SenterA/ovem
Oliehandel Koeweit B.V. Ambachtstraat 16 3882 BB Putten
SenterNovem Den Haag Postbus 93144 2509 AC Den Haag Bezoekadres Juliana van Stolberglaan 3
Beschikking
Telefoon 070 37 35 000 Telefax 070 37 35 100 www.senternovem.nl Doorkiesnr 070 37 35 696 Email:
[email protected]
Datum
l 8 JUN 2006
Contactpersoon
Kenmerk
Bijlage(n)
Mw. ing. M. van der Meer
DUA0661548
5
Besluit inzamelen afvalstoffen Dossiernummer BIAAOB5002 De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Op 15 december 2005 is van Oliehandel Koeweit B.V. (hierna te noemen Koeweit) statutair gevestigd te Putten een aanvraag ontvangen, om een vergunning als bedoeld in artikel 10.48 van de Wet milieubeheer (Wm) voor het inzamelen van afgewerkte olie (categorie I en II afgewerkte olie) afkomstig van landactiviteiten. Ten aanzien van deze aanvraag wordt het volgende overwogen: 1.
GEVOLGDE PROCEDURE
Met betrekking tot deze vergunningaanvraag wordt de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), hoofdstuk 8 en 13 van de Wm voorgeschreven procedure gevolgd. De aanvraag, de ontwerpbeschikking en de overige van belang zijnde stukken zijn toegezonden aan de bij of krachtens de Wm aangewezen adviseurs en betrokken overheidsorganen en zijn ter inzage gelegd in de bibliotheek van VROM, Rijnstraat 8 te Den Haag. De kennisgeving over de ter inzage legging is gepubliceerd in een ter plaatse verschijnende regionale krant en in de Nederlandse Staatscourant. Naar aanleiding van de ter inzage legging zijn, binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn, zienswijzen ingekomen op 7 juni 2006 van Oliehandel Koeweit B.V..
SenterA/ovem 2.
AANVRAAG
De aanvraag heeft betrekking op het inzamelen van: a. Afgewerkte olie (categorie I of II) (hierna te noemen afgewerkte olie) als bedoeld in artikel 9, onder a, van het Besluit inzamelen afvalstoffen (hierna te noemen Bia) afkomstig van landactiviteiten (Euralcodes 13.01.04*, 13.01.05*, 13.01.09*, 13.01.10*, 13.01.11*, 13.01.12*, 13.01.13*, 13.02.04*, 13.02.05*, 13.02.06*, 13.02.07*, 13.02.08*, 13.03.06*, 13.03.07*, 13.03.08*, 13.03.09* en 13.03.10*). Koeweit heeft in de aanvraag aangegeven dat zij, overeenkomstig de vergunde situatie, de plicht op zich wenst te nemen om afgewerkte olie (categorie I en II) van landactiviteiten in te zamelen in inzamelplichtgebied l als vermeld in bijlage 6 van het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP). Tevens wenst Koeweit in geheel Nederland het recht om afgewerkte olie (categorie I en II) van landactiviteiten in te zamelen. Uit de aanvraag blijkt dat voor het inzamelen van afgewerkte olie gebruik wordt gemaakt van een aantal voertuigen die eigendom zijn van Koeweit. De vergunning wordt aangevraagd voor een periode van 10 jaar. 3.
VERGUNNINGPLICHT
In het Bia is vastgelegd voor welke afvalstoffen een inzamelvergunningplicht geldt. In de toelichting bij het besluit is vermeld onder welke Euralcodes de betreffende afvalstoffen vallen. Op grond van artikel 10.54 van de Wm is een vergunning vereist voor het bewaren en bewerken van gevaarlijke afvalstoffen buiten een inrichting. Een vergunning is niet vereist voor het bewaren en bewerken van niet-gevaarlijke afvalstoffen buiten een inrichting. 4.
HUIDIGE VERGUNNINGSITUATIE
Aan Koeweit statutair gevestigd te Putten is door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) d.d. 29 mei 2001 een Wm-vergunning, kenmerk SASnr. 2001043736 RL 219, verleend voor het inzamelen van afgewerkte olie (categorie I en II) in bulk. Deze vergunning is verleend tot uiterlijk l juli 2006. In verband met het verlopen van de vergunning voor het inzamelen van afgewerkte olie (categorie I en II) van landactiviteiten is onderhavige vergunningaanvraag ingediend. 5.
BELEIDSKADER
5.1.
WET MILIEUBEHEER
Op grond van artikel 10.45 van de Wm juncto het Bia (Stb. 127, 2004) is het verboden afgewerkte olie van landactiviteiten in te zamelen zonder vergunning van de Minister. Een vergunning voor het inzamelen van gevaarlijke afvalstoffen kan op grond van artikel 10.48, tweede lid, junctis artikel 8.10, eerste lid, en artikel 10.5 van de Wm slechts in het belang van een doelmatig beheer van de betrokken afvalstoffen worden geweigerd. Op grond van artikel 10.5 van de Wm vereist het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen dat: het beheer van afvalstoffen op een effectieve en efficiënte wijze geschiedt; een effectief toezicht op het beheer van afvalstoffen mogelijk is;
BIAAOB5002/DUA0661548
Pagina 2 van 14
Senter/Vovem de continuïteit van het beheer van afvalstoffen wordt gewaarborgd; de capaciteit van de voorzieningen voor het beheer van afvalstoffen is afgestemd op het aanbod van afvalstoffen. Op grond van artikel 10.48, tweede lid, juncto artikel 8.8 van de Wm moet de Minister rekening houden met het voor hem geldende Nationale milieubeleidsplan en het geldend landelijk afvalbeheersplan. 5.2.
