Dieter VAN DER SMISSEN
UNIVERSITEIT GENT Faculteit Rechten Master na Master Milieurecht Academiejaar 2009 - 2010
MASTERPROEF:
Stimulansen voor een CO-2 zuinige elektriciteitsproductie tegen het zonlicht Tijd voor rationalisatie?
Promotor: Prof. dr. Frederik VANDENDRIESSCHE, docent energierecht
VOORWOORD
Na vier jaar op deeltijdse basis de Master na Master opleiding milieurecht aan de Universiteit Gent te hebben gevolgd, heb ik niet alleen een ruime juridische kennis opgebouwd van het omgevingsrecht in de brede zin (milieu – stedenbouw – energie), bovendien heb ik er als mens heel wat van opgestoken.
Samen met vele anderen kwam ik tot de vaststelling dat onze aarde ernstig wordt bedreigd. Plant- en diersoorten verdwijnen en ecosystemen raken verstoord. Aantasting van biodiversiteit en de uitputting van natuurlijke hulpbronnen brengt uiteindelijk het voortbestaan van alle mensen in gevaar. Duurzaam omgaan met de aarde waarop wij leven is geen modetrend maar een noodzaak. Stilaan raakt een groot deel van bevolking hiervan overtuigd, met inbegrip van de beleidsmakers.
Ik bedank het voltallige team van het Centrum voor Milieu- en Energierecht voor het kwalitatief hoogstaand niveau van onderricht. In het bijzonder denk ik aan mijn promotor, de heer prof. dr. Frederik VANDENDRIESSCHE, voor zijn gave om de complexe materie van het energierecht op een bevattelijke en boeiende manier uiteen te zetten alsook voor zijn pertinente voorstellen tot verbetering van dit essay.
Ook heb ik het stellig op prijs gesteld dat mijn werkgever, de FOD Mobiliteit en Vervoer, meer bepaald de Directie Vervoersinfrastructuur (de vlag dekt niet de lading), verantwoordelijk voor uitvoering van het Samenwerkingsakkoord BELIRIS tot bevordering van de hoofdstedelijke en internationale rol van Brussel, mij op alle vlakken gesteund heeft bij vervolmaking van deze bijkomende universitaire opleiding.
Tot slot een woordje van dank voor mijn vriendin, Lindita IMERAJ, die tijdens de redactie van haar doctoraatschrift in de medische wetenschappen, de energie vond om mij bij te staan bij opmaak van deze scriptie.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
2
INHOUDSTAFEL I. INLEIDING
4
I.1.
TIJD VOOR RATIONALISATIE?
5
I.2.
BEGRIPPENKADER HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN EN GROENE STROOM
8
I.3.
INSTRUMENTEN MILIEU- EN ENERGIEBELEID
II:
REGLEMENTAIR
CANVAS
HERNIEUWBARE
11
OF
ALTERNATIEVE
ENERGIEBRONNEN CO-2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE
14
II.1.
14
EUROPESE UNIE
a)
Richtlijn hernieuwbare energie 2009
14
b)
Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming
14
II.2.
BELGISCHE FEDERALE OVERHEID
32
a)
Art. 7 elektriciteitswet
32
b)
Koninklijk besluit hernieuwbare energiebronnen 2002
35
III.3.
VLAAMSE GEWEST
38
a)
Bevoegdheidsverdeling
38
b)
Stimulansen inzake CO-2 zuinige elektriciteitsproductie
38
c)
Beleidsnota Energie 2009 - 2014
40
III: VLAAMSE GROENESTROOMCERTIFICATEN GEWIKT EN GEWOGEN
41
III.1.
PUBLIEKRECHTELIJK KADER
41
III.2.
PRIVAATRECHTELIJK KADER
50
BESLUIT
53
BIBLIOGRAFIE
57
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
3
I. INLEIDING
1. Zowel de federale als de Vlaamse gewestelijke regelgever hebben verschillende maatregelen genomen die de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen moeten stimuleren. Deze voorzieningen zijn meestal ingebed in een Europees reglementaire context.
2. In punt I.1. specificeren we de uitgangspunten van onderhavig werkstuk. Daarna definiëren we in punt I.2. kort enkele energie- en elektriciteit begrippen van belang voor onderhavig werkstuk. In punt I.3. geven we een beknopt overzicht van de categorieën van beleidsmatige instrumenten op het vlak van milieu- en energiebeleid en leggen we de link met ons essay.
Vervolgens schetsen we in deel II uitgebreid het wettelijk canvas van hernieuwbare of alternatieve energiebronnen aangaande CO-2 zuinige elektriciteitsproductie. We belichten de thematiek zowel op Europees, federaal als Vlaams niveau. We stellen ons kritische vragen bij elk van de onderscheiden legislatieve ingrepen en toetsen desgevallend de federale en Vlaamse maatregelen aan de bepalingen van de Europese en Belgische rechtsorde.
Tot slot gaan we in deel III dieper in op een specifieke stimulans van het Vlaamse Gewest voor CO-2 zuinige elektriciteitsproductie. Met name behandelen we de problematiek van de groenestroomcertificaten. We bekijken de problematiek zowel vanuit een publiekrechtelijkeals vanuit privaatrechtelijke invalshoek.
In ons besluit geven we een overzicht van de doorheen ons artikel ingenomen standpunten en komen we tot een eindconclusie aangaande de stellingname uiteengezet in de inleiding.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
4
I.1. TIJD VOOR RATIONALISATIE?
3. DEKETELAERE en VAN HEUSDEN wijzen erop dat de verschillende stadia van beleid als volgt worden samengevat: agendavorming en probleemdefiniëring; beleidsvoorbereiding; beleidsvaststelling;
beleidsuitvoering;
beleidsdoorwerking;
beleidsevaluatie
en
1
terugkoppeling; beleidsbeëindiging .
Zij stipuleren dat voor om het even welk maatschappelijk probleem het eerste stadium van de beleidsketen bijzonder belangrijk is. Het probleem moet de aandacht krijgen van het publiek en de beleidsmakers.
4. Op het eind van de twintigste eeuw en begin eenentwintigste zijn op het vlak van energierecht verschillende problemen op de voorgrond getreden2.
Ten eerste is de mensheid de voorbije decennia enorm afhankelijk geworden van energie. In de Europese Unie wordt vandaag 50% van haar behoeften ingevoerd. Ten tweede is er het probleem van de eindigheid van het merendeel van de heden ten dage gebruikte energiebronnen. Ten derde liggen energieopwekking en –verbruik aan de basis van heel wat milieuproblemen, waaronder de grote uitstoot van CO-2. 5. De beleidsmakers van de 21ste eeuw zijn zich bewust van deze problemen en trachten aan de hand van nieuwe bestuurkeuzes oplossingen te bedenken. Een voorbeeld hiervan is de 20-20-20 verklaring van de Europese Raad van maart 2007 om tegen 2020 een vermindering van 20% broeikasgasemissies ten opzichte van 1990 te verwerven, 20% van de energieproductie te genereren uit hernieuwbare energiebronnen en 20% reductie van energieverbruik te bekomen door de energie-efficiëntie te verhogen3.
1
K. DEKETELAERE en B. VAN HEUSDEN, “Milieu, Energie, Beleid en Recht” in K. DE KETELAERE (ed.), Handboek Milieu- en Energierecht, Brugge, Die Keure, 2006, 16 (hierna verkort K. DEKETELAERE en B. VAN HEUSDEN, Milieu). 2 K. DEKETELAERE en B. VAN HEUSDEN, Milieu, supra noot 1, 12-13. 3
J. DE JONG, “Chapter 7 : the 2007 energy package: the start of a new era ?”, in M. ROGGENKAMP en U. HAMMER (eds.), European Energy Law Report V, Antwerpen-Oxford-Portland, Intersentia, 2008, 100. STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
5
Onder andere in de materie van energierecht, en meer specifiek met betrekking tot de productie van elektriciteit, zijn er door de jaren heen zowel door de Europese Unie als door de lidstaten talrijke legislatieve initiatieven genomen om de nieuwe bestuurskeuzes waarvan sprake vorm te geven. Denken we bijvoorbeeld aan de talrijke stimulansen voor een CO-2 zuinige elektriciteitsproductie.
6. Volgens VAN DALE betekent rationaliseren doelmatig, efficiënt maken. In dit werkstuk bekijken we of de bestaande steunmaatregelen voor een CO-2 zuinige elektriciteitsproductie doeltreffend en effectief zijn. DEKETELAERE en VAN HEUSDEN geven enkele proces-economische voorwaarden waaraan beleidsinstrumenten dienen te voldoen4. Ten eerste dienen zij doeltreffend en effectief te zijn. Dit betekent dat een vooropgesteld doel binnen redelijke termijnen door de aanwending van het instrument kan worden gehaald. Voorts moet het beleidsinstrument doelmatig of efficiënt zijn, hetgeen inhoudt dat de vooropgestelde doelstelling tegen minimale kosten door de aanwending van het beleidsinstrument wordt bereikt. Ten slotte is de keuze van een beleidsinstrument bepaald door de uitvoerbaarheid ervan: in welke mate worden de doelstellingen met een zo laag mogelijke inzet van middelen en personeel gehaald?
Naast proces-economische motieven zijn er voor DEKETELAERE en VAN HEUSDEN ook juridische overwegingen waarbij bij de beleidsinstrumentenkeuze rekening moet gehouden worden5. Meer in het bijzonder moet er ten aanzien van de federale en regionale overheden telkens worden onderzocht of de keuze van een bepaald beleidsinstrument verenigbaar is met de normen van de Belgische, Europese en internationale rechtsorde. Deze vraag heeft twee implicaties. Enerzijds is er een negatieve plicht, of m.a.w. verbiedt de Belgische, Europese en internationale rechtsorde de federale en regionale overheden een bepaald instrument (op een bepaalde wijze) aan te wenden? Anderzijds is er een positieve plicht, met name: verplichten de drie rechtsorden een bepaald instrument (op een bepaalde wijze) aan te wenden?
4 5
K. DEKETELAERE en B. VAN HEUSDEN, Milieu, supra noot 1, 50. K. DEKETELAERE en B. VAN HEUSDEN, Milieu, supra noot 1, 50.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
6
7. In dit werkstuk toetsen we op algemene wijze de federale en Vlaamse maatregelen inzake CO-2 zuinige elektriciteitsproductie aan de bepalingen van de Europese en Belgische rechtsorde. Onze focus richt zich in het bijzonder op de Vlaamse groenestroomcertificaten. Deze stimulans, waarmee heel wat geld is gemoeid6, vormt immers een van de belangrijkste instrumenten van marktconforme regulering van de Vlaamse overheid om te komen tot een beter investeringsklimaat voor de productie van elektriciteit op basis van hernieuwbare energiebronnen7. De hernieuwbare energiebronnen spelen trouwens een belangrijke rol in de vermindering van de CO-2 emissies. Bovendien hebben de certificaten zowel op publiekrechtelijk vlak, zoals de administratieve geldboete, als op privaatrechtelijk vlak, zoals de verhandelbaarheid, belangrijke juridische consequenties.
