Mogelijkheden voor additioneel beleid apparaten
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
Ecofys Netherlands BV Kanaalweg 16-G P.O. Box 8408 3503 RK Utrecht The Netherlands T: +31 (0) 30 66 23 300 F: +31 (0) 30 66 23 301 E:
[email protected] W: www.ecofys.com
Mogelijkheden voor additioneel beleid apparaten
-Vertrouwelijk-
Door: Monique Hoogwijk, Karen Klomp, Kornelis Blok (Ecofys) Martijn van Elburg (VHK) Met bijdragen van: Jasper Vis, Wina Graus, Robert Harmsen, Marc Marsidi, Dominique Tappy (Ecofys) Datum: 16 december 2009 Project nummer: PEUENL084283
© Ecofys 2009 In opdracht van: Ministerie van VROM
E COFYS N ETHERLANDS BV, A PRIVATE LIMITED LIABILITY COMPANY INCORPORATED UNDER THE LAWS OF T HE N ETHERLANDS HAVING ITS OFFICIAL SEAT AT U TRECHT AND REGISTERED WITH THE TRADE REGISTER OF THE C HAMBER OF C OMMERCE IN MIDDEN NEDERLAND UNDER FILE NUMBER 30161191
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
Samenvatting
In opdracht van het Ministerie van VROM hebben Ecofys en Van Holstein en Kemna de volgende vraag onderzocht: Welke mogelijkheden zijn er voor aanvullend nationaal beleid voor apparaten bovenop Ecodesign en Labeling-maatregelen? Deze studie laat zien dat door vier additionele beleidsmaatregelen er in 2020 een extra jaarlijkse besparing mogelijk is bij huishoudelijke apparaten van 10 PJprim en 30 PJprim in 2030. De maatregelen kosten in de range van 0.6 – 6.5 €/GJ. De maatregelen zijn additioneel ten opzichte van de Europese richtlijnen Ecodesign en Energielabel. De doelstelling uit Schoon en Zuinig voor huishoudelijke apparaten zijn 60 tot 112 PJrim per jaar. Hierbij wordt er van uitgegaan dat er door Europees beleid al een besparing in gang wordt gezet. Mogelijk is additioneel beleid wenselijk. Deze studie analyseert de volgende additionele maatregelen: slooppremieregeling, eurolabelling, programma warmtepompen en een convenant voor settopboxen. De effectiviteit e de kosten van de maatregelen lopen uiteen. De besparingen van de verschillende maatregelen en bijbehorende kosten staan samengevat in onderstaande tabel. De berekende besparingen in PJprim voor de verschillende beleidsmaatregelen. Primaire energie besparing Totale kosten Kosten effectiviteit* (PJprim per jaar) (€/GJ) 2020 2030 # 101 2,9 Slooppremieregeling 2.6 1.9 Eurolabelling Programma warmtepompen
0.6
0.6
11
0,6
6.2
27.3
Convenant CSTB
0.6
0.6
1303 8
6,6 3,6
10
30
Totaal # *
Dit is de slooppremieregeling voor 2 jaar Kosten effectiviteit is over het algemeen bepaald op basis van de levensduur van de apparaten
Uit de kosteneffectiviteit analyse blijkt dat euro-labelling de laagste kosten heeft en het programma warmtepompen de hoogste. Euro-labelling is relatief simpel te implementeren en kost ongeveer 10 miljoen Euro. Wanneer significant meer bespaard dient te worden is een duurder programma zoals warmtepompen noodzakelijk. De keuze van de instrumenten is tot stand gekomen vanuit een grondige analyse van mogelijkheden voor additioneel beleid binnen de randvoorwaarden die Europa daaraan stelt en een stakeholder consultatie. De totale lijst aan mogelijke maatregelen is ook weergegeven in aan bijlage in dit rapport.
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
i
Inhoudsopgave
1
Inleiding, achtergrond en methodiek........................................................ 1
2
Achtergrond Europees beleid.................................................................... 5
3
Selectie van mogelijke beleidsinstrumenten huishoudelijke apparaten – van de long list naar 5 instrument ............................................................ 7
3.1
Groslijst van beleidsinstrumenten ........................................................... 7
3.2
Selectie van de instrumenten voor verdere uitwerking ............................... 8
4
Aanpak, kosten en mogelijke effectiviteit beleidsinstrumenten huishoudelijke apparaten ....................................................................... 10
4.1
Slooppremie ...................................................................................... 11
4.2
Euro-labelling..................................................................................... 22
4.4
Markttransformatie programma Warmtepompen ..................................... 30
4.5
Convenant decoders, complex settopboxen ............................................ 42
5
Discussie en conclusies .......................................................................... 49
Bijlage A: Groslijst beleidsinstrumenten............................................................. 46
ii
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
1
Inleiding, achtergrond en methodiek
Het werkprogramma Schoon en Zuinig van het ministerie van VROM heeft een drietal einddoelstellingen: • het verminderen van de broeikasgasemissies in Nederland in 2020 met 30% ten opzichte van 1990, • het tempo van energiebesparing te verhogen naar 2% per jaar en • het aandeel duurzame energie te verhogen naar 20% in 2020. Een eerste schatting van ECN en PBL geeft aan dat hoewel de tussendoelstellingen van het programma mogelijk wel worden gehaald, het bestaande beleid waarschijnlijk niet toereikend is om de einddoelstellingen te bereiken. Begin volgend jaar (2010) komen ECN en PBL met een nieuwe referentieraming, welke een verdere evaluatie zal bevatten van de einddoelstellingen binnen Schoon en Zuinig. Wanneer uit deze raming blijkt dat de einddoelstellingen niet gehaald gaan worden, dan zal er in juni bij de voorjaarsnota van de regering een extra pakket aan maatregelen worden gepresenteerd om alsnog de einddoelstellingen van Schoon en Zuinig te bereiken. Bij het bereiken van de doelstellingen van Schoon en Zuinig spelen huishoudens een belangrijke rol: huishoudens zijn grofweg verantwoordelijk voor eenderde van het energieverbruik in Nederland. De hoofdmoot daarvan wordt gebruikt door ruimteverwarming en warm tapwater. Besparing hier wordt gestimuleerd door het programma Meer met Minder. Na ruimteverwarming en warm tapwater verbruiken de huishoudelijke apparaten in woningen het meeste energie. Dit gebruik neemt bovendien nog steeds toe doordat er steeds meer apparaten worden gebruikt (PBL, 2009). Energiebesparing op dit terrein heeft daarom een hoge prioriteit. In dit kader heeft SenterNovem vorig jaar een onderzoek naar de mogelijke effecten van ingezet Europees beleid laten uitvoeren. Uit dit onderzoek, uitgevoerd door Van Holstein en Kemna (VHK, 2008, VHK, 2009), blijkt dat het Europese beleid bestaande uit de Ecodesign richtlijn en Labeling het huishoudelijk elektriciteitsgebruik in 2020 met ongeveer 11% kan dalen ten opzichte van het Business As Usual (BAU) scenario. Dit is een daling van 25 PJprim. De technische maximale besparing waarbij alle in gebruik zijnde apparaten zich op het niveau Best Available Technology (BAT) bevinden, ligt echter veel hoger: 34% besparing in 2020 ten opzichte van BAU (een besparing van 77 PJprim). In het werkprogramma Schoon en Zuinig van het ministerie van VROM is gerekend met een geschatte additionele besparing door de implementatie van de Ecodesignrichtlijn voor elektrische apparaten en apparaten voor verwarming en warm water van 60 tot 112 PJp per jaar in 2020. Hoewel de resultaten van de VHK studie en de besparing in het werkprogramma niet direct vergelijkbaar zijn (VHK, 2008b), kan wel worden geconstateerd dat het Europese Ecodesign en Labeling beleid waarschijnlijk niet
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
|1
voldoende is voor het bereiken van de optimale benutting van het aanwezige besparingspotentieel. In opdracht van het Ministerie van VROM onderzoeken Ecofys en Van Holstein en Kemna daarom welke mogelijkheden er voor Nederland zijn om aanvullend beleid te voeren om te besparen op het energiegebruik van huishoudelijke apparaten. Deze studie moet antwoord geven op de vraag welke deel van de technische besparingspotentieel met aanvullend nationaal beleid op kosteneffectieve wijze zou kunnen worden gerealiseerd (brief aan de Tweede Kamer 20/03/09, dP2009014879 over motie 31209, nr. 47).
In opdracht van het Ministerie van VROM doen Ecofys en Van Holstein en Kemna onderzoek met de volgende vraag: Welke mogelijkheden zijn er voor aanvullend nationaal beleid voor apparaten bovenop Ecodesign en Labelingmaatregelen?
De aanpak van deze studie in het beantwoorden van deze twee vragen wordt gereflecteerd in de opzet van het rapport: •
Eerst is er gekeken naar de mogelijke instrumenten die ingezet kunnen worden additioneel aan het bestaande Europese beleid. Dit resulteert in een lange lijst (groslijst) met beleidsopties, zoals samengevat in hoofdstuk 3 en volledig opgenomen in bijlage A.
•
Vervolgens is er een stakeholder bijeenkomst georganiseerd waarin verschillende deskundigen vanuit de markt hebben gereflecteerd op de groslijst van instrumenten.
•
Op basis van de discussie met de experts zijn er vier instrumenten geselecteerd die verder zijn uitgewerkt op basis van o
een beschrijving van de aanpak,
o
de kosten
o
de effectiviteit in vermeden energie en broeikasgas emissies
Dit is samengevat in hoofdstuk 4. •
Op basis van de mogelijke belemmeringen, de effectiviteit en de kosteneffectiviteit worden conclusies getrokken over mogelijkheden voor additioneel beleid (hoofdstuk 5).
In het volgende hoofdstuk wordt eerst een samenvatting van het huidige Europese beleid ten aanzien van huishoudelijke apparaten geschetst.
2
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
|3
2
Achtergrond Europees beleid
Vanuit Europa is er al ruim 15 jaar beleid wat betreft het labellen van energieverbruikende apparaten. In 1992 werd de richtlijn Energie-etikettering van kracht (92/75/EEG), die het raamwerk vormt voor implementatie richtlijnen. Sinds 1992 zijn voor verschillende apparaten richtlijnen opgesteld, waarin de bekende energielabels (A tot en met G) gedefinieerd zijn die aangeven hoe energiezuinig het betreffende apparaat is. Voor de volgende (huishoudelijke) apparaten zijn er de laatste 15 jaar energielabels ontwikkeld: • koelkasten, vriezers en koel-vriescombinaties • wasmachines • wasdrogers • vaatwasmachines • elektrische ovens • verlichting • airconditioningunits Volens de product richtlijnen dient elk apparaat uit bovenstaande categorieën bij verkoop of verhuur te zijn voorzien van een energielabel zodat de consument geïnformeerd is over het energieverbruik van het apparaat. Er wordt geschat dat meer dan 80% van alle milieu-impact die een apparaat tijdens de levensduur (inclusief productie, gebruik en verwijdering) genereert al in de ontwerpfase van dat apparaat wordt bepaald. In 2005 is de richtlijn Ecodesign (2005/32/EG) aangenomen, die de procedure aangeeft om minimum eisen te stellen voor milieurelevante aspecten van energieverbruikende producten. Inmiddels is de richtlijn Ecodesign herzien (2009/125/EG); belangrijkste wijziging is dat de scope is uitgebreid tot energiegerelateerde producten. De richtlijn Ecodesign verplicht producenten om al in de ontwerpfase de energie – en milieuprestaties van een apparaat integraal in het ontwerpproces mee te nemen. De richtlijn zelf schrijft geen specifieke eisen voor producten voor, maar geeft randvoorwaarden en criteria voor het opstellen van eisen voor milieuaspecten van producten, zoals het energieverbruik. Inmiddels zijn voor 9 product(groep)en uitvoeringsmaatregelen in de vorm van verordeningen gepubliceerd in het Publicatieblad. Verordeningen zijn rechtsstreeks toepasselijk in alle EU lidstaten en hoeven niet eerst omgezet te worden in nationale wetgeving. In november 2009 is er besloten om het energielabel systeem aan te passen. Belangrijkste aanpassing is het invoeren van een nieuwe categorie, A+++, voor de meest energiezuinige apparaten. Ook krijgt het herziene richtlijn Energielabelling dezelfde scope als de richtlijn Ecodesign zodat in de toekomst ook energiegerelateerde producten zoals kranen, douchekoppen, ramen en bouwmaterialen van een energielabel voorzien kunnen worden. Als aanvullende bepaling zal worden opgenomen dat wanneer eenderde van alle beschikbare apparaten in de twee hoogte klassen vallen (A++ en
17 December 2009
|5
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
A+++) dat er dan een nieuwe schaalverdeling voor het energielabel van het betreffende product komt. De herziene richtlijn wordt naar verwachting begin 2010 aangenomen en moet dan binnen een jaar in nationale regelgeving van de EU landen opgenomen worden. De besparingen berekend in dit raport worden vergeleken met een europees referentie scenario. Dit referentiescenario gaat uit van zowel de ecodesign richtlijn als richtlijn Energielabelling.
6 EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
3
3.1
Selectie van mogelijke beleidsinstrumenten huishoudelijke apparaten – van de long list naar 5 instrument
Groslijst van beleidsinstrumenten
Dit hoofdstuk bevat een samenvatting van een eerder discussiedocument over een ‘groslijst’ van opties voor aanvullend nationaal beleid voor energiebesparing bij apparaten. De totale groslijst is opgenomen in Bijlage A van dit rapport. Tabel 1 geeft een overzicht van de beleidsopties die verder in Bijlage A zijn uitgewerkt. Tabel 1: Overzicht van beleidsopties die in deze notitie aan bod komen Categorie Wettelijke maatregelenMarktmaatregel
Beleidsoptie Verbod onzuinige apparaten
Toepasbaar voor Alle apparaten#
Witte certificaten
Alle apparaten en meer
Vrijwillige afspraken
Met detailhandel Met aanbieders van digitale diensten Met producenten en importeurs Met woningbouwcorporaties Subsidies voor zuinige apparaten Slooppremie voor oude apparaten Regulerende aankoopheffing apparaten Bonus/malus-regeling voor zuinige/onzuinige apparaten BTW-verlaging voor zuinige apparaten Hogere energiebelasting Bewustwordingscampagnes Campagnes door lokale overheden, bijv. gericht op lage inkomensgroepen Campagnes gekoppeld aan slimme meters Normering bestaande bouw Fiscale maatregelen gebouwde omgeving Lage rente leningen Programma voor warmtepompen
Elektrische apparaten Decoders en modems
Financiële instrumenten
Programma’s/ campagnes
Maatregelen op woningniveau
# *
Alle apparaten Alle apparaten* Alle apparaten met een energielabel Witgoed en verwarmingsapparatuur Alle elektrische apparaten Alle (mits duidelijke labeling van energieprestaties) Voor duidelijk te onderscheiden zuiniger apparaten groep. Alle apparaten Alle apparaten Alle apparaten Alle apparaten Gebouwgebonden apparaten Gebouwgebonden apparaten Gebouwgebonden apparaten Verwarmingsapparatuur
Juridisch gezien nauwelijks tot geen ruimte voor Nederland.
Er is al een afspraak over gebouwgebonden energiegebruik voor met name ruimteverwarming, warm tapwater
en ventilatie
Voor alle opties in Nederland toegepast kunnen worden, is een eerste inschatting gemaakt van de complexiteit bij de invoering van het beleid en van het effect van energiebesparing. Het gaat hierbij nadrukkelijk om een eerste inschatting om de opties te kunnen vergelijken, samengevat in Figuur 1.
17 December 2009
|7
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
Complexitiet
Witte certificaten
Bonus-malus regeling
Vrijwillige afspraken BTW-verlaging zuinige apparaten
Programma warmtepompen
Aankoopheffing Subsidies
Campagnes Slooppremie REB
Mate van energiebesparing bij apparaten Figuur 1: schematische weergave van alle meegenomen opties in de groslijst additioneel beleid naar mate van complexiteit bij invoering en effect op energiebesparing. Figuur 1 geeft weer hoe de verschillende opties scoren wat betreft complexiteit bij de invoering en de mate van energiebesparing bij apparaten. Uit deze figuur blijkt dat er een klein aantal opties is met een kleine complexiteit en een groot effect. Hieronder vallen de financiële maatregelen zoals subsidies en aankoopheffing en de vrijwillige afspraken. Witte certificaten hebben mogelijk het hoogste effect. Dit marktinstrument heeft ook effect op meer dan alleen apparaten en is mogelijk zeer kosteneffectief. Echter, de invoering is wel complexer dan de overige maatregelen. Er zijn ook veel maatregelen waarvan slechts een beperkt effect te verwachten valt, maar die ook relatief eenvoudig zijn in te voeren zoals een campagne, een slooppremie en een verhoging van de REB.
3.2
Selectie van de instrumenten voor verdere uitwerking
In oktober zijn 12 experts 1 bij elkaar gekomen om de groslijst beleidsopties voor energiebesparing bij huishoudelijke apparaten te bespreken. Het doel van de bijeenkomst was om de haalbaarheid van de beleidsopties te toetsen bij de verschillende stakeholders, met als resultaat een beperkt aantal opties welke in de volgende fase van het project verder uitgewerkt en doorgerekend zullen worden. Vooraf was de groslijst (zie Bijlage A) aan de experts opgestuurd. De bijeenkomst was gestructureerd aan de hand van drie vragen: 1
1
Is de groslijst met beleidsopties compleet?
Op de bijeenkomst waren de volgende organisaties gerepresenteerd: Senternovem, Milieucentraal, VROM
Schoon en Zuinig, UNETO-VNI, Stichting Natuur en Milieu, United retail B.V., ECN, VROM, BSH/Vlehan, BCC, Consumentenbod, Philips Consumer Electronics, EZ
8 EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
2
Welke zijn de meest haalbare opties en waarom?
3
Welke zijn de minst haalbare opties en waarom?
Tijdens de bijeenkomst konden de experts input leveren niet alleen over mogelijke effectiviteit, maar ook over factoren als bijkomende administratieve last, eventuele lastenverzwaring voor consumenten, het veroorzaken van uitstelgedrag, de ‘sympathiekheid’ van een optie, zichtbaarheid (i.e. bewustwording), etc. Op basis van deze input is gekozen hebben om de volgende opties verder uit te werken: •
Slooppremie
•
Verplicht stellen euro-labelling
•
Programma warmtepompen
•
Convenant rondom decoders (complex settopboxen)
In hoofdstuk 4 worden de vier maatregelen kort beschreven waarna er, per maatregel, wordt ingegaan op de implementatiestappen, de kosten, de effectiviteit en eventuele belemmeringen.
17 December 2009
|9
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
4
Aanpak, kosten en mogelijke effectiviteit beleidsinstrumenten huishoudelijke apparaten
In dit hoofdstuk worden vier beleidsmaatregelen uitgewerkt voor energiebesparing bij huishoudelijke apparaten: 1. de slooppremieregeling 2. Euro-labelling 3. Programma warmtepompen 4. Convenant decoders, complexe settopboxen De maatregelen worden beschreven op aanpak, kosten, effectiviteit en mogelijke belemmeringen. De effectiviteit wordt bepaald door het energieverbruik bij de maatregel te vergelijken met een referentiescenario waarbij er vanuit gegaan wordt dat de ecodesign en Energielabelling richtlijn geïmplementeerd zijn. De berekeningen voor de effectiviteit zijn uitgevoerd door Van Holstein en Kemna en beschreven in van Elburg, 2009 2
2
van Elburg M., Appendix: berekening van effect additioneel beleid apparaat, Van Holstein en Kemna, Delft,
December 2009
10 EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
4.1
Slooppremie
Korte omschrijving: De slooppremieregeling is een financiële stimulans om oude huishoudelijke apparaten te vervangen door nieuwe zuinigere apparaten met als doel energiebesparing in huishoudens Welke apparaten: Apparaten met een hoog energiegebruik, hoge gebruiksfrequentie en met een lange levensduur zoals: vaatwasser, wasmachine, wasdroger, koelkast/koelvriescombinatie, vrieskast/-kist Benodigd budget: € 164 mln. Belemmeringen: Relatief hoge kosten van free-riders en mogelijke fraude. Verwachtte effect: De slooppremieregeling toegepast voor 2 jaar heeft een verwacht effect van gemiddeld 2,6 PJprim in 2020 en een totaal over de levensduur van de apparaten (tot 2025) van 35 PJprim met een kosteneffectiviteit van 2.9 €/GJ. Mogelijke ingangsdatum: Bij voorkeur opstarten in de loop van 2010
4.1.1 Achtergrond Oude apparaten gebruiken over het algemeen meer energie dan nieuwe apparaten. Dit komt enerzijds doordat nieuwe apparaten steeds energiezuiniger ontworpen worden, anderzijds worden apparaten naar mate ze ouder worden soms minder efficiënt, waardoor ze meer energie gaan gebruiken. Bijvoorbeeld, naarmate een koelkast ouder wordt, wordt de isolatie minder goed, waardoor de koelkast harder moet koelen. Bij apparaten die vaak gebruikt worden en die veel energie gebruiken zoals koelkasten en wasmachines kan men verwachten dat het vervangen van een oud apparaat door een energiezuiniger apparaat jaarlijks grote milieuwinst oplevert. In tijden van recessie wachten mensen met het vervangen van hun oude apparaten. Bovendien blijkt dat een lagere aanschafprijs voor consumenten vaak aantrekkelijker is dan een besparing op lange termijn. Om mensen te stimuleren om hun oude apparaat te vervangen kan een financiële prikkel effectief zijn.
