Module 1b
Module 1b: Constructivisme Studielast: 14 uur Doel: Het verder vormen van de eigen onderwijsvisie. Dit ook in relatie met het gebruik van ICT en Muziek op school. Inhoud: Het hier navolgende artikel vormt het uitgangspunt van bijeenkomsten. In dit artikel, geschreven door Joan ten Hoonte met aanvullingen van Pieter Simons, zullen enkele meer algemene theoretische benaderingswijzen vanuit de psychologie, die resulteren in onderwijssituaties, kort worden beschreven. Het gaat om: de behavioristische, de cognitieve, de metacognitieve, de handelingstheoretische en de constructivistische theorieën. Met name zal ingegaan worden op de laatste benaderingswijze omdat deze benaderingswijze het meest aansluit bij moderne onderwijsvisies ook rond het zinvol gebruik van ICT. Materiaal: Het hierna volgende document en eventueel nog meer documenten. Opdracht: Het document “Constructivisme” fungeert als basisdocument. Ook andere documenten kunnen gebruikt worden. De cursist denkt na over met name zijn eigen onderwijsattitude in relatie met het gebruik van ICT en muziek. Waar sta je zelf, hoe ga je met je leerlingen om, hoe zou je attitudeverbetering van jezelf en je leerlingen kunnen trainen? Een reflectieve weergave van deze dingen vormt de opdracht van deze module.
Module 1b
Constructivisme Het Constructivisme is een van de stromingen die vaak genoemd wordt in verband met „het nieuwe leren“. Waar gaat het hierbij om, en wat zijn andere benaderingswijzen? Dit artikel geeft een overzicht. • • • •
Behavioristische benadering: Wat wil ik dat iemand leert en hoe kan ik dat via belonen en geleidelijk veranderen van de omgeving (moeilijker maken) beïnvloeden. Cognitivistische benadering: wat gebeurt er in met name het geheugen van de mens, hoe leert hij en lost hij problemen op en hoe kan ik als leraar daar invloed op uitoefenen. Handelingstheoretische benadering: wat kan iemand en wil iemand leren en hoe kan ik daar als leraar het beste bij helpen. Metacognitieve en constructivistische benadering: Hoe construeren mensen hun leerprocessen en leeractiviteiten en hoe kan ik daar het beste als leraar bij helpen.
De behavioristische benaderingswijze Binnen het behaviorisme zijn er twee opvattingen over leren. De ene voert terug naar het werk van Iwan Pavlov (1849-1936). Volgens deze "klassieke" opvatting is leren een kwestie van associëren. (de beroemde Pavlovreflex: koppel gewenste handelingen aan associaties). Volgens de tweede opvatting wordt leren bepaald door de gevolgen van gedrag. Deze opvatting treffen we aan bij Thorndike en later ook bij Skinner in zijn werk op het gebied van de operante conditionering. Definieer eerst het doelgedrag: wat moet iemand leren. Vervolgens dient een beloning gekozen te worden. Een beloning is iedere gebeurtenis die, mits consequent en onmiddellijk toegepast, het gedrag in de gewenste richting wijzigt of het gewenste gedrag in stand houdt. De effectiviteit van een beloning is het grootst als deze gegeven wordt na een periode van ontbreken van de beloning. Bovendien is het van belang dat de beloning onmiddellijk volgt op het gedrag in kwestie. Hierbij worden steeds hogere eisen gesteld aan het gedrag. Aanvankelijk worden alle gedragingen beloond die een aanzet vormen tot het uiteindelijk doelgedrag. Maar geleidelijk zijn steeds betere benaderingen van het doelgedrag vereist alvorens beloning plaatsvindt. Het werk van Skinner heeft grote invloed gehad op de wijze waarop men dacht onderwijsarrangementen te moeten ontwerpen. De behavioristische oriëntatie op het onderwijs is een productbenadering. Wil men effectieve en efficiënte onderwijsarrangementen ontwerpen, dan zal men eerst nauwkeurig moeten vaststellen wat men met het onderwijs in kwestie beoogt, welke doelen nagestreefd worden. Deze doelen dienen volgens Skinner te worden geformuleerd in termen van concrete gedragingen. Hij richtte zich ook op de vraag hoe instructieontwerpen vormgegeven moest worden. Dus: welke doelstellingsformuleringen, welke werkvormen, welke toetsingsvormen e.d. Overigens verlopen bijna alle instrumentale instructies via Skinner-structuren. Ook zweminstructie, rijbewijstraining enz. lopen via deze structuur. Zijn theorie is toepasbaar bij alle niet te ingewikkelde trainingsmomenten.