We gaan na of de federale en Vlaamse instrumenten om te komen tot een CO-2 zuinige elektriciteitsproductie, en meer bepaald de Vlaamse groenestroomcertificaten, voldoen aan de hierboven geschetste proces-economische en juridische overwegingen voor een doelmatig en efficiënt beleid?
6
Voor het aantal per maand bilateraal verhandelde groenestroomcertificaten in Vlaanderen met vermelding van gemiddelde prijs zie: www.vreg.be/vreg/documenten/Statistieken/ ; Meer informatie over het aantal certificaten dat via de beurs werd verhandeld, en de aldaar bereikte prijs, vindt u op www.belpexgce.be. 7 Beleidsnota Energie 2009-2014 ingediend door F. VAN DEN BOSSCHE, Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, Parl.St. Vl.Parl. 211 (2009-10), nr. 1, http://www2.vlaanderen.be/economie/energiesparen/beleid/beleidsnota_energie_2009-2014.pdf, 51 (consultatie 16 mei 2010).
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
7
I.2. BEGRIPPENKADER HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN EN GROENE STROOM
8. Vooraleer dieper in te gaan op de verschillende categorieën van beleidsmatige instrumenten op het vlak van milieu- en energierecht en meer bepaald inzake de steunmaatregelen voor een CO-2
zuinige
elektriciteitsproductie,
duiden
we
hieronder
enkele
energie-
en
elektriciteitsbegrippen van belang voor onze uiteenzetting.
9. De klassieke energiebronnen zijn steen- en bruinkool, petroleum, aardgas en de ertsen die worden gebruikt in kerncentrales8. DEKETELAERE en VAN HEUSDEN stellen voorop dat tot de alternatieve energiebronnen behoren die bronnen die toestaan energie op te wekken via de nuttige aanwending van biomassa, afvalstoffen, alsook de natuurelementen zon, water en wind9.
Binnen de groep van klassieke en hernieuwbare energiebronnen, kan ook een onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde primaire en secundaire energiebronnen10. De belangrijkste primaire energiebronnen zijn aardolie, aardgas, steenkool (en andere vaste brandstoffen), kernenergie, hernieuwbare energiebronnen. Secundaire energie zoals elektriciteit, stoom, enz. wordt opgewekt door aanwending van primaire energiebronnen. Volgens DEKETELAERE en VAN HEUSDEN is groene stroom elektriciteit die is opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen of kwalitatieve warmtekrachtinstallaties11.
10. In 2007 werd in België van de totale brutoproductie van elektriciteit 54,3 % verzekerd door kerncentrales, 38,9% door de klassieke warmtecentrales (7,3% vast brandstoffen, 30,7% gasachtige brandstoffen waarvan 28,6 % aardgas en vloeibare fuel 0,9%) en 6,9% door pompcentrales (1,5%), waterkracht (0,4%), windmolens (0,6%), recuperatiestoom en zonneenergie (0,3%) en hernieuwbare en recuperatiebrandstoffen (4,1%)12.
8
K. DEKETELAERE en B. VAN HEUSDEN, Milieu, supra noot 1, 9. K. DEKETELAERE en B. VAN HEUSDEN, Milieu, supra noot 1, 11. 10 F. VANDENDRIESSCHE, Energierecht, Syllabus Master na Master Milieurecht – Master Rechten Universiteit Gent, 2008-09, 10. 11 K. DEKETELAERE en B. VAN HEUSDEN, Milieu, supra noot 1, 60. 12 FOD ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND en ENERGIE, De energiemarkt in 2007, http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/energie/energiemarkt_2007.jsp (consultatie 16 mei 2010). 9
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
8
Indien men de diverse vormen van hernieuwbare energie samenvoegt (met name biogas, waterkracht - met uitzondering van pompen - , windkracht, biomassa, zonne-energie, recuperatiedamp) en de recuperatieproducten (huishoudelijk en industrieel afval), bedraagt hun aandeel in de brutoproductie van elektriciteit 5,4% (dit is een stijging met 19,2 % in vergelijking met 2006)13.
In 2007 vertegenwoordigde warmtekrachtkoppeling 12,4 % van de brutoproductie (eveneens een stijging van 7,5 % ten opzichte van 2006)13.
11. De hernieuwbare energiebronnen spelen een belangrijke rol in de vermindering van de CO-2 emissies14. De term CO-2 zuinige energie (‘low carbon power’), heeft betrekking op energiebronnen die minder broeikasgassen produceren dan klassieke energiebronnen15. Hiermee bedoelen we CO-2 neutrale energiebronnen (‘zero carbon power’), zoals windkracht16, zonne-energie, geothermische energie en kernenergie (zonder benzine aandrijving) alsook energiebronnen met lagere emissieniveaus zoals natuurlijk gas en tevens technologieën die voorkomen dat CO-2 in de atmosfeer terechtkomt, bijvoorbeeld elektriciteit uit kolencentrales met CO-2 afvang en opslag.
Warmtekrachtkoppeling (WKK) is de gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit17.
Wij ressorteren deze techniek niet onder de term CO-2 zuinige
elektriciteitsopwekking, doch linken deze methode aan het begrip energie-efficiëntie. WKKinstallaties functioneren immers ook in klassieke elektriciteitscentrales op basis van fossiele brandstoffen met reguliere CO-2 uitstoot.
13
FOD ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND en ENERGIE, De energiemarkt in 2007, http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/energie/energiemarkt_2007.jsp (consultatie 16 mei 2010). 14 K. DEKETELAERE en B. VAN HEUSDEN, Milieu, supra noot 1, 11. 15 X, Low carbon power generation, http://en.wikipedia.org/wiki/Low_carbon_power_generation (consultatie 16 mei 2010). 16 Het feit alsof windkracht volledig CO-2 vrij zou zijn, wordt door sommigen genuanceerd, voor meer info zie: J. SOENS, Impact of Wind Energy in a Future Power Grid, onuitg. Doctoraatsthesis Toegepaste Wetenschappen K.U. Leuven, 2005, 257 p., https://lirias.kuleuven.be/bitstream/1979/161/2/PhD_jsoens.pdf. 17 Warmtekrachtkoppeling (WKK) is de gelijktijdige opwekking van elektriciteit en warmte; daarbij wordt de warmte, die in een (gewone) elektriciteitscentrale verloren gaat, gerecupereerd voor industriële processen, verwarming van gebouwen of serres, enz., voor meer info zie: www.energiesparen.be/milieuvriendelijke/wkk . STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
9
12. In de energiewetgeving zijn verschillende definities van hernieuwbare energiebronnen terug te vinden. Art. 2, a) van de Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen18 bepaalt dat energie uit hernieuwbare bronnen bestaat uit: “hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk: wind, zon, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen”. Art. 2, 4° van de Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt van 29 april 199919 definieert hernieuwbare energiebronnen als zijnde “alle andere energiebronnen dan fossiele brandstoffen en kernsplijting, inzonderheid hydraulische energie, windenergie, zonneenergie, biogas, organische producten en afvalstoffen van de land –en bosbouw, en huishoudelijke afvalstoffen”. Het Decreet van 17 juli 2000 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt20 geeft in art. 2, 15° de volgende definitie: “Alle andere energiebronnen dan fossiele brandstoffen of kernsplijting die op een duurzame wijze ingezet kunnen worden”.
Men kan zich de vraag stellen of de definities gegeven in de elektriciteitswet en het elektriciteitsdecreet in overeenstemming zijn met de richtlijn hernieuwbare energie 2009? Bij nalezing van de verschillende definities van wat alternatieve energiebronnen zijn, blijkt immers dat de Europese wetgever gekozen heeft voor een exhaustieve opsomming terwijl de federale en Vlaamse regelgevers geopteerd hebben voor een niet-exhaustieve opsomming. Teneinde mogelijke discussies uit te sluiten, lijkt het ons aangewezen dat de federale en Vlaamse wetgevers zich schikken naar de hogere rechtsorde en tevens opteren voor een gesloten definitie van wat alternatieve energiebronnen zijn.
18
Richtlijn 2009/28/EG 23 april 2009 van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, Pb.L. 5 juni 2009, afl. 140, 16 (hierna verkort richtlijn hernieuwbare energie 2009). 19 Wet 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, B.S. 11 mei 1999 (hierna verkort elektriciteitswet). 20 Decreet 17 juli 2000 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, B.S. 22 september 2000 (hierna verkort elektriciteitsdecreet). STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
10
I.3. INSTRUMENTEN MILIEU- EN ENERGIEBELEID
13. DEKETELAERE en VAN HEUSDEN vermelden dat de beleidsinstrumenten op het vlak van milieu- en energiebeleid onderverdeeld kunnen worden in volgende groepen: sociale regulering, planning, directe regulering, financiële steunverlening, en marktconforme regulering21. Voor ons werkstuk zijn vooral de laatste twee instrumenten van belang. Hieronder gaan wij dieper in op de financiële steunverlening en marktconforme regulering en geven wij een federaal en/ of Vlaams voorbeeld dat aanleunt bij de sector van een CO-2 zuinige elektriciteitsproductie.
14. Instrumenten van financiële steunverlening zijn subsidies, zachte leningen en belastingprikkels22. Zowel de federale als de Vlaamse wetgever hebben op dit vlak een resem van maatregelen uitgevaardigd23.
Op Vlaams niveau voorziet het REG-decreet bijvoorbeeld in een subsidielijn voor ondernemingen als ontwikkelaar, producent, distributeur of promotor van o.a. hernieuwbare energietechnologieën24. Op federaal niveau kent men de terugbetaling voor aanleg van de onderzeese kabel voor de productie van elektriciteit door wind op zee door de transmissienetbeheerder zoals gestipuleerd door artikel 7, §2 van de elektriciteitswet.
In de groep van belastingprikkels wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds maatregelen die kapitaalsinvesteringen in milieu- en energievriendelijke technologie aanmoedigen en anderzijds maatregelen die de prijs van milieu- en energievriendelijke activiteiten of producten verminderen. In de eerste groep ressorteren de verhoogde investeringsaftrek en het versneld afschrijvingsritme. In de tweede groep brengen we de belastingsverminderingen en de belastingvrijstellingen onder.
21
K. DEKETELAERE en B. VAN HEUSDEN, Milieu, supra noot 1, 50. K. DEKETELAERE en B. VAN HEUSDEN, Milieu, supra noot 1, 54. 23 Voor een goed overzicht zie: www.energiesparen.be 24 Decreet 2 april 2004 tot vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het Vlaams Gewest door het bevorderen van het rationeel energiegebruik, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de toepassing van flexibiliteitsmechanismen uit het Protocol van Kyoto, B.S. 23 juni 2004 (hierna verkort REG-decreet). 22
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
11
Op federaal niveau kent men bijvoorbeeld de belastingvermindering voor energiebesparende investeringen zoals de uitgaven voor de plaatsing van zonnecelpanelen voor het omzetten van zonne-energie in elektrische energie25. Wij vermelden hierbij ook dat federale bijdrage voor elektriciteit die één van de componenten vormt van de elektriciteitsfactuur van de eindafnemer, in een verminderd tarief voorziet voor groene stroom.