BELEIDSUITGANGSPUNTEN VAN HET LAP
5.2.1.
Continuïteit
Toetsing van de continuïteit houdt in dat gewaarborgd moet zijn dat de ontdoener toereikende mogelijkheden heeft om zijn afvalstoffen af te geven. In het LAP komt het doelmatigheidsaspect continuïteit aan bod bij verwijdering en inzameling. Daarbij is gekeken op welke wijze de organisatie van de verwijdering moet worden georganiseerd en welke maatregelen getroffen moeten worden om de continuïteit van de verwijdering te waarborgen. 5.2.2.
Capaciteit
In het LAP is de systematiek van inzamelplichtgebieden gehandhaafd voor afgewerkte olie (categorie I en II) van landactiviteiten. In elk inzamelplichtgebied heeft een inzamelaar de plicht om bij de ontdoeners de betreffende afvalstoffen in te zamelen. De inzamelvergunninghouders hebben naast de inzamelplicht binnen het toegewezen inzamelplichtgebied het recht om ook in de rest van Nederland afgewerkte olie (categorie I en II) in te zamelen. De inzamelplichtgebieden zijn opgenomen in bijlage 6 van het LAP. Uitbreiding van het aantal inzamelvergunningen voor de inzameling van afgewerkte olie (categorie I en II) van landactiviteiten (meer dan 200 kg per afgifte) is niet toegestaan. Wanneer een inzamelvergunninghouder in een plichtgebied wegvalt, wordt vergunning verleend aan een bestaande vergunninghouder of een nieuwe inzamelaar voor het betreffende plichtgebied, zodat een landelijk dekkende inzamelstructuur is verzekerd. De vergunninghouders voor het inzamelen van afgewerkte olie (categorie I en II) in bulk (meer dan 200 kg per afgifte) hebben tevens het recht om hoeveelheden kleiner dan 200 kg met vacuümwagens in te zamelen. Voor afgewerkte olie in bulk bestaat in Nederland momenteel een dekkende inzamelstructuur met voldoende capaciteit. Vanwege schaalgrootte en benutting van inzamelmiddelen wordt het aantal inzamelvergunninghouders niet uitgebreid. Dit wil zeggen dat als een inzamelaar wegvalt, zijn plaats wel door een andere of een nieuwe vergunninghouder mag worden ingevuld, maar dat het aantal inzamelaars niet uitgebreid zal worden. Daarnaast wordt aan vergunninghouders voor het inzamelen van afgewerkte olie in bulk (meer dan 200 liter per afgifte), vergunning verleend voor het inzamelen van hoeveelheden kleiner dan 200 liter afgewerkte olie voorzover dit gebeurt met vacuümwagens. Partijen afgewerkte olie kleiner dan 200 liter per afgifte worden in het LAP aangemerkt als KGA. Inzamelvergunningen worden verleend voor maximaal 5 jaar.
BIAAOB5002/DUA0661548
Pagina 3 van 14
SenterA/ovem 5.2.3.
Effectiviteit en efficiëntie van de verwijdering
Om regeneratie van afgewerkte olie (categorie I en II) tot basisolie of hoogwaardige brandstof te realiseren moeten afgewerkte olie (categorie I) en afgewerkte olie (categorie II) gescheiden van elkaar en van andere oliehoudende afvalstoffen worden ingezameld. Om dit te realiseren is een afzonderlijk inzamelvergunningstelsel ingericht. 5.2.4.
Effectief toezicht
Bedrijven die afvalstoffen accepteren dienen een adequaat acceptatie- en verwerkingsbeleid (A&Vbeleid) op te nemen in hun aanvragen. Daarin wordt aangegeven op welke wijze acceptatie en afvalbeheer plaatsvindt op basis van een indeling van afvalstoffen in hoog, matig of laag risico bij acceptatie. Voorts dienen de bedrijven in hun aanvraag toereikende procedures met betrekking tot administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) op te nemen. Op basis van een risicoanalyse van de handelingen met afvalstoffen moeten beheersmaatregelen worden opgenomen in de aanvraag om de risico's op een onjuist afvalbeheer te verminderen. De richtlijnen voor het opstellen van acceptatie en registratieprocedures zijn opgenomen in het rapport "De verwerking verantwoord" (De Roever 2002). Deze richtlijnen zijn eveneens van toepassing op inzamel vergunninghouder s. De richtlijnen uit "De verwerking verantwoord" dienen opgevat te worden als een kader waarbinnen bedrijven zelfde mogelijkheid hebben om de diverse elementen uit deze richtlijn om te zetten in bedrijfseigen procedures en/of werkmethoden toegesneden op de bedrijfsspecifieke situatie. Afwijkingen van de richtlijnen moeten gemotiveerd worden en ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Op grond van het LAP dient bij de aanvraag van een inzamelvergunning reeds een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop de aanvra(a)g(st)er uitvoering geeft aan de richtlijnen A&V-beleid en AO/IC. Indien de aanvraag op dit punt onvoldoende duidelijk is of de in de aanvraag opgenomen beschrijvingen of procedures niet voldoen aan de richtlijnen, kan de vergunningaanvraag buiten behandeling worden gelaten of worden geweigerd. Bij de beoordeling van de beschrijvingen zal door het bevoegd gezag alleen (op systeemniveau) worden getoetst of wordt voldaan aan de richtlijnen. Beoordeeld