Module 1b
De cognitieve benaderingswijze In de jaren na de Tweede Wereldoorlog maakt het behaviorisme plaats voor de cognitieve (leer)psychologie, die aan het eind van de twintigste eeuw wordt aangevuld met leer- en instructieprincipes die ontleend zijn aan het constructivisme. De ingrediënten voor gewijzigde opvattingen omtrent het leren wordt geleverd door de informatietechnologie, de neurofysiologie, de taalkunde en bevindingen van ontwikkelingspsychologen zoals Piaget en Vygotskij. Onderzoek vond plaats naar de werking van het geheugen, naar strategieën van onthouden, leren, denken en probleemoplossen. Belangrijke vraagstellingen daarbij zijn: Hoe vindt opname plaats in het geheugen van de leerling? Hoe wordt relevante informatie uit het geheugen teruggehaald, bijvoorbeeld voor het oplossen van problemen? Het uitgangspunt van de cognitieve benadering is dat informatie beschikbaar is voor de leerling in een werkgeheugen. Deze informatie komt daar in hetzij via de zintuigen (bijv. tijdens het lezen van een tekst of het kijken naar een video of het luisteren naar een speelstuk), hetzij vanuit het langetermijngeheugen, waarin alle kennis en vaardigheden van de leerling is opgeslagen. Op grond van onderzoek is nagegaan wat de kenmerken zijn van de verschillende stadia in het informatieverwerkingsproces en welke factoren hierop van invloed zijn. Uit onderzoek bleek dat het werkgeheugen een beperkte capaciteit heeft, dat informatie slechts voor korte tijd in het werkgeheugen aanwezig is. Het vervaagt na verloop van korte tijd (0,25 tot 2 sec), of het wordt er als het ware uitgedrukt, doordat nieuwe informatie binnenkomt. Door informatie te herhalen en te verwerken, bijvoorbeeld door het in verband te brengen met reeds aanwezige kennis, kan het worden opgeslagen in het lange-termijngeheugen. Hierin bevindt zich alle kennis die de leerling in de loop van zijn leven heeft vergaard. Deze kennis is op een georganiseerde wijze opgeslagen. Deze organisatie is van belang om de informatie te kunnen terugzoeken. Vanuit het cognitieve gezichtspunt wordt ervan uitgegaan dat informatie niet automatisch wordt opgenomen.Van belang is: 1. 2. 3. 4.
De aard of inhoud van de informatie. De reeds beschikbare kennis van de leerling. Zijn capaciteit om te selecteren en te integreren. Het belang dat de leerling aan de taak hecht.
Door deze studies is veel geleerd over hoe mensen leren. Als strategieën zien we bijv.: de weg via trial and error; of het één voor één uitproberen van de mogelijke wegen; of een heuristische benadering, (schatten welke mogelijkheden het meeste kans maken). De resultaten van deze en andere onderzoeken zijn van groot belang geweest voor het ontwerpen van onderwijsarrangementen.