15. Volgens DEKETELAERE en VAN HEUSDEN zijn instrumenten van marktconforme regulering instrumenten die aan de vervuiler (producenten en/ of consumenten) zelf de keuze laat hoe de geformuleerde milieu- en energiedoelstellingen worden bereikt26. Binnen deze groep onderscheiden zij: handhavingsprikkels, aansprakelijkheidsregels, statiegeldsystemen, verhandelbare emissierechten, groenestroomcertificaten, en milieu- en energieheffingen27.
Van
belang
voor
onze
paper
zijn
de
groenestroomcertificaten.
Een
Vlaams
groenestroomcertificaat is een overdraagbaar immaterieel goed dat aantoont dat een producent van elektriciteit in een daarin aangegeven jaar een daarin aangegeven hoeveelheid kWh groene stroom heeft opgewekt28. Samengevat komt het systeem van de Europese, federale en Vlaamse groene stroomcertificaten op het volgende neer29: de overheid kan de certificaten uitreiken via een reguleringsinstantie; de producenten van elektriciteit door hernieuwbare energie ontvangen elk jaar van de reguleringsinstantie een aantal certificaten die een geldelijke waarde hebben; de verplichting tot het voorleggen van een bepaalde hoeveelheid groenestroomcertificaten rust op iedere netbeheerder en/ of iedere houder van een leveringsvergunning voor de levering van elektriciteit via het distributienet aan eindafnemers; indien de netbeheerder en/ of de houder van een leveringsvergunning niet voldoende certificaten kan voorleggen, kan hij een administratieve geldboete oplopen; indien hij teveel certificaten heeft, kan hij die verhandelen. 25
FOD FINANCIEN, Belastingvermindering voor energiebesparende maatregelen – Groene lening, http://minfin.fgov.be/portail2/nl/downloads/themes/dwelling/energysaving-2009.pdf (consultatie 16 mei 2010) 26 K. DEKETELAERE en B. VAN HEUSDEN, Milieu, supra noot 1, 58. 27 K. DEKETELAERE en B. VAN HEUSDEN, Milieu, supra noot 1, 57-63. 28 Art. 2, 17° elektriciteitsdecreet. 29 K. DEKETELAERE en B. VAN HEUSDEN, Milieu, supra noot 1, 60-61; F. DEWAELE, “De ondersteuning van hernieuwbare energie in het Vlaamse Gewest: het groenestroomcertificatensysteem”, T.M.R. 2006, Kluwer, 506-528 (hierna verkort F. DEWAELE, De ondersteuning); W. GELDHOF en D. HOMMEZ, “Handel in schone en vuile lucht: groenestroomcertificaten en verhandelbare emissierechten vanuit kikvorsperspectief”, T.B.H. 2004, 823-838 (hierna verkort W. GELDHOF en D. HOMMEZ, Handel). STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
12
Om aan de certificatenverplichting te voldoen heeft de certificaatplichtige m.a.w. drie mogelijkheden30: ofwel produceert hij zelf hernieuwbare energie (en krijgt daarvoor groenestroomcertificaten), ofwel koopt hij de nodige groenestroomcertificaten, ofwel betaalt hij de vastgelegde administratieve geldboete voor het ontbreken van het vereist aantal certificaten.
Van de instrumenten van marktconforme regulering zoals de groenestroomcertificaten wordt geacht dat deze de vooropgestelde doelstellingen op de meest economische, efficiënte manier behalen31.
In Vlaanderen heeft het elektriciteitsdecreet en het Besluit van de Vlaamse regering inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen32 een systeem van groenestroomcertificaten in het leven geroepen. Op federaal niveau werd door artikel 7, §1 van de elektriciteitswet en het K.B. van 16 juli 2002 betreffende de instelling van mechanismen ter bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen33 eveneens een systeem van federale groenestroomcertificaten in het leven geroepen. Naast de regeling voor groenestroomcertificaten bestaat een grotendeels gelijklopend systeem van warmtekrachtcertificaten. Op basis van het elektriciteitsdecreet en het Besluit van 7 juli 2006 van de Vlaamse Regering ter bevordering van de elektriciteitsopwekking in kwalitatieve warmtekrachtinstallaties34
kent
Vlaanderen
tevens
een
regeling
inzake
warmtekrachtcertificaten. Een warmtekrachtcertificaat is een overdraagbaar immaterieel goed dat aantoont dat een daarin genoemde warmtekrachtinstallatie, in een daarin aangegeven jaar, een warmtekrachtbesparing van 1 000 kWh heeft gerealiseerd35. Artikel 20 van het Decreet houdende organisatie van de gasmarkt36 bepaalt dat de Vlaamse Regering een systeem van groenewarmtecertificaten kan instellen. 30
F. DEWAELE, De ondersteuning, supra noot 29, (506) 514. W. GELDHOF en D. HOMMEZ, Handel, supra noot 29, (823) 825-826. 32 Besluit 5 maart 2004 van de Vlaamse regering inzake de bevordering van de elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen, B.S. 23.03.2004 (hierna verkort Vlaams besluit hernieuwbare energiebronnen 2004) 33 Koninklijk Besluit 16 juli 2002 betreffende de instelling van mechanismen ter bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen, B.S. 23 augustus 2002 (hierna verkort Koninklijk besluit hernieuwbare energiebronnen 2002). 34 Besluit 7 juli 2006 van de Vlaamse Regering ter bevordering van de elektriciteitsopwekking in kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, B.S. 1 december 2006. 35 Art. 2, 27° elektriciteitsdecreet. 36 Decreet 6 juli 2001 houdende organisatie van de gasmarkt, B.S. 3 oktober 2001. 31
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
13
II:
REGLEMENTAIR
CANVAS
HERNIEUWBARE
OF
ALTERNATIEVE
ENERGIEBRONNEN CO-2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE
II.1. EUROPESE UNIE
17. De Europese Unie heeft sinds enkele jaren een beleid uitgestippeld inzake steunmaatregelen voor duurzame energie. Hieronder bespreken wij de Europese reglementeringen aangaande de steunmaatregelen voor een CO-2 zuinige elektriciteitsproductie en toetsen deze desgevallend af aan de federale en Vlaamse initiatieven genomen op dit vlak.
II.1.A) RICHTLIJN HERNIEUWBARE ENERGIE 2009
18. De richtlijn hernieuwbare energie 2009 stelt het kader vast voor de bevordering van hernieuwbare energie binnen de Europese Unie en vervangt grotendeels Richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van
elektriciteitsopwekking
uit
hernieuwbare
energiebronnen
op
de
interne
elektriciteitsmarkt37 dat het kader vaststelde voor de integratie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Ten laatste voor de omzetting van de richtlijn hernieuwbare energie 2009 dienen de bepalingen van de richtlijn hernieuwbare energie 2001 die hiermee overlappen te worden geschrapt38.
19. De richtlijn hernieuwbare energie 2009 bevat verschillende onderdelen die rechtstreeks en onrechtstreeks
betrekking
hebben
op
stimulansen
voor
een
CO-2
zuinige
elektriciteitsproductie.
Hieronder gaan wij kort in op de bindende streefcijfers opgelegd aan de lidstaten betreffende het aandeel hernieuwbare energiebronnen in het totale energieverbruik. Vervolgens gaan we uitgebreid in op het thema van steunmaatregelen zoals het aan bod komt in de richtlijn. 37
Richtlijn 2001/77/EG 27 september 2001 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt, Pb. L. 27.10.2001, afk. 283, 33 (hierna richtlijn hernieuwbare energie 2001). 38 Zie punt 93 van de preambule van de richtlijn hernieuwbare energie 2009. STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
14
Europees bindende streefcijfers
20. In artikel 3 van de richtlijn hernieuwbare energie 2009 worden aan de verschillende lidstaten bindende streefcijfers opgelegd waardoor de Europese Unie tegen 2020 het aandeel van energie uit hernieuwbare energie uit hernieuwbare energiebronnen in het totale energieverbruik binnen de unie 20% kan bereiken. Conform bijlage I van de Richtlijn zou dit voor België neerkomen op een aandeel van 13%. Hernieuwbare energie behoort in België echter tot de bevoegdheid van de Gewesten39. Het zijn dan ook de Gewesten die het Belgische percentage dienen te behalen40. Artikel 4 van de Richtlijn vermeldt dat elke lidstaat uiterlijk op 30 juni 2010 hun nationaal actieplan moet aanmelden bij de Commissie. In de nationale actieplannen voor energie uit hernieuwbare bronnen moeten de lidstaten hun maatregelen uiteenzetten die beschrijven hoe zij zullen voldoen aan de verplichtingen van de richtlijn. Met name de doelstelling van 13% hernieuwbare energie in het finaal energiegebruik doch ook de andere richtpunten (onder andere: het creëren van kwaliteitsstandaarden, het voorzien van opleidingen, het ontwikkelen van snellere vergunningsprocedures, het bepalen van een minimum aandeel hernieuwbare energie in de bouwvoorschriften, etc.). Conform artikel 4 van de richtlijn evalueert de Europese Commissie de nationale actieplannen voor energie uit hernieuwbare bronnen, en bekijkt of de maatregelen toereikend zijn. De Europese Commissie kan naar aanleiding van een nationaal actieplan of een wijziging daarvan aanbevelingen doen.
22. Conform art. 288 VWEU is een richtlijn verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen. Dit betekent dat bij niet-nakoming van de streefcijfers door een van de lidstaten, de Europese Commissie op basis van art. 258 VWEU de zaak aanhangig kan maken bij het Europees Hof van Justitie die desgevallend op basis van artikel 260 VWEU een forfaitaire boete of dwangsom oplegt.
39 40
F. DEWAELE, De ondersteuning, supra noot 29, (506) 506. F. DEWAELE, De ondersteuning, supra noot 29, (506) 506.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
15
Zijn de bindende streefcijfers echter wel degelijk afdwingbaar en zullen zij bij een tekortkoming ooit tot een veroordeling van een lidstaat leiden? HENNINGSEN is hierover sceptisch en geeft als voorbeeld dat in het kader van de bindende (budgettaire) streefcijfers opgenomen in het stabiliteitspact men de regulering veranderde teneinde te voorkomen dat enkele grote lidstaten veroordeeld zouden worden41.
