Ver. uitgever: André Mordant, Hoogstraat 42, 1000 Brussel.
sociale zekerheid !
Meer geld voor de
2
Pensioenen
sociale uitkeringen en
moeten de
lonen
volgen Vanaf 2007 kunnen de pensioenen en de sociale uitkeringen aan de welvaart gekoppeld worden. Een belangrijk principe dat we, dankzij onze betogingen, eerst in Brussel, daarna in Oostende, afgedwongen hebben. Maar er is geld nodig als men wil dat de welvaartskoppeling werkelijkheid wordt, dat de stijgende kosten van de gezondheidszorg terugbetaald blijven, dat de laagste sociale uitkeringen verhoogd worden, dat een einde gemaakt wordt aan de onrechtvaardige situatie van de samenwonenden (die gestraft worden omdat ze gewerkt hebben en met z’n twee sociale bijdragen betaald hebben). Dat geld zal er niet in voldoende mate zijn als er geen herfinanciering van de sociale zekerheid komt. Voor het ABV V is en blijft dit een fundamentele, prioritaire eis !
4 Welvaartskoppeling: waarom ? Niet om te leven, maar om te overleven! Als je huis door brand vernield wordt, dan vervangt de verzekering dit toch niet door een caravan met het argument dat je ook in een caravan perfect kan wonen. Als je je loon verliest omdat je ziek wordt, met pensioen gaat of zonder werk zit, dan moet je op een vervangingsinkomen kunnen terugvallen dat meer is dan een uitkering die juist genoeg is om niet van honger om te komen. Voor het ABVV moet de sociale zekerheid opnieuw een dam tegen de armoede opwerpen en geen bijstandsregeling voor de armen zijn. Daarom precies willen wij dat de pensioenen en de sociale uitkeringen welvaartsvast worden, dit wil zeggen dat ze naast de indexering – die enkel de prijsstijgingen compenseert – ook in reële koopkracht moeten stijgen. Welvaartsvastheid betekent eigenlijk dat de pensioenen en de sociale uitkeringen de evolutie van de lonen volgen. In de openbare dienst duidt men dit aan met het moeilijke woord “perequatie”. Jammer genoeg is dit nog lang niet het geval !
In de loop der jaren is de samenleving minder sociaal geworden… De volgende tabel werd gemaakt aan de hand van een grafiek van het ministerie van Sociale Zaken, ter voorbereiding van de rondetafelconferentie over de sociale zekerheid(1). Het rapport
dateert van eind 2001 : de gegevens m.b.t. 2003 zijn m.a.w. “projecties”. Dankzij deze tabel kan men zich een idee vormen van de belangrijke achterstand die de pensioenen en de sociale uitkeringen tav. de lonen hebben opgelopen. Het gaat om een macro-economisch beeld van wat de gemiddelde uitkering nog betekent in vergelijking met het gemiddeld loon. Uit die tabel blijkt duidelijk dat onze samenleving er met de jaren minder sociaal op geworden is… De tabel maakt ook duidelijk dat iedereen verliest maar, zoals voor alle gemiddelden, zijn er ook hier sterk uiteenlopende situaties : Het vervangingspercentage van de hoge lonen is lager dan het vervangingspercentage van de lage lonen: de uitkeringen worden immers berekend op een begrensd brutoloon. Een voorbeeld: na één jaar trekt een alleenstaande werkloze nog 50% van zijn begrensd brutoloon. De grens ligt op 1.676 €. Als hij 1.600 € verdient, dat zal zijn uitkering effectief 50% van 1.600 € bedragen. Verdient hij echter 2.500 €, dan zal hij maar 838 € (50% van 1676 €) ontvangen, dus in feite minder dan 34% van zijn brutoloon. ■ De percentages verschillen naargelang men gezinshoofd, alleenstaand of samenwonend is. ■ Het vervangingspercentage wordt berekend op het brutoloon. Voor veel uitkeringen komt het bruto overeen met het netto, maar bij de lonen ligt het bruto een stuk hoger dan het netto. ■
Vervangingspercentage lonen: gemiddelde uitkering in vergelijking met gemiddeld loon Jaar
Maximum %
% in 2003
Pensioenen
1980
38%
28%
Invaliditeit
1982
41%
29%
Werkloosheid
1976
48%
20%
Brugpensioen
1984
52%
32%
(1) Sterkte-zwakte analyse van de sociale bescherming van de loontrekkenden in België – Ministerie Sociale Zaken – Administratie Informatie en studies.