wordt of de systematiek van de richtlijnen voldoende is uitgewerkt in de bedrijfseigen procedures en/of beschrijvingen. Indien niet wordt voldaan aan bepaalde elementen uit de richtlijnen is sprake van een afwijking welke ter goedkeuring dient te worden voorgelegd. Doordat de beoordeling van de beschrijvingen op systeemniveau plaatsvindt, is geen sprake van een goedkeuring van de procedures op detailniveau. Het op eigen verantwoordelijkheid inzamelen op basis van de vergunning van een derde is niet toegestaan. Het is in strijd met het persoonsgebonden karakter van inzamelvergunningen. Wel toegestaan zijn schriftelijk vastgelegde samenwerkingsverbanden die bij het bevoegd gezag bekend zijn. Hierbij dient de vergunninghoud(st)er schriftelijk te verklaren volledig verantwoordelijk te zijn voor en de volledige beschikkingsmacht te hebben over de, met het inzamelmiddel van een derde uit te voeren, inzamelactiviteiten en voor de daarmee ingezamelde afvalstoffen. Indien de chauffeur niet in dienst is van vergunninghoudster dient contractueel te zijn vastgelegd dat de chauffeur werkt onder verantwoordelijkheid en beschikkingsmacht van vergunninghoudster. De derde partij mag tijdens het inzamelen uitsluitend afvalstoffen in het inzamelmiddel hebben, waarvoor een vergunninghouder opdracht heeft gegeven om die in te zamelen. Tevens dient de derde partij te voldoen aan alle voorschriften van de vergunning van de vergunninghouder, inclusief de herkenbaarheid van de gebruikte inzamelmiddelen. Ook het aftekenen van de begeleidingsformulieren uit naam van de vergunde inzamelaar dient in deze overeenkomst te zijn
BIAAOB5002/DUA0661548
pagjna 4van ]4
SenterA/ovem geregeld. Een afschrift van de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst dient op ieder inzamelmiddel aanwezig te zijn en aan SenterNovem te worden gezonden. 5.3.
DOELMATIGHE1DSBEOORDELING
5.3.1.
Beoordeling van doelmatigheidsaspecten
Continuïteit/capaciteit Koeweit is een bestaande vergunninghoudster voor het inzamelen van afgewerkte olie van landactiviteiten. Uit de vergunningaanvraag blijkt dat Koeweit inzameling van afgewerkte olie in de bestaande plichtgebieden wil continueren. Hierdoor vindt geen uitbreiding plaats van de capaciteit. Tevens vraagt Koeweit het recht om afgewerkte olie van landactiviteiten in heel Nederland in te zamelen. Doordat voor de inzameling van afgewerkte olie in bulk, Nederland is ingedeeld in inzamelplichtgebieden en aan de vergunninghouders tevens een landelijk inzamelrecht is vergund, is de continuïteit van het beheer van genoemde afvalstoffen gewaarborgd. Effectief en efficiënt beheer In de aanvraag van Koeweit is niet aangegeven dat afvalstoffen worden gemengd tijdens de inzameling. Derhalve zal worden aangesloten bij het uitgangspunt dat door de ontdoener gescheiden aangeboden gevaarlijke afvalstoffen tijdens de inzameling gescheiden dienen te worden gehouden van andere categorieën van afvalstoffen. Concreet betekent dit dat afgewerkte olie (categorie I of II) gescheiden dienen te worden gehouden van elkaar en andere afvalstoffen. Samenvoegen binnen deze categorieën is wel toegestaan. Uit de aanvraag blijkt dat Koeweit de verantwoordelijkheid heeft voor en de beschikkingsmacht heeft over de in te zetten inzamelvoertuigen (en de daarin aanwezige afvalstoffen) die Koeweit in eigendom heeft. Daarnaast is aan de buitenkant van het inzamelmiddel, duidelijk zichtbaar, de naam van de inzamelvergunninghoudster aangebracht. Effectief toezicht Bij de aanvraag zijn beschrijvingen van het A&V-beleid en de AO/IC gevoegd. Koeweit heeft aangegeven dat zij op de volgende punten afwijkt van de in de bijlagen opgenomen richtlijnen: 1. Hoeveelheid, wijze van verpakking, frequentie van levering, ervaringen met vergelijkbare afvalstromen en eerdere ervaring met de ontdoener spelen geen rol in het administratieve onderzoek. Deze leiden niet tot een andere wijze van handelen bij de acceptatie. De hoeveelheid en de wijze van verpakking spelen overigens wel een rol bij de planning (2.1.1 AV). 2. Er worden geen karakteristieke en aanvullende parameters onderscheiden omdat in het geval een analytisch onderzoek plaatsvindt alle parameters worden geanalyseerd (2.1.1 A V). 3. Alleen van de klanten waarvan tijdens de vooracceptatie een monster wordt geanalyseerd worden alle gegevens vastgelegd (2.1.1 AV). 4. Afgewerkte olie bestaat niet uit meerdere fracties (2. l .2 AV) 5. Resultaten van de acceptatiefase worden in principe alleen van de klanten vastgelegd waarvan tijdens de vooracceptatie een monster wordt geanalyseerd (2.1.2 AV) 6. Alleen indien PCB's worden geconstateerd in monsters worden de analyse-uitkomsten vastgelegd in het acceptatiedossier, inclusief de gemaakte keuze m.b.t. vervolgbestemming (2.1.2.2 AV).
B1AAOB5002/DUA0661548
Pagina 5 van 14
Senter/Vovem 7.