23. Op basis van de bindende streefcijfers opgenomen in de richtlijn en de uit te werken actieplannen probeert de Europese Commissie de lidstaten aan te zetten voluit te gaan voor de groene economie. Naar aanleiding van de 20-20-20 verklaring van de Europese Raad van maart 2007 stipuleerde de voorzitter van de Europese Commissie, BARROSO, dat dit de aanleiding zou zijn van een derde industriële revolutie42.
Men kan zich echter de vraag stellen of het opdrijven van investeringen in hernieuwbare energie sowieso lijdt tot het behalen van de energie beleidsdoelstellingen van de Europese Unie, zoals het verminderen van: (1.) de afhankelijkheid van energie; (2.) de afhankelijkheid van, vooral niet-Europese, fossiele brandstoffen; (3.) de impact op het milieu (bijvoorbeeld CO-2 uitstoot)? HENNINGSEN merkt op dat het vooropstellen van een bindend streefcijfer inzake hernieuwbare energie er niet automatisch voor zorgt dat er minder fossiele brandstoffen zullen gebruikt worden43. De richtlijn dient dan ook samen gelezen te worden met de andere maatregelen vermeld in de 20-20-20 verklaring van de Europese Raad van maart 2007, met name een vermindering van 20% broeikasgasemissies ten opzichte van 1990 te verwerven, 20% van de energieproductie te genereren uit hernieuwbare energiebronnen en 20% reductie van energieverbruik te bekomen door de energie-efficiëntie te verhogen. Hierbij brengt HENNINGSEN naar voren dat de vermindering van 20% broeikasgasemissies niet echt ambitieus is om reden dat dit, rekening houdende met alle elementen, slechts een stabilisering zou zijn van de huidige emissies44.
41
J. HENNINGSEN, “Chapter 10: Creating a sustainable energy sector in Europe: how ambitious is the new EU energy and climate policy?”, in M. ROGGENKAMP en U. HAMMER (eds.), European Energy Law Report V, Antwerpen-Oxford-Portland, Intersentia, 2008, 142 (hierna verkort J. HENNINGSEN, Chapter 10). 42 J. HENNINGSEN, Chapter 10, supra noot 41, 141. 43 J. HENNINGSEN, Chapter 10, supra noot 41, 141. 44 J. HENNINGSEN, Chapter 10, supra noot 41, 141. STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
16
24. The proof of the pudding is in the eating. Wat betekent dat om een doorgedreven evaluatie te kunnen maken van het Europees energie- en klimaatpact en meer in het bijzonder omtrent de bindende streefcijfers opgenomen in de richtlijn hernieuwbare energie 2009 we nog enkele jaren de uitvoering ervan dienen af te wachten. Hieronder beschrijven we alvast de maatregelen die dienen tot realisatie ervan.
Europese steunregelingen
25. Art. 3.3. van de richtlijn hernieuwbare energie 2009 stipuleert dat de lidstaten steunregelingen en samenwerkingsmaatregelen tussen diverse lidstaten onderling en met derde landen kunnen uitwerken teneinde hun nationale algemene streefcijfers te halen. Hieronder bespreken wij het thema van de steunregelingen. Ten eerste verwijzen wij naar de motieven die in de richtlijn zijn opgenomen voor overheidssteun inzake hernieuwbare energie. Ten tweede bespreken wij de Europese definitie van een steunmaatregel op het vlak van hernieuwbare energie. Bovendien geven wij enkele toepassingen van de lidstaten. Ten derde stellen wij ons vragen omtrent de mogelijke harmonisatie van de steunmaatregelen. Ten vierde gaan wij kort in op de relatie tussen de steunmaatregelen en het verbod op overheidssteun zoals principieel vastgelegd in art. 107 VWEU.
24. In punt 26 en meer bepaald in punt 27 van de preambule van de richtlijn hernieuwbare energie 2009 wordt een motivatie gegeven voor overheidssteun met betrekking tot de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen: “Het is wenselijk dat de energieprijzen de externe kosten van energieproductie en –verbruik weerspiegelen, eventueel met inbegrip van milieu-, sociale en gezondheidszorgkosten. Overheidssteun is nodig om de doelstellingen van de Gemeenschap in verband met de uitbreiding van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen te verwezenlijken, vooral zolang de elektriciteitsprijzen op de interne markt niet de volledige milieu- en sociale kosten en voordelen van de gebruikte energiebronnen weerspiegelen.” Deze motivatie dient echter constant getoetst te worden aan de feitelijke situatie. Wij verwijzen hiervoor naar punt 48 van de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming45. 45
Europese Commissie, Communautaire Richtsnoeren inzake staatssteun, Pb. C. 1 april 2008, afl. 82, 1 (hierna verkort communautaire richtsnoeren).
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
17
Daarin stipuleert de Europese Commissie dat staatssteun gerechtvaardigd kan zijn doch dat door technologische ontwikkelingen op het gebied van hernieuwbare energie en door geleidelijk toenemende internalisering van externe milieu-effecten (voortvloeiend uit bijvoorbeeld de wetgeving inzake luchtkwaliteit en de regeling voor de emissiehandel) is het verschil in kosten de laatste jaren echter kleiner geworden, en derhalve is de behoefte aan steun verminderd.
25. In art. 2 van de richtlijn wordt een definitie gegeven van steunmaatregel: “Een instrument, regeling of mechanisme, toegepast door een lidstaat of een groep lidstaten, die het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen bevordert door de kosten van deze energievorm te verlagen, de verkoopprijs te verhogen of het volume aangekochte energie te vergroten door een verplichting tot het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen of op een
andere
wijze.
Dit
omvat,
maar
blijft
niet
beperkt
tot,
investeringssteun,
belastingvrijstelling, of –verlaging, terugbetaling van belasting, steunregelingen voor verplichting tot gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen met inbegrip van regelingen betreffende groene-stroomcertificaten, en directe prijssteunregelingen met inbegrip van feedin-tarieven en premiebetalingen.” De definitie van steunregelingen conform art. 2 van de richtlijn hernieuwbare energie 2009 is niet exhaustief aangezien er staat geschreven: “Steunregeling: (…) Dit omvat, maar blijft niet beperkt tot, (…)”. Met andere woorden: de lidstaten zijn vrij bij de keuze van de middelen om de opgelegde doelstellingen te behalen.
De lidstaten hebben al vóór de inwerkingtreding van de richtlijn hernieuwbare energie 2009 gretig gebruik gemaakt van deze keuzemogelijkheid en hebben tal van steunregelingen inzake duurzame energie ingevoerd die sterk verschillen in aanpak, opzet en omvang. Na analyse van de indelingen van VANDENBERGHE46 en DEWAELE47 onderscheiden wij in de Europese Unie vijf vormen van steunverlening m.b.t. duurzame energie die al dan niet in gemengde vorm worden aangewend, met name: gegarandeerde inkoopprijzen en terugkoopverplichtingen
(FEED-IN),
gegarandeerde
inkoophoeveelheden
(QUOTA),
openbare aanbestedingen (TENDER), belastingverlagingen of –vrijstellingen, en directe investeringssteun. 46
W. VANDENBERGHE, “Europees energierecht” in K. DE KETELAERE (ed.), Handboek Milieu- en
Energierecht (K. DE KETELAERE, ed.), Brugge, Die Keure, 2006, 314. 47 F. DEWAELE, De ondersteuning, supra noot 29, (506) 508. STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
18
De laatste twee soorten steunmaatregelen bespraken wij in randnummer 14. Hieronder gaan wij dieper in de systemen van FEED-IN, QUOTA en TENDER.
26. Het FEED-IN systeem heeft betrekking op een stelsel waarbij de producent van duurzame elektriciteit de zekerheid heeft een van tevoren vastgestelde vergoeding te ontvangen voor zijn productie48.
Op federaal niveau voorziet het Koninklijk Besluit hernieuwbare energie 2002 in een systeem van minimumprijzen waardoor de transmissienetbeheerder verplicht is de in België toegewezen (federale of gewestelijke) groenestroomcertificaten tegen een vastgestelde minimumprijs (vastgesteld in functie van de gebruikte productietechnologie) aan te kopen van de producent (art. 7 elektriciteitswet)49.
Op
Vlaams
niveau
bepaalt
art.
25ter
van
het
elektriciteitsdecreet
dat
de
distributienetbeheerders een minimumsteun toekennen voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen die is opgewekt in installaties aangesloten op hun net, voor zover de producent zelf daarom verzoekt. Dit vormt m.a.w. een vangnet indien de prijs van de groenestroomcertificaten zou imploderen. De netbeheerders dienen de kosten die zij hierdoor maken te recupereren door de overgedragen groenestroomcertificaten te verkopen. Het eventuele saldo tussen de kosten en de opbrengst uit de verkoop van certificaten wordt verrekend in de distributienettarieven.
27. Het QUOTA systeem houdt in dat een minimum quotum wordt opgelegd aan de producent, leverancier of consument ten aanzien van het aandeel duurzame elektriciteit in diens productie, levering of consumptie. Het niet behalen van het quotum gaat gepaard met een sanctie.
48
F. DEWAELE, De ondersteuning, supra noot 29, (506) 508. T. VERMEIR, “Hernieuwbare energie”, in K. DE KETELAERE (ed.), Handboek Milieu- en Energierecht (K. DE KETELAERE, ed.), Brugge, Die Keure, 2006, 1176-1177 (hierna verkort T. VERMEIR, Hernieuwbaar). 49
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
19
In het kader van de Vlaamse groenestroomregeling dienen elk jaar de op de Vlaamse markt actieve elektriciteitsleveranciers verplicht een aantal groenestroomcertificaten voor te leggen aan de VREG zo niet dient een administratieve geldboete betaald te worden. Het percentage wordt vermeld in art. 23 §2 van het elektriciteitsdecreet en zal jaarlijks groeien van 0,8% in 2003 tot 6% in 2011. Het Koninklijk besluit hernieuwbare energie 2002 verplicht de transmissienetbeheerder, van de groenestroomproducent die daarom verzoekt, de federale groenestroomcertificaten aan te kopen die zijn afgeleverd krachtens dat besluit.
28. Het TENDER systeem betekent dat men door middel van een competitieve aanbesteding een beperkte hoeveelheid subsidie verdeelt onder de geselecteerde projecten.
29. Uit voornoemd overzicht blijkt dat tussen de lidstaten onderling en in de lidstaten zelf verschillende systemen bestaan van steunmaatregel voor hernieuwbare energie. Men kan zich afvragen in hoeverre dit alles nog efficiënt en doelmatig is? Hieronder bespreken wij de mogelijkheden tot harmonisatie van de steunmaatregelen.
30. In overweging 16 t.e.m. 18 van de richtlijn hernieuwbare energie 2001 staat te lezen dat harmonisatie van de steunmaatregelen schaalvoordelen zou opleveren die nodig zijn om de sector van hernieuwbare energie concurrentiëler te maken vis-à-vis de conventionele energiebronnen. In overweging 15 van de richtlijn hernieuwbare energie 2001 wordt echter gestipuleerd dat de tijd voor harmonisatie nog niet is aangebroken omwille van de beperkte ervaring met nationale regelingen en de relatief geringe aandeel van prijsondersteunende elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen.
