Medronaat DRAXIMAGE 10 mg, kit voor radiofarmaceutisch preparaat MR-Renewal # NL/H/0962/001/R/002 Module I – Administratieve informatie
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN 1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Medronaat DRAXIMAGE 10 mg, kit voor radiofarmaceutisch preparaat 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Elke injectieflacon bevat 10 mg medroninezuur (MDP, methyleendifosfonzuur). Het radionuclide maakt geen deel uit van de kit. Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3. FARMACEUTISCHE VORM Kit voor radiofarmaceutisch preparaat Voor reconstitutie met natriumpertechnetaat (99mTc)-oplossing voor injectie (niet inbegrepen in deze kit). Het geneesmiddel is een witte, gevriesdroogde prop die in poeder uiteen kan vallen. 4. KLINISCHE GEGEVENS 4.1 Therapeutische indicaties Dit geneesmiddel is uitsluitend voor diagnostisch gebruik. Na het radioactief labelen met natriumpertechnetaat (99mTc)-oplossing is de verkregen oplossing geïndiceerd voor gebruik bij volwassenen en kinderen voor botscintigrafie ter detectie van gebieden met veranderde osteogenese die in verband worden gebracht met: Neoplasmata: de stadiëring van osteosarcoom; de detectie en follow-up van botmetastasen. Niet-neoplastische laesies: als een hulpmiddel bij de beoordeling van: osteomyelitis; avasculaire necrose; de ziekte van Paget; stressfracturen, shin splints; screeningsonderzoek naar losgeraakte of geïnfecteerde prothesen wanneer gangbaar röntgenonderzoek is uitgevoerd en dit geen uitsluitsel geeft; sympathische reflexdystrofie; bottransplantaatoverleving. In het geval van een positieve uitslag na botscintigrafie kunnen aanvullende onderzoeken noodzakelijk zijn om het risico op een vals-positieve uitslag te verlagen, aangezien
BESCHERMDE OF VERTROUWELIJKE INFORMATIE.
1
Medronaat DRAXIMAGE 10 mg, kit voor radiofarmaceutisch preparaat MR-Renewal # NL/H/0962/001/R/002 Module I – Administratieve informatie
gebieden met veranderde osteogenese wel met hoge sensitiviteit, maar met lage specificiteit kunnen worden opgespoord. 4.2 Dosering en wijze van toediening Dosering Volwassenen: de optimale activiteit van injecties met technetium (99mTc)-medronaat is niet systematisch onderzocht. De activiteit na injectie kan variëren al naargelang de individuele kenmerken van de patiënt, beeldvormingsprocedures en beeldvormingsapparatuur. De gemiddelde activiteit na toediening van een enkelvoudige intraveneuze injectie is 500 MBq (300-740 MBq) volgens aanbeveling van de EANM, 2003. Andere waarden kunnen te rechtvaardigen zijn. Bij ernstig obese volwassen patiënten kan een activiteit van wel 11–13 MBq/kg noodzakelijk zijn volgens aanbeveling van de SNM, 2003. Pasgeborenen, zuigelingen, kinderen en adolescenten: de optimale activiteit bij pediatrische patiënten is niet systematisch onderzocht. Het gebruik bij kinderen en adolescenten dient zorgvuldig te worden overwogen op basis van klinische noodzaak en beoordeling van de risico-batenverhouding in deze patiëntengroep. De aan kinderen en adolescenten toe te dienen activiteit kan worden berekend aan de hand van de onderstaande tabel: Schema activiteit bij pediatrische patiënten volgens de Werkgroep pediatrie van de EANM Gewicht
% activiteit bij volwassene n
Gewicht
% activiteit bij volwassene n
Gewicht
% activiteit bij volwassene n
3 kg
10%
22 kg
50%
42 kg
78%
4 kg
14%
24 kg
53%
44 kg
80%
6 kg
19%
26 kg
56%
46 kg
82%
8 kg
23%
28 kg
58%
48 kg
85%
10 kg
27%
30 kg
62%
50 kg
88%
12 kg
32%
32 kg
65%
52-54 kg
90%
14 kg
36%
34 kg
68%
56-58 kg
92%
16 kg
40%
36 kg
71%
60-62 kg
96%
18 kg
44%
38 kg
73%
64-66 kg
98%
20 kg
46%
40 kg
76%
68 kg
99%
Bij kinderen is om beelden van voldoende kwaliteit te verkrijgen een minimale activiteit van 20-40 MBq nodig. Patiënten van 65 jaar en ouder: de noodzaak van dosisaanpassingen bij geriatrische patiënten is niet systematisch onderzocht. Een verminderde nierfunctie (zie onder) en verminderde osteogenese bij ouderen kunnen van invloed zijn op de opname, distributie of eliminatie van technetium (99mTc)-medronaat na injectie. Patiënten met een verminderde nierfunctie: het is noodzakelijk de toe te dienen activiteit zorgvuldig in overweging te nemen, aangezien verhoogde blootstelling aan
BESCHERMDE OF VERTROUWELIJKE INFORMATIE.
