschaad; de laatsten kunnen
en
later
vlam
scheikundige bij
vatten,
altoos
omzetting
in
vatbare
in
Wat
zijn
dan ook de
hiervan
zij
:
nme
het
is
stoffen
vooral, die
onmogelijk
worden door
zij
daartoe nog genoeg voor
zich hebben terug gehouden, wat
de bewerkte voorwerpen hoogst zelden het geval
Het
eerste
daardoor aan het broeijen geraken
het geval, dat slolfen
De
men
om, zonder
is.
in
dit
opzigt vreest.
overdrevene
kosten
en
70
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBR/VJVDING bezwaren
onoverkomelijke
dat
verzorgen, staan
ruw
verwerkt,
niet
of gereinigd,
niet
er
eeniger
te
eene enkele maal blijken
was
zoo
wij
zij
waarop
zoodanig te
omdat men
te
beoordeelen,
weinig
te
in
van zelf-
op het ontstaan
die
deze voorwerpen van invloed kunnen
in
berusten, zullen toch
zij
falen in het uitwerksel,
te
bijzonderheden
alle
ontbranding is
deze verwerkt
zijn,
zelfontbranding van zou kunnen ont-
tijd
aangegeven, boe waar ook de grondslag
Er
vlas en zijde, hetzij
geverwd of ongeverwd
de scheepsruimte, en de maatregelen van voorzorg, die wij hebben
in
staat
de linnen, katoenen en wollen
handel,
voorwerpen van hennip,
de
voorwerpen, ol'
den
voor
zijn.
nog een middel, hetwelk wij hier niet mogen verzwijgen en hetwelk, wel onderrigt
zijn,
voorwerpen, wier hoeveelheid
namelijk:
is,
met het oog op de verdachte, de schadelijke
scheepsruimte,
verdeeling der
de Engelschen niet onbekend
bij
te
om
groot kan zijn,
ze op eigen zekere wijze
verpakken.
te
middel
Dit
van
ring
de uitvoerbare behooren; het is: de afzonde-
zeker onder
zal
een deel der
hooger gelegene plaatsen
bij
voorbeeld tusschendeks
van berging in het schip, voor verdachte stoffen; plaatsen, die bewaakt kunnen
worden,
men
die
spoedig
brand
te
onmiddellijk
eene
ruime
kunnen doe^ ontwaren, wat hoeveelheid
water kan aanbrengen,
de ruimte,
lucht
die
van
poeder
blootgesteld,
derde plaats
zoo
als
is
van het schip kunnen dienen
een middel aanbevolen indien
het
—
houtskool aangevuld
van zelf spreekt
zelfonthrandbaarheid «men nooit zekerheid
Er
ontstanen
ijzerblik beslagen, en
het hout en het ijzerblik overblijft, met de warmte
tusschen
geleidend
hetwelk,
om
blusschen.
Worden deze afgezonderde ruimten inwendig met dun slecht
waar
er in voorvalt;
inderdaad
om
—
tot
dit vooraf lang
berging van stoffen, van wier
bekomen kan.
het broeijen van het hooi tegen
van nut
aan de
zoo zou zulk eene afgezon-
is,
gaan,
te
tegen broeijing in het algemeen
zou kunnen worden aanbevolen, namelijk het plaatsen van gewoon keukenzout tusschen het hooi.
Onze ervaring van een
zin
oordeel
wanneer het
in
over
middel
dit uit
te
is
niet
spreken.
voldoende,
om
of genen
er in dezen
Maar dat het de broeijing tegengaat,
ruime mate wordt aangewend
is
zeker.
De vraag
is,
of het
zoo zeer werkt, dat zelfontvlamming daardoor zeker wordt voorgekomen. B.
door
De maatregelen slaan,
stooten
die getrolfen
of
wrijven
kunnen worden voor zelfstandigheden, welke
zelfontbranding
kunnen ondergaan,
hebben.
VA?r STOFFEN, L\
zonder
dat
dit
SCHEPEN GELADEN.
7
I
nader
belioeft te worden toegelicht, betrekking op zoodanig eene verpakking, waardoor elk uitwendig aangebragt geweld kan worden opgeheven of tot schadeloosheid kan worden verminderd.
Van de verpakking van buskruid nieenen als
van zijne verscheping. Voor buskruid
Ware
stane zorg.
kruid
even
is,
laat alles
Hoe dikwerf toch
belang."
te kunnen zwijgen, even zoo algemeene vrees en daaruit ont-
de kennis aan de voor zelfontbranding vatbare, of als buszoo algemeen verspreid als de kennis wij zijn er zeker van, dat niemand beweren zou: «neem
»geene maatregelen, maar »
wij
ontbrandbare stoffen,
ligt
aan buskrnid
is
is
dit
maar over aan de kracht van het eigeneigenbelang niet wijs, maar verschuilt
en verdringt het de waarheid.
De gepakt
in
b.
slaghoedjes zullen, naar wij vermoeden, met als buskruid, dat is met voldoende zorg.
dezelfde zorg
worden
in-
De beste wijze van verpakken van deze twee voorwerpen is, ongetwijfeld dubbele vaten, met eene onschadelijke poedervormige stolfe tusschen beide, v. krijt of gipspoeder. Die twee vaten kunnen houten kuipen zijn. Voorts moeten zij bij het uit- en inladen voorzigtig behandeld, nooit onder
andere goederen maar
vrij geplaatst worden in het schip, en daai', waar zij zoo verre mogelijk van vuur verwijderd zijn. Aan deze voorwerpen grenzen vele anderen, ten opzigte van liet gevaar. De phosphoriis h. v., al is zijne hoeveelheid nog zoo gering, moet aan boord zeer gevreesd worden.
iMen vuld
hem
verpakke
—
in
eene
—
kleine flesschen, en elke flesch
in
blikken,
met water gegoed sluitende doos, de tusschenruimte met krijl
of poeder van gips gevuld.
Maar op dezelfde
lijn
staan vele andere stoffen, die wij in ons wetenschaj)-
pehjk onderzoek genoemd hebben, Al deze voorwerpen behooren in geven,
b. v.
chloras potasscw, en anderen
(bl.
55).
glazen flesschen, met blikken doozen
om-
en
de tusschenruimte met krijt of gips aangevuld, verpakt te worden. Zij moeten van ligt brandbare voorwerpen verwijderd worden gehouden. Het is hier de plaats, om thans meer bepaald te handelen over die vooi-
werpen, die door
onbestemde namen worden aangeduid,
middelen,
chemicaliën,
zonderlijk
op
te
droogcrijen,
noemen,
is
hrnmerijen.
schier onmogelijk.
Deze
als die
alle
te
van genees-
splitsen en af-
Er komen zeer onschuldige,
maar ook zeer schadelijke zelfstandigheden onder voor. Ons oordeel zou zijn, daar er of gcene specifieke opgaven
van gedaan
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
"'i
worden,
soms ook
of
zijn,
ze
king
van
voor
die oiigaven niet bepaald,
goederen
verdachte
als
alle
en
schrijven
te
waarneming op de schepen
mogelijk
zooveel
ze
niet duidelijk
genoeg zullen
beschouwen, er eene verpligte pak-
te
onder
het bereik der
bergen.
te
Zijn de hoeveelheden daarvan groot, zoo kan dit bezwaar opleveren.
wat kan er
weg
den
in
om
staan,
Maar
de als onschadelijk bekende verpligt
te
scheiden van de schadelijke, en voor deze laatsten eene verpligte verpakking
metalen vaten voor
iii
Worden
metalen
speelgoed,
worden
objecten
tot
aangegeven houten
als
doel,
dit
aldien
bij
duidelijk
niet
zij
schrijven? kramerijen
Maar
verpakt.
wanneer
te
onder
v.
b.
er
zij
kunnen
onbekende
voorwerpen onder
bekend
onschadelijk
objecten, als kinder
als indifferente
staan,
is
stoffen zijn, of
eene verpligte
verpakking noodig.
Wie
zal
beslissen,
meermalen oorzaak onschuldige
als
of
van
de
lucifers,
onder de kramerijen opgenomen, niet
zelfontbranding
voorwerpen,
schepen waren?
op
den naam van kramerijen
onder
Deze voortaan te
doen door-
gaan, ware, naar ons oordeel, ongeoorloofd.
Kven zoo is het met droogerijen, chemicaliën, geneesmiddelen. Onder alle drie deze namen kan men salpeterzuur, zwavelzuur^ etherische oliën, phospliorus, in een woord de gevaarlijkste stoffen verstaan, die daarom vooral gevaarlijk zijn, omdat zij, bij elkander behoorende, dikwerf in kleine hoeveelheden verzonden, in écne kist gepakt worden, soms in eene kist van veel inhoud, die niet
gemakkelijk
te
verwerken
en
is
daardoor aan stoóten en aan het ver-
deden van den inhoud blootgesteld is. Eene verpligte verpakking, het liefst de van
de
schadelijke voorwerpen geïsoleerd
overige, en in kleine ijzeren kisten,
is
hier, naar
ons
oordeel,
on-
vermijdelijk.
Het
is
onmogelijk hier
lijsten
bij
te
voegen van
alles,
wat men onder de
namen geneesmiddelen, chemicaliën, droogerijen of kramerijen, verstaat. Die zouden ook slechts namen bevatten, waaruit dikwerf niet eenmaal de schadelijke of onschadelijke natuur van het voorwerp zou kunnen blijken, of wel namen van op zich zelf onschadelijke voorwerpen, maar die bij elkander lijsten
schadelijk zijn.
Beter,
dan
onzekerheid,
zulk enkel
eene op
gerijen of ki-amerijen,
schier
grenzenlooze
naam de genoemde den
lijst,
schijnt ons, bij
twijfel of
af van geneesmiddelen, chemicaliën,
verpligte verpakking toe.
droo-
73
VAN STOFFEN, IN SCHEPEN GELADEN.
Wanneer
hier niet iets te veel gevergd wordt^
vergt
men dikwerf
veel
te
weinig.
De
niedieijn-kist
wcnschen
echter hieronder niet begrejicn
wij
omdat wij van de mcening uitgaan, deskundigen
zou
anders
verkeert;
dat
voor
te
hebben,
onder den invloed van eenen
die
noodwendig het-
medicijn-kist
die
zelfde gelden.
C.
die gevorderd wordt voor de voorwerpen,
De verpakking en verscheping,
welke
vermenging ontbranden kunnen,
bij
zal
gevaar zooveel mogelijk
liet
worden voorgekomen, berust noodwendig vooreerst op het beginsel, deze noch
elkander
bij
Het eerste
is
pakken, noch
Zal
men van
voor.
deze
Zij
alle,
eene
tot
vooral deze sterker
zelfde
goederen be-
partij
hooren, b. v. door denzelfden afzender ingezonden, verlangen, dat
afgescheiden van elkander zullen verpakt worden, en dat plaatsen
het schip
in
worden
zullen
schip.
Onder de
dan uitgevoerd.
55 vroeger opgenoemd en be-
zijn hl.
die
stoften
in het
plaatsen
te
noemt, komen
chemicaliën
gewoonlijk
werkende zelfstandigheden handeld.
elkander
bij
gemakkelijker gezegd,
intusschen
men
die
stoffen,
te
dan
gesteld,
zij
kan het
steeds
zij
op verschillende aantal
kleinere
pakken zeer groot worden, en men verlegen worden, waar deze steeds geïsoleerd van andere schadelijke stollen te plaatsen in het schip.
Gelukkig
is
het aantal der voorwerpen, die hiertoe bchooren, niet zoo groot,
en de gewoonlijk verzonden hoeveelheden zijn niet zoo
bezwaren Ligt
wel
is
te
gemoel
ontbrandbare
te
stollen,
komen.
zij
is,
met andoren gemakkelijk potassmm, hromium, plios-
in
Het
geen bezwaar kan opleveren.
inpakken en verzenden, te
als
zulk een klein bestek, dat eene afsluiting der glazen vaten, bewaard worden, door metalen vaten, waarin elk glazen vat be-
phorus, zijn
sloten
omvang, of aan de
die ook in aanraking
van deze laatste brand kunnen doen ontstaan,
waarin
in
en eigene nieuwe
geven; slechts behoort
men aan
is
de reeds gevolgde wijze van
voorschriften
hier
zijn
alzoo
niet
de algemeen bestaande regelen te herin-
neren.
Van grooter gewigt
is
hel, dat wij
waarvan men soms aanzienlijke
stilstaan
hoeveelheden
de schadelijke vloeistoflen, verzendt, als salpetcrzniir en
bij
zwavelzuur.
Eene aanzienlijke verbetering zou niet in groote
glazen
er verkregen zijn, wanneei' deze stollen
glazen llesschen, niet in massa's bijeen, maar
llesschen
verzonden
werden,
die
elk
voor
zich
in
door
kleine dikke
gips in
21
VEKHAND. DER
KONI.NKI,.
AKADEMIE, DEEI.
I.
eene
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONÏBRAIVDING
74
van stevig hout gepakt werden. Metaal kan
(loos
worden gebruikt.
niet
liieibij
Al deze kleinere doozen zouden dan zanien op nieuw door _ gips kunnen inge-
nimmer van zulk een omDe inhoud zou duidelijk op de kon gewaarschuwd worden er om-
pakt worden in eene grootere kist, maar deze toch
vang, dat
moeijelijk
zij
kisten
moeten aangewezen
ziglig
mede om
moeten gekeerd
transporteren
te
is.
opdat elk
zijn,
gaan; de halzen der llesschen zouden ook steeds naar boven
Ie
en de kisten dus met een boven moeten getcekend wor-
zijn
Die halzen zelve moeten met glazen stoppen goed gesloten zijn en met
den.
kraanwas
baat wel niet
tusschen stop
en
maar
blijft
gebonden
digt gemaakt, en bovendien
zijn
ijzerdraad. Dit
hals
al
is,
salpcterzuur,
bij
het
is
de stop sluiten, dan bevestigt deze draad dien stop zooveel
uilzetting van
schip,
gecnc
zoodat
het breken
bij
Maar het hout van is
reeds
eene
zulk
zij
gevuld
Ie
te beter.
worden, opdat de
het vocht door de warmte, niet worde opgeligt.
schadelijke stollen
plaatst zijn, dal
al
behooren voorts geheel
zuren
Zulke sterke het
den hals door een
er eene kleine lekking
ook slechts van dampen van het zuur;
Voorts behooren de llesschen nooit geheel en slop, bij
zijn op
wanneer
worden
in
aanraking konie.
in
het
alleen geplaatst te
van een of meer flesschen, het vocht met
schip of van
de
kist,
waarin
zij
geplaatst
zijn,
Daarom moeten ook zij zoodanig geschadelijke stolle. kunnen worden bewaakt, dat hetgeen er aan mogt gebeuren,
bes[)curd worde.
Lucifers mogen niet anders verzonden worden, dan in goed sluitende blikken doosjes, niet veel bij
grootere ijzeren
Cliloras polassae,
branding
elkander in dezelfde doos.
die
of ontplolling
in
aanraking met
aanleiding
worden ingepakt. Salpeter en stof
die
kleine doosjes
kunnen
in
vele
geven kan,
andere beiioort
ligchamen
even
als
lot
hevige
lucifers te
soortgelijke, gemakkelijk den rijkdom van zuur-
bevallen, afgevende stollen, op dezelfde wijze als cliloras polas-
zij
Salpeter,
sae.
De
vaten worden besloten.
gemeenschap
in
houten
vaten
niet het scheepsvolk
gekuipl,
gehouden,
zou, mits als buskruid builen alle in
eene afgezonderde ruimte kunnen
geborgen worden. de mogelijke vermenging
Bij
zelfontbranding kan ontstaan,
kan
[daats
hebben
zij
van de eene
men
stofl'e
met de andere, waardoor
aandachtig, dat die menging niet slechts
door zamenvloeijing
van of tot naast elkander geplaatste
voorwerpen, maar ook van boven elkander geplaatste, schen
beide.
\i.
v.
er
zelfs
met een dek tus-
breekt eene üesch met zwavelzuur; deze lost langza-
VAN STOFFEN, IN SCHEPEN GELADEN.
75
het hout van het daaronder liggende dek op, zonder dat het wordt
nierhand
Ten laatste dringt het zwavelzuur door het dek van den vloer heen en vloeit op een lager dek, waar het ontl»randbare stolfen aantreft, die door zwavelzuur kunnen vlam vatten. bespeurd.