Uit de bewoordingen van punt 25 van de preambule van de richtlijn hernieuwbare energie 2009 valt echter op te maken dat het moment voor harmonisatie ook vandaag nog niet is aangebroken: “Deze richtlijn heeft ten doel grensoverschrijdende ondersteuning van energie uit hernieuwbare bronnen te vergemakkelijken zonder aan de nationale steunregelingen te raken.”
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
20
Verderop in overweging 25 van de richtlijn hernieuwbare energie 2009 wordt echter wel gehamerd op een verregaande samenwerking tussen de lidstaten: “Om de doeltreffendheid van beide maatregelen voor het naleven van de streefcijfers, te weten nationale steunregelingen en samenwerkingsmechanismen, te garanderen, is het van wezenlijk belang dat de lidstaten kunnen vaststellen of en in welke mate hun nationale steunregelingen van toepassing zijn op energie uit hernieuwbare bronnen die in andere lidstaten is geproduceerd, en dat zij dit overeen kunnen komen door de in deze richtlijn bepaalde samenwerkingsmechanismen toe te passen.” 31. Uit art. 2, h) van het voorstel van de Europese Commissie50 blijkt dat deze opteerde voor een gesloten definitie van wat een steunmaatregel is, met name: “Een op een marktinterventie door een lidstaat gebaseerde regeling die helpt afzetmogelijkheden te vinden voor energie uit hernieuwbare bronnen door de productiekosten van de energievorm te verlagen, de verkoopprijs te verhogen of het volume aangekochte energie te vergroten door een verplichting tot het gebruik van hernieuwbare energie of op een andere wijze.” Op deze wijze had de Europese Commissie de Europese steunmaatregelen kunnen beperken tot marktconforme regulering instrumenten en de instrumenten van financiële steunverlening zoals subsidies, zachte leningen en belastingprikkels kunnen uitsluiten.
Indien wij de definitie van de Commissie vergelijken met de uiteindelijk in de richtlijn opgenomen definitie (zie supra, randnummer 25) komen wij tot de vaststelling dat lidstaten duidelijk gewild hebben om hun groene energie sector te blijven ondersteunen door andere steunmaatregelen dan marktconforme regulering instrumenten. Dit laatste geeft de lidstaten immers een ruimere marge teneinde hun nationale (groene) economieën te ondersteunen, doch in hoeverre is dit in overeenstemming met het principieel verbod van staatssteun zoals bepaald in artikel 107 VWEU?
32. Artikel 107 VWEU voorziet een principieel verbod van staatssteun. Artikel 107 VWEU voorziet echter uitzonderingen waarin steunmaatregelen onder welbepaalde voorwaarden wel aanvaard kunnen worden.
50
COM/2008/0019 def. [Commissiedocument nr. 19 van 2008, definitieve versie]
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
21
De Europese Commissie vaardigde in de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming enkele regels uit die handelen over de toepassing van de regels inzake staatssteun met betrekking tot hernieuwbare energie. De Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming bepalen dat maatregelen die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen onder bepaalde voorwaarden aanvaardbaar zijn, zelfs als zij staatssteun vormen. Deze uitzonderingen worden gestaafd op basis van artikel 107, lid 3, c) VWEU.
Als
motivatie hiervoor wordt gestipuleerd dat deze regelingen bijdragen tot de doelstellingen van de artikelen 6 en 191 VWEU (beiden milieudoelstellingen).
In onderstaand deel evalueren wij de bepalingen van de Communautaire richtsnoeren.
II.1.B) COMMUNAUTAIRE RICHTSNOEREN INZAKE STAATSSTEUN VOOR MILIEUBESCHERMING 33. De communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming vervangen de oude communautaire kaderregeling van 2001 inzake staatssteun ten behoeve van het milieu. Punt 6 van de communautaire richtsnoeren vermeldt dat de belangrijkste doelstelling van staatssteuntoezicht op het gebied van milieubescherming is, te garanderen dat staatssteun leidt tot een hoger milieubeschermingsniveau, dat zonder de steun niet zou worden bereikt en te garanderen dat de positieve gevolgen van de steun groter zijn dan de negatieve in verband met vervalsing van de mededinging, rekening houdend met het beginsel „de vervuiler betaalt”, dat is vastgesteld in artikel 191 van het VWEU.
34. Hieronder bespreken wij ten eerste welke maatregelen aanschouwd moeten worden als staatssteun, ten tweede evalueren we de afwegingtoets die de Europese Commissie ontwikkelde teneinde uit te maken of een steunmaatregel al dan niet aanvaardbaar is, ten derde bekijken we hoe groot de steun mag bedragen (= steunintensiteit), ten vierde behandelen wij de meldingsplicht van de lidstaten aangaande hun steunmaatregelen en tot slot bekijken we wat de juridische waarde is van de communautaire richtsnoeren? Doorlopend
vergelijken
we
onze
afwegingen
met
de
Vlaamse
regeling
van
groenestroomcertificaten.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
22
Wat is staatssteun?
35. In titel 2.2. van de communautaire richtsnoeren wordt steun gedefinieerd als elke maatregel die aan ALLE criteria van artikel 107, lid 1 VWEU voldoet. Artikel 107, lid 1 VWEU bepaalt: “Behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.”
36. VAN CASTER omschrijft staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU als eender welke steunmaatregel of tussenkomst, in welke vorm ook, die het budget van de Staat bezwaart en die een onderneming ontheft van kosten die normalerwijze in haar budget zijn opgenomen51. De betrokken steun moet bovendien bepaalde ondernemingen of bepaalde producties begunstigen. VAN CASTER vermeldt voorts dat de instandhouding van minimumprijzen weliswaar de producenten ten goede komt, maar valt ten laste van de consument en kan daardoor geen staatssteun uitmaken.
37. DEWAELE poneert dat de Vlaamse regeling van groenestroomcertificaten geen staatssteun uitmaakt52. De regeling van groenestroomcertificaten op basis van QUOTA en FEED-IN bezwaart volgens deze auteur immers niet rechtstreeks het budget van de Vlaamse Overheid. Desalniettemin werd de Vlaamse regeling van groenestroomcertificaten toch aangemeld overeenkomstig artikel 108, lid 3 van het VWEU. DEWAELE laat weten dat de Europese Commissie bij beschikking van 25 juli 2001 oordeelde dat de aangemelde steunmaatregel nr. N550/2000 in beginsel geen staatssteun uitmaakt; de auteur vermeldt erbij dat de Europese Commissie uitdrukkelijk stelde dat zelfs indien het toch staatssteun zou zijn, deze maatregel in overeenstemming is met de communautaire bepalingen hieromtrent53. 51
G. VAN CASTER, “Inleiding tot en capita selecta uit nationale steunmaatregelen en het EG-Verdrag”, in K. DEKETELAERE (ed.) Milieu- en Energiesubsidies, Brugge, Die Keure, 1998, 4 (hierna verkort G. VAN CASTER, Inleiding). 52 F. DEWAELE, De ondersteuning, supra noot 29, (506) 515. 53 F. DEWAELE, De ondersteuning, supra noot 29, (506) 509-510. STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
23
38. Uit de opmaak van de communautaire richtsnoeren, en meer bepaald bij nazicht van de bepalingen aangaande steunintensiteit (zie infra, randnummer 43), stellen wij echter een tegenstelling vast met betrekking tot voornoemde beschikking van 25 juli 2001. In punt 110 van de communautaire richtsnoeren vermeldt de Commissie immers dat zij de regeling van de groenestroomcertificaten aanvaardt voor zover de steun onontbeerlijk is, geen overcompensatie meebrengt en niet ontradend werkt om competitiever te worden. Indien de Commissie van oordeel zou zijn dat de regeling van groenestroomcertificaten geen steun uitmaakt, zou zij o.i. überhaupt geen aanvaarding ervan dienen te vermelden? Zou het kunnen dat de Europese Commissie ondertussen van gedacht is veranderd? Hieronder in randnummer 48 gaan wij hier dieper op in. In randnummer 70 en 81 argumenteren wij waarom wij vinden dat sommige onderdelen van de regeling van de federale en Vlaamse groenestroomcertificaten staatssteun uitmaakt. Wij stellen ons bovendien vragen of deze regelingen in overeenstemming zijn met de communautaire richtsnoeren?
De afwegingtoets
39. Om te beoordelen of een steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt verenigbaar kan worden verklaard, heeft de Europese Commissie in titel 1.3.1. van de communautaire richtsnoeren een afwegingtoets geconcipieerd bestaande uit drie stappen: de eerste twee stappen betreffen de positieve gevolgen van de staatssteun en de derde stap heeft betrekking op de negatieve gevolgen en de uiteindelijke afweging van de positieve en negatieve gevolgen. De evaluatie is als volgt gestructureerd: 1) Is de steunmaatregel gericht op een duidelijk omschreven doelstelling van gemeenschappelijk
belang
(bijv.
groei,
werkgelegenheid,
samenhang,
milieu,
energiezekerheid)? In het kader van deze richtsnoeren is de relevante doelstelling van gemeenschappelijk belang de bescherming van het milieu. 2) Is de steunmaatregel goed genoeg ontworpen om de doelstelling van gemeenschappelijk belang te kunnen bereiken — wordt met het steunvoornemen dus het marktfalen of een andere doelstelling aangepakt? a) Is staatssteun een geschikt beleidsinstrument? b) Is er een stimulerend effect: verandert de steun de gedragingen van de ondernemingen? c) Is de steunmaatregel evenredig: kan dezelfde gedragswijziging met minder steun worden verkregen? STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
24
3) Zijn de vervalsingen van de mededinging en de gevolgen voor het handelsverkeer beperkt, zodat de balans al met al positief is?
40. Wij menen dat regeling van Vlaamse groenestroomcertificaten duidelijk gericht is op een doelstelling
van
gemeenschappelijk
belang,
met
name
de
bevordering
van
elektriciteitsproductie op basis van hernieuwbare energiebronnen, wat het milieu ten goede komt. Conform art. 15 van het Vlaams besluit hernieuwbare energiebronnen 2004 komen voor de regeling van de groenestroomcertificaten immers enkel volgende technieken in aanmerking: zonne-energie, windenergie, waterkracht, getijdenenergie en golfslagenergie, aardwarmte, biogas en energie opgewekt uit organisch-biologische stoffen.
41. Met de regeling van groenestroomcertificaten wordt zowel het marktfalen aangepakt alsook worden verschillende gemeenschappelijke doelstellingen beoogd. De motivatie inzake marktfalen is terug te vinden in randnummer 26. De gemeenschappelijke doelstelling heeft betrekking op artikelen 6 en 191 VWEU (beide milieudoelstellingen) alsook op economische en energie gerelateerde prioriteiten (zie randnummer 4 en 5).
