Methode Mini Volleyball Mini 0 Oefenstof Mini 0 A. Algemene bewegingsscholing: • •
Coördinatieoefeningen, huppelen, buik- en rugspieroefeningen , rollen, klimmen en klauteren. Allerlei spelletjes, waarin veel wordt bewogen, zonder en met bal. ( tienbal, visnet,e.d.)
B. Specifieke bewegingsscholing: •
Voor-, achter - en zijwaarts verplaatsen. ( shuffle zonder te springen en voeten nooit sluiten); cross-over.
Oefenstof Mini 0 Herkennen van de baan van de bal.
Tweetallen met één bal: opgooien, vangen en stoten • • • •
A werpt onderhands omhoog en stoot de bal naar B. Idem, maar nu over het toversnoer tussen A en B. Idem, hoe vaak lukt dat in één minuut. (Elke vangbal is een punt en welk tweetal maakt de meeste punten?) A speelt of gooit de bal (goed) hoog één meter of meer vóór B, deze loopt in en vangt de bal, daarna doet B hetzelfde voor A.
Kunnen we de bal nu precies boven ons hoofd opvangen? Tweetallen staan op 1 meter afstand van elkaar: •
A werpt en stoot de bal zo hoog mogelijk over het hoofd van B en B loopt achterwaarts en probeert de bal boven zijn hoofd op te vangen. ( A loopt met de bal mee naar voren en blijft op één meter van B stilstaan en nu speelt B de bal zo hoog mogelijk over het hoofd van A, enz.
Drietallen met 2 ballen: opgooien, vangen en stoten • •
A en B hebben ieder een bal en C staat aan de andere kant van het toversnoer op een bepaalde startlijn. A gooit op stoot over het snoer, en C probeert de bal boven zijn hoofd op te vangen. ( A loopt naar de lijn van C en C komt met de gevangen bal achter B te staan, B naar A, enz.)
Welk drietal maakt de meeste punten in een vooraf bepaalde tijd?
Competitie met alle tweetallen • • • •
De groep wordt opgedeeld in tweetallen. Aan één zijde van het snoer liggen de ballen op de grond. Elk tweetal probeert in één minuut zoveel mogelijk ballen over het snoer te spelen.( Vangen, opgooien en stoten) Na één minuut wisselen : één speler blijft steeds op dezelfde plek staan en de overigen schuiven één positie door.
Welk tweetal heeft het hoogste aantal, bal op de grond, één positie doordraaien, en probeer het record te verbeteren)
Oefenen en spelen van Mini 0 •
Op elk veldje van 6 bij 4,5 meter staan drie spelers, één bij het snoer en twee in het veld in een driehoek.
Eén van de achterspelers stoot de bal naar de medespeler bij het snoer, deze vangt de bal en speelt de bal omhoog bij het snoer, waar de derde speler naar toe loopt, opvangt en over het snoer speelt naar één van de achterspelers aan de andere kant van het snoer.
Spelregels Mini 0
• •
De bal wordt in het spel gebracht door de speler die rechts in het achterveld staat. ( werpen of met twee handen stoten) Er wordt altijd in drieën gespeeld. Alle spelers worden in het spel betrokken.
•
Elke fout van team A is een punt voor partij B en omgekeerd.
•
Zijwaarts verplaatsen en vangen en spelen •
Met tweetallen: speler A speelt de bal bovenhands ( of gooit onderhands) iets links van speler B, deze probeert de bal boven zijn hoofd op te vangen met het lichaam in balans.
Correctie: Het lichaam is in balans als de voeten in een spreid-schredestand staan met het lichaamsgewicht tussen de voeten.
Voorwaarts, achterwaarts en zijwaarts verplaatsen met opstoten en doorstoten •
Als er voldoende ballen zijn heeft het de voorkeur om in tweetallen de oefenen. Het is aan te bevelen de kinderen zelf de ballen aan te leren gooien voor de medespeler. Als de vaardigheid om de ballen aan te gooien onvoldoende is kan de trainer met assistenten in groepjes de ballen aangooien. ( voorbeeld)
We doen dezelfde oefeningen als in het begin met het grote verschil dat de ontvanger (indien mogelijk) de bal eerst één keer boven het hoofd opspeelt en dan terugspeelt naar de partner. Er kan nu duidelijk worden gezien bij de eerste opstoot of het lichaam in balans is. (stilstaan,voetenstand goed en bijna gestrekte armen boven je hoofd de bal opstoten) •
Nu proberen we de bal direct terug te spelen naar de partner.
Competitie met tweetallen •
Alle tweetallen aan weerszijden van het snoer spelen de bal eerst een keer omhoog en daarna terug naar de partner. Hoeveel keer lukt dit zonder onderbreking? Na 1 minuut stoppen, welk tweetal heeft het hoogste aantal en dan doordraaien ( zoals in de organisatie eerder).