Na de petroleumcrisis van 1974-1975 is de situatie erop achteruitgegaan. Het zal wel niemand verbazen dat de werklozen, die in 1976 het maximumpercentage haalden, het eerst getroffen werden. Hun situatie is erop beginnen achteruitgaan vanaf 1977… Het betreft hier de snelste, maar ook de meest ingrijpende achteruitgang. Die kan verklaard worden door de bijzonder lage loongrens in de werkloosheid en door de invoering van de categorie “samenwonenden”, met een forfaitaire uitkering die lager is dan het leefloon ! De daling van het vervangingspercentage pensioen/loon is ook een feit, maar ze werd wel afgeremd door drie factoren : de loongrens – die als basis dient voor de berekening van de pensioenen en lange tijd onveranderd bleef – is nu gekoppeld aan de welvaart; de jongste pensioenen bevatten weinig of geen forfaitaire jaren meer [de gewerkte jaren vóór 1955 (1957 voor de bedienden) geven recht op een pensioen dat berekend wordt op een heel laag forfaitair loon] ; vrouwen die vandaag met pensioen gaan hebben doorgaans langer gewerkt dan hun voorgangsters en hebben dus ook een hoger pensioen. De bruggepensioneerden kwamen er iets beter van af – of anders gezegd, gingen er iets minder op achteruit – dan de andere uitkeringstrekkers. Onder meer omdat hun werkloosheidsuitkering berekend wordt op 60% van het (begrensde) loon, wat ook hun gezinssituatie is (ze ontsnappen m.a.w. aan de categorie samenwonende). En ook omdat de aanvullende brugpensioenuitkering, die door de onderneming betaald wordt aan de welvaart gekoppeld is (de onderneming betaalt de helft van het verschil tussen de werkloosheidsuitkering en het laatste begrensde nettoloon).
Aanvullende brugpensioenuitkering: 30% meer dankzij de welvaartsvastheid CAO 17 (de CAO “brugpensioen”) bepaalt dat de aanvullende uitkering die door de werkgever betaald moet worden, de evolutie van de lonen moet volgen. Het percentage van die welvaartsaanpassing wordt jaarlijks in de Nationale Arbeidsraad onderhandeld. Sinds 1976 en ondanks de loonstop in de periode 1982-1988 (onder de roomsblauwe regeringen) zijn de aanvullende uitkeringen dankzij de welvaartskoppeling met meer dan 30% gestegen!
6 Welvaartsvastheid in 2007? De regeringsmaatregelen Heeft de regering in Oostende beslist dat er jaarlijks een automatische welvaartskoppeling komt, zoals wij eisten? Neen. In zekere zin heeft die koppeling trouwens nooit bestaan, ook niet in het kader van de wet Namèche. Die bepaalde weliswaar dat de pensioenen jaarlijks aan de welvaart moesten worden aangepast, maar het was wel de regering die de aanpassingscoëfficiënt bij KB moest vastleggen. Gedurende jaren werd die coëfficiënt bepaald op 1. Formeel gezien werd de wet op die manier nageleefd. Maar, als men een pensioen van 750 € met 1 vermenigvuldigt, dan blijft het op 750 ! In Oostende sprak de regering volgend mechanisme af: om de twee jaar (dit is hetzelfde ritme als de interprofessionele akkoorden en dus ook in dit kader – loonnorm –) moeten de vertegenwoordigers van werkgevers en vakbonden aan de regering (bij wie de uiteindelijke beslissing ligt) een voorstel voor een eventuele aanpassing doen van: de loongrenzen (die als basis voor de berekening van de uitkeringen dienen) en/of ■ de pensioenen en de uitkeringen en/of ■ de minima. ■
In tegenstelling tot de wet Namèche, die enkel voor de pensioenen gold, zou het voorgestelde mechanisme ook moeten gelden voor de uitkeringen in de ziekte en invaliditeit, de werkloosheid, de arbeidsongevallen en de beroepsziekten. Dat is uiteraard belangrijk én positief !