Vanuit het oogpunt van de producenten van hernieuwbare energie en de staatskas is de regeling van de groenestroomcertificaten een geschikt beleidsinstrument om voornoemde doelstellingen te realiseren omdat de producenten van hernieuwbare energie via het QUOTA en FEED-IN systeem een gegarandeerde minimumafname bekomen met gegarandeerde minimumsteun zonder dat hiervoor een beroep wordt gedaan op de publieke middelen. Zoals echter gemeld in randnummer 26 zal op termijn hierdoor wellicht de elektriciteitsfactuur voor de eindafnemer duurder worden.
42. Nieuw in vergelijking met de oude kaderregeling is dat de Europese Commissie tevens bepaalt dat de staatssteun een stimulerend effect moet hebben. Staatssteun milieubescherming moet ertoe leiden, dat de begunstigde van de steun zijn gedragingen zodanig verandert dat het niveau van milieubescherming wordt verhoogd.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
25
Het rapport van de VREG van 4 mei 2010 met betrekking tot de oorsprong van de in 2009 geleverde elektriciteit in Vlaanderen vermeldt dat in 2007, 2008 en 2009 respectievelijk 16,91%, 21,75% en 44,99% van de totale hoeveelheid in Vlaanderen via het distributie- en transmissienet geleverde elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen afkomstig was54. Indien wij de cijfers van VREG vergelijken met hetgeen wij hebben neergeschreven in randnummer 10 stellen wij echter een grote contradictie vast. De grafieken van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie vermelden immers een veel kleiner aandeel van hernieuwbare energie in de totale (bruto) elektriciteitsproductie in België. Dit zou betekenen dat ofwel in Vlaanderen voor een groot deel buitenlandse groene stroom wordt afgenomen ofwel dat er iets niet klopt met de berekeningen? In het rapport van de VREG staat echter te lezen dat haar cijfers niet met de werkelijkheid overeenstemmen, zij stipuleert dat de door de energieleveranciers berekende brandstofmixen zonder uitzondering fout zijn. Uit het jaarverslag van de VREG van 2008 blijkt dat voor de inleveringsronde 2008 bij de vooropgestelde inleveringsdatum van 31 maart 2008 slechts één van de achttien certificaatplichtige partijen niet aan de inleverplicht had voldaan (voorziene quotum 3,75% goedgekeurd door het Vlaams Parlement op 12 december 2008 met terugwerkende kracht).
Indien we moet antwoorden op de vraag of de regeling van de groenestroomcertificaten de gedragingen van de ondernemingen verandert, zijn we gematigd positief. Enerzijds constateren we dat op basis van een rustige vastheid de sector van groene stroom stilaan aan belang wint, anderzijds vernemen we via de media dat de grote elektriciteitsproducenten hun plannen voor klassieke elektriciteitsopwekking nog niet hebben opgeborgen. Denken we bijvoorbeeld aan het voornemen van de Duitse elektriciteitsproducent E.ON om in de Antwerpse haven een nieuwe kolencentrale te bouwen, wat uiteindelijk bij beslissing van de Vlaamse regering werd geweigerd55.
54
VREG, Rapport van de V.R.E.G. met betrekking tot de oorsprong van de in 2009 geleverde elektriciteit in Vlaanderen, www.vreg.be/vreg/documenten/rapporten/RAPP-2010-2.pdf (consultatie 16 mei 2010). 55 Zie De Standaard van 20 november 2009 “Geen steenkoolcentrale in haven”. STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
26
43. Een belangrijke sleutel bij hantering van de afwegingtoets is de evenredigheid van de steun. De Commissie poneert in punt 30 van de richtsnoeren dat steun alleen als evenredig worden aangemerkt, indien hetzelfde resultaat niet met minder steun kan worden verkregen. De Commissie vermeldt voorts dat in gevallen waarin de steun niet noodzakelijk of evenredig is om de beoogde doelstelling te bereiken, de steun de mededinging kan schaden. Dit kan met name het geval zijn wanneer de steun leidt tot: a) het in stand houden van ondoelmatige ondernemingen; b) het verstoren van dynamische prikkels/verdringing; c) het scheppen van uitsluitingsgedrag of marktmacht; d) het kunstmatig wijzigen van de handelsstromen of de productielocatie.
Op de vraag of dezelfde gedragswijziging met minder steun kan worden verkregen, in ons geval met verlaging van de QUOTA en FEED-IN tarieven of zelfs met volledige afschaffing van het groenestroomcertificaten systeem hebben wij geen eenduidig antwoord. De beoogde gedragswijziging, met name overschakeling op een elektriciteitsproductie op basis
van
hernieuwbare
energiebronnen,
wordt
immers
door
verschillende
beleidsinstrumenten aangepakt (zie randnummers 13 t.e.m. 16). Wij zijn echter van mening dat wil men het streefcijfer van 13% zoals bepaald in randnummer 20 bereiken en rekening houdende met voornoemde beleidsinstrumenten en met in acht name van het heersend marktfalen, het systeem van groenestroomcertificaten onontbeerlijk is, zo niet zal men moeten inzetten op vooral instrumenten van financiële steunverlening wat de staatskas niet ten goede komt, zeker niet in deze economisch en budgettair barre periode. Steunintensiteit
44. In titel 3.1.6. van de communautaire richtsnoeren wordt aangegeven hoe groot de steun mag bedragen (uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen investeringssteun en exploitatiesteun.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
27
Investeringssteun 45. De steunintensiteit bedraagt in principe ten hoogste 60 % van de in aanmerking komende investeringskosten.
Wanneer
de
investeringssteun
ten
behoeve
van
hernieuwbare
energiebronnen voor KMO’s is bestemd, kan de steunintensiteit worden verhoogd met 10 procentpunt voor middelgrote ondernemingen en 20 procentpunt voor kleine ondernemingen. Wanneer de investeringssteun wordt toegekend volgens een werkelijk concurrerende inschrijvingsprocedure op grond van duidelijke, doorzichtige en niet-discriminerende criteria, die daadwerkelijk waarborgen, dat de steun beperkt is tot het minimum dat noodzakelijk is om zoveel mogelijk hernieuwbare energie te produceren, mag de steunintensiteit zelfs oplopen tot 100 % van de in aanmerking komende investeringskosten.
46. De regeling van de Vlaamse groenestroomcertificaten heeft enkel betrekking op exploitatiesteun waar we hieronder dieper op ingaan. Daarentegen hebben de federale en Vlaamse wetgever een resem van andere steunmaatregelen getroffen, zoals bijvoorbeeld de subsidies van het REG-decreet en de terugbetaling van de onderzeese kabel door de transmissienetbeheerder zoals besproken in randnummer 14, dewelke in principe dienen te voldoen aan de eisen van voornoemd afwegingskader. Een evaluatie hiervan in het licht van voornoemde richtsnoeren dringt zich op.
Exploitatiesteun 47. De Commissie bepaalt dat exploitatiesteun voor de opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen gerechtvaardigd kan zijn om het verschil tussen de productiekosten van de energie uit hernieuwbare energiebronnen en de marktprijs van de betrokken energie te dekken. De Commissie voorziet drie opties waarbij de lidstaten exploitatiesteun mogen toekennen voor het gebruik van hernieuwbare energiebronnen.
In de
EERSTE OPTIE
mogen de lidstaten exploitatiesteun toekennen teneinde het verschil te
dekken tussen de kosten voor het opwekken van hernieuwbare energie en de marktprijs van de betrokken energievorm. De steun mag worden toegekend totdat de centrale boekhoudkundig is afgeschreven.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
28
De
TWEEDE OPTIE
voorziet dat lidstaten ook exploitatiesteun mogen toekennen door
marktmechanismen te gebruiken zoals groene certificaten. Dit mag bestaan uit een gegarandeerde vraag naar de energie, tegen een prijs die boven de marktprijs voor gewone energie ligt. Hierbij wordt vermeldt dat de prijs voor groene certificaten niet vooraf mag vastgesteld worden, maar tot stand komt via de wet van vraag en aanbod. De Commissie keurt deze marktmechanismen goed voor zover de lidstaten aantonen dat de steun onontbeerlijk is voor de levensvatbaarheid van de exploitatie van de betrokken hernieuwbare energiebron en de steun geen overcompensatie meebrengt, noch ontradend werkt om competitiever te worden.
De DERDE OPTIE bepaalt dat de extra kosten voor 100% vergoed mogen worden via financiële steunverlening (subsidie) onder voorwaarde dat deze binnen vijf jaar degressief afneemt tot 0%. Of wanneer het gaat om steun die niet geleidelijk wordt verminderd, bedraagt de intensiteit niet meer dan 50 % van de extra kosten.
48. Het systeem van de Vlaamse groenestroomcertificaten is te ressorteren onder optie twee zoals hierboven geschreven. Men kan zich de vraag stellen hoe het systeem van FEED-IN, minimumprijzen als correctie van vraag en aanbod, zich verhoudt met de eis dat de prijs voor groene certificaten niet vooraf mag vastgesteld worden, maar tot stand komt via de wet van vraag en aanbod? Zoals gezegd in randnummer 37 heeft de Europese Commissie echter het systeem van Vlaamse groenestroomcertificaten aanvaardt zodat hierover in principe geen twijfel mogelijk is. Niet onbelangrijk om weten, is dat de bepalingen van de communautaire richtsnoeren van een latere datum zijn dan de beschikking waarvan sprake. Zou het kunnen dat de Europese Commissie ondertussen tot andere inzichten is gekomen?
49. Ervan uitgaand dat de groenestroomcertificaten steun zijn (zie randnummer 38) en rekening houdende met de recente bepalingen van de communautaire richtsnoeren, zou het kunnen dat de Europese Commissie op basis van haar toetsingsbevoegdheid van bestaande steunmaatregelen
(art.
108,
lid
1
VWEU)
de
regeling
van
de
Vlaamse
groenestroomcertificaten, en meer bepaald de minimumtarieven, aan een strenger onderzoek zou onderwerpen dan voorheen?
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
29
Meldingsplicht aangaande de steunmaatregelen 50. De groepsvrijstellingsverordening van 6 augustus 200856 bepaalt dat bepaalde categorieën steun met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard en niet aan de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3 van het VWEU zijn onderworpen. Inzake de hernieuwbare energiebronnen vermeldt art. 23 van de groepsvrijstellingverordening dat er geen meldingsplicht nodig is wanneer de steunintensiteit niet meer bedraagt dan 45 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan evenwel met 20 % of 10% worden verhoogd voor steun aan respectievelijk kleine ondernemingen of middelgrote ondernemingen.
51. In de communautaire richtsnoeren wordt vermeld dat in het kader van omvangrijke steun elk
VOORNEMEN
om uit hoofde van een goedgekeurde regeling of individueel,
investeringssteun of exploitatiesteun te verlenen, van te voren bij haar moet aangemeld worden voor een NADER ONDERZOEK wanneer de steun aan bepaalde voorwaarden voldoet.