Er wordt geen apart afvalstromenregister bijgehouden en geen aanvullende karakteristieke parameters onderscheiden; alle afgewerkte olie is gekwalificeerd als laag risico, verwezen wordt naar paragraaf 2.3 van de acceptatieprocedure (2.2 AV). 8. Monstername kan niet conform de NVN 5860 worden uitgevoerd omdat daarvoor de tijd en de gelegenheid ontbreekt en veelal de omstandigheden daarvoor bij de klant niet geschikt zijn (3.l AV). 9. Welke functionarissen zijn belast met aspecten m.b.t. interne controle en monitoring is niet in de functie- en taakomschrijvingen maar in paragraaf 6 van de AO/IC beschreven (A4 AO/IC). 10. Door de koppeling van de financiële en operationele administratie is gewaarborgd dat altijd blijkt welke afvalstoffen (aard en samenstelling) in welke hoeveelheden de inzamelvergunninghouder ontvangt en afgeeft (C5 AO/IC). 11. Van de voorgeschreven drie monsters is er één bestemd voor de klant, één voor analyse op de bewaarVbewerkingslocatie en één monster wordt bewaard. Aan de klant wordt gevraagd of deze prijs stelt op een monster, wat zelden het geval is. Het niet aannemen van een monster door de klant scheelt de chauffeur tijd en moeite en spaart het milieu doordat geen kunststoffles hoeft te worden gebruikt. Ten aanzien van de twee resterende monsters is gebleken dat deze zelden of nooit worden gebruikt. De analyse op de bewaar-/ bewerkingslocatie wordt immers uitgevoerd op het verzamelmonster. Eén monster van 0,5 liter is voldoende om meerdere analyses uit te voeren. Het bewaren van twee van de drie monsters heeft derhalve geen enkele toegevoegde waarde ten opzichte van het bewaren van één monster als de klant geen monster wil ontvangen.(2.1.2 AV) In de eerste plaats wordt opgemerkt dat onderstaande beoordeling van de afwijkingen uitsluitend betrekking heeft op de gevraagde, inzamelvergunningplichtige afvalstoffen en de activiteit inzamelen. De inname van andere (gevaarlijke) afvalstoffen door Koeweit is bij deze beoordeling niet meegenomen. Dat betekent dat de provincie bij haar toetsing aan de richtlijnen tot een ander oordeel over de voorgestelde afwijkingen kan komen. Ten aanzien van deze afwijkingen wordt het volgende overwogen: Ad l. In 2. l. l. l van het acceptatiebeleid wordt beschreven dat hoeveelheid, verpakking, herkomst, ervaringen met vergelijkbare afvalstromen en ervaringen met de ontdoener wel van invloed zijn op de acceptatie. Dit is ook weergegeven in bijlage III paragraaf 2.1.1.1 van het AVbeleid en bijlage A de schematische weergave van het vooracceptatieproces. Dit wordt derhalve niet gezien als afwijking van de richtlijn. Ad 2. Bij Koeweit wordt geen onderscheid gemaakt tussen karakteristieke en aanvullende parameters, maar worden alle parameters geanalyseerd. Met deze afwijking wordt ingestemd. Ad 3. Uit bijlage A bij het acceptatiebeleid (schematische weergave vooracceptatiefase) blijkt, dat een aantal karakteristieke gegevens worden opgenomen. Ook verderop in deze schematische weergave worden nog gegevens beschreven die worden vastgelegd in het dossier. Dit wordt derhalve niet gezien als een afwijking van de richtlijn. Ad 4. Aanvrager beschouwt de in te zamelen afvalstof als een afvalstof die bestaat uit één fractie, waardoor op de gehele afvalstof dezelfde werkzaamheden voor de acceptatiefase worden uitgevoerd. Aangezien in de aanvraag is aangegeven dat er geen scheiding van de fracties door aanvrager wordt bewerkstelligd of anderszins bewerking van de afvalstof plaatsvindt, kan met deze afwijking worden ingestemd. Ad 5. Uit bijlage A (schematische weergave (voor)acceptatiefase) bij het acceptatiebeleid blijkt, dat de kerngegevens van elke ontdoener worden opgenomen in de vooracceptatiefase. Dit wordt derhalve niet gezien als een afwijking van de richtlijn.
BIAAOB5002/DUA0661548
Pagina 6 van 14
SenterA/ovem Ad 6. Uit bijlage A bij het acceptatiebeleid (stroomschema acceptatie) blijkt, dat bij het overpompen bemonstering plaatsvindt. Eventuele afwijkingen van de toegestane normen worden geconstateerd bij monstername en analyse na het opnemen van de tankinhoud. Aanvrager geeft aan, alleen bij het constateren van PCB's de in de richtlijn vastgelegde procedure te volgen. Hiermee kan niet worden ingestemd. Aanvrager dient bij alle afwijkingen van de toegestane normen de individuele analyses op alle individuele monsters uit te voeren en vast te leggen in de betreffende acceptatiedossiers. Ad 7. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen aanvullende en karakteristieke parameters (zie bij Ad 2. hierboven), alle parameters worden geanalyseerd. Op basis hiervan is er feitelijk geen verschil in laag, matig of hoog risico bij Koeweit. Alleen in het geval van een verhoogd risico op de aanwezigheid van PCB's wordt een PCB-vrij verklaring verlangd, waarmee het verhoogd risico wordt ondervangen. Met deze afwijking kan derhalve worden ingestemd. Ad 8. Door Koeweit wordt aangegeven dat de tijd en de gelegenheid ontbreekt en veelal de omstandigheden daarvoor bij de klant niet geschikt zijn om monstername conform NVN 5860 uit te kunnen voeren. In het rapport "De Verwerking Verantwoord" wordt aangegeven dat voor het nemen van monsters in principe gewerkt dient te worden conform NVN5860. Indien het in de praktijk niet mogelijk is om aan deze norm te voldoen moet dit in het AVbeleid met beschrijving van oorzaak en alternatief worden vastgelegd. In de aanvraag van Koeweit is geen alternatief voorgesteld. Daarnaast is het ontbreken van tijd en geld en ongeschikte omstandigheden bij de klant onvoldoende gemotiveerd. Met deze afwijking kan derhalve niet worden ingestemd. Ad 9. Koeweit heeft in de bijlagen bij de aanvraag beschreven hoe de interne controle en monitoring is geborgd. Met deze afwijking kan derhalve worden ingestemd. Ad 10. Door Koeweit is voldoende waarborg gesteld voor een continue monitoring van de aard, samenstelling en hoeveelheden van de afvalstoffen die het bedrijf ontvangt en afgeeft. Met deze afwijking kan worden ingestemd. Ad. 11 De VROM-Inspectie heeft als volgt geadviseerd op deze afwijking: zij deelt mede ten principale oneens te zijn met het gebruiken van aangebroken monsters voor eventuele contra-expertise, waarvoor gebruik dient te worden gemaakt van onaangebroken monsters. Voorts is bij controles gebleken dat het zinvol is dat een derde monster aanwezig is. Op grond van dit advies van de VROM-Inspectie wordt niet ingestemd met deze afwijking. De overige doelmatigheidsaspecten geven geen aanleiding tot weigering van de gevraagde vergunning. Het is in het belang van een doelmatige verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen dat Koeweit de inzameling van afgewerkte olie continueert, mits aan de vergunning voorschriften en beperkingen worden verbonden. 5.3.2.