De metacognitieve benaderingswijze In de onderwijspsychologie is er veel aandacht voor een nieuwe theoretische stroming: de metacognitieve. Eigenlijk is het geen op zichzelfstaande stroming. Het is een verschuiving binnen de cognitieve benadering. Centraal in deze benadering staat het begrip metacognitie. Dit begrip verwijst naar de kennis en opvattingen die iemand heeft over zijn cognitief functioneren (denken, redeneren, leren, onthouden, voelen, e.d.) en over de wijze waarop dit functioneren gereguleerd en/of gestuurd kan worden. De aandacht gaat steeds
Module 1b
meer uit naar de wijze waarop mensen hun strategieën sturen. Het gaat hier om vragen als: Op grond waarvan besluit iemand om een bepaalde strategie te gebruiken? Hoe gaat hij na of deze strategie voldoet? Wat doet hij als de strategie faalt? In de metacognitieve benadering gaat men er van uit dat het leren op een drietal niveaus kan en moet worden bestudeerd: 1. Hoe leert iemand. 2. Hoe maakt iemand een planning en hoe evalueert hij zich zelf. 3. Hoe helpt hij zich zelf op het uitvoeringsniveau. (onderstrepen, samenvatten, aantekeningen maken, schema’s maken) Metacognitieve theorievorming op het terrein van het leren in concrete onderwijssituaties heeft betrekking op de relaties tussen deze drie niveaus. Hoewel de metacognitieve benadering nog van recente datum is zijn er toch al enkele vrij algemene, belangrijke conclusies voor het onderwijs te trekken. Uit veel onderzoek is gebleken dat leren het meest effectief verloopt wanneer leerlingen actief en bewust met allerlei leerstrategieën bezig zijn, wanneer zij over voldoende vakkennis beschikken, zodat zij ook weten wanneer een bepaalde strategie ingezet moet worden, en wanneer zij tijdens het leren via zelfsturing het leerproces gaande kunnen houden en zich niet door allerlei opvattingen en affectieve blokkades laten afleiden.
De handelingspsychologische benadering Aan het begin van de 20e eeuw ontwikkelde Vygotskij zijn cultuurhistorische theorie van het ontstaan van mentale handelingen. Vygotskij gaat er van uit dat het kind leert door een dialoog met anderen, met name volwassenen. Het tempo van de ontwikkeling van het kind en wordt vooral bepaald door de wijze waarop de volwassenen de dialoog aangaan en gaande houden. In de handelingspsychologie gaat het uiteindelijk om vier principes: 1. Het principe van interiorisatie: handelingen worden mentaal verinnerlijkt. 2. Het principe van de zone van naaste ontwikkeling houdt in dat onderwijs en opvoeding zich niet moeten richten op wat een kind kan, maar op wat het nog niet zelfstandig (maar wel met de hulp van de ouder of de onderwijzer) kan. 3. Volgens het derde principe dient de leraar te bevorderen dat het kind de taken die zich in de zone van de naastbije ontwikkeling bevinden zelfstandig aanpakt en uitvoert. 4. Het vierde principe houdt in dat de ontwikkeling niet alleen via de dialoog tussen volwassene en kind geschiedt, maar eveneens via het contact tussen de kinderen onderling. De theoretische uitgangspunten van Vygotskij zijn nader uitgewerkt en geconcretiseerd in de onderwijsleertheorie van Gal'perin. De handelingspsychologische benadering vormt de basis voor een nieuw onderwijsconcept: ontwikkelend onderwijs (van Parreren). In deze vorm van onderwijs staat Vygotskij's idee van de zone van de naaste ontwikkeling centraal. Hier komt ook het ontwikkelingsgericht onderwijs (OGO) weer uit voort.
Module 1b
Constructivisme Belangrijke vertegenwoordigers: Bruner, Vygotskij, Feuerstein De leer van het constructivisme sluit sterk aan op zowel de metacognivistische richting als de handelingsgerichte richting. In de onderwijspraktijk is de kern: • • • • • •
De lerende staat centraal, niet de lesstof. Leren gebeurt meestal vanuit een holistische benadering:: communiceren, overleggen, strategieën bedenken in relatie met het te leren onderwerp. De leraar helpt om nieuwe kennis in te passen in het bestaande denken van de leerling. Vanuit de leraar: zowel inhoud als methode is niet voor iedereen gelijk. Vanuit de lerende: bewustzijn van je eigen leerstijl is belangrijk. Leren gebeurt in het hoofd van de leerling, het verlangt dus activiteit van de leerling. De nadruk gaat van onderwijzen naar leren.