Het nader onderzoek gaat verder dan de standaardbeoordeling van de afwegingtoets en wordt toegepast op grote steunbedragen voor individuele ondernemingen.
Aan het nader onderzoek zijn volgende steunmaatregelen onderworpen: - voor onder een groepsvrijstellingsverordening vallende maatregelen: alle zaken die bij de Commissie zijn aangemeld op grond van de in de groepsvrijstellingsverordening vervatte verplichting steun individueel aan te melden. - voor onder deze richtsnoeren vallende individuele maatregelen: alle volgende zaken: * investeringssteun: wanneer de steun meer bedraagt dan € 7,5 miljoen per onderneming (zelfs wanneer de steun in het kader van een goedgekeurde steunregeling wordt verleend); * exploitatiesteun voor de opwekking van duurzame elektriciteit en/of voor duurzame warmtekrachtkoppeling: wanneer de steun wordt verleend aan inrichtingen voor de productie van duurzame elektriciteit op locaties waar de uiteindelijke capaciteit om uit hernieuwbare energiebronnen elektriciteit op te wekken, meer dan 125 MW bedraagt.
56
Verord. Comm. nr. 800/2008, 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard, Pb. L. 9 augustus 2008, afl. 214, 3.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
30
52. Teneinde de zaken te vereenvoudigen komen wij tot de conclusie dat inzake hernieuwbare energie er slechts een meldingsplicht geldt voor omvangrijke investering- of exploitatiesteun (zowel voor algemene als individuele regelingen), bovendien worden individuele regelingen onderworpen aan een nader onderzoek dat verder gaat dan de afwegingtoets. Voor een definitie van het al dan niet omvangrijk zijn van de steun wordt verwezen naar de nadere bepalingen van de groepsvrijstellingverordening en de richtsnoeren zoals hierboven uiteengezet.
Juridische waarde van de Communautaire Richtsnoeren
53. Tot slot stellen wij ons de vraag in hoeverre de communautaire richtsnoeren van belang zijn? De communautaire richtsnoeren zijn immers ‘soft law’ en vormen een neerslag van de praktijk gehanteerd door de Europese Commissie in het kader van de beoordeling van staatssteun voor milieubescherming. VAN CASTER vermeldt hierover dat het uitgesloten lijkt bindende kracht te verlenen aan een instrument dat niet uitdrukkelijk voorzien is in het VWEU en als dusdanig ook buiten de klassieke toetsingsbevoegdheid van het Europees Hof van Justitie valt57. Uit hetgeen VAN CASTER neerpent, blijkt dat de Europese Commissie bewust de Communautaire Richtsnoeren als ‘soft law’ wil behouden omdat dit haar enerzijds de mogelijkheid geeft om de lidstaten de richting te wijzen en anderzijds toelaat om de steun blijvend te toetsen aan de voorwaarden van het VWEU zodat zij een discretionaire bevoegdheid behoudt per concreet dossier.
57
G. VAN CASTER, Inleiding, supra noot 53, 18.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
31
II.2. BELGISCHE FEDERALE OVERHEID 54. Hieronder behandelen wij ten algemene titel de federale legislatieve maatregelen ter bevordering van een CO-2 zuinige elektriciteitsproductie. Deze maatregelen dienen steeds afgewogen te worden ten opzichte van het Europees reglementair kader dat wij hierboven hebben geschetst.
II.2.a) Art. 7 elektriciteitswet
55. De wettelijke basis voor de federale maatregelen inzake hernieuwbare energiebronnen is terug te vinden in artikel 7 van de elektriciteitswet.
Terugbetaling kosten onderzeese kabel door transmissienetbeheerder
56. Artikel 7, §2 van de elektriciteitswet stipuleert: “Voor nieuwe installaties voor de productie van elektriciteit uit wind in de zeegebieden waarin België zijn rechtsmacht kan uitoefenen overeenkomstig het internationaal zeerecht, die het voorwerp uitmaken van een in artikel 6 bedoelde domeinconcessie, staat de netbeheerder in voor één derde van de kostprijs van de onderzeese kabel met een maximumbedrag van 25 miljoen euro voor een project van 216 MW of meer. Deze financiering van 25 miljoen euro wordt naar rato verminderd, wanneer het project minder dan 216 MW bedraagt.”
57. Conform artikel 7, §2 laatste zin van de elektriciteitswet kan de transmissienetbeheerder, de n.v. ELIA, de kostprijs van deze bijdrage doorrekenen in zijn nettarieven.
Stricto sensu vormt dit geen steunmaatregel in de zin van art. 107 VWEU om reden dat de steun niet rechtstreeks met staatsmiddelen is bekostigd doch men kan zich afvragen in hoeverre dit klopt? De c.v.b.a. Publi-T, een gemeentelijke holding voor Belgisch transportnetbeheer, bezit namelijk 33,01% van de aandelen van de n.v. ELIA.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
32
VAN CASTER zegt hierover dat overheidsparticipaties een belangrijke rol spelen bij de afweging of een maatregelen als steun kan aanschouwd worden of niet58. Deze evaluatie is echter niet altijd eenvoudig te maken en het Hof van Justitie wordt vaak geroepen als scheidsrechter in dit soort van afwegingen.
Ervan uitgaande dat de terugbetaling voor de kosten van aanleg van een onderzeese kabel een steunmaatregel is in de zin van art. 107 VWEU dient men zich de vraag te stellen of deze voldoet aan de eisen van de communautaire richtsnoeren zoals hierboven beschreven?
Terugbetaling kosten productieafwijking door transmissienetbeheerder
58. Elektriciteit wordt verhandeld op de groothandelsmarkt op basis van genomineerde hoeveelheden op de dag voor, of ten laatste enkele uren voor de werkelijke productie59. Indien afwijkingen optreden ten opzichte van de nominaties, die leiden tot verschillen tussen geïnjecteerde (productie of import) en afgenomen (verbruik of export) energie van de marktpartijen (onbalans), worden deze afwijkingen verrekend via een tariefmechanisme voor onbalansenergie van de netbeheerder, of via een marktmechanisme voor onbalansenergie60. Beide types mechanismen veroorzaken een meerkost voor de producenten.
59. De bepalingen van artikel 7, §3 van de elektriciteitswet zijn erop gericht om de productieafwijkingen (meerkosten) voor offshore elektriciteitsproducenten te compenseren tegen voorwaarden die dicht bij de marktprijs aanleunen. Net zoals bij de onderzeese kabel wordt de kost hiervan via de tarieven van de netbeheerder doorgerekend aan de burger61. Ook hier stellen wij ons de vraag of hier al dan niet sprake is van steun zoals bedoeld in artikel 107 VWEU, en zo ja of deze voldoet aan de bepalingen van de aangehaalde communautaire richtsnoeren?
58
G. VAN CASTER, Inleiding, supra noot 53, 18. T. VERMEIR, “Groene energie: u vraagt, wij draaien, de burgers betalen”, in K. DEKETELAERE (ed.), Jaarboek energierecht 2005-2006, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2007, 185 (hierna verkort T. VERMEIR, groene energie). 60 T. VERMEIR, groene energie, supra noot 61, 185. 61 T. VERMEIR, groene energie, supra noot 61, 185. 59
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
33
Arrest Grondwettelijk Hof 5 december 2006
60. In 2006 boog het Grondwettelijk Hof zich over de vraag of de steunmaatregelen van de Elektriciteitswet omtrent de onderzeese kabel en de productieafwijkingen een onverantwoord verschil in behandeling uitmaakten tussen de producenten van offshore en onshore windmoleninstallaties62?
61. Inzake de onderzeese kabel meende het Grondwettelijk Hof dat de aansluiting van windmolens gelegen in de territoriale zee specifieke kosten meebrengt die niet vergeleken kunnen worden met kosten verbonden aan andere hernieuwbare energiebronnen, met name de onshore windmolens63. Daarnaast kunnen volgens het Hof de regels inzake de financiering van offshore installaties niet vergeleken worden met die van onshore installaties omdat beiden ressorteren onder andere wetgevers, respectievelijk federale en gewestelijke64.
62. Wat de regels inzake de productieafwijking betreft, verwijst het Hof naar artikel 4 §4 van de Elektriciteitswet, dat de Koning de mogelijkheid geeft om de nadere regels voor de berekening
van
de
productieafwijking
te
bepalen,
zowel
voor
de
offshore
windmoleninstallaties als voor de andere installaties van hernieuwbare energie65. Het Hof zegt verder dat de vraag of sprake is van een schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie pas beantwoord kan worden op het moment van uitwerking van de maatregelen door Koning, wat nog niet het geval is66.
63. Wij stellen vast dat alhoewel het Grondwettelijk Hof heeft bepaald dat er geen discriminatie is tussen offshore en onshore producenten van elektriciteit door windmolens de problematiek aanleiding blijft geven tot kritiek, temeer een ex-minister ooit verantwoordelijk voor de betwiste maatregelen nu voorzitter is bij de raad van bestuur van de offshore producent Elektrawinds (“Justice must not only be done, but must be seen to be done”).
62 63 64 65 66
GwH 5 december 2006, nr. 193/2006, B.S. 28 december 2006, 74845. T. VERMEIR, groene energie, supra noot 61, 177. T. VERMEIR, groene energie, supra noot 61, 177. T. VERMEIR, groene energie, supra noot 61, 177. T. VERMEIR, groene energie, supra noot 61, 177.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
34
II.2.b) Koninklijk besluit hernieuwbare energiebronnen 2002
64. Artikel 7, §1 van de elektriciteitswet bepaalt dat de Koning maatregelen van marktorganisatie kan vaststellen, waaronder enerzijds de instelling van een systeem voor toekenning van certificaten van oorsprongsgarantie en van groenestroomcertificaten voor elektriciteit geproduceerd uit offshore windinstallaties (federale groenestroomcertificaten), en anderzijds
het
opleggen
van
een
verplichting
aan
de
netbeheerder
om
groenestroomcertificaten afgeleverd door de federale én gewestelijke overheden aan te kopen tegen een minimumprijs en door te verkopen.
65. Art. 4 en 7 van het Koninklijk besluit hernieuwbare energie 2002 stellen voorop dat producenten
van
elektriciteit
opgewekt
in
de
Belgische
zeegebieden
federale
groenestroomcertificaten kunnen ontvangen als aan de installatie een certificaat van oorsprongsgarantie is gegeven. Een federaal groenestroomcertificaat wordt afgeleverd voor één MWh geproduceerde groene elektriciteit en geldt voor een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van hun aflevering67.