Sinds dit jaar kent Nederland een sloopregeling voor auto’s. Hiermee wil de overheid stimuleren dat oude vervuilende auto’s worden ingeruild voor zuiniger en schonere exemplaren. De regeling verloopt tot nu toe succesvol. In navolging hiervan zou ook voor huishoudelijke apparaten een slooppremieregeling ontworpen kunnen worden.
17 December 2009
| 11
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
Het stimuleren van de aanschaf van energiezuinige apparaten is eerder in Nederland geintroduceerd. In januari 2000 ging in Nederland de Energiepremieregeling (EPR) van start. De EPR was gericht op het stimuleren van energiebesparende maatregelen en de aanschaf van energiezuinige producten door huishoudens. In het kader van de EPR kon voor voorzieningen die in een energielijst waren opgenomen, een energiepremie worden aangevraagd via het energiedistributiebedrijf. De energiebedrijven handelden de aanvragen af en betaalden de premie uit. De energiebedrijven declareerden de dossiers vervolgens bij de Belastingdienst. Na goedkeuring door de belastingdienst werd het totale uitgekeerde premiebedrag van een energiebedrijf in mindering gebracht op de afdracht van de REB door een energiebedrijf. De EPR had een hoog percentage free riders, mede omdat er bewust voor gekozen was om een aantal “laagdrempelige” maatregelen in de energielijst op te nemen. (Joossen, 2004) 3 Echter, omdat de EPR ook was ontworpen om REB terug te sluizen naar de consumenten, is het formeel niet correct om van free-riders te spreken. Hieronder werken we het instrument slooppremie uit voor huishoudelijke apparaten. Dit instrument lijkt zowel op de EPR als de slooppremie voor auto’s. Het doel van de slooppremieregeling voor huishoudelijke apparaten is tweeledig: •
Het stimuleren van het verwijderen van verouderde en energieverspillende apparaten uit huishoudens;
•
Het stimuleren van de aankoop van zo energiezuinig mogelijke apparatuur.
4.1.2 Uitwerking programma
4.1.2.1 Welke apparaten kunnen in aanmerking komen? Er bestaan geen criteria voor energieverspillende apparaten. De volgende criteria zouden gehanteerd kunnen worden: 1
Hoog energiegebruik: apparaten moeten een significant energieverbruik hebben;
2
Lange levensduur: apparaten moeten een hoge levensduur hebben om het onderscheid tussen het energieverbruik van een BBT (Best Beschikbare Techniek) en oud apparaat zo groot mogelijk te laten zijn. Bovendien zullen apparaten met een korte levensduur vanzelf snel vervangen worden;
3
Geen overlap met andere beleidsinstrumenten: de verwijdering van energie verspillende apparaten en aanschaf van energiezuinige apparaten moet niet al met andere beleidsinstrumenten gestimuleerd worden;
4
Veelvuldig toegepast: de apparaten moeten in veel huishoudens worden gebruikt, om voldoende impact te bereiken en voldoende aandeel in totaal energieverbruik.
3
Joossen, S., M. Harmelink, K. Blok, Evaluatie van het klimaat-beleid in de gebouwde omgeving 1995 – 2002,
Ecofys, Utrecht, 2004
12 EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
1. Significant energieverbruik De slooppremieregeling is het meest interessant voor apparaten met een significant energieverbruik, zodat de mogelijke besparingen ook aanzienlijk zijn. Er bestaat geen grenswaarde voor significant energiegebruik, deze zal daarom gekozen moeten worden. Gekozen is een grenswaarde te hanteren in elektriciteitsverbruik van minimaal 100 kWh per jaar en/of 50 m3 gas per jaar (uitgaande van normaal/te verwachten gebruik). Dit levert een lijst op van zo'n 15 tot 20 apparaten (sommige apparaten hebben een verbruik rond die grens - zoals de koffiezetter - of zijn eigenlijk al uitgefaseerd - zoals de videorecorder).
2. Hoge levensduur De apparaten dienen een voldoende hoge levensduur te hebben, met in de afgelopen 1015 jaar een voldoende sterke ontwikkeling in reductie van energieverbruik, zodat (energieverspillende) oude apparaten inderdaad vervangen worden door huidige, meer energiezuinige, alternatieven. Hierdoor valt een apparaat zoals de televisie af, omdat de verouderde TV's (CRT's) veelal een lager energieverbruik kennen dan de huidige producten (LCD/PDP met grotere schermdiagonaal).
3. Geen overlap met andere instrumenten In de groep Verwarming, Warmwater en Ventilatieapparatuur zijn er meerdere apparaten / toestellen die aan bovenstaande energieverbruikseis voldoen, zoals de cv(combi)-ketel, elektrische warmwater(voorraad)boiler en mechanische ventilatie. Stimulering van de meest energiezuinige alternatieven heeft hier echter veelal betrekking op het stimuleren van duurzame energie en warmteterugwinning en hier bestaan inmiddels aparte regelingen voor. Daarnaast worden deze toepassingen gestimuleerd door diverse generieke instrumenten (EPA check, energielabel woningen, aanscherping EPC) en is er een overlap met het Programma Warmtepompen. Mede vanwege deze bestaande beleidsinzet is ervoor gekozen de toestellen voor verwarming/warmwater/ventilatie niet onder een slooppremieregeling onder te brengen.
4. Veelvuldig toegepast Om de stimulering effectief te laten zijn dient de regeling zich te beperken tot apparaten die tot de "gebruikelijke" huisraad behoren en dus breed toegepast worden. Apparaten zoals de elektrische patioheater, het aquarium, het waterbed, de pottenbakkersoven en de huissauna worden (vooralsnog) relatief weinig toegepast, waardoor een regeling uiteindelijk relatief weinig effect zal sorteren. Natuurlijk is het wel raadzaam de gebruikers van dergelijke apparaten te wijzen op het geassocieerde (vaak erg hoge) energieverbruik, maar dat valt niet onder de slooppremieregeling.
De apparaten die aan alle bovengenoemde voorwaarden voldoen zijn: •
vaatwasser (ca. 252 kWh/jr.)
17 December 2009
| 13
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
•
wasmachine (ca: 155 kWh/jr.)
•
wasdroger (ca. 331 kWh/jr.)
•
koelkast/koelvriescombinatie (ca. 260 kWh/jr.)
•
vrieskast/-kist (ca. 260 kWh/jr.)
4.1.2.2 Wat is de hoogte van de slooppremie per apparaat? Voor het bepalen van de hoogte van de slooppremie is het van belang om te weten bij welke terugverdientijd consumenten hun bestaande goed werkende apparaat zullen vervangen. Daarnaast is het aan te raden om de maatregel simpel te houden en een uniforme premie voor alle apparaten te hanteren.
De slooppremie zal kunnen liggen in de orde van 30 – 50 €/apparaat, zie Tabel 2. Bij een slooppremie van 40 € per apparaat hebben de meeste apparaten een simpele terugverdientijd lager dan 4 jaar ligt. Alleen de vaatwasser heeft een terugverdientijd die langer is dan de levensduur. Uit Blok (2007) 4 kan afgeleid worden dat een terugverdientijd van maximaal 4 jaar door ongeveer 50% van de consumenten geaccepteerd zal worden. Bij € 40 premie is de terugverdientijdtijd van wasmachines, koelkasten en vriezers rond de twee jaar. Hierbij kan men dus verwachten dat vrijwel alle consumenten met een oud apparaat over zullen stappen op een nieuw apparaat. De slooppremie zal voor vaatwassers minder effectief zijn. De effectiviteit, uitgedrukt als percentage van de markt dat een oud apparaat inlevert en het meeste zuinige terugkoopt is weergegeven in Tabel 2. Deze berekening is gebaseerd op kentallen. Het verdient aanbeveling om voor daadwerkelijke invoering een meer gedetailleerde analyse van de markt en consumentenpreferenties uit te voeren om het precieze niveau van de slooppremie vast te stellen.
4
Blok K., Introduction to energy analysis, Techne Press, Amsterdam, 2007, pp 256
14 EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
Tabel 2: Berekening simpele terugverdientijden bij verschillende slooppremie niveaus en aangenomen effectiviteiten voor marktaandeel. * Vaatwasser Meerkosten meest
Wasmachine
Wasdroger
Koelkast
Vriezer
600
150
280
165
150
34
47
56
56
55
16
2
4
2
2
10%
90%
40%
90%
90%
energiezuinig apparaat Energie- en waterkosten besparing Simpele terugverdientijd bij 40 € premie (jaren) Aangenomen marktaandeel meest energiezuinige apparaat bij een slooppremie van 40 € (% van de markt) *
Aannames prijzen VHK (2009), persoonlijke communicatie M. van Elburg, november 2009. Hierbij is de meer-
orijs het verschil tussen een meest zuinig apparaat en een gemiddeld zuinig apparaat.
17 December 2009
| 15
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
4.1.3 Voorstel implementatie slooppremieregeling Voor een goede implementatie is het aan te bevelen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de huidige praktijk. Momenteel kunnen oude apparaten worden ingeleverd bij de aanschaf van het nieuwe apparaat of wordt bij bezorging het oude apparaat retour genomen. Dit laatste zou bijvoorbeeld bij aanschaf via het internet een optie zijn. Voor het inleveren van het oude apparaat zou de consument een voucher moeten krijgen. Met deze voucher en de aankoopbon kan de consument de slooppremie aanvragen bij een daarvoor ingesteld overheidsloket 5. Bijvoorkeur zou de aanvraag per internet moeten gebeuren, door bijvoorbeeld de aankoopbon en de voucher te voorzien van unieke codes, die ingevoerd kunnen worden op een website. Tevens zou, om fraude te voorkomen, het te overwegen zijn om ook een link te maken met het sloopbedrijf. Die zou ook de code van het te slopen apparaat moeten invoeren op het moment dat het apparaat gesloopt is.
Fase 1 (jaar 1): De slooppremie wordt gelanceerd voor alle apparaten met een grote nationale media campagne. Er wordt gecommuniceerd hoe lang de regeling duurt en waarvoor de regeling is ingesteld. Daarnaast wordt de evaluatie- en monitoringsmethodiek opgesteld. Fase 2 (jaar 2- 6): De slooppremie wordt jaarlijks geëvalueerd. Mogelijk worden nieuwe premie niveaus vastgesteld en/of de lijst van apparaten aangepast. De nieuwe premies gelden voor een jaar. Het kan ook zijn dat na een jaar wordt besloten de regeling stop te zetten.
4.1.4 Kosten voor de sloopregeling
Voor de invoering van de slooppremieregeling zijn de volgende kosten te onderscheiden: •
De kosten voor de premie zelf.
•
Kosten voor de administratieve afhandeling
•
Kosten voor een publiekscampagne
•
Het monitoren en evalueren van de effectiviteit en opstellen nieuwe lijst en premieniveau
•
Kosten van de aanschaf van meer energiezuinige apparaten.
5
Hier wordt voor gekozen omdat het afhandelen door de detailhandel zelf, veel extra administratiekosten
vereist
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 17
Kosten voor de overheid Voor de overheid worden de kosten als volgt ingeschat (zie Tabel 3): •
Eenmalige kosten voor een grote publiekscampagne: € 1-2 miljoen. Dit zijn de kosten geschat op basis van een gemiddeld budget van postbus 51.
•
Per jaar kosten voor kleine campagne wat nu de lijst van apparaten zijn en de bijbehorende premie. De premie stellen we voorlopig op 40 € per apparaat. De totale kosten staan samengevat in Tabel 3.
•
Continue kosten van de premie zelf en de administratieve afhandeling van de vouchers, geschat op 4 € per apparaat. Dit is geschat op basis van de kosten van de EPR en de aanname dat het bij de slooppremieregeling veel efficiënter kan middels vouchers. De totale kosten staan samengevat in Tabel 3.
•
Per jaar kosten voor de evaluatie en het opstellen van nieuwe premie niveaus: € 100 k
Tabel 3: Inschatten kosten slooppremieregeling per apparaat aannemen dat de premie € 40 euro is en dat de slooppremie voor koelkasten, wasmachines en vriezers slechts 2 jaar bestaat en voor de rest 5 jaar Totale verkoop aantallen apparaten (*mln.)
Totale aantallen voor de premieregeling
Totale kosten van de premie (40 €/apparaat)
Totale administratieve kosten (4€/apparaat)
Totale jaarlijksekosten (in M€)
2010
1,61
1,11
44,4
0,3
44,7
2011
1,68
1,15
46.0
4,6
50,6
Totaal
3,29
2,26
90,43
4,88
95,31
(*mln.)
Kosten voor de consument We kunnen er vanuit gaan dat de kosten voor de consument niet bestaan aangezien de consument zelf de overweging maakt.
4.1.5 Verwacht effect
Referentiesituatie Voor de berekening van het effect van de slooppremie is uitgegaan van een referentiesituatie, waarin de (mogelijk en/of verwachtte) effecten van EU Ecodesign-beleid en Energielabel-beleid zijn meegenomen.
18
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
Vooral bij wasmachines en koelkasten/vriezers houdt dit in dat in het referentiescenario al een aanzienlijke groei in A+/++ gelabelde apparaten is aangenomen.
Het effect van de slooppremie Voorgaande paragrafen beschreven de mogelijke participatiegraad van consumenten. Deze varieert van "zeer laag" (10% bij vaatwassers) tot "zeer hoog" (90% bij koelkasten/vriezers en wasmachines. Deze participatie is vertaald naar een percentage van de aangekochte toestellen die: 1) zuiniger zijn dan gemiddeld; 2) een deel van het verouderde park versneld doen afvloeien. Beide effecten zijn in de berekening meegenomen. Tabel 4: Overzicht van besparingen door slooppremieregeling. Effect (PJprimair/jaar) Apparaat jaar 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Vaatwassers Wasmachines Wasdrogers Koelkasten Vriezers sloopsloopsloopsloopsloopref. ref. ref. ref. ref. premie premie premie premie premie
allen opgeteld sloopref. effect premie
8.3
8.2
14.6
14.2
12.6
12.3
24.5
22.9
11.1
10.4
71.1
68
3.1
8.3
8.2
14.5
14.1
12.7
12.2
24.0
22.1
10.8
9.8
70.3
66.4
3.9
8.3
8.3
14.5
14.1
12.7
12.1
23.3
21.4
10.6
9.6
69.4
65.5
3.9
8.4
8.4
14.5
14.1
12.6
12.0
22.6
20.8
10.3
9.5
68.4
64.8
3.6
8.6
8.5
14.6
14.2
12.5
12.0
21.9
20.3
10.1
9.4
67.7
64.4
3.3
8.7
8.7
14.6
14.3
12.4
11.9
21.2
19.9
9.9
9.3
66.8
64.1
2.7
8.9
8.9
14.6
14.4
12.3
11.8
20.6
19.5
9.7
9.2
66.1
63.8
2.3
9.1
9.0
14.7
14.4
12.2
11.8
20.0
19.2
9.5
9.2
65.5
63.6
1.9
9.2
9.2
14.7
14.5
12.1
11.7
19.5
18.9
9.4
9.1
64.9
63.4
1.5
9.4
9.3
14.7
14.5
12.0
11.7
19.1
18.6
9.3
9.1
64.5
63.2
1.3
9.5
9.5
14.7
14.5
11.9
11.6
18.7
18.2
9.2
9.0
64
62.8
1.2
9.6
9.6
14.6
14.4
11.9
11.6
18.4
17.9
9.1
8.9
63.6
62.4
1.2
9.7
9.6
14.6
14.3
11.8
11.5
18.0
17.5
8.9
8.8
63
61.7
1.3
9.7
9.7
14.6
14.1
11.7
11.5
17.5
17.0
8.8
8.7
62.3
61
1.3
9.8
9.7
14.6
14.1
11.7
11.4
17.1
16.6
8.7
8.6
61.9
60.4
1.5
9.8
9.8
14.5
14.2
11.6
11.5
16.8
16.1
8.6
8.5
61.3
60.1
1.2
9.8
9.8
14.5
14.3
11.6
11.5
16.4
15.6
8.5
8.3
60.8
59.5
1.3
9.9
9.8
14.5
14.4
11.6
11.5
16.1
15.2
8.4
8.2
60.5
59.1
1.4
9.9
9.8
14.5
14.5
11.6
11.5
15.8
15.2
8.4
8.1
60.2
59.1
1.1
9.8
9.8
14.5
14.5
11.5
11.5
15.5
15.1
8.3
8.0
59.6
58.9
0.7
9.8
9.8
14.5
14.5
11.5
11.5
15.3
15.1
8.3
8.0
59.4
58.9
0.5
Het versneld verwijderen van verouderde apparaten heeft slechts een tijdelijk effect: Op een gegeven moment is de aanwezigheid van verouderde apparaten in het park
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 19
zozeer geslonken dat het besparende effect niet significant meer is. De normale afvloeiing van apparaten gaat immers onverminderd door. In het algemeen kan men stellen dat een groter deel van de besparingen op korte termijn behaald zijn door de versnelde afvloeiing van verouderde apparaten en dat een groter deel van de effecten op langere termijn behaald worden door de verschuiving van de aangekochte apparaten richting de meer zuinigere variant.
4.1.6 Kosteneffectiviteit en free-riders De kosteneffectiviteit is bepaald op basis van de jaarlijkse kosten en de eenmalige kosten verdisconteerd over de levensduur van een gemiddeld apparaat (13 jaar) met een rentevoet van 4%. De totale kosten zijn M€ 164,5. Het effect over de levensduur van de apparaten (in 2025) is 35 PJprim. De kosteneffectiviteit over de levensduur van de apparaten (in 2025) is 2,9 €/GJ of 42 €/ton CO2vermeden. Wanneer er alleen gekozen worden voor een slooppremieregeling voor koelkasten en vriezers voor 1 jaar wordt de effectiviteit 1,5 PJprim /j met een kosteneffectiviteit over de levensduur van de apparaten (in 2025) van 4,7 €/GJ of 68 €/tCO2vermeden.
Met behulp van de bovenstaande berekeningen kunnen de hoeveelheid free-riders worden gekwantificeerd. Kosten voor free-riders binnen de slooppremieregeling zijn de kosten voor de hoeveelheid apparaten aangeschaft in een hogere labelklasse bij de slooppremie alsook bij het referentiescenario. Dit zijn er 1.9 miljoen voor een slooppremieregeling van 2 jaar. Deze kosten de overheid 83 M€ aan slooppremie en administratiekosten.
4.1.7 Belemmeringen De regeling zou bij het ontwerp rekening moeten houden met de onderstaande punten: •
Onbedoeld subsidiëren van free-riders (mensen die toch al van plan waren een nieuw apparaat te kopen). Dit is niet geheel te voorkomen maar door het premieniveau gunstig te kiezen en de regeling niet lang door de laten lopen kan dit zoveel mogelijk worden beperkt.
•
Fraude door de consument, door het inleveren van apparaten die al lang niet meer in gebruik zijn of zelfs kapot zijn. Dit is zoveel mogelijk te verhelpen door te laten controleren of de apparaten zelf nog wel werkzaam zijn.
•
Fraude door de winkelier die gratis voucher verstrekt zonder dat daadwerkelijk een apparaat is ingeleverd. Dit is deels te verhelpen door steekproefsgewijs te controleren en om het totaal aantal ingeleverde apparaten te vergelijken met aantal verstrekte vouchers. Daarnaast zou je kunnen overwegen om een extra goedkeuring van een sloopbedrijf te kunnen introduceren. Wij verwachten dat dit echter veel extra kosten met zich meebrengt.
20
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
•
Sommige apparaten worden geleverd als inbouwapparaat. Dit is voornamelijk het geval bij vaatwassers. Deze zullen minder makkelijk mee kunnen meedoen in de slooppremieregeling.