2
Medronaat DRAXIMAGE 10 mg, kit voor radiofarmaceutisch preparaat MR-Renewal # NL/H/0962/001/R/002 Module I – Administratieve informatie
straling bij deze patiënten mogelijk is. De noodzaak van dosisaanpassingen in verband met nierfalen is niet systematisch onderzocht. Patiënten met een verminderde leverfunctie: de noodzaak van dosisaanpassingen in verband met leverfalen is niet systematisch onderzocht. Omdat technetium (99mTc)medronaat vrijwel uitsluitend door de nieren wordt geëlimineerd, is aanpassing van de toe te dienen activiteit bij leverfalen naar verwachting niet noodzakelijk. Wijze van toediening Dit geneesmiddel dient voor toediening aan de patiënt te worden gereconstitueerd. Dit product is uitsluitend bedoeld voor intraveneuze injectie. Voor voorbereiding van de patiënt, zie rubriek 4.4. Voor instructies over reconstitutie van het geneesmiddel voorafgaand aan toediening, zie rubriek 12. Vanwege mogelijke weefselschade dient extravasale injectie van dit radioactieve product strikt te worden vermeden. Beeldacquisitie Parameters en procedures voor beeldacquisitie zijn afhankelijk van de klinische vraagstelling en het type apparatuur dat voorhanden is. De optimale tijd tussen toediening en beeldvorming is niet systematisch onderzocht. Beelden kunnen kort na injectie worden verkregen (bij de zogenoemde driefasenskeletscintigrafie) om afwijkende bloedtoevoer naar een deel van het skelet op te sporen, en enkele minuten later om een mogelijk snelle opname door een bepaald deel van het skelet aan te tonen. Beelden worden doorgaans 2 tot 5 uur na toediening van de injectie met technetium (99mTc)-medronaat gemaakt. Beeldvorming op een later tijdstip (6-24 uur) leidt tot een hogere ‘target-to-background ratio’ en kan een betere beoordeling van het bekken mogelijk maken indien dit gemaskeerd was door blaasactiviteit op de routineopnamen (2-5 uur). Zes tot 24 uur uitgestelde beeldvorming kan met name zinvol zijn bij patiënten met nierinsufficiëntie of perifere circulatiestoornissen en bij patiënten met urineretentie. 4.3 Contra-indicaties Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen of voor één van de bestanddelen van het gelabelde radiofarmacon. 4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik Osteomyelitis: In aanvulling op ander diagnostisch beeldvormend onderzoek is het geboden om zorgvuldig verband te leggen met de bevindingen verkregen bij het lichamelijk onderzoek bij de patiënt. De specificiteit van botscintigrafie stijgt wanneer het gebied met een verhoogde osteoblastische/osteogene activiteit tevens overeenkomt met een positieve bevinding bij lichamelijk onderzoek, met name verschijnselen van een infectie (pijn, roodheid, zwelling). De specificiteit stijgt nog verder wanneer ook laboratoriumbevindingen in aanmerking worden genomen, d.w.z. een verhoogd aantal
BESCHERMDE OF VERTROUWELIJKE INFORMATIE.
3
Medronaat DRAXIMAGE 10 mg, kit voor radiofarmaceutisch preparaat MR-Renewal # NL/H/0962/001/R/002 Module I – Administratieve informatie
witte bloedcellen/leukocyten, een verhoogde bezinkingssnelheid van erytrocyten (BSE) of een verhoogd CRP-gehalte (C-reactieve proteïne). Ook wordt met klem aanbevolen om een driefasenskeletscintigrafie uit te voeren (doorbloeding, diffusie en de gebruikelijke botscan) wanneer klinisch onderscheid moet worden gemaakt tussen osteomyelitis of een infectie. Driefasenskeletscintigrafie biedt een hogere sensitiviteit en specificiteit in vergelijking tot uitsluitend de laatste fase van skeletscintigrafie. Screeningsonderzoek naar losgeraakte of geïnfecteerde prothesen: Het is noodzakelijk om voorafgaand aan een indicatie voor botscintigrafie een nauw verband aan te tonen met de pijnanamnese van de patiënt, het lichamelijk onderzoek en het tijdstip van de operatie. Voorzichtigheid is geboden bij het vaststellen van een losgeraakte of geïnfecteerde gewrichtsprothese in de periode direct na de operatie tot enkele maanden daarna. Zoals bij alle beoordelingen van infectie of osteomyelitis door middel van botscintigrafie wordt een driefasenskeletscintigrafie met klem aanbevolen. De detectie en follow-up van botmetastasen: Het is noodzakelijk een verband te leggen met de klinische anamnese van de patiënt. Zoals bekend is de sensitiviteit voor osteogene/osteoblastische activiteit hoog, terwijl de specificiteit voor de diagnosticering van een bepaalde aandoening lager is bij afwezigheid van een verband met de patiëntinformatie of andere diagnostische informatie of met informatie verkregen uit het lichamelijk onderzoek. In het kader van een positieve onderzoeksuitslag is de specificiteit voor de algemene osteoblastische activiteit vergelijkbaar met de sensitiviteit. Een botscan met ‘single-photon’-emissiecomputertomografie (SPECT) is een diagnostische onderzoeksmethode met een hoge sensitiviteit voor de beoordeling van botmetastasen. Deze methode is echter niet onfeilbaar. Een negatieve onderzoeksuitslag bij afwezigheid van klinische bevindingen, zoals pijn, of andere bevindingen verkregen door middel van röntgenonderzoek of CT is met grote waarschijnlijkheid daadwerkelijk een negatieve uitslag. Echter, in het kader van focale, niet-artrotische botpijn kunnen andere positieve uitslagen van beeldvormend onderzoek van nut zijn (bepaling van lytische of sclerotische botafwijkingen of PET met een geschikt radiofarmacon, indien beschikbaar). NB: PET-botscans met natriumfluoride (18F) hebben dezelfde beperkingen bij de opsporing van de osteoclastisch dominante laesie en de overwegingen met betrekking tot de specificiteit zijn eveneens van toepassing op PET-botscans met natriumfluoride (18F). Voorzichtigheid is geboden bij het verrichten van een botscintigrafie in de periode direct na radiotherapeutische interventie, in het bijzonder medische oncologische behandeling, tot en met ten minste enkele maanden daarna. Gedurende deze periode kan verhoogde intensiteit van de bevindingen bij botscintigrafie, in geval van bestaande laesies, geen indicatie zijn van progressie van de aandoening of van therapiefalen, maar van een ‘opflakkering’ door een gunstig osteoblastisch herstelproces als gevolg van een succesvolle interventie. Voordat wordt uitgegaan van progressie van botmetastasen uitsluitend op basis van verhoogde intensiteit op het botscintigram, dient zorgvuldig een verband te worden gelegd met de klinische situatie en wordt aanbevolen om een aanvullende botscan te maken – ofwel een 99mTc-MDP-scintigrafie of een PET-botscan
BESCHERMDE OF VERTROUWELIJKE INFORMATIE.