Vergunningtermijn
De vergunning is aangevraagd voor 10 jaar. Gelet op het bepaalde in artikel 8.17 van de Wet milieubeheer en in afwijking van hetgeen ten aanzien van de looptijd van inzamelvergunningen is geformuleerd in het betreffende sectorplan van het LAP wordt, conform de aanvraag, de vergunning verleend voor een periode van 10 jaar. 5.4.
ADVIEZEN EN ZIENSWIJZEN ONTWERPBESCHIKKING
NAAR
AANLEIDING
VAN
DE
Naar aanleiding van de bekendmaking van de aanvraag en de ontwerpbeschikking zijn bij brief d.d. 6 juni 2006, ontvangen door SenterNovem 7 juni 2006, van Oliehandel Koeweit B.V. (hierna: Koeweit), de volgende zienswijzen ingekomen:
BIAAOB5002/DUA0661548
Pagina 7 van 14
SenterA/ovem l. Vergunningtermijn. De vergunning is verleend voor een periode van 5 jaar, terwijl deze is aangevraagd voor een periode van 10 jaar. De enige motivatie voor het verlenen van een periode van 5 jaar is een verwijzing naar het LAP. Koeweit voert in de zienswijze als motivatie voor het verlenen van de vergunning voor een periode van 10 jaar een drietal argumenten aan: Wettelijk kader: het verlenen van inzamelvergunningen is geregeld in het Besluit inzamelen afvalstoffen. Hierin is geen beperking opgenomen voor de termijn waarvoor inzamelvergunningen kunnen worden verleend. Het Landelijk Afvalbeheersplan (LAP): hoofdstuk 10.3.2 van dit LAP is gewijd aan de vergunningtermijn. Daarin is aangegeven dat vergunningen worden verleend voor een periode van 10 jaar, tenzij er ontwikkelingen in de be-/verwerking zijn die wagen om een heroverweging van de minimumstandaard eerder dan 10 jaar. Blijkens de tekst van dit hoofdstuk en het sectorplan Oliehoudende afvalstoffen is dat voor afgewerkte olie niet het geval. Verder is in hoofdstuk 15.7 ten aanzien van afgewerkte olie aangegeven dat "alleen door beperking van het aantal inzamelaars een verwerkingsinrichting op het niveau van de minimumstandaard in Nederland kan worden gerealiseerd". Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er geen ontwikkelingen zijn te verwachten die om een heroverweging van de minimumstandaard eerder dan 10 jaar vragen. In lijn hiermee zijn vergunningen voor de (voor)be-/verwerking van afgewerkte olie verstrekt voor een periode van 10 jaar. Tenslotte wordt in het LAP in de toelichting op deel 2 Sectorplannen onder Vergunningtermijnen in algemene zin aangegeven dat inzamelvergunningen worden verleend met een looptijd van maximaal 5 jaar. Een motivering hiervoor wordt niet in algemene zin en ook niet specifiek voor afgewerkte olie gegeven. Hiermee ontstaat de merkwaardige situatie dat er een duidelijke verbinding wordt gelegd tussen de inzamelvergunningen en het realiseren van een verwerkingsinrichting op het niveau van de minimumstandaard terwijl de termijn waarvoor de inzamelvergunningen worden verleend en de termijn waarvoor vergunning wordt verleend voor een verwerkingsinrichting op het niveau van de minimumstandaard niet met elkaar stroken. Relatie realisatie minimumstandaard - inzamelvergunningen: Koeweit stelt vast dat er een duidelijke relatie is tussen de realisatie van de minimumstandaard en de inzamelvergunningen. In het LAP is terecht aangegeven dat voor de realisatie van een verwerkingsinrichting op het niveau van de minimumstandaard continuering van de inzamel structuur noodzakelijk is. Daarnaast heeft Koeweit daadwerkelijk de feitelijke totstandbrenging van een verwerkingsinrichting op het niveau van de minimumstandaard ondersteund door de afgelopen tijd grote inspanningen te doen in zowel de organisatie als de fysieke faciliteiten welke nodig zijn voor het efficiënt doen functioneren van de verwerkingsinrichting. Deze organisatorische en fysieke inspanningen omvatten o.a. de volgende kapitaalintensieve evidente zaken: langjarig leveringscontract voor de aanlevering van afgewerkte olie, laad-/losfaciliteiten voor scheepstransport, mede aandeelhoudersschap van verwerkingsinrichting etc.. Gedurende een reeks van jaren is het duidelijk dat er een nauwe en directe relatie is tussen de genoemde verwerkingsinrichting en de inzamelstructuur. De investeringen van de inzamelbedrijven vormen een noodzakelijke schakel in de keten voor het doelmatig completeren van de integrale minimumstandaard voor de verwerking van afgewerkte olie. Deze noodzakelijke investeringen zijn slechts terug te verdienen in de lange termijn. Dit alleen al rechtvaardigt een vergunningtermijn van 10 jaar. De nauwe en directe relatie met de realisatie van een verwerkingsinrichting op het niveau van de minimumstandaard is een volgende reden voor een vergunningtermijn van 10 jaar. Een vergunning voor de bedoelde verwerkingsinrichting is immers voor een periode van 10 jaar verleend. Bij de definitieve investeringsbeslissing zal cruciaal zijn dat de aanvoer van de benodigde grondstoffen (afgewerkte olie) voor die periode zeker is gesteld. Dit is volgens Koeweit vanzelfsprekend alleen het geval indien de termijnen van de respectievelijke vergunningen corresponderen. Koeweit wijst er met nadruk op dat het bedrijf de investeringen mede heeft gedaan omdat Koeweit vertrouwen heeft in de toezegging van Staatssecretaris van Milieu, heer Van Geel in zijn brief van