De besprekingen zullen gevoerd worden in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad. Daarbij zal men rekening moeten houden met : de werkgelegenheidsgraad ; ■ het financiële evenwicht van de sociale zekerheid, waaronder de regering de kostprijs van de vergrijzing vermeldt ; ■ voor de loongrenzen, het “indicatieve uitgangspunt”, nl. de loonnorm: wordt de norm bepaald op bijv. 6% op twee jaar, waarvan 3% indexering, dan zou de verhoging van de loongrenzen niet meer mogen belopen dan 3% of rond de 3% moeten schommelen.
Het
resultaat
van onze
ieder jaar leven wij drie
sociale strijd :
maanden langer!
■
De vergrijzing, die veelal als een probleem wordt voorgesteld, is nochtans in de eerste plaats en op zijn minst in even grote mate als de medische vooruitgang, het resultaat van onze sociale strijd.Om de vier jaar leven we één jaar langer. De levensverwachting bedraagt momenteel 75 jaar voor mannen en 82 jaar voor vrouwen. In 1930 was dit maar 56 en 60 jaar. Van een vooruitgang gesproken!
De vergrijzing is geen tragedie ! Maar de langere levensverwachting doet natuurlijk een aantal problemen rijzen. In de eerste plaats financiële problemen: men krijgt gedurende meer jaren zijn pensioen en hoe ouder men wordt, des te meer gezondheidsuitgaven men heeft. En dan zijn er ook nog problemen van maatschappelijke organisatie: eens de 80 jaar voorbij heeft bijna iedereen nood aan hulp. Momenteel bedraagt het aantal tachtigers: 380.000. In 2010 zouden ze met 540.000 zijn. Als men het heeft over de vergrijzing van de bevolking, dan spreekt men niet alleen over een langere levensverwachting, maar ook over de leeftijdspiramide: de basis van die piramide wordt smaller omdat we minder kinderen hebben (koppels hebben gemiddeld minder dan twee kinderen), terwijl de top van de piramide breder wordt omdat de generatie van de babyboom (geboren kort na de oorlog) langzaam maar zeker de pensioenleeftijd bereikt. Ook de volgende cijfers, de zgn. afhankelijkheidscoëfficiënten, worden vaak vermeld: in 2000 waren er op 100 Belgen tussen 20 en 60 jaar: 40 zestigplussers. In 2050 zou de verhouding 68 op 100 bedragen.
Om die verhouding te verbeteren zou men bijv. kunnen proberen al diegenen die kunnen werken aan werk te helpen, m.a.w. de werkloosheid weg te werken en de huisvrouwen – die vandaag al een minderheid vormen – ertoe aan te zetten buitenshuis te gaan werken. Het probleem is reëel en men kan er niet onderuit. Daarom eisten wij een Zilverfonds met 10 miljard €, die tegen 2007 tot 13 miljard opgetrokken moet worden. Toch moet men niet meedoen aan het doemdenken van de lineaire projecties tot 2050, die geen rekening houden met de vermoedelijke vooruitgang van de technologie en de productiviteit, noch met de aanwezigheid van talrijke jonge kandidaat-inwijkelingen, noch met een verhoging van de activiteitsgraad in eigen land !
8 Dreiging van een tekort in de sociale zekerheid als er geen herfinanciering komt, ondanks de 1.500 miljoen € per jaar die voor deze legislatuur verkregen werd Het Planbureau voorziet een tekort van 3.000 miljoen € tegen eind 2007
Bij haar aantreden beloofde de regering om het verwachte tekort voor 2004 van 1.500 miljoen € in de sociale zekerheid ten laste te nemen (= 60 miljard BEF).