66. Gelijklopend met de regeling van de Vlaamse groenestroomcertificaten is de incorporatie van minimumprijzen (FEED-IN), doch de federale groenestroomcertificatenregeling kent geen systeem van QUOTA zoals bepaald bij de Vlaamse groenestroomcertificaten (zie randnummers 15 en 27). De transmissienetbeheerder is immers op basis van art. 14 van het K.B. zonder meer verplicht de federale én gewestelijke groenestroomcertificaten aan te kopen van de groene stroom producent die daarom verzoekt. Bovendien worden de federale groenestroomcertificaten niet in aanschouw genomen voor de quota vereisten van de certificaatplichtigen (zie randnummers 15, 27 en 68).
Hieronder gaan wij dieper in op de regeling van minimumprijzen. Verderop analyseren we of de federale groenestroomcertificaten regeling in overeenstemming is met het hierboven geschetst Europees kader?
67
T. VERMEIR, Hernieuwbaar, supra noot 49, 1176-1177.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
35
67. Het Koninklijk besluit hernieuwbare energiebronnen 2002 voorziet in een systeem van minimumprijzen waaraan de transmissienetbeheerder verplicht is de in België toegewezen (federale of gewestelijke) groenestroomcertificaten tegen een vastgestelde minimumprijs (vastgesteld in functie van de gebruikte productietechnologie) aan te kopen van de producent (art. 7 elektriciteitswet)68.
De aankoopverplichting voor de netbeheerder van groenestroomcertificaten bedraagt 20 jaar voor wat betreft offshore windenergie en 10 jaar voor wat betreft de andere hernieuwbare energiebronnen69. Ook hier stellen wij weer een ongelijke behandeling vast tussen offshore en onshore producenten van elektriciteit door windmolens (zie randnummer 63).
68. De netbeheerder moet regelmatig deze certificaten verkopen om de aankoopkosten te recupereren70. Het netto saldo dat ontstaat uit het verschil tussen de prijs van het aangekochte groenestroomcertificaat en de reële marktprijs ervan wordt gefinancierd met een door de Koning jaarlijks vastgestelde heffing op de nettarieven71. Doordat heden de netbeheerder de federale groenestroomcertificaten niet kan doorverkopen omdat het Vlaamse noch het Waalse en Brussels Hoofdstedelijk Gewest deze aanvaarden vormt de maatregel van gegarandeerde afname en minimumprijzen een substantiële meerkost voor de transmissienetbeheer. Om deze reden wordt er vandaag tussen de drie gewesten en de federale staat onderhandeld over een samenwerkingsakkoord met betrekking tot de uitwisselbaarheid van groenestroomcertificaten72. Op basis van art. 25 van het Elektriciteitsdecreet kan de Vlaamse regering immers de beslissing nemen om certificaten te aanvaarden voor groene stroom die niet geproduceerd is in het Vlaamse Gewest. Indien de onderhandelingen echter blijven aanslepen is het de vraag hoelang de n.v. ELIA deze meerkosten zal blijven dragen en uiteindelijk aan de bevoegde regulator CREG zal vragen om de transmissienettarieven te verhogen wat uiteindelijk zal resulteren in een nog hogere elektriciteitsrekening van de eindafnemer? 68
T. VERMEIR, Hernieuwbaar, supra noot 49, 1176-1177. T. VERMEIR, groene energie, supra noot 61, 186. 70 T. VERMEIR, Hernieuwbaar, supra noot 49, 1176-1177. 71 T. VERMEIR, Hernieuwbaar, supra noot 49, 1176-1177. 72 Voor meer info zie: www.vreg.be/nl/06_sector/02_leveranciers/02_openbaredienstverplichtingen/04_groenestroomcertific aten.asp (consultatie 16 mei 2010). 69
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
36
69. Tot slot vermelden we dat de aankoopverplichting van groenestroomcertificaten, op voorstel van de netbeheerder, het voorwerp uitmaakt van een contract tussen de domeinconcessiehouder en de netbeheerder, dat ter goedkeuring voorgelegd wordt aan de CREG73. Volgens de CREG is het onduidelijk waarom de aankoopverplichting het voorwerp zou moeten uitmaken van een overeenkomst, aangezien de aankoopverplichting zelf, alsook de duur van de aankoopverplichting en de prijs van de groene stroomcertificaten opgenomen is in het koninklijk besluit74? Door de aankoopverplichting tevens vast te leggen in een contract wil men de dure investeringen voor iets langere periode veilig wil stellen. De beleidsmakers kunnen immers steeds een K.B. wijzigen of afschaffen terwijl een contractswijziging instemming van beide partijen vereist.
70. Wij zijn van mening dat de regeling van de federale groenestroomcertificaten wordt gepresenteerd
als
een
mechanisme
van
marktwerking
doch
om
reden
dat
de
transmissienetbeheerder de certificaten niet kan doorverkopen, en bovendien omdat de Gewesten deze certificaten niet in aanschouw nemen voor de quota vereisten van de certificaatplichtigen,
is
dit
o.i.
een
maatregel
van
financiële
steunverlening en
staatssteunregeling conform artikel 107 lid 1 VWEU, dewelke de Europese Commissie bij opmaak van de Richtlijn hernieuwbare energie 2009 wenste uit te sluiten (zie randnummer 31). Naast het feit of er gediscussieerd kan worden of de regeling van de federale groenestroomcertificaten een vorm van steun uitmaakt conform artikel 107, lid 1 VWEU, is het bovendien de vraag of deze regeling voldoet aan de communautaire richtsnoeren zoals hierboven geschetst? De regeling van minimumprijzen (FEED-IN) zoals terug te vinden in de federale en Vlaamse groenestroomcertificaten strookt namelijk o.i. niet helemaal met de communautaire richtsnoeren (zie randnummer 48).
73 74
T. VERMEIR, Hernieuwbaar, supra noot 49, 1176-1177. T. VERMEIR, groene energie, supra noot 61, 186.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
37
II.3. VLAAMSE GEWEST
71. Hieronder bespreken wij kort de bevoegdheid, de stimulansen en het beleid van het Vlaams Gewest inzake CO-2 zuinige elektriciteitsproductie.
II.3.a) Bevoegdheidsverdeling
72. Wat energie betreft, wordt de bevoegdheidsverdeling tussen de Gewesten en de federale overheid geregeld door art. 6, §1, VII, BWHI. Deze bepaling stelt dat sinds 1988 de gewesten bevoegd zijn voor de gewestelijke aspecten van de energie en ‘in ieder geval’ voor: (o.a.) de nieuwe energiebronnen met uitzondering van deze die verband houden met kernenergie. De federale overheid is daarenboven krachtens artikel 6, §1, VII, tweede lid, BHWI bevoegd voor de gewestelijke aspecten van het energiebeleid in aangelegenheden die wegens hun technische en economische ondeelbaarheid een gelijke behandeling op nationaal vlak behoeven, te weten: het nationaal uitrustingsprogramma in de elektriciteitssector, de kernbrandstofcyclus, de grote infrastructuren voor de stockering van energie, het vervoer van energie (transmissie, niet distributie), de productie van energie, de tarieven en de territoriale zee. Wij gaan niet dieper op de juridisch – technische vraagstukken aangaande voornoemde bevoegdheidsverdeling. Belangrijk om weten is dat de gewesten door de band genomen bevoegd zijn voor de hernieuwbare energiebronnen en de hieraan gekoppelde stimulansen voor CO-2 zuinige elektriciteitsproductie.
II.3.b) Stimulansen inzake CO-2 zuinige elektriciteitsproductie
73. Conform de haar toebedeelde bevoegdheid heeft de Vlaamse Overheid al heel wat regelgeving op het vlak van milieuvriendelijke en in het bijzonder hernieuwbare energie uitgevaardigd75, met name inzake: verplichte rapportering energiegegevens, algemeen milieuvriendelijke energie, groenestroomcertificaten, biomassa, windenergie, zonne-energie en warmtekrachtkoppeling.
75
Voor een overzicht zie: www.energiesparen.be/milieuvriendelijke/wetgeving (consultatie 16 mei 2010) STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
38
Deze maatregelen zijn van verschillende aard, met name: sociale regulering, planning, directe regulering, financiële steunverlening, en marktconforme regulering (zie randnummer 13 t.e.m. 15).
In dit werkstuk hebben wij reeds verschillende Vlaamse stimulansen voor een CO-2 zuinige elektriciteitsproductie aangestipt zoals de subsidies van het REG-decreet (zie randnummer 14) en de Vlaamse groenestroomcertificaten (zie randnummer 7, 15, deel II.1. en III). Hieronder behandelen wij kort een thema dat eveneens onze aandacht verdient in het kader van een CO-2 zuinige elektriciteitsproductie.
Subsidiëring van CO-2 neutrale bedrijventerreinen
74. Op 16 mei 2007 werd het nieuwe subsidiebesluit voor de (her)aanleg van bedrijventerreinen goedgekeurd76. SCHURMANS en VANDENBERGHE bepalen dat de doelstelling van dit besluit is om binnen de beschikbare begrotingskredieten ondersteuning toe te kennen voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen, waarbij speciale aandacht uitgaat naar de bevordering van kwaliteit, bestrijding van veroudering en de creatie van een strategisch aanbod77.
Het Besluit van 16 mei 2007 beperkt subsidiëring voor dergelijke bedrijventerreinen tot CO-2 neutrale bedrijven. Conform art. 3 van het besluit kan de CO-2 neutraliteit onder andere bekomen worden door de afname van groene stroom of door de productie van groene stroom door het bedrijf zelf ter plaatse.
SCHURMANS en VANDENBERGHE wijzen er echter op dat de term CO-2 neutraliteit misleidend is en niet de lading dekt78. De bedrijven kunnen immers nog steeds een belangrijke
uitstoot
van
CO-2
met
zich
meebrengen
door
bijvoorbeeld
verwarmingsinstallaties op stookolie, door hun productieproces, door het bezit van een weinig milieuvriendelijk wagenpark. 76
Besluit 16 mei 2007 van de Vlaamse regering houdende subsidiëring van bedrijventerreinen, B.S. 5 juli 2007. 77 M. SCHURMANS en W. VANDENBERGHE, “Voornaamste ontwikkelingen in het gewestelijk energiebeleid”, in K. DEKETELAERE en B. DELVAUX (eds.), Jaarboek Energierecht 2008, Antwerpen, Intersentia, 200-201 (hierna verkort M. SCHURMANS en W. VANDENBERGHE, Voornaamste). 78 M. SCHURMANS en W. VANDENBERGHE, Voornaamste, supra noot 79, 200. STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
39
II.3.c) Beleidsnota Energie 2009 - 2014
75. In de beleidsnota Energie 2009 – 2014 staat te lezen dat het verhogen van de milieuvriendelijke
energieopwekking
uit
hernieuwbare
energiebronnen
en
warmtekrachtkoppeling in overeenstemming met de Europese kwantitatieve doelstellingen een van de strategische en operationale doelstellingen is van het Vlaams Energiebeleid79.
Teneinde het percentage van 13% te behalen opgelegd door de Richtlijn hernieuwbare energie