BIAAOB5002/DUA0661548
Pagina
g van 14
SenterA/ovem 30 januari 2005, waarin wordt gesteld "Ik wil mij inzetten om uw verzoek om de inzamelstructuur van afgewerkte olie te continueren, te honoreren als daarmee de technische installatie voor de regeneratie van afgewerkte olie wordt gerealiseerd. Hiertoe zal wel het beleid moeten worden gewijzigd, omdat de geldigheidstermijn voor inzamelvergunningen momenteel in het LAP is gesteld op 5 jaar". Met deze toezegging geeft ook de Staatssecretaris aan de noodzaak van continuatie voor een langere periode van de inzamelstructuur van afgewerkte olie, teneinde hiermee de hoogwaardige technische installaties voor eindverwerking op het niveau van de minimumstandaard te realiseren, te ondersteunen. Tevens geeft de Staatssecretaris aan onze mening te delen dat de geldigheidstermijn van de inzamelvergunningen eensluidend moet zijn met die van de verwerkingsinrichting. Koeweit gaat ervan uit dat de Staatssecretaris zijn gedane toezeggingen ook wil omzetten in daden. In de ontwerpbeschikking wordt geheel niet gerefereerd aan de brief van de Staatssecretaris m.b.t. de geldigheidsduur van de aangevraagde inzamelvergunning. Koeweit gaat er evenwel vanuit dat de Staatssecretaris zich ongetwijfeld wil inzetten tot verlening van de mede op grond van zijn brief gevraagde vergunningstermijn van 10 jaar. Derhalve vraagt Koeweit de vergunningtermijn te wijzigen van 5 jaar in 10 jaar. 2. Inzameling hoeveelheden kleiner dan 200 kg. De tekst onder paragraaf 5.2.2, derde alinea, suggereert dat Koeweit hoeveelheden kleiner dan 200 kg uitsluitend met vacuümwagens mag inzamelen. Evenwel is de praktijk zo dat Koeweit ook hoeveelheden kleiner dan 200 kg in de verpakking inzamelt met andere vervoermiddelen, danwei de ontdoener de kleine hoeveelheden op onze locatie bezorgt. Koeweit vraagt aanpassing van de tekst, zodat ook deze wijze van inzameling wordt vergund. Met betrekking tot deze zienswijzen wordt het volgende overwogen:
Ad 1. De hierna volgende overweging met betrekking tot de zienswijze van Koeweit gaat niet specifiek in op de zienswijze van Koeweit, doch geeft in algemene bewoordingen de reactie van de Staatssecretaris op de termijn van de inzamelvergunningen voor afgewerkte olie: Uit een brief van de Staatssecretaris van VROM van 30 januari 2004, blijkt dat op dat moment het initiatief om te komen tot de realisatie van een Centrale Bewerkings Eenheid (CBE), alwaar afgewerkte olie door regeneratie zal worden opgewerkt tot basisolie, werd ondersteund. De Staatssecretaris verklaarde zich immers bereid zich te willen inzetten voor een continuering van de huidige inzamelstructuur als daarmee de technische installatie voor de regeneratie van afgewerkte olie daadwerkelijk zou worden gerealiseerd. Tegelijkertijd werd benadrukt dat daarvoor wel het beleid moet worden gewijzigd omdat de geldigheidstermijn voor inzamelvergunningen in het LAP is vastgelegd op maximaal 5 jaar. Inmiddels heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan om de Richtlijn afgewerkte olie in te trekken en het regenereren van afgewerkte olie niet meer voor te schrijven. Als deze voorstellen worden aangenomen komt de noodzaak om de CBE in Nederland te realiseren te vervallen en moet de minimumstandaard in sectorplan 23 worden aangepast. Voorts zal in 2006 het Nederlandse inzamelvergunningstelsel worden geëvalueerd waarbij de Europese voornemens ten aanzien van de Richtlijn afgewerkte olie een belangrijke rol spelen. In het kader van door de Tweede Kamer geïnitieerde programma van het Ministerie van EZ "Vereenvoudiging vergunningen" is aangegeven dat de inzamelvergunningen kunnen worden afgeschaft tenzij uit deze evaluatie de noodzaak tot instandhouding blijkt. Tevens zal bij deze evaluatie worden bezien in hoeverre de in voorbereiding zijnde Dienstenrichtlijn consequenties heeft voor het vergunningstelsel.