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 21
4.2
Euro-labelling
Korte omschrijving: Verplichtstelling van een visueel Eurolabel (sticker, label) bij verkoop van huishoudelijke apparaten. Het label informeert de consument over de (jaarlijkse) gebruikskosten van het elektrische apparaat, met als doel de aankoop van energiezuinige producten te bevorderen en het stimuleren van de productie van meer energie zuinige producten Welke apparaten: Vaatwassers, koelkasten, vriezers, wasmachines, wasdrogers, televisies, laptops, monitors, desktops Benodigd budget: Het totale budget is ongeveer € 1 – 2 mln. om op te starten en vervolgens zo’n € 0.7 mln. per jaar Belemmeringen: Een mogelijke belemmering voor euro-labelling is het groeiend aandeel internet verkopen. Het is sterk aan te bevelen om ook euro-labelling op de grootste vergelijkingssite te plaatsen en deze bij het convenant te betrekken. Verwachtte effect: De jaarlijkse besparing is ingeschat op 0,6 PJprim in 2020 en 2030 met een gemiddelde kosteneffectiviteit van 0.6 €/GJ Mogelijke ingangsdatum: Halverwege 2010
4.2.1 Achtergrond van de maatregel Op dit moment bestaat er in Europa een energie-labellingsysteem voor witgoed (wasmachines, drogers, koelkasten en vaatwassers), lampen, ovens en airconditioning units. Dit energielabel is een aantal jaren een succesvol instrument geweest, maar door voortschrijdende technologische ontwikkelingen is de informatieve waarde ervan in veel gevallen achterhaald. Tegenwoordig valt bijvoorbeeld meer dan 95% van de wasmachines onder het A-label. Hierdoor is het onderscheid tussen de apparaten onderling niet meer duidelijk, terwijl er wel degelijk verschillen zijn in energieverbruik.
Deels in antwoord op dit gebrek heeft elektronicawinkel BCC samen met Milieu Centraal het Eurolabel ontwikkeld: een label dat voor huishoudens inzichtelijk maakt wat de gemiddelde energiekosten van een apparaat per jaar zullen zijn. Milieu Centraal heeft de formules ontwikkeld waarmee het verbruik wordt berekend, en een database opgezet om de labels up to date te houden. BCC heeft e-learning modules ontwikkeld om het winkelpersoneel op te leiden op het gebied van energieverbruik van de apparaten, en heeft per winkel speciale energieambassadeurs aangesteld die zo nodig extra informatie kunnen leveren aan klanten.
22
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
Euro-labelling is onderdeel van het BCC initiatief de Groene Stekker, waarbij duidelijk zichtbare stickers worden geplakt op energiezuinige apparaten in de winkels. De Eurolabelling geeft vervolgens verdere informatie aan klanten over de gebruikskosten van de apparaten. Brancheorganisatie Uneto-VNI heeft naar aanleiding van dit BCC initiatief subsidie ontvangen van het ministerie van VROM om verder onderzoek te doen naar de labelling van verbruikskosten van elektronische huishoudelijke apparaten. Dit met het doel dat het label landelijk ingevoerd kan worden.
De Nederlandse overheid kan het gebruik van deze labels en de training van winkelpersoneel stimuleren om consumenten beter te informeren over energiekosten met als gevolg de aanschaf van energiezuiniger apparaten dan ze anders gekocht zouden hebben.
Euro-labelling heeft als doel het bevorderen van de aankoop van energiezuinige producten door het inzichtelijk maken van de bespaarde kosten bij een zuiniger product. Een eventueel nevendoel is mogelijk: het stimuleren van de productie van meer energie zuinige producten.
Dat deze transparantie nodig is blijkt uit een onderzoek uitgevoerd in maart 2008 door MarketResponse: Nederlanders hebben geringe kennis over huishoudelijk energieverbruik, maar tegelijkertijd wil meer dan 80% graag een bijdrage leveren aan een beter klimaat. Meer informatie en advies, zoals Euro-labelling, zou hier zeker een welkome aanvulling zijn
4.2.2 Uitwerking programma
4.2.2.1 Voor welke apparaten geldt de Euro-labelling? Om te bepalen voor welke apparaten de Euro-labelling van toepassing zal zijn, volgen we de criteria van de Europese Commissie en sluiten we aan bij de groene stekker
Het betreffende apparaat moet: •
in groten getale verkocht/verhandeld worden
•
een significante impact op het milieu hebben
•
significant potentieel voor verbetering van energieverbruik hebben
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 23
Wij stellen voor om te starten met onderstaande lijst van apparaten, in een later stadium kan deze lijst eventueel uitgebreid worden 6:
•
vaatwassers
•
televisies
•
koelkasten
•
laptops
•
vriezers
•
monitors
•
wasmachines
•
desktops
•
wasdrogers
4.2.2.2 Beschrijving implementatie van Euro-labelling De Euro-labelling zal ingevoerd worden als vrijwillige afspraak / convenant met detailhandelaren – de Eurolabels moeten in de winkels op de apparaten aangebracht worden. De implementatie wordt in twee stappen verdeeld: Fase 0 – eerste voorbereidingen; afspraken maken met winkelketens, inclusief internet aanbieders en vergelijkingssites Fase 1 – opzetten eurolabel systeem: opzetten van database (en database management en onderhoud) met verbruikskosten van de verschillende apparaten, training van winkelmedewerkers Fase 2 - invoering: winkels brengen de stickers met Eurolabel op apparaten aan, internet winkels en vergelijkingssites tonen de Euro-labelling op internet Fase 0 - Eerste voorbereiding In deze eerste fase maakt de overheid afspraken met winkelketens en internet aanbieders. Hierbij wordt gestart met het netwerk binnen Uneto-VNI. Tot doel is dat 80 100% van de markt meedoet aan het programma, Fase 1 - opzetten eurolabel systeem Uneto-VNI is in opdracht van VROM al begonnen aan een onderzoek waarin wordt gekeken naar de labelling van de verbruikskosten van huishoudelijke apparaten. De database die Uneto-VNI in dit kader aan het opzetten is, dient uitgebreid en aangevuld te worden met gegevens voor alle verkrijgbare typen apparaten. Tevens wordt er een database management plan opgesteld om te zorgen dat nieuwe versies van apparaten er in opgenomen worden, de database en daardoor ook de Eurolabels up to date blijft. Ook moeten elke 5 jaar de criteria waaraan de apparaten moeten voldoen geëvalueerd en geactualiseerd worden: is de verkoop van bepaalde apparaten enorm gedaald dan is labelling wellicht niet meer nuttig, en er kunnen nieuwe apparaten op de markt komen die wel opgenomen dienen te worden.
6
Alle apparaten zitten nu al in het groene stekker programma va BCC
24
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
SenterNovem zal vanuit de overheid de database (laten) beheren en de kwaliteit ervan bewaken.
In deze fase moet ook het verkopend winkelpersoneel opgeleid worden om consumenten bij invoering van het label tekst, uitleg en advies te kunnen geven. Uneto-VNI kan hierbij als brancheorganisatie een rol spelen. Ook na invoering van het label is het van belang dat het personeel jaarlijks op de hoogte wordt gehouden van nieuwe ontwikkelingen. Dit kan eventueel door middel van e-learning. Fase 2 - invoering Winkels kunnen bij SenternNovem / Uneto-VNI aangeven welke apparaten zij verkopen en de desbetreffende labels aanvragen. Na het ontwikkelen van de Euro-labelling op basis van de database worden de labels (stickers) in de winkels op de betreffende apparaten aangebracht. Op vergelijkingssites op internet en internetwinkels worden de labels virtueel toegevoegd.
SenterNovem zal steekproefsgewijs moeten controleren of winkels de Euro-labelling hebben aangebracht en of de apparaten de juiste labels voeren.
4.2.3 Inschatting van de kosten voor Euro-labelling
Kosten voor de overheid De volgende kosten voor de overheid worden onderscheiden, aangenomen wordt dat het programma 10 jaar blijft bestaan: •
Eenmalige kosten voor het opstarten en het betrekken van de detailhandel bij het project, inclusief de internetverkopers: € 250.000
•
Eenmalige kosten voor het opzetten database energieverbruik apparaten: € 500.000 (Uneto-VNI, SenterNovem verantwoordelijk)
•
Eenmalig ontwikkelen eenduidige labelling: € 250.000 (verantwoordelijkheid SenterNovem)
•
Jaarlijkse kosten voor het management en up to date houden van de database: € 250.000 per jaar (verantwoordelijkheid SenterNovem). Aannemend dat dit zo’n 10 jaar gebeurd is dat € 2,5 mln.
•
Opleiding van verkopers: eenmalig € 900.000 7 bij introductie van Euro-labelling, daarna jaarlijks € 100.000 voor e-learning om te informeren over de laatste ontwikkelingen en het opleiden van nieuwe verkopers.
7
1 dag per verkoper á €300, maximaal 2 verkopers per winkel, ongeveer 1500 consumentenelektronica
winkels
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 25
•
Het opstellen en uitvoeren van een goede monitoring en evaluatie systematiek. Hiervoor zou jaarlijks € 50.000 moeten worden begroot.
Kosten voor de consument De consument heeft in deze zowel kosten als baten: energiezuinigere apparaten hebben vaak hogere aanschafkosten dan apparaten met hoger energieverbruik, maar de baten van een lagere energierekening zullen zich jaar na jaar laten gelden. De Eurolabelling maakt de energieverbruikkosten transparant, zodat consumenten een geïnformeerde keuze kan maken welke terugverdientijd voor hem acceptabel is. Op basis hiervan concluderen we dan ook dat Euro-labelling netto geen extra kosten voor de consument met zich meebrengt. 4.3
Verwacht effect
Het ingeschatte effect zal zijn dat na 10 jaar 20 – 70% van de markt een keuze maakt voor gemiddeld 1 label hoger dan zonder Euro-labelling. Voor de berekeningen nemen we aan dat 40% van de markt een energieklasse hoger kiest, aannemend dat: •
Euro-labelling alleen effectief is voor de aankoop van apparaten door consumenten, niet zozeer voor de productie van de apparaten zoals bij de introductie van de energielabels in de jaren 1990 het geval was;
•
De introductie van energie-labelling in de jaren 90 gezorgd heeft dat consumenten in 10 jaar tijd apparaten kopen die gemiddeld 2 labelklasses hoger waren, zie Figuur 2;
•
80% van de detailhandel meedoet met het euro-labelling programma
•
50% van de markt gevoelig is voor de kosten van energieverbruik bij de keuze voor een nieuw apparaat;
•
van deze 50% een klein deel voor het meest energiezuinige apparaat gaat;
•
van deze 50% een groot deel van de consumenten ook andere overwegingen heeft en slechts 1 labelklasse omhoog gaan in 10 jaar.
26
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
1999 1998
G F
1997
E
1996
D C
1995
B A
1994 1992 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Figuur 2: Effectiviteit van energielabelling – gemiddeld 3 klasses hoger in 7 - 10 jaar tijd Deze aannames hebben een jaarlijkse besparing van 0,6 PJprim in 2020 en 2030 tot gevolg, zoals is weergegeven in Tabel 5 voor witgoed en tv’s en computers (laptops, desktops en beeldschermen).
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 27
Tabel 5: Het energieverbruik van verschillende apparaten voor het referentiescenario en het eurolabel instrument. Voor tvs, beedschermen, laptops en desktops is alleen gekeken naar blokken van 5 jaar. Effect (PJprimair/jaar) Apparaat Vaatwassers
Wasmachines
Wasdrogers
jaar ref.
Eurolabel
ref.
Eurolabel
ref.
Eurolabel
Koelkasten Euro ref. label
Vriezers Euro ref. label
allen opgeteld ref.
Eurolabel
effect
2010
8.3
8.3
14.6
14.5
12.6
12.5
24.5
24.5
11.1
11.0
71.1
70.9
0.2
2011
8.3
8.3
14.5
14.5
12.7
12.5
24.0
23.9
10.8
10.8
70.3
70.0
0.3
2012
8.3
8.3
14.5
14.5
12.7
12.5
23.3
23.2
10.6
10.5
69.4
69.0
0.4
2013
8.4
8.4
14.5
14.5
12.6
12.4
22.6
22.5
10.3
10.3
68.4
68.0
0.4
2014
8.6
8.5
14.6
14.5
12.5
12.2
21.9
21.7
10.1
10.1
67.7
67.0
0.7
2015
8.7
8.7
14.6
14.5
12.4
12.1
21.2
21.0
9.9
9.8
66.8
66.1
0.7
2016
8.9
8.9
14.6
14.6
12.3
11.9
20.6
20.4
9.7
9.7
66.1
65.4
0.7
2017
9.1
9.0
14.7
14.6
12.2
11.8
20.0
19.8
9.5
9.5
65.5
64.7
0.8
2018
9.2
9.2
14.7
14.6
12.1
11.7
19.5
19.3
9.4
9.3
64.9
64.1
0.8
2019
9.4
9.3
14.7
14.6
12.0
11.5
19.1
18.9
9.3
9.2
64.5
63.6
0.9
2020
9.5
9.4
14.7
14.6
11.9
11.4
18.7
18.5
9.2
9.1
64.0
63.1
0.9
2021
9.6
9.5
14.6
14.6
11.9
11.3
18.4
18.1
9.1
9.0
63.6
62.6
1.0
2022
9.7
9.6
14.6
14.5
11.8
11.3
18.0
17.7
8.9
8.9
63.0
62.1
0.9
2023
9.7
9.7
14.6
14.5
11.7
11.2
17.5
17.3
8.8
8.8
62.3
61.6
0.7
2024
9.8
9.8
14.6
14.5
11.7
11.2
17.1
16.9
8.7
8.7
61.9
61.1
0.8
2025
9.8
9.8
14.5
14.5
11.6
11.2
16.8
16.6
8.6
8.5
61.3
60.6
0.7
2026
9.8
9.8
14.5
14.5
11.6
11.2
16.4
16.2
8.5
8.5
60.8
60.2
0.6
2027
9.9
9.8
14.5
14.5
11.6
11.2
16.1
15.9
8.4
8.4
60.5
59.9
0.6
2028
9.9
9.8
14.5
14.5
11.6
11.2
15.8
15.7
8.4
8.3
60.2
59.6
0.6
2029
9.8
9.8
14.5
14.5
11.5
11.2
15.5
15.5
8.3
8.3
59.6
59.3
0.3
2030
9.8
9.8
14.5
14.5
11.5
11.2
15.3
15.2
8.3
8.2
59.4
59.0
0.4
Effect (PJprimair/jaar) Apparaat TV jaar ref.
beedlscherm Eurolabel
ref.
Eurolabel
laptops ref.
desktop Eurolabel
ref.
allen opgeteld Eurolabel
ref.
Eurolabel
effect
2010
16.6
15.5
1.8
1.8
1.0
1.0
3.1
3.0
22.5
21.3
1.2
2015
17.9
16.4
0.9
0.8
0.8
0.7
2.3
2.0
21.9
20.0
1.9
2020
15.9
15.0
0.4
0.4
0.6
0.6
1.6
1.4
18.5
17.4
1.1
2025
15.8
15.5
0.4
0.3
0.7
0.7
1.5
1.3
18.4
17.7
0.6
2030
15.2
14.8
0.3
0.3
0.8
0.7
1.3
1.2
17.6
16.9
0.6
4.3.1 Kosteneffectiviteit De totale kosten voor de eurolabelling zijn geschat op 0.6 M€ per jaar waarbij de eenmalige kosten verdisconteerd zijn over totale omvang van het programma (20 jaar)
28
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
met een rentevoet van 4%. De kosteneffectiviteit wordt dan berekend op 0.6 €/GJ of 8 €/tCO2.
4.3.2 Belemmeringen Een mogelijke belemmering voor euro-labelling is het groeiend aandeel internet verkopen. Het is sterk aan te bevelen om ook euro-labelling op de grootste vergelijkingssite te plaatsen en deze bij het convenant te betrekken. Echter, dit proces moet de invoering van de euro-labelling niet teveel vertragen. Mogelijk is het effectiever te starten met een kleinere groep en de effectiviteit te bewijzen alvorens het verder uit te breiden.
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 29
4.4
Markttransformatie programma Warmtepompen
Korte omschrijving: Het programma warmtepompen is een gecombineerd programma dat beoogd de implementatie van warmtepompen in de bestaande bouw te versnellen. Hierbij is een aanschafsubsidie, een vrijstelling van belasting, een leertraject en een campagne gecombineerd. Welke apparaten: (hybride) warmtepompen bestaande bouw Benodigd budget: € 650 mln. voor 7 jaar en 1300 tot 2030 Belemmeringen: Verdere onbalans tussen de gasprijs en de elektriciteitsprijs waardoor het gebruik van warmtepompen verder wordt ontmoedigd en de kosten voor compensatie oplopen. Verwachtte effect: De effectiviteit is ingeschat op 6 PJprim/j in 2020 en 27 PJprim/j in 2030. In 2030 is de kosteneffectiviteit over het gehele programma 6.5 €/GJ en €115/tCO2. Mogelijke ingangsdatum: In de loop van 2010 kan gestart worden
4.4.1 Achtergrond Warmtepompsystemen behoren tot de meest energie-efficiënte installaties om gebouwen en tapwater te verwarmen. Zij kunnen gezien worden als de opvolger van de HR ketel. Een standaard warmtepomp is een verwarmingstoestel waarmee warmte van een lage temperatuur (bijvoorbeeld grondwater of buitenlucht) wordt omgezet naar een hogere temperatuur om te gebruiken voor ruimteverwarming en warm tapwater. Hiervoor dient een relatief kleine hoeveelheid energie te worden toegevoerd aan de compressor van de warmtepomp. Om een zo hoog mogelijk rendement van de warmtepomp te verkrijgen wordt deze gecombineerd met een laag temperatuur verwarmingssysteem (bijvoorbeeld vloer-/wandverwarming). De standaard warmtepomp is daarom het best toepasbaar in nieuwe woningen en vooralsnog minder geschikt voor bestaande woningen.
30
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
Als opvolger van de HR ketel voor verwarming van een woning (en bereiding van warm tapwater) is naast de micro WKK installatie ook de hybride lucht/water warmtepomp (ook wel lucht/waterwarmtepomp genoemd) een kandidaat als energiebesparende technologie in de bestaande woningbouw.
Een lucht/water warmtepomp is een elektrisch aangedreven warmtepomp die buitenen/of ventilatielucht als bron gebruikt. In combinatie met een Hr-ketel of elektrische bijstook kan de lucht/water warmtepomp worden toegepast in bestaande woningen voor ruimteverwarming en bereiding van warm tapwater. De warmtepomp voorziet in eerste instantie in het gevraagde vermogen, de Hr-ketel of elektrische bijstook springt bij indien nodig. Door combinatie van een lucht/water warmtepomp met aardgas- of elektrische bijstook is het niet noodzakelijk een lage temperatuur verwarmingsysteem (LTV) in de woning te hebben. Ook in woningen met een hoog temperatuursysteem (standaard in veel bestaande woningen) kan de warmtepomp toegepast worden. Wel geldt dat de prestatie van het apparaat sterk verbetert in een lage temperatuursituatie, bijv. na na-isolatie van de woning en het niet vervangen van de oude radiatoren (die dan overgedimensioneerd zijn).
Het aantal verkochte hybride warmtepompen in bestaande woningen is tot nu toe beperkt. Vanaf september 2008 is er een subsidieregeling voor hybride warmtepompen in bestaande woningen. In april 2009 was het aantal aanvragen een kleine 100. Voor 2008 heeft deze regeling dus nog geen of nauwelijks effect gehad op de installatie van warmtepompen (CBS, 2009) 8. ECN verwacht dat eind 2009 circa 250 stuks zijn gesubsidieerd cq. geplaatst 9.
8
CBS, Duurzame energie in Nederland, Den Haag/Heerlen 2009. Beschikbaar op:
http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/9BD7922E-03BC-412E-92F3-EA13DFAD4FD1/0/2008c89pub.pdf 9
Persoonlijk communicatie M. Menkveld (ECN), november 2009
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 31
De warmtepomp verzorgt in het stookseizoen de basisverwarming van de woning. Het geleverde vermogen (typisch ca 1-4 kWth) is afhankelijk van de buitentemperatuur en de watertemperatuur in het afgiftesysteem. De lagere vermogens in de range zijn de systemen op binnenlucht (beperkt door het ventilatiedebiet), de hogere vermogens die op buitenlucht. De gecombineerde systemen die zowel op binnen- als buitenlucht werken vallen binnen deze range van ca 1-4 kWth. Het gemiddeld elektrisch vermogen van de warmtepomp varieert tussen de 0,2 (binnenlucht) en 1,5 kWe (buitenlucht). Als de warmtepomp niet de gevraagde verwarmingscapaciteit voor de woning kan leveren, wordt tevens de CV-ketel door de warmtepomp aangestuurd. De dekkingsgraad van de warmtepomp (deel van de warmtevraag dat door warmtepomp wordt geleverd) hangt af van diverse factoren waaronder: het type woning, het type hybride warmtepomp en de afgiftetemperatuur. Hoe lager de afgiftetemperatuur hoe hoger de dekkingsgraad. In het huidige Nederlandse klimaat en in een redelijk geïsoleerde woning zal de piekverbrander 10-30% van de tijd nodig zijn. Gemiddeld over een jaar zal er bij standaard gebruik in een redelijk tot goed geïsoleerde woning 20%-30% primaire energie bespaard worden ten opzichte van een nieuwe Hr-ketel (107% rendement).
