METHODENBESCHRIJVINGEN EMISSIEREGISTRATIE Productgebruik, Consumenten, Bouw en HDO
Emissies van de taakgroep WESP, werkvelden 12, 19 en 20
Auteurs: D.S.Nijdam, Milieu- en Natuurplanbureau, Bilthoven W.W.R.Koch TNO, Apeldoorn
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
INHOUDSOPGAVE 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Anesthesie......................................................................................................................... 5 Antiroestbehandelingsbedrijven ....................................................................................... 7 Autoproducten .................................................................................................................. 9 Benzinedistributiedepots................................................................................................. 12 Benzinestations ............................................................................................................... 14 Bestrijdingsmiddelengebruik door huishoudens............................................................. 17 Bestrijdingsmiddelengebruik niet landbouwkundig ....................................................... 19 Branden van kaarsen....................................................................................................... 21 Crematoria ...................................................................................................................... 23 Cosmetica ....................................................................................................................... 26 Chemisch reinigen kleding en textiel.............................................................................. 28 Gevelbetimmering .......................................................................................................... 31 Industrieel reinigen van kleding en textiel...................................................................... 33 Kantoorartikelen en leeronderhoudSmiddelen ............................................................... 36 Ontsmetten transporten ................................................................................................... 38 Roken van rookwaren ..................................................................................................... 40 Schietsport ...................................................................................................................... 43 Schoonmaakmiddelen..................................................................................................... 46 Sfeerverwarming............................................................................................................. 48 Tankautoreiniging........................................................................................................... 52 Transpiratie ..................................................................................................................... 54 Verfgebruik..................................................................................................................... 55 Vleesbereiding, incl. BBQ .............................................................................................. 58 Vuurwerk ........................................................................................................................ 60
2
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
INLEIDING Als input voor een effectief milieubeleid en de evaluatie daarvan is het van belang om te kunnen beschikken over goed gedefinieerde en gedocumenteerde emissiegegevens. Om die reden besteedt de Emissieregistratie steeds meer aandacht aan de documentatie van de berekeningsmethoden voor de emissies naar water en naar lucht van verschillende bronnen. De Emissieregistratie bewaart jaarlijks de resultaten van de emissie inventarisatie in de centrale Emissieregistratiedatabase. Een selectie van deze gegevens is voor het publiek toegankelijk via de website: www.emissieregistratie.nl. Dit document beschrijft de methodieken voor de berekening van de emissies van productgebruik door kleine bedrijven, HDO en consumenten. Het betreft overwegend aan productgebruik gerelateerde emissies naar lucht. Emissies naar water worden vastgesteld in de taakgroep MEWAT. De methoden die daarvoor gebruikt worden zijn beschreven in factsheets, die beschikbaar zijn via www.kaderrichtlijnwater.nl. Emissies die samenhangen met energiegebruik, of die vrijkomen bij industriële productie en afvalverwerking worden vastgesteld door de taakgroep ENINA. De methoden daarvoor zijn beschikbaar via www.emissieregistratie.nl. Het document is een geactualiseerde versie van rapportnummer 49 in de publicatiereeks Emissieregistratie: Emissies naar de lucht van consumenten en kleine bedrijven. Methoden en verantwoording 1995, 1996, 1997 en 1998. Taakgroep WESP, december 1999. Het document is alleen online beschikbaar en wordt periodiek geactualiseerd door de taakgroep WESP (werkgroep emissies servicebedrijven en productgebruik). Het document beschrijft de achtergrondgegevens van de processen, de berekeningsmethoden, herkomst van de basisgegevens, emissiefactoren, etc. Voornamelijk de berekeningsmethodiek is in dit kader zeer belangrijk. Berekeningen worden uitgevoerd omdat de basisgegevens verkregen zijn uit bijvoorbeeld metingen of enquêtes voor een bepaald jaar, een bepaald gebied of een bepaald deel van de bedrijven. In dergelijke gevallen dienen extrapolaties of correcties te worden uitgevoerd, zodat de cijfers representatief voor heel Nederland zijn en/of ook voor andere jaren geldig zijn. Veel van de in dit rapport beschreven procesemissies zijn gevolgd door middel van monitoring-exercities, hetzij door InfoMil, hetzij door een branchevereniging, waarbij al dan niet een extern bureau is ingehuurd. Monitoring kan op verschillende manieren plaatsvinden; op basis van metingen of op basis van afzetgegevens (marktmonitoring of omvangmonitoring). Vaak is de emissie bepaald door een combinatie van metingen (aan enkele representatieve producten) en marktgegevens. De frequentie van monitoring varieert. In de regel vindt periodiek een omvangmonitoring plaats. Jaren waar geen monitoring-gegevens voor beschikbaar zijn, worden geschat. Dit geschiedt in de meeste gevallen aan de hand van een indexwaarde (bijvoorbeeld groei Bruto Nationaal Product) voor een bepaald jaar, waarbij het meest recente jaar waarvoor een monitoringwaarde beschikbaar is de basis vormt (de indexwaarde is hier gelijk aan 1) voor de daarop volgende jaren. Het doel van dit document is het verschaffen van inzicht in de totstandkoming van de uiteindelijke emissiecijfers. Hiermee vindt een verantwoording van de werkwijze plaats. Uitsluitend de directe emissies van de processen op stofniveau in Nederland zijn weergegeven. De omrekening naar daadwerkelijke milieueffecten (verzuring, vermesting, broeikaseffect, ozonlaagaantasting, smogvorming e.d.) wordt niet in
3
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
beschouwing genomen. Ook geproduceerde afvalstoffen en gebruikte hoeveelheden energie en/of grondstoffen zijn niet in deze procesbeschrijvingen opgenomen. De beschrijvingen hebben uitsluitend betrekking op directe en aan het betreffende proces gerelateerde emissies. Dat wil zeggen dat de aan het betreffende proces voorafgaande indirecte emissies (bijvoorbeeld ontstaan bij de productie van de ingekochte goederen), of daarna optredende emissies (bijvoorbeeld in het afvalstadium) niet in het betreffende proces zijn meegenomen. Wel zijn er in de processenlijst ook enkele afvalverwerkingsprocessen opgenomen, maar dit zijn op zichzelf staande processen. De indirecte emissies worden, voor zover ze in Nederland plaatsvinden, gedekt door andere processen in de Emissieregistratie. Emissies die plaatsvinden in het buitenland zijn eveneens niet meegenomen. In de methodebeschrijvingen is ook de wijze van regionalisatie beschreven. Regionalisatie betreft de geografische verdeling van de emissies over Nederland, op basis van gegevens over de plaats waar het gebruik plaatsvindt. De geregionaliseerde gegevens zijn input voor modellen die regionale en lokale milieukwaliteit doorrekenen (status quo en prognoses) en geven een beeld van de milieudruk in Nederland. Bijlage 1 geeft een toelichting op de bepalingsmethode van de kwaliteitsindicatoren voor de processen, welke in iedere methodebeschrijving is weergegeven.
4
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
1
Versie 1.0
ANESTHESIE
Omschrijving Doelgroeptoedeling RAP Code: Anesthesie HDO 9310112
SNAP Code: 060501
1.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage aan het nationaal totaal van de emissies door anesthesie is <1 % voor N2O (MNP, 2005). 1.2 Algemeen Dit document beschrijft de monitoring van de emissies die vrijkomen bij het onder narcose brengen van patiënten. Het betreft hier de emissies van distikstofoxide (N2O). Emissies als gevolg van anesthesie worden eenduidig toegerekend aan de doelgroep Handel, diensten en overheid (HDO). In ziekenhuizen kunnen patiënten onder andere onder narcose worden gebracht door middel van lachgas (distikstofoxide, N2O). Een ander narcosegas in opmars is halothaan (2-broom, 2-chloor 1,1,1-trifluorethaan). Het gasmengsel ontwijkt daarbij naar de buitenlucht. 1.3 Berekeningsmethode De marktleider onder de leveranciers van lachgas aan ziekenhuizen (fa. Hoekloos) maakt jaarlijks een raming van het landelijke gebruik van lachgas in ziekenhuizen op basis van de eigen afzet. Er wordt aangenomen dat de hoeveelheid die naar de lucht wordt geëmitteerd gelijk is aan de afzet van lachgas, daar lachgas erg stabiel is. Emissie (kg/jr) = Afzet (kg/jr) De afgelopen jaren is er een daling opgetreden in de afzet van lachgas door enerzijds de toename van plaatselijke verdoving (o.a. ruggemergprik) en anderzijds door lagere dosering per keer. Het narcosegas halothaan wordt in het kader van de ER niet geregistreerd als aangezien het gebruik in Nederland zeer beperkt is vanwege potentiële bijwerkingen zoals leverontsteking (hepatitis). Tevens is bekend dat na het toedienen van deze stof een deel van het gas reageert tot andere producten waardoor ook niet duidelijk is hoeveel van deze stof wordt geëmitteerd 1.3.1 Kwaliteitsindicatie Onderstaand schema toont de kwaliteitscodes voor de emissies door anesthesie. In bijlage 1 wordt de betekenis van deze codes verder toegelicht. Stoffen N2O
Activiteitendata C
Emissiefactoren n.v.t.
5
Emissie C
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
1.4 Regionalisering Regionalisatie van de emissies als gevolg van anesthesie geschiedt aan de hand van het aantal bedden in ziekenhuizen. Emissiebron/proces
Allocatie-parameter
Anesthesie
Aantal bedden per ziekenhuis Bron: Metadata gegevensbeheer Emissieregistratie 2004 1.5
Bron gegevens ER
Referenties
Hoekloos Schiedam en Hoekloos Medical Eindhoven, dhr. J.H.G. Teutelink & dhr. T. van Bladel. Mondelinge en schriftelijke opgaven gebruik lachgas voor anesthesie doeleinden verschillende jaren. Te Molder, R. Metadata gegevensbeheer emissieregistratie: beschrijving gegevens t.b.v ruimtelijke verdeling van emissies, MNP, Bilthoven, jaarlijks, intern document. Milieu en Natuur Planbureau, Nederlandse Emissieregistratie, (ER database ronde ‘04/’05), Bilthoven, 2005. 1.6 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijk beheerder in taakgroep WESP : Beheerder W.W.R. Koch
Organisatie TNO Ruimte en Infrastructuur
6
E-mailadres
[email protected]
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
2
Versie 1.0
ANTIROESTBEHANDELINGSBEDRIJVEN
Omschrijving
Doelgroeptoedeling RAP Code: antiroestbehandelingsbedrijven HDO 4800112
SNAP Code: 0604071
2.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage aan de NMVOS emissie van antiroestbehandeling door garagebedrijven is <1% in het nationale totaal en ca. 1% van de doelgroep HDO (MNP, 2005). 2.2 Algemeen Dit document beschrijft de monitoring van de emissies van vluchtige organische stoffen (NMVOS) die vrijkomen bij de behandeling van auto’s met antiroestmiddelen (ook wel tectyleren genoemd). De emissies door antiroestbehandelingsbedrijven worden volledig toegerekend aan de doelgroep Handel, Diensten en Overheid (HDO). Bij de behandeling van auto’s met antiroestmiddelen (ook wel tectyleren genoemd) komen direct na gebruik de in deze middelen toegepaste oplosmiddelen (NMVOS) vrij. In tegenstelling tot daarvoor, worden nieuwe auto’s sinds halverwege de jaren 80 door de fabrikant standaard voorzien van een antiroestlaag. Daarnaast zijn de constructiematerialen veranderd door de toepassing van bijvoorbeeld kunststof- en verzinkte carrosseriedelen. Slechts een fractie van de auto’s krijgt na verloop van jaren nog een nabehandeling. Om deze reden is het aantal bedrijven in Nederland waar auto’s een antiroestbehandeling kunnen krijgen sinds medio de jaren 80 sterk afgenomen. Voor de komende jaren wordt verwacht dat de totale emissie verder zal afnemen tot een bepaalde stabilisatie intreedt. Dit als gevolg van de antiroestbehandelingen die uitgevoerd worden bij klassieke auto’s. 2.3 Berekeningsmethode De totale NMVOS-emissie wordt vastgesteld op basis van afzetgegevens van de antiroestmiddelen. Het betreft een globale schatting van de marktleider in antiroestmiddelen. De meest recente opgave dateert van 1999, in de jaren daarna is de emissie continue verondersteld. 2.3.1 Kwaliteitsindicatie Onderstaand schema toont de kwaliteitscodes voor de emissies door antiroestbedrijven. In bijlage 1 wordt de betekenis van deze codes verder toegelicht. Stof NMVOS