BIAAOB5002/DUA0661548
pagina 9van
SenterA/ovem Ondanks deze ontwikkelingen welke een (ingrijpende) beleidswijziging waarschijnlijk maakt en waarvan vertegenwoordigers van de CBE in maart 2006 in een gesprek op het Ministerie van VROM op de hoogte zijn gebracht wenst de aanvrager, in het licht van de voorgenomen investeringen in een Centrale Bewerkings Eenheid, een vergunning voor het inzamelen van afgewerkte olie voor een termijn van 10 jaar. Nu deze langere looptijd van de vergunning in de ogen van degenen die wensen te investeren in deze bewerkingseenheid, klaarblijkelijk een factor van belang is, ben ik bereid deze vergunning voor een termijn van 10 jaar te verlenen. Nadrukkelijk wordt hierbij echter opgemerkt dat aan de verlening van deze vergunning voor een termijn van 10 jaar geen recht kan worden ontleend dat gedurende de looptijd van de vergunning deze niet tussentijds wordt ingetrokken, de limitering van het aantal vergunninghouders in stand zal blijven noch dat de minimumstandaard voor het verwerken van afgewerkte olie in het LAP ongewijzigd blijft. Eventuele investeringen vinden dan ook plaats op eigen risico. Conform de aanvraag, wordt de vergunning verleend voor een periode van 10 jaar. Naar aanleiding van de door Koeweit ingebrachte zienswijze wordt het besluit onder 7. gewijzigd maar worden de voorschriften en beperkingen uit onderdeel A niet gewijzigd.
Ad 2. Het beleid is erop gericht dat afgewerkte olie, die wordt afgegeven in verpakkingen kleiner dan 200 liter, wordt ingezameld door de inzamelaars van klein gevaarlijk afval. Dit is tevens verwoord in paragraaf 5.2.2. In het Bia is voor KGA een aparte inzamelstructuur opgenomen (artikel 9, onder b.). KGA mag derhalve slechts worden ingezameld door bedrijven die een specifieke inzamelvergunning hebben voor KGA. Wat in het verleden en ook in deze vergunning opnieuw aan de inzamelaar van afgewerkte olie in bulk wordt toegestaan is dat deze inzamelaar ook hoeveelheden kleiner dan 200 liter per afgifte mag meenemen voorzover dit gebeurt met een vacuümwagen. Wanneer de afgewerkte olie in verpakkingen kleiner dan 200 liter wordt afgegeven, mag deze alleen worden ingezameld door een vergunninghouder voor KGA. Deze zienswijze geeft derhalve geen aanleiding het besluit te wijzigen ten opzichte van het ontwerp. 5.5.
CONCLUSIE
Het is in het belang van een doelmatige verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen om Koeweit vergunning te verlenen voor het inzamelen van afgewerkte olie afkomstig van landactiviteiten. 6.
OP TE NEMEN BEPERKINGEN EN VOORSCHRIFTEN
Ter voldoening aan de eerdergenoemde beleidsuitgangspunten is het noodzakelijk aan de vergunning voorschriften en beperkingen te verbinden. 6.1.
BEGRIPPEN EN AFKORTINGEN
Ten behoeve van een éénduidige interpretatie van de voorschriften en beperkingen is voorschrift l opgenomen. 6.2.
TOEGESTANE ACTIVITEITEN
In voorschrift 2, met inachtneming van de in voorschrift l opgenomen begrippen en afkortingen, zijn de toegestane activiteiten (met de daarbij behorende Eural-codes) beschreven. Tevens is in voorschrift 2 vastgelegd dat vergunninghoudster de afvalstoffen in heel Nederland mag inzamelen.
BIAAOB5002/DUA0661548
Pagina 10 van 14
SenterA/ovem 6.3.
NIET GESCHEIDEN HOUDEN VAN AFVALSTOFFEN
In de aanvraag van Koeweit is aangegeven dat afvalstoffen gescheiden worden gehouden tijdens de inzameling. Voorschrift 3 is hiervoor opgenomen. 6.4.
INZAMELMIDDELEN
Op grond van artikel 10.49, tweede lid, van de Wm geldt een inzamelvergunning slechts voor degene aan wie zij is verleend. Vergunninghoudster dient de volledige verantwoordelijkheid te dragen voor en voortdurend beschikkingsmacht te hebben over de inzamelmiddelen en de daarin aanwezige afvalstoffen. Indien vergunninghoudster gebruik maakt van inzamelmiddelen van derden dienen de verantwoordelijkheid en beschikkingsmacht contractueel te zijn vastgelegd. Overeenkomstig het LAP is in voorschrift 4.2 en 4.3 opgenomen dat het contract naar SenterNovem dient te worden gezonden. In dit contract dienen de in de considerans gemaakte opmerkingen te zijn verwerkt. Tevens worden ten behoeve van een effectief toezicht voorschriften gesteld aan de chauffeur van een inzamelvoertuig en de inzamelmiddelen (voorschrift 4). 6.5.