4.4.2 Subsidie bepaling: Kosten en baten van een hybride warmtepomp
Kosten hybride warmtepomp in vergelijking met een Hr ketel Een gemiddelde hybride warmtepomp (inclusief Hr-ketel) kost €5,000-10.000 inclusief BTW en inclusief installatiekosten. SenterNovem (2009) schat de gemiddelde kosten in op. €7,000. Ter vergelijking: een nieuwe HR ketel kost ongeveer € 1,750. In de berekeningen gebruiken we als huidige kosten voor de warmtepomp € 7,000,- en voor de HR ketel 1,750 €. Voor hybride warmtepompen tot en met 2 kWth is er een subsidie van 500 euro per kWth beschikbaar in het subsidieprogramma Duurzame Warmte (looptijd t/m december 2011). In totaal kunnen in het programma in vier jaar ca. 7000 hybride warmtepompen worden gesubsidieerd. Uit Weiss (2009) 10 blijkt dat tussen 1988 en 2006 de kosten van HR-ketels met 50% gedaald zijn, ofwel gemiddeld 4% per jaar. Men kan verwachten dat de HR ketel op dit moment niet meer zoveel daalt aangezien met al verder is het leertraject. Voor de Hrketel nemen we aan dat de kosten met 2% per jaar dalen en 1750 € bedragen vanaf 2010.
De vergelijking van de introductie van de Hr-ketel in Nederland met die van de hybride warmtepomp is interessant maar kan niet één op één gemaakt worden. Toch is het aannemelijk te veronderstellen dat de kosten van een hybride warmtepomp door
10
Weiss M., Learning in Carbon Accounting and Energy Efficiency, PhD Thesis, Utrecht University, December
2009, pp 262.
32
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
technische ontwikkelingen en leereffecten jaarlijks gemiddeld met 5% zullen dalen, waarbij de daling in het begin (fase 1, zie volgende sectie) sneller gaat (we nemen aan 10%), daarna (fase 2) 5% en later (fase 3) 3%. Deze aannames zijn losjes gebaseerd op een mogelijke leercurve. Aannames over leercoëfficiënten van vergelijkbare technologieën laten zien dat ook sterkere reducties van 20% per jaar ook mogelijk zouden kunnen zijn.
Baten hyrbide warmtepomp in vergelijking met een HR ketel SenterNovem (2009) 11 schat de besparing in energiekosten door het toepassen van een hybride warmtepomp op € 257 per jaar. Echter, de kostenbesparing hangt sterk af van de verhouding tussen de elektriciteitsprijs en de aardgasprijs aangezien er aardgas wordt bespaard, maar meer elektriciteit wordt verbruikt. In Figuur 3 is te zien dat gasprijzen in het derde kwartaal van 2009 met 22% zijn gedaald ten opzichte van het 2de kwartaal. Elektriciteitsprijzen in 1ste kwartaal 2009 met 23% gestegen ten opzichte van 4de kwartaal 2008. Voor de effectiviteit van warmtepompen is de balans tussen de gas en de elektriciteitprijs van groot belang.
1000 900 800 700 600 500 Aardgas (EUR/1000 m3) - 500 m3 Aardgas (EUR/1000 m3) - 2000 m3 Elektriciteit (EUR/1000 kWh) - 2000 kWh Elektriciteit (EUR/1000 kWh) - 3000 kWh
400 300 200 100
20 03 20 1e 03 Q 20 2e 03 Q 20 3e 03 Q 20 4e 04 Q 20 1e 04 Q 20 2e 04 Q 20 3e 04 Q 20 4e 05 Q 20 1e 05 Q 20 2e 05 Q 20 3e 05 Q 20 4e 06 Q 20 1e 06 Q 20 2e 06 Q 20 3e 06 Q 20 4e 07 Q 20 1e 07 Q 20 2e 07 Q 20 3e 07 Q 20 4e 08 Q 20 1e 08 Q 20 2e 08 Q 20 3e 08 Q 20 4e 09 Q 20 1e 09 Q 20 2e 09 Q 3e Q
0
Figuur 3: Aardgas en elektriciteitsprijzen voor huishoudens (CBS statline, 2009)
11
SenterNovem, Factsheet Duurzame Warmte, Utrecht, 2009. Beschikbaar op:
http://www.senternovem.nl/mmfiles/Factsheet%20Duurzame%20warmte%20warmtepomp_tcm24283819.pdf
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 33
We hebben een berekening gedaan met behulp van een model voor hybride warmtepompen (Ecofys, 2009) 12 met de laatste energieprijzen (aardgas 0,515 €/m3 en elektriciteit 0,264 €/kWh). De bespaarde energiekosten hangen sterk af van het type woning en type warmtepomp en variëren van -300 tot 50 €/jaar. Het gemiddelde betreft -50 €/jaar. Dit betekent dat een warmtepomp 50 € extra kost aan energiekosten in vergelijking met een Hr-ketel. Als echter de aardgasprijzen van het 2de kwartaal 2009 gebruikt worden (0,667 EUR/m3) dan bedraagt de gemiddelde besparing 50 € per jaar waarbij deze varieert tussen -108 en 175 €.
Extra compensatie voor energieheffing op elektriciteit Bovenstaande rekenvoorbeeld laat zien dat de kostenbesparingen sterk afhangen van de energieprijzen en dat met de huidige prijzen de situatie voor de warmtepomp ongunstig uitvalt. Door de recente aanpassingen in de energieheffing is een benadeling van elektrische warmtepompen ontstaan. Dit is sterk van belang bij het vinden van een subsidieschema voor het stimuleren van de warmtepomp. We gaan er vanuit dat hiervoor gecompenseerd wordt. Het is bijvoorbeeld een mogelijkheid om voor het elektriciteitsgebruik van de warmtepomp een vrijstelling van de belasting op elektriciteit te geven, gelijk aan 0,1085 €/kWh in 2009. De elektriciteitsprijs daalt dan naar 0,16 €/kWh. Als we dit getal gebruiken in het rekenvoorbeeld komen de kostenbesparingen uit op 24 tot 300 €/jaar, met een gemiddelde van 114 €/jaar besparing.
4.4.3 Overige onderdelen buiten subsidie Om het gebruik van hybride warmtepompen te stimuleren is subsidie alleen echter niet voldoende. Het is een nog onbekende technologie, zowel bij consumenten als installateurs. Als er sterk ingezet zal worden op warmtepompen is een beleid naar analogie van de introductie van de HR ketel in Nederland in de jaren ’80 en ’90 een mogelijkheid. Na de introductie in 1981 was het marktaandeel in 1987 nog slechts 8%, mede door hoge kosten, lage gasprijzen, gebrek aan training bij installateurs, en incrementele verbeteringen aan de (minder efficiënte) Vr-ketel. Vanaf 1996 echter was het de dominante technologie en vanaf 2000 is het marktaandeel van de Hr-ketel meer dan 80%. Deze groei is deels te danken aan een aangepast subsidieprogramma in 1990 13 en de dalende kosten in productie, installatie en onderhoud van HR-ketels. Voor warmtepompen is het van belang dat: •
12
er nagedacht wordt over andere regelgeving na afloop van de subsidie.
Harmsen R., P. van Breevoort, W. Planje, E-J Bakker, P. Wagener, Ecofys, TNO, ECN, BDH,
Energiebesparing en CO2 reductieoptentieel hybride lucht/water warmtepomp in de bestaande bouw, Utrecht, januari 2009 13
van 1981 tot 1985 was het 250 gulden per ketel, wat ongeveer 30% van de additionele kosten dekte. In
1990 werd het 350 gulden per ketel, maar dit werd in 1993 stopgezet in verband met financieringsproblemen. Van 1994 tot 2002 liep er een programma waar 100 gulden subsidie werd uitgekeerd.
34
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
•
er goede opleidingen komen voor installateurs
•
er aandacht wordt besteed aan het stimuleren van de leercurve en dus dat woningbouwcorporaties gestimuleerd worden om de warmtepompen toe te passen binnen het “meer met minder” convenant
4.4.3.1 Beschrijving programma hybride warmtepompen in bestaande bouw Hieronder beschrijven wij een mogelijk 12 jaar durend programma met als doel hybride warmtepompen in de bestaande bouw een groot marktaandeel te geven. Het doel van het programma is de penetratie van warmtepompen in bestaande woningen tot met 2021 een stimulans te geven, waarna ze na 2021 verwacht worden commercieel te zijn en geen subsidie meer nodig te hebben. In het programma wordt gestreefd om het aandeel van warmtepompen in de vervangingsmarkt te vergroten van vrijwel nihil in 2008 naar 50% in 2021. Figuur 4 geeft een overzicht van de verkoop van warmtepompen als aandeel in de vervangingsmarkt en absolute getallen (verkoop per jaar) voor de verschillende fases.
250
200
150 % van vervangingsmarkt Absolute aantallen (* 1000) 100
50
0 2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
0 Fase 1
Fase 2
Fase 3
Figuur 4 Overzicht van penetratie van warmtepompen in periode 2010-2021
De voorgestelde subsidie bestaat uit • • •
Verlaging van Btw-tarief op aanschaf warmtepomp (6% in plaats van 19%) Vrijstelling van belasting op elektriciteitsverbruik warmtepomp (0.1085 EUR/kWh), of een extra heffing op gasverbruik. Subsidie bij aanschaf. Deze subsidie is gebaseerd op het realiseren van een terugverdientijd van 9 jaar in fase 1 van 5 jaar in fase 2 en van 4 jaar in fase 3. De subsidie wordt gemaximaliseerd op € 100 mln.
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 35
Ook andere combinaties zijn mogelijk. De subsidie niveau buiten de vrijstelling van de energieheffing van € 164 per jaar is weergegeven in Tabel 6. De verschillende fases worden hieronder beschreven. Tabel 6 Subsidiebedrag per warmtepomp bij de aanschaf. Daarnaast is er nog een vrijstelling van de energieheffing van 164 € per jaar 2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2871
2871
2871
2871
1950
1950
1950
2
11
20
29
38
47
75
6
32
58
84
75
92
146
Totale subsidie bij aanschaf warmtepomp Absolute aantallen (* 1000) Subsidie (mln EUR per jaar)
Fase 1: Introductie hybride warmtepompen bij grootschalige renovatieprojecten en early adopters Doel: ervaring opdoen en kostenreductie door leren; marktpenetratie (bestaande bouw, dus vervangingsmarkt) groeit tot 3%. Duur: 4 jaar (2010- 2013) Opmerking: Het absolute aantal warmtepompen dat in deze fase wordt geïnstalleerd is 30,000. Dit komt overeen met ca. 1000-1500 projecten (bij 30-50 woningen per project 14).
Het in te zetten beleid in fase 1 concentreert zich op: •
De stimulering van warmtepompen kan vorm krijgen onder convenant met de woningbouwcorporaties. Hiervoor is het belangrijk dat hybride warmtepompen vallen onder het woningwaarderingstelsel. Hiervoor is opname binnen EPB een eerste vereiste. Invoering in het woningwaarderinsgstelsel kan binnen 0.5 – 1 jaar.
•
Het installeren van een vrijwaring van de energieheffing voor het elektriciteitsgebruik van de warmtepomp.
•
Subsidie. De hoogte van de subsidie wordt dusdanig gezet dat de terugverdientijd van de warmtepomp op ongeveer 7 jaar ligt 15. Daarnaast wordt er vanuit gegaan dat de warmtepomp sneller in prijs daalt dan de HR ketel (10% per jaar ten opzichte van 2% per jaar). Het subsidiebedrag ligt dan op 3100 €.
•
Start met opleiding van installateurs. Ongeveer 10% van de installateurs volgt een vier tot vijf daagse opleiding. Installateurs beïnvloeden het keuzeproces van
14
Aannemen dat het per complex of straat gebeurd, dit is het meest efficient. Dit zijn dus geen
demonstratieprojecten. 15
Dit kan mogelijk nog wat verder opgerekt worden naar bijvoorbeeld 9 jaar
36
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
de consument in hoge mate. De opleiding gaat in op de verschillende type hybride warmtepompen en de mogelijkheden voor installatie. Een deel van de opleiding gaat over de meest optimale configuratie per woningtype met betrekking tot energiebesparing. Ook de combinatie van hybride warmtepomp en na-isolatie komt aan bod. •
Start overheidscampagne. Er wordt een overheidscampagne gelanceerd die tot doel heeft de doelgroep van woningbouwcorporaties te bereiken en te informeren en interesseren. Dit wordt gedaan door bijvoorbeeld informatiemiddagen te organiseren voor woningbouwcorporaties. .
•
Overheidscampagne gericht op eindafnemers (early adopters). Door middel van artikelen in kranten en informatiebijeenkomsten over het subsidieprogramma kunnen early adopters geïnformeerd worden over de voordelen van het aanschaffen van een hybride warmtepomp.
Fase 2: Actieve introductie hybride warmtepompen bij gewone particulieren Doel: verdere ervaring opdoen en warmtepomp ook introduceren bij gewone particulieren om verdere kostenreductie te bewerkstelligen. Duur: 4 jaar, start na fase 1 (2014-2017) Opmerking: het gaat om een aandeel van de hybride warmtepomp van 12% van de markt aan het einde van Fase 2. Dus 12% van de ketels die vervangen worden vervangen door een hybride warmtepomp. Dit gaat om een totaal aantal warmtepompen in fase 2 van 123.000. Beleid: •
Subsidie. De hoogte van de subsidie wordt dusdanig gezet dat de terugverdientijd van de warmtepomp op ongeveer 5 jaar ligt. Daarnaast wordt er vanuit gegaan dat de warmtepomp sneller in prijs daalt dan de HR ketel (5% per jaar ten opzichte van 2% per jaar). Het subsidiebedrag ligt dan op € 1950.
•
Verder uitrollen opleiding van installateurs. Aan het einde van de fase hebben alle installateurs een cursus van 4 – 5 dagen gevolgd.
•
Uitbreiding overheidscampagne gericht op eindafnemers.
Fase 3: Introductie van hybride warmtepompen op grotere schaal Doel: grootschalige inzet en kosten en energiereductie. Duur: 4 jaar, start na fase 2 Opmerking: het gaat om ongeveer 50% van de vervangingsmarkt aan het einde van Fase 3. Dus 50% van de ketel die vervangen worden betreft een hybride warmtepomp aan. Dit gaat om een totaal aantal warmtepompen in fase 2 van 510.000. Beleid:
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 37
•
De hoogte van de subsidie wordt dusdanig gezet dat de terugverdientijd van de warmtepomp op ongeveer 4 jaar ligt. Daarnaast wordt er vanuit gegaan dat de warmtepomp iets sneller in prijs daalt dan de HR ketel (3% per jaar ten opzichte van 2% per jaar). Het subsidiebedrag ligt dan op €1600. Er wordt subsidie verstrekt tot een maximale hoogte van € 100 miljoen.
•
Als het maximale subsidie niveau is bereikt wordt verder regelgeving geïntroduceerd zoals verplichte labeltoename bij aanschaf van een nieuw huis.
•
Overheidscampagne massamedia
4.4.4 Beschrijving en kwantificeren van de kosten van implementatie
De kosten voor de overheid bestaan uit: •
Subsidie voor aanschaf warmtepomp, zie Tabel 6, totaal voor een 7 jaar is dit rond de € 400 mln.
•
Een vrijstelling belasting op elektriciteitsverbruik warmtepomp, aannemend dat deze voor de volledige 15 jaar worden gegarandeerd is € 900 mln.
•
Een opleiding voor de installateurs van 4 -5 dagen 16. Dit wordt geschat op ongeveer € 1 mln. 17
•
Bewustwordingscampagnes gericht op de niche zoals woningbouwcorporaties en later ook voor consumenten. Deze kosten worden geschat op 2 € mln.
•
Een continu pakket aan monitoring en evaluatie. De kosten hiervoor worden geschat op € 1 mln.
Het belangrijkste deel van de kosten bestaan uit de subsidie voor de aanschaf van warmtepompen (zie Tabel 6) en vrijstelling energiebelasting. Daarna is dan dus extra regelgeving nodig en moet de subsidie stopgezet worden.
4.4.5 Effectiviteit Toelichting
16
Bron: Persoonlijke communicatie Peter Wagener, voorzitter smart hybrid foundation. November 2009
17
Aannemend dat er ca. 2000 installatiebedrijven zijn met meer dan 8 werknemers waarvan 90% deel zal
nemen aan de cursus met gemiddeld 2 personen, Verder wordt er aangenomen dat er 30 installateurs per cursus deelnemen. Dit komt neer op 480 - 600 cursusdagen (met een cursusduur van 4-5 dagen). De gemiddelde kosten per cursusdag worden geschat op 2000 EUR.
38
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
De beoordeling van de effectiviteit van het programma warmtepompen is gebaseerd op twee referentiescenario's. Business as Usual (BAU) scenario De eerste referentie is het "BAU" (Business-as-Usual) scenario en dit beschrijft het energieverbruik van individueel verwarmde woningen met inachtneming van het vastgestelde en voorgenomen beleid van de Nederlandse overheid. Hieronder vallen o.m. de subsidieregeling voor toepassing van microwarmtekracht (de HRe-ketel met Stirling motor), duurzame warmte, zonne-energie en glas-isolatie. Allesbepalend voor de berekening van de energievraag zijn natuurlijk de inschattingen voor het ketelpark. Hier is in het BAU een balans gezocht tussen enerzijds de beperkte looptijd van subsidieregelingen (de HRe subsidie stopt als er 10.000 toestellen zijn geïnstalleerd, het BAU scenario neemt aan dat daarna de verkoop ervan afneemt) en anderzijds de aanscherping van onder andere de energieprestatienormen voor nieuwe woningen (EPC gaat naar 0,6 en 0,4). Omdat verschillende onderzoeken (o.a. door WE en DGMR) aantonen dat de EPC=0,4 woning met de laagste realisatiekosten nog steeds toepassing van een HR-ketel toestaat, is aangenomen dat de verkoop van de alternatieven (de warmtepompen, zonneboilers en HRe-ketels, etc.) nog geen grote vlucht zal nemen. Uiteindelijk wordt verwacht dat uitgaande van de heersende trends zo'n 10% van de verkoop in 2030 deze alternatieve verwarmingstoestellen betreffen (in 2010 is het nog zo'n 2,5% van de totale markt). EU referentie scenario De tweede referentie is het "EU referentie" scenario en dit beschrijft het energieverbruik indien zowel het Nationale beleid en het verwachtte EU beleid gestalte krijgen. Hierin is een grote invloed toegekend aan het nog in te voeren energielabel voor verwarmingstoestellen, waarmee alle bekende toestelvarianten in één oogopslag met elkaar te vergelijken zijn. Meer dan in het BAU-scenario wordt verwacht dat de verkoop van deze alternatieve verwarmingstoestellen toeneemt ten koste van de bekende Hrketel. Uiteindelijk wordt verwacht dat in 2030 zo'n 22% van de verkoop deze alternatieve verwarmingstoestellen betreffen. Dankzij de toepassing van deze meer energiezuinige toestellen, wordt in 2020 al 1,8 PJ/jaar bespaard ten opzicht van het BAU scenario. Voor de berekening van de verwachtte besparingen van het programma warmtepompen zijn twee varianten opgesteld, die beide bovengenoemde referenties als basis genomen. BAU + programma warmtepompen De eerste variant van het programma warmtepompen is toegepast op de BAU referentie en wordt het "BAU+progr.WP" scenario genoemd. Hierin is alleen de verkoop van hybride warmtepompen veronderstelt zoals elders reeds aangeven. De andere toestellen (elektrische warmtepomp met bodemwarmte, HRe-ketel, gas-warmtepomp) zijn qua verkoopaantallen gelijk gehouden aan het BAU-scenario.
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 39
De besparing van dit "BAU+progr.WP"-scenario ten opzichte van het BAU bedraagt circa 8 PJ/jaar in 2020. Indien dit scenario wordt vergeleken met het EU referentiescenario is de besparing in 2020 slechts 6 PJ. EU referentie + programma warmtepompen De tweede variant van het programma warmtepompen is toegepast op het EUreferentie scenario en wordt "EU ref.+progr.WP" genoemd. Hierin is de verkoop van hybride warmtepompen (zoals elders reeds aangeven) gecombineerd met de hogere verkoopaantallen voor de overige alternatieve verwarmingstoestellen (gelijk gehouden aan het EU ref. scenario). De besparing van dit "EU ref.+progr.WP"-scenario ten opzichte van het BAU bedraagt circa 23 PJ/jaar in 2020. Indien dit scenario wordt vergeleken met het meer vooruitstrevende EU referentie-scenario is de besparing in 2020 minder hoog en bedraagt met 21 PJ. Tabel 7 Overzicht van besparingen door programma warmtepompen. Verbruik (PJprimair/jaar) 2010
BAU
EU ref
BAU+ progr.WP.
EU ref. + progr.WP.