Kalk,
ongebluscht
die
worde van water op elke wijze verwijderd ge-
is,
houden.
Aangaande de steenkolen verkeeren
Men kan de massa,
lieid.
wij in eenc onoverkomelijke mocijelijk-
ingenomen wordt,
die
niet zoo onderzoeken, dat
men
zeker kan wezen, dat niet hier en daar een stuk voorkomt, hetwelk het vroeger genoemde eerste ijzer-sulphuur bevat, voldoende om vlam te vatten en
En
het geheel te doen ontsteken.
verzending of verzorging van
men doen
eenige wat
kan,
is
ziedaar een onoverkomelijk bezwaar in de
op schepen steeds voorhiuideii ligcliaam.
dit
nimmer water
zorgen, dat er
te
Het
kome, ze
bij
dus daar plaatsen, waar toetreding van regenwater of zeewater onmogelijk
is.
Maar dan nog heeft men de mogelijkheid, dat de vochtigheid der lucht de ontbranding kan veroorzaken. Voor groote hoeveelheden, zou de plaats, waar zij
bij
om
de hand,
bij
ruimte
door van
om
tijd
ijzeren
tot
tijd
het
zijn,
best
genoegzaam
luik afgesloten en
Ie
het reeds daartoe aangewend middel gebruik kun-
huizen
in
de
massa's steenkolen
te
plaatsen; waar-
om
tliermometer-waarnemingen mogelijk worden,
tegen
ontstane zelfontbranding gewaarschuwd te worden.
D.
De druipbarc voorwerpen,
ligt
onlvlamhare ,
behooren
D
die onder de rubriek
alleen
opgenomen
volkomen goed sluitende vaten besloten zijn; de
eene afgezonderde, met dunne
met een
brand, door eenc groote hoeveelheid water geblusclit
Men zou ook van
nen maken,
de
bedekte
platen
worden.
te
bewaard Avorden,
schip
het
in
ijzeren
in
te
hehooren, namelijk
worden, wanneer
glazen of metalen
stoppen behoorlijk digt gebonden en met hars overdekt.
behooren,
indien
zij
van
glas
zijn,
in
Zwam
en hjn
tjelcerd
besloten te worden.
zondere
voorzorgen aan
het
plaatsen aanwezig, waarvan vuur verwijderd
in
een
om
van een lucifer
Dehalve
door
te
worden,
in
bouten
niet door eene
blijft,
valeti
kan door geene
vlam vatten worden onttrokken; maar hel
o|)
gewerkt,
is,
te
stoil'e.
touwwerk, buiten gebruik, behoort
Dat, wat aan boord in gebruik
in
Deze llesschen
eene ijzeren kist gepakt
door middel van zaagsel of soortgelijke, hier onschadelijke
zij
llessclieii,
of hel
is
bijis
of
zwaar genoeg
vonk van eene labakspijp of eene vlam
kunnen ontstoken worden.
deze v(!rpligtc
verpakking van
de
ligt
vknnbare voorwerpen •Zl*
76
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING rubriek D, berge
de
van
men
ze op plaatsen in bet scbip,
waar men noch
met vuur noch met hebt toetreedt, waar geene vonk of v^ani naderen kan. Het buskruid is men gewoon goed te verzorgen. Aclher sulphuricus, Spiritus nitri dulcis, Iloffmans-druppels,
schen der
waarin
flesschen
zij
vlugtig
zij
nog veel meer zorg; de grootste zorg behoeven de
in zeker opzigt,
zijn,
Chloroform behoeven, omdat
om
bevat,
zijn
niet
fles-
De halzen derhalve met
bersten of te lekken.
te
moeten altoos boven geplaatst
zijn,
en de kisten
een duidelijk boven gemerkt worden.
Zulke voorwerpen behooren den,
eene ruimte van het schip bewaard
in
De
eene kruidkamer ingerigt en verzorgd.
als
te
wor-
flesschen behooren van
zeer stevig glas te zijn en niet grooter van inhoud, dan ter grootte van eene wijnflesch;
elke
flesch
behoort afzonderlijk verpakt te worden in ruw mat-
werk met zaagsel omgeven,
en alzoo ingepakt, kunnen er meerdere zamen
besloten worden in eene houten kist.
E. De zeer brandbare, maar daarom nog niet wij
twee reeksen hebben onderscheiden
in
gelijk van
bezigd. te
grootc
flesschen
ontvlambare
stoffen, die
men
zooveel
mo-
verwijderd, waar nu en dan vuur of licht wordt ge-
die plaatsen
De drnipbare,
ligt
57), boude
(bl.
als
Uqucuren, spiritus vim, arak enz. behooren
verpakt,
deze goed gesloten, en zoodanig in
in niet
manden
of
kisten door zaagsel of eene andere stoffe verdeeld te worden, dat de flesschen
breken kunnen.
niet
F.
Van de
behoeven wij,
in
brandbaar
vermogen met hout
waar er sprake
is
om
brand op
gelijk staande
schepen
te
voorwerpen,
voorkomen, niet
bijzonder te gewagen.
De onbrandbare gaan Ter waarop
nadere wij de
wij
aanduiding
geheel met stilzwijgen voorbij.
laten
wij
hier drie der ontvangen lijsten volgen,
voorwerpen hebben verdeeld, naar de
o|) bl.
48 en 49 genoemde
zes rubrieken.
Mogten wij door ons verslag de hoogst gewigtige zaak der zelfontbranding op
schepen
meer
of
min hebben toegelicht en hare treurige gevolgen eeni-
gennate hebben voorgekomen: wij zouden ons hartelijk verheugen. G. J. A. n. .1.
C.
MULDER.
VAN DER BOON MESCH. RIJK.
VAN STOFFEN,
IN SCHEPEN GELADEN.
77
STAAT DER DIVERSE ARTIKELEN,
volgens opgave van het Ministerie van Koloniën, van de Nederlandsche Handelmaatschappij, van de
Kamers van Koophandel Middelburg,
te
Amsterdam, Groningen, Leeuwarden,
Rotterdam en Zwolle,
gewoonlijk
in
seheepsruimtc
verzonden, gerangsehikt in afdeelingen, naar gelang van den graad
hunner brandbaarheid.
ONDER BEPAALDE VOORWAARDEN ZELFONTBRANDBARE STOFFEN. Zélfonthrandbaar door aanraking met
maar Drukinkt,
Olie (diverse),
.
Zwartsel.
taf,
Zelfontbrandbaar door broeijing, of
Hennep
of niet zelfontbrandbaar,
Litliographische inkt,
Gewast linnen, Gewaste
lucht,
zeer brandbaar.
niet zelfontbrandbaar,
maar
zeer brandbaar.
Koffijzakken,
(gehekelde},
Vlas.
Hooi, Kardoessaai,
Zelfontbrandbaar door aanraking met lucid of door broeijing, of als liout
Adr. rood katoen (geverwd), //
//
1
(gedrukt),
roode garens.
Il
niet zelfontbrandbaar,
of tomowerk brandbaar.
Gedrukte katoenen,
Geverwde Gewaterd
>/
grein,
Baai,
Glandes querci
Blaauw geverwd katoen,
Groenten (gedroogde),
//
laken,
Bont katoen.
Kardoessaai,
Katoen (gebleekt bedlaken-),
Casimiren,
//
(
//
Chitsen,
//
(
"
Dassen Dekens,
(hals-),
tosti,
«
(imitatie-,
kussensloopen-),
hemden-), enz.),
Laken,
Doek,
//
(Koningsblaauw-),
Flanel,
n
(Karmozijnrood uitmonstering-),
Garens,
//
(Geel uitmonstering-).
maar
78
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDIiVG
Laken
•
Touw,
(rood),
Linnen,
Touwwerk,
Moltondekens,
Weefgoederen
Naaigaren,
Werk,
Ruwe
katoenen, stoeten,
Banketbakkerswerk (voor zoo verre
kleuren geweven katoen),
(pak-).
//
Door
(in
slaan of wrijven zelfontbrandbaar, er ful-
minas argenti in voorkomt),
Lucifers,
Slaghoedjes.
Buskruid,
Door vcnnengiuff met andere
Acidum //
stoffen zelfontbrandbaar.
Potassium,
muriaticura,
Sterkwater,
nitricum,
Bromium,
Zwavelzuur.
Kalk (ongebluschte), Zelfontbrandbaar door aanraking met lucht en door vermenging, of zelfontbrandbaar,
maar
niet
zeer brandbaar.
Steenkolen.
Zelfontbrandbaar door aanraking met lucht of door broeijing, door stooten, slaan oj tvrijven,
of niet zelfontbrandbaar
maar
zeer ligt ontvlambaar, of in
brandbaarheid met hout en touiowerk
ie
vergelijken.
Cliemicaliëa (diverse),
Uroogerijen
//
Neurenberger kramerijen.
IVIET
ZELFONTBRANDBARE
STOFFEIV.
Ligt ontvlambaar, niet zelfontbrandbaar.
Acide acetique (mits sterk),
Kreosot.
Alcohol,
Oleam chamomillae aethereum,
Chloroforme,
"
terebentliinae (terpentijn -olie of water),
Collodium,
"
mentliae pip. opt.,
Eau de Cologne,
Parfumeriën,
Aethersulphuricas,
Picukwateren,
Geteerd en ongeteerd touwwerk, lijnen.
Zwam.
VAN STOFFEN,
Zeer brandbaar,
niet zel/ontbrandbaar.
Amygdalae amarae,
Pul vis gummosus,
Asphalt (steen),
Sandrak,
Baccae juniperi,
Schellak,
Balsam copaivae,
Sebum Semen
Bitume, Boter,
Bougies van gom
elastiek,
Brandewijn,
//
cardam. minor,
r/
foeniculi,
//
santonici.
nagelen, peper),
alba.
Spek (gerookt),
Genever,
Spiritus vini,
Gomelastiek,
Gummi
ovillum, anisi,
Specerijen (notenmuscaat, kaneel, foelie, kruid-
Caoutchouc,
Cera
79
IN SCHEPEN GELADEN.
Arabicum
in pulv.,
Hammen
Stearine kaarsen,
Stroop (mits door de warmte
Gutta percha,
eerst
watervrij
geworden),
(gerookte),
Harpui s,
Styrax liquida.
Harst,
Suiker,
Kaarsen,
Sulphas chininae,
Kaas
Teer,
(diverse),
Lak,
Traan,
Levantsclie opium,
Tros (geteerd),
Likeuren,
Unguent
Lupuline,
Venetiaansche terpentijn (terebintliina veneta),
thymelaei,
Lycopodium,
Vernis,
Murias morphii,
Veratrine,
Marseill. zeep,
Was,
Oleum
Waskaarsen,
//
jecoris aselli,
olivarum,
Olijf-olie,
Zeep //
Opium crudum, Palm-olie,
(witte),
(groene), mits door de
geworden, (Sapo ff
(Spaansche),
Pik (gestookte),
Zwart zegellak,
Pikpotten,
Zwavelstokken.
/n brandbaarheid met hmt of touwwerk Alconet-wortel,
Beschuit,
Arabische gom,
Bindtouw,
Band,
Blaasbalgen,
Bandeliers,
Boekwerken,
ie
warmte watervrij
viridis),
vergelijken.
,
OVER DE OORZAKEN DER ZELFONTBRANDING
80 Borduursel,
Hemden,
Borstlappen,
Herba
Breukbanden, Bulbus
purp.,
Hilversum,
siccum,
scillae
digital,
hyoscyami nigr.,
'/
Caliatourhout,
Hoorn,
Calqueerpapier,
Hoornschalen, Jute doek.
Camlet,
Castoren en geweven
fil
d'écosse handsclioenen, Kalmink,
Ci'garen
Karldoek,
Chacots,
Kemelshaar,
Coaks,
Kemelsgaren,
Colleerlappen,
Kleederen,
Cortes quercus,
Koffij,
//
simarubae,
Koord,
orientalis.
Koppels,
Crocus
Kousen, (ongewelde en gewelde,)
Damast,
Degen- en sabel-dragons,
Kraaijenpennen,
Doosjes (houten en kartonnen),
Kurk, (gesneden en inlandsch gebrand,)
Etiquetten,
Kwartiermutsen,
Everdook,
Leder,
Lignum Guajaci
Extract belladonnae alcohol.) //
cicutae siccum
//
liquiritiae opt.
//
ratanhiae
//
sabinae alcoh.
mits door de
j J'
.
rasur,
sautal. rubr.
//
in pulv..
warmte watervrij Lijm,
I
geworden,
,
Lijn (wagen-, draai-, vlagge-, mar- en paardeu-)^
Meel, Meubelpapier,
Flores arnicae,
riuweel,
Mos, Moschus tunquin
Folia uva ursi.
Mospapier (ongeteerd),
chamomillae vuig.,
u
Galon (rood,
geel,
kemelshaar en goud),
Mouwvesten
(katoen),
Mutsen,
Geweerriemen, Gordel-bretels,
Naaizakjes,
Goudfluweel,
Naaizijde,
Goud en zilver galon. Gouden en zilveren epauletten,
Nuces
in
Neteldoek, gallae.
//
//
«
tongen,
//
//
ff
lissen,
Onderbroeken,
'/
'/
//
passanten,
Ouwels,
Olifantspapier,
Gutta-gora,
Pautalons,
Handschoenen,
Papier (divers),
vesicis,
VAN STOFFEN,
IN
SCHEPEN GELADEN.
Papier, (gekleurd,) "
(grijs
"
(kardoes,)
Snoeren,
olifants,)
•
Sokken, Sponsen,
Patroontasschen,
Spongia
Pennen
Stroohoeden,
(divers),
officinalis,
Pergament,
Tabakzaad,
Petten,
Tapijtwerk,
PiqUf,
Thee,
Pluimen,
Thirapanvellen,
Pokhout,
Tromslagvellon,
Polemiet,
Ttomsnaren,
Pompleder,
Tromsnaarvellen,
Poortlaken,
Trijp,
Prenten en platen,
Uniform-hoeden,
Presenniugdoek,
Eadix althaeae
Verbandkatoen, in
calam. arom.,
"
liquiritiae in
'/
ratanhiae,
II
rliei
/'
n
Verlakt lederen kleppen,
pulv.,
//
"
koppels,
'/
Vilt (patent),
pulv.,
Vlaggen, Vlaggedoek,
optimiss.,
Wereldkaarten,
in pulvere,
sarsaparill.
'/
Wit
hond.,
gemsieder.
Kansels,
Witte katoenen,
Eeepslag,
Wollen dekens,
Eegenmantels van Casimir-Indi(!n,
Zadelmakerswerk,
Ridderlinten,
Zeemleder,
Kiemen
Zeildoek,
Eoode
81
(lederen),
Zeilgaren,
zijde,
Santonine,
Zeven (haren en
Satin de laine,
Zijden goederen,
Schoenen,
Zijden en everlaste halsdassen,
Schuurpapier,
//
zijden),
kokardes.
Secale cornutum.
Zijde (naai-),
Signaturen,
Zijden sjerpen.
Slangen (smalle) voor brandspuiten.
De
houten of hout gn
metaal
/jevattende
voonverpen zijn
niet
aangewezen,
metalen of glazen objecten, ook niet de onschadelijke praeparaten.
VEKHAND. DEU
KONINKI..
AKADEMIE, DEEI.
I.
Evc
de
MEMo RE I
LINTÉGRATION DES ÉQUATIONS LINÊAIRES
PREMIER OHDRE AUX DIFFÉRENTIELLES PARTIELLES,
A QUATItK
VAl!IABLi;S.
L O B A T T
B.
O.
Uitgegeven door de KonJRklijke Akademie van Welenscliappeu
-SJ-s*-» » c<',:
AMSTERDAM, C.
G.
VAR DER 1S54.
F ü S
T.
ie
Ainslerdam.
M E »I
o
I
RE
SUR
LINTÉGRATION DES ÉQUATIONS LINÉAIRES DU
PREMIER ORDRE AUX DIFFÉREiNTIELLES PAUTIELLES, QUATRE VARIABLES.
a
PAR
L O B J T T
B.