INZAMELREGIO
In de considerans is aangegeven dat de huidige inzamel structuur met de indeling in plichtgebieden wordt gecontinueerd voor afgewerkte olie van landactiviteiten. De inzamelplicht voor Koeweit is vastgelegd in voorschrift 5. Vergunninghoudster mag de afvalstoffen in heel Nederland inzamelen. Daarnaast wordt aan vergunninghouders voor het inzamelen van afgewerkte olie in bulk (meer dan 200 liter per afgifte), vergunning verleend voor het inzamelen van hoeveelheden klein der dan 200 liter afgewerkte olie voorzover dit gebeurt met vacuümwagens. Partijen afgewerkte olie kleiner dan 200 liter per afgifte worden in het LAP aangemerkt als KGA. 6.6.
MONSTERNAME, ACCEPTATIE EN ADMINISTRATIE
Effectief toezicht betreft één van de doelmatigheidsaspecten. Een acceptatieprocedure en een beschrijving van de administratie die voldoen aan de richtlijnen zijn noodzakelijk ten behoeve van effectief toezicht. In onderhavige aanvraag heeft Koeweit een beschrijving van de acceptatieprocedure en de goederenadministratie opgenomen. In de considerans zijn de afwijkingen van de richtlijnen beoordeeld. Wijzigingen in deze beschrijvingen waarbij wordt afgeweken van de richtlijnen mogen pas worden doorgevoerd, nadat zij zijn gemeld aan SenterNovem. Daarbij dient Koeweit te motiveren op welke punten en waarom zij afwijkt van de in bijlage B "richtlijn basis acceptatie- en verwerkingsbeleid" en bijlage C "opstellen AO/IC" opgenomen richtlijnen. SenterNovem zal de genoemde afwijkingen beoordelen en over het wel of niet toestaan van deze afwijkingen een besluit nemen. Koeweit dient overeenkomstig de bijgevoegde richtlijnen te werken. Hiertoe zijn de voorschriften 6 en 8 aan de vergunning verbonden. Voor de ontvangst van afgewerkte olie categorie III of IV zijn in voorschrift 6 aparte regels opgenomen. Het nemen van representatieve monsters is een essentieel onderdeel van een acceptatieprocedure. Derhalve zijn in voorschrift 7 eisen aan de monstername van afgewerkte olie van landactiviteiten gesteld.
BIAAOB5002/DUA0661548
Pagina 11 van 14
SenterA/ovem 6.7.
STAGNATIE
Het is in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen dat het bevoegd gezag op de hoogte is van stagnatie bij de inzameling. Dit is met name van belang indien stagnatie kan leiden tot het niet meer accepteren van afvalstoffen. Derhalve is in voorschrift 9 opgenomen dat vergunninghoudster de stagnatie schriftelijk dient mede te delen aan het bevoegd gezag. 6.8.
OVERIGE VOORSCHRIFTEN
Teneinde het bevoegd gezag bekend te maken met de personen die belast zijn met de naleving van de vergunning en met wijzigingen in de gegevens zoals die met betrekking tot de vergunningaanvraag worden doorgevoerd, is voorschrift 10 opgenomen.
BIAAOB5002/DUA0661548
Pagina 12 van 14
SenterA/ovem
7.
BESLUIT
Gelet op de betreffende bepalingen van de Wet milieubeheer, het Besluit inzamelen afvalstoffen en de Algemene wet bestuursrecht, besluit ik: BESLUIT:
I. aan Oliehandel Koeweit B.V. statutair gevestigd te Putten, Ambachtstraat 16, 3882 BB te Putten vergunning als bedoeld in artikel 10.48, eerste lid, van de Wet milieubeheer te verlenen voor het inzamelen van de in voorschrift 2 bedoelde afgewerkte olie (categorie I en II) van landactiviteiten. II. de vergunning te verlenen onder de in Bijlage A opgenomen voorschriften en beperkingen tot uiterlijk 10 jaar na inwerkingtreding van dit besluit waarbij de hiernavolgende bijlagen A tot en met E onderdeel uitmaken van de vergunning tenzij en voor zover hiervan in de voorschriften van wordt afgeweken. III. met de afwijkingen met nummer 6, 8 en 11 zoals hierboven beschreven onder 5.3.1, wordt niet ingestemd. IV.
De door de minister van VROM aan Oliehandel Koeweit B.V. statutair gevestigd te Putten, verleende vergunning d.d. 29 mei 2001 een Wm-vergunning, kenmerk SASnr. 2001043736 RL 219, voor het inzamelen van afgewerkte olie in bulk in te trekken.
's-Gravenhage, De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, voor deze: >
toffers fbjectadviseur Uitvoering afvalbeheer Afschriften van de beschikking worden verzonden aan: het College van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland; het College van Burgemeester en wethouders van de gemeente Putten de regionale VROM-Inspecties Zuid-West en Oost. Van deze beschikking zal mededeling worden gedaan in de Nederlandse Staatscourant.
B IA AOB5002/DU A0661548
Pagina 13 van 14
Senter/Vovem BEROEP Dit besluit en de bijbehorende stukken liggen gedurende een beroepstermijn van zes weken ter inzage (zie voor informatie daarover de kennisgeving waarmee dit besluit is gepubliceerd). U kunt tijdens de beroepstermijn tegen dit besluit schriftelijk beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als u: zienswijzen hebt ingebracht tegen het ontwerpbesluit; kunt aantonen dat u redelijkerwijs niet in staat was zienswijzen in te brengen tegen het ontwerpbesluit; adviseur bent en advies hebt uitgebracht over het ontwerpbesluit; of bedenkingen hebt tegen de wijzigingen in het besluit ten opzichte van het ontwerpbesluit. Het beroepschrift kunt u sturen aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Indien beroep is ingesteld, kan ook bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan. In dat geval treedt de beschikking pas in werking zodra op dit verzoek is beslist.
BIAAOB5002/DUA0661548
Pagina 14 van 14