290
290
290
290
2015
274
273
272
264
2020
263
261
255
240
2025
258
254
238
224
2030
256
249
222
209
Besparingen (PJprimair/jaar)
besp. t.o.v BAU
besp. t.o.v BAU
besp. t.o.v EU ref.
2010
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
2015
0,5
1,5
1,0
10,0
9,5
2020
1,8
8,0
6,2
22,9
21,1
2025
4,2
20,4
16,3
34,2
30,0
2030
7,0
34,2
27,2
46,6
39,6
besp. t.o.v besp. t.o.v BAU EU ref.
4.4.6 Kosteneffectiviteit De totale kosten zijn 1300 M€ tot 2030 waarbij ook de vrijstelling van de energiebelasting over de levensduur van het apparaat is meegerekend. In 2030 is de kosteneffectiviteit over het gehele programma 6.5 €/GJ en €115/tCO2. Tot aan 2020 is de kosteneffectiviteit 34 €/GJ of €605/tCO2. Daarnaast kan er verwacht worden dat er nog een redelijke hoeveelheid free-riders zijn. Aangezien er binnen het EU referentie scenario al wordt aangenomen dat er wat hybride warmtepompen worden geplaatst in de bestaande bouw kan men er vanuit gaan dat er wel free-riders zullen zijn. Een schatting van de kosten van free-riders is 235 M€.
40
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
4.4.7 Belemmeringen Zoals eerder genoemd, is het gebrek aan balans tussen de elektriciteitsprijs en de gasprijs een mogelijke belemmering. Wanneer de elektriciteitsprijs nog verder stijgt ten opzichte van de gasprijs worden warmtepompen minder aantrekkelijk. Hiervoor is middels de energieheffing wel invloed op uit te oefenen door de overheid.
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 41
4.5
Convenant decoders, complex settopboxen
Korte omschrijving: In 2015 zal er in de EU alleen nog maar digitale televisie zijn. Op de digitale TV, telefonie en internet diensten te combineren zijn settopboxen op de markt (decoders). De marktpenetratie hiervan is dan ook groot en een convenant kan ervoor zorgen dat het energieverbruik niet te hoog wordt. Welke apparaten: Complex settop boxes Benodigd budget: € 2.5 – 5 mln. voor 5 jaar Belemmeringen: Het afstemmen met de industrie is mogelijk een belemmering. Er is vanuit industrie ook een aparte (minder streng) convenant is opgesteld waaraan ook partijen buiten Europa aan mee hebben gewerkt Verwachtte effect: De jaarlijkse besparing van het convenant is ingeschat op 0,6 PJprim/j in 2020 en 2030. De kosteneffectiviteit is ingeschat op 3.6 €/GJ. Mogelijke ingangsdatum: Eerste kwartaal 2010
4.5.1 Achtergrond Verschillende apparaten worden aan klanten verstrekt bij de aanschaf van een abonnement zoals die van digitale televisie, telefonie en internet. Deze diensten kunnen allemaal gecombineerd worden. Hiervoor is een settopbox nodig. Een settopbox is een kastje dat gekoppeld is aan een tv-toestel en dat interactieve televisie mogelijk maakt. Veel settopboxen hebben een zogenaamd retourkanaal waarmee de settopbox met de service provider/dienstverlener kan communiceren. Het Europese beleid onderscheid twee verschillende soorten settopboxen: een simpele settopbox (SSTB) en een complexe settopbox (CSTB). Een simpele settopbox is een settopbox zonder “conditional access (CA)” en zonder “always on (AO)” functie. Conditional access (CA) is een technologie dat gecontroleerde toegang tot digitale televisie mogelijk maakt. “Always on” is een voorwaarde voor bepaalde technologieën die altijd contact kunnen maken met het netwerk, er is geen stand-by mode. Dit is het geval bij wireless decoders of settopboxen aangesloten op de kabel of op internet die altijd aan moeten staan om data van de service provider te ontvangen. Binnen de EU hebben de landen afgesproken dat alle analoge TV wordt vervangen door digitale in 2015. De verspreiding van settopboxen zal daarom drastisch toenemen de komende jaren. Het is van belang dat de meest efficiënte apparaten worden geïntroduceerd op de markt.
42
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
Voor simpele settopboxen is daarom een regeling binnen de Ecodesign-richtlijn opgenomen die op 25 februari 2009 in werking is getreden. Kort samengevat houdt deze richtlijn is dat: •
Een jaar na de inwerkingtreding van de regulering is het maximale opgenomen vermogen 5 W en standby verbruik maximaal 1 W
•
Drie jaar na de inwerkingtreding zijn deze limieten vastgesteld op 5 W voor het maximale opgenomen vermogen en 0.5 W voor het stand-by verbruik.
•
Een jaar na de inwerkingtreding van de regulering hebben alle apparaten een stand-by functie en zijn ze allemaal uitgerust van een automatische “power down” mogelijkheid.
Voor complexe settopboxen is men tot de conclusie gekomen dat een vrijwillige afspraak beter is dan een regulering aangezien: •
het energiegebruik beïnvloedt wordt dat de wijze van gebruik door de service provider.
•
De functionaliteiten van deze apparaten snel veranderen wat pleit voor een flexibel instrument.
Door de Europese Commissie is er een “code of conduct for digital TV services“ opgesteld. Deze code behandelt complexe settop boxen en vergelijkbare apparaten voor het ontvangen, decoderen, opnemen, en interactief processen van digitale televisie en vergelijkbare services met een “controlled acces”. In de code worden voor verschillende functionaliteiten energieverbruik wordt beschreven. In de code staat ook opgesteld aan welke eisen de testprocedure moet voldoen. Daarnaast is er door de industrie een vrijwillige afspraak (industrial voluntary agreement) opgesteld waarin ook doelstellingen staan geformuleerd. De aanpak en type afspraken zijn erg vergelijkbaar. Beide documenten bevatten afspraken over energieverbruikdoelstellingen van de basis functionaliteiten en van additionele functionaliteiten. De Code of Conduct is scherper gesteld wat betreft de doelstellingen voor de additionele functionaliteiten. De voorstellen voor het jaarlijks energieverbruik voor verschillende functionaliteiten van een CSTB is weergegeven in Tabel 8
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 43
Tabel 8: Jaarlijks energieverbruik zoals voorgesteld in de Europese Code of Conduct Functionaliteit
Jaarlijks energie verbruik vanaf 1 januari 2010 (kWh/jaar)
Tier 2 jaarlijks energie verbruik vanaf 1 januari 2013 (kWh/jaar)
Kabel
60
53
Satelliet
60
53
IP (digitaal via internet)
40
31
Terrestrial (digitenne)
47
31
Thin-Client/Remote (multiroom)
40
31
Additionele tuners
6
3
Advanced video processing
18
15
DVR
32
21
DOCSIS (data over cable service interface specifications)
53
35
Basisfunctionaliteit
Additionele functionaliteiten
Home network interface
18
18
Multi room
18
18
4.5.1.1 Additioneel Nederlands beleid Additioneel aan de Code of Conduct kan Nederland niet veel extra beleid formuleren. Echter, de Nederlandse overheid kan wel proberen ervoor te zorgen dat de Code of Conduct in Nederland door alle providers wordt onderschreven en toegepast. Daarnaast kunnen afspraken worden gemaakt om de verbruiksgegevens van de verschillende Settopboxen openbaar te laten maken door de overheid. De Code of Conduct gaat uit van energieverbruikdoelstelling gedefinieerd voor twee stadia: Tier 1 (vanaf datum van ingang) en Tier 2 (vanaf 2013). In deze studie hebben wij deze aannames overgenomen, zoals gepresenteerd in Tabel 8.
4.5.2 Beschrijving implementatie vrijwillige afspraken Ontwerp van de vrijwillige afspraak Contact zoeken met de betrokken ambtenaren bij de Europese Commissie die de Code of Conduct hebben opgesteld. Kijken welke initiatieven er Europees lopen en welke in andere landen al zijn gedaan. In deze fase moet ook een marktverkenning worden afgerond van de huidige marktspelers en de mogelijk toekomstige spelers op de markt.
44
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
Aan de order komen: Voor wie gaat de regeling gelden, wat is het doel van de regeling, hoelang gaat het lopen? Fase 1 (jaar 1): Er wordt een taakgroep opgericht die contact zoekt met de betrokken actoren in Nederland om de Code of Conduct door te spreken. Actoren zijn de service providers, maar ook enkele belangrijke websites waar veel informatie wordt verstrekt en vergeleken. Er worden werkafspraken voorbereid met de marktpartijen en gewerkt aan een mogelijk iets aangepaste convenant tekst. Duidelijk moet ook worden gemaakt dat er na 2013 mogelijk strenge doelstellingen worden geformuleerd. Fase 2 (jaar 1 – 2): De Code of Conduct wordt ondertekend door alle partijen en treed per direct in werking. Tegelijk start de Nederlandse overheid een campagne bij consumenten via advertenties op verschillende informatie sites over digitale televisie en andere digitale media over het energiegebruik van settopboxen. Hiervoor worden niet een brede groep consumenten aangesproken, maar alleen een selectieve groep die van plan is een settopbox te kopen en zich aan het oriënteren is. Fase 3 (jaar 2 – 3): De settopboxen die op de markt zijn in Nederland worden door de overheid vergeleken op basis van energiepresentatie bij de verschillende functionaliteiten. Deze informatie wordt verstrekt aan vergelijkingssites die dit mee kunnen nemen op hun site. Eventueel kan de Code of Conduct worden herzien voor Tier 2. Code of Conduct is in werking en Tier 2 gaat in. Fase 4 (jaar 3 – 4): Het programma wordt geëvalueerd, meet daarin een go/no-go besluit voor het vervolg. Is het nog nodig, of is er al additioneel Europees beleid, zijn de doelstellingen nog scherp genoeg? De doelstellingen worden weer opnieuw bekeken en waar nodig aangevuld en scherper worden geformuleerd. Mogelijk zijn er ook nieuwe functionaliteiten die meegenomen moeten worden in de convenant tekst. Fase 5 (jaar 4 – 5) Vervolg van monitoring en evaluatie in 2015 met een mogelijk vervolg. Er wordt gezamenlijk gewerkt aan het op de markt beschikbaar krijgen van efficiëntere settopboxen. De ontwikkelingen betreffende het openstellen van de kabelmarkt voor andere partijen kunnen hier ook een belangrijke rol spelen. Indien er meer aanbieders op het vaste kabelnet actief mogen zijn, kan de keuzevrijheid voor de consument toenemen en daarmee ook de mogelijkheid voor providers om zich als 'energiezuinig' alternatief te positioneren.] Een tweede ontwikkeling betreft de opkomst van televisies met een CAM ('conditional access module') die hierdoor een externe digitale decoder overbodig maken (zoekterm "CI+" en "CAM"). Natuurlijk zal hierdoor het verbruik van de TV stijgen tijdens het kijken (en opnemen etc.), waarschijnlijk in dezelfde ordegrootte als de losse decoder (wellicht enkele voordelen door het gebruik van een gecombineerde voeding). Een
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 45
tweede besparing kan verwacht worden in het verbruik in stand-by/off-mode (slechts één apparaat hoeft stand-by te staan i.p.v. voorheen twee).
4.5.3 Inschatten van de kosten Voor de invoering van deze vrijwillige afspraak zijn de volgende kosten te onderscheiden: •
Het faciliteren van de vrijwillige afspraken.
•
Het uitrekenen en verstrekken van de energieverbruikgetallen
•
Het monitoren van de vrijwillige afspraken
•
Het opzetten van campagnes
•
Het inschatten van vervolg doelstellingen en overige ondersteunende studies
Wij schatten de totale kosten op 1.5 M€(5 jaar) voor nant, het ondersteuning van onderzoeksactiviteiten en nant. Hierbinnen worden de kosten voor een campagne vergelijking kan worden genoemd dat de kosten van de – 76 M€ voor 10 jaar.
het faciliteren van het convehet monitoren van het convegeschat op 1 miljoen euro. Als MJA-2 in de orde lagen van 53
4.5.4 Effectiviteit De effectiviteit van een convenant met de providers over het energiegebruik van settopboxen wordt berekent op 0,6 PJprim/j in 2020 en 2030, zoals weergegeven in Tabel 9. Tabel 9 Overzicht van besparingen door Voluntary Agreement (VA) en/of Code of Conduct (CoC). Energievraag (PJprimair/jaar) 2010
BAU
VA
CoC
gecombineerd
5,7
5,5
5,6
5,4
2015
7,3
6,3
6,0
5,3
2020
9,6
7,0
6,4
5,6
2025
10,6
7,7
7,0
6,1
2030
11,2
8,1
7,5
6,5
t.o.v. BAU
t.o.v. BAU t.o.v. VA
t.o.v. BAU
Besparing (PJprimair/jaar) 2010
0,2
0,1
-0,1
0,3
2015
1,1
1,3
0,2
2,0
2020
2,6
3,2
0,6
4,0
2025
2,9
3,6
0,7
4,5
2030
3,1
3,8
0,6
4,7
'combined' is een berekening van het energieverbruik waarbij de laagste waarden van hetzij de VA of CoC worden gebruikt.
46
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
Hierbij moet worden opgemerkt dat de berekende energievraag van de digitale decoder of settop-box sterk afhankelijk is van de additionele functies, zoals harddiskrecording, twintuners (meerdere kanalen op verschillende TV toestellen), beeldkwaliteit (zoals HighDefinition). En hoewel zowel de Voluntary Agreement (VA) en Code of Conduct (CoC) een maximum jaarverbruik hiervoor toekennen, kan deze niet zomaar overgenomen worden in de berekeningen, omdat de duty-cycle (uren per bedrijfstoestand) die ten grondslag liggen aan de berekening hiervan, kan afwijken van het werkelijke kijkgedrag (uren per jaar 'aan' etc.). Daarnaast geven de jaarlijkse verbruiken geen inzicht in het gevraagde vermogen per bedrijfstoestand (on, auto-power-down, standby). Afhankelijk van welke aannames men maakt kunnen de jaarverbruiken in de VA/CoC wel omgerekend worden naar een (gemiddeld) opgenomen vermogen van de decoder, maar niet iedereen zal hierbij dezelfde uitgangspunten hanteren. In de bovenstaande effectberekening is ervan uitgegaan dat het opgenomen vermogen in de 'on' bedrijfstoestand grotendeels overeenkomt met wat nu bekend is als het vermogen in 'on'mode van de meeste decoders (circa 12 W). De vermogens in de andere bedrijfstoestanden zijn lager dan deze 12 W en liggen (voor wat standby betreft) eerder in de buurt van de EU Richtlijn voor standby-verbruik (circa 2 tot 0,5 W). Het vermogen in 'auto-power-down' mode is aangenomen hier tussenin te liggen. Een andere, zeer belangrijke aanname, betreft de bezitsgraad of penetratiegraad van de verschillende additionele functies en natuurlijk van de decoders zelf. Omdat de ontwikkelingen hierin zeer snel verlopen kunnen de nu gepresenteerde verbruiken en besparingen zeer snel achterhaald zijn. 4.5.5 Kosteneffectiviteit De kosten zijn geschat op jaarlijks M€ 1.5. Dit levert een kosteneffectiviteit op voor 10 jaar tot 2020 van gemiddeld 3.6 €/GJ. 4.5.6 Mogelijke belemmeringen Het afstemmen met de industrie is mogelijk een belemmering. Er is vanuit industrie ook een aparte (minder streng) convenant is opgesteld waaraan ook partijen buiten Europa aan mee hebben gewerkt.
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 47
5
Discussie en conclusies
Het programma Schoon en Zuinig gaat uit van een besparing van 60 tot 112 PJprim voor huishoudelijke apparaten. Er zijn in dit rapport vier verschillende beleidsinstrumenten voor energiebesparing bij huishoudelijke apparaten geanalyseerd die mogelijk additioneel ingezet kunnen worden om deze doelstelling te behalen. De vier maatregelen behandeld in dit rapport zijn een slooppremieregeling, een systeem van eurolabelling, een programma voor warmtepompen en een convenant voor decoders, oftewel complexe settopboxen. Deze studie laat zien dat door deze vier additionele beleidsmaatregelen er in 2020 een extra besparing mogelijk is bij huishoudelijke apparaten van 10 PJprim en 30 PJprim in 2030. De maatregelen kosten in de range van 0.6 – 6.5 €/GJ. Deze maatregelen zijn additioneel naast de besparing uit het bestaande Europese beleid. De kosten van de maatregelen lopen ver uiteen. De besparingen van de verschillende maatregelen en bijbehorende kosten staan samengevat in Tabel 10. Tabel 10: De berekende besparingen in PJprim voor de verschillende beleidsmaatregelen. Primaire energie Totale kosbesparing ten (PJprim) 2020 2030 # 101 Slooppremieregeling 2.6 1.9
# *
Eurolabelling Programma warmtepompen
0.6
0.6
6.2
27.3
Convenant CSTB
0.6
0.6
Totaal
10
30
Kosten effectiviteit* (€/GJ) 2,9
11
0,6
1303
6,6
8
3,6
Dit is de slooppremieregeling voor 2 jaar Kosten effectiviteit is over het algemeen bepaald op basis van de levensduur van de apparaten
Uit de kosteneffectiviteit analyse blijkt dat euro-labelling de laagste kosten heeft en het programma warmtepompen de hoogste. Euro-labelling is relatief simpel te implementeren en kost ongeveer 10 miljoen Euro. Wanneer echter veel bespaard moet worden is een programma zoals warmtepompen noodzakelijk. Bij het gebruik van deze resultaten dient rekening gehouden te worden met de onzekerheden van de berekeningen. De inschatting van het consumentengedrag is bepaald op deels rationele handelingen van consumenten op basis van terugverdientijden en waar mogelijk expert inschattingen. Goede monitoring van de instrumenten blijft genoodzaakt en hiervoor is ook rekening gehouden met de kosteninschattingen. Het programma warmtepompen is daarnaast nog afhankelijk van de snelheid van ontwik-
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 49
keling van deze warmtepompen en de verhouding tussen de elektriciteit en de gasprijs binnen Nederland.
50
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
Bijlage A: Groslijst: Opties voor aanvullend nationaal beleid
Dit hoofdstuk bevat een ‘groslijst’ van opties voor aanvullend nationaal beleid voor energiebesparing bij apparaten. Het gaat hierbij nadrukkelijk om een overzicht van denkbare maatregelen en niet om beleidsaanbevelingen. In het vervolg van dit project zal een keuze gemaakt worden van de meest haalbare en kansrijke opties die vervolgens nader onderzocht zullen worden. Voor elk van de beleidsopties wordt in dit hoofdstuk voor zover mogelijk en relevant de volgende informatie gegeven: •
Een korte omschrijving
•
De randvoorwaarden waaraan voldaan moet worden om de beleidsmaatregel succesvol te implementeren
•
Een inschatting van het effect van de beleidsmaatregel
•
De rol van de overheid
Wettelijke maatregelen-gebod/verbod Verbod onzuinige apparaten Omschrijving Nederland heeft juridisch gezien nauwelijks tot geen mogelijkheden om aanvullende energiebesparing te realiseren door een verbod op onzuinige apparaten. De Europese Ecodesign richtlijn stelt eisen aan de efficiëntie van apparaten. Apparaten die niet voldoende aan deze eisen, worden niet toegelaten op de Europese markt. De studies van Van Holstein en Kemna (VHK, 2008, VHK, 2009) laten zien dat er technisch gezien meer energiebesparing behaald zou kunnen worden. Nederland zou theoretisch gezien kunnen overwegen om strengere eisen te stellen dan de EU en apparaten die daaraan niet voldoen te verbieden. Juridisch gezien is dat op grond van dezelfde Ecodesign richtlijn niet tot nauwelijks mogelijk. De mogelijkheden om via nationale wetgeving invloed uit te oefenen zijn dus beperkt. Als onderdeel van de onderhandelingen bij de totstandkoming van de Ecodesign richtlijn, is overeengekomen dat de interne Europese markt (art. 95 van het EG verdrag) de wettelijke basis van de richtlijn vormt. Dat betekent in praktijk dat lidstaten geen strengere milieueisen mogen stellen. Hiermee wordt gegarandeerd dat productie vrijelijk verhandeld kunnen worden in de EU. De belangrijkste artikelen uit de richtlijn 18 op dit punt zijn: 18
RICHTLIJN 2005/32/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG van de Raad en de Richtlijnen 96/57/EG en 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad
52
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
•
Artikel 1: De verschillen tussen de door de lidstaten goedgekeurde wetten en bestuursrechtelijke maatregelen betreffende het ecologische ontwerp van energieverbruikende producten kunnen in de Gemeenschap handelsbelemmeringen doen ontstaan en de concurrentie verstoren en aldus een direct effect op de totstandbrenging en de werking van de interne markt hebben. De harmonisatie van de nationale wetten is het enige middel om dergelijke handelsbelemmeringen en oneerlijke concurrentie te voorkomen.