§
niéuioire est entièrement analogue a celle qui a
aux équalions a
relalif
des Mémoires publiés par (|u'en
exposer (Inns
Ln mclliode d'intégration que nous allons
1.
Ii'rieui-
O.
trois
distinctes
variables
propre
effectuer
a
pourra,
a
l'instar
de
Iraitée
celle (jui
équations dont les
VI
rensemble aux
par rapport
dans
Ie
des
Ibnctions
les il
recliorclies
s'agit
coefliciens
vais
(pie je
entreprendre, je
susdil
([uei-
en deux classes dillércntes; (lui
alléctent
les
trois
la
distinguerai
première
dillV'irtilielies
DER KONINKI.. AKADEMIE,
DEEI.
1.
les
comprenaul
parli(>lles
23 vr.ltlIAND.
nii-
seule variablo.
l'aciliter
celles 011
tome
élabliront de mênie une
analogie reuiarquable avec ceux de l'intégration ordinaire
Four
Ie
représenter
a
sur une fonction
niénioire, être ramenéc a des procédés unifonncs,
eon({uos d"une
travail
Tintégration des équations aux din'érentielies par-
variables dont elle dépend, tielles a qualre
présent
Ie
d'un
consigne dans
variables, et
adoplant une nouvelle caractéristique
de trois opéralions
l'objel
Classe de l'ancien Institut. Nous ferons voir
1'«
la
fait
de
la
2
MÉMOIRE SUR L'INTÉGRATION DES ÉQUATIONS LINÉAIRES
variable principale, sont
des quantités conslantes; et
coélliciens sont fonctions des variables qui
§
2.
Les éqnations appartenant
du cI7.
b
la
du d«
+
seconde, celles ou ces
la
dans
l'équation
proposée.
première classc sont coniprises dans
forme
la
Il
a
entrent
désignant
la
+
«
*
du 51
= V
variable principale; x, y, z les variables indépendantes; a el
Quant and second membre V,
deux facteurs constans.
en général une fonction des quatre variables a
Considérons en premier lieu lient pas
la
(^)
fonction V,
et se
du dx
Ie
cas
Ie
«^
""
du dl, dy
.
+
,
*
du
57
=
oii
la la
proposée ne
con-
forme
O,
ou bien, en employant une notation connue, a celle
Son integrale peut
pourra représenter
fois.
la
plus simple
reduit par conséquent a
+
il
ei
s'obtcnir a l'aide de la theorie des caractérestiques de deux
manières différentes. D'abord, en donnant a l'équation (2)
elle
tt
forme:
la
devient comparable a l'équation a deux termes
étant également fonction de x, y
A
et z, et
un facteur constant.
L'intégrale complete de cettc derniére équation a évidemment poni'
=
u
q>
e- ^^
indiquant une fonction arbitraire.
stante
A
la
composéc
caractéristique
q>
(y,s);
On en aöj,
déduira, en substituant a
+
b^,,
de l'équation (2)
expression équivalonte
a
celle
u
ei
=
(f
{y
—a
ar,
valeur
z
—
bic)
pour
l'intégrale
Ia
con-
complete
DU PREMIER ORDRE AUX DIFFÉRENTIELLES PARTIELLES.
On Ia
5
pourrait y parvenir encore en procédant de Ia maniere suivante.
proposée sous
la
DaJt la
caractérislique
Ia
fonction m.
Dq dénotant
la
+
doublé opération öx
et
y,
+
DaW
ainsi
6?,M =. O
+
a
ai)y
effectuer
sur
Or^ puisque l'intégrale complete de Téquation a deux variables
indépendantes x
a étant
Mellons
forme
«J<
=
O
un facteur constant, s'exprime par
qu'il
été
a
dans
trouvé
mémoire
notre
cité
(n\ 17),
en
il
immédiatenient, en supposant u fonction des trois variables x, y, avoir remplacé la constante « par la caractérisque b^^, u
=
e"~
-^
— ax
{y
(f
résultera
z,
et aprés
,z);
expression équivalente a u == et
conforme au résultat obtenu § o.
Il
(f
ei
(y
— ax, z — hx)
dessus.
ne sera peut être pas inutile de
dont
En
il
s'agit,
efiet,
sans
Ie
remarquer
faire
cliangement de variables indépendantes pourrait
ici
qu'un
siniple
conduire encore a Tintégrale
secours dela theorie des caractéristiques.
introduisons
trois
nouvelles
variables
x',
y' ,
z'
liées
avec
précédentes par les relations X y ^
= = =
a x'
px' 7 «'
+ + +
a,y'
-\-
a^z'
/?,2/'
+
.5J^'
y
+
72
^ Öy"
+
/3iöyM
+ +
Vi
2'
Elles donneront celles ei: öx'"
öyM ^^'U
= = =
« öx"
«,öx« ttjÓx"
+ + +
t^idij^''
7
Ö:"
7iï)."
72Öi«
Or, en faisant
23*
les
MÉMOIRE SUR l'INrÉGRATION DES ÉQUATIONS LINÉAIRES
4
On en
tire
Donc,
si
l'on a
a intégrer réquation
+
«öx"
+
fidyU
yi).u
=
O,
celle ei se réduira a
a
qiii
pour integrale complete
=
M
En
{y',z')
q.
y niettant au lieu de y',z', leurs valeurs en fonction de '~
a dire y
,
z
ou obtiendra pour Tintégralc de
,
u
=
ip
resultat qui coincide avec celui et V
=
(«
?/
—
as
/? .r,
—V
x,
la
y et
z,
c'esl
proposée
.r)
du § precedent^ en supposant «
=
1
,
=
a
6.
Dénotons niaintenant par
§ 4.
eflèctuer sur
opérations u
la
caractéristique D^.i rensemble
la
fonction
ii,
et
par
iudiquées
la
des trois
caractéristique
composéo
Posons en mènie tems, pour abréger, y i)^
prendra alors
la
u
a öy M
-)-
+
i il M
y' et
=
z
— bx =
z',
Téquatiou
O
Ibrme simpliliée Da.6 "
et
— ax = =
o,
aura pour integrale complete
Avant de
§ 5.
Dfl
nous allons
plus générale
traiter l'équation
faire connaitre
6
«
=
V,
quelques proprietés de cctte nouvelle caractéristique,
propres a faciliter tres souvent
la
recherche de l'intégrale de l'équation pré-
cédente. Soit jc,
y et
M
=
z.
P Q, P On en
et tire
Q
représentant chacune tme fonction des trois variables
d'abord (Mémoire cité
Do»
=
DaPQ
=
PDaQ
n°. 6).
+ QDaP
Dü PREMIER ORDRE AUX DIFFÉRENTIELLES PARTIELLES.
On
d'ailleurs
a
=
bi,u Donc,
il
6PÖ.Q
+
iQÖ--P
a cause de
viendra
=
Ba.bU d'oü
il
Da.i.PQ
=
PDa.^Q
+
Q Da
.
6
P
(1)
est aisé de déduire les formules suivantes
—
PQ Dg.t
PQR... PQR...
_ —
Da,.6P
P
=
Da.iP'"
P
^"•'q-^
(|iü
ont toutes
liel
ordinaire.
Supposons
a
la
~Q~
"P"" + Dg.tQ + ~Q~"
12)
Da
iE,
Ü~ +
,
-1
....
mP^-'Da.jP
(3)
(4)
QDa.iP — PDa.iQ Q^
=
Da.ifi^
(5)
/Da.6P
(G)
plus parfaite analogie avec les formules
du calcul dilféren-
présent
la
formule (1) donnera dans ce cas, a cause de
el
en répétant
la
même
Da.bQ
=
0^
opéralion, on obtiendra généralement
D'a.6.P9(y,^) Si
5
=
«Pfy.^') D'a.iP
Ton désignc par S^.j l'opération inverse de
sorte que l'on ait Sa. 4
[Da.6«]
Sa
M
=
OU bien .
4
=
Da
.
4
M
u
celle
indiquêc
(7)
par
D^.j;
de
MÉMOIRE SUR L'INTÉGRATION DES ÉQUATIONS LINÉA.IRES
o .,1,
iine valeur négative, déduira de réquatiou (7), en attribuant a n
1'équa-
tion suivante
Lorsque
la
fonction
x
ne coiitient que les variables
P
et
y,
les
deuv
der-
nières équations se réduisent aux suivantes
D^.iPrp
(ƒ,-')
Bl.,V^{y,z') supposant
P
fonction seulement
on aura dans
Ie
premier cas
En
Jfa.ö-P?
dans
(2/',^')
dans
])ar
la
fe'-^D: P
=
(9)
(10)
(y,~") S',;P
de Tune
Ie
(ƒ,.')
variables
des trois
x, y ou z,
^"^
P(2'''^')0
Ie
=
'EL2'^)"/^
(14)
troisième
s:..p, Dans
-P
second,
Ie
S:.,P^ et
= =
cas général
Ie
second
(,'..')
='-^^'>^-
membre de réquation
(*^)
(8) devra être complete
quantité
V
(y.^')
=
-^'Z''
fy>--')
+
^^v"
(y'-')
•
•
+
-v"-' 'p'^"-'Hi/' ^^')
cola résulte renfermant n fonctions arbitraires de y'.z', ainsi que
de réquation
Da.i« qui donne, après
=
O,
une première intégration.
en
partant
DU PREMIER ORDRE AUX DIFFÉRENTIELLES PARTIELLES. et après
une seconde,
en vertu de
formule (12), et ainsi de
la
amenant une nouvelle fonction dessus, et
représentcra
ainsi
=
M
iJa.b
équivalente a celle
intégration
La quantité expriniée ou
ij
valeur
la
nouvelle
c
ei
devant cliacunc
complete
de
u,
les
opéra-
(pii
O
ei
+
{iiz
On
cliaque
n
Téquation de Tordre
§ 6.
suite;
arbitraire Ae y' ,z'.
Tön pourra évidemment romplacer x par
oii
des fonctions arbitraires, vérifie
7
aiy
+
6 0,]"
=
u
0.
aura remarqué, par ce qui précéde, que dans
toutes
tions effectuées par rapport a la caractérestique D„.i la fonction
(y'.z')
'i-
se
coniporte absolunient de Ia raéme maniere qu'une constante dans les procédés
de
ordinaires
la
ditférentiation
de l'intégration.
et
Cette proprieté va nous
fournir les nioycns de parvcnir a Tintégrale de Téquation öx
V
w
« Oy
+
!«
s'agira de calculer celle
nient tout a
fait
=
+
V
S„.i
stituant dans
y' .z'
el z
;
du premier terme Sa.b V.
hx,
et
fonction
la
V, a
en suite
intégrant
la
place
la
variables indépendantes.
la
n".
Or,
par
un
raisonnc-
5 de notre mémoire pre-
valeur de S„.aV s"obtiendra en sub-
de y
et
dilférentielle
z
leurs
^dx,
valeurs
dans
y'
+
— hx,
pour que l'intégrale S„.4
V
soit
variables.
bles y'
=-y
On
a vu
— ax
et
en z'
effet,
= z—
=
— ax
exprimée en fonction A(iX,yolz.
immédiate du changement
au § 3, qu'en introduisant bx, la proposée se reduit a Ox«
il
a x,
Tliypothése de
constantes, qui devront ètre romplacées .après l'intégration par y
Cette proprieté est d'ailleurs une conséquence
doü
V
semblable a celui employé au
cedent, on reconnaitra saus peine que
-\-
=
ct, !'
cette integrale pouvant ètre préscntée sour la fornie
„
z'
6
etant siipposé d'abord ne contenir que les trois
La valeur complete de
il
+
les
/Ie
nouvelles varia-
V
suit
u
=
ÏNdx
integrale qu'il faudra completer cncoie par une fonction arbitraire de
//'
el
;.
.
MÉMOIRE SUR L'INTÉGRATION DES ÉQUATIONS LINÉAIRES
8
§ 7.
W
Eclaircissons ce procédé par les deux cxemples suivans:
on
=
V
Soit
+
{y'
iï
D'après cc qui précèdc, cette fonction se transformera
xijz.
ax)
+
{t'
=
b.v)
+
abx^
{az'
bjj')
-j-
x-
+
x^
y' z'
xy'z',
d'oü l'on tirc de suite
(ydx
=
+1
abx*
i
+
{az'
by')
+
.r=
-
Substituant dans cette integrale au lieu de y',z' leurs valeurs
X
de
on trouvera, toute réduction
et y,
S„.iV
—
=
Sa.bxyz
augmentée de
quantité
cette
=
— %x
[abx'^
{az
+
arbitraire
fonction
la
en
fonction
faite,
+
by)
(?/',
s')
byz\ exprimera
ainsi
Tintégrale complete de l'équation
+
öiM
%\
Soit
=
V
a;'
+
hdx =
y ajoutant
s';
+
[{x-^
=
Kil
+
?/'
b~^.u
+ a.^)' +
(j/'
=
xyz.
viendra
il
(i±^!±:^)
fonction arbitraire
la
+
at)j,w
9^
^.3
+
{z^
+
iay'
(y',^'), la
^hxY\dx bz-\
x^-
+
{y'^
+
-'-)
,r
soniine représcntera l'intégrale
complete de l'équation t\M
% 8.
Nous
+
aOy"
+
/'i).-"
=
»-
-f-
r +
'
allons montrcr mainlenant qu'on peut parvenir cncore
a
Téva-
au de S^.jV;, sans élimination préalable des variables^ et;:, nioyen d'un procédé parfaitement analogue .i celui qui nous a déja utilement servi dans Tiiiti'-gration des équations a deux variables indépendantes, et que et
luation
1
'on
trouve
En
effet,
indi(pié
au
supposons
n". la
O de notrc mémoire
fonction
dont les trois lacleurs soient venloment.
V
cité.
décomposée en produits de
la
respectivement des fonctions de x, de
Ür, puis qu'on a (§ 5)
Da.fcXYZ
=
cela
YZÖX + «XZ^Y +
/-XY^>Z
forme ;/
et
XYZ de
z
DU PREMIER ORDRE AÜX UIFFÉRENTIELLES PARTIELLES. on
de
tirc
celle
équalion, en
= XYZ +
X'YZ
Da. 6
X
reniplacant
y
aX'ZÖY
+
Passant ensuite aux intégrales par rapport a D„.j,
XYZ = X'YZ
S„.4
Donc, chaque
Y
que
fois
-
et
Z
On
et
Y==l
S^XZ. celle
Sa
XY =
X'Y
Si
XZ
=
X'Z
aura encore, en supposant
X
= aYZ —
YZ
=
— —
*
V
^
jXdx
ei
On
celle
donnera
aSaX'ÖY
(2)
tSjX'èZ
(3)
—
a-ZÖY
= -|Ydy,
d'ou Ton voit, que dans riiypothèse dont sera finalenient
a
l,
aS<,.6
S,.4Y
,
ramenée
sera
Mais, en faisant successivement
èS<,.4
De plus Sa.bX
...())
X'YöZ
6S<,.j
quantité S.
la
dans l'équation (1),
Sa.6
viendra
seront des fonctions algébriques et entières
des variables y et ~, révaluation de de^quantités de la forme S, X Y et
Z-l
X',
iX'YÖZ
il
—
X'ZÖY
aSa.6
=
fXdx
par
9
ramenée aux intégrales
.
Sa.tZ=-^jZdz révaluation
s'agit,
il
»YdZ
de
.
.
.
.
.
.
(i)
(5)
S„,4XYZ
ordinaires.
Appliquons ces formules aux deux équations traitées dans Ie § 9. § 7. aura pour la première oü Y xyz, en vertu de la formule (1) § 8,
^
et d'aprés
formules (2) (o) et (5)
les
Sa^'^/
=
i^'y
—
=
\aSaX^
Donc, en substituant ces deux valeurs^ on en
=
Sa.bxi/z resultat
Pour
f
—
x^ yz
^ {az
—
^'y
i
t'ï
«*'
tirera
+ bij)x^
-\-
j'j
y^
+
a6
«»
conforme a celui précédemment obtenu. la
seconde équation oü
médiatcment
a
l'aide S„.6
1'on
a
V
=
x'
+
:;%
on trouvora im-
des formules (5) § 8
ix-'
+y'+z')
=
lx'
+
-^
1/
+
^
z'.
24 VEKHAND. DEU KONINKT,. AKADEMIE,
DEEI.
I.