Deze benadering benadrukt nog sterker dan aanhangers van de cognitieve en metacognitieve theorie dat leren een actief, constructief proces is. Dit is zelfs in zo sterke mate het geval dat leren eigenlijk alleen maar goed mogelijk is wanneer leerlingen zelf actief construerend bezig zijn met leerstof. De lerende moet nieuwe informatie koppelen aan bestaande voorkennis. Dit actieve koppelingsproces bestaat eruit dat een leerling alle mogelijke soorten van voorkennis betrekt bij het construeren van een nieuwe representatie van informatie. Omdat ieder mens andere voorkennis heeft, is het niet mogelijk dit koppelingsproces van iemand over te nemen of te structureren. Leren is het construeren van interne representaties met behulp van bestaande interne representaties. Ook deze bestaande representaties zijn (ooit) geconstrueerd. Zij zijn bij iedereen anders omdat iedereen andere ervaringen heeft. De interne representaties vormen met andere woorden unieke figuraties. Het beeld dat iemand ergens van vormt is uniek, want gebonden aan de unieke ervaringscontext. De ene leerling denkt bij het getal 2 bijvoorbeeld aan het feit dat hij twee benen heeft, een andere denkt aan de wedstrijd die hij met 2-0 verloren heeft en weer een andere denkt aan de 2 ogen van het meisje waar hij verliefd op is. Er is niet een objectieve werkelijkheid die gekoppeld moet worden aan een vooraf te bepalen geheel aan voorkennisonderdelen. In plaats daarvan zijn er verschillende werkelijkheden waarvan leerlingen zich een mentaal beeld moeten vormen (construeren). Dit doen zij door actief gebruik te maken van het unieke geheel van wat zij al weten en kunnen. In Rusland ontwikkelde Vygotskij, na eerst een grondige studie gemaakt te hebben van de marxistische visie (de mens wordt gevormd door zijn culturele achtergrond), nieuwe ideeën waarbij de lerende centraal staat i.p.v. de te leren stof. Dit wordt ook wel het historisch constructivisme genoemd. Ook Maria Montessori ontwikkelde een theorie waarbij de persoonlijke mogelijkheden van het kind en een rijke leeromgeving centraal staan. In haar boek “Onderwijs en het menselijk potentieel” beschrijft ze in 1947 hoe belangrijk het is om de kinderen een rijke leeromgeving te bieden. Maar de rol van de leerkracht is niet klein of gemakkelijk. En even verder op zegt ze: er is maar een ding waar het om gaat, en dat is de ontwikkeling van de mens in zijn totaliteit. We zien dus dat constructivisme niet iets nieuws is, maar duidelijk al lange historische wortels heeft. Eigenlijk sluiten de meeste vertegenwoordigers van de traditionele vernieuwingsscholen in veel opzichten aan bij constructivistische visies. Kernpunt
Module 1b
is dat de aandacht met betrekking tot leren zich verplaatst van de leraar (en lesstof) naar de lerende. Hiermee zet het zich vooral af tegen behavioristische zienswijzen, waarbij de lesstof centraal staat. Klassikale methodieken, waarbij elk kind op het zelfde moment iets leert, zijn vanuit het constructivisme uit den boze. Essentieel is verder dat het leren moet plaats vinden in een rijke leeromgeving, die dicht bij de werkelijkheid staat. (Authentieke leersituaties). De lerende lost voortdurend echte problemen op, waardoor hij zich gereedschappen eigen maakt om nog weer andere zaken aan te kunnen. De mate van leren wordt bepaald door de effectiviteit van het gebruik van deze opgedane kennis in het echte leven. De leraar binnen de constructivistische theorie In de praktijk moet de leraar de volgende dingen toepassen: 1. Verdiep je in de cognitieve processen van de lerenden. 