•
Artikel 9: Een lidstaat die het noodzakelijk acht om nationale bepalingen te handhaven die hun rechtvaardiging vinden in gewichtige eisen in verband met de bescherming van het milieu, of nieuwe bepalingen in te voeren op basis van nieuwe wetenschappelijke gegevens in verband met de bescherming van het milieu wegens een specifiek probleem dat zich in die lidstaat heeft aangediend nadat de toepasselijke uitvoeringsmaatregel is genomen, kan hiertoe overgaan mits hij zich houdt aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 95, leden 4, 5 en 6, van het Verdrag en die voorzien in een kennisgeving vooraf aan en goedkeuring van de Commissie.
Er zijn in Nederland geen specifieke milieuproblemen die een grond zouden kunnen vormen voor een uitzondering op grond van art.9. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat Nederland van de Europese Commissie goedkeuring krijgt voor strengere nationale eisen aan de efficiëntie van apparaten. •
Artikel 29: Het is in het belang van de werking van de interne markt dat kan worden beschikt over op communautair niveau geharmoniseerde normen. Zodra de verwijzing naar een dergelijke norm in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, moet de inachtneming ervan een vermoeden van overeenstemming met de overeenkomstige eisen van de op basis van deze richtlijn goedgekeurde uitvoeringsmaatregel doen ontstaan, hoewel ook andere middelen voor het aantonen van deze overeenstemming moeten worden toegestaan.
•
Artikel 41: Aangezien de doelstelling van de voorgestelde maatregel, namelijk het garanderen van de werking van de interne markt door te eisen dat producten een adequaat niveau van milieuprestaties bereiken, niet voldoende kan worden verwezenlijkt door alleen optredende lidstaten en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag genoemde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
Top Runner programma in Japan Het verbieden van onzuinige apparaten -of positiever geformuleerd het voorschrijven van zuinige apparaten- is ook bekend van het Top Runner programma in Japan. De herziening van de eisen in Japan heeft bij de verschillende apparaten een verschillende frequentie (tussen de 3 en 11 jaar, met een gemiddelde van 5,6 jaar). De Ecodesign richtlijn is qua karakter vergelijkbaar met het Top Runner programma voor apparaten (Siderius en Nagakami, 2007). Het belangrijkste verschil is hoe de standaard
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 53
wordt vastgesteld: resp. via technisch-economische analyse (Ecodesign) danwel via benchmarking tegen de beste apparatuur in de markt (Top Runner). Randvoorwaarden Rol van de overheid Het juridische kader van de Ecodesign richtlijn laat Nederland slechts twee beperkte mogelijkheden om invloed uit te oefenen via wettelijke maatregelen: a) Nederland zou zich in Europees verband hard kunnen maken voor aanscherping van de eisen onder de Ecodesign richtlijn via de technische werkgroepen of door de politieke druk te vergroten. Het effect hiervan is moeilijk in te schatten. b) Voor apparaten waarvoor geen eisen worden gesteld onder de Ecodesign richtlijn, zou Nederland eigen eisen kunnen stellen of voorstellen kunnen doen voor een Europese aanpak. Het gaat dan om apparaten als koffiezetters, industie-kookplaten, strijkijzers en combi-magnetrons (VHK, 2008). Blok (2005) heeft een voorstel gedaan om voor deze ‘overige’ apparaten een aanpak te kiezen met ‘best practice design guidelines’. Aangezien Nederland weinig producenten heeft, is een Europese aanpak waarschijnlijk effectiever” Witte certificaten Omschrijving Witte certificaten of ‘Tradable white certificate’ (TWC) systemen zijn een relatief nieuw instrument. Het systeem is voor het eerst toegepast in Groot Brittannië in 2002. Inmiddels hebben ook Italië en Frankrijk een witte certificaten systeem en de Europese Commissie is aan het nadenken of ze in 2011 voor heel Europa voorgesteld moeten worden (Boot, 2009). Het doel van dit marktinstrument is het bereiken van vastgestelde doelstellingen tegen minimale kosten door handel in energiebesparingseenheden. De witte certificaten vertegenwoordigen een bepaalde mate van energiebesparing. Energieleveranciers (of andere marktpartijen) krijgen vooraf door de overheid of branchevereniging opgestelde quota’s (besparingsdoelstellingen). Leveranciers kunnen de doelstellingen halen door bij hun klanten – de gewone consument, het bedrijfsleven enzovoort – energiebesparende technologie in te zetten, zoals isolatie van woningen en dubbel glas. De certificaten worden wit genoemd omdat ze opgaan voor energie die nooit is gebruikt, oftewel bespaarde energie. De betrokken bedrijven die zich aan het reductiedoel committeren kunnen zelf besparende maatregelen treffen óf, indien goedkoper, certificaten kopen van elkaar of van partijen die op vrijwillige basis deelnemen aan het systeem en zelf energie hebben bespaard. De kosteneffectiviteit van energiebesparing wordt op deze manier geoptimaliseerd. De certificaten kunnen door verschillende marktpartijen gecreëerd worden en onderling verhandeld worden. Een systeem van handel in witte certificaten bestaat uit een aantal elementen:
54
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
•
Creëren van een vraag naar handel in certificaten door het opleggen van duidelijke verplichting 19 voor het kopen van certificaten of het realiseren van energiebesparing.
•
Vaststellen van financiële sancties indien de doelstelling niet wordt gerealiseerd. De hoogte van de financiële sanctie bij het niet realiseren van de doelstelling zal bepalen of doelstelling worden gerealiseerd of niet.
•
Vastleggen van het type projecten en technologieën dat onder het systeem valt. Er kan ook gekozen worden voor een ‘open’ systeem – naar analogie van het internationale CDM-systeem - waarbij marktpartijen nieuwe projecten of technologieën kunnen voordragen in het systeem mits ze daarbij een voldoende robuuste methodologie aanbieden waarmee het besparingseffect vastgesteld worden.
•
Opzetten van een uitvoeringsstructuur voor het monitoren, verificatie en certificatie van de behaalde besparingen waarvoor witte certificaten kunnen worden verkregen.
•
Evtueel opzetten van een markt voor handel in de witte certificaten.
Italië is het enige land waar echt in witte certificaten wordt gehandeld. Engeland en Frankrijk hebben een witte certificaten systeem waar wordt gewerkt met een penalty als doelstellingen niet gehaald worden. De deelnemende bedrijven bespaarden voornamelijk direct bij hun eigen klanten (er werd niet met certificaten gehandeld) en ervoeren hierdoor een sterk verbeterd bedrijfsimago richting de doelgroep. Er zijn verschillende evaluatie studies gedaan, bijv. (Lees, 2007). Hieruit kwam dat de kostenbaten verhouding van een witte certificaten systeem zeer gunstig kan zijn. In de UK is het de verwachting dat de maatschappelijke opbrengst vijf maal zo hoog kan zijn als de kosten (Clingendael, 2009). In Nederland is de mogelijkheid voor het invoeren van witte certificaten uitvoerig onderzocht (ECN, 2005; Ecofys, 2005), (CE, 2006). In het voor Nederland onderzochte systeem ligt de nadruk op energiebesparing in de gebouwde omgeving. Recent is de discussie in Nederland weer gestart. Daarnaast overweegt de Europese commissie in het herziende “energy efficiency action” plan de invoering van witte certificaten verplicht te stellen voor alle Europese landen. In de huidige conceptversie stelt de Europese Commissie alleen nationale handel van certificaten voor. Doordat de Ecodesing richtlijn referenties voor apparaten bepaald, is de implementatie van het systeem eenvoudiger geworden vergeleken met de situatie van een paar jaar geleden. Door stringentere besparingsdoelstellingen te bepalen is de besparing door witte certificaten additioneel ten opzichte van de richtlijn. Randvoorwaarden De randvoorwaarden voor een witte certificaten systeem is dat het systeem voor handel zorgvuldig is opgezet. Een van de belangrijkste voorwaarde is dat er voldoende 19 Deze doelstelling kan neergelegd worden op verschillende niveaus, waarbij de keuze bestaat tussen 1) de eindgebruikers, 2) de energieleveranciers, 3) de netbeheerders of 4) de energieproducten.
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 55
draagvlak moet zijn bij de energiesector. Verder moet het systeem voldoende dynamisch/flexibel worden opgezet om free-riders en prijsopdrijvende markteffecten te voorkomen (CE, 2006) Mogelijke effect Witte certificaten is een instrument dat voor een brede groep technologieën ingezet kan worden. In de gebouwde omgeving is het bijvoorbeeld ook een goed instrument om isolatie in huizen te bevorderen, maar ook besparing bij apparaten. Een witte certificaten systeem alleen voor apparaten is in theorie denkbaar maar wordt onwaarschijnlijk geacht. Met een systeem van witte certificaten kan in principe een groot deel van het technisch besparingspotentieel (zie hoofdstuk 2) gerealiseerd worden. De hoeveelheid energiebesparing hangt af van de doelstellingen die de overheid oplegt. Onze eerste inschatting is dat hiermee 50-100% van het technisch besparingspotentieel gerealiseerd kan worden. Een neveneffect is dat door de invoering van witte certificaten energiebesparing als zelfstandig doel gemeten kan worden. Rol van de overheid: Bij een systeem van witte certificaten moet de overheid zorg dragen voor een doelstelling, een platform voor de handel en voor verificatie en certificatie. Hierdoor zijn de kosten voor de overheid beperkt. De kosten van de maatregelen komen bij een ideale markt voor rekening van de eindgebruiker.
Vrijwillige afspraken In Nederland heeft een groot aantal sectoren resultaatafspraken gemaakt met de overheid over energie-efficiënte doelstelling voor hun energiegebruik. De overheid zou ook afspraken met marktpartijen kunnen maken over energiebesparing bij apparaten. Vrijwillige afspraken hierover zouden gemaakt kunnen worden met een of meer van de volgende partijen: • • • •
Detailhandel Aanbieders van digitale diensten (televisie, breedband, digitale telefonie) Producenten en importeurs Woningcorporaties
In de volgende paragrafen wordt elk van deze opties besproken. De randvoorwaarden en opmerkingen over de rol van de overheid die in algemene zin gelden, worden hieronder besproken. Randvoorwaarden en rol van de overheid bij vrijwillige afspraken In algemene zin moeten vrijwillige afspraken voldoen aan de volgende eisen om succesvol te kunnen zijn (vrij naar Blok et al., 2004):
56
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
1. Vrijwillige afspraken vereisen een duidelijke onderhandelingspositie en houding van de overheid om ambitieuze doelen te halen. 2. De doelen moeten helder gedefinieerd zijn wat betreft energiebesparingdoelstelling en tijdlijn. 3. Vrijwillige afspraken vragen intensieve en langdurige inspanning van de overheid om de daadwerkelijke realisatie van de energiebesparing te garanderen. De inspanning van de overheid kan de vorm krijgen van ondersteuning van de marktpartijen, bevorderen van informatie-uitwisseling en subsidie voor demonstratieprojecten. 4. Er moet duidelijk beschreven worden hoe de afspraken gemonitord zullen worden (bijv. gerealiseerde energiebesparing per koelkast en aantal extra zuinige koelkasten dat verkocht is). De richtlijnen voor monitoring moeten publiekelijk beschikbaar zijn. 5. Monitoring van de energiebesparing moet op regelmatige basis plaatsvinden. 6. Onafhankelijke verificatie van de monitoring is nodig. 7. Vrijwillige afspraken zijn niet altijd succesvol in sectoren waar energie een bescheiden rol speelt en/of waarin een groot aantal bedrijven actief is (door gebrek aan “sociale” controle van de andere leden).
Afspraken met detailhandel Omschrijving Met de detailhandel kan een vrijwillige afspraak gemaakt worden over energiebesparing in de vorm van het stimuleren van de verkoop van zuinige apparaten. De energiebesparing kan de detailhandel realiseren door extra promotie van de zuinigste apparaten, door extra informatievoorziening aan klanten over het energiegebruik en door het aanpassen van het assortiment (meer zuinige apparaten, minder onzuinige apparaten). De afspraken zouden ook betrekking kunnen hebben op het vervroegd invoeren van een labelingsysteem voor apparaten waarvoor de EU dat (nog) niet gedaan heeft. In april 2008 hebben elektronicaketen BCC, het Ministerie van VROM, Milieu Centraal en brancheorganisatie UNETO-VNI een convenant over informatievoorziening over energieverbruik ondertekend. In het convenant is vastgelegd dat consumenten informatie over het energieverbruik en energiebespaartips krijgen bij aankoop en gebruik van consumentenelektronica. Er zijn in het convenant geen doelstellingen opgenomen over te realiseren energiebesparing. Als onderdeel van dit convenant vermeldt BCC in al haar winkels en op haar website de verbruikskosten in euro’s op de prijskaarten van
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 57
apparaten. Eigen onderzoek van BCC 20 indiceert dat deze initiatieven gunstige effecten hebben op de bewustwording van consumenten en aanzetten tot het maken van energiezuiniger keuzen. De Europese Commissie steunt vrijwillige afspraken met de detailhandel om de keuzemogelijkheden voor de consument aan te passen (‘choice edit’) 21. Mogelijke effect In principe kunnen over alle apparaten die via de detailhandel verkocht worden vrijwillige afspraken gemaakt worden. Het gaat daarbij voornamelijk om elektrische apparaten en niet om gas-apparaten. Door het vrijwillige karakter van dit instrument zal het effect beperkt zijn tot apparaten waarbij het zuinige alternatief voor zowel de detailhandel als de consument voldoende aantrekkelijk is. Dat zal niet voor alle apparaten en alle besparingsopties het geval zijn. Het effect wordt door ons ingeschat op 25 – 50% van het potentieel bij gelabelde apparaten die via de wit- en bruingoeddetailhandel wordt geleverd (5-10 PJ). Afspraken met aanbieders van digitale diensten Omschrijving Digitale decoders en (multi-play) modems worden vaak te koop of te huur aangeboden door aanbieders van digitale diensten (of soms zelfs ‘gratis’ weggeven bij abonnementen). De consument heeft daarbij vaak geen keuze uit verschillende apparaten en kan dus niet specifiek kiezen voor een zuinig apparaat. De overheid zou vrijwillige afspraken kunnen maken over de efficiëntie van de aangeboden apparaten en/of over informatievoorziening over het energiegebruik van de apparaten aan de consument. Recent heeft kabelexploitant UPC aangekondigd nieuwe abonnees decoders te geven die volgens opgave van UPC vijf tot tien keer zuiniger zijn dan de huidige decoders 22. Randvoorwaarden Gezien de snelle ontwikkelingen in deze branche, is het nodig bij eventuele vrijwillige afspraken, doelen te stellen die voldoende rekening houden met deze dynamiek. Mogelijke effect Omdat afspraken met de aanbieders van digitale diensten alleen betrekking hebben op digitale decoders en (multi-play) modems, zal het totale effect voor energiebesparing in Nederland beperkt zijn. Afspraken met producenten en importeurs Omschrijving 20 21 22
“BCC zoekt steun minister voor energiebesparing”, Duurzaamnieuws.nl, 25-4-2009 “Firms urged to 'get moving' on green consumption”, ENDS report March 2009 “Minder energiekosten door zuinige decoder”, De Stentor, 16-9-2009.
58
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
Nederland zou kunnen inzetten op afspraken met producenten en importeurs van apparaten over een hogere efficiëntie van de apparaten. De afspraken zouden zich kunnen richten op de gemiddelde efficiëntie van de apparaten, extra aandacht voor de efficiëntie van apparaten in marketing of het niet aanbieden van onzuinige apparaten. Het is de vraag of producenten en importeurs open staan voor dergelijke vrijwillige afspraken. Zij zullen dat alleen willen doen als de markt voldoende interessant is en als ze iets te winnen hebben bij de afspraken. Daarbij zal de vraag zijn wat de afspraken kunnen toevoegen aan de Ecodesign richtlijn die wettelijke eisen stelt aan de efficiëntie van apparaten. Wellicht is het voor sommige apparaten mogelijk een kleine markt te beschouwen als ‘proeftuin’ voor de zuinigste apparaten. Wellicht kunnen dergelijke afspraken samen met buurlanden gemaakt worden. Bijvoorbeeld binnen de Benelux (voor veel producenten/importeurs is de Benelux een markt) of samen met Duitsland. Mogelijke effect Onze inschatting is dat de kansen voor een vrijwillige afspraak met producenten en importeurs beperkt zijn. Het effect van deze optie is moeilijk in te schatten, naar verwachting zal het effect beperkt zijn. Het wordt door ons ingeschat op 10 - 25% van het potentieel bij apparaten waarmee producenten/importeursafspraken kunnen worden gemaakt (2-5 PJ).
Afspraken met woningcorporaties Omschrijving Er is al een convenant tussen de woningcorporaties en de overheid (VROM, Aedes en Woonbond, 2008) waarin doelstellingen zijn opgesteld m.b.t. energiebesparing in de woningbouw. Voor de bestaande bouw is het de bedoeling in de komende 10 jaar ten minste 20 procent te besparen op het gasverbruik bovenop bestaand beleid. Voor nieuwbouw is de doelstelling het energieverbruik per 1 januari 2011 te verlagen met 25 procent ten opzichte van ten opzichte van het gebouwgebonden energieverbruik in gebouwen die gebouwd worden conform de op 1 januari 2007 vigerende bouwregelgeving en Energieprestatienorm (EPN). Centraal in de aanpak staat dat het draagvlak onder huurders voor energiebesparing moet worden vergroot. Om dat te bereiken krijgen huurders een woonlastenwaarborg. Dat is de garantie dat op wooncomplexniveau de verlaging van de maandelijkse energiekosten als gevolg van de energiebesparende maatregelen, groter is dan de huurverhoging. Mogelijke effect De invloed van de woningbouwcorporaties beperkt zich in eerste instantie tot gebouwgebonden installaties. Voor overige apparaten kunnen ze wel een voorlichtingsrol hebben richting huurders. Binnen deze studie kan geen inschatting gemaakt worden van het additioneel effect van het convenant met de woningbouwcorporaties. Wel is duidelijk dat de afspraken
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 59
zich alleen richten op het aardgasgebruik van woningen en niet op elektriciteit. Het convenant verwijst voor het besparingseffect naar het “Nationaal Energieprogramma Meer met Minder” (d.d. 25 juni 2007). Dit programma geeft aan dat woningcorporaties tot 2020 24 PJ bovenop bestaand beleid additioneel besparen. De afspraken met de woningbouwcorporaties zouden uitgebreid kunnen worden met afspraken over het elektriciteitsgebruik. Hiervan verwachten wij slechts een beperkt effect aangezien de rol van woningbouwcorporaties zich wat betreft elektrische installaties beperkt tot centrale installaties en elektrische warm water installaties. Financiële instrumenten Subsidies Omschrijving Uit onderzoek van Joosen et al. (2004) blijkt dat gebruik van subsidies een effectief beleidsmiddel is voor het vergroten van de energie-efficiëntie van apparaten in huishoudens. Dit blijkt uit de subsidie onder het MilieuActiePlan (MAP) en de EnergiePremieRegeling (EPR). Onder het MilieuActiePlan (MAP) – actief van 1991 tot 2000 - konden consumenten voor bepaalde energiebesparende maatregelen of apparaten een aanvraag voor subsidie indienen bij energiebedrijven. De nadruk lag voornamelijk op isolatie. Naast de verstrekking van subsidies werden campagnes ingezet om verschillende energiebesparingsopties meer bekendheid te geven. Een deel van de financiering kwam uit een MAP-heffing op energie, het andere deel kwam van de energiebedrijven 23. De EnergiePremieRegeling (EPR) was in essentie hetzelfde. Medegefinancierd vanuit de Regulerende EnergieBelasting (REB) stelde de overheid geld beschikbaar voor subsidies op bepaalde energiebesparende maatregels/apparaten. Eindgebruikers konden subsidie aanvragen bij de energiebedrijven (die voor deze taak een vergoeding kregen van de overheid). De criteria van de lijst van apparaten die vielen onder de EPR waren echter niet streng genoeg (of werden niet snel genoeg geactualiseerd) waardoor veel van deze apparaten al reeds de standaard waren en daardoor geen additionele energiebesparing leverde (veel free-riders). De EPR was effectief, maar niet efficiënt in termen van kosten per ton vermeden CO2. Dit was echter ook niet het primaire doel van de premieregeling. Diverse gemeenten en regio’s hebben klimaat en energiedoelen geformuleerd. Hier onder valt ook het naar beneden brengen van gebouwgebonden elektriciteitsgebruik. 23 Belangrijk in de werking van de MAP was dat het een inspanningsverplichting bij de energiebedrijven betrof, zij waren ook uitvoerende organisaties en hadden rechtstreeks contact met consumenten. Er is zijn dus overeenkomst met een witte certificatensysteem, echter basis was voorlichting en subsidie,geen handel in certificaten
60
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
Voor lagere overheden kan dit een rol spelen om subsidies in te voeren. Momenteel zijn er diverse subsidieregelingen op lokaal en regionaal niveau, zie onder andere Meer met Minder website http://www.meermetminder.nl/subsidie_geven Randvoorwaarden Als randvoorwaarden voor subsidie is het belangrijkste dat er geld beschikbaar is vanuit de overheid voor deze subsidie. De hoogte van de subsidie en de apparaten waarop deze werkt moet zorgvuldig worden vastgesteld om geen kosteneffectieve maatregelen te stimuleren. Het is van belang om een transparant systeem te hebben, grote administratieve en tijdrovende procedures drijven de kosten verder op. Mogelijke effect Mogelijk voor alle apparaten. Voor apparaten met een labelling van de energieprestatie zijn subsidies het makkelijkst en snelst in te voeren. De subsidies beschreven hierboven waren van toepassing op de volgende apparaten: verwarming, verlichting, airconditioning, zonneboilers, witgoed (Joosen et al.2004). De berekende besparing is voor het MilieuActiePlan (MAP) – 4,6 tot 8,2 PJprim en voor de EnergiePremieRegeling (EPR) – 2,8 tot 3,9 PJprim (Joosen et al.2004). De kosteneffectiviteit van de regelingen uit het verleden is echter laag en wordt als volgt ingeschat: - Het MilieuActiePlan (MAP) – €2-4 per GJ (Joosen et al.2004) - EnergiePremieRegeling (EPR)- variërend per apparaat van €5 per GJ (HR-ketels) tot €67 per GJ (zonne-energie) (Joosen et al.2004) Een subsidie kan redelijk snel worden geïntroduceerd. De snelheid van besparing is bepaald door de mate waarin de subsidie consumenten over de streep weet te trekken, de aandacht die de aan de subsidie wordt besteed en aan het vervangingstempo van de apparaten. Bij de Energiepremieregling was de subsidie voor veel van de apparaten 50 Euro. Vaak was er sprake van oversubsidiëring. We denken dat subsidies in de range van 20 – 50 Euro zouden moeten liggen om voldoende effect te hebben 24. Per apparaat zou het noodzakelijke subsidieniveau nader bepaald moeten worden. Wij schatten dat bij een voldoende hoog subsidieniveau een aanzienlijk deel (mogelijk 5075%) van het potentieel voor elektrische apparaten te realiseren valt. Rol van de overheid De belangrijkste rol van de overheid is het verschaffen van de financiën voor de subsidie. Een subsidieregeling heeft voor de overheid aanzienlijke kosten. Dit wordt versterkt door de hoeveelheid free-riders. Subsidies kunnen ook op regionale schaal worden ingevoerd.