Activiteitendata
Emissiefactoren
7
Emissie E
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc 2.4
Versie 1.0
Stofprofielen
De NMVOS emissie wordt opgesplitst naar individuele stoffen op basis van een emissieprofiel opgesteld door TNO in 1992. 2.5
Regionalisering
Regionalisatie van de berekende NMVOS emissies vindt plaats door verdeling van deze emissies over de antiroestbehandelingsbedrijven (SBI 501, Garagebedrijven) . Emissiebron/proces
Allocatie-parameter
Bronhouder
Antiroestbehandelings- SBI 501 - LISA (MKB gegevens) bedrijven Bron: Metadata gegevensbeheer Emissieregistratie 2004 2.6 Referenties en aanvullende documenten InfoMil, KWS2000, Den Haag, Jaarverslagen van verschillende jaren t/m 2002. Te Molder, R. Metadata gegevensbeheer emissieregistratie: beschrijving gegevens t.b.v ruimtelijke verdeling van emissies, MNP, Bilthoven, jaarlijks, intern document. Milieu en Natuur Planbureau, Nederlandse Emissieregistratie, (ER database ronde ‘04/’05), Bilthoven, 2005. Most, drs. P.F.J., van der, et al., Methoden voor de bepaling van emissies naar lucht en water, publicatiereeks Emissieregistratie nr 44, HIMH, Den Haag, 1998. Nijdam, ing D.S. et al., Emissies naar de lucht van consumenten en kleine bedrijven, methoden en verantwoording 1995, 1996, 1997 en 1998, publicatiereeks Emissieregistratie nr. 49, RIVM/HIMH/TNO, Den Haag, 1999. 2.7 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder: W.W.R. Koch
Organisatie TNO Ruimte en Infrastructuur
8
E-mailadres
[email protected]
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
3
Versie 1.0
AUTOPRODUCTEN
Procesomschrijving Autoproducten Autoproducten
RAP 0802307 0802312
Doelgroep SBI CON HDO
SNAP
3.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissies van NMVOS door het gebruik van autoproducten is <1% van het nationale totaal van de NMVOS emissies, ca. 5 % van de doelgroep consumenten en ca. 3 % van de doelgroep HDO (MNP, 2005). 3.2 Algemeen Emissies uit autoproducten worden verdeeld over de doelgroep Consumenten (60%) en de doelgroep Handel, Diensten en Overheid (vnl. garages 40%). In het verleden werd ook een deel toegewezen aan de doelgroep Verkeer en vervoer (emissies van ruitensproeiervloeistof en de-icers), maar in 2005 is dit deel aan consumenten toegewezen met terugwerkende kracht. 3.2.1 Gedetailleerde beschrijving emissiebron en emissies Autoproducten (producten t.b.v het onderhoud van de auto) bevatten NMVOS die tijdens of na gebruik naar de lucht worden geëmitteerd. gaat zowel om producten voor personen- als bedrijfsauto’s. De autoproducten worden onderverdeeld naar producten die worden toegekend aan de doelgroepen HDO en consumenten: Het gaat hierbij voor de verschillende categorieën om de volgende producten: Autoproducten: • Autowas • Kunststofreinigers en verzorging (bijvoorbeeld cockpitsprays) • Spuitverf in kleinverpakking (autolak). NB: Autoshampoo’s zijn niet meegenomen, omdat deze in de regel zeer weinig NMVOS bevatten (Chemiewinkel, 1999). Autoproducten mobiel: • Ruitensproeiervloeistof • De-icers (middelen om autoruiten van rijp en ijzel te ontdoen). De ruitensproeiervloeistof heeft met 70% verreweg de grootste bijdrage in de totale NMVOS emissie. 3.3 Berekeningsmethode In 1997 door bureau CREM monitoringonderzoek uitgevoerd over de basisjaren 1994 en 1996. In dit onderzoek zijn enquêtes uitgezet onder producenten/leveranciers van autoproducten. In 1998 heeft een herhalingsonderzoek plaatsgevonden. Hierin zijn de cijfers voor 1997 vastgesteld. In het onderzoek uit 1998 zijn 25 bedrijven geënquêteerd die ook aan het onderzoek uit 1997 hadden meegewerkt. Daarnaast zijn nog acht nieuwe bedrijven geënquêteerd. In totaal hebben in dit herhalingsonderzoek 26 bedrijven gegevens
9
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
aangeleverd. Naar schatting vertegenwoordigden de geënquêteerde bedrijven 80% van de markt. De bedrijven zijn gevraagd afzetgegevens en gemiddelde NMVOS gehalten van hun producten te verstrekken. Op basis hiervan zijn de NMVOS emissies berekend. Sinds 1997 is de monitoringwaarde uit (CREM 1998) aangehouden. Dit is nog steeds de meest recente waarde. Voor ruitensproeiervloeistof en de-icers geldt wellicht dat het gebruik sterk afhankelijk is van de strengheid van de winter. Een correlatie tussen de gemonitorde waarden en het aantal vorstdagen kon echter niet vastgesteld worden. Mogelijk heeft dit te maken met de tijd die verstrijkt tussen aanschaf en toepassing, gecombineerd met het feit dat de jaarwisseling in de winter valt. De op deze wijze vastgestelde NMVOS-totalen worden omgerekend naar individuele stoffen m.b.v. een gemiddeld samenstellingprofiel, dat in overleg met. de branche door TNO is opgesteld in 1992 3.3.1 Maatregelen van invloed op de berekening Op deze productgroep is een KWS 2000 twee algemene maatregelen van toepassing geweest (etikettering en milieuzorg) . Het effect hiervan is onbekend. 3.3.2
Kwaliteitscodering
Stof NMVOS
Activiteitendata D
Emissiefactoren C
Emissie D
3.4 Stofprofielen De stofprofielen zijn in gebaseerd op een gemiddeld samenstellingsprofiel die in overleg met de branche door TNO is opgesteld in 1992 . 3.5 Puntbron criteria De emissies worden niet op locatie berekend. 3.6 Regionalisering De emissiegegevens welke worden toegedeeld aan de doelgroepen HDO en consumenten, worden toegedeeld op basis van de inwonerdichtheid in Nederland. Emissiebron/proces
Allocatie-parameter
Bron gegevens
Autoproducten
Bevolkingsdichtheid
Autoproducten mobiel
1. verkeersintensiteiten per wegvak op autosnelwegen (rijkswegen); 2. verkeersintensiteiten op provinciale wegen; 3. binnen de bebouwde kom: inwonersdichtheid.
Bridgris (ACN) + ECN (stadverwarming) 1. AVV, Provincies, CBS 2. AVV, Provincies, CBS 3. CBS
10
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
Bron: Bron: Metadata gegevensbeheer Emissieregistratie 2004 3.7 Onzekerheidsinschatting De onzekerheden in de emissieberekeningen zijn niet gekwantificeerd. 3.8 • • • • • • •
Referenties Milieu en Natuur Planbureau, Nederlandse Emissieregistratie, (ER database ronde ‘04/’05), Bilthoven, 2005. CBS, (1998 en latere jaren) Statistiek Motorvoertuigen, CBS, Heerlen. CREM, 1997, NMVOS-emissies auto-onderhoudsproducten, CREM, Amsterdam (niet openbaar). KWS2000/InfoMil, 1998, Jaarverslag 1996-1997, InfoMil, Den Haag. CREM, december1998, VOS-emissies auto-onderhoudsproducten, herhaalmeting 1997, CREM, Amsterdam (niet openbaar). Chemiewinkel UvA,1999, Herziening Milieukeur Autoreinigingsmiddelen, Conceptrapportage, augustus 1999, Amsterdam. Te Molder, R. Metadata gegevensbeheer emissieregistratie: beschrijving gegevens t.b.v ruimtelijke verdeling van emissies, MNP, Bilthoven, jaarlijks, intern document
3.9 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerders: D.S. Nijdam
Organisatie MNP
E-mailadres
[email protected]
11
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
4 BENZINEDISTRIBUTIEDEPOTS Dit document beschrijft de monitoring van de NMVOS emissies die vrijkomen bij benzinedistributiedepots. Procesomschrijving Benzinedistributiedepots
RAP 8920905
Doelgroep HDO
SNAP
4.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissies van NMVOS bij benzinedistributiedepots is <1% van het nationale totaal van de NMVOS emissies en circa 7% van de doelgroep HDO (MNP, 2005). 4.2 Algemeen Benzinedistributiedepots kunnen worden beschouwd als een tussenstap tussen de benzinestations en de raffinaderijen. In het KWS200 project werd dit proces ‘benzinedistributieketen’ genoemd. Onder dit proces vallen de verdrijvingsverliezen uit de grote opslagtanks tijdens het vullen ervan en de verliezen uit de tankwagens tijdens het vullen van de benzinestations. Het betreft uitsluitend de emissies van benzineproducten. 4.3 Berekeningsmethode De emissieberekening is uitgevoerd obv metingen door de bedrijven en is rapporteerd door de VNPI. 4.3.1 Maatregelen van invloed op de berekening Op distriebutiedepots zijn ihkv het KWS2000 project de volgende maatregelen van toepassing geweest: - opslagtanks moeten worden voorzien van een inwendig drijvend dek - verdrijvingslucht moet worden behandeld. Deze maatregelen zijn vastgelegd in de Ministeriele regeling Op-, overslag en distributie benzine milieubeheer van 27 december 1995. In het reductieplan VOS200-2010 voor de aardolieketen van de VNPI is geen verdere reductie beoogd voor de distributie. 4.3.2
Kwaliteitsindicatie
Stof NMVOS
Activiteitendata C
Emissiefactoren C
4.4 Stofprofielen Het stofprofiel is gebaseerd op samenstelling van benzinedamp.
12
Emissie C
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
4.5 Regionalisering De emissies van benzinedistributie worden toegedeeld aan de locaties van de benzinedistributiebedrijven (SBI 5151) in Nederland naar rato het aantal werknemers in deze bedrijven.
Emissiebron/proces
Allocatie-parameter
Bron gegevens
Benzinedistributiedepots
Locaties - LISA benzinedistributiebedrijven Bron: Bron: Metadata gegevensbeheer Emissieregistratie 2004 4.6
Referenties • Milieu en Natuur Planbureau, Nederlandse Emissieregistratie, (ER database ronde ‘04/’05), Bilthoven, 2005. • VROM Ministeriele regeling Op-, overslag en distributie benzine milieubeheer, 27 december 1995. • VNPI, P.Houtman, mrt 2004 Reductieplan VOS 2000-2010 voor de aardolieketen •
4.7 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Auteurs: D.S. Nijdam
Organisatie MNP
E-mailadres
[email protected]
13
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
5 BENZINESTATIONS Dit document beschrijft de monitoring van de NMVOS emissies die vrijkomen bij benzinestations. Procesomschrijving Lekverliezen vullen autotank Tankstations verdrijvingsverliezen – opslagtanks Tankstations verdrijvingsverliezen – autotanks
RAP 8920905
Doelgroep HDO
8920903
HDO
8920904
HDO
SNAP
5.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissies van NMVOS bij benzinedistributiedepots is <1% van het nationale totaal van de NMVOS emissies en ca. 9 % van de doelgroep HDO (MNP, 2005). 5.2 Algemeen Onder benzinestations wordt verstaan distributiestations ten behoeve van het wegverkeer en tankstations op bedrijfsterreinen (t.b.v. eigen voertuigen). Het betreft emissies van benzinebrandstoffen en LPG. Emissies treden op door morsing en dampverdrijving uit tanks van voertuigen en uit de opslagtanks van het station. 5.3 Berekeningsmethode Verdrijvingverliezen De emissies door verdrijving worden jaarlijks door de brancheorganisaties OCC en NOVE (NVE/NOVOK) aangeleverd. In de berekening is steeds rekening gehouden met de implementatiegraden van de zgn. Stage I (dampretour uit tankwagen Æopslagtank)en Stage II (dampretour uit opslagtank Æ eindgebruiker) maatregelen. Deze maatregelen, die gelden voor het merendeel der benzinestations zijn wettelijk vastgelegd in de Besluiten ‘tankstations en milieubeheer’ en ‘herstelinrichtingen voor motorvoertuigen en milieubeheer’ en het wijzigingsbesluit daarop (Stb 1996, 228). Lekverliezen De emissies door morsing van benzine is gebaseerd op een schatting van adviesbureau Comprimo (briefrapport 18 nov. 1994). De lekkage bij tankvulling van LPG is berekend door TNO in 1999 op basis van afzet LPG (CBS), gemiddeld tankvolume, gasdruk en het ‘dode’ volume van de vulkoppeling (opgave LPG installatiebranche). Dit cijfer wordt jaarlijks aangepast op basis van LPG afzetcijfers van het CBS. 5.3.1 Maatregelen van invloed op de berekening De stage I en II maatregelen moesten uiterlijk 1 juni 1999 volledig ingevoerd zijn. Anno medio 1999 voldeed 34% volledig aan de dampretourmaatregel (systeem
14
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
ingevoerd en gecertificeerd), en 30% voldeed ten dele aan de maatregel (systeem ingevoerd, maar nog niet gecertificeerd). Anno 2000 waren alle stage I maatregelen volledig ingevoerd, en de stage II voor 88%. Doordat de stage II maatregelen geen volledige reductie bewerkstelligen, blijft er ook na het bereiken van volledige implementatie een restemissie van ca. 25% over.
5.4
Emissiefactoren en kwaliteitscodes
5.4.1 Emissiefactoren De emissiefactoren op basis waarvan de brancheverenigingen de emissies voor verdrijving vaststellen zijn niet bekend. Voor de emissies van lekverliezen zijn geen emissiefactoren gebruikt De afzet van benzine is ondanks de toenemende mobiliteit vrij constant. De toename zit vooral bij diesel. 5.4.2
Kwaliteitsindicatie
Stof NMVOS
Emissie C
5.5 Stofprofielen Het stofprofiel van benzinedamp wordt gebruikt 5.6 Regionalisering De emissies worden toegedeeld aan de locaties van de benzinestations in Nederland naar rato van het aantal werknemers. Emissiebron/proces
Allocatie-parameter
Bron gegevens
Benzinestations locaties benzinestations LISA Bron: Bron: Metadata gegevensbeheer Emissieregistratie 2004 5.7
Referenties • Milieu en Natuur Planbureau, Nederlandse Emissieregistratie, (ER database ronde ‘04/’05), Bilthoven, 2005. • VROM, Besluit ‘tankstations en milieubeheer’ en ‘herstelinrichtingen voor motorvoertuigen en milieubeheer’ en het wijzigingsbesluit daarop (Stb 1996, 228). • Comprimo (briefrapport 18 november1994) over schattingen voor lekverliezen van benzine.