2. Maak gebruik van meerdere leerstrategieën, probeer ook authentieke leersituaties te creëren, bijv. aan de hand van casussen zoals bij PGO (probleemgestuurd onderwijs, zie ook voetnoot pagina 32.) 3. Help de lerende om alles in een context te plaatsen (zoek bijv. naar mogelijkheden om door middel van moderne technologieën het actieve, construerende leren in een context te faciliteren.) 4. Help de lerende nieuwgeleerde zaken te laten voortkomen uit, of ten minste te relateren aan dingen die hij al wist. 5. Geef de lerende een belangrijke stem met betrekking tot wat hij wil leren. De leerling binnen de constructivistische theorie Om de leerling zelf de hoofdrol te laten spelen bij zijn kennisopbouw, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Hij moet willen leren en hij zal moeten weten hoe de kennis te vergaren (leren leren). Het eerste punt, willen leren, is gekoppeld aan inzicht hebben op de zin van de leerstof. In de volgende bijlage komt een en ander nogmaals ter sprake als we het begrip “mediëren” van Feuerstein bespreken. Leerstijlen Bij constructivisten wordt rekening gehouden met leerstijlen. De onderwijskundige Kolb heeft deze leerstijlen helder geformuleerd. De leerstijlen van Kolb: • Divergente leerstijl: de lerende bekijkt elke vraag vanuit een aantal gezichtspunten. Deze leerstijl komt tot zijn recht als je de leerling confronteert met een situatie waar hij zich van alles bij kan voorstellen (waarmee hij affecties heeft). Het resultaat is het product van zowel zien als denken. (De beschouwer) • Assimilerende leerstijl: zien, overdenken en zoeken naar een beschrijvend model. (De denker) • Convergente denkstijl: abstracte denker, vlot een antwoord. Vooral verbaal begaafde mensen denken vaak zo. Deze leerstijl gaat uit van een wetenschappelijke benadering van een probleem (De beslisser) • Uitvoerende leerstijl: Uitproberen, doen, ervaren. Naar aanleiding hiervan inzicht krijgen (De doener)
Module 1b
Door: Joan ten Hoonte en Pieter Simons Joan Ten Hoonte is Docente Onderwijskunde aan het Rotterdams Conservatorium. Literatuur: • • • • • • • • •
Corte, E. de, Cognitieve psychologie van onderwijsleerprocessen in de Verenigde Staten. In: Nuttin, J. R. (red.), Gedrag, dynamische relatie en betekeniswereld, Universitaire Pers, Leuven, 1980. Boekaert, M. Simons, Leren en instructie Dekker & van de Vegt, Assen, 1993 Klerk, L. F. W. de, Onderwijs psychologie, Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1983. S. Dijkstra en P. Span, Swets & Zelingen (onder redactie van) Leerprocessen en instructie Parreren, C. F. van, Leren door handelen, Van Walraven, Apeldoorn, 1983. Simons, P. R. J., Handelingspsychologie versus cognitivistische psychologie, Pedagogische Studiën, 65 (1988) 2, p. 60-70. Veen, T. van der, Wal, J. van der, Van leerpsychologie naar onderwijspraktijk,Wolters Noordhoff, Groningen, 2003 Schellekens, H. Resultaatgericht Doceren, Wolters Noordhoff, Groningen, 1989 (met name Deel 1 Hoofdstuk 4 en Deel 2 de hoofdstukken 4, 8, 9; deel 3 hoofdstuk 11 ) Brakenhoff, j, Homminga, S, Ontwikkelingspsychologie voor het onderwijs, Wolters Noordhoff, Groningen, 1995. hoofdstuk 4