De nieuwe berekeningen van het Planbureau Onder druk van het ABVV kondigde de regering op de bijzondere ministerraad van Gembloers (januari 2004) aan om voor 2005, 2006 en 2007 – d.w.z. tot het einde van de legislatuur en voor elk van die jaren – de ontbrekende 1.500 miljoen € te betalen. Zijn daarmee dan alle problemen van de baan ? Neen ! In zijn economische vooruitzichten (mei 2004) voor de periode 2004-2009 voorziet het Planbureau voor 2004 een tekort van 0,2% van het BBP (bruto binnenlands product) voor de sociale zekerheid. Daarna zou dit tekort oplopen tot 0,3% voor 2005, 2006 en 2007. Dit komt in absolute cijfers neer op 540 miljoen € en daarna telkens – voor elk van die jaren dus – op 810 miljoen € (in 2004 zou het BBP ca. 270 miljard € bedragen). Uit de oorspronkelijke vooruitzichten van het Planbureau bleek dat er jaarlijks een tekort van 1500 miljoen € zou zijn, vandaar dat de regering aankondigde een ‘toeslag’ van 1.500 miljoen € per jaar te geven. Het ABVV vreesde echter dat dit tekort groter zou zijn. Dit wordt nu bevestigd door het jongste rapport van het Planbureau.
gaan ervan uit dat de bijkomende 1.500 miljoen € inderdaad verworven zijn, “geïndexeerd op de BTW” ; ■ houden rekening met het kostenplaatje dat verbonden is aan de verbeteringen die op de bijzondere Ministerraad van 20 maart 2004 in Oostende verkregen werden (+ 2% voor sommige pensioenen en rentes ; optrekken van het loonplafond dat dient voor de berekening van de arbeidsongevallenrente ; optrekken van de maximum uitkering voor invalide gezinshoofden of alleenstaanden,…) ; ■ herzien de groeivooruitzichten, maar dan wel naar beneden toe. ■
De inkomsten van de sociale zekerheid hangen voor een groot stuk af van de loonmassa, die op haar beurt afhangt van het aantal banen, en dus van het niveau van de economische activiteit maar ook van het niveau van de lonen. De vooruitzichten van het Planbureau zijn : aangroei van het BBP met + 2% in 2004, met + 2,7% in 2005, met + 2,6% in 2006 en met + 2,1% voor de periode 2007 tot 2009 ■ 9.000 banen in 2004 en daarna, tijdens de periode 2006 tot 2009, telkens 30.000 banen bij per jaar (wat neerkomt op 129.000 tijdens deze legislatuur). Hierdoor zou de werkloosheid nauwelijks dalen, want het aantal personen dat de actieve leeftijd bereikt, zal ongeveer evenveel stijgen ; ■ een lichte stijging van de uurloonkost : + 1,4% per jaar, minder dus dan de productiviteitsstijging die + 1,6% zou bedragen.
Bij zijn vooruitzichten houdt het Planbureau rekening met al deze elementen en komt zo tot een tekort van 3.000 miljoen € (= 120 miljard BEF) in de sociale zekerheid tegen eind 2007. Er moet bijgevolg een vast mechanisme voor de herfinanciering van de sociale zekerheid komen. Zo kan dit tekort vermeden worden. Zo kan ook de welvaartsvastheid toegepast worden. Dat principe is immers verworven tegen 2007.
Crisis? Welke crisis? Is het wel redelijk meer centen te eisen als er sinds 1974-1975 een crisis heerst ? Als we de evolutie van het bruto binnenlands product (= de nationale rijkdom) bekijken, dan stellen we vast dat dit gestadig toenam. In de afgelopen dertig jaar kan je de jaren waarin het BBP gedaald is op de vingers van één hand tellen. Alle andere jaren worden gekenmerkt door een niet noodzakelijk forse, maar toch constante groei. In feite is de crisis een crisis van de verdeling van de geproduceerde rijkdom : steeds minder geld gaat naar de inkomens uit arbeid, steeds meer geld vloeit naar de inkomens uit eigendom. Dankzij de belastinghervorming werden de belastingen op de inkomens uit arbeid verlicht. Maar niets werd gedaan aan de inkomens uit eigendom, die weinig of niet belast worden.
■
Het ontbreekt de Staat dus aan middelen om de openbare diensten verder uit te bouwen en de sociale zekerheid te financieren. Maar het is niet daar dat de oorzaak van de “crisis” zit. De crisis is het gevolg van een politieke keuze, opgedrongen door de ultraliberalen, niet alleen in België, maar ook en vooral in een geglobaliseerde economie en in Europa dat één grote markt is, eerder dan een ruimte van sociale vooruitgang.
10
Het is nog steeds dit bedrag (weliswaar opnieuw geïndexeerd sinds 1998) dat nu aan de sociale zekerheid gestort wordt.