15
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
5.8 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder D.S. Nijdam
Organisatie MNP
E-mailadres
[email protected]
16
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
6 BESTRIJDINGSMIDDELENGEBRUIK DOOR HUISHOUDENS Dit document beschrijft de emissies van NMVOS die vrijkomen bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor toepassingen in het huishouden. Procesomschrijving NMVOS huishoudelijke bestrijdingsmiddelen
Rapcod e 0802407
Doelgroep
SNAP
Consumenten
060411
6.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissies van NMVOS uit het gebruik van huishoudelijke bestrijdingsmiddelen is <1% van het nationale totaal van de NMVOS emissies en <1% van de doelgroep consumenten (MNP, 2005). 6.2 Algemeen Emissies uit huishoudelijke bestrijdingsmiddelen worden toegedeeld aan de doelgroep Consumenten. Het gaat hier om emissies naar lucht ten gevolge van gebruik van oplosmiddelen als hulpstof in huishoudelijke bestrijdingsmiddelen, zoals middelen tegen vliegende en kruipende insecten en bladglansmiddelen. Bij de toepassing van bestrijdingsmiddelen worden hulpstoffen gebruikt om de actieve stof in de juiste dosering te kunnen verspreiden. De hulpstoffen bestaan voor deze toepassingen voornamelijk uit drijfgassen voor spuitbussen, welke tijdens het gebruik naar lucht worden geëmitteerd. 6.3 Berekeningsmethode Voor de monitoring van NMVOS-emissies in het KWS2000 project werden jaarlijks vier bedrijven geënquêteerd, waarmee naar verwachting het overgrote deel van de markt is gedekt. De meest recente monotoring is van 2000. Met ingang van 2001 wordt deze monitoring niet meer uitgevoerd en worden de gegevens van de monitoring uit 2000 gebruikt voor de daarop volgende jaren. De gegevens over bladglansmiddelen zijn van 1990 en 1993 en worden sindsdien constant verondersteld. 6.3.1
Kwaliteitsindicatie
Stof NMVOS
Activiteitendata C
Emissiefactoren C
Emissie C
6.4 Stofprofielen Het emissieprofiel is opgesteld door TNO gebaseerd op de samenstelling van drijfgas in spuitbussen.
17
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
6.5 Regionalisering Regionalisatie van emissies vanuit huishoudelijke bestrijdingmiddelen geschiedt op basis van de inwonerdichtheid. 6.6
Referenties Milieu en Natuur Planbureau, Nederlandse Emissieregistratie, (ER database ronde ‘04/’05), Bilthoven, 2005. InfoMil, KWS2000 Jaarverslagen van verschillende jaren, Den Haag.
6.7 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder W.W.R. Koch
Organisatie TNO
E-mailadres
[email protected]
18
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
7 BESTRIJDINGSMIDDELENGEBRUIK NIET LANDBOUWKUNDIG Dit document beschrijft de emissies van NMVOS die vrijkomen bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor niet landbouwkundig gebruik. Procesomschrijving VOS niet landbouw bestrijdingsmiddelen
Rapcod e 0812412
Doelgroep
SNAP
HDO
060411
7.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissies van NMVOS uit het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor niet landbouwkundige toepassingen is <1% van het nationale totaal van de NMVOS emissies en <1% van de doelgroep HDO (MNP, 2005). 7.2 Algemeen In dit proces gaat het om emissies naar lucht ten gevolge van de toepassing van hulpstoffen in bestrijdingsmiddelen anders dan voor landbouwkundig gebruik. Het gaat hier voornamelijk om de professionele bestrijding van houtworm. Bij de toepassing van bestrijdingsmiddelen worden hulpstoffen bijgemengd om de actieve stof in de juiste dosering te kunnen verspreiden. Deze hulpstoffen bevatten dikwijls vluchtige stoffen (NMVOS) welke tijdens en na het gebruik naar de lucht worden geëmitteerd. 7.3 Berekeningsmethode De NMVOS-emissie is gebaseerd op een opgave van een grote leverancier en eerdere ramingen door de Maatregelgroep Bestrijdingsmiddelen van het KWS2000 project. Met ingang van 2001 wordt deze grote leverancier niet meer benaderd en worden de gegevens van de monitoring uit 2000 gebruikt voor de daar opvolgende jaren. 7.3.1
Kwaliteitsindicatie
Stof NMVOS
Activiteitendata C
Emissiefactoren C
Emissie C
7.4 Stofprofielen Het emissieprofiel is gebaseerd op gegevens van de Toelatingsregistratie Bestrijdingsmiddelen (Klein, 1996). 7.5 Regionalisering Regionalisatie van emissies vanuit huishoudelijke bestrijdingmiddelen geschiedt op basis van de inwonerdichtheid. Emissiebron/proces
Allocatie-parameter
19
Bron gegevens
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
VOS niet landbouwkundig Inwonerdichtheid Bron: Bron: Metadata gegevensbeheer Emissieregistratie 2004 7.6 Verbeterpunten De meest recente monitoring dateert van 1999, het gaat echter om een zeer kleine bron. 7.7 Referenties Klein A.E. 1996, Risico-evaluatie van hulpstoffen in nietlandbouwbestrijdingsmiddelen, TNO-rapport R 96/319. InfoMil, KWS2000 Jaarverslagen van verschillende jaren, Den Haag. InfoMil, oktober 1997 Herziening maatregelen Bestrijdingsstrategie Huishoudelijke, Institutionele en Industriële producten (HIIP), Den Haag. 7.8 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder W.W.R. Koch
Organisatie TNO
E-mailadres
[email protected]
20
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
8 BRANDEN VAN KAARSEN Dit document beschrijft de emissies van NMVOS, roet en CO2 die vrijkomen bij het branden van kaarsen. Procesomschrijving Branden van kaarsen
Rapcod e 0801009
Doelgroep
SNAP
Consumenten
8.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissies van NMVOS, roet en CO2 uit het branden van kaarsen is <1% van het nationale totaal van de NMVOS emissies en ca. 3% van de doelgroep consumenten (MNP, 2005). 8.2 Algemeen Jaarlijks wordt per persoon een hoeveelheid kaarsen gebruikt, op basis van deze informatie, het inwoneraantal en verschillende literatuur bronnen aangaande verbrandingsemissies van kaarsen is een schatting gemaakt van de hoeveelheid emissies ten gevolge van het branden van kaarsen in Nederland. Het branden van kaarsen leidt tot de emissie van onder meer NMVOS, roet en CO2. 8.3 Berekeningsmethode De emissies worden berekend op basis van het aantal verbruikte kaarsen: Emissie = Σkaarsenverbruik per persoon x aantal inwoners x emissiefactor De gebruiksgegevens van kaarsen per persoon zijn gehaald van http://bolsius.nl. Het aantal inwoners is afkomstig van het CBS. 8.4
Emissiefactoren en kwaliteitscodes
8.4.1 Emissiefactoren De emissiefactoren zijn gebaseerd op verschillende onderzoeken en de aanname dat de helft van de jaarlijkse verbande kaarsen bestaat uit waxinelichtjes en de andere helft uit “normale” zogenaamde gotische kaarsen. Verder zijn de emissiefactoren opgesteld voor paraffine/stearine kaarsen en zijn de minder verkochte kaarstypen (op basis van bijvoorbeeld bijenwas) niet in beschouwing genomen bij het opstellen van de emissiefactoren. 8.4.2
Kwaliteitsindicatie
Stof NMVOS
Activiteitendata C
Emissiefactoren C
21
Emissie C
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
8.5 Regionalisering Regionalisatie van emissies van het branden van kaarsen geschiedt op basis van de inwonerdichtheid. 8.6 Referenties EPA; January 2001, Candles and incense as potential sources of indoor air pollution: Market analysis and Literature review; EPA-600/R-01-001. Fine M. Philip, Glen R. Cass, Bernd R.T. Simoneit; Characterization of fine particle emissions from burning church candles; Environmental Science & Technology vol. 33, NO. 14, 1999. Gruijter H.J. de, A.J.G. van Rossum; De Kaars; Lesbrief KNCV/NVON; Eerste uitgave 1983. Informatie over afmetingen en brand uren: Vebeka BV, http://vebeka.nl. CBS, Inwoneraantallen verschillende jaren. Informatie aangaande het gebruikte aantal kaarsen per persoon, http://bolsius.nl. 8.7 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder W.W.R. Koch
Organisatie TNO
E-mailadres
[email protected]
22
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
9 CREMATORIA Dit document beschrijft de emissies van o.a kwik, dioxine en fijn stof, die vrijkomen uit installaties voor het verbranden van menselijke resten. Procesomschrijving Crematoria
Rapcod e 8922003
Doelgroep
SNAP
HDO
9303
9.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissies in het nationaal totaal (2000): Kwik ca 1%, dioxine, ca 1% fijn stof < 1% (MNP, 2005). 9.2 Algemeen Dit proces betreft installaties ter verbranding van menselijke resten. In Nederland zijn er 59 van deze installaties (2003). In 2002 werd 50% van de overledenen gecremeerd. 9.3 Berekeningsmethode Bij crematoria komen verschillende stoffen vrij, waarvan kwik, dioxines en vliegas (fijn stof) de belangrijkste zijn. Verbrandingsemissies: NOx, SOx, CO2 De emissies zijn gebaseerd op emissiefactoren per gecremeerd persoon die voor de drie stoffen op verschillende wijze zijn vastgesteld. Verbrandingsemissies, zoals NOx worden in de ER meegenomen in de algemene bijtelling van gasverbrandingsemissies van de doelgroep HDO (bij de taakgroep ENINA). Overige emissies: De emissies van crematoria wordt bepaald door de vastgestelde emissiefactoren te vermenigvuldigen met het aantal crematies, welke wordt opgegeven door de Landelijke vereniging van Crematoria (LVC) te Eindhoven. In 2005 waren er 70766 crematies (waarvan 3308 uit het buitenland). 9.3.1 Maatregelen van invloed op de berekening Nieuwe crematoria of nieuwe ovens in bestaande crematoria moeten sinds juli 1998 aan een NeR eis ten aanzien van kwik voldoen (0,2 mg/m3). Dit betekend dat de overige emissies ook veel lager worden. In 2005 waren er 14 crematoria die aan de NeR voldeden, waarin 18% van de crematies plaatsvonden. Voor deze crematies zijn veel lagere emissiefactoren aangehouden. Overigens dienen in 2012 alle crematoria aan de NeR eisen te voldoen.