4
Medronaat DRAXIMAGE 10 mg, kit voor radiofarmaceutisch preparaat MR-Renewal # NL/H/0962/001/R/002 Module I – Administratieve informatie
met natriumfluoride (18F). Als echter in de bovengenoemde situatie nieuwe botlaesies worden aangetoond, vormt dit een argument dat er daadwerkelijk sprake is van progressie van botmetastasen. Ook kan bewijs van progressie (nieuwe laesies) zich presenteren in het kader van herstel bij focale radiotherapie van een enkelvoudige laesie of van specifieke laesies. Mogelijkheid van overgevoeligheidsreacties of anafylactische reacties Indien overgevoeligheidsreacties of anafylactische reacties optreden, dient de toediening van het geneesmiddel onmiddellijk te worden gestaakt en dient zo nodig intraveneuze behandeling te worden gestart. Om in noodgevallen direct ingrijpen mogelijk te maken, dienen de noodzakelijke geneesmiddelen en hulpmiddelen, zoals een endotracheale tube en een beademingsapparaat, onder handbereik te zijn. Individuele risico-batenafweging: Voor iedere patiënt moet de stralingsblootstelling te rechtvaardigen zijn door het waarschijnlijke voordeel. De toegediende activiteit moet in elk geval zo laag als redelijkerwijs haalbaar zijn om de benodigde diagnostische informatie te verkrijgen. Verminderde nierfunctie / verminderde leverfunctie De risico-batenverhouding bij deze patiënten moet zorgvuldig in overweging worden genomen, aangezien een verhoogde stralingsblootstelling mogelijk is. Pediatrische patiënten Voor informatie over gebruik bij pediatrische patiënten, zie rubriek 4.2 of 5.1. Het is noodzakelijk de indicatie zorgvuldig te overwegen, aangezien de effectieve dosis per MBq hoger is dan bij volwassenen (zie rubriek 11). Met name dient aandacht te worden besteed aan de relatief hogere stralingsblootstelling van de epifysen in groeiend bot. Voorbereiding van de patiënt De patiënt dient voor aanvang van het onderzoek goed gehydrateerd te zijn en te worden verzocht de eerste uren na het onderzoek zo vaak mogelijk te urineren om de stralingsblootstelling te beperken. Patiënten moet worden aangeraden veel te drinken en zo vaak mogelijk te urineren om stralingsblootstelling van de blaas te beperken, in het bijzonder na toepassing van een grote hoeveelheid activiteit, bijv. bij radionuclidetherapie. Patiënten met een blaasledigingsstoornis dienen na toediening van een grote hoeveelheid activiteit te worden gekatheteriseerd. Om ophoping van het radiofarmacon in spierweefsel te vermijden, wordt zware inspanning direct na injectie ontraden totdat bevredigende botbeeldvorming is verkregen. Na het onderzoek Nauw lichamelijk contact met zuigelingen en zwangere vrouwen dient te worden beperkt. Voor voorzorgsmaatregelen met betrekking tot het omgevingsrisico, zie rubriek 6.6. 4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
BESCHERMDE OF VERTROUWELIJKE INFORMATIE.
5
Medronaat DRAXIMAGE 10 mg, kit voor radiofarmaceutisch preparaat MR-Renewal # NL/H/0962/001/R/002 Module I – Administratieve informatie
Er zijn mogelijke interacties beschreven. Er is melding gemaakt van verhoogde extraossale ophoping van het radiofarmacon bij ijzerbevattende verbindingen, acute toediening van difosfonaat, verscheidene cytostatische en immunosuppressieve geneesmiddelen, aluminiumbevattende antacida, röntgencontrastmiddelen, antibiotica, ontstekingsremmende stoffen, per injectie toegediend calciumgluconaat of heparinecalcium en -aminocapronzuur. Aangezien etidronaat de absorptie in bot van medronaat remt, dient botscintigrafie voorafgaand aan of op zijn vroegst 2–4 weken na toediening van etidronaat te worden uitgevoerd. Pediatrische patiënten Onderzoek naar interacties is alleen bij volwassenen uitgevoerd. 4.6 Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding Vrouwen die zwanger kunnen worden Bij het voornemen om radiofarmaca toe te dienen aan een vrouw die zwanger kan worden, is het belangrijk om vast te stellen of zij al dan niet zwanger is. Elke vrouw die overtijd is dient als zwanger te worden beschouwd totdat het tegendeel is bewezen. Bij twijfel over een mogelijke zwangerschap (als de vrouw overtijd is, als haar menstruatie erg onregelmatig is, etc.) dienen alternatieve onderzoeksmethoden die geen gebruik maken van ioniserende straling (indien voorhanden) aan de patiënt te worden aangeboden. Zwangerschap Nucleair geneeskundige onderzoeken die worden uitgevoerd bij zwangere vrouwen brengen ook met zich mee dat de foetus aan straling wordt blootgesteld. Om die reden dienen tijdens de zwangerschap uitsluitend dringend noodzakelijke onderzoeken te worden uitgevoerd, waarbij het waarschijnlijke voordeel het risico voor de moeder en de foetus ruimschoots overstijgt. Op basis van gepubliceerde modellen leidt toediening per injectie van 500 MBq technetium (99mTc)-medronaat aan een patiënt met een normale opname in bot tot een geabsorbeerde dosis in de uterus van 3,15 mGy. De dosis neemt af tot 1,45 mGy bij patiënten met een hoge opname in bot en/of een ernstig verminderde nierfunctie. Uit gepubliceerde meldingen bij zwangere patiëntes blijkt een geschatte stralingsdosis bij de foetus van 2,6 tot 4,6 Gy/MBq (1,3 tot 2,3 mGy / 500 MBq). Hoewel dit stralingsniveau waarschijnlijk geen verhoogd risico voor de foetus betekent, wordt het gebruik van Medronaat DRAXIMAGE tijdens de zwangerschap niet aanbevolen tenzij er sprake is van een duidelijke noodzaak. Borstvoeding Voordat radiofarmaca aan een borstvoeding gevende moeder worden toegediend, moet afgewogen worden of het mogelijk is toediening van het radiofarmacon uit te stellen totdat de moeder is gestopt met het geven van borstvoeding, en wat het meest geschikte radiofarmacon is in deze situatie, gezien de uitscheiding van activiteit in de moedermelk.