MÉfiOIRE SUR L'INTÉGRATION DES ÉQUATIONS LINÉAIRES
10
trouvée au § 7, savoir
Cette valcur parait différer de celle
en observant que
inais,
différence mise sous
la
— — ax)' Sa
+
(y
pourra être englobée dans
—
— bx)'
(j
ob
fonction arbitraire
la
forme
la
completer chaque integrale prise par rapport a
(y
— ax,z — bx)
qui doit
caractèrestique Da. 4, on verra
la
de suite que les deux resultats obtenus par des voies différentes, sont ógalenient exacts, et que Ion aura ainsi plus siniplement.
u
=
— 1
^x' +772^' 2^' Sa-'
+ -1
1
+
^'
; 777
36
1ff^'>-')
pour rintégrale complete de l'équation ij^u
On
-(-
+
a?j,t«
bi}.u
=
x^
-\-
y^
-\-
z^
pourra par conséquent choisir entre les deux methodes d'intégration d"a-
près
la
nature de
tes,
il
paraitra,
Lorsque
fonction V.
la
en général,
préferable
celle
ei
contient des Iransccndan-
appliquer
d'y
la
première
de
ces
methodes. Considórons actuellement
§ 10.
tems
la
offrira alors la
mêmc
Ie
cas oü
fonction
la
V
renferme en
mème
L'intégration de l'équation
variable principale u.
que cello qui se présente dans
difficulté
la
recherche de
rintégrale de l'équation a deux variables
du lorsque
niembre
V
contient
par
convaincre,
il
x
et
suffit
comme
Xdx
fois,
la
Ie
et
=
O
qu'il
faudra
des
ax
+
multiplier
son
y',
constantes
bx
-f-
z',
les
la
premier
Pour s'en
rendre une dilTérentielIe exacte.
d'observer, qu'en substituant dans
bles y, z, les quantités
comportent
m a
un facteur pour
—
proposée aux varia-
nouvelles
variables
dans l'intégration par rapport
a
y' ,z'
se
Dg. 4;
et
—
DU PRE5IIER ORDRE AUX DIFFÉRENTIELLES PARTIELLES. puisque
même
la
substitution change D„.4
\ l
en -r^, on sera conduit a réqua-
?i
tion différentielle partielle
— dx = dx d
V
oü
renferme
les
II
Yd.v
u,x,y'
quatre variables
et
z',
être complétée par la fonction arbitraire 9{y',z').
cas particuliers, oü
ramenant
la
il
devient possible d'éviter
tienne que les variables indépendantes. 1'.
Nous
et
dont l'inlégrale
dont
difficulté Ie
devra
existe cependant plusieiirs
second
il
s'agit,
en
membre ne con-
allons en indiquer quelques uns.
Soit:
V' ne dépendant que de
Pour parvenir a
x,y,z.
l'intégrale u, faisons
—=
ƒ
J V
donc Da.iM
=
V'
(k) D„.j,U, ce qui
change
OU
Da.iU et d'oü l'on tire
par un des
/
integrale qui ctablit une elle
=
^cédés
U:
il
en résultera
(")
ö,u=^,
ö.u=if
dont
la
proposée a une autre équation dont
Il
ö,u=A^^ proposée en
la
V'
deja exposés,
V' («)
relation entre
fonction
la
u
et
les
trois
variables
dépend.
Prenons pour exemple i'équation
on aura
U
=
Log. u; donc Loff.
OU, ce qui revicnt au
U
=
Sa.jV'
+
Sa.bV
,
(f{y,2'},
^
même, ,
,,
'Zi*
MÉMOIRE SUR L'INTÉGRATION BES ÉQUATIONS LINE AIRES
12 Lorsque
Ic
terme
alors de
Ia
foriiie
V
ost
seulement fonction de u, l'équation a intégrer étant Da.bU
donne V'
=
et
l,
=
'/'
pour l'intégrale dont
V
=
= —
l.
m"V'; on aura
=
U
,
,
,z')
fiy
V =
X,
'\\
=
/-^
+
== (l—n) Sa.jV'
u^
Si l'on
,
,
O')
•
-—r, donc
v(y',z').
viendra pour l'intégrale de l'équation
=
Da. 6"
T.
+
x
s'agit.
il
^^i-"
Prenons n
(m),
par conséquent
/du _-— =
Soit encore
xp
~> u
= + V = «m + V'; a;^
{]/',!').
« désignant un facteur constant. Supposons maintenant e"^U, ou en déduira d'après la formule (1) (§ 5), fait M
=
Ba.bU
La proposée
=
e'^iDa.b'U
«U)
=
«"''^Da.iU
e-'^Y-
+
'^{y,z')
+
+
uu.
se réduira alors a
OU
On en
tire
directement
U
=
=
e"'
Sa.b
Donc «
\Sa.be-''Y'
+
f(y',z')].
y appliquant l'intégration par parties, la valeur de u pourra être développée en une série analogue a celle obtenue au N°. 7 du mémoire cité.
En
3°.
pas
la
Supposons plus généralenient variable principale.
On
V
= mV, + Vj,
fera d'abord
V,
et
Vj ne contenant
DU PREMIER ORDRE AUX ÜIFFÉRENTIELLES PARTIELLES. (J'oü
il
lo
suit
Ba.bu
=
ce qui changera
e^^-'^^i
UV,}
=
«S-iV,
S..6V,e-s-'V,
^
^(^^^.^
(d<..4U
+
Da.iU
+
«V.
proposée
la
en
Par conséquent
U
=
et
„
=
e^-'^i {Sa.j (V, e-s-'V,)
résultat qu'on pourra
exprimé V,
Pt
oü
il
et
encore sous
présenter
V^ en
fo.;Ction
de x,y' et
la
^
^(^,^,)j
forme suivante,
aprés
z'.
faudra ensuite remplacer y',z' ^ar leurs valeurs y
— ax, — z
L'équatlon
se
a la précédente en la mettant sour la
ramene facilement
Do.4" u"
et
posant ensuite u'
?r
=-
= —, u
;
elle
Da.6U'
D«' ^17)
=
u"
+
^=
deviendra
=—
„(w'V,
+
Vj)
D'après ce qui précéde, elle aura pour integrale complete
-5
4'.
Soit encore
=_ V
=
ne-'
j/e
ƒ l-j; on fera w
avoir
V, d «
=
+
(p
(y'
,
xu' , donc
«'U,
forme
bx.
MÉMOIRE SUR llWrÉGRATION DES ÉQÜATIONS LINE AIRES
14 La proposée
se reduira alors a
+
xDa.bu'
OU bien a
en posant
tire,
I .
*
"'
,,
=
^^,
v,
=
Da.jU
=/(a')
1
— ~
du'
f
d'oü Ton
V
_
Da.jM' /("')
=
u'
-.
Donc
U
=
=
-
Sa. 4
X
9 fy,^') Log.{x)
ce qui fournira une relation entre les variables h' ,x,y' ,z' et bitraire,
oü
faudra ensuite remplacer
il
de u, X, y et 5'.
nuniérateur et
Q
=
u
et
a;"i//(-),
gration de
la
la
fonction
V
dénominateur étant
x
et
il
même
du
Aa;
supposés des
V
que
proposée rentre dans
=
forme
la
fonction ar-
+
=x
u', elle se
+
Q
.
B'm) Do.jm
=
A'»
+
B'a
u'
=
d'oü l'on déduit
+
(B
A A'
A
=
A»
+
+
Bu'
Bu.
changera en
A
+
ait
cas que npus venons de
Ie
+
Ic
P
=
a;"y/
1-|,
devenant alors une fonction de -, l'inté-
Bt«
aiDa.iu'
^,
homogènes des
fonctions
L'équation a intégrer deviendra [k'x
fractionnaire
dégré n, de maniere que l'on
est evident
P
sous
présente
se
Ie
nons pour exemplc
Faisant u
la
,y' ,z', par leurs valeurs en fonction
z.
Lorsque
variables
ii'
A
— A')«' — B'm'» +
B
M
B'M'
+ (B— A')u' — B'm'»
"•"*
_ ~
T^
x'
traiter.
Pre-
DU PREMIER ORDRE AUX DIFFÉRENTIELLES PARTIELLES.
15
Faisons encore
~
+
(B
— A')u' — B'M'ï"
en résultera
II
Pour obtenir
1'intégrale précédente, posons
A'
+
A On
(B
+ B'u _ — A')m— B'w' "~
«
/3
m~u'
"^
n
+
'
u'
trouvera
^ a
jA
—
cause de „
/?
=
1
{m—uY
^-
(m«-M)«
Par conséquent
.
(x[nx
^
u)P\
-\-
OU bien {na:
+
—
(mx les quantités
m,
n,
« et
/?
en fonction de A^ B, A' et
•
m)/^
u)
devant étre
remplacées ensuite par leuis
Les exemples précédens sufflront pour dans l'intégration de l'équation
d'aprés
la
§ H. générale
nature de
la
les
Traitons actuellement les
coëfficiens
P,Q
la
connaitre
la
marche a
suivre
#
,
R
+
équations
Qöj,«
difficulté
+
RÖ,M
comprises dans
=
la
forme
plus
V
sont supposés variables.
Ces équations qui appartiennent a relativement a
faire
fonction V.
PÓzM oü
valeiirs
B'.
de
la
seconde classe, présentent divers cas
leur intégration.
ccssivement, en supposant d'abord
V
=
0.
Nous
allons les discuter suc-
MÉHOIRE SUR L'INTÉGRATION DES ÉQUATIONS LINÉAIRES
16 r. Soient
P,Q^R p
y il
est évident
que
respectivement des fonctions de x, de y et de z: faisons
Q
;
R
proposée
la
du dy
du
Py- + dx se transformera
J
Q:r-
^ du =0. +R— d
z
immédiatement en
du
du
du
dX ^ dY ^ dZ oü
dantes
comme
pourra considérer u
1'on
X,Y,Z.
Cette dernière équation qui rentre dans
a pour integrale (§ 2)
=
„
X^Y^Z
Les variables en X, y et
fonclion des nouvelles variables indépen-
devant
— X).
remplacées
ètre
première classe,
la
ensuile
par
valeurs
leurs
z.
Appliquons ce procédé a l'équation
on aura
X
=
l
{x)
,
Y
=
l
(y) et
1
=
1
Par
{z).
suite
Tintégralc
s'ex-
primera par
2'. 4Boient
que sous
P
la fraction
la
et
Q
—
respectivement des fonctions de
ne contienne que
variable
z.
En
et
de c
écrivant
forme
du
du Q.dx et
la
?/
faisant en
même
comme
Vdy
E du ^ YO.IÜ ~
tems
JQdx OU obtiendra
'^
ei
=
X,
fpdy
=
Y
,
j^dz^Z,
dessus,
u
=
ip
(Y— X
,
Z— X).
supposons
;
la
proposée
7
»U PREMIER ORDRE AUX DIFFÉRENTIELLES PARTIELLES.
1
Prenoiis pour exemple l'équatioii
+
yd^u
On on
.r o,,
w H
ö.-
u
=
o,
(ii'orii
Donc
=
" Il
est presque inutile de
maniere dans
Ie
(j)
(»/^
remarquer
—
a;'
,
— «^).
«^
que Ton pourrait procéder de
ici
la
mêmc
cas oü Ton aurait
IRdx
=
X
,
i-^dy
=
Y
,
JRdy
=
Y
,
jvdz
=
Z.
JQdz
=
Z
OU bien
jS^dj: 3'.
que
P
Supposons et
Q
R
=
= R'Z,
X
,
Z indiquant une
des fonctions de
a;
et
?/
a
la
fonctiou de z seule^, et R' ainsi
fois.
Si,
pour abréger, on
pose
.
MEMOIRE SUR L'INTÉGRATION DES ÉQTJATIONS LINÉA.IRES
18
comme
Or, en considérant u et z',
il
est manifeste
fonction de
— aSpM et si
Ton on y remplace
Ie
,
,.
,
« par
coëfficiënt
caractérestique
la
c\.,
duira directement pour l'intégrale complete do l'équation (a)
=
u
e
ijf'
(3/
^
.
j
expression équivalente a
=
u
— SpM).
Voici quelques applications. Soit a intégrer l'équation
qui donne
P Il
s'en
=
.ï=
//
=
Q
,
xy^
=
R'
,
2/»
=
Z
,
-
suit
X^
.V
.ï
Doi#
Soit Téquation
xy{\jU
On
— wydyU —
{x
-\-
y)
=
z^.u
0.
a
p
=—1
y'
,
M = ^±1 = xy
u
-
X
=x+y +
=
i
,
S^M
y
<^
\x
Z
,
= =
z
z'
,
Z (.r)
-
'
-\-
y
,
y
pour integrale complete
(b) aura
que l'équation
indépendantes x,
variables
trois
l
\~\
\
= «(3/)
l
(z),
=
l(-\, \yi
on en dé-
DU PREMIER ORDRE AÜX UIFFÉRENTIELLES PARTIELLES. Considérons
§ 12.
ferme
les
Ie
cas oü cliacun
x,y,z
trois variables
des
a la fois.
trois
Il
coëfliciens
19
P,Q,R,
est aisé de prouver
ren-
qu'en
gé-
néral rintégration
Pc\m
+
+
Qdj,M
Rö.-tt
=
O
peut loujoius ètre ranienée a celle de Téquation a trois variables
+
Pö.-'
En
il
ell'et,
=
Q.\5
(A)
11
supposons Tintégrale de cctte équation mise sous
en résultera
la
la
formc
relation dilTérentielle div
aX
dw
d(f
+
^dx.
j^dy
-Idz
J^
ay
d'oü Ton tire pour les valeurs de
d(f
dx ö
Q,
et })yZ,
ct^z
d(f ^
=
az
dy
,
'
lp
d(^i
dz
dz
Ces valeurs étanl substituées dans róqualion (A) donneront l'équalion d P— dx if
^
ün
conclul
(Ml
d
+
dy
imniédiatement que
(f
d
co
-R-1 dz
=
O,
sera
satisfaite
par
l'équation
(x,y,z)
On
qui en exprimera ainsi l'intcgrale.
voit encore
par
cc qui précède,
que
rintégrale de l'équation (A) est presentée sous la forme
T
T
+
proposée
la
=
u
si
O)
Q-y^
et
U
indiquant des fonctions de
PdxM
+
=
(U).
x,y,z,
Q;)yM
+
=
(T
l'équation
Ri).«
=
O,
aura pour integrale «
-y
,
U)
Les divers procédés indiqués dans notrc ménioirc
cité
pour parvenir
25*
a
in-
MÉMOIRE SUR L'INrÉGR\TION DES ÉQUATIONS LINÉAIRES
20
équations
tégrer les
a
diffórentielles
donc
scront
variables
trois
mouies
applicables au cas actuel, qui sera ainsi sujet aux
également
diiricultés.
Soit a intégrcr par ex. l'équation
A
eet effet
faudra intógrer l'équation a trois variables
il
(z'
=
—
—
+a;y)^,z donc
=
y'
+ (vy)^,z =
{z''
x
+
En
jJ
au
du susdit mémoire, on pourra cliercher
n'.
'14
;
(«2
après en avoir eliminé qui change
+
la
da
a; j/)
—
y.
z{x
variable y, a l'aide de
+
X
{y'
— x)) dz —
ou bien (;2_.^2)d5
oü
la
= la
O
y
rclation
y'
fonction
-)-
y<[xdz
devra ètrc traitée
ai z pourront otre
y'zdx
— zdx)
comme une ,
Les variables x
=
dz
équation dont
Ie
+
== O constante. z
,
separees en posant -
dt 7/'
premier membre v'
=
/*
— 1\
a
=
O,
pour integrale a;
+V
jz
— x\
Par conséquent l'intégrale complete de l'équation («) sera
de
ce
O
alors
et celle
= y' — x,
cette équation en (22
et
procédé exposé
Ie
l'intégrale de Téquation
y)du:
-'t
(«)
y appliqant
qui donne
1
+ y)
z{x
la
proposée pourra étre presentée sous
la
forme
(;
on trouvera
Dü PREMIER ORDRE AÜX DIFFERENÏIELLES PARTIELLES.
21
Prenons pour second exemple l'équation X [z—y]
'i,,u
+
[x
y
—
+
z)'$i,ju
z
iy—x) ^,u
=
O,
'
qui exige riiUégration de réquation *•
Un
+
(^— y)ö;,s
=
y {x~z)i\,jz
.'