24 Dit geldt niet voor alle apparaten, bijv. voor een A-label wasdroger moet de subsidie hoger zijn omdat het prijsverschil met een conventionele droger nog vrij groot is.
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 61
Slooppremie Omschrijving Om de vervanging van oude inefficiënte apparaten door nieuwe efficiënte te versnellen, zou een slooppremie ingevoerd kunnen worden naar analogie van de slooppremie voor auto’s. Consumenten zouden bij inwisselen van hun oude apparaten voor een nieuwer efficiënter model een voucher kunnen krijgen met een bepaalde waarde. De slooppremie is in de auto-industrie al toegepast in Amerika, Duitsland en Nederland om eigenaars van oude auto’s te stimuleren hun auto in te ruilen voor meer efficiëntere modellen. In Amerika is een vergelijkbare sloopregeling voor apparaten onderdeel van het economisch stimuleringspakket. De federale overheid heeft hiervoor 300 miljoen dollar gereserveerd 25. Randvoorwaarden Een aantal voorwaarden dienen te worden opgesteld om te verzekeren dat het beoogde doel (snellere inwisseling van oude apparaten) wordt bereikt. Transacties zouden alleen in aanmerking voor de slooppremie moeten komen als: •
Het nieuwe apparaat minstens een bepaalde (hogere) efficiëntie heeft.
•
Het ingewisselde apparaat nog werkt.
•
Het ingewisselde apparaat niet ouder of jonger is dan een bepaalde grens (afhankelijk van levensduur).
•
Het ingewisselde apparaat een bepaalde efficiëntie heeft of lager.
•
Aandacht voor mogelijk negatieve markeffecten bij invoering
Met name dit laatste punt zal niet eenvoudig te implementeren zijn. Mogelijke effect Een slooppremie zou gericht kunnen worden op witgoed en/of verwarmingsapparatuur. Daar kan een aanzienlijk besparingseffect gerealiseerd worden. Daarbij is belangrijk op te merken dat het besparingseffect vooral op de korte termijn gerealiseerd wordt. Een deel van de vervangingen zou zonder de slooppremie in de komende jaren ook plaatsvinden, maar worden nu in de tijd naar voren gehaald. Rol van de overheid De overheid zal de slooppremie moeten financieren. Om effectief te zijn, zal de slooppremie voldoende hoog moeten zijn (zie opmerkingen hierover bij de optie subsidies). Naar verwachting zal een slooppremie een aanzienlijk percentage ‘free riders’ kennen (mensen die toch al van plan waren een nieuw zuiniger apparaat te kopen of dat in de komende jaren zouden doen). Daardoor zal een slooppremie hoge kosten voor de overheid met zich meebrengen.
25
“Cash for Refrigerators: Like Clunkers, But For Appliances”, ABC News, 20-8-2009.
62
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
Regulerende aankoopheffing apparaten Omschrijving Een regulerende aankoopheffing op elektrische apparaten is een spiegelbeeld van de subsidie. Het doel van de heffing is dat (i) consumenten geprikkeld worden tot de aankoop van energie-efficiënte apparatuur of totaal afzien van de aankoop van een apparaat en (ii) leveranciers/fabrikanten efficiëntere apparatuur op de markt brengen. De leveranciers/fabrikanten zouden hierdoor geprikkeld moeten worden door vrijstelling te verlenen voor de aankoopheffing als ze kunnen aantonen dat hun apparaat tot het meest efficiënte op de markt behoort. De aankoopheffing zou – om de uitvoering te vereenvoudigen - kunnen worden gekoppeld aan de huidige verwijderingsbijdrage die momenteel al op alle elektrische apparaten wordt geheven. Ook kan de aankoopheffing deels gecompenseerd worden door de energieheffing van de REB te verlagen. Een heffing bij aankoop heeft een direct effect op het moment dat een aankoopbesluit genomen wordt en is daardoor veel effectiever. Het is moeilijk een inschatting te maken van de hoogte van de heffing om effect te hebben op het aankoopgedrag van de consument, omdat er geen voorbeelden zijn van vergelijkbare heffingen (zie Harmelink et al. 2005). Echter, het lijkt niet onredelijk te veronderstellen dat een heffing ongeveer hetzelfde effect heeft als een subsidie. Dat betekent dat bij een heffing het verschil tussen het standaard en het zuinigste apparaat in de orde van 20 – 50 € zou moeten zijn. Deze schatting is gebaseerd op een voor de consument kostenneutraal instrument door de energieheffing te verlagen 26. Randvoorwaarden Om voldoende effect te hebben is het van belang de introductie van deze maatregel goed te communiceren, zodat consumenten, leveranciers en fabrikanten op de hoogte zijn van de heffing en hierop kunnen anticiperen. Ook is het aansluiten bij bestaande regelingen zoals verwijderingsbijdrage een voorwaarde voor een succesvol invoering. Daarnaast moet er aandacht zijn dat voor de invoering een mogelijk tijdelijk negatieve markteffect te verwachten is, aangezien men wacht tot de maatregel is ingevoerd. Mogelijke effect Mogelijk voor alle apparaten. Apparaten met een duidelijke labelling van de energieprestatie zijn het makkelijkst en snelst in te voeren.
26
Mogelijk zou dit een halvering kunnen zijn van de energieheffing. Een efficiëntie verbetering van een apparaat van 50 kWh, heeft over een levensduur van 15 jaar een energieheffing van 45€. Bij een halvering van de energieheffing en het introduceren van een aankoopheffing van bijvoorbeeld 22.5 €is de totale heffing van dit apparaat over de gehele levensduur gelijk.
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 63
Er zijn geen vergelijkbare heffingen bekend uit het buitenland. De verwachting is echter dat voor een groot aantal kleine elektrische apparaten een aankoopheffing van 20 – 50 € voldoende zal zijn om een markttransformatie op gang te brengen. De inschatting is dat door middel van een dergelijke heffing in 2020 een al een redelijke markttransformatie kan worden gerealiseerd. (mede gebaseerd op Harmelink et al. 2005). Een aankoopheffing kan redelijk snel worden geïntroduceerd vooral voor de apparaten waarvoor al een labelling beschikbaar is. De snelheid van besparing is volledig bepaald door de elasticiteit en de levensduur van de apparaten. Rol van de overheid De overheid moet bepalen wat de juiste hoogte is van de heffing en voor voldoende bekendheid van de maatregel zorgen bij fabrikanten, leveranciers en consumenten. Een aankoopheffing genereert inkomsten voor de overheid. Onder de veronderstelling dat alle huishoudens jaarlijks 2 tot 3 nieuwe kleine elektrische apparaten kopen en dat de hoogte van de heffing tussen de €20-50 ligt zijn de totale opbrengsten €240 – 900 mln per jaar in 2010 27. De verwachting is dat op termijn, vanwege het regulerende effect, de opbrengsten gaan dalen omdat fabrikanten hun apparaat gaan aanmelden voor vrijstelling van de heffing en dat consumenten afzien van aankoop (dit effect is echter moeilijk te berekenen en niet meegenomen in de berekening). Indien echter gelijktijdig de REB voor de consument wordt verlaagd (zie hierboven) is deze maatregel kostenneutraal voor het overheidsbudget én voor de consument. Bonus-Malus regeling Omschrijving Bij een bonus-malus regeling is een combinatie van de twee hiervoor genoemde opties: de aankoop van zuinige apparaten wordt beloond met een subsidie en de aankoop van onzuinige apparaten ‘gestraft’ met een heffing. Door de hoogte van de subsidie en de heffing op elkaar af te stemmen, kan een dergelijke regeling in principe voor de overheid kostenneutraal ingevoerd worden. De uitvoering van een dergelijke regeling zou wellicht gekoppeld kunnen worden aan de heffing van de verwijderingsbijdrage bij de verkoop van elektrische apparaten. Daarmee zouden de administratieve lasten beperkt kunnen worden. De hoogte van de heffing zou gekoppeld kunnen worden aan het energiegebruik of de CO2-uitstoot van het onzuinige apparaat over de gehele levensduur. Dat zou de communicatieve kracht van de maatregel kunnen versterken door de koppeling met de reden voor de heffing (en de gevolgen van het energiegebruik). Per i 1juli 2006 is de BPM bij auto’s op basis van zuinigheidscategorieën van het energielabel gedifferentieerd via een bonus-malus regeling. Deze regeling zou een CO2reductie van 0.1 Mton CO2 in 2011 tot gevolg kunnen hebben. Uit evaluaties van deze regeling blijkt dat de besparing van de CO2-reductie mogelijk wel wordt gehaald. De 27
Op basis van schattingen van Harmelink (2005) gecorrigeerd voor nieuwe heffingsgetallen
64
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
evaluatie van de maatregeling is neutraal tot positief. De maatregel heeft het beoogde resultaat gehad, echter, de werking van de bonus-malus regeling is niet evenwichtig bevonden. De malus op de onzuinigste auto’s (F- en G-label) werkt veel minder, omdat de malus op de totaalprijs van dit doorgaans exclusieve, grote en dure auto’s weinig verschil maakt. Daarbij komt dat deze groep consumenten relatief prijsongevoelig is (ANWB, 2006). Te verwachten is dat dit voor apparaten minder geld en daardoor een mogelijk groter effect van de bonus-malus regeling bij apparaten te verwachten. Randvoorwaarden Om de hoeveelheid free riders tegen te gaan en de kosten van de overheid beperkt te houden moet de hoogte van de subsidie en de heffing zorgvuldig worden vastgesteld. Daarnaast moet er aandacht zijn dat voor de invoering een mogelijk tijdelijk negatieve markteffect te verwachten is, aangezien men wacht tot de maatregel is ingevoerd. Mogelijk effect en termijn Mogelijk voor alle apparaten. Apparaten met een duidelijke labelling van de energieprestatie zijn het makkelijkst en snelst in te voeren. Het effect is mogelijk sterker dan van een subsidie alleen. Zoals hierboven beschreven was het effect bij auto’s groot. Dit werd vooral veroorzaakt door de bonus. Verwacht kan worden dat bij apparaten de malus meer effect zal hebben dan deze bij auto’s heeft gehad. Een Bonus-Malus regeling is iets complexer dan een aankoopheffing of subsidie alleen, maar kan ook redelijk snel worden ingevoerd voor de apparaten met een label. BTW-verlaging voor zuinige apparaten Omschrijving De overheid zou de BTW voor zuinige apparaten kunnen verlagen naar voorbeeld van de BTW-verlaging op isolatiematerialen. Dit lijkt echter een weinig geschikt instrument voor energiebesparing bij apparaten. Een BTW-verlaging is een tamelijk ‘bot’ instrument. De hoogte van de stimulans betekent altijd een korting van 11% op het aankoopbedrag (het verschil tussen het hoge BTW-tarief van 19% en het lage tarief van 6%). Dat zal voor het ene apparaat teveel zijn en voor het andere te weinig. Verder brengt een BTW-verlaging voor de zuinigste apparaten binnen een type (bijv. A-klasse) aanzienlijke uitvoeringsproblemen met zich mee doordat de BTW-grondslag veranderd moet worden als de markt verschuift naar zuiniger apparaten om te voorkomen dat een groot budget ten goede komt aan ‘free riders’. Ook het toepassen van een BTW-verlaging voor typen apparaten die inherent zuiniger zijn dan andere typen met dezelfde functie, lijkt niet zinvol. Het zou dan gaan om apparaten zoals gasgestookte wasdrogers of warmtepompen. Voor warmtepompen is
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 65
een stimulans van 11% te laag en bovendien is de prijs niet de enige barrière bij de implementatie van warmtepompen (zie paragraaf over warmtepompen). Mogelijke effect Voor energiebesparing bij apparaten is BTW-verlaging geen geschikt instrument, zie argumentatie hierboven. Rol van de overheid BTW-verlaging zou hoge kosten voor de overheid met zich mee brengen door de gederfde belastingopbrengsten. Hogere energiebelasting Omschrijving Door het verhogen van de Regulerende Energiebelasting kan (indirect) de aankoop van efficiëntere apparaten en het zuiniger gebruiken van apparaten gestimuleerd worden. CE (2009) heeft recent onderzoek gedaan naar verdere vergroening van het fiscale stelsel en daarbij twee voorstellen gedaan voor verhoging van de REB: -
Verhoging tarief Energiebelasting (EB). De maatregel behelst een verhoging van 16% van alle tarieven voor het gasgebruik en 17% voor alle tarieven voor elektriciteit.
-
Verhoging tarief EB (elektriciteit) met teruggave. Dit betreft een verhoging van de Energiebelasting (alleen elektriciteit) in de eerste schijf met 3 €ct/kWh gecombineerd met een verhoging van de belastingvermindering per elektriciteitsaansluiting
In een brief aan de Tweede Kamer van 3 juni 2009 heeft de minister op basis van het CE (2009) onderzoek laten weten energiebelasting als meest efficiënte belastinginstrument voor energiebesparing in de gebouwde omgeving te beschouwen en met de Kamer in discussie te willen over de wenselijkheid van een lastenneutrale verschuiving van directe belastingen naar de energiebelasting. Randvoorwaarden Een verhoging van de Regulerende Energiebelasting (REB) is eenvoudig. Mogelijk kan het energiebesparende effect vergroot worden door het te combineren met een communicatiecampagne die consumenten handelingsperspectief biedt om energie te besparen. Mogelijke effect CE (2009) is in schatting van het effect van verhoging van de REB uitgegaan van de volgende prijselasticiteiten: •
Elektriciteit: -0,15 op de korte termijn en -0,25 op de lange termijn
66
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
•
Aardgas: -0,10 op de korte termijn en -0,20 op de lange termijn
Bij het effect op het gebruik van aardgas, wordt in de CE studie geen onderscheid gemaakt naar het effect van maatregelen aan de gebouwschil (isolatie) en het effect van zuiniger apparaten. Uit onderzoek van SEO (2001) kwam een aanzienlijke hogere prijselasticiteit voor het gebruik van elektriciteit (-0,4) voor de periode 1995-1999. ECN (2002) heeft deze uitkomsten bekritiseerd omdat in de econometrische studie van SEO niet alle factoren zijn meegenomen. Bovendien is het in een econometrische analyse lastig om het effect van de introductie van de REB en de gelijktijdige introductie van energielabels voor witgoed te onderscheiden. Rol van de overheid De overheid hoeft in principe alleen het REB-tarief te verhogen. Deze maatregel levert de overheid extra inkomsten op. Daar staat uiteraard een even grote lastenverzwaring tegenover. CE (2009) heeft de verhoging van de tarieven van 16% voor aardgas en 17% voor elektriciteit zijn zodanig gekozen dat een toename van de EB-inkomsten van twee keer 500 miljoen Euro resulteert. Het is uiteraard mogelijk de REB-verhoging te compenseren door een verlaging van andere belastingen.
Programma’s/campagnes Bewustwordingscampagnes De aanschaf van efficiëntere huishoudelijke apparaten is niet af te dwingen door bewustwordingscampagnes, maar er zijn wel maatregelen op het gebied van communicatie die een ondersteunend effect kunnen hebben op de keuze van consumenten naast regulerend beleid. Op Europees niveau zijn er al initiatieven om de bevolking meer informatie te geven over klimaatverandering in het algemeen en meer specifiek over bepaalde “hot topics”. Een campagne zou zich in het bijzonder kunnen richten op de versnelde vervanging van verouderde apparatuur, de aanschaf van meer efficiëntere apparaten, als wel het versneld ontwikkelen van energiezuinige apparaten door producenten. Er zijn in sommige EU landen ook innovatieve initiatieven om consumenten beter inzicht te geven over milieuprestaties van een breed spectrum van huishoudelijke apparaten. In Finland bestaat een informatiecentrum voor consumenten over het energiegebruik van huishoudelijke apparaten. Met deze informatie wordt verwacht dat de consument een betere keus kan maken. Een project in Duitsland maakt het mogelijk om online de energie en financiële besparing uit te rekenen van de vervanging van een oude koelkast voor een nieuwe 28. Vergelijkbare schattingen worden gedaan voor
28
http://kuehlcheck.sec2-server.de
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 67
warmtepompen en CV-ketels 29.).Op Europees niveau is het topten project in verschillende landen gelanceerd. Hierin worden per land de top tien meest efficiënte apparaten of technologieën die op de markt beschikbaar zijn gepresenteerd aan een breed publiek door gebruik te maken van websites. Euro topten claimt door hun websites invloed uit te oefenen op zowel de consumenten, de producenten, retailers, als beleidsmakers en ngo’s (Euro Topten, 2008). Ook in Nederland bestaat een Top-10 website, maar deze wordt waarschijnlijk afgebouwd. In Nederland wordt op dit moment door ‘Meer met Minder’ een landelijke campagne georganiseerd voor energiebesparing in de gebouwde omgeving. Door intensivering van deze campagne kan een groter deel van de eigenaar/bewoners worden bereikt of kunnen meer specifiekere doelgroepen benaderd worden. Randvoorwaarden Bewustwordingscampagnes staan nooit op zichzelf en hebben alleen effect als ze worden ingezet naast bestaand meer regulerend beleid. Daarnaast blijkt uit onderzoek naar campagnes voor het MKB dat het belangrijk is om bestaande kanalen te gebruiken voor communicatie (Ecorys, 2009). Onderzoek naar campagnes die direct gaan over gedragsverandering bij het gebruik van apparaten laten ook zien dat gedragsverandering vaak niet stand houdt, het effect wordt minder. Mogelijke effect Bewustwordingscampagnes kunnen de effectiviteit van andere instrumenten vergroten doordat meer consumenten zich bewust zijn van hun handelingsperspectief. Bewustwordingscampagnes kunnen voor alle apparaten worden ingezet. De termijn waarop effect kan worden behaald kan redelijk kort zijn. Het inschatten van de mate van energiebesparing als gevolg van bewustwordingscampagnes vereist een goede set van indicatoren. Evaluaties van bijvoorbeeld behaalde doelstelling van Postbus 51 campagnes voor energielabel woningen leggen de nadruk op het bereik, hoeveel mensen op de hoogte zijn, niet hoeveel mensen daadwerkelijk een energielabel aanschaft (Honer, 2009). Rol van de overheid De overheid is trekker bij de bewustwordingscampagnes. De campagnes zijn een relatief goedkoop instrument voor de overheid. Het is echter geen op zichzelf staand instrument. Campagnes door lagere overheden, bijv. gericht op lage inkomensgroepen Omschrijving Lagere overheden kunnen een rol spelen bij het bereiken van specifieke doelgroepen. De overheid zou campagnes kunnen ontwikkelen die speciaal gericht zijn op lage in29
http://www.klima-sucht-schutz.de/3351.html
68
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
komensgroepen. Als een dergelijke campagne goed wordt uitgevoerd kunnen er twee effecten tegelijk bereikt worden: energiebesparing en verbeteren van de financiële positie. In het verleden bestond de TELI-regeling (tender energiebesparing lage inkomens) die dergelijke campagnes op lokaal niveau financierde. Deze regeling richtte zich met name op ‘kleine’ maatregelen aan de woning (tochtstrips, radiatorfolie, spaarlampen etc.) en voorlichting. Mogelijke effect Voor zover ons bekend is er geen onderzoek gedaan naar de energiebesparing die met de TELI-regeling gerealiseerd is. Het energiebesparingseffect voor apparaten op nationaal niveau zal gering zijn omdat de TELI-regeling een specifieke doelgroep had. Rol van de overheid De kosten van een subsidieregeling zoals TELI zijn voor de overheid aanzienlijk. Hoewel uiteraard kleiner dan voor een subsidieregeling die op alle consumenten gericht is. Campagnes gekoppeld aan slimme meters Omschrijving De implementatie van slimme meters in Europa wordt voor een groot deel door regulering gedreven. De meeste West-Europese landen hebben een actief beleid om slimme meters te introduceren. De 3rd Energy Package, goedgekeurd door het Europese parlement in april 2009, stelt dat -onderworpen aan een economische beoordeling80% van alle elektriciteitsgebruikers een slimme meter moeten hebben in 2020. In Nederland is het wetsvoorstel voor slimme meters nog niet door de Eerste Kamer goedgekeurd. Het 3rd Energy Package definieert richtlijnen voor veranderingen in leverancier, energieconsumptie, informatie en service kwaliteit monitoring, die allen moeilijk te bewerkstelligen zijn zonder slimme meter. Bij industriële afnemers is dit al langer gemeengoed, maar de technologie wordt nu ook voor de markt van kleinverbruikers aantrekkelijk. Dankzij de technologie van de slimme meter kunnen de leveranciers naast simpele energielevering op verzoek ook gerelateerde diensten aan hun klanten aanbieden (energiebesparingtips bijvoorbeeld). Zuinig stookgedrag is niet af te dwingen, maar verplichte grootschalige toepassing van slimme meters die gebruikers feedback geven over hun energiegebruik heeft een positief effect op het stookgedrag. Dit effect wordt verder versterkt door combinatie van informatie over het eigen stookgedrag met vergelijkingsmateriaal en tips. Ook zuinig gedrag met betrekking tot elektrische apparaten is via slimme meters te beïnvloeden. Randvoorwaarden
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 69
Het gebruik van slimme meters moet gekoppeld worden aan voorlichting. Het moet inzichtelijk zijn wat standaardgebruik is en moet direct energiebesparingsmaatregelen aangeven Mogelijke effect Hoewel slimme meters zelf niet energie besparen –de slimme meters kosten lichtelijk meer energie dan conventionele meters- maken zij bepaalde zaken mogelijk die wel energie besparen. De kosten van de slimme meters bij industriële partijen zijn niet de meters zelf als de kosten voor de infrastructuur, het uitlezen, verwerken en opslaan van gegevens.