Individuele competitie in tweetallen •
In dezelfde organisatie als boven staan alle tweetallen tegenover elkaar. De bal wordt in het spel gebracht door met twee handen de bal over het net te stoten. Elke speler mag voor zichzelf maximaal 3 maal stoten. De derde stoot moet in het veld van de tegenspeler worden gebracht met het doel om te scoren, d.w.z. op de grond binnen de lijnen. Veldgrootte: 2 m breed en 6 m diep. ( lijnen of pilonnen). Elk wedstrijdje duurt drie minuten. Volgens vast patroon doordraaien en met nieuwe wedstrijd beginnen. Elke winstpartij 2 punten, gelijkspel één punt. Wie heeft de meeste punten verzameld?
Bij competitie-vormen geen correcties geven maar lekker laten spelen.
Derde bal ineens over het net •
•
Op elk veldje worden de aanwezige ballen verdeeld. Spelers met bal achter elkaar bij het snoer. Op links staan de aanvallers. Na de hoge set-up loopt de voorste van het groepje aanvallers naar de gegeven set up en speelt de bal ineens over het net. De aanvaller haalt de bal op en sluit in het rijtje aan om op zijn beurt de set up te geven. De set upper sluit aan in het aanvalsrijtje. Dezelfde oefenvorm wordt ook uitgevoerd met de aanvallers op rechts.
Oefenstof Mini 1 In de inleidingen zullen spelletjes, spierversterkende oefeningen, en volleybal-specifieke bewegingen aan de orde blijven.
De spelregels Mini 1 Deze zijn dezelfde als bij Mini-0 met als enige verschil dat de derde bal niet meer mag worden gevangen, maar direct wordt doorgespeeld. De aandachtspunten tijdens deze fase zijn: • Aanleren onderhandse opslag. • Het bovenhands voor- en achterover spelen.
Aanleren van de onderhandse opslag (Per tweetal een bal) Aanleren onderhandse opslag: schredestand, bal in de niet-slaghand, halve vuist slaghand, volgen van de bal door de slagarm. Correctie: bal raken in het centrum van de baan van de bal en de slagarm wijst in de richting waar de bal naar toe moet. A serveert naar B en omgekeerd. • • •
A en B staan 2 tot 3 meter van elkaar en serveren naar elkaar. (1) De onderlinge afstand wordt stapsgewijs vergroot van 3 tot 9 meter. De oefening 1 wordt nu over het snoer uitgevoerd.
Als de laatste oefening redelijk wordt uitgevoerd kan de wedstrijdvorm worden gekozen.
•
De onderhandse opslag oefenen met drie-, vier- of vijftallen. Serveerder (s) aan de een kant van het snoer en de ontvanger (s) aan de andere kant. De serveerder loopt de bal achterna en gaat de opslag opvangen en de ontvanger vangt de bal en sluit aan in het rijtje serveerders. (OPMERKING: de plaats waar geserveerd wordt is vrij, de ontvanger wordt gevraagd de bal boven zijn hoofd op te vangen.)
Het bovenhands voorover-spelen We oefenen in drietallen. •
•
Drietal ABC. A speelt naar B, B speelt naar A terug, A speelt over B naar C, B heeft zich omgedraaid naar C, C vangt en stoot de bal naar B, enz. (spelverdeler rechtervoet/linkervoet voor) Nu wordt de bal onder een hoek aangespeeld, eerst een kleine hoek tot een grote hoek.
Het bovenhands achterover-spelen We oefenen in drietallen. •
•
Drietal ABC. A speelt naar B, B speelt achterover naar C. C vangt op en B draait zich om naar C. C speelt weer naar B en B speelt achterover naar A, enz. (voetenstand, romphouding en plaats waar boven het hoofd wordt gespeeld) Nu wordt de bal weer onder een hoek aangespeeld, eerst een kleine hoek tot een grote hoek.
We gaan Mini 2 oefenen Spelregels Mini 2 • • • • •
We spelen altijd in drieën en elke speler speelt één keer. Alleen de eerste bal moet nog worden gevangen. Indien mogelijk wordt de tweede bal voor- of achterover gespeeld naar de derde speler. (eerst vangen wordt dus nog niet verboden) De derde speler speelt de bal direct over het snoer. We gebruiken de onderhandse opslag. ( indien mogelijk achter de achterlijn.)
De spelers die de tweede bal ( zonder eerst te vangen) voor- en achterover kunnen opzetten gaan naar Mini 2
Oefenstof Mini 2 Tijdens de inleidingen zijn spelletjes, spierversterkende oefeningen, en volleybal-specifieke bewegingen nog steeds aan de orde.
Aandachtspunten zijn • • • • •
Het bovenhands spelen van de eerste bal uit de onderhandse opslag tegenpartij. Aanleren van de bovenhandse opslag. Het bovenhands spelen van de eerste bal uit de bovenhandse opslag. Aanloop van de aanvaller. Verplaatsingen van de blokkeerder.
Bovenhandse opslag • •
Tweetallen op korte afstand tegenover elkaar spelen de bovenhandse opslag. ( Vlakke hand of halve vuist en stijve pols) Idem, maar nu over het snoer gericht naar partner.