[y
—
x)
(/?)
peut facilement obtenir deux iatégrales particulières de cette dernière équa-
tion.
En
ellet
les
P,Q,R
fonctions
fournissent les relations suivantes
X D'aprés
z
y
première on aura a intégrer l'équation
la
+
Dps
+
1
p
=
ü
ayant pour integrale z
et d'aprés la
seconde,
il
y
=
viendra l'équation
"- + t|ui,
+
X
-\-
aprcs avoir été niise sous
la
'6+9
=
fornie
D„2
1
p
z
X
y
fournit 1'intégrale l{z)
+
+
l(x)
l{y)
=
,j(,/),
on ce qui revient au mènie X y
=
z
tp
{y').
Ges deux intégrales particulières conduiront
xyz [lour
l'intégrale de l'équation
u
§ 13.
=
=
(/?).
(f
if.
(x
Üonc
{xy
z
,
Passons maintenant au cas oü
Mième tcms
la
variable
principale
u.
+y
a
la
relation
-{-z),
1'intégrale de la a>-\-y
+
sera
z).
les fonctions
Nous
|)roposée
P,Q,R
allons 'montrcr
renferment en
que
la
proposée
g
22
MÉMOIRE SUR L'INTÉGRATION DES ÉQUATIONS LINÉAIRES
comme
cette
variable
constante, dans chaciine des Irois fonctions
P,Q,R.
s'intégrera alors absoliiment
En marquant
et pourra
s'écrire
par
encore,
sous
la
p
en
si
mtroduisant
ici
u
=f
{ij
la
méme
=
0.
,z'),
y'
,
exprimant
aux variables y'
et
z'
les
y' et z'.
équation
Cette
des fonctions telles qu'on
proposéc sera satislaite par
OU en d'autres termes que culières de la proposéc,
=
la
fornie
que dans
Ie
§ 4,
si
fonction
la
montre de
Il
est
prises
qu'en
par rapport
prenant
pour
désignent deux intégrales
[)arti-
=
Dp.,2'
0.
=
=
u
ij'
suite
O
((/',«')
,f
=
,
u
q.
(y'.z')
z'
l'équation
=
Or, puisque
en exprimera l'intégrale complete. variable n, on aura, y'
x,y ,z ,u.
valeur
la
u
la
prendra
ait
U
tems
notation
iiiio
valeur de u, l'équation
la
de
derivées partielles
D;,.,y l;i
proposéc
des fonctions de
et z' représentant
facile de s'assurer qu'on pourra déduire de
'f 1
la
,
par
forme simpliliée Dp.g M
Soit
— —,
et q les rapports
remplacée
fut
y'
,
z'
contiennent
en posant
= /{-i'.y.^.") df
da '^y'
=
i>,y
=
df
±: dy df
-T dz
et
z'
=
xp
df du du dx
df du
+ TT— du dy df du
+ "TT" du d
{x,y,z,u)
en
mêmc
.
DU PREMIER ORDRE AÜX DIFFÉRENTIELLES PARTIELLES. d'oii
Ion
iléduit
dy
aX a
cause de
u
0^,.^
=
On
o.
ce qui indique que
dip
d
1/'
fonction u se conipoite dans les diiïérenliations a opérer
la
sur les fonctions y',z'
u comme
dz
mème
obtiendra de dip
traiter
25
comme une dans
telle
constante, et qu'on pourra par consequent recherche des deux intégrales particuliéres.
la
Soit par ex. l'óquation (x
—a
m)
— — bu)^,jU — — cu) {ij
;)^ ït
Son intégration dépendra de {x
Puisque
soulement
P
et
Q
{y
contiennent
x
[x [x
— bu)^^z + _ 2
seulement
et z,
il
— au) dy — au) d:
•
Donc
la
z'
§ 14. la
Ibis.
= =
xy Xz
cu
= x
variables
les
O
.
ei
y
;
et
P
et
11
-\-
[y
-\-
[z
— dx = — cu) d x = b u)
— —
fS
O
u comme une constante
u [ay \-
b x),
u [az \- ex).
proposée aura pour integrale complete u
de
0.
faudra intégrcr séparément les équations
qui donnent immédiatement, en y considerant y'
=
tV u
celle de Téquation
— au)^^z —
les variables
(z
Il
nous
=
(f,
Ixy
—u
(ay
-{-
bx)
,
x
z
— u [az
-\- c
reste encore a traiter Ie cas général
x)
oü
\
Ie
sccond membre
proposée est fonction de quelques unes ou de toutcs les variables L'équation a intégrcr étant alors
pourra étre présentée sous
la
forme simplifiéc Dp., «
=
V p
.
a
la
—
24
MÉMOIBE SUR L'INTÉGRATION DES ÏQUATIONS LINÉAIRES
Désigiions
par
caractérestique
Ia
V — =
par Dp.,, on aura^ en posant tion précédente,
Ic
pour l'intégrale
V',
complete
iiulif|uéc
de
rétjua-
=
+
Sp.,V'
i(
[ij',z'}
terme
PÖx" L'on voit que
que peut
celle
P
de cclle
inverse
Texpression u
dont
ropération
S,, .,
Ia
+ de
difficulté
offrir
=
Rc»..M
Tintégration
recherche de
la
+
Qc\m
la
0.
valeur de
augmentée
maintenant
est
S^, ,,V',
de
qui représente une
integrale particuliere de l'équation donnée.
En
supposant d'abord que V' ne contienne que les variables indépendantes,
on pourra y parvenir en éliniinant y et z a
=
z'
tp
{x ,y) obtenues en intégrant
nudliplie('is
exactcs. il
au besoin
De
cetle
S,,.,
supposc
=
V'
u
fonction
=
,u
fonctions
propre
a
dy — pdx, les
rendre
=
»/'
de
[dij
dx
oü
l'on traitera y'
n'a qu'a remplacer -)-
x,y,z,
— pdx)
^^.udij' les
i
-\-
différenlielles ,
comme
=
(öi
En comparant
M
pudyiU
celle ei dt<
sen
suit
pour
Ie
—
q\i).tu)
dx
iij.udx 4" öyM <^y
+
dernier systême de variables.
z'
et
(\.iuds'
ndyiudy
a l'équation différentiellc
=
,
des con-
dy'
,
d
z'
par
— qdw) +
y'
dans l'équation
différenlielles
(dz
, z'
f{x,y).
dz — qdx,
deviendra alors
du
il
f\'
i^2^i
valeurs
elie
facteur
Pour s'en convaincre on
da (|ui
un
des équations
maniere V' se transformera en une fonction de x
en résultera alors
slantes.
par
les
l'aide
i:udz
+
X^»,,
urfi
Icurs
DU PREMIER ORDRE AUX DIFFÉRENTIELLES PARTIELLES.
25
Par consequent 'Dp.qU
=
Ö:c«
+
u
=
+
pö, «
qd^u
=
d^u
=
V'
N'dx.
On remarquera que ce procédé est tout a fait analogue u celui déja exposé au § 3 relatif au cas particulier oü les coëfficiens p et q sont des constantes. Mals on verra en mème tems que son application pourra offrir souvent des diflicultés insurmontables a cause des éliminations qu'elle exige. En général il
semble préférable d'employer
sommes
dont nous
une methode d'intégration analogue a
ici
déja servis au § 8, et qui dispense dans
la
celle
plupart des cas
d'elTectuer ces éjimininalions. Il
en
suit
effet
de
la
formule fondamentale,
D;,.,TU
T
et
U
=
+
TDp.^U
représentant des fonctions de
x
U
—
^P-i
[T ^P-jV] == T
U
OU bien, après avoir mis
=
S^.,(ÏU)
a
la
,tj
UDp.^T. ,
S/,.,
z,
[U
D,,.,T]
place de D^.^U,
—
TS^,.,U
S^., [D^.,T.S/,.,
U]
(1)
Cette formule renferme quclques resultats parliculiers qui peuvent eire uti-
lement employés dans
la
Supposons en premier c'est a dire qu'on
ait
T
recherche de lieu
=
'i'
que
la
{y' ,z'),
^.A^'i'iy',^'])
Soient
X,Y,Z
U
= •
valeur de Sp.,V'.
fonction
T
=
{xdx.
verifie
=
T
T
ci'{y\z')S,,.,V
= 0,
\-dy.
Sp.,Y ==
(2)
x,yciz, on Sp.qZ
= Y^ formule (I) donnera Sp.,Xy = SpXY = Y (Xda; — Sp (j,iY
X,
l'équalion 1)^.,
formule (1) se reduira a
la
respeclivenient des fonctions de
Sp.,X Soit
la
=
aura évidemmenl
j-dz.
la
VERHAND. DEK KONINKL. AKADEMIE,
DEEI.
I.
jXdx)
....
(3)
2ü
MÉMOIRE SUR L'INTÉGRATION DES ÉQUA.TIONS LINÉAIRES
On obtiendra de mème
§ 15. de
la
Il
Sp.,XZ
=
S,XZ
S;,.,YZ
=
Y j-ds
oii la
—
Z/Xda;
—
S,(5ÖZ /"Xda-)
....
Sp.,(pöY /-d«)
(4)
(5)
une classe assez étendue d'équation complètes
existe cependant
forme
+
Td.u
la
=
Qöyï*
=
RÖ^M
V
principalement a celle que
difficulté d'intégration se reduit
recherche des fonctions
+
peut exiger
Nous nous contenterons d'indiquer
y' et z'.
les cas
suivans.
V. la
Soit
V
=X
v^
(ii).
En
introduisant une nouvelle variable
proposée se transformera en P;>.«'
Si i'on
a
X
=
P
f{x)
,
+
Qiiyu'
+
=
Rö.-w'
X.
l'équation
aura peur integrale
= ƒ—7^ =
u'
+
\f[x)dx
f{y',z').
Prenons peur exemple l'équation
m
étant un facteur constant.
On
aura
dy
—
pdx
=
dy
d
—
qdx
=
dz
z
ici
—
y —dx m
.
y'
z
y X z
d X
=
X.
.2
==,v
m'
= /—
r-r,
DU PREMIER ORDRE AUX DIFFÉRENTIELLES PARTIELLES Donc
de
l'intégrale
proposée sera
la
u'
=
=
l{u)
+
l{x'")
OU bien, en changeant convenablement
la
{z'
n
;,)
fonction arbitraire
Gette integrale représente une fonction homogene des et
de l'ordre
séinent Si
la
l'on
m;
27
ce qui doit être ainsi,
puisque
la
variables
x,y,z
proposée exprime
préci-
trois
proprieté connue de ces sortes de fonctions. avait
=
V
PYv(m), ou V
= PZ
on obtiendrait dans
Ic
premier cas
fY J P et
dans
2'.
Ie
Soit
second,
V
=
aP
+
/3Q
+
7R,
la
proposée dovenant
aura pour integrale
3".
Soit
tions de
V
= PX + QY + RZ;
x,y,z
Dp.,M d'oü l'on
tirc
=
des
=
X
+ pY +
la
q'L,
(Xdx
+
(Xdy
+
(Zdz
+
^(y'.Vj.
Supposons plus généralenient
V On
toujoms
immediatément u
4'.
X, Y^ Z représentant
seulement. L'équation a intégrer pourra s'écrire sous
= PYZèX + QXZdY + RXYöZ
aura alors
Dp.,« -=
YZOX 4-pXZèY +
qXXèV.. 26*
fonc-
fonne
MÉMOIRE SUR L'INTÉGRATION DES ÉQUATIONS HNÉAIRES
28 Donc
= XYZ +
u 5'.
Soit
V
=
m(PX + QY +RZ),
h^ =
cf[y',z').
=
D^., l{u)
en résultera
il
+ pY +
X
u
gZ.
Par consequent l{u)
=
+ JYdy +
(Xdx
+
ildz
.T(!/'.z')
OU bien fS.dx + /Yrf^ + fZdz
6
=
V
Soit encore
.
=. Dp.,
—~—
,
Z
= —-
(m)
=
-; _
,
,,
,
viendra
il
;
^
a Dp.,
i (.«
+ + !/
.')
,
Donc /
10.
§ Ie
second
tems
=
(«)
a
Z
+
(:c
y
+
-h
:)
La methode d'intégration qui vient
membre V
dans Tun
contient
au moins
(!/'
exposée suppose que
d'être
coéfliciens
trois
')
.
variable principale
la
des
'I
ti,
celle ei entre
P,Q,R.
proposée ne reniplit pas cette condition, on peut quelque sant une nouvelle variable, ramener l'équation a
membre
ne renlerme plus
d'être traitée par la
oü
la
En
la
u
+
methode précédente.
proposée sous
.fO-W
—
Ie
fois,
en
autre
dont
cas
oi'i
la
introdniIe
second
variable principale, et qui sera susceptible alors
Tcllc est par ex. Téquation
n'entre que dans Ie second
variable u
écrivant
la
une
Dans
si
en mêine
xit
"
la
u
membre.
forme suivante,
—
o,u
z
y
=
.V
{-Lf
+
y)
ÖU PREMIER ORDRE AUX UIFFÉUENTIELLES PARTIELLES. on reniarquera de par d^{ux).
=
-
j^rer
ici
;j
=
—
=
xu
donc
\,
d'oü
u',
suit xiiyU
il
=
i\m',
et
zi.u
=
y'
+
x
Pour obtenir
ij.
2'
il
faudru inlé-
l'équation
avoir
eliminé
y
a
—xy
(x
+
dz après
deux premiers termes peuvent ètre renipiaeés
les
Si donc l'on fait
réquation précédente se réduira a
ö. u',
On aura
que
suite
'29
-\-
y) =^—^^
^
z
de
l'aide
aussi procéder ainsi qu'il seut.
=
dx
O
=
relation y
la
Divisant par z,
— x;
uiais
on
|)ourra
viendra
il
dx — + dx —+— =
y'
dz
X
z
dx
Si l'on reniplace maintenanl
0.
y
dans
Ie
— dy,
dernier terme par
on obtieudra
imnièdiatement on integrant cliaque terme,
y
Keniarquons en autre que avec
la
fonction
V
par
la
les coëfliciens
P,Q,U
de
Téquation
(«)
sont
lies
relation
+
V
Qs
Ry
=
o
J)p.qt/Z
=
0.
4.
cp qui change cette équation en
OU bien Dp.,
Üonc, en integrant par rapport l'intégralc
complete de
xu
(*)
Ce
-|-
a
la
proposée
la
-\-
It'
yz
=
^{y'
caractèristique
Hp.q, on
,z')
=
>f'
U +
y
,
(l'^
poui-
—\
résultat s'accorde avec celui obteiiu d'iine autre raanière pur Ie
dans ses Mnlamjer mathi'mati
oblicndra
(*)
Commandeur dkNieupokt
Rccueil, pag. 39), ouvrage rcmpli de recherches ])rofonde!
et
30
«EMOIUE SLK i;ii\JEGR\TIUlN DES ÉQUAÏIONS LINEAIRES
Le (|iii
travail piécédeiil
csl saus doute
se rencontreiit dans rintégration
recherches.
propre a
Mais nous ne
le
loin
des
ETC.
de pourvoir a toutes les
difliciiltés
équations qui
font
robjet
comme un
essai
sur
présentons que
la
nos
de
maliére,
conduire a des methodes plus perfectionnées qu'on pourra peut être
attendre un jour des géomètres qui voudront approfondir plus spécialement theorie exposée dans
Ie
tres étendues sur l'iütégration
comparant
notre
methode
ressortir les avantages dus
mathématique.
|)résent
des
équations
d'intégration .-i
la
niémoire.
a
aux celle
différentielles
employee
par
partielles
eet
des
divers
orders.
excellent gfiometre,
on
En verra
une notation simpliflée a introduire dans cette brauche de l'analyse
.
BESCHKIJVING
Cl"
'M HERSEN- EN
/r.
l'ilgogcven
r R O L
SCHEDEL-VORM.
1 K.
^ru^f
door de Koninklijke Akaderaie van Welcnschappen
MET VIER PLATEN.
AMSTERDAM, C.
G.
VAK DER POS ]S5'I-.
1
Ic
Araslerdam.
»
BESCHRIJVING
GEBREKKIGEN HERSEN- EN SCHEDEL-VORM.
r R O L
ÏV.