23
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
9.4 Relevante statistische gegevens Voor de berekening van emissies door crematoria wordt gebruik gemaakt van de gegevens over het aantal crematies, welke worden opgegeven door de Landelijke Vereniging van Crematoria in Eindhoven. 9.5
Emissiefactoren en kwaliteitscodes
9.5.1 Emissiefactoren Kwik Voor kwik is uitgegaan van een studie van Tauw Milieu uit 1997. Hierin is een inventarisatie van amalgaanverkopen in het verleden gegeven, die gecombineerd met een door de KUB in 1992 ontwikkeld model dat het aantal vullingen van bepaalde leeftijdscategorieen berekent resulteert in een kwikemissiefactor per gecremeerd persoon van 1,15 gram in 1995, 1,37 in 2000 en 1,73 in 2010. Voor 2002 is uitgegaan van 1,44 g/crematie. Hierbij is er van uitgegaan dat alle kwik uit het amalgaan naar de lucht wordt geemitteerd tijdens de crematie. Implementatie eisen NeR: Uitgaande van 2150 m3 rookgas per crematie (WESP doc crematoria 1996) komt de NeR norm neer op 0,43 g Hg/crematie, uit metingen blijkt dat de concentratie hier nog ver onder zit (van 0,001 tot 0,004 mg/m3). Aanname emissie Kwik met NeR = 0,05 mg/m3, ofwel 0,1 g/crematie. Dioxines Voor dioxines (4 microgram I-TEQ /crematie) is uitgegaan van metingen in 1991 aan rookgassen van drie crematoria (Bremmer et al, 1993). Implementatie eisen NeR: Voor dioxinen wordt de emissie met de NeR norm ook lager (meting TNO te Geleen = 0,024 ng/m3 = 0,052 microg/crematie, meting Bilthoven= 0,013 ng/m3. Volgens metingen van de EEFS (Europese branche-organisatie) zijn veel lagere waarden mogelijk, en is 0,1 ng/m3 (ofwel 0,2 micrg/crematie) de moderne Duitse norm (27e BlmSchV) voor installaties met filter. Aaname emissie dioxinen met NeR = 0,2 microg/crematie. Fijn stof Voor fijn stof is uitgegaan van een emissiefactor van 100g/crematie uit het WESP rapport ‘Crematoria’ uit 1996. Implementatie eisen NeR: Omdat de NeR norm een een filter (doeken- of electostatische filter) vereist neemt ook de emissie van fijn stof af. Vollgens het WESP document uit 1996 bedraagt dit met doekfilter 25g/crematie. Volgens metingen te Geleen is dit <6 mg/m3 ofwel 13 g per crematie. Metingen in Bilthoven geven een nog lagere waarde (<0,7mg/m3) Aanname emissie fijn stof met NeR = 10 g/crematie. 9.5.2
Kwaliteitsindicatie
Stof Dioxinen Fijn stof Kwik
Activiteitendata A A A
Emissiefactoren B B B
24
Emissie B B B
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
9.6 Regionalisering Regionalisatie van emissies van crematoria geschiedt op basis van de inwonerdichtheid. 9.7 Referenties WESP 1996, J.G.Elzenga, WESP document Crematoria (H7), 1996. Tauw Milieu 1997, Onderzoek naar kwikemissies van crematoria en beschikbare RGRtechnieken, B Hoekstra, R3517616 Tauw Milieu, Deventer, mei 1997 RIVM, 1993, Bremmer,H.J,et al, november 1993, Emissies van dioxine in Nederland, RIVM, rapportnr 770501003, Bilthoven TNO 1996, Smit, E.R., 1996, Massabalans en emissies van in Nederland toegepaste crematieprocessen, TNO-rapport TNO-MEP-R96/059. NeR op www.infomil.nl, november 2006 9.8 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder D.S. Nijdam
Organisatie MNP
E-mailadres
[email protected]
25
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
10 COSMETICA Dit document beschrijft de NMVOS emissies die ontstaan bij het gebruik van cosmetica en persoonlijke verzorgingsartikelen. Procesomschrijving Cosmetica Cosmetica
Rapcod e 0801107 0801112
Doelgroep
SNAP
CON HDO
10.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissies van cosmetica in het nationale totaal van de NMVOS emissies bedraagt voor particulier gebruik ca 5% en <1% voor professioneel gebruik. De bijdrage van deze emissies op doelgroep niveau bedraagt ca. 5% van de doelgroep HDO voor professioneel gebruik en ca. 29% van de doelgroep consumenten voor particulier gebruik (MNP, 2005). 10.2 Algemeen De emissies als gevolg van het gebruik van cosmetica en persoonlijke verzorgingsartikelen worden toegerekend aan de doelgroepen consumenten (90%) en HDO (10%). De verdeling over de doelgroepen is gebaseerd op een opgave van de NCV (ned cosmetica vereniging). De productgroep cosmetica en persoonlijke verzorgingsmiddelen omvat de volgende producten: haarspray, deodoranten, eau de toilette/parfums, nagellak en nagellakverwijderaar , aftershaves, overige producten. Het gaat hierbij om de emissies die ontstaan bij particulier gebruik en gebruik door specialisten (schoonheidsspecialisten, kappers e.d.) van deze producten. Veel van deze producten bevatten oplosmiddelen, die tijdens of na gebruik vrijkomen. Verreweg de grootste contribuant is haarspray (ca 67% van de totale NMVOSemissie uit deze emissieoorzaak). Daarnaast levert het gebruik van deodorants een significante bijdrage van ca 26%. Er hebben zich volgens de branche-organisatie geen grote verschuivingen in NMVOS gehalten voorgedaan in de producten t.o.v. 1996. Wel is bij deodorants een verschuiving in het gebruik van NMVOS-rijke deodorantsprays waargenomen. De belangrijkste verklaring voor de stijging van de NMVOS emissies uit deze emissiebron is het toegenomen gebruik van haarsprays (opkomst zgn. flexibele haarsprays) en deodorantsprays door consumenten. 10.3 Berekeningsmethode De berekening van NMVOS emissies uit cosmetica en persoonlijke verzorgingsproducten is gebaseerd op de afzet van deze producten: De branche-vereniging NCV (Nederlandse Cosmetica Vereniging ) stelt regelmatig de afzet van NMVOS in producten vast. De meest recente monitoring heeft betrekking op 2004. De monitoring gaat uit van de omzetcijfers uitgedrukt in geldeenheden van de leden van de NCV. De op deze wijze vastgestelde NMVOS-totalen zijn onderverdeeld naar individuele stoffen m.b.v. een gemiddeld samenstellingprofiel, welke in overleg met. de branche door TNO is opgesteld in 1992.
26
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
10.3.1 Kwaliteitsindicatie Stof NMVOS
Activiteitendata C
Emissiefactoren C
Emissie C
10.4 Stofprofielen Stofprofielen voor de emissies van zijn gebaseerd op een gemiddeld samenstellingprofiel, welke in overleg met. de branche door TNO is opgesteld in 1992: 10.5 Regionalisering Regionalisatie van emissies van geschiedt op basis van bevolkingsdichtheid. 10.6 Referenties Jaarverslagen NCV , te vinden op www.NCV-cosmetica.nl 10.7 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder D.S. Nijdam
Organisatie MNP
E-mailadres
[email protected]
27
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
11 CHEMISCH REINIGEN KLEDING EN TEXTIEL Dit document beschrijft de NMVOS emissies (Perchloorethyleen) die ontstaan bij het chemisch reinigen van kleding en textiel bij kleine bedrijven. Procesomschrijving Chemisch reinigen kleding/textiel
Rapcod e 8290112
Doelgroep
SNAP
HDO
060202
11.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissie is <1% van het nationale totaal van de NMVOS emissies en ca. 2% van de doelgroep HDO (MNP, 2005). 11.2 Algemeen Het chemisch reinigen van kleding leidt tot emissies van de gebruikte oplosmiddelen. Circa 850 kleinere bedrijven (<10 werknemers) houden zich bezig met het reinigen van kledingstukken van consumenten (stomerijen). Bij het chemisch reinigen van kleding en textiel wordt in hoofdzaak gebruikt gemaakt van Perchloorethyleen (PER). PER wordt in de wasmachine opgewarmd tot het kookpunt waarna de PER dampen samen met zeep en eventuele aanvullende hulpmiddelen op de te reinigen kledingstukken en overig textiel wordt gebracht. Het schone deel van het dampvormige PER wordt na condensatie weer gebruikt voor de volgende wascyclus. Het residu dat resten zeep en vuil bevat wordt opgevangen in een gesloten container. Een deel van het PER verdampt gedurende de wascyclus naar de lucht en een deel komt in het afvalwater terecht. 11.3 Berekeningsmethode De emissie werd in het verleden berekend uit het volume aan kleding (welke wordt ingeschat door het instituut TNO Reinigingstechnieken) en een basis-emissiefactor van het gemiddeld PER-verlies (tetrachlooretheen) per kg gereinigde kleding. Deze factor is afkomstig uit (Verhagen, 1990). Sinds de invoering van gesloten machines in 1980 is het PER-verlies geleidelijk afgenomen van gemiddeld 10% tot 4% in 1994. In een optimale situatie is een verlies van 2% haalbaar, maar in de praktijk zal door ouderdom van machines en de toegepaste werkwijze gemiddeld 4,2 % haalbaar zijn. Dit verlies zal gehandhaafd worden tot de invoering van nieuwe machines of alternatieve reinigingsmiddelen (bijv. oplosmiddelen op basis van paraffineachtige stoffen, iso-paraffines, nparaffines of gedearomatiseerde paraffines). Actualisatie vond jaarlijks plaats op basis van mededelingen over ontwikkelingen in de branche, bijgehouden door het instituut TNO Reinigingstechnieken. Daarnaast wordt tevens een zeer geringe hoeveelheid PER naar het water geëmitteerd. Deze emissie is afkomstig van het zogenaamde contactwater. Tijdens normaal gebruik is het percentage PER dat in het contactwater terecht komt ongeveer 0,02 % van het totale gebruik aan PER. Bij de meeste chemische wasserijen wordt het contactwater opgevangen en via een actief-kool filter op de
28
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
riolering geloosd. De daadwerkelijke emissie naar water is vastgesteld op 100 kg PER per jaar (in 1990) en wordt jaarlijks aangepast naar rato van de luchtemissie. Aangezien nadien er door de NETEX geen actuele informatie is verstrekt over de hoeveelheid gereinigde kleding is door TNO-Industriële reiniging (IR) een schatting gemaakt van de jaarlijkse toe/afname. Voor het jaar 1999 en 2000 heeft TNO-IR geen inschatting kunnen maken van het aantal kledingstukken, welke zijn gereinigd, aangezien zij zich niet meer rechtstreeks bezighouden met het particulier reinigen van kledingstukken. Met behulp van de gegevens van TNO-IR over 1998 en de omzetcijfers en de verdeling van de gebruikte reinigingsmethoden (met of zonder PER) uit het jaarverslag van 2000 van de NETEX is een koppeling gemaakt tussen deze twee informatiebronnen. Op basis van de verhoudingen van omzet, gebruikte reinigingstechniek enerzijds en de door TNO-IR geschatte PER-emissie in 1998 anderzijds zijn de emissies voor 1999 en 2000 berekend. Deze methode laat ondanks een stijgende omzet een daling in de PER-emissies zien, die verklaard kunnen worden door de toepassing van alternatieve reinigingstechnieken in de branche. Het is de algemene verwachting dat op termijn een verdere daling van het verbruik van PER zal plaatsvinden. Tabel 4.2.1 Basiscijfers en berekeningsmethode Chemisch reinigen (voor het basisjaar 1994) Verdeling PER-verlies Compartiment
Verdeling
Lucht
80 %
Afval
20 %
Berekening PER-emissie lucht Code Beschrijving factoren
Factoren Bron
A
Aantal inwoners
B
Artikelen per inwoner
15.341.55 CBS 3 1,6 NETEX
C
Gemiddeld artikel gewicht
0,65 kg
TNO-IR
D
PER-verlies lucht
4,2 %
TNO-IR
Emissies Code Compartiment Berekening
Hoeveelheid (ton)
E
PER-lucht
A*B*C*D
670
F
PER-afval
(100/80)*20%*E
167
11.3.1 Maatregelen van invloed op de berekening KWS 2000 heeft zich gericht op het terugdringen van het gebruik van oplosmiddelen. Dit heeft ertoe geleid, dat men ertoe is overgestapt om gebruik te maken van andere reinigingsmiddelen en/of technieken. Deze veranderingen komen tot uiting in de berekening. In de basisgegevens wordt een onderscheid gemaakt tussen technieken die gebruik maken van PER en andere reinigingstechnieken.
29
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
11.3.2 Kwaliteitsindicatie Stof PER
Activiteitendata E
Emissiefactoren D
Emissie D
11.4 Regionalisering Regionalisatie van emissies van geschiedt op basis van de locatie van de bedrijven uit de betreffende SBI <10 werknemers. Emissiebron/proces
Allocatie-parameter
Bron gegevens
Chemisch reinigen kleding
Bedrijven < 10 werknemers LISA SBI 93.01 Bron: Bron: Metadata gegevensbeheer Emissieregistratie 2004 11.5 Referenties CFK-projectbureau, 1991-1995, CFK-Aktieprogramma, Jaarrapportages 1990, 1991, 1992, 1993 en 1994., Tilburg. Verhagen, 1990, Informatiedocument halogeenkoolwaterstofhoudende afvalstoffen, VROM/DGM/A, rapportnr 738902010, november 1990, Den Haag Berg H., van den, Mondelinge mededelingen H.van den Berg, TNO Reinigingstechnieken, Delft. NETEX, Jaarverslagen van verschillende jaren, Ophemert. 11.6 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Aangepast door: W.R.R.Koch Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder W.W.R. Koch
Organisatie TNO
E-mailadres
[email protected]
30
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
12 GEVELBETIMMERING Dit document beschrijft de emissies van PCP en dioxinen uit met PCP behandelde gevelbetimmering van woningen. Procesomschrijving Gevelbetimmering
Rapcod e 0010307
Doelgroep
SNAP
CON
12.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissie van dioxines is 66% van het landelijk totaal (MNP, 2005). 12.2 Algemeen Dit proces behelst de gevelbetimmering van woningen die in het verleden met PCP (pentachloorfenol) zijn behandeld. Uit dit met PCP-behandeld hout emitteren tevens dioxines als gevolg van verontreiniging van het verduurzamingsmiddel. 12.3 Berekeningsmethode Dioxine Op basis van het RIVM rapport ‘emissies van dioxines in Nederland’ (Bremmer et al 1993) is een emissie van dioxines door gevelbetimmering vastgesteld voor 1990. Aangezien PCP vanaf 1989 verboden is, is uitgegaan van een lineaire daling van de dioxine-emissie uit het hout. In (Bremmeret al, 1993) is berekend dat de dioxineemissie door dit proces afneemt van ca 25 g I-TEQ in 1990 tot ca 20 g I-TEQ in 2000. Pentachloorfenol De emissies van PCP zijn afkomstig uit het basisdocument PCP van november 1990, waarin berekeningen zijn uitgevoerd voor 1990, 200, 2010 en 2020. De tussenliggende jaren zijn geïnterpoleerd. 12.3.1 Maatregelen van invloed op de berekening Sinds 1989 is het gebruik van PCP verboden. 12.3.2 Kwaliteitsindicatie Stof NMVOS
Activiteitendata
Emissiefactoren
Emissie E
12.4 Regionalisering Regionalisatie van emissies van geschiedt op basis van het aantal inwoners. 12.5 Referenties Bremmer, H.J., L.M. Troost, G. Kuipers, J. de Koning, A.A. Sein, 1993, Emissies van dioxinen in Nederland, RIVM rapportnummer 770501003. Slooff et.al, Basisdocument PCP, RIVM, november 1990.