Onderhandse opslag van de tegenpartij bovenhands verwerken •
• • •
3 serveerders aan één kant, aan de andere kant één speler die de opslag bovenhands speelt naar speler bij het snoer. Doordraaien door de bal na te lopen, extra buffer inzetten voor snellere doorstroming. Degene die fout serveert moet de bal ophalen en weer achter het serveerrijtje aansluiten. (1) Uitbreiding met twee spelers in het achterveld om de opslag te verwerken.(2) De oefeningen 1 en 2 worden nu uitgevoerd met de bovenhandse opslag. Uitbreiding met een aanvaller er bij. (zowel de oefenvorm als de competitievorm kan worden gekozen.)
Aanloop van de aanvaller De laatste drie passen van de rechtshandige aanvaller zijn: links-rechts-links en voor de linkshandige aanvaller: rechts-links-rechts ( in een duidelijk ritme: lang-kort-lang). De linkshandige kinderen bij elkaar zetten bij voorkeur aan de rechterzijde van het veld. • • • • •
Het ritme met handgeklap uitvoeren. ( lang-kort-lang.) Nu met de voeten in een afbuigende baan naar rechts ( rechtshandigen) of links (linkshandigen) Nu de sprong met beide armen-ondersteunende opzwaai. Elk tweetal een bal. A gooit de bal omhoog en B maakt de juiste aanloop en probeert de bal op het hoogste punt te vangen. Bij het snoer wordt de bal opgezet en de aanvaller maakt juiste aanloop en speelt de bal op het hoogste punt met één of twee handen over het snoer.
Belangrijkste correctiepunt bij bovenstaande oefeningen blijft steeds de juiste aanloop. Afzetplaats en landingsplaats is vrijwel op dezelfde plaats.
Verplaatsingen van de blokkeerder • •
De spelers verplaatsen zich langs het snoer met de zijwaartse shuffle. Op teken van de trainer de andere kant op.
Het lichaamsgewicht blijft tussen de voeten, waardoor de balans bewaard blijft bij keerbewegingen. •
Tweetallen aan weerszijden van het snoer. Speler A moet partner volgen. Armen blijven constant hoog.
De spelers die de eerste bal uit de opslag tegenpartij goed kunnen spelen gaan naar Mini 3. Mini 3
Spelregels Mini 3 • • • •
We spelen altijd in drieën en elke speler krijgt één keer de bal. Er mag niet meer worden gevangen. De keuze van de opslag is vrij, maar wel vanachter de achterlijn. Een andere techniek dan de bovenhandse techniek is alleen in noodsituaties toegestaan.
Oefenstof Mini 3 Op dit niveau aangekomen worden de kinderen voorbereid op het grotere veld van Mini 4. Het veld van mini 4 is 6 bij 6 meter. Dit bereiken we door de achterlijnen van de veldjes van mini 3 anderhalve meter naar achteren te brengen. Op dit grotere veld ( 6 bij 6) krijgen de volgende technieken de aandacht: • • • • •
De onderarmtechniek. De verbetering van verschillende opslagen, zoals de floater en de sprongopslag. Verschillende verplaatsingstechnieken netverdediging en groepsblok. Aanleren en verbeteren van de veldverdediging. De aanval op de verschillende posities.
De onderarmtechniek: aandachtspunten en correctie • • • •
Lichaamshouding en armenhouding. Raakpunt op de armen. Functie van de voeten en de knieën. Functie van de romp en de schouders.
Lichaamshouding • • • • •
Tweetal: op korte afstand gooit A met een flauwe boog naar B, die onderarms naar A terugspeelt Probeer op korte afstand elkaar zo vaak mogelijk de bal onderarms aan te spelen. Onderarms terugspelen na voorwaartse verplaatsing. Onderarms teugspelen na zijwaartse verplaatsing rechts en links. Verwerken van de snellere aangespeelde ballen.
Verbetering van verschillende opslagen • •
Tweetallen slaan over de volle lengte mini 4 of langer de floater-opslag. Tweetallen slaan over de volle lengte mini 4 of langer de sprong-opslag.
Verschillende verplaatsingstechnieken netverdediging en groepsblok • • •
Zijwaartse verplaatsing op tempo. Kruispas over korte afstand. Groepsblok.
Correctie: volledige balans van het lichaam; afzet- en landingsplaats zijn gelijk.
Aanleren en verbeteren van de veldverdediging • •
Tweetal: A werpt of slaat strakke bal naar B. Veldverdediging van netverdediger en directe achterspeler achter een blok op de aanval tegenpartij.
Correctie: op het moment van aanval is de verdediger in positie en komt laag met het lichaamsgewicht op voorvoeten.
Aanval op verschillende posities • • •
Aanval op positie 4. Rechtshandigen komen van buiten aanlopen en de linkshandigen van binnen. Aanval op positie 2. Rechtshandigen komen van binnen aanlopen en de linkshandigen van buiten. Aanval op positie 3. ( korte set-up) De aanvaller springt kort nadat de set-up is gegeven.
Mini 4 Spelregels Mini 4 • • •
We spelen met 4 spelers op een veld van 6 bij 6. Driemaal spelen is wel de bedoeling maar geen verplichting meer. Alle spelers mogen aanvallen vanuit elke positie.
Spelers die tijdens mini 4 goed mee kunnen komen zullen weinig moeite te hebben met de overgang naar het grote veld 9 bij 9.