-"
> 3 s»
De waarnemingen van gebrekkigon menigvuldig, dat
men
1 K.
e €
»
=
tocslanti
der hersenen zijn nog niel zoo
elke toevoeging daaraan als overbodig
vertrouw daarom ook geen onnutten arbeid
Ik
mag beschouwen.
doen, door de mededeeling
te
eener ontleding van het hoofd van een negenjarigen knaap, mij door Dr.
GENBUHL, van het Hij
dankbetuiging aan
eene laag gips.
iJij
Abendberg
bij
Gug-
gezonden.
Intorlaken,
—
gelieve voor dit kostbaar en belangrijk geschenk mijne opentlijke en hcr-
iiaaldc in
gesticht op den
te
nemen. Het hoofd werd mij gezonden, ingesloten
Deze wijze van overzending
het losmaken van de gipskorst scheen het
bleven.
Nu
blijkt
vrij
vrij
voldoende
goed bewaard
te
te zijn.
zijn
echter aan de lucht blootgesteld, ging het met groote snelheid
gelol
ontbinding over, zoodat ik mij met de ontleding meer moest haasten dan mij welgevallig was.
—
Uit het daarbij
een kegelvormig hoofd, in
het
gesticht
als
gevoegd berigt
een suikerbrood,
werd opgenomen,
had
ter
blijkt,
wereld
het hoofd
dat
dil
kwam.
slechts
een
—
kind met
Toen
omtrek
hfl
van
lo" P.M. De armen waren daarentegen zeer lang, 14"; de voorarm Tj"; de hand
5".
Het becnstclstel was misvormd, krom en zwak.
dagen duurden, hebben een einde aan
zijn
leven gemaakt.
Stuipen, die twei'
De
verstandelijke
vermogens warert zeer onvolkomen; zijne zintuigclijke werkzaamheid daaren27 VEHHANI). DER KONINKI,. ;\KADEMIE, DEEI,
I.
Ü
BESCHRIJVING VAN GEBREKKIGEN HERSEN- EN SCHEDEL-VORM.
tegen wordt gaaf genoemd. Hij wist ter naauwernood twee personen van elkander te onderscheiden^ en leerde nooit eenig ander woord dan aiiju uitspreken.
was vroeger zeer verwaarloosd geworden, en had
Hij
getrokken van de verpleging op den Ahendberg, dat
in zoo
verre eenig nut
van cenigc woorden
als
zeldzaam, en hecht vooral aan de platte gesteldheid van het
welke
te vatten.
achterhoofd,
diervorm {ThicrhilduiKj) voor hoogst nadeelig houdt.
als
hij
was den
begonnen
hij
Doctor Guggenb'dhl beschouwt dezen vorm
zin
de uitwendige beschouwing bleek mij, dat de vorm van het hoofd hoogst
Bij
zonderling
Zijne hoogte, de korte afstand lusschen voorhoofd
is.
en achter-
midden
hoofd, het platte geheel wegvallende achterhoofd, en het smalle, in het
rugvormig verheven voorhoofd geven er een vreemdsoortig Dat
uitzigt aan.
zoo enge bewaarplaats geene natuurlijk ontwikkelde hersenen kunnen
in
besloten zijn laat zich reeds te voren bepalen, en wordt door de
Ter betere vergelijking heb
bevestigd.
ik
bij
waarneming
elkander gesteld de afbeeldin-
gen der hersenen van den gezegden knaap en die der hersenen van een natuurlijk gesteld meisje
maar
leeftijd; is
in
van denzelfden
leeftijd.
er
bleef mij
te
dien opzigte geene
vi'ije
keuze
ovei'.
Overigens
die levensjaren het sexueel verschil zoo gering, dat bet wel niet in re-
kening behoeft gebragt Ik vang
te
worden.
met de vergelijking aan der beide grondvlakten
Opmerkelijk
is
in F'uj.
strekten zin gebrekkig ontwikkeld
asymmetrie
is
in
Fig.
\
en
Fi(j.
'2.
de kortheid dor halfronden van do groote hersenen,
1
waardoor de voorkwabben betrekkelijk en
Meer afdoende ware de verge-
geweest met de welgevormde hersenen van eenen knaap van denzelfden
lijking
leiden.
af te
te
groot schijnen, hoewel gelijk
uit
Merkwaardig
zijn
zijn,
haren
zij
in
driehoekigen
daarbij
vol-
vorm
het gering aantal
kronkels, hunne kortheid en onvolledigheid, de mindere diepte der sleuven en
de tengerheid der reukzeniHven.
hersenkwabben zigtbaar, waardoor
Ook ken.
in
die
Geen minder
ten cencnmale
de
verschil
is
welving
naar
de
in
voren
middelste
missen,
zij
in
welgevormde hersenen de groeve van Sylvius overvleugelen.
haar
is
dezelfde gebrekkige verhouding der hersenkronkels op te
Tegenover
al
deze bewijzen van gebrekkige
ontwikkeling
in
de
merhalf-
ronden der groote hersenen, staat de groote omvang der kleine her.senen, na-
genoeg gelijk aan dien
in
de welgevormde her-sencn
{Füj.
2).
Daarbij
komt
eene zeer duidelijke asymmetrie, waai-door de regterhelft van de groote en de linkerhelft der kleine,
Ook leeken
ik
het verre van die der tegenovergestelde
de smalheid op van de brug van
zijde
winnen.
Varolius, 'waardoor de zoo-
BESCHRIJVING VAN GEBREKKIGEN HERSEN- EN SCHEDEL-VORM.
o
genaamde wortels van hot
vijlde zenuwpaar in de misvormde hersenen schier voor de helft digter hijccn staan dan in de welgevormde, en merkte ik eene meer dan gewone dikte o'p in het verlengd merg.
Hetgeen echter de hersenen van
waar-
door de kleine hersenen niet overvleugeld worden, zoo als gewoonlijk geschiedt. Dit gemis van achterkwabben is echter voor een deel slechts schijnbaar; want door hot opdrijven der halfronden, winnen zij gedeeltelijk in hoogte, hetgeen in
zij
tale
lengte verliezen.
Deze zonderlinge vorm, welke wel
gesteldheid der hersenen lierinnert, blijkt het gevolg
cenigzins
te zijn^
de^fce-
zoowel van
gebrekkige wording der achterkwabben van de halfronden der groote hersenen, als van eene aanmerkelijke uitzetting der zijdelingschc hcrsenholligheden door wei, zoo als Fig. 5
dit
leert.
door dit inwendig waterhoofd,
waarm de
is
Door deze waterzucht,
elk
halfrond
kronkels nog flaauw zigtbaar zijn,
tot
oen
maar dat
zoo
of,
vooral
in
men
wil,
geworden,
uitspansel
a het
aan-
zien heeft gekregen van een- dun doorschijnend vlies. Door de drukking, welke het vocht benedenwaarts heeft uitgeoefend, zijn het gestreept ligchaam en d.-
gezigtsbedding minder gewelfd dan gewoonlijk. Dat de beschrevene gebrekkige gesteldheid der hersenen invloed moet hebben op den vorm en op de zamenstelling des schedels zal elk gereedelijk beseffen.
Behalve zijne zonderlinge kleinheid
{Fiij. 6, 8),
moeijelijk kan voorstellen den schedel van eenen
zich te hebben,
door
hij
is
waardoor
men
zich
knaap van negen jaren voor
hoogst opmerkelijk zijne scheefheid
zich voordoet, als ware hij aan het aangezigt
(%. van
7,
de
9),
waar-
linker-
naar
8,
de regterzijde, en langs het regterachterdeel des schedels, van de regter- naar de linkerzijde, weggedrukt. Daarbij komen de kortheid en hoogte, waardoor niet veel van den gewonen mcnschelijken vorm overblijft, on eene zekere over-
eenkomst e
met den schedel van een jongen Orang-Oetan wordt te weeg gebragl. Behalve den scheeven omtrek vertoont zich eene zeer eigenaardige asymmetrie in hot binnenste der grondvlakte van den schedel, Fiij. 8. Hier toch is
alles,
wat
tot
bevatting der halfronden van de gi'ooto hersenen dient, regis
ruimer dan links;
terwijl daarentegen
het achterhoofd links ruimer
is
de kuil voor de
kleine
hersenen
aan
dan regts.
Niet minder merkwaardig is de asynnnetrie aan het aangezigt; hel is door meerdere ontwikkeling der linker helft als naar de regterzijde weggedrongen
27*
BESCHRIJVING VAN GEBREKKIGEN IIERSEN- EN SCHEDEL-VORM.
4
on alzoo over het geheel scheef;
de achterste neusgaten beziet. schuins gerigt
het
men den
schedel, aan de ondervlakte,
der
neusholte in
het
tegenover
kruis,
scheef gorigte groot-achterhoofdsgat, zoodanig, dat de bovenkaak,
en de
nielte
helft
der onderkaak het regts,
en de
helft
bij
verhemeltc met
Hier toch staan het* scheeve
middelscliot
opmer-
geldt zelfs van de onderkaak, en
dit
vooral wordt dit verschil, zoo
kelijk
van
het
het verhe-
groot-ach-
het
met de achter- en ondervlakte van het achterhoofdsbeen het links uitgebreidheid winnen. Met de sterkere ontwikkeling der linkerhelft van
tcrhoofdsgat in
de onderkaak
onbetwistbaar in verband de meerdere omvang van het linker
is
eirond gat van
wiggebecn.
liet
Opmerkelijk
in
is,
gens zoo kleinen schedel, de groote omvang
van
verhouding
den overi-
tot
groot-achterhoofdsgat,
het
welke met de dikte van het verlengd merg zamenstemt.
De
dikte der schedclbeenderen
links zwaarder dan
is
ter.
zigtbare voorhoofdsknobbels en de scherpe rug in het midden.
deren zijn sterk
in
wandbeen
is
linker
de
hoogte,
gebrekkig
naast den pijlnaad
de
in
en vlak
bij
Aan
regts (Fig- 8).
het voorhoofdsbeen zijn opmerkelijk het gemis van welving, do
naauwernood
De wandbeen-
lengte ontwikkeld.
In
het
den kroonnaad ecne door-
schijnende en met eene duidelijke verhevenheid uitpuilende plek, waaruit het ten eenenmalc*
di|)loe
lijke
verdwenen
is,
en do beide
beenplaten met
verdunning, vlak tegen elkander aanliggen. (Fiy. O, 7,
terhoofdsbeen vallen de scheeve stand en de afplatting op
a).
te
aanmerke-
Aan
onregelma-
-Van de binncnvlakte der scliedelbeenderen teeken ik eene zeer tige
vingervormige indruk-
verhouding en een bijna volslagen gemis op van
ken en van hersenheuvcls,
als
ook de op dien
leeftijd
ongewone en
zeer merkwaardige, bijna volledige ineensmelting dor naden vlakte
van den schedel. De grenzen
zijn derhalve reeds
aan
de
ook,
bij
behouden. bij
voortgaanden wasdom des ligcbaams,
De onmogelijkheid van
dit
tevens
binnen-
gesteld aan den ver-
deren groei van het bekkeneel, en was de knaap blijven voortleven, hij
het acli-
merken.
diui
had
zonderling kleine hoofd
uitbreiding des schedels heeft vermoedelijk,
het bestaan van waterzucht der hersenholligheden, de doorschijnende plek
van het wandbeen, ten gevolge van interslitielo absorbtie, door drukking doen
geboren worden. Dergelijke verdunde plekken beginnen zich ook aan het voorhoofdsbeen en aan het wandbeen
te
vormen.
hersenvlies zijn de indrukken smal en weinig
eenigzins
duidelijke
is
de
S-vormige
in
Voor de boezems van het harde
De eem'ge De o[)eningen voor
scherp afgeteekcnd.
het slaapbeen.
de vusa emissariu zijn, met uitzondering der beide tepelgateii, zeer gering; de
BESCURIJVIIVG
VAN GEBREKKIGER HEKSEN- EN SCHEDEL VORM.
beide wandbeengaten zijn zoo eng, dat doorlaten
j'
komen
de gescheurde gaten
ter
zij
mij
ö
naauwcrnood een zwijnsborstel
naauw
voor; de achterste knokkel-
gaten zijn ter naauwernood aangeduid; de kanalen daarentegen voor de hersencarotiden zijn zeer wijd. Opmerkelijk komt mij plaat, die
met den zeer dikken hanekam verborgen
zins overwelvende oogkasplaten van felbare toenadering tot hetgeen bij
voor de smalheid der zeel-
de haar eenig-
ligt tussclien
het voorhoordsbeon.
Dit
is
cene ontwij-
do vierhandige zoogdieren plaats heeft, en
een gevolg tevens van de smalheid van het voorhoofdsbeen. Niet minder wordt
mijne aandacht getrokken door den vorm van den Turkschen zadel. zijne zeer
bekrompene ruimte
ste clinoidaal-uitsteeksels
Behalve
daaraan opmerkelijk de wijze, waarop de voor-
is
met de middelste
incensmclten
tot
vorming eener
ringvormige opening achter de gezigtszenuwgaten, waardoor de hersencarolidc heengaat. Dergelijke afwijkingen zijn
bij
krankzinnigen niet zeldzaam. Otto
*
gaf daarvan reeds voorbeelden, en ik zoude uit eigene ondervinding een paar schedels kunnen aanvoeren van
krankzinnigen,
in
Buitengasthuis
het
alhier
verpleegd geweest, in een van welke de middelste clinoidaal-uitsteeksels ont-
en de
breken,
den anderen
de
voorste
bestaande
zoowel met de voorste
Wat
en achterste
als
middelste
met de
tot
eenen ring ineensmelten,
terwijl
verbonden
clinoidaal-uitsteeksels
in
zijn,
achterste.
de hersenzenuwgaten betreft, teeken ik op den geringen omvang der
ronde en den grooten der eironde zenuwgaten, groote wijdte voorts der voorste
knokkelgaten en der inwendige gehoorgaten.
Aan
het aangezigt {Füj. 7)
behalve zijne reeds
is,
genoemde asynnnetrie,
merkwaardig de sterke ontwikkeling van opperkaak-, neus- en jukbeenderen, waardoor het aangezigt een groot overwigt krijgt en sterk wortel
is
breed.
De zeer ruime oogkassen
aan hare bovenplaat
is
de kuil
uitpuilt.
De neus-
hellen schuins benedenwaarts
voor de traanklier
zeer
diep;
de
weg;
oogkasplaat
van het jukbeen zakt weg, waardoor de ronde gaten van het wiggcbeen meer
dan gewoonlijk achterwaarts
in
naad van het tusschenkaakbccn
de oogkas is
niet
zigtbaar
zigtbaar
;
worden. De aangezigtsmaar aan hel verhemclte
vertoonen zich duidelijk de vier gescheiden tandkaskernen voor de
waaruit zich dit been
snij
tanden,
vormt.
Tot zoo verre gaat mijne beschrijving.
Als slotsom daarvan en
schouwing der afbeeldingen wordt gereedelijk afgeleid, dat schedel
Otto, Seltenu Beobachtungen, Heft.
1,
pag. 74.
uit (;n
de
iie-
lierse-
BESCHRIJVING VAN GEBREKKIGEN HERSEN- EN SCHEDEL-VORiM.
•ï
ncii
van dezon knaap zich
Aan welke oorzaak
den.
aangeboren
en
de
in
eenen staat van gebrekkige ontwikkeling bevin-
in
deze toe Ie schrijven? Is
is
valleijen
heerschende ziekte, waaraan
van enkele
het uitwerksel dier
zij
van
endemisch
streken
bergachtige
men den naam
men haar eenvoudig mot den meer algemeenen naam van aangeboren aanduiden?
Om
geraken,
het noodig zich eene derde
op geleidelijke wijze
tot
01'
crclinismc geeft ?
de beantwoording
zal
idiolisme
vragen
dezer
te
stellen,
namelijk: of
er eenig wezentlijk
verschil is tusschen cretinismc en idiolisme?
Naar hetgeen
Stahl daaromtrent
in
is
vraag
men
van elkander onderscheidon, en behoort
men de
het
crclinismc
(Idiotia
endemica).
kenmerken onderscheidt,
sels zijn
heid
bouw des
in
bestempelen
te
Zeker
gewigtig onderwerp raadpleegt,
litteratuur over dit
het,
zich
er steeds gelijkvormige lijkverschijn-
als dat
schedels, of in maaksel der hersenen.