Maatregelen op woning-niveau Er zijn verschillende maatregelen mogelijk om de energieprestatie van woningen te verbeteren. Deze maatregelen hebben effect op alle energetische aspecten van de woningen, waaronder isolatie. Deze maatregelen moeten beoordeeld worden met aandacht voor alle energetische aspecten. Omdat dit project zich uitsluitend richt op apparaten, worden de maatregelen op woning-niveau slechts summier besproken. Normering bestaande bouw Omschrijving Het Europese EPBD-richtlijn verplicht de labeling van de energieprestatie van gebouwen. De overheid zou eisen kunnen stellen aan de energieprestatie van gebouwen, bijvoorbeeld door verkoop of verhuur van huizen met een G-label te verbeiden. In deze optie worden huiseigenaren van huizen die tot de laagste categorie horen gedwongen energie efficiënte investeringen te doen en zodoende een in een hogere label categorie te komen. Anders is hun niet toegestaan hun woning te verkopen/verhuren. De laagste categorie moet worden aangepast aan de huidige situatie. Vergelijkbare maatregelen zijn al jaren geleden genomen in Californië. In de stad Berkeley in Californië is de "Residential Energy Conservation Ordinance (RECO)" in 1985 aangenomen ter verbetering van de energie-en waterefficiëntie van bestaande woningen. Het programma wordt nog steeds succesvol uitgevoerd. De maatregel bepaalt dat elke woning of appartement dat verkocht wordt, overgaat van bewoner of renovatie ter waarde van US$ 50.000 of meer ondergaat moet voldoen aan twaalf eisen ten aanzien van energie en water efficiëntie. Hieronder vallen onder andere: 6 liter of minder per spoelbeurt van toilet, 11,4 liter of minder per minuut voor douchekoppen, isolatie van warmwaterboilers, warmwaterpijpleidingen, tochtstrippen, isolatie van de zolder en een minimum van 25% spaarlampen. Randvoorwaarden
70
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
Belangrijk hierbij is wel dat het gebruik van de energielabel beter wordt gehandhaafd, of dat er sancties komen op het niet-beschikbaar hebben van een energielabel, waarvan het Ministerie van VROM de mogelijkheden aan het onderzoeken is. Mogelijke effect Deze maatregel kan een aanzienlijk effect hebben op gebouwgebonden apparaten zoals verwarmingsinstallatie en warm waterinstallatie, airconditioning en ventilatie. Rol van de overheid Geen directe kosten voor de overheid. Wel kosten voor handhaving. Fiscale maatregelen gebouwde omgeving Er kunnen verschillende fiscale maatregelen genomen worden om energiebesparing in de gebouwde omgeving te stimuleren. Een daarvan is een bonus-malus regeling bij de verkoop van woningen. Omschrijving Bij de verkoop en koop van een woning wordt overdrachtsbelasting geïnd. De overdrachtsbelasting van 6% kan worden gedifferentieerd, afhankelijk van de energiebesparing die de koper realiseert binnen een bepaalde periode na aankoop van de woning. Mogelijke effect Deze maatregel kan een aanzienlijk effect hebben op gebouwgebonden apparaten zoals verwarmingsinstallatie en warm waterinstallatie, airconditioning en ventilatie. Lage rente leningen en gesubsidieerd huisspecifieke energiebesparing analyse Omschrijving Gebruik van een combinatie van lage rente leningen en advies (energiebesparingsplan) voor huiseigenaren heeft 2 voordelen: Ten eerste wordt energie en water bespaard door adviezen over hoe bespaard kan worden. Deze adviezen kunnen gepaard gaan met een renovatiepakketje met simpele apparatuur en praktische informatie die direct bijdragen aan energie en waterbesparing in het huishouden. Verder kan een uitgebreide analyse worden uitgevoerd waarin specifieke maatregelen die genomen kunnen worden in het betreffende huishouden om energie te besparen worden opgesteld en gerangschikt op kostenbesparing en bijdrage aan het milieu. Ten tweede geeft de lage rente lening huiseigenaren de kans om energiebesparende (of duurzame energie) maatregelen te realiseren. Van de kostenbesparing moet een
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 71
percentage worden afgedragen om de schuld af te betalen. Nadat de schuld is afbetaald is de volledige winst dankzij kostenbesparing voor de huiseigenaar. Een voorbeeld van dit instrument is het “Green Loans Programme” 30 in Australië. In Nederland is er ook al ervaring met dit instrument 31. ‘One-stop-shops’ bieden diensten aan om bovenstaand instrument voor de consument uit te voeren (bijvoorbeeld NUON, wonen++ etc.). Zij inventariseren alle mogelijke besparingsopties en bieden een offerte aan met daarin de verwachte terugverdientijd. Binnen de Nederlandse banksector wordt momenteel onderzocht of de hoogte van de maximale hypotheek voor een woning gekoppeld kan worden aan het energielabel. Mogelijke effect Deze maatregel kan een effect hebben op gebouwgebonden apparaten zoals verwarmingsinstallatie en warm waterinstallatie, airconditioning en ventilatie. Programma voor warmtepompen Omschrijving Er is een zeer grote hoeveelheid energie te besparen door de invoering van warmtepompen voor de ruimteverwarming in woningen. Technisch gezien is het potentieel nog aanzienlijk groter dan aangegeven in de studie van Van Holstein en Kemna (2009) waarin uitgegaan wordt van een jaarrendement van 100% voor Best Beschikbare Techniek voor ruimteverwarming. Met warmtepompen kan een jaarrendement ver boven de 100% gehaald worden. Voor een succesvolle introductie van warmtepompen moet nog veel gebeuren. In de hele keten (van huiseigenaar, energiebedrijf, installateur, producenten en importeurs van warmtepompen) is een innovatieslag nodig inclusief demonstratieprojecten, training van installateurs, voorlichting etc. Om dit te realiseren is een vergelijkbare inspanning nodig als in het verleden is geleverd voor de ontwikkeling en introductie van HR-ketels. Uit de historische analyses
30 Het “Green Loans Programme” is een Australisch initiatief dat binnenkort in werking zal treden (mid2009). 31 Lage rente leningen voor investeringen in energie efficiency verbeteringen dragen bij aan met name verbeteringen in zaken zoals isolatie, efficiëntere ketels, zonnepanelen etc. In Nederland hebben verscheidene gemeentes fondsen opgezet om duurzame investeringen bestaande gebouwen te promoten. De fondsen worden beheerd door het stimuleringsfonds volkshuivesting Nederlandse gemeenten (of SVn). SVn is de energie-efficiency fonds kantoor voor de nationale energie-efficiency campagne “meer met minder”, een samenwerkingsverband tussen de overheid en de energie, bouw en installatie sector. Zeer lage rente leningen worden verstrekt (2% rente) voor huiseigenaars die duurzame investeringen willen doen (deze leningen staan ook bekend als sustainability loans). Complementair hieraan heeft het ministerie VROM ook een nationaal garantie fonds opgezet om het risico van leningen te verlagen, waardoor banken in theorie hun rente zullen verlagen31.
72
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
van de ontwikkeling van de HR-ketel in verschillende landen kan op dit punt veel geleerd worden (Haug et al., 1998, Weiss et al., 2009) Er zal voor promotie van warmtepompen onderscheid gemaakt moeten tussen de bestaande bouw en nieuwbouw. In de bestaande bouw moeten de inspanningen meer gericht worden op zogenaamde “add-on” warmtepompen omdat door de bestaande situatie lage temperatuur verwarmingssystemen vaak niet mogelijk zijn. In de nieuwbouw kan ingezet worden op grondgebonden warmtepompen. Mogelijke effect Geschat wordt dat op ongeveer 20% van het gasgebruik voor ruimteverwarming in bestaande bouw kan bespaard worden door warmtepompen (Harmsen et al., 2009).
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 73
Bijlage B; Verslag stakeholder bijeenkomst
Aanwezig: Kornelis Blok (Ecofys), Wenneke Bosshardt (Senternovem), Karin Brakkee (Milieucentraal), Renée Bruel, (VROM Schoon en Zuinig), Martijn van Elburg (VHK), Maurice Estourgie (UNETO-VNI), Monique Hoogwijk (Ecofys), Hans de Jager (Stichting Natuur en Milieu), Wim Kannegieter (United retail B.V.), Rob van der Meer (UNETO – VNI), Marijke Menkveld (ECN), Hans-Paul Siderius (SenterNovem), Hans Spiegeler (VROM), Ronald Wassenaar (BSH/Vlehan) Afwezig: Annemarie de Raad (BCC), Dhr M. Karskens (Consumentenbod), Dhr L. de Olde (Philpis Consumer Electronics), Ellen van der Velden (EZ) Achtergrond Dit is het verslag van de stakeholder bijeenkomst over mogelijkheden voor aanvullend nationaal beleid energiebesparing bij apparaten. Deze bijeenkomst is onderdeel van het project over de mogelijkheden voor nationaal beleid voor energiebesparing bij huishoudelijke apparaten uitgevoerd door Ecofys en Van Holstein en Kemna. Het doel van de bijeenkomst was om de haalbaarheid van verschillende beleidsopties voor energie besparing bij huishoudelijke apparaten, additioneel aan Europees beleid te toetsen bij verschillende stakeholders. Vooraf was een groslijst van mogelijke beleidsopties doorgestuurd. De agenda van de bijeenkomst: 1. Welkom en kennismaking (10 min) 2. Achtergrond van het project en stand van zaken beleid (Renée Bruel, VROM) 3. Technische mogelijkheden energiebesparing apparaten (Martijn van Elburg, VHK) 4. Opties voor nationaal beleid apparaten (Kornelis Blok, Ecofys) 5. Discussie met stakeholders over voor- en nadelen van verschillende beleidsopties. 6. Samenvatting / conclusies discussie. 1. Achtergrond van het project en stand van zaken beleid (Renee Bruel, VROM) Renée Bruel schets de achtergrond van het project. De doelstellingen van schoon en Zuinig zijn om de broeikasgasemissies in 2020 met 30% te verminderen ten opzichte van 1990, het tempo van energiebesparing te verhogen naar 2% per jaar en het aandeel duurzame energie te verhogen naar 20% in 2020. Een eerste schatting van ECN en PBL geeft aan dat de tussendoelstellingen mogelijk wel worden gehaald, maar de eind doelstellingen zullen moeilijk worden. In 2010 komt ECN/PBL met een nieuwe referentieraming, Deze zal ook een verdere evaluatie bevatten van de doelstellingen binnen Schoon en Zuinig. Als de doelstellingen niet gehaald gaan worden, zal er in juni bij de voorjaarsnota een extra pakket aan maatregelen worden gepresenteerd. Deze studie draagt daar aan bij.
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 75
In 2008 heeft van Holstein en Kemna (VHK) doorgerekend wat er additioneel aan besparingen te behalen is bij elektrische huishoudelijke apparaten ten opzichte van Ecodesign richtlijn, gebruik maken van best available technology. Dit bleek ongeveer 30% te zijn, 52 PJ. De vraag nu aan Ecofys en VHK is, welke maatregelen kan het kabinet het beste inzetten om deze extra besparing te behalen. Opgemerkt is verder dat er ook een heroverweging loopt en dat nieuw beleid altijd budget neutraal moet worden opgezet. 2. Technische mogelijkheden energiebesparing apparaten (Martijn van Elburg, VHK) Martijn van Elburg schetst de technische mogelijkheden voor energiebesparing bij huishoudelijke apparaten (gas + elektra), zie ppt bijgevoegd. Uit zijn studie blijkt dat door het Europese beleid bestaande uit de Ecodesign richtlijn en Labeling het huishoudelijk elektriciteitsgebruik in 2020 met ongeveer 11% kan dalen ten opzichte van het Business As Usual (BAU) scenario. Dit is een daling van 25 PJ. De theoretische maximale besparing waarbij alle in gebruik zijnde apparaten zich op het niveau Best Available Technology (BAT) bevinden, ligt echter veel hoger: 34% besparing in 2020 ten opzichte van BAU (een besparing van 77 PJ). Het verschil is 52 PJ. Hierbij geldt dat voor sommige apparaten (met name consumentenelektronica) de onzekerheden betreffende de inschatting van het energieverbruik groter zijn dan bij andere apparaten (bv. witgoed). 3. Opties voor nationaal beleid apparaten (Kornelis Blok, Ecofys) Kornelis Blok laat een overzicht zien van de verschillende beleidsopties die zijn geïnventariseerd. De beleidsopties zijn samengevat in een figuur die iets zegt over de effectiviteit en de mate van complexiteit bij de invoering.
Complexitiet
Witte certificaten
Bonus-malus regeling
Vrijwillige afspraken BTW-verlaging zuinige apparaten
Programma warmtepompen
Aankoopheffing Subsidies
Campagnes Slooppremie REB
Mate van energiebesparing bij apparaten 4. Discussie met stakeholders over voor- en nadelen van verschillende beleidsopties.
76
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
De discussie richt zich op drie vragen: 1. Is de lijst met beleidsopties compleet? 2. Wat zijn de meest haalbare opties en waarom? 3. Wat zijn de minst halbare opties en waarom? Er worden drie opties additioneel genoemd: •
BTW verlaging bij de installatie van apparaten en niet op de apparaten zelf
•
Het vervroegd invoeren van labelling. Nu is hierover nog geen besluit genomen.
•
Het convenant dat BCC, UNETO-VNI en Milieucentraal hebben getekend voor 3 jaar uit te breiden en eventueel verplicht te stellen. In het convenant is vastgelegd dat consumenten informatie over het energieverbruik in euro’s en energiebespaartips krijgen bij aankoop en gebruik van consumentenelektronica (Euro – labelling).
Elke deelnemer kreeg drie groene stickers (haalbaar) en een rode sticker (niet haalbaar). Dit gaf de volgende resultaten: Instrument
Stickers groen
Slooppremie
7
Vrijwillige afspraken
5
Euro-labelling
4
Programma warmtepompen
4
Subsidies
4
Verhoging energiebelasting
3
Witte certification
3
BTW verlaging installatie
1
Stickers rood
Vervroeg invoeren labelling
1
Bonus-Malus
3
3
Campagnes
1
1
BTW verlaging zuinige apparaten
2
Aankoopheffing
5
Aankoopheffing, Bonus-Malus en Subsidie Opmerkelijk was dat er een geleidelijke overgang was bij de financiële instrumenten van de aankoopheffing (niet haalbaar) via de bonus-malus (half/half) richting subsidie (erg haalbaar). De aankoopheffing werd niet haalbaar bevonden omdat de verkoop via internet en/of uit het buitenland niet meegenomen kan worden, het uitstelgedrag veroorzaakt, onsympathiek is en lastenverzwaring met zich mee brengt. De Bonus-Malus regeling is voor de detailhandel een te grote administratieve last. De subsidie is histo-
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 77
risch gezien het meest effectief gebleken (maar is echter wel een 'dure' maatregel volgens enkele aanwezigen - hoog budget per bespaarde hoeveelheid energie). Om budget neutraal te blijven is een verhoging van de energiebelasting een optie. Hierbij wel de kanttekening dat dit lastenverzwaring is voor de consument. Slooppremie Sloppremie werd gezien in combinatie met ofwel een subsidie op meest efficiënte apparaten of een voorwaarde dat een efficiënt apparaat wordt terug gekocht. Het bevordert de bewustwording en de vroegtijdige vervanging. Dit in combinatie met het inzichtelijk maken hoeveel je bespaard is het een sterk instrument. Het geld zou van de energiebelasting kunnen komen. Euro-labelling (uitbreiden BCC-UNETO-VNI – Milieucentraal convenant) Hierbij wordt aangetekend dat kennis belangrijk is. Er is aangegeven dat het niet haalbaar is om hardere afspraken te maken met de detailhandel over beperking verkoop van minder efficiëntere apparaten. Programma warmtepompen Belangrijke notie dat ook uit de analyse van VHK komt, is dat er bij de ruimteverwarming veel besparing te behalen valt. Toepassing van warmtepompen is een zeer energiezuinige optie, maar lastig te realiseren in de bestaande bouw. In dit licht is met name de opkomst van hybride warmtepompen interessant (combinatie gasketel met kleine warmtepomp). Aangezien dergelijke verwarmingstoestellen pas recentelijk beschikbaar zijn gekomen is er nog sprake van: 1. installateurs die te weinig kennis hebben van het product en risicomijdend gedrag vertonen 2. hoge aanschafkosten (zoals ook bij micro-WKK), waardoor het prijsverschil met een HR ketel nog aanzienlijk is (hybride ketel: circa 4.500 euro, HR ketel: circa 1.500-2.500 euro, betreft prijs inclusief plaatsing) Om een 'versnelde' toepassing van warmtepompen in met name de bestaande bouw te stimuleren is het nodig om een duidelijke vraag te creëren, kennis bij de verkoper (installateurs) te bevorderen en subsidie om het prijsverschil op dit moment te verkleinen. Een totaal pakket aan maatregelen is noodzakelijk om warmtepompen te stimuleren (een enkele maatregel of regeling zal niet volstaan). Samenvatting en vervolgstappen: Belangrijkste opties om eventueel verder te gaan bekijken binnen het project die genoemd zijn: •
slooppremie
•
verplicht stellen euro-labelling
•
programma warmtepompen
78
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
Ecofys en VHK zullen op basis hiervan met de begeleidingscommissie een voorstel doen voor vervolganalyses. De opties zullen verder worden doorgerekend op kosten en effectiviteit Mogelijk dat een van deze opties dan als aanvullende optie wordt aangeboden in juni bij de voorjaarsnota.
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 79
80
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
Bijlage C: Effectiviteit berekeningen van de instrument
Pm in te vullen door VHK
17 December 2009
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN
| 81
82
EEN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING VOOR IEDEREEN