Waarom zijn er tekorten in de sociale zekerheid? Waarom is er een tekort in de sociale zekerheid van de werknemers ? Om meer dan één reden: de uitgaven voor de solidariteit en een deel van de uitgaven voor de zelfstandigen worden gedragen door de werknemersregeling, de patronale bijdragen werden verlaagd en de Staatstoelage werd geblokkeerd.
Alleen de arbeiders en de bedienden draaien op voor de kosten van de solidariteit Solidariteit is een zaak van iedereen. Solidariteit moet dan ook via de belastingen gefinancierd worden. Sinds geruime tijd wordt een groot deel van die kosten echter ten laste gelegd van de werknemersregeling. Zo betaalt de sociale zekerheid van de werknemers bijvoorbeeld : de gewaarborgde kinderbijslag die betaald wordt voor kinderen van wie de ouders niet sociaal verzekerd zijn (noch in de werknemers-, noch in de zelfstandigen-, noch in de ambtenarenregeling) ; ■ de wachtuitkeringen die betaald worden aan alle jonge werkloze schoolverlaters (om er recht op te hebben moet je een volledige studiecyclus voleindigd hebben ; kinderen van arbeiders die afhaken tijdens hun studies hebben er geen recht op ; kinderen van advocaten of geneesheren die nooit bijdragen voor de werkloosheidsverzekering betaald hebben, wel !) ; ■ de gezondheidszorg van leefloners en gehandicapten. ■
Aandeel van de overheidssubsidies in de financiering van de sociale zekerheid
… tijdskrediet Toen de regering besloot het systeem van loopbaanonderbreking in te voeren, besliste zij meteen ook ervoor te betalen (via de begroting van het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid).
Het wekt dan ook geen verbazing dat het aandeel (buiten alternatieve financiering) van de uitgaven in de sociale zekerheid van de werknemers, dat met overheidssubsidies gefinancierd wordt, in vergelijking met het topjaar van 1980 in vrije val is :
Vandaag wordt het systeem van loopbaanonderbreking en tijdskrediet volledig (500 miljoen €) bekostigd door de werknemersregeling, met inbegrip van het tijdskrediet van de ambtenaren.
1980 : 30% 1985 : 27%
… en deels ook voor de zelfstandigenregeling Wanneer een werknemer huwt met een zelfstandige (of omgekeerd), dan betaalt de sociale zekerheid van de werknemers de kinderbijslag en de gezondheidszorg voor de kinderen van het koppel.
Staatstoelagen : geblokkeerd sinds 1990 Lange tijd gingen de regeringen ervan uit dat de Staat moest betalen voor de werkloosheidsuitkeringen wanneer de werkloosheid hoger lag dan het als “normaal” beschouwde percentage van 3%. Daarnaast werd ervan uitgegaan dat het om een maatschappelijk verschijnsel ging en dat de samenleving moest optreden. Er is heel wat ideologische druk nodig geweest om de notie “inzetbaarheid” ingang te doen vinden. Inzetbaarheid betekent eigenlijk dat de werkloosheid niet het gevolg is van een tekort aan banen, maar van een gebrek aan inzetbaarheid van de werklozen. Dat even herinneren werpt toch een interessant licht op het feit dat de regering 15 jaar geleden, toen de werkloosheid volop toenam, besliste de subsidies aan de sociale zekerheid op het niveau van 1990 te bevriezen, nl. 192 miljard oude BEF.
2000 : 13% 2004 : 12%
1.500 miljoen € bijdrageverlagingen voor de ondernemingen De sociale zekerheid puurt het leeuwendeel van haar inkomsten uit de sociale bijdragen die berekend worden volgens onderstaande basisregels : de werknemer staat 13,07% van zijn brutoloon af voor de solidariteit (130 € op een brutoloon van 1.000 €) ■ de onderneming betaalt ongeveer 34% van het brutoloon aan de sociale zekerheid (340 € voor een brutoloon van 1.000 €). ■
De werknemer met een brutoloon van 1.000 € verdient dus in feite 1.340 €, waarvan 470 € (130 + 340) onder de vorm van een uitgesteld loon dat hij zal ontvangen wanneer hij met pensioen gaat, ziek wordt, zijn werk verliest… Dit is althans de theorie. In de praktijk kunnen bepaalde bijdragen van de ondernemingen, wanneer ze eenmaal volgens de normale regels berekend zijn, hetzij verlaagd hetzij afgeschaft worden, waarvoor dan soms in ruil een verplichting tot aanwerving opgelegd wordt.