BESCHERMDE OF VERTROUWELIJKE INFORMATIE.
6
Medronaat DRAXIMAGE 10 mg, kit voor radiofarmaceutisch preparaat MR-Renewal # NL/H/0962/001/R/002 Module I – Administratieve informatie
Indien toediening noodzakelijk wordt geacht, dient de borstvoeding gedurende 12 uur te worden onderbroken en dienen de afgekolfde voedingen te worden weggegooid. Nauw lichamelijk contact met zuigelingen dient gedurende deze periode te worden beperkt. 4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen Er is geen onderzoek uitgevoerd naar de invloed op de rijvaardigheid of op het vermogen om machines te bedienen. 4.8 Bijwerkingen De onderstaande tabel toont hoe de frequentie van bijwerkingen in deze rubriek wordt weergegeven: Zeer vaak (≥1/10) Vaak (≥ 1/100 tot <1/10) Soms (≥ 1/1000 tot < 1/100) Zelden (≥ 1/10.000 tot < 1/1000) Zeer zelden (< 1/10.000) Immuunsysteemaandoeningen: Zeer zelden: overgevoeligheidsreacties, vasculitis, verschijnselen multiforme, levensbedreigende anafylaxie 8 tot 48 uur na toediening
van
erythema
Zenuwstelselaandoeningen: Zeer zelden: hoofdpijn Bloedvataandoeningen: Zeer zelden: scherpe bloeddrukdaling en verschijnselen van hypotensie, vasodilatatie van de huid Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen: Zeer zelden: hoest Maag-darmstelselaandoeningen: Zeer zelden: misselijkheid, braken Lever- en galaandoeningen: Zeer zelden: geelzucht Huid- en onderhuidaandoeningen: Zeer zelden: lokale huiduitslag of gegeneraliseerde huiduitslag met jeuk en huidirritatie. De reactie treedt meestal enkele uren na de injectie op en kan tot 48 uur aanhouden. Behandeling met een niet-sederende histamine H1-antagonist verlicht de klachten.
BESCHERMDE OF VERTROUWELIJKE INFORMATIE.
7
Medronaat DRAXIMAGE 10 mg, kit voor radiofarmaceutisch preparaat MR-Renewal # NL/H/0962/001/R/002 Module I – Administratieve informatie
oedeem in de extremiteiten Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen: Zeer zelden: koude rillingen, artralgie, myalgie Nier- en urinewegaandoeningen: Zeer zelden: oligurie Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen: Zeer zelden: koorts, malaise Overige aandoeningen: Blootstelling aan ioniserende straling houdt verband met kankerinductie en een potentieel risico op het ontstaan van erfelijke afwijkingen. De stralingsdosis als gevolg van therapeutische blootstelling kan leiden tot een hogere incidentie van kanker en mutaties. In alle gevallen is het noodzakelijk te waarborgen dat het stralingsrisico lager is dan het risico van de aandoening. Aangezien de effectieve dosis 2,85 mSv bedraagt (bij een persoon van 70 kg) wanneer de gemiddelde aanbevolen activiteit van 500 MBq wordt toegediend, is naar verwachting de waarschijnlijkheid dat deze bijwerkingen zich voordoen laag. 4.9 Overdosering In geval van toediening van een stralingsoverdosis van technetium (99mTc)-medronaat, dient de geabsorbeerde dosis bij de patiënt indien mogelijk te worden verlaagd door verhoging van de eliminatie van de radionuclide uit het lichaam door middel van geforceerde diurese en frequente blaaslediging. Het kan zinvol zijn een schatting te maken van de effectieve dosis die werd toegepast.
BESCHERMDE OF VERTROUWELIJKE INFORMATIE.