De verscheiden-
daaromtrent zoo groot, dat er zich werkelijk de tegenspraak
is
is
men
evenmin door algemeene en stand-
geredelijk overtuigt, dat hol cretinismc zich vastige
te
zijne doorwrochte verhandelingen zegt, zijn beiden niet
met den naam van endemisch idiotismus dat, als
voor
laat
uit
sommige der schrijvers over dit onderwerp. Ik stip dit slechts even aan, want er eene volledige verhandeling over te schrijven karj toch niet wel op dezen oogenblik mijn doel zi,jn. Ik vergenoeg mij met ververklaren
tusschen
wijzing tot de belangrijke daarover bestaande litteratuur * t(M'ugslag
misch
op de waarnemingen van anderen,
feit
Ik vang zij
Iphofes zeggen,
*
J.
uitzetting
is
von D. H.
—
¥
W. LiNnEMANN.
Erlangen, 1844.
eine
liesnndrc
Mcnschen-Art
—
E. Foderi';, Ueber
Berlin, 1796.
—
de.n
'
Kropf und
1',
2»,
3«
Acad. Caesar Leop.
gen, 1851. Ie
—
Cretinisme.
und
C'arol.
Patlinl.
Heft.
Rapport de Tiirin,
Xalur. Ciirios. Vol
Anutnmic der la
1818.
den
'
—
Idiotin
uit
Jen
niet
Alpen
Dal
mijne
in
zeld-
Gothn,
2 Th.
untersuchl. a.
d.
Mit
Franz.
den Norischen Alpen.
Eine Zeitschrifl herausgegeben von den
K. Staiil, Beilrag zur
XXI, P.
wei
Cretinismus
Maffei, Der Kretinismus
Beobaclitungen ucbcr den Cretinismus.
Aerzten der Heilanstalt Mariabcrg,
in
mcdicinisch
und
tismus endemicus, gennnnt Cretinismus, in den Bezirken Sulzheim
l'hysiofjnomik
anato-
Te oordeelen naar hetgeen Stahl
A. E. Ipiiofen, Der Crelmiamus. iiUihsopliixch und
Kiipfern. Dresden, 1817.
blijkt
der hersenholligheden door
F. AcKER>t.\XN", Ucher die Krctincn,
—
liet
met de merkwaardige waterzucht der hersenhollighcden aan.
een gewigtigen invloed heelt op den vorm der hersenen,
1790.
mij, onder
zal
bepalen.
beschrijving zoowel als uit de afbeeldingen. i'n
en
de toelichting van
tot
1.
—
F. C. Stahl,
endemicn, genannt
Cnmmissinn crro par Sa Majestê
Ie
Palliningie des
Gernlzhnfen in
Cretinisinus.
Hoi de
Ncue
Nov.
Act.
Bcilriige
2" Auflage.
Idio-
zur
Erlan-
Snrdaignc pnur iHudier
BESCHRIJVmG VAN GEBREKKIGEN KERSEN- EN SCHEDEL-VORM.
/
Geen van beide, noch ook eenig ander dour maken melding van eenen vorm, gelijk aan den-
zaani in hersenen van Cretins.
mij geraadpleegd schrijver
gene, welken
lijk
ook
uit
welke
te
In den door mij
beschreven
de gewone kenmerken van het waterhoofd.
is
er althans in de dwarse
vang der schedelholte; der
als b. V.
fontanellen,
te
afgebeeld
zien
en
IPHOFErv
blijkt.
ge-
beeldt
op
overeenkomt met den gewonen vorm, aan het wa-
al
staan
Cretins voorkomt,
bij
eenen door waterzucht uitgezetten schedel van eenen Cretin
in alle opzigtcn
terhoofd eigen.
genegen er de vergroot ing
zij
verklaren, welke niet zelden
de daarvan uitgegeven afbeeldingen
uit
zijne vijfde plaat af,
Veeleer schijnen
beschreef.
ik
van hot hoofd
is
in
ontbreken
schedel In
en overlangsche doormetingen,
geen
het
minste spoor
is
verminderde om-
zigtbaar van verlengd be-
aanduiding van Wormiaansche
geene
daarentegen
vermeerderden
van
plaats
beenderen,
zuo
den schedel van een vijftigjarigen Cretin, door Stahl
beschreven
*,
van
het
slaat derhalve
ge-
geen vertikale stand der oogkasplaten
voorhoofdsbeen enz.
De vorm van den beschreven hydrocephalischen schedel heel op zich zelven, en
verlenging van kegel,
ook
het hoofd
men
welke
is
in
geencndeele vergelijkbaar met die zonderlinge
in
naar
boven,
onder den vorm van eenen geknot ten
enkele waterhoofden, aan achteruitstekend achterhoofd
on aan uitpuilende zijwanden
ziet
Ik
toegevoegd.
deelde
daarvan
een
niet
mede f, vind dezen vorm terug in de afbeelding van eenen Cretinschedel door Stahl § gegeven, en zoude daaraan mijne eigene In al deze gevallen is er, terwijl het latere ondervinding kunnen toevoegen. onbelangrijk voorbeeld
hoofd zich
naar
boven verlengt, elders,
eene uitwijking aan zigtbaar.
van achteren, hetzij op zijde
hetzij
Hier daarentegen
is
er,
naar boven, overal elders inkorting der doormetingen.
behalve
de
uil[iniling
Gaarne erken
ik,
dat
het niet gemakkelijk valt, zich van den vorm des schedels in verband mei de
waterzucht der hersenholligheden rekenschap handeling der Akademie aanbood, .opperde ons
te
geven.
Toen
geacht medelid
ik
deze Ver-
Scuneevoogt
het vermoeden, dat de waterzucht der hersenholligheden hier niet aangeboren •
'L.
zijne Neitc Beilrage, Taf.
17.
—
Men
kingen over hel inwendig Waterhoofd. N. Vcrh.
raadplege over het waterhoofd G. Vrolik, d. l'^ KI. K. N. Inst,, Dl. VIII, 1)lz. 1 tO.
Ui-iicn-
.Vm
sterdam, 1840. f
W. Vrolik,
1849.
Tab. 35
{
St.\hi.,
Tah.
ad itlustramlam embryogenesin liomims
et 3(j.
Neue Beitröge.
Taf.
VII.
et
anwialiiim rart.
Ainstelodiimi.
8
BESCHRIJVING VAN GEBREKKIGEN IIERSEN- EN SCHEDEL-VORM.
zoude wezen, maar eerst later ontstond, welligt na de vroege, volledige vcrIk kan do mogelijkheid daarvan
groeijing der naden.
noch ontkennen
bevestigen, niets wetende van hetgeen hier vooraf ging.
Stahl
raadplegen, vinden wij
noch
zoo wij
Intiisschen,
dezen, door de rijke ondervinding welÜe
bij
hij
opdeed, zoo bevoegden schrijver vermeld, dat het ontstaan van hydrocephulus (icutus bij Cretins
geene zeldzame gebeurtenis
is.
Hij zegt dat deze ziekte zel-
den vóór de tiende maand na de geboorte intreedt, en dat hare grootste hevig-
Na ecnen
heid invalt tusschen het vierde tot aan het zevende levensjaar.
oxsudaat, onder begeleiden van stuipen. vrij
Deze stuipen gaan aanvankelijk van
hevige aandoeningen vergezeld; maar allengs volgen daarop meer automa-
tische
zelden
bewegingen, welke het tijdperk der verlamming verkondigen.
met den dood,
of
met soporeusen toestand. Het met stompzinnigheid. De hydrocephalus acu-
begint derhalve in een tijdperk, waarop
graad van voltooijing openbaren. schied
Zij zijn
intermitterend, of wisselen ook wel af
tooneel eindigt liis
toe-
van prikkeling, welke gewoonlijk een paar weken duurt, vormt zich het
.stand
in
is,
de hersenen reeds eenen zekeren
men
Stelt
zich voor, dat
dit
ook hier ge-
hersenen, die zich ongetwijfeld achterwaarts niet behoorlijk ont-
wikkeld hebben, en,
als
op den fcetalen vorm terug bleven, en
het ware,
in
oenen schedel, door het gedeeltelijk vergroeijon der naden voor geene uitzetting iaat
meer vatbaar, of allhans daarin op aanmerkelijke wijze belemmerd, dan zich daaruit verklaren, dat de te weeg gcbragte drukking zoo wel verdunning
van de mergplaat der hersenen, liet
snel
spreekt
men
als
van de bekkeneels-beenderen veroorzaakte.
vergroeijen der naden schijnt
bij
hen van
te
hij
vroegtijdige of te wcrkdadige
ossificatie,
vergroeijen van zulke naden, die tot aan het einde van het
gen voorhanden
te
zijn,
Stahl
Cretins niet vreemd te zijn.
zoo als de kroonnaad en
de
volko-
door
leven
ple-
Bekkenecls-
pijlnaad.
l)eenderen, of geheel of op enkele plekken van diploe beroofd en tot aan door-
schijnendheid toe verdund, worden evenzeer door als
in
den regel
bij
hydrocejilialus pleegt
drang naar de hersenen plaats had,
{^
hem genoemd.
geschieden,
Dat
tot uitvoer
van do carotiden-kanalen.
van het aderlijk
Deze gesteldheid
do schedels van Cretins moor opgemerkt geworden. Friedericii Petz
*
neb.
F. Petz, Phi/sioIor/i.ich-Pntlioliigi.'ichc
den Cretinismus. Kine
Zeitsclirift enz.
zoo
er,
wat bloedaan-
wordt waarschijnlijk door de hierboven
opgegeven betrekkelijke naauwheid der openingen bloed, tegenover de wijdte
vrij
Untcrsuchungcn Heft.
1,
p.
96.
uebcr
zwei
Crelincn- Schedel
is *
in
in
lie-
Hmh.
DESCHRIJVIIVG VAiV GEBREKKIGEN HERSE.X- EA SClIEDEL-VOIiM
*J
schrijft een dergolijkeii scliedel, waarin de openingen, waardour de slagadiTs heengaan, ruim, die voor de aders zeer naauw zijn. Het linker wandljccagat ontbreekt, het regter is van geringen omvang. Het Hnker aciiterst kiiok-
keigat ontbreekt, het regter
zoo naauw, dat er bijna geen borstelhaar d.M.r
is
De tepelgaten zijn aan beide zijden zeer naauw. Al deze opmerkingen van Petz stemmen derhalve vrijwel overeen met do mijne, waarbij ik voeg kan.
dat de indrukken voor de hersenvhes-slagaders in den door mij onderzochten en nu beschreven schedel mij vrij diep voorkomen.
Ook de asymmetrie vaii hersenen en schedel verdient opmerking. Dal asymmetrie over het algemeen in de gelieele dierenwereld bewijs is van mindere volmaaktheid, is cene stelling, welke men, sedert Meckel haar vo(prdroeg, vrij algemeen aanneemt *. Vertoont zij zich derhalve in ligcliaamsdeelen, waarin symmetrie
kenmerk
wijs van gebrekkige wording.
nops werd asymmetrie der hersenen door mij opgemerkt, en
van
cene
hoogst
bij
cene
asymmetrie
jaar oud.
Ik
op
kan daaraan
in
is
der
Zij
geldt
Slv-
Kolk
ni
vrouw gaf de eeistgenoemde daar-
beschrijving
de
cene
Gruveilhier § teekende f. hersenen van een idiotisch jongentje, vijf eigene waarneming voegen, welke ik voiir
eenige jaren verschuldigd was aan mijn hooggeachtcn ambtgenoot
ScHJfEEvooGT.
be-
ongetwijfeld
zij
Schroeder van
door
idiolisclie
merkwaardige
insgelijks
en sieraad, dan
is
In laaggestelde zoogdieren, bijv. in den
een
idiotischen
oud, waarin de linker halfronden
jongeling,
van de groote en
Voorhelm
een-en-twintig
van de
kleine
jaren
hersenen,-
veel kleiner zijn dan de regier, üok in Cretins heeft men reeds meermalen asymmetrie van den schedel opgeteekend, met scheef aangezigt en oncAcnredigheid in de openingen tot doorgang van zenuwen en bloedvaten, dus (in**.
geveer zoo als hier plaats heeft
Aan de zamenstemming tusschen de gebrekkige ontwikkeling van het
Men
*
raadplege daaromtrent vooral
iininmlUalis, insprimis cranii, (ehre, Frankfort a. J.
t
J.
Marburgi 183!)
C. G. ;
— en
§
*•
el
Asymmclria orgmmiim
van denzeli'dcn schrij\QrZur Organischeu Formeii-
M. 1844.
L. C. ScuROEUBR v.\N DF.R KoLK,
Waarneming eencr
der hersenen enz. in Vcrh. der Borste Klasse van Cruveii.UIER, Anatomie
V, Pi.
Lucae, De Symmetria
lialf-
l'athotiKiiijne
dn
liet
rar/i.i
iilruplac
Kon. Nedcrl. hnmain.
Paris
Inst., \>i-id
van hel
linieer
luilfrund
3" Reeks, Dl. V, blz. 31.
1835,
Tom.
1.
5.
F. C. Staul, Nene Beilraije,
p.
08.
28 VBItHAND. DKR KONINKI.. AKADEMIE, DEEI.
1.
Livr
10
BESCHRIJVING
lond
GEBREKKIGEN
VAJN
IIERSEN- EN SCUEDEL VORM.
groote hersenen aan de eene, en die van
lier
hersenen aan de tegenovergestelde zijde, hechten
Een
kruisselings-verliouden
dergelijk
Kolk
halfrond
eene
velen
der
groote waarde.
werd ook door Schroeder vaiv der
de
in
hem beschreven geval waargenomen. Niet waarnemingen van anderen, door hem aange-
Maar dat neemt de mogelijkheid
weg, dat groote en kleine her-
niet
senen ook aan eene en dezelfde zijde gebrekkig ontwikkeld kunnen lijk
de hierboven aangevoerde waarneming van mij, als ook
uit
kleine
het merkwaardig door
in
minder geschiedt zulks haald.
het
andere schrijvers
De zamenstemming
blijkt.
het
in
zijn,
ge-
die
van
uit
derhalve
geen
betrekkelijk
over-
kruis
is
standvastig verschijnsel.
Belangrijk
is
de door mij
in
wigt der kleine hersenen.
men
dan vindt
in
Te dien
men
opzigte
men
Fig.
de hersenen van den Cretin,
omvang
groote hersenen, eenen
gene, welken
beschreven hersenen
Vergelijkt
in het
het
en
1
2 met elkander,
Fig.
gebrekkige gesteldheid der
bij
de kleine hersenen, schier gelijk aan dien-
in
Avelgevormd meisje van denzelfden
verwijs
ik
hetgeen
tot
Schroeder van der Kolk. en
omtrent het overwigt der kleine hersenen
bij
den Chimpansé en
üetan bekend maakten
zij
in
*.
Blijkbaar zijn
aantreft.
leeftijd
den
bij
onbelemmerd
Cretin
ik
den Orangin
hare ontwikkeling voortgegaan, terwijl de groei der groote hersenen door het vroegtijdig ineengroeijcn
der
schedelbeenderen belemmerd
tentvormig verlengsel welligt de kleine hersenen
van drukking door de zonderling
Vreemd kronkels
aan
strijdt
Zij
sommigen
aan
zal
de
niet
toeschijnen
de
werd. voor
van
aanduiding
binnenvlakte van het door wei nitgezet halfrond
de gewone bevinding
bij
het
Heeft het het
gevaar
der groote hersenen?
halfronden
uitgezette
kunnen
beveiligd
waterhoofd,
waarin
liersen-
in
Fig. 5.
men
toch
gewoonlijk een glad uitspansel, in plaats eener gekronkelde oppervlakte vindt.
Vreemd
schijnt evenzeer de dikte van
uitgezette hersenholiigiieid.
van
beide juist
is.
Ik
het
grootste
durf echter
Deze bijzonderheden
deel
verzekeren,
overtuigen
van
den
dat
de
ons op
wand der voorstelling
nieuw, dat de
vorm van waterhoofd, welken wij hier ontmoeten, hoogst eigenaardig
belemmerde
uilzetting,
weeg gebragt, ging de
*
van
Oiilleedk. liet
Nasporingen
Kon. Nederl.