De patronale bijdrageverlagingen De toegekende bijdrageverlagingen voor de bedrijven kenden de volgende evolutie : 1995 : 1.100 miljoen € 2000 : 2.600 miljoen € 2004 : 4.500 miljoen €
>>>
12 Evolutie van de alternatieve financiering
>>> Ook enkele bijdrageverlagingen voor werknemers met een laag loon Recenter nog besloot de regering bijdrageverlagingen aan bepaalde werknemerscategorieën toe te kennen : de bijdrage van 13,07% van arbeiders en bedienden die dicht tegen het minimum aanzitten (1.000 € per maand) wordt verminderd met 95 € (maximumvermindering die kleiner wordt naarmate het loon stijgt). Tegen 2006 zou dit bedrag op 120 € (130 voor de arbeiders) gebracht worden en degressief toegepast worden tot een loon van ca. 2.000 €.
Alternatieve financiering : belangrijk maar onvoldoende Aangezien de twee financieringsbronnen van de sociale zekerheid, de bijdragen en de overheidssubsidies, herhaaldelijk verminderd werden, eiste het ABVV compenserende maatregelen. Vandaar de alternatieve financiering die nochtans niet de omvang bereikt die wij wenselijk en nodig achten. De alternatieve financiering is eigenlijk een “andere” financiering in plaats van de “traditionele” financiering van de sociale zekerheid (bijdragen en overheidssubsidies). Die andere financiering had bijvoorbeeld een vermogensbelasting kunnen zijn. Maar men heeft gekozen voor een banaler middel : voornamelijk de BTW-inkomsten, die dus door alle consumenten betaald worden.
Het volume van de alternatieve financiering evolueerde als volgt : 1995 : 2000 : 2003 : 2004 :
2.000 3.500 4.500 6.300
miljoen miljoen miljoen miljoen
€ € € €
Het cijfer voor 2004 staat in cursief: als dit het bedrag is dat betaald moet worden, dan bevat het de 1.500 miljoen € die toegezegd werd om het tekort in de sociale zekerheid te dichten. Het concrete resultaat is hetzelfde, maar de regels voor de toekenning van de sociale zekerheid werden niet gewijzigd: de verhoging die geen structureel karakter draagt, is dus op lange termijn helemaal niet gewaarborgd. Het bedrag omvat eveneens een extra van 140 miljoen € die specifiek bestemd zijn voor de sector gezondheidszorg, vanuit de accijnzen op tabak.
De explosie van de gezondheidskosten Op gezondheid staat geen prijs! Ieder van ons is daar vast van overtuigd. Toch kost de gezondheid geld, handenvol geld ! In 1995 gaf de verzekering “geneeskundige verzorging” 10 miljard € uit. In 2004 (als het streefdoel niet overschreden wordt) zal dit stijgen tot 16 miljard (meer dan 650 miljard oude BEF). Deze regering besliste – en die pluim mogen de socialistische partijen op hun hoed steken – dat de gezondheidsuitgaven met 4,5% per jaar bovenop de index mogen stijgen. Maar zoals de zaken nu evolueren kan men niet zeggen of dit zal volstaan. De “explosie” van de gezondheidsuitgaven heeft verschillende oorzaken : de vergrijzing is er één van; de medische vooruitgang een andere oorzaak en er zijn ook een aantal misbruiken (de vermenigvuldiging van het aantal nutteloze medische prestaties om een artsenkabinet of nieuwe toestellen te doen renderen bijvoorbeeld). Bestrijding van misbruiken en disfuncties is uiteraard een prioritaire doelstelling want het budget voor de gezondheidszorg stijgt sneller dan het nationaal product, wat uiteraard een onhoudbare situatie is. Het vreet ook een groeiend deel van het “globaal beheer” aan, ten koste van de pensioenen en de sociale uitkeringen.