8
Medronaat DRAXIMAGE 10 mg, kit voor radiofarmaceutisch preparaat MR-Renewal # NL/H/0962/001/R/002 Module I – Administratieve informatie
5. FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN 5.1 Farmacodynamische eigenschappen Farmacotherapeutische categorie: diagnostische radiofarmaceutica; skelet; technetium [99mTc]-verbindingen, ATC-code: V09B A02 Farmacodynamische effecten Wanneer toegediend in gebruikelijke doses vertoont Medronaat DRAXIMAGE 10 mg geen klinisch of/en analytisch detecteerbare farmacodynamische effecten. 5.2 Farmacokinetische eigenschappen In de eerste 3 minuten na injectie van technetium (99mTc)-medronaat vindt opname in de weke delen en ophoping in de nieren plaats. Naarmate de klaring uit deze compartimenten toeneemt, wordt toenemende ophoping in het skelet waargenomen, in eerste instantie in de lumbale wervels en het bekkengebied. De bloedklaring verloopt in 3 fasen: 1 – de snelle fase (T1/2 = 3,5 min.), 2 – de tussenfase (T1/2 = 27 min.) en 3 – de langzame fase (T1/2 = 144 min.). De snelle fase vertegenwoordigt de overgang van de radioactieve stof van de circulatie naar het extravasculaire systeem, de tussenfase de opname in het skelet. De langzame fase houdt waarschijnlijk verband met het vrijkomen van het technetium (99mTc)-medronaatcomplex uit een eiwitgebonden complex. Ongeveer 50% van de geïnjecteerde activiteit hoopt zich op in het skelet. De maximale accumulatie in bot wordt 1 uur na injectie bereikt en blijft tot 72 uur vrijwel constant. Het circulerende ongebonden complex wordt via de nieren geëlimineerd. De piek van activiteit via de nieren wordt na ongeveer 20 minuten bereikt. Binnen 1 uur heeft, bij normale nierfunctie, ongeveer 32% van de totale hoeveelheid ongebonden complex glomerulaire klaring ondergaan, binnen 2 uur 47,5% en binnen 6 uur 60%. De hoeveelheid fosfonaat heeft, binnen het aanbevolen activiteitbereik, geen effect op de renale excretie. De hoeveelheid die via de darm wordt uitgescheiden is van geen betekenis. De mate van accumulatie in het skelet is afhankelijk van de circulatie en de mate van regeneratie van basaal botmateriaal. Er is melding gemaakt van een totale retentie in het lichaam van 31,6 ± 5% bij gezonde personen, 38,2 ± 7% bij personen met uitgebreide metastasen, 49 ± 11% bij personen met primaire hyperparathyreoïdie en 45% bij personen met osteoporose. 5.3 Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek Bij dieren zijn ongewenste voorvallen na intraveneuze toediening van medronaatcomplex alleen waargenomen bij doses die de therapeutische doses bij de mens voldoende overschreden. Herhaalde toediening van zeer hoge doses difosfonaten kan mineralisatiestoornissen veroorzaken. Er zijn geen mutageniteitsonderzoeken en carcinogeniteitsonderzoeken op lange termijn uitgevoerd.
BESCHERMDE OF VERTROUWELIJKE INFORMATIE.
9
Medronaat DRAXIMAGE 10 mg, kit voor radiofarmaceutisch preparaat MR-Renewal # NL/H/0962/001/R/002 Module I – Administratieve informatie
6. FARMACEUTISCHE GEGEVENS 6.1 Lijst van hulpstoffen p-aminobenzoëzuur tinchloridedihydraat zoutzuur 1N (voor pH-aanpassing) natriumhydroxide (voor pH-aanpassing) 6.2 Gevallen van onverenigbaarheid De technetium-99m-labelingsreactie die plaatsvindt bij de bereiding van het 99mTcmethyleendifosfonaatcomplex hangt af van het behoud van een hoeveelheid tin in de divalente toestand. De aanwezigheid van oxiderende verbindingen in de pertechnetaat (99mTc)-oplossing kan de labelingsreactie nadelig beïnvloeden. Dit geneesmiddel mag niet gemengd worden met andere geneesmiddelen dan die vermeld zijn in rubriek 12. 6.3 Houdbaarheid 2 jaar Na radioactief labelen: 12 uur Gereconstitueerd product: bewaren beneden 25 C. Niet in de koelkast of de vriezer bewaren. 6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren Gevriesdroogd product: niet in de koelkast of de vriezer bewaren. Voor bewaarcondities na radioactief labelen van het geneesmiddel, zie rubriek 6.3. Het geneesmiddel mag niet in contact komen met lucht. De bewaring van radiofarmaca dient te voldoen aan de nationale regelgeving voor radioactief materiaal. 6.5 Aard en inhoud van de verpakking Eén injectieflacon bevat 13,33 mg poeder. Glazen injectieflacon voor meervoudig gebruik (type I) met een inhoud van 10 ml, afgesloten met een butylrubberen stop (type I). Medronaat DRAXIMAGE 10 mg wordt geleverd als 5, 10, 30 of 100 injectieflacons in een doos. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
BESCHERMDE OF VERTROUWELIJKE INFORMATIE.