31
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
12.6 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder D.S. Nijdam
Organisatie MNP
E-mailadres
[email protected]
32
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
13 INDUSTRIEEL REINIGEN VAN KLEDING EN TEXTIEL Dit document beschrijft de emissies oplosmiddelen (NMVOS: PER en TRI) die vrijkomen bij het reinigen van kleding en textiel op industriële schaal. Procesomschrijving Indust. reinigen kleding en textiel - processen Indust. reinigen kleding en textiel - water direkt Indust. reinigen kleding en textiel - water indirekt
Rapcod e 8904101
Doelgroep
SNAP
HDO
060202
8904101
HDO
8904101
HDO
13.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissie van NMVOS naar de lucht zijn <1% van het nationale totaal van de NMVOS emissies en ca. 3% van de doelgroep HDO (MNP, 2005). 13.2 Algemeen Het chemisch reinigen van kleding en textiel (bedrijfskleding, poetsdoeken en dergelijke) leidt tot emissies van de gebruikte oplosmiddelen (PER). Het gaat hierbij vooral om de wat grotere bedrijven (> 10 werknemers). Bij het chemisch reinigen van kleding en textiel wordt in hoofdzaak gebruikt gemaakt van Perchloorethyleen (PER). PER wordt in de wasmachine opgewarmd tot het kookpunt waarna de PER dampen samen met zeep en eventuele aanvullende hulpmiddelen op de te reinigen kledingstukken en overig textiel wordt gebracht. Het schone deel van het dampvormige PER wordt na condensatie weer gebruikt voor de volgende wascyclus. Het residu dat resten zeep en vuil bevat wordt opgevangen in een gesloten container. Verder verdampt een deel van het PER gedurende de wascyclus naar de lucht en komt een deel in het afvalwater terecht. 13.3 Berekeningsmethode De totale PER-emissie (van zowel particulieren als industrieel) wordt berekend op basis van de balans tussen de totale aflevering van halogeenkoolwaterstoffen aan chemische wasserijen en de totale hoeveelheid PER in het vrijkomende PER-slib dat aangeboden is als chemisch afval (Bureau melding chemische afvalstoffen) in 1991. Het verschil is geëmitteerd naar de lucht (en voor een zeer klein deel naar het water). De berekeningsmethode voor de emissie die vrijkomt bij de particuliere markt (bedrijven < 10 werknemers) is beschreven in een ander proces. Er is aangenomen dat de emissies voor de industriële markt de totale emissie is minus de emissie van de particuliere markt. PER emissie 1991: Levering van HKW’s aan chemische wasserijen: 1690 ton (VHCP). 600 ton PER-slib is aangeboden als chemisch afval (Bureau meldingen chemische afvalstoffen). De hoeveelheid PER in het slib is ca 225 ton. De totale emissie naar lucht is: 1690 - 225 = 1465 ton PER, waarvan 965 ton voor de particuliere markt (volgens berekening kledinggewicht en PER-gebruik, zie vorige paragraaf).
33
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
Voor 1991 is de emissie door industriële reiniging 1465 - 965 = 500 ton. Op basis van een inschatting door TNO-IR is de emissie voor 1995 op 400 ton geraamd. Voor de jaren na 1995 is de emissie constant verondersteld. TRI emissie De emissie van trichlooretheen is geschat door H v/d Berg van TNO-IR, waarbij is aangenomen dat de emissie sinds 1995 constant is. Emissie naar water Het aandeel van de stoffen dat naar water emitteert bedraagt ca 0,015 % van de luchtemissie (bron TNO-IR). 13.3.1 Kwaliteitsindicatie Stof NMVOS (PER/TRI)
Activiteitendata E
Emissiefactoren E
Emissie E
13.4 Regionalisering Regionalisatie van emissies van geschiedt op basis van locaties van bedrijven met meer dan 10 werknemers in de betreffende SBI, waarbij rekening wordt gehouden met de bedrijfsgrootte a.d.h.v. het aantal werknemers. Emissiebron/proces
Allocatie-parameter
Bron gegevens
Industrieel reinigen kleding Locatie bedrijven SBI 93.01 > LISA en textiel 10 werknemers Bron: Bron: Metadata gegevensbeheer Emissieregistratie 2004
13.5 Verbeterpunten De gegevens waarop de emissies gebaseerd zijn, zijn gedateerd. Nieuwe monitoringgegevens van het gebruik van oplosmiddelen (o.a. PER en TRI) in de chemische wasserijen en/of andere basisgegevens in deze sector zouden de huidige emissieschatting kunnen verbeteren. 13.6 Referenties CFK-projectbureau, 1991-1995, CFK-Aktieprogramma, Jaarrapportages 1990, 1991, 1992, 1993 en 1994., Tilburg. Berg H., van den, Mondelinge mededelingen H.van den Berg, TNO Reinigingstechnieken, Delft. 13.7 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder W.W.R. Koch
Organisatie TNO
E-mailadres
[email protected]
34
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
35
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
14 KANTOORARTIKELEN EN LEERONDERHOUDSMIDDELEN Dit document beschrijft de emissies die vrijkomen bij het gebruik van kantoorartikelen en producten voor het onderhoud van leer. Procesomschrijving Leeronderhoudsmiddel en Kantoorartikelen Kantoorartikelen
Rapcod e 0802807
Doelgroep CON
0820607 0820612
CON HDO
SNAP
14.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissies van <1% van het nationale totaal van de NMVOS emissies en < 1% van de doelgroepen HDO en Consumenten (MNP, 2005). 14.2 Algemeen Alle emissies als gevolg van het gebruik van producten voor onderhoud van leer worden toegerekend aan consumenten. De emissies als gevolg van het gebruik van kantoorartikelen worden toegerekend aan de doelgroepen HDO (50%) en consumenten (50%). 14.2.1 Gedetailleerde beschrijving emissiebron en emissies Leeronderhoud middelen zijn voornamelijk producten als boenwas, teakolie, reinigers voor meubelen, schoencrème, etc. Kantoorartikelen omvatten producten als correctiemiddel, balpennen, viltstiften, tekstmarkers, enz. Al deze producten bevatten NMVOS die tijdens of na gebruik vrijkomen in de lucht. 14.3 Berekeningsmethode De afzet van VOS in producten werden in het kader van het KWS2000 project regelmatig door InfoMil vastgesteld op basis van enquêtes onder producenten/leveranciers. Voor leeronderhoud middelen heeft de meest recente enquête betrekking op het jaar 2000, voor kantoorartikelen is dit 1997. De emissies voor de daar op volgende jaren zijn constant verondersteld. 14.3.1 Kwaliteitsindicatie Stof NMVOS
Activiteitendata
Emissiefactoren
Emissie D
14.4 Stofprofielen Stofprofielen voor de emissies van zijn gebaseerd op een gemiddeld samenstellingprofiel, die in overleg met de branche door TNO is opgesteld in 1992.
36
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
14.5 Regionalisering Regionalisatie van emissies van geschiedt op basis van . Emissiebron/proces
Allocatie-parameter
Bron gegevens
Kantoorartikelen Vloeroppervlak utiliteitsbouw LISA Kantoorartikelen Bevolkingsdichtheid Bridgris (ACN) Leeronderhoudmiddelen Bevolkingsdichtheid Bridgris (ACN) Bron: Bron: Metadata gegevensbeheer Emissieregistratie 2004
14.6 Referenties KWS2000/InfoMil, 1999, Jaarverslagen 1996-2000, InfoMil, Den Haag. 14.7 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder D.S. Nijdam
Organisatie MNP
E-mailadres
[email protected]
37
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
15 ONTSMETTEN TRANSPORTEN Dit document beschrijft de emissies van methylbromide die vrijkomen bij het ontsmetten van transportmiddelen. Procesomschrijving Ontsmetten transporten
Rapcod e E800012
Doelgroep
SNAP
HDO
060412
15.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissie is ca 50% van het nationale totaal en 100 % van de doelgroep HDO (MNP, 2005). 15.2 Algemeen Containers en bulkladingen in schepen worden in het buitenland vaak behandeld tegen schadelijke insecten in verband met importbepalingen die eisen stellen aan het ontsmetten van handelswaren. Voor de Nederlandse markt gaat het hierbij vooral om de ladingen met cacao, rijst, granen, diervoeders, grondnoten en boekweit. Voor het ontsmetten van de waren wordt in de meeste gevallen gebruik gemaakt van bestrijdingsmiddelen die behoren tot de groep van middelen die fosforwaterstoffen ontwikkelen, zoals methylbromide of formaldehyde. Deze middelen worden in vorm van tabletten of plates in de lading aangebracht en onder invloed van de luchtvochtigheid en zuurstof wordt dan het zeer giftige gas waterstoffosfide dan wel methylbromide gevormd. De vrijgekomen gassen worden naar het compartiment lucht geëmitteerd. 15.3 Berekeningsmethode Er zijn drie vormen van gassingen te onderscheiden, ten eerste import gassingen waarbij buitenlandse gegaste goederen Nederlandse havens inkomen, export gassingen waarbij goederen die Nederlandse havens verlaten gegast moeten worden volgens de importbepalingen van het onvangende land en als laatste de voorraad gassingen waarbij gebouwen of silo’s met voorraden worden gegast. Import gassingen Bulkladingen in schepen die in het buitenland gegast zijn (behandeld met een chemisch bestrijdingsmiddel) en een Nederlandse haven aan doen, dienen dit te melden op grond van diverse havenverordeningen. De havenautoriteiten melden dit vervolgens aan de Inspectie Milieuhygiëne (IMH) die toeziet op de veilige ontgassing van de lading. Voor containers geldt deze verplichting niet. De Inspectie Milieuhygiëne heeft derhalve met betrekking tot bulkladingen een vrij compleet beeld van de aard en de hoeveelheid gassen die via import gassingen in Nederland naar de lucht emitteren (vrij compleet omdat niet te controleren is of alle import gassingen ook netjes aangemeld worden). Voor containers is dit beeld niet duidelijk aangezien hiervoor geen meldingsplicht bestaat, de IMH vermoed op basis van tot nu bekende gegevens dat het om enkele duizenden container op jaarbasis gaat. Export gassingen Op grond van deRegeling melding fosforwaterstof en methylbromide moeten uit te voeren gassingen worden gemeld aan de Arbeidsinspectie binnen wiens regio het middel wordt toegepast, die de melding vervolgens doorgeeft aan de IMH waar de
38
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
betreffende gegevens worden geregistreerd. De IMH voert daarop controles uit op onder andere de gasdichtheid van te gassen ladingen, de noodzaak van gassing en mogelijke alternatieve wijze(n) van gassen. Voorraad gassingen Op grond van deRegeling melding fosforwaterstof en methylbromide moeten uit te voeren gassingen worden gemeld aan de Arbeidsinspectie binnen wiens regio het middel wordt toegepast. De betreffende Arbeidsinspectie geeft de melding vervolgens door aan de IMH waar de betreffende gegevens worden geregistreerd. De IMH voert daarop controles uit op onder andere de gasdichtheid van te gassen ladingen, de noodzaak van gassing en mogelijke alternatieve wijze(n) van gassen. De meeste gassingen vinden plaats ter bestrijding van insekten. De gassingen met methylbromide vinden in ongeveer 30 gemeenten op verschillende locaties plaats. Samenvattend kan worden vermeld dat de emissies gelijk worden gesteld aan de jaarlijkse gebruikscijfers afkomstig van de VROM inspectie. Daarnaast worden door KPMG cijfers vergaard in het kader van het CFK actieprogramma. Deze cijfers zijn gebaseerd op de boekhouding van bedrijven. Deze cijfers liggen hoger dan de cijfers van de inspectie. De verklaring van dit verschil tussen het opgegeven jaargebruik van methylbromide door KPMG en het geregistreerde gebruik bij de VROM inspectie is gelegen in de wijze waarop de VROM Inspectie te werk gaat en de gebruikte hoeveelheden die worden geregistreerd. Bij de VROM Inspectie moet namelijk vooraf worden opgegeven wanneer en hoeveel methylbromide het betreffende bedrijf voor het gassen denkt te gebruiken (afhankelijk van onder andere de goederen en het soort opslag). Bij de daadwerkelijke gassing kan het voorgenomen gebruik afwijken van het verwachte gebruik door bijvoorbeeld afwijkende weersomstandigheden. Het werkelijke gebruik moet dan eveneens worden opgeven aan de VROM Inspectie. Regelmatig gebeurd dit onvolledig of helemaal niet, daarnaast worden ook regelmatig gassingen niet aangemeld of op een dergelijk laat tijdstip dat het voor de VROM Inspectie vrijwel onmogelijk is om controle uit te oefenen (98% van de gevallen in het jaar 2000). KPMG voert enquêtes uit en controleert steekproefsgewijs de boekhouding (inkoop) van de betreffende bedrijven en bepaalt aan de hand van deze gegevens het gebruik. Het gebruik volgens de jaarreeks van KPMG is absoluut gezien beduidend hoger en het verschil neemt de laatste jaren procentueel toe.Oorzaken zijn eerder genoemde oorzaken als illegaal gebruik, geen correctie opgave achteraf, maar ook verminderde controle door Handhaving, voorraadvorming enz. In de ER wordt vooralsnog uitgegaan van de cijfers van de VROM inspectie. De afgelopen jaren is het steeds lastiger gebleken nieuwe cijfers van de VROM inspectie te ontvangen, hierdoor heeft de afgelopen jaren geen update van de emissies plaatsgevonden. 15.3.1 Maatregelen van invloed op de berekening De productie en de consumptie van Methylbromide wordt onder het Montreal protocol uitgefaseerd. Ontgassingen van lading zijn op dit moment nog uitgezonderd van het beleid, omdat er nog geen geschikte alternatieven beschikbaar zijn.