>>>
Inkomsten sociale zekerheid in 2004: 44.820 miljoen € (meer dan 1.800 miljard oude BEF) In 2004 zou de sociale zekerheid voor 44.820 miljoen € aan inkomsten moeten binnenkrijgen, hoofdzakelijk afkomstig van de bijdragen ■ de Staatssubsidies ■ de alternatieve financiering ■
32.670 5.260 6.300 waarvan 6.020 uit de BTW
14
Gezondheidszorg en pensioenen op kop De uitgaven 2004 bedragen per sector (in miljoen €)
>>>
1. Gezondheidszorg 15.240 2. Pensioenen 14.190 3. Werkloosheid/brugpensioen/ tijdskrediet 7.740 4. Kinderbijslag 3.370 5. Ziekte- en invaliditeitsuitkeringen 3.320 6. Beroepsziekten 315 7. Arbeidsongevallen 149
De belangrijkste gezondheidsuitgaven De verzekering “geneeskundige verzorging” van de algemene regeling bestrijkt meer dan 90% van de bevolking, zowel bijdragebetalers (arbeiders, bedienden, ambtenaren) als niet-bijdragebetalers (leefloners, gehandicapten, bejaarden met inkomensgarantie,…). Alleen de zelfstandigen, die hun eigen regeling hebben, vallen er niet onder. Zij zijn enkel verzekerd tegen de “grote risico’s”. Maar in Gembloers besliste de regering hun verzekering tot de “kleine risico’s” uit te breiden.
De gezondheidsuitgaven voor 2004 De gezondheidsuitgaven voor 2004 kunnen als volgt ingedeeld worden (in miljoen €) : ■
■
volgens begunstigden - WIGW’s - gewone verzekerden
64% 36%
volgens prestaties - geneesheren en klinische biologie 30% - ziekenhuizen 23% - geneesmiddelen 18% - verpleegkundige zorg 13%
De gezondheidszorg neemt een steeds grotere hap uit het budget van de sociale zekerheid Lange tijd werden de diverse sectoren van de sociale zekerheid (pensioenen, werkloosheid,…) afzonderlijk beheerd op basis van de eigen bijdragen. Sinds tien jaar is men van dit afzonderlijk beheer van sector per sector overgestapt naar het “globaal beheer” : elk jaar wordt bij wet bepaald op welke wijze de bijdragen over de verschillende sectoren verdeeld zullen worden.
Het globaal beheer beantwoordt wel aan een zekere noodzaak Een voorbeeld : de gezinnen hebben steeds minder kinderen en de volwassenen leven steeds langer. Het lijkt dan ook logisch dat de verdeling van de middelen tussen de kinderbijslagsector en de pensioensector herbekeken wordt.
Maar het globaal beheer is toch niet zonder gevaar De sectoren, en zeker de pensioensector, kunnen geen reserves meer opbouwen, het geld wordt gebruikt om in de allernoodzakelijkste noden te voorzien. En één daarvan is ongetwijfeld de explosie van de gezondheidskosten.
Het betreft hier de bedragen die enkel en alleen voorzien zijn voor de uitkeringen, de pensioenen, de terugbetalingen van het ziekenfonds. De bedragen van de uitgaven zijn hoger want ze omvatten eveneens de administratieve kosten plus de terugbetalingen van leningen.
Besluit: het ABVV
vraagt meer
middelen voor de sociale zekerheid! Uit dit alles kan maar één besluit getrokken worden: er moeten meer middelen naar de sociale zekerheid gaan. Niet alleen door hier en daar wat tekorten aan te zuiveren, maar door structurele mechanismen die jaar na jaar voor de nodige middelen zorgen voor de goede werking van het hele stelsel, met inbegrip van de welvaartsvastheid van pensioenen en sociale uitkeringen. Wij sluiten geen enkel denkspoor uit. Het ABVV heeft al een voorstel gedaan, nl. de Algemene Sociale Bijdrage, die op alle inkomens – ook op de inkomens uit eigendom - zou geheven worden, uitgezonderd op de laagste lonen en uitkeringen. Maar natuurlijk hangt de toekomst van de sociale zekerheid nauw samen met de economische ontwikkeling, met de werkgelegenheid, met alles wat daaraan vastzit : meer onderzoek en ontwikkeling, uitstippeling van een industrieel beleid en een relance op Europees vlak. Maar dat is een ander verhaal.