10
Medronaat DRAXIMAGE 10 mg, kit voor radiofarmaceutisch preparaat MR-Renewal # NL/H/0962/001/R/002 Module I – Administratieve informatie
6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies Algemene waarschuwingen Onbedoelde of abusievelijke onderhuidse toediening van technetium (99mTc)-medronaat dient te worden voorkomen, aangezien bij technetium (99mTc)-difosfonaten perivasculaire ontsteking is beschreven. Radiofarmaca mogen alleen worden ontvangen, gebruikt en toegediend door bevoegd personeel in een daartoe uitgeruste klinische omgeving. Ontvangst, bewaring, gebruik, vervoer en afvoer van radiofarmaca dienen te voldoen aan de regelgeving en/of van toepassing zijnde vergunningen van de lokaal daartoe bevoegde officiële instantie. Radiofarmaca dienen zodanig te worden bereid dat voldaan wordt aan de voorschriften ten aanzien van zowel stralingsveiligheid als farmaceutische kwaliteit. Er dienen passende aseptische voorzorgsmaatregelen te worden genomen. De inhoud van de injectieflacon is uitsluitend bedoeld voor gebruik bij de bereiding van technetium (99mTc)-medronaatinjecties en mogen niet direct aan de patiënt worden toegediend zonder eerst de bereidingsprocedure te doorlopen. Voor instructies over reconstitutie van het geneesmiddel voorafgaand aan toediening, zie rubriek 12. Als op enig moment tijdens de bereiding van het product twijfel bestaat over de integriteit van de injectieflacon, mag het product niet worden gebruikt. Toedieningsprocedures dienen op dusdanige wijze te worden uitgevoerd dat het risico op contaminatie van het geneesmiddel en stralingsbelasting van de laboranten tot een minimum worden beperkt. Adequate afscherming is verplicht. De inhoud van de kit is vóór bereiding niet radioactief. Nadat echter de natriumpertechnetaat (99mTc)-oplossing voor injectie is toegevoegd, dient het uiteindelijke preparaat adequaat te worden afgeschermd. De toediening van radiofarmaca vormt een risico voor andere personen vanwege uitwendige straling of stralingsbesmetting door resten urine, braaksel etc. Daarom dienen stralingsbeschermende voorzorgsmaatregelen te worden genomen in overeenstemming met nationale voorschriften. Het is waarschijnlijk dat dit preparaat bij de meeste patiënten leidt tot een relatief hoge stralingsdosis. De toediening van Medronaat DRAXIMAGE kan een aanzienlijk omgevingsrisico met zich meebrengen. Dit kan van belang zijn voor de naaste familieleden van de personen die de behandeling ondergaan of voor de openbare omgeving, afhankelijk van de hoeveelheid activiteit die is toegediend. Er dienen passende voorzorgsmaatregelen, overeenkomstig nationale voorschriften, te worden genomen met betrekking tot de door patiënten uitgescheiden activiteit om stralingsbesmetting te voorkomen.
BESCHERMDE OF VERTROUWELIJKE INFORMATIE.
11
Medronaat DRAXIMAGE 10 mg, kit voor radiofarmaceutisch preparaat MR-Renewal # NL/H/0962/001/R/002 Module I – Administratieve informatie
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN DRAXIMAGE (UK) Limited 125 Old Broad Street, 26th floor, Londen, EC2N 1AR Verenigd Koninkrijk 8. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN RVG 57717 9. DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING Datum van eerste verlening van de vergunning: 29 maart 2006 Datum van laatste hernieuwing: 27 november 2013 10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST Laatste gedeeltelijke wijziging betreft rubriek 9: 11 februari 2014 11. DOSIMETRIE Technetium (99mTc) wordt geproduceerd door middel van een (99Mo/99mTc)-generator en vervalt onder emissie van gammastraling met een gemiddelde energie van 140 keV en een halfwaardetijd van 6,02 uur tot technetium (99Tc) dat, gezien zijn lange halfwaardetijd van 2,13x105 jaar, als vrijwel stabiel kan worden beschouwd. De effectieve dosis (E) van een technetium (99mTc)-medronaatinjectie is 0,00619 mSv/MBq voor vrouwen en 0,00475 mSv/MBq voor mannen. De gebruikelijke activiteit bij volwassenen van 8 MBq/kg resulteert bij een vrouw van 70 kg in een effectieve dosis van 3,5 mSv; bij een man van 80 kg in een effectieve dosis van 3,0 mSv. Effectieve dosis bij volwassenen Dosis (MBq/kg)
E (mSv/MBq)
Gewicht
E (mSv)
Vrouwen
8
0,00619
70
3,47
Mannen
8
0,00475
80
3,04
Effectieve dosis (mSv/MBq) bij kinderen 0
1 jaar
5 jaar
10 jaar
15 jaar
0,0631
0,0263
0,0142
0,00904
0,0059
De effectieve dosis per MBq is hoger bij patiënten met een verminderde nierfunctie en bij patiënten met een hoge opname in bot.
BESCHERMDE OF VERTROUWELIJKE INFORMATIE.