39
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
15.3.2 Kwaliteitsindicatie Stof Methylbromide
Activiteitendata E
Emissiefactoren B
Emissie C
15.4 Regionalisering Regionalisatie van emissies van geschiedt op basis van de exacte locaties waar de gassingen plaatsvinden (op basis van de meldingen). Emissiebron/proces
Allocatie-parameter
Bron gegevens
Ontsmetten transporten Locatie begassingen VROM Inspectie Bron: Bron: Metadata gegevensbeheer Emissieregistratie 2004
15.5 Referenties • Inspectie Milieuhygiëne, afdeling Bestrijding van Dierplagen, Schriftelijke mededelingen, Wageningen. • Gasvrij, Handhaving van de bestrijdingsmiddelenwet door de Inspectie Milieuhygiëne ten aanzien van het gassen met methylbromide en fosforwaterstof in 1999 en 2000; Ministerie van VROM, Inspectie Milieuhygiëne; februari 2001. • Mondelinge mededelingen door VROM-inspectie regio zuid-west.
15.6 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder W.W.R. Koch
Organisatie TNO
E-mailadres
[email protected]
16 ROKEN VAN ROOKWAREN Dit document beschrijft de emissies van fijn stof, koolstofmonoxide en koolstofdioxide en koolwaterstoffen door het roken van rookwaar. Procesomschrijving Roken van sigaren Roken van sigaretten en shag
Rapcod e 0801008 0801007
Doelgroep Consumenten Consumenten
40
SNAP
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
16.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissies rookwaren zijn ca 3% van het nationale totaal aan fijn stof en ca. 43 % van de doelgroep Consumenten (MNP, 2005). 16.2 Algemeen Bij het roken ontstaan emissies naar de lucht. Het gaat om de emissies van fijn stof, koolstofmono en dioxide en koolwaterstoffen. 16.3 Berekeningsmethode Op basis van onderzoek dat voornamelijk is uitgevoerd met het oog op de volksgezondheid is een berekening gemaakt van de emissies die vrijkomen als gevolg van het roken. De emissiefactoren zijn gebaseerd op WESP-rapport “Roken van tabaksproducten” (Brouwer et al, 1994). Voor sigaren is tevens gebruik gemaakt van een Amerikaans onderzoeksrapport uitgebracht door het “National Cancer Institute”. De emissiefactoren worden vermenigvuldigd met de consumptie van rookwaar. De emissies worden jaarlijks geactualiseerd met behulp van het aantal verkochte sigaretten en shag en sigaren van het CBS. De gegevens worden door de Stichting Volksgezondheid en Roken (Defacto Rookvrij, voor 1 augustus STIVORO) omgerekend naar het aantal gerookte sigaretten per inwoner. De CBS gegevens worden berekend uit de opbrengsten van accijnzen ontleend aan de door het ministerie van Financiën aan de fabrikanten en importeurs van tabaksproducten afgeleverde bandenrollen. De uitkomsten kunnen door deze werkwijze enigszins afwijken van de werkelijke consumptie als gevolg van voorraadvorming en taxfree leveringen. Daarnaast kan illegale import een vertekening geven. 16.3.1 Kwaliteitsindicatie Stof NMVOS
Activiteitendata A
Emissiefactoren C
Emissie C
16.4 Regionalisering Regionalisatie van emissies van geschiedt op basis van bevolkingsdichtheid. 16.5 Referenties Brouwer J.G.H., J.H.J. Hulskotte, H. Booij, 1994, Roken van tabaksproducten, WESP Rapportnr. C4, RIVM-rapportnr. 773009006. CBS Statistisch jaarboek verschillende jaren, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen. Defacto/stivoro ,Stichting Volksgezondheid en Roken, Jaarverslagen verschillende jaren.
41
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
16.6 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP :
Beheerder W.W.R. Koch
Organisatie TNO
E-mailadres
[email protected]
42
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
17 SCHIETSPORT
Procesomschrijving Schietsport
Rapcode E80021203
Doelgroep HDO
SNAP
17.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissie is ca 6% van het nationale totaal aan loodemissies naar de bodem (MNP, 2005). 17.2 Algemeen Dit proces omvat het kleiduivenschieten en het traditioneel schieten (folkloristisch schieten). De jacht is hierin niet opgenomen, die valt onder doelgroep landbouw. Kleiduivenschieten vindt overwegend plaats op 27 schietbanen in Nederland, en wordt voornamelijk gebezigd door ca 30-35.000 regelmatige beoefenaars. Er worden jaarlijks ongeveer 7,5 miljoen kleiduiven geschoten. Het folkloristisch schieten vindt incidenteel plaats op locaties waar voor die gelegenheid een vergunning is afgegeven (ca. 275). In beide gevallen vindt door het gebruik van loodhagel of loodkogels een loodemissie naar de bodem plaats. De schietsport vindt plaats op ca 27 schietbanen. Deze vallen onder de dienstensector (HDO) 17.3 Berekeningsmethode . De cijfers voor 1995 en 1996 zijn op basis van (van Bon,1988) en (Booij, 1993) vastgesteld. Voor 1997 en verder zijn de emissies alsvolgt vastgesteld: Folkloristisch schieten: Loodemissie naar de bodem: enquete onder schuttersgilden 1988, 14 ton (Van Bon). Volgens de circulaire ‘beperking loodbelasting van de bodem bij traditioneel schieten ‘ van 22-november1999 zijn alle Schutterijen per 1 januari 1999 verplicht om kogelvangers te gebruiken, waardoor deze emissie met ca 80% is afgenomen. Het effect van dit beleid is vanaf 1999 verdisconteerd in de emissiecijfers. Aangenomen is dat in 2000 deze maatregel volledig is geimplementeerd. De restemissie bedraagt ca 3 ton. Kleiduivenschieten: Loodemissie naar de bodem: 7,5 miljoen patronen * 27 g lood/patroon = 200 ton in 1996 (De Straat, 1996), Het aantal patronen en het loodgehalte is berekend uit een enquete onder schietbaanhouders (n=21). Er vindt geen marktcorrectie plaats van de oorspronkelijke gegevens. Bij het CBS worden geen statistieken mbt schietsport of patronengebruik bijgehouden. Volgens de KNSA (Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie) is de populairiteit van de schietsport de jaren na 1996 niet sterk veranderd.
43
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
Vanaf 2005 is er een maatregelcorrectie uitgevoerd. Er is sinds 8 dec 2004 een verbod op loodhagel en PAK-houdende kleiduiven van kracht . Maximaal 270 olympische sporters mogen op drie banen nog tot 2008 met lood schieten. Naar schatting verschieten deze samen 10 ton lood, waarvan naar schatting 90% weer wordt opgeruimd. Resteert een emissie van 1 ton.
17.3.1 Kwaliteitsindicatie Stof NMVOS
Activiteitendata
Emissiefactoren
Emissie D
17.4 Regionalisering Regionalisatie van emissies van geschiedt op basis van . Emissiebron/proces
Allocatie-parameter
Bron gegevens
Schietsport 27 locaties Bron: Bron: Metadata gegevensbeheer Emissieregistratie 2004
17.5 Referenties Ref. Staatscourant 2004/ 237 De straat, 1996
Titel Besluit kleiduivenschieten WMS, 19 mei 2004
Bon, 1988
Bon, J. van en J.J. Boersema, feb 1988, Metallisch lood bij de jacht, de schietsport en de sportvisserij, IVEM rapport nr 24, Groningen.
VROM, 1995
VROM/DGM, dir. Stoffen, Veiligheid, Straling, afd. Stoffen, 1995, Circulaire Beperking loodbelasting van de bodem bij traditioneel schieten, VROM/DGM, Den Haag.
Booij, 1993
Booij, H ,et al, sept 1993, Alternatieven onder schot, RIVM rapport nr 710401026, RIVM, Bilthoven.
VROM, 1999
Traditioneel Schieten, Circulaire, VROM/DGM/SVS, 1 november 1999
De Straat Milieu-adviseurs, 1996, Beperking van de milieubelasting bij kleiduivenschieten, Projectnummer B2112, De Straat Milieuadviseurs, Delft.
44
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
17.6 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder D.S. Nijdam
Organisatie MNP
E-mailadres
[email protected]
45
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
18 SCHOONMAAKMIDDELEN Dit document beschrijft de emissies van. Procesomschrijving
RAP
Schoonmaakmiddelen Schoonmaakmiddelen
0803007 0803012
Doelgroe p CON HDO
SBI
SNAP
NOSE
18.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissies zijn ca 3% van het nationale totaal van de NMVOS emissie (MNP, 2005). 18.2 Algemeen In schoonmaakmiddelen worden VOS toegepast, met name vanwege de vetoplossende capaciteiten ervan. Het grootste deel van deze VOS komt tijdens of na gebruik vrij in de lucht. Relevante productgroepen zijn Spiritus,Vlekkenmiddel, Ruitenreiniger, Handenreiniger, Luchtverfrisser, Tapijtreiniger en Wasbenzine. Een deel van de spiritus (26%) wordt als brandstof gebruikt (bijvoorbeeld bij barbecue en fondue). Aangenomen is dat hierbij geen VOS emissies optreden. Ook medische handdesinfectanten zijn onder schoonmaakmiddelen verdisconteerd (doelgroep HDO). Daarnaast valt ammonium onder de schoonmaakmiddelen (in de regel geëtiketteerd als ammonia). Tijdens gebruik kan de hierin opgeloste ammoniak emitteren naar de lucht. Terpentine wordt ook wel als reinigingsmiddel ingezet. De emissie door dit product is echter reeds onder het proces ‘gebruik van verfproducten’ verdisconteerd. Het betreft middelen die worden gebruikt door consumenten, institutionele gebruikers en schoonmaakbedrijven. Industriele reinigingsmiddelen vallen onder de werkingssfeer van de taakgroep ENINA. . 18.3 Berekeningsmethode De VOS-emissies zijn berekend aan de hand van monitoringgegevens afkomstig van Motivaction . In dit onderzoek zijn tevens emissiefactoren bepaald voor VOS in reinigingsmiddelen die in water worden opgelost, en ten dele na gebruik via het riool worden afgevoerd, alwaar er afbraak plaatsvindt van de VOS. Voor spiritus is berekend dat in totaal 38% van de VOS in het product in de lucht terecht komt. De rest wordt afgebroken in de RWZI of verbrand (barbecue en fondue). Voor handenreinigers is het aandeel dat in de lucht tercht komt op 50% geschat. Voor de overige producten is uitgegaan van 100% emissie van de VOS naar de lucht. De emissies voor 1995 zijn berekend met behulp van de CBS index voor de groei van de woningvoorraad t.o.v 1994 (1994=1). Over 1996 t/m nu heeft jaarlijks marktmonitoring plaatsgevonden door de branchevereniging NVZ (Nederlandse Vereniging van Zeepfabrikanten) m.b.v. een enquete onder hun leden.
46
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
Vanuit de totale VOS-emissies zijn, via een VOS-profiel, de emissies van de individuele stoffen bepaald. Dit profiel is in 1992 opgesteld door TNO in overleg met. de branche-organisatie NVZ. Binnen de productgroep schoonmaakmiddelen vormt wasbenzine een probleem: dit product wordt ook via andere kanalen verkocht (bijvoorbeeld bouwmarkten), waardoor de geschatte dekking in het door Motivaction uitgevoerde monitoringonderzoek uit 1996 zeer laag is, en de geschatte emissie een zeer grote bandbreedte bezit. De emissie uit wasbenzine is door InfoMil geraamd op 1,5 kton. In 1999 is uit onderzoek door ACNielsen iov Infomil gebleken dat de emissie uit wasbenzine 0,65 kt bedraagt. Dit cijfers is van 1998 tot heden gehanteerd. Ammonia wordt ook tot de schoonmaakmiddelen gerekend. Op basis van de aanname dat elk huishouden jaarlijks 1 liter ammonia gebruikt is de emissie van ammoniak voor 1990 op 1000 ton geschat (RIVM, 1994). Voor de jaren daarna is dit getal steeds gecorrigeerd m.b.v. de CBS woninggroei-index. 18.3.1 Kwaliteitsindicatie Stof NMVOS
Activiteitendata
Emissiefactoren
Emissie C
18.4 Regionalisering Regionalisatie van emissies van geschiedt op basis van bevolkingsdichtheid. 18.5 Referenties Ref. Titel Motivaction, Emissies van VOS door het gebruik van reinigingsmiddelen – 1996 Nulmetingsonderzoek i.o.v. het Ministerie van VROM, RIVM, 1994 Berekeningsmethodiek ammoniakemissie in Nederland voor de jaren 1990, 1991 en 1992, RIVM rapport nr 773004003
18.6 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder D.S. Nijdam
Organisatie MNP
E-mailadres
[email protected]
47
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
19 SFEERVERWARMING EMISSIEOORZAAK CODE PROCES_OMSCHRIJVING 001220701 Vuurhaarden consumenten (verbrandingsemissie), Sfeerverwarming woning binnen de bebouwde kom 001220704 Vuurhaarden consumenten (verbrandingsemissie), Sfeerverwarming woning buiten de bebouwde kom T01220704 Vuurhaarden consumenten (verbrandingsemissie), Sfeerverwarming woning - CO2
19.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissies vormen ca 3% van het nationale totaal van de fijnstof emissies (MNP, 2005). 19.2 Algemeen In particuliere huishoudens worden toestellen (houtkachels en openhaarden) gestookt met vaste brandstoffen (voornamelijk hout). De emissies naar lucht die hierbij vrijkomen zijn het onderwerp van deze korte beschrijving. 19.3 Berekeningsmethode De emissies worden berekend door de brandstofinzet per toesteltype en per brandstof te vermenigvuldigen met emissiefactoren. De registratie is gebaseerd op een jaarlijkse enquête die wordt uitgezet door de Vereniging Haard en Rookkanaal (VHR) onder enkele duizenden huishoudens die te kennen hebben gegeven deel uit te willen maken van een onderzoekspanel. Deze enquête levert informatie op over de ontwikkeling van het bestand aan haarden en de aard en omvang van de gestookte brandstoffen. Sinds 2001 is deze enquete echter niet meer uitgevoerd. De emissiefactoren en de herkomst staan gedocumenteerd in de “Monitoringsystematiek openhaarden en houtkachels” (Hulskotte, 1999). De toesteltypen die worden onderscheiden zijn openhaarden, vrijstaande kachels en inzethaarden. Bij de laatste twee toesteltypes wordt een onderscheid gehanteerd tussen toestellen die wel en toestellen die niet gekeurd zijn. Hiervoor worden verschillende emissiefactoren gehanteerd. De aantallen open haarden, vrijstaande kachels en inzethaarden zijn gebaseerd op informatie uit de toepassing van de monitoringsystematiek (Hulskotte,1999) in samenwerking met Vereniging Haard en Rookkanaal (VHR). Onderstaande tabel geeft de absolute aantallen en procentuele verdeling van de opgestelde toestellen in 1996, 2000 en het geprognosticeerde opgestelde haarden park in 2010.