Inst.,
is.
De
door de spoedige vergroeijing der schedelbeenderen te uitbreiding der halfronden tot eene gladde oppervlakte
over 'i'^
de hersenen van den Chimpansé in
Eeeks, Dl.
I,
blz.
263.
ilc
Vcrli.
der Eerste Klasse
BESCHRIJVING VAN GEBREKKIGER HERSEN- EN SCHEDEL VORM. tegen^ en
een
liet
ook voor het grootste
deel aan
dikken wand over, in plaats van
vrij
de
uitgezette
I
Iiersenhoiiiglieid
dunne mergvlies, dat
het
I
wa-
in
terhoofden gewoonlijk zijne plaats vervangt en dat hier slechts op eene enkele plek voorkomt.
Zoo
nu de door mij
ik
welke
ik
daaruit
nisme
is
medegedeeld,
beletten,
Ie
om
den
schrijvers
door
mij
de
tot
overtuiging,
ontlede hoofd Avaar, bij
is
om
geregtigd
nimmer
mij
bij
vorm volkomen
maar
terug;
de geboorte
bij
de
tot
meer dan
daaromtrent
mij
bevoegd
ik
is,
mij
geen
er
dat
Maffei maar eerst
beoordeelen.
herkenbaar
ont-
ik
meen
ik
stelling,
Ik verheug
schrijvers, die te
behoeft
behoorcnde
als
geen der door mij geraadpleegde
gevoelen
te
de zaak door eigen ondervinding
cretinisme
omtrent creti-
niets
hen eene zoo groote verscheidenheid, dat
ontmoeten
te
dat
beschouwen,
te
eigen schedelvorm voor het cretinisme bestaat.
overeenstemming
gevolgtrekkingen
de
al
hetgeen door anderen
beschreven
mij
bij
genoegzaam
daardoor
ik
Ik vind, wel
moet ook daarin
aan
toetse
kom
door
het
aan een Cretin.
gegeven beschrijving en
afleidde,
zijn,
zegt dat het vijf
of acht
maanden daarna zich begint te openbaren. Er is dus bij het pasgeboren kind, in den vorm des schedels niets, dat den toekomstigen Cretin van oen welgevormd kind onderscheidt. Later ontwikkelt zich het crotinisme, onder eenen zamenloop van verschijnsels,
vermogens
Van daar
behoort.
waaronder de onvolkomenheid der geest-
dan ook dat er een
een van boven uitpuilende en een van boven
voorkomen; gaf,
ja zelfs dat, gelijk IMaffei
kleine
platgedrukte
daarvan
dat
de
al
van Cretins eenen indruk zouden hebben aan hunne grondvlakte,
eene onjuiste opvatting tinismo verwarde. niet altijd bij selijke
Zij
zijn,
gelijk
uit
hij
in
schedels deii
om-
volgens het getuigenis van allen, rachitische osteoporose
met cre-
toch kan het cretinismc vergezellen, maar behoeft
voor te komen.
even zoo wisselvallig
blijkt,
doordien
Even zoo
hyperostose gelegen, waarvan
beelden opgeeft. Deze
mende,
te
kan
Het alge-
kan hebben.
meen kenmerk, vroeger door AcKERMAWiv voorgedragen, trek van het groote achterhoofdsgat,
bij
merkwaardig voorbeeld
een
het hoofd somtijds eenen geheel normalen vorm
en een groote,
schedel
is,
als
is
Staul
het met de algemeene en in
den schedel van
er
jilaat-
(a'etins voor-
weerwil van hetgeen Maffei daartegen aanvoert, zoo vele andere bijzonderheden bij Cretins voorkoin
de opgave
bij
Staul
van
verdunde
hekkeneels-becndcrcn
blijkt.
Kleinheid der bewaarplaats van de hersenen
zal
intusschen,
uit
den 2&*
aard
BESCIIKUMNG V.W GEÜREKKIGEN
J'i
der zaak, wel het meest
bij
EA SCHEDEL VOllM.
IIEIISEN
idiolisme voorkomen.
Carus
*
Talleyrand, Stahl -f
voorgesteld, door in de omtrekken der schedels van
jcctive wijze
en van Schiller dien van den schedel eens Cretins af
met
beeldt den sciiedel van een Cretin af, die
hoewel
overeenkomst aanbiedt,
houdt, ecnige
beelden.
te
welke
diengene, hij
op ob-
dit
lieeft
eenigzins
bezig
mij
grooter
In
is.
musea bewaart men schedels van krankzinnigen, die een zeer geringen omvang iiebben. Onder deze is vooral merkwaardig de schedel van eenen vele
twintig-jarigen idioot, uil de verzameling van
schreven en afgebeeld
Aan een naauw en weinig gewelfd bekkeneel voegt
§.
Wegens
zich een sterk uitpuilend aangezigt.
slaapspieren
is
Bonn, door G. Sandifort bede krachtige ontwikkeling
der
kam
het planum semicirculare als door een verheven rand of
De hersenholte heeft eene driehoekige gedaante en loopt naar De halfronden der groote hersenen gaan naar voren in eene punt over; hunne voorste kwabben zijn smal en driehoekig van vorm; Naar achde kronkels zijn breed, maar met ondiepe sleuven er tusschen. omschreven.
voren puntig
teren
zijn
lengd, dat
toe.
de zij
door
halfronden
over
slechts
De groeve van Sylvuis aan een gevoegd
;
gemis van achterkwabben voorste
helft
der
niet zeer merkbaar.
is
in plaats
De achtcrrand van
kwab.
de
weinig
De hcrsenschenkels
van twee corpora candicantia
het eeltachtig ligchaam
zoo
is
ver-
hersenen heengaan.
kleine
er
is
zijn digt
eene
slechts
uitgesneden,
als
zoodat
zich niet verder uitstrekt, dan tot over de helft der geziglsbedding.
hij
bijzonderheid
laatste leert,
dal,
is
hoogst gewigtig.
hoe lager de zoogdieren
ligchaam zich achterwaarts verlengt
Deze
Do vergelijkende ontleedkunde toch
gesteld
zijn,
minder het
hoe
eeltachtig
**.
Deze kleinheid der hersenen en des schedels is overigens ook reeds door PiNEL, Gall en Spurzheim, Haslam en Esquirol bij idiolisme opgemerkt geworden.
Tiedemann
bepaalt in
zijne
*
C. G. Carus, Atlas der Cranioscopie, Ileft
t
Stahl,
§
Museum
**
Ik
lieb
Beilrar/ enz. in
Ajinl.
1,
merkwaardige
verhandeling
"^^-f
het
Taf. IX.
Nov. Act. Acad. Caes. Leop. Carol. T. XXJ,
p.
1.
T.
XXVI.
Acnd. Lugd. Batavae 1835, Vol. IV, Tab. 190, 191.
getracht dat aan te toonen in de Overziqten van het Maaksel der verschillende orden
van Zoogdieren, in Leven en Maaksel der Dieren. Dl. I en II. Amsterdam, 1853.
f-i-
F.
Tiedemann, Das
Ueidelberg, 1837.
llirn
des Negers mit
dem
des Europders
umi Orang-Outans
verglichen.
BESCHRIJVING VAN GEBKEKK.IGEN IIERSEN- EN SCHEDEL-VORM. gewigt der hersenen en de capaciteit des de vrijheid
neem
Overvvigt van het aangezigt
bij
waartoe
De
is
het noodwendig gevolg
sterk uitpuilende kaken,
de
vrij
van
gebrekkige
ik
de
breede jukbeenderen
het smalle voorhoofd aan dezen schedel eene uitdrukking,
aapachtigs heeft. Hij
cijfers,
door
te verwijzen.
liekkeneelswording.
geven
schedels
15
Ook door Stahl wordt nagenoeg
vermeldt daarbij sporen van terugblijven op
ontwikkeling, zigtbaar onder anderen in zigtsnaad van het tusschen-kaakbeen.
het
vroegere
aanwezig
Deze nu
toch
den
is
waar,
in
iets
van
tijdperken
van
is
die
opgeteekend.
zijn
wel
is,
baar in den door mij beschreven schedel; maar
merkbaar het bestaan der
de
hetzelfde
aangezigt-
niet
verhemelte,
het
vier gescheiden kernen, waaruit zich het tusschen-
kaakbeen ontwikkelt. Opmerkelijk komt mij ten
slotte
de groote omvang
gat van het wiggebeen en van het voorste knokkelgat.
voor
van het eironde
Deze stemt ongetwij-
met de dikte van den derden tak van het vijfde paar en van de ondertongzenuw. Daarmede hangt zamen de sterke ontwikkeling der onderfeld zanien
kaak en der tong, door in
verband
is
alle
schrijvers bij Cretins opgeteekend.
met de groote vraatzucht, aan de Cretins eigen,
Dat zulks geen
vordert
betoog.
Hiertoe
midden
te
bepaalt
zich
hetgeen
moeten brengen.
ik
omtrent
tenschap geene ondienst gedaan te hebben.
Amsterdam,
24 December 1853.
dit
onderwerp meende
Ik hoop, door hetgeen
ik
in
mededeelde, der
het
we-
i4
UKSCIIRIJVING VAN GEBREKKIGEN HERSEN- EN SCHEDEL-VORM.
TABEL VAN AFMETINGEN volgens de Nederl.
el.
Hoofd. Afstand van hel eene tot het andere buitenst oogkas-uitsteeksel
.
.
Breedte van het voorhoofd boven de ooren Breedte
van den
uitpuilenden
rug
op
0,115.
het midden
van
het
voor-
hoofd
0,Ü4Ö.
Afstand van den eenen uitpuilenden hoek des jukbeens
tot
den anderen.
Geheele iioogte van het hoofd, gemeten van de punt van de kin
0,lt).
tot
aan do kruin
ü/iO.
Afstand van het uitwendig gehoorgat liet
U,üO.
aan do
tot
kruin
en
tol
aan
voorhoofd
0,115.
Afstand van het uitwendig gehoorgat
tot
aan de kin
Lengte van het hoofd, gemeten van het achterhoofd hoofd, en lager van het achterhoofd tot aan don
0,085. tot
aan het voor-
wenkbraauwboog.
0,158.
Afstand tusschen het uitwendig gehoorgat en het benedenst gedeelte
van het achterhoofd
bij
den oorsprong van den nok
stand tusschen het uitwendig
neus
gehoorgat
en
den
wortel
0,058. van
den 0,07'2.
BESCHRIJVING VAN ÜEBKEKKIGEN HERSEN- EN SCHEDEL-VORM
15
Schedel van den negenjarigen Cretin.
van een welgevormd negenjarig
f-engte van den schedel van het
voorhoofd
tot
Lengte van den schedel van hel
aan het achter-
hoofd
0,135.
Breedte van den schedel
voorhoofd tot aan het achter-
.
hoofd
0,165.
Breedte van den schedel
in zijne
grootste dwarse doornieting. 0,108.
Hoogte van den schedel, gemeten van den voorrand van het
in zijne
grootste dwarse doornieting. 0,152.
Hoogte van den schedel, gemeten van den voorrand van het
groot achterhoofdsgat tot aan
de kruin
meisje.
groot achterhoofdsgat tot aan
0,12.
de kruin
0,125.
Afmetingen der grondvlahlc van den schedel van den Cretin, om de asymmetrie aan
te
toonen.
Regterzijde.
Linkerzijde.
Breedte van de groeve voor de
Breedte van de groeve voor de
hersenkwah, ge-
middelste hersenkwab, ge-
middelste
meten van het midden van den
cli
vus
lot
meten van het midden van tot aan den omtrek
den clivus
aan den omtrek
van den schedel
0,050.
Lengte derzelfde groeve,
0,042.
van den schedel ge-
Lengte derzelfde groeve,
ge-
meten van het midden van den scherpen achterkant der
meten van het midden van
zwaardswijze uitsteeksels
zwaardswijze uitsteeksels
aan
het
midden
den scherpen achterkant der
tot
den
van
aan
scherpen kant van het rots-
been
•
.
.
.
het
midden
tot
den
van
scherpen kant van het rols-
0,041.
0,058.
been
Breedte van do kuil in het ach-
Breedte van de kuil in hel ach-
terhoofdsbeen voor de kleine
terhoofdsbecn voor de kleine
lier.senen, gemeten van het midden der onderste kruis-
hersenen, gemeten van bet
lijn tol
midden der onderste kruis-
aan het achterste uit-
einde van het rolsbeen
.
.
.
lijn tot
0,050.
aan het achterste uil-
einde v^n bet rolsbeen
.
.
.
0,002.
16
liESCIIRlJVING
VAN GEBREKKIGEN HERSEN- EN SCHEDEL-VOKM.
VERKLARING DER AFBEELDINGEN. PI.
Stelt de grondvlakten voor der
I..
hersenen van den negenjarigen Ciolin
en van een welgevormd negenjarig meisje. Fig.
i
.
Fiij. 2.
H.
PI.
Hersenen van den negenjarigen Cretin. Hersenen van een welgevormd negenjarig meisje. Stelt
den opstand voor aan de
buitenvlakte
der
den
van
liorsenen
negenjarigen Cretin en van een welgevormd mei.sje. Fig. o. Hersenen van den negenjarigen (Cretin. Fiy. 4. Hersenen van een welgevormd negenjarig mei.sje. Fig. 5. Regter hallrond der grootc
geopend,
om
zucht, en de
hersenen van den negenjarigen
(Iri'tiii.
de uitzetting der zijdelingsche hersenholte door water-
dunne plek
van
den
wand
der
hersenholte
in
ti
te
doen zien. PI.
Hl.
Schedel van den negenjarigen Cretin van voren en
Fig. 6. Schedel ter zijde gezien,
ker wandbeen in
PI.
IV.
met de doorschijnende plek van
het
lin-
a.
Fig. 7. Schedel van voren,
been in
ter zijde gezien.
met de doorschijnende
|)lek
van het linker wand-
a.
Grondvlakte des schedels van den negenjarigen Cidin, aan
liaic liui-
ten- en binnenvlakte. Fig. 8. Binnenzijde van de grondvlakte des schedels.
Fig. 9. Buiten- of onderzijde van de grondvlakte des schedels, niel de daarbij
behoorcnde onderkaak.
1,-
\
ntiUK. ,>^rr_,/rhyUw
hrrsn,-,„ ...hr^lr/vorm
%
VliUllil)
K,0.\:
At;.\llr \'.\.\
«T.IK X S»
11
,
Il
/
I
:
ai mIi>'<M\uU'ii
VHi){.lK.iiver;iftii<-Hifii- /hi-s.'i
i
VKItU U. KlIX: AK-Ill
VAX WKT KN
sr
II
13
i
"'''^^/^-'-.^'V^-'^VvV./^..,.,.,,,
VKHI.:„.KO.V. AK.ni:
V.,S
WKTK.VMT
vKHH^n Knx-
.\K.\ij. v.\x
Wf.rvjovn
i>
Vr.OI.IK
.
„v,r,i,-l,r,H„,r li,;-M„ ,«
.,/„,/,/,,„„
ir.
«
i:iUI:
Il
KH.N. AK.VI)
VA .N
\V
K
1'
!
X Si' M
H. l.
s^sn;;^ jm^^^ '
,^.n^Af^.f\fy^
'^
o
/-\
^
OM'
v^A^'
V
ü'.fs
(X
o^:^
^k^kJ^.
^tttt'^MoA^n^^'^:^^^^^
"O^: ^AmMM^^^^/^^^^^
1/^^/:^,^^^'..
^^^^'^^^^^Z
^^r 0"v
/,^.-
^'
''>*:_—
Ifi,
^Q^^n^.
--
^' n/T^'
Zfyf^fTTrf^
'-y^^^,
^^^^m^^^,:^ri^^^^^^K '^^R^r^nn^
:^mm^
'^'iÊA^ ^'^>>^:
^•ANNr,
^'
'^^^^A^
\^^^^^^;^.^o^.
\^m^^^
mRxM»^.^
%Ii 'v
\
•^^
-
/
^^^
?
'^'%;^ ''.-^^^V^^^^^ ^/\^ ^^,
i^BISraWMaa
-:/^n/!^^r:^^^, '0^^" '^ '>«
^/^-.
-^