12
Medronaat DRAXIMAGE 10 mg, kit voor radiofarmaceutisch preparaat MR-Renewal # NL/H/0962/001/R/002 Module I – Administratieve informatie
Het doelorgaan is het botoppervlak (0,063 mGy/MBq). Bij een toegediende activiteit van 600 MBq is de stralingsdosis op het botoppervlak 37,8 mGy. Het kritieke orgaan is de blaaswand (0,048 mGy/MBq). Bij een toegediende activiteit van 600 MBq is de stralingsdosis op de blaaswand 28,8 mGy. De onderstaande tabel toont de dosimetrie volgens berekening op basis van ICRP-publicatie 80 (1999) Geabsorbeerde stralingsdoses: 99mTc-fosfaat en fosfonaat (mGy/MBq)
Orgaan Bijnieren Blaaswand Borst Botoppervlak Eierstokken Galblaas Hart Hersenen Huid Lever Longen Maag-darmkanaal Maagwand Dunne darm Colon Eerste deel dikke darm Laatste deel dikke darm Milt Nieren Pancreas Rood beenmerg Schildklier Slokdarm Spieren Testikels Thymus Uterus Overige organen Effectieve dosis (mSv/MBq)
Geabsorbeerde dosis per toegediende eenheid activiteit (mGy/MBq) Volwasse 15 jaar 10 jaar 5 jaar 1 jaar ne 0,0021 0,048 0,00071 0,063 0,0036 0,0014 0,0012 0,0017 0,0010 0,0012 0,0013
0,0027 0,060 0,00089 0,082 0,0046 0,0019 0,0016 0,0021 0,0013 0,0016 0,0016
0,0039 0,088 0,0014 0,13 0,0066 0,0035 0,0023 0,0028 0,0020 0,0025 0,0024
0,0058 0,073 0,022 0,22 0,0070 0,0042 0,0034 0,0043 0,0029 0,0036 0,0036
0,011 0,13 0,0042 0,53 0,012 0,0067 0,0060 0,0061 0,0055 0,0066 0,0068
0,0012 0,0023 0,0027 0,0019 0,0038 0,0014 0,0073 0,0016 0,0092 0,0013 0,0010 0,0019 0,0024 0,0010 0,0063 0,0019
0,0018 0,0029 0,0034 0,0024 0,0047 0,0018 0,0088 0,0020 0,01 0,0016 0,0013 0,0023 0,0033 0,0013 0,0076 0,0023
0,0025 0,0044 0,0053 0,0039 0,0072 0,0028 0,012 0,0031 0,017 0,0023 0,0019 0,0034 0,0055 0,0019 0,012 0,0034
0,0035 0,0053 0,0061 0,0051 0,0075 0,0045 0,018 0,0045 0,033 0,0035 0,0030 0,0044 0,0058 0,0030 0,011 0,0045
0,0066 0,0095 0,011 0,0089 0,013 0,0079 0,032 0,0082 0,067 0,0056 0,0053 0,0079 0,011 0,0053 0,018 0,0079
0,0057
0,0070
0,0110
0,0140
0,0270
Voor Medronaat DRAXIMAGE is de effectieve dosis na toediening van 500 MBq technetium (99mTc)-medronaat 2,85 mSv (voor een persoon met een lichaamsgewicht van 70 kg). De stralingsdosis voor het doelorgaan, het botoppervlak, is 31,5 mGy/500 MBq.
BESCHERMDE OF VERTROUWELIJKE INFORMATIE.
13
Medronaat DRAXIMAGE 10 mg, kit voor radiofarmaceutisch preparaat MR-Renewal # NL/H/0962/001/R/002 Module I – Administratieve informatie
Bij deze activiteit van 500 MBq is de stralingsdosis die wordt afgegeven aan het doelorgaan (botoppervlak) 31,5 mGy/500 MBq en de gebruikelijke stralingsdosis voor het kritieke orgaan, de blaaswand, 24,0 mGy/500 MBq.
12. INSTRUCTIES VOOR GENEESMIDDELEN
DE
BEREIDING
VAN
RADIOACTIEVE
Zoals bij alle geneesmiddelen geldt dat als op enig moment tijdens de bereiding van dit product twijfel bestaat over de integriteit van de injectieflacon, het product niet mag worden gebruikt. Voorafgaand aan het reconstitueren van een injectieflacon, dient deze te worden gecontroleerd op barsten en/of een uitgelopen prop of op andere aanwijzingen dat de integriteit van het drukverschil (tussen de binnenzijde en de buitenzijde van de flacon) verloren is gegaan. Het geneesmiddel mag niet in contact komen met lucht. Bereidingswijze: NB: werk voortdurend onder aseptische omstandigheden en neem voorzorgsmaatregelen om de blootstelling aan straling tot een minimum te beperken door adequate afscherming toe te passen. Draag tijdens de onderstaande bereidingsprocedure waterdichte handschoenen. Om de technetium ( 99mTc)-medronaatinjectie te bereiden: a) Verwijder het beschermende schijfje van een reactieflacon en neem de sluitrand af met een alcoholdoekje of een geschikt bacteriostatisch middel. b) Plaats de reactieflacon in een passende loden container (minimumwanddikte van 3,2 mm) met een afsluitend loden deksel. Neem 2 tot 10 ml steriele, niet-pyrogene natriumpertechnetaat 99mTc-oplossing voor injectie Ph. Eur. op met een afgeschermde injectiespuit. c) Breng met een afgeschermde injectiespuit aseptisch 740 tot 18500 MBq (20 tot 500 mCi) natriumpertechnetaat (99mTc) in de reactieflacon in. Natriumpertechnetaat 99mTcoplossingen die een oxiderende stof bevatten zijn ongeschikt om te gebruiken. d) Plaats het loden deksel op de loodcontainer en zwenk de afgeschermde reactieflacon totdat de inhoud volledig is opgelost. De oplossing dient helder en vrij van zichtbare deeltjes te zijn voordat u doorgaat naar de volgende stap. e) Analyseer het product in een geschikte calibrator, noteer de uitslag van de stralingsmeting op het etiket met het symbool voor stralingsgevaar en plak dit op de reactieflacon.
BESCHERMDE OF VERTROUWELIJKE INFORMATIE.