48
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Toesteltype
open haard inzet, gekeurd inzet, ongekeurd vrijstaand, gekeurd vrijstaand, ongekeurd TOTAAL
Versie 1.0
1996
1996
2000
2000
36 8 31 12
progno se 2010 [stuks] 249.000 115.000 191.000 167.000
progno se 2010 [%] 31 14 24 21
[stuks]
[%]
[stuks]
[%]
370.000 0 320.000 55.000
43 0 37 6
302.000 65.000 259.000 97.000
110.000 855.000
13 100
115.000 838.000
14 100
85.000 807.000
10 100
Voor de ontwikkeling naar 2010 is de aanname gedaan dat jaarlijks 3% van het bestand aan open haarden en ongekeurde toestellen uitvalt (Meulman, 2001). Op grond van marktinformatie over de afgelopen jaren van is aangenomen dat de hoeveelheden gekeurde inzethaarden en gekeurde vrijstaande kachels zullen toenemen met respectievelijk 5000 en 7000 stuks per jaar. Bij openhaarden is aangenomen op grond van de marktinformatie dat jaarlijks ongeveer 3000 stuks worden bijgebouwd met simultaan een uitvalpercentage van 3 procent. Bovenstaande aantallen worden beschouwd als zeer conservatieve aannames omdat de trend naar gasgestookte toestellen voor sfeerverwarming de laatste jaren versterkt doorzet. Wanneer met deze aantallen wordt gerekend komt men terecht op een afname in het absolute aantal houtgestookte toestellen van 855.000 in 1996 naar 807.000 in 2010. Deze meest waarschijnlijke ontwikkeling was reeds eerder geschetst in een rapport van Meulman (Meulman, 2001). In voornoemd rapport staan afhankelijk van het scenario consequent nog lagere aantallen geprognosticeerd. Daarnaast zijn de volgende aannames gedaan met betrekking tot het aantal stookuren en de hoeveelheid hout die wordt verstookt per uur. Deze aannames zijn eveneens gedaan op basis van de jaarlijkse enquête die wordt uitgezet door de Vereniging Haard en Rookkanaal (VHR).
Toesteltype Open haard Inzet, gekeurd Inzet, ongekeurd vrijstaand, gekeurd vrijstaand, ongekeurd
kg hout/uur 3,50 2,80 3,36 2,24
Uren/jaar 70 280 280 490
2,80
490
Tabel Verstookte hoeveelheden hout en afval in particuliere vuurhaarden (sfeerverwarming) voor de basis jaren 1990 en 1995 en de vier meest recente jaren . Brandstof 1990 1995 1998 1999 2000 2001 hout [kton] 740,4 628,5 613,6 565,9 629,7 638,8 Hout [TJ] 11.476,1 9.741,5 9.511,0 8.771,4 9.760,7 9.901,1 Afval [kton] 8,4 9,1 9,5 9,6 10,0 10,1 Afval [TJ] 87,8 95,7 99,7 100,5 104,9 106,4
49
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
19.3.1 Maatregelen van invloed op de berekening In het Besluit van 15 dec 2004 tot intrekking van het Besluit Typekeuring houtkachels, Staatsblad 2004-716 zijn de typekeur-eisen afgeschaft. Het effect van deze afschaffing is onbekend. 19.4 Emissiefactoren en kwaliteitscodes 19.4.1 Emissiefactoren In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de in het kader van de kachelmonitor gebruikte emissiefactoren per toesteltype (Emissiefactoren Nat hout). De emissiefactoren en de herkomst staan gedocumenteerd in de “Monitoringsystematiek openhaarden en houtkachels” (Hulskotte, 1999). Bij de keuze van de momenteel gebruikte emissiefactoren is uitgegaan van het stoken van nat hout met een vochtpercentage van meer dan 15%. Uit de literatuur is echter bekend dat met het stoken van droog hout gemakkelijk emissiefactoren van rond de 4 gram/kg bereikt kunnen worden in dichte toestellen. Daarom is in de berekening nagegaan wat het verschil zou zijn wanneer op redelijk droog hout (vochtpercentage onder de 15%) gestookt zou worden. De emissiefactor voor ongekeurde toestellen is ontleend aan een recente studie van Citepa op EU-niveau (CITEPA, 2003) waarbij deze emissiefactor als gemiddelde wordt aangenomen voor conventionele techniek als gemiddelde. 19.4.2 Kwaliteitsindicatie Stof NMVOS
Activiteitendata C
Emissiefactoren C
Emissie D
19.5 Regionalisering Regionalisatie van emissies geschiedt op basis van bevolkingsdichtheid 19.6 Verbeterpunten De monitoring heeft sinds 2001 niet meer plaatsgehad. Omdat het vrij omvangrijke emissies betreft zou herhaling zinvol zijn. Op dit moment lopen er contacten met enkele partijen die op dit gebied een rol zouden kunnen spelen, met als doel te komen tot een eenduidige consensus mbt de methodiek voor het bepalen van de emissies.
50
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
19.7 Referenties Hulskotte J.H.J., W.F. Sulilatu, A.J. Willemsen, (1999), Monitoringssystematiek openhaarden en houtkachels, TNO rapport R99/170, mei 1999 Meulman P.D.M., (2001), De bijdrage aan de duurzame energieopwekking in Nederland door het gebruik van houtkachels, TNO-rapport R2001/035, januari 2001 McDonald J.D., B. Zielinska, E.M. Fujita, J.C. Sagebiel, J.C. Chow, J.G. Watson (2000), Fine particle and gaseous emission rates from residential wood combustion, Environmental science & technology, volume 34 no. 11, 2000 Spitzer J., P. Enzinger, G. Fankhauser, W. Fritz, F. Golja, R. Stiglbrunner (1998), Emissionfaktoren für feste brenstoffen, Joanneum Research, dezember 1998 CITEPA, Wood combustion in domestic appliances, prepared in the framwork of EGTEI, 13 June 2003 Besluit van 15 dec 2004 tot intrekking van het Besluit Typekeuring houtkachels, Staatsblad 2004-716
19.8 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder W.W.R. Koch
Organisatie TNO
E-mailadres
[email protected]
51
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
20 TANKAUTOREINIGING Dit document beschrijft de emissies van. Procesomschrijving RAP Reinigen van tankauto’s
0811212
Doelgroe p HDO
SBI
20.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissie is < 1% van het nationale totaal van de NMVOS emissie (MNP, 2005). 20.2 Algemeen Onder dit proces wordt verstaan het reinigen van tankauto’s bij speciale reinigingsbedrijven (een 20-tal bedrijven, aangesloten bij de ATCN). De te reinigen tankauto’s hebben sterk varierende ladingen gehad, zoals sinaasappelsap, krijtpoeder, formaldehyde, glycol, fosforzuur, natronloog, kerosine, wijn, etc. In veel gevallen bevat de tank nog damp of restlading met vluchtige stoffen. Deze komen vrij tijdens het schoonmaken. In 1999 was dit bij 41.000 tankauto’s het geval.
20.3 Berekeningsmethode De emissies zijn in 1999 gemeten door TNO en gerapporteerd in 2000. De emissies voor de alle jaren na 1995 zijn hieraan gelijkgesteld. Voor vroegere jaren is uitgegaan van eerdere (hogere) schattingen door de branche en het projectbureau KWS-2000. Er is in 2000 overleg geweest met de branche over te nemen maatregelen. Dit heeft er toe geleid dat een aantal maatregelen in 2001 in de NeR zijn opgenomen. Onbekend is in hoeverre deze maatregelen zijn geïmplementeerd. In 2005 is hierover een brief naar de ATCN gestuurd, zonder reactie. Vooralsnog zijn de emissies constant verondersteld.
20.3.1 Kwaliteitsindicatie Stof NMVOS
Activiteitendata
Emissiefactoren
Emissie C
20.4 Regionalisering Regionalisatie van emissies van geschiedt op basis van bevolkingsdichtheid 20.5 Referenties - KWS 2000 eindrapportage, Infomil, Den Haag
52
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
- Vervolgonderzoek naar emissies van VOS bij tankautoreiniging in Nederland, sept 2000, TNO-MEP r2000/280, Apeldoorn 20.6 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder D.S. Nijdam
Organisatie MNP
E-mailadres
[email protected]
53
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
21 TRANSPIRATIE Dit document beschrijft de emissies van. Procesomschrijving Transpiratie en ademen
Rapcod e 0801607
Doelgroep
SNAP
Consumenten
110702
21.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissies zijn <1% van het nationale totaal van de ammoniak emissies (MNP, 2005). 21.2 Algemeen Via transpiratie en ademhaling van mensen komen er beperkte hoeveelheden ammoniak vrij. 21.3 Berekeningsmethode Ammoniakemissies uit huishoudens staan vermeld in het rapport “Berekeningsmethodiek ammoniakemissie in Nederland voor de jaren 1990, 1991, 1992” (van der Hoek, 1994). Hierin zijn de ammoniakemissies vermeld die vrijkomen via transpiratie en ademen door mensen (0,3 kg NH3 per inwoner per jaar) . De emissies worden jaarlijks geactualiseerd met het aantal inwoners (CBS). De gegevens in het RIVM-rapport zijn gebaseerd op 1992. 21.3.1 Kwaliteitsindicatie Stof NMVOS
Activiteitendata A
Emissiefactoren C
Emissie C
21.4 Regionalisering Regionalisatie van emissies geschiedt op basis van bevolkingsdichtheid. 21.5 Referenties Hoek, K.W. van der, 1994, Berekeningsmethodiek ammoniakemissie in Nederland voor de jaren 1990, 1991 en 1992, RIVM-rapportnr. 773004003. CBS, Bevolking der gemeenten van Nederland op 1 januari van verschillende jaren, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen. . 21.6 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder W.W.R. Koch
Organisatie TNO
E-mailadres
[email protected]
54
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
22 VERFGEBRUIK Dit document beschrijft de emissies van. Procesomschrijving
RAP
Autospuiterijen – gebruik van verf en lak Verfgebruik Bouw Verfgebruik consumenten Wegenverf
8920803
Doelgroe p HDO
0802207 0802207
BOU CON
129806/ 119806
BOU
SBI
SNAP
NOSE
22.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissies van NMVOS uit verf is ca 10% van het nationale totaal van de NMVOS emissies (MNP, 2005). 22.2 Algemeen Dit proces omvat het gebruik van producten als coatings, (muur-) verven, vernissen, pleisters, lakken, kitten, stopverven, vulmassa’s en bijgeleverde hulpmiddelen zoals afbijtmiddelen en verdunners. Bij het gebruik van veel van deze producten komen VOS vrij. Voor de berekeningen van VOS-emissies is gebruik gemaakt van afzetgegevens van de VVVF (Vereniging Van Verf- en drukinktFabrikanten) (19902002). Jaarlijks levert de VVVF statistische gegevens met betrekking tot de afzet, imen export van haar leden. 22.3 Berekeningsmethode In de enquete van de VVVF worden verschillende deelmarkten onderscheiden die gekoppeld zijn aan de binnen de taakgroep onderscheiden doelgroepen. In de onderstaande tabel zijn de deelmarkten met de daarbij behorende doelgroepen weergegeven. In het onderhavige metadatablad worden alleen de doelgroepen Consumenten, HDO en bouw in beschouwing gnomen. De doelgroep Industrie valt onder de taakgroep ENINA. Tabel Deelmarkten en bijbehorende doelgroepen Deelmarkt VVVF Doelgroep Autoreparatielakken Bouwnijverheid (incl staalconservering en wegmarkering) Particulieren/DHZ Industrie en timmerfabrieken Scheepsbouw
HDO Bouw Consumenten Industrie Industrie
Berekening van VOS-emissies vanuit verfgebruik geschiedt aan de hand van door de VVVF aangeleverde afzetgegevens en hoeveelheden VOS in verfproducten (tabel 10 in de jaarstatistieken van de VVVF) . Deze waarden zijn gebaseerd op de jaarlijkse enquete van de VVVF. Van de 96 verffabrikanten die voor de statistieken van 2000 zijn aangeschreven zijn er 57 die de VOS–afzet hebben opgegeven. Voor de rest is
55
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
een bijschatting verricht door de VVVF. De respondenten vormen samen ca 85% van de totale afzet. De cijfers in de VVVF statistieken zijn echter exclusief indirect geleverde verdunningsmiddelen (bijv terpentine via drogist), en ten dele exclusief import/export. Om te komen tot een totaalwaarde voor de hoeveelheid VOS van de totale Nederlandse afzetmarkt zijn in overleg met de VVVF bijschattingsfactoren vastgesteld voor import en indirecte verdunning (door niet-VVVF leden geleverd). De import bedroeg in 2000 en 2001 voor de DHZ, autospuitverf en bouwverf respectievelijk 0%, 5% en 35%. De verdunning bedroeg voor deze verven resp 0%, 11% en 1%. De totale VOS-emissies zijn onderverdeeld naar individuele stoffen op basis van grondstofstatistieken van de VVVF (VVVF,1997). 22.3.1 Maatregelen van invloed op de berekening In het kader van het Nationaal Reductieplan NMVOS zijn door de VVVF plannen gemaakt om het oplosmiddelgebruik verder terug te dringen. In de EU richtlijn 2004/42/CE worden voor verven en autolakken maximale oplosmiddelgehalten genoemd per 1-1- 2007 (fase 1) en per 1-1-2010 (fase 2). Deze zijn in Nl vastgelegd in het BOOVV van 28 november 2005 (besluit org oplosmiddelen in verven en vernissen). 22.3.2 Kwaliteitsindicatie Stof NMVOS
Activiteitendata
Emissiefactoren
Emissie C
22.4 Regionalisering Regionalisatie van de emissies geschiedt op basis van bevolkingsdichtheid, behalve bij wegenverf, waar met de wegdichtheid wordt geregionaliseerd. 22.5 Onzekerheidsinschatting De onzekerheden in de emissieberekeningen zijn in 2001 gekwantificeerd door de Univ v Utrecht (J vd Sluys, 2002).
56
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
22.6 Referenties Grondstoffenverbruik in 1997 in de Nederlandse verfindustrie, VVVF, 1999 Statistische jaarverslagen VVVF te vinden op www.vvvf.nl Nationaal Reductieplan NMVOS industrie, HDO en bouw , VROM, 21 november 2005. VVVF, 2002,VOS-reductieplan 2010 voor de verf-en drukinktindustrie, VVVF, Leiden, dec 2002. TME, kosteneffectiviteit VOS maatregelen 2010, eindrapportage, TME, Nootdorp, oct 2003. TME, kosteneffectiviteit VOS maatregelen 2010, achtergronddocument verf, bouw en DHZ, TME, Nootdorp, oct 2003. Staatsblad 2005/632, Besluit organische oplosmiddelen in verven en vernissen, 28 november 2005 J van der Sluijs et al, Uncertainty assessment of VOC emissions from paint in the Netherlands. Univ v Utrecht,, NW&S E-2002-13, november 2002 . 22.7 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder D.S. Nijdam
Organisatie MNP
E-mailadres
[email protected]
57
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
23 VLEESBEREIDING, INCL. BBQ Dit document beschrijft de emissies van. Procesomschrijving
Rapcod e
Doelgroep
SNAP
23.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissies zijn <1% van het nationale totaal van de NMVOS- en PM10 emissies(MNP, 2005). 23.2 Algemeen Bij het bakken/braden en barbecuen van vlees en vleesproducten worden organische koolwaterstoffen naar de lucht geëmitteerd. De hoeveelheid is grotendeels afhankelijk van de bereidingswijze en het vetgehalte van het vlees. Het voornaamste verschil tussen bakken/braden en barbecuen is dat bij het barbecuen de vet- en vleessappen rechtstreeks in de vlammen dan wel gloeiende kolen terechtkomen en daar verbranden of vervluchtigen. Hierdoor is de emissie bij het barbecuen sterker afhankelijk van het vetgehalte van het vlees dan bij bakken/braden. De verbrandingsemissies van het gasfornuis zijn binnen dit bestek buiten beschouwing gelaten, deze (energetische) emissies worden door de taakgroep ENINA behandeld. De emissies vanuit braadvet, boter, margarine of olie zijn evenmin meegenomen. Emissies van houtskoolverbranding op de barbecue zijn wel meegenomen. Het gaat hierbij om de standaard emissieproducten van de verbranding van hout als CO, NOx, VOS en stof. 23.3 Berekeningsmethode In het WESP-rapport “Vleesbereiding, inclusief gebruik barbecue” (Brouwer et al., 1994) is voor de emissies door de bereiding van vlees aan de hand van een Amerikaans onderzoek aan het bakken/braden en barbecuen van hamburgers voor de Nederlandse situatie een indicatieve berekening van de emissies gemaakt. Voor de emissies van houtskool in barbecues is uitgegaan van Nederlands onderzoek aan open haarden (zie par.4.4 in genoemd WESP-rapport). Jaarlijkse actualisatie van de emissies vindt plaats door de afgeleide emissiefactoren te vermenigvuldigen met de opgegeven hoeveelheid vlees voor consumptie per inwoner door het CBS. Naar schatting 80% van de vleesconsumptie wordt voor consumptie gebakken of gebraden, ongeveer 0,3% van de totale vleesconsumptie wordt bereid op de barbecue en de rest wordt gekookt, gerookt of rauw verwerkt. De totale emissie wordt berekend door de emissiefactoren te vermenigvuldigen met de totale vleesconsumptie. De gegevens in het WESP-rapport C2 hebben als basisjaar 1992.
23.3.1 Kwaliteitsindicatie Stof NMVOS
Activiteitendata A
Emissiefactoren D
58
Emissie D
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
23.4 Regionalisering Regionalisatie van emissies van geschiedt op basis van bevolkingsdichtheid. 23.5 Referenties . Brouwer J.G.H., J.H.J. Hulskotte, C.H.A. Quarles van Ufford, 1994, Vleesbereiding, inclusief gebruik barbecue, WESP-rapport C-2, RIVM-rapportnr 773009003. CBS, 1998, Statistisch Jaarboek 1998, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen. 23.6 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder W.W.R. Koch
Organisatie TNO
E-mailadres
[email protected]
59
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
24 VUURWERK Procesomschrijving Afsteken van vuurwerk
Rapcod e 0801707
Doelgroep
SNAP
Consumenten
080900
24.1 Bijdrage aan de totale nationale emissies De bijdrage van de emissie is <1% van het nationale totaal van de PM10 emissie. Voor zware metalen is het wel een belangrijke contribuant (MNP, 2005). 24.2 Algemeen Bij het afsteken van vuurwerk komen naast gassen uit verbrandingsprocessen tevens significante hoeveelheden metalen vrij met name bij het afsteken van siervuurwerk. 24.3 Berekeningsmethode Emissies als gevolg van het afsteken van vuurwerk worden volledig toegerekend aan de doelgroep Consumenten. Emissies worden toegedeeld aan het compartimenten lucht, water en bodem. De gasvormige componenten ( distikstofoxide, zwaveldioxide, methaan, koolstofdioxide, zwavelwaterstof en koolstofmonoxide) worden voor 100 % toegedeeld aan het compartiment lucht. Van de stofvormige componenten die metalen bevatten, is aangenomen dat hiervan 10 % bestaat uit fijn stof dat voor 100 % naar lucht wordt geëmitteerd. Deze aanname is gebaseerd op interpretatie van metingen aan luchtverontreiniging door vuurwerk (Noordijk, 1994) Van het overige (grof) stof (90%) waarin metalen zitten is aangenomen dat 2/3e via afspoeling van verharde oppervlakken wordt afgevoerd naar hetzij riool hetzij oppervlaktewater. Het resterende deel (1/3e) van deze emissie gaat rechtstreeks naar het compartiment bodem. De emissiefactoren zijn gebaseerd op WESP-rapport Afsteken van vuurwerk (Brouwer et al., 1995). De hierin berekende emissies voor 1992 zijn gebaseerd op data afkomstig van diverse leveranciers en fabrikanten van vuurwerk. Per afzonderlijk vuurwerkproduct is hierbij de productsamenstelling gegeven. Voor het vaststellen van emissiefactoren voor vuurwerk is intensief samengewerkt met TNOPML. In november 2002 is bij TNO-PML navraag gedaan in hoeverre de vuurwerksamenstelling in de loop der jaren veranderd kan zijn en wat het eventuele effect van dergelijke veranderingen zou kunnen zijn op de eerder opgestelde emissiefactoren. Niet zozeer de samenstelling als wel de verpakking van vuurwerk is trend gevoelig. De samenstelling van vuurwerk is namelijk in de loop der jaren minimaal tot niet veranderd en vormt derhalve volgens TNO-PML voorlopig nog geen aanleiding om nieuwe emissiefactoren op te stellen. Actualisatie vond voorheen jaarlijks plaats door de emissiefactoren te vermenigvuldigen met de afzet van vuurwerk zoals geregistreerd door het CBS. Deze afzet werd berekend als verschil tussen import en export. Verondersteld werd dat het effect door onregelmatige voorraadvorming verwaarloosbaar was. De hoeveelheid illegaal vuurwerk die niet in de statistiek is begrepen, werd berekend met een constante factor = 0.316.
60
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
Het CBS registreert sinds 1997 alleen de vuurwerk import door bedrijven met meer dan 5 ton omzet, voorheen lag de drempel op 2 ton. Deze aangepaste registratie door het CBS had in 1997 ten opzichte van 1996 een ogenschijnlijk sterke daling van de afzet van vuurwerk tot gevolg, daar de branche-organisatie deze daling niet kon bevestigen wordt sinds 1997 een andere methodiek gevolgd: Jaarlijks worden afzetgegevens van de firma Schuurmans te Leeuwarden verkregen (de grootste vuurwerk importeur in Nederland), welke worden geëxtrapoleerd op basis van het door Schuurmans geschatte marktaandeel, waarna het volume wordt vermenigvuldigd met de factor voor illegale import. Het is niet bekend of dit betrouwbaarder cijfers oplevert. Ook van de schatting van de illegale import is onbekend hoe betrouwbaar deze is. Momenteel wordt overleg gevoerd met de branche, het ministerie van VROM en de douane om tot een betere monitoringsytematiek te komen. Een inschatting van het aandeel illegaal vuurwerk, wordt gemaakt door de Federatie van Vuurwerkhandelaren en verschijnt ieder jaar in de landelijke dagbladen. Wanneer het aandeel illegaal vuurwerk de komende jaren sterk toe - of af zal nemen, kan de factor worden bijgesteld. 24.3.1 Kwaliteitsindicatie Stof NMVOS
Activiteitendata B
Emissiefactoren C
Emissie C
24.4 Regionalisering Regionalisatie van emissies van geschiedt op basis van bevolking. 24.5 Referenties Brouwer J.G.H., J.H.J. Hulskotte, J.A. Annema, 1995, Afsteken van vuurwerk, WESP rapportnr C3, RIVM rapportnr 772414005. Noordijk, H., 1994, Luchtverontreiniging door vuurwerk tijdens de jaarwisseling 1993 - 1994, RIVM-rapport 722101007. CBS, 1997, Maandstatistiek van de buitenlandse handel, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen. Diverse mondelinge opgaven door de firma Schuurmans. . 24.6 Versie, datum en bronnen Versie: 1.0 Datum: november 2006 Verantwoordelijke beheerder in Taakgroep WESP : Beheerder W.W.R. Koch
Organisatie TNO
E-mailadres
[email protected]
61
ERmethoderapportWESPmrt2007.doc
Versie 1.0
Bijlage 1 Kwaliteitsindicatie De kwaliteit/betrouwbaarheid van de emissiegegevens wordt vastgelegd door middel van een codering A, B, C, D of E. Hiermee wordt aangesloten bij de werkwijze welke bij emissie-inventarisaties uitgevoerd door EPA en in het kader van EMEP/CORINAIR wordt gevolgd. Hierbij worden de volgende kwaliteitsclassificaties aangehouden: A= B= C= of
De data zijn afkomstig van zeer acurate (hoge precisie) metingen. De data zijn afkomstig van acurate metingen. De data zijn afkomstig van een gepubliceerde bron zoals overheidsstatistieken
industriële handelscijfers. D = De data zijn gemaakt op basis van extrapolatie van andere gemeten activiteiten. E = De data zijn gemaakt op basis van extrapolatie van buitenlandse gegevens. N = Niet van toepassing of niet bekend. De betrouwbaarheid van de emissiefactoren kan per stof en per jaar aanzienlijk verschillen. Aan de gehanteerde kwaliteitsindicatie kan geen eenduidige betrouwbaarheidsmarge gekoppeld worden. Wel kan worden aangenomen dat voor een bepaalde stof de relatieve betrouwbaarheid conform de classificatie A t/m E afneemt.
62