14
Medronaat DRAXIMAGE 10 mg, kit voor radiofarmaceutisch preparaat MR-Renewal # NL/H/0962/001/R/002 Module I – Administratieve informatie
f) De radiochemische zuiverheid van het bereide preparaat moet voorafgaand aan toediening aan de patiënt worden vastgesteld. De radiochemische zuiverheid mag niet lager zijn dan 95%. g) Optrekken voor toediening moet aseptisch worden gedaan met een afgeschermde en steriele injectiespuit en naald. Aangezien de reactieflacons stikstof bevatten, mag er geen lucht in worden ingebracht. Bij herhaald optrekken van inhoud, moet het vervangen van de inhoud van de flacon met lucht tot een minimum worden beperkt. h) Het gelabelde product beneden 25°C bewaren, niet in de koelkast of de vriezer bewaren. Het gelabelde product binnen 12 uur gebruiken. Ook moet het product gedurende de houdbaarheidsperiode afgeschermd worden bewaard in een geschikte loden container. Na reconstitutie met natriumpertechnetaat (99mTc)-oplossing heeft de heldere, isotone oplossing een pH van 6,5 tot 7,5. Kwaliteitscontrole De volgende procedure beschrijft een reeks eenvoudige stappen voor het maken van chromatogrammen. Stap h en i beschrijven twee methoden, één voor het bepalen van vrij pertechnetaat in een mengsel technetiumchelaat en gereduceerd technetium en de andere voor het bepalen van gereduceerd technetium in een mengsel van technetiumchelaat en pertechnetaat. Benodigdheden voor dunnelaagchromatografie (TLC) zijn: Stationaire fase: ITLC-SG Oplosmiddel A: 136 mg/ml natriumacetaat ter bepaling van gereduceerd technetium Oplosmiddel B: methylethylketon ter bepaling van pertechnetaat a) Breng 1 ml van het benodigde oplosmiddel in een reageerbuis van 18 mm x 150 mm. Sluit de reageerbuis af en laat de atmosfeer 1 minuut equilibreren. b) Breng een druppel (ongeveer 0,02 ml) van de radioactieve oplossing aan op een chromatografieplaatje van 1 cm x 10 cm op een met potlood gemerkt punt, 1 cm van het uiteinde van het plaatje: dit is het startpunt. Een eenvoudige manier om dit te doen is om een standaard tuberculinespuit van 1 ml te gebruiken met een 25-gauge naald en hieruit 1 kleine druppel te laten vallen. Gooi de naald en de spuit na gebruik weg. In plaats van een tuberculinespuit kan ook een wegwerpmicropipet van 20 microliter (bijv. Fisher Scientific 21-164-2D) worden gebruikt om 0,02 ml af te meten. c) Droog de vlek onmiddellijk en voorzichtig met stikstofgas. Gebruik geen perslucht omdat dit de vorming van pertechnetaat in de hand werkt. d) Ontwikkel het chromatogram door het chromatografieplaatje met het startpunt beneden in het oplosmiddel te plaatsen, in de van tevoren geëquilibreerde reageerbuis. Sluit de reageerbuis af. De reageerbuis dient rechtop te worden weggezet, bij voorkeur in een reageerbuisrekje. Ontwikkeling duurt bij ITLC-SG-plaatjes ongeveer 10 minuten.
BESCHERMDE OF VERTROUWELIJKE INFORMATIE.
15
Medronaat DRAXIMAGE 10 mg, kit voor radiofarmaceutisch preparaat MR-Renewal # NL/H/0962/001/R/002 Module I – Administratieve informatie
e) Wanneer het oplosmiddelfront de bovenkant van het plaatje heeft bereikt, verwijder het plaatje met een forceps uit de reageerbuis en laat het opdrogen. De chromatografieplaatjes kunnen worden gedroogd door deze bij kamertemperatuur met de radioactieve kant boven neer te leggen op een niet-poreus wegwerpmatje. f) In het natriumacetaatsysteem (136 mg/ml) blijft gereduceerd 99mTcO2 achter bij het startpunt of Rf = 0, terwijl het gebonden en vrije technetium 99mTcO4- naar het front getransporteerd worden (Rf = 0,85-1,0). g) In het methylethylketonsysteem blijven de gebonden en gereduceerde fracties achter bij het startpunt, terwijl vrij pertechnetaat 99mTcO4- naar het front getransporteerd wordt (Rf = 0,85-1,0). h) Methode A – bepaling van gereduceerd technetium, met gebruikmaking van natriumacetaat (136 mg/ml) als oplosmiddel: Knip het opgedroogde chromatografieplaatje 3 cm van het startpunt doormidden. Markeer het korte stuk met Deel I en het lange stuk met Deel II. Voer een telling uit op beide delen in een geschikte teller en bepaal het percentage gereduceerd technetium volgens onderstaande formule: Percentage 99mTcO2 =
aantal Deel I X 100 aantal Deel I + aantal Deel II
i) Methode B – bepaling van pertechnetaat, met gebruikmaking van methylethylketon: Knip het opgedroogde chromatografieplaatje 2 cm van het uiteinde aan de kant van het oplosmiddelfront doormidden. Markeer het korte stuk met Deel IV en het lange stuk met Deel III. Voer een telling uit op beide delen in een geschikte teller en bepaal het percentage vrij pertechnetaat volgens onderstaande formule:
Percentage
NB:
99m
TcO4-=
aantal Deel IV X 100 aantal Deel III + aantal Deel IV
DE PLAATJES WORDEN VOOR METHODE VERSCHILLENDE PLAATSEN DOORGEKNIPT.
A
EN
B
OP
j) Bepaal de hoeveelheid gebonden technetium volgens onderstaande formule: Percentage 99mTc-chelaat = 100 - %99mTcO4- - %99mTcO2
BESCHERMDE OF VERTROUWELIJKE INFORMATIE.
16
Medronaat DRAXIMAGE 10 mg, kit voor radiofarmaceutisch preparaat MR-Renewal # NL/H/0962/001/R/002 Module I – Administratieve informatie
k) Bewaar alle radioactieve plaatjes gedurende 48 uur alvorens deze af te voeren als nietradioactief afval. Bewaar gebruikte chromatografieoplosmiddelen op vergelijkbare wijze.
BESCHERMDE OF VERTROUWELIJKE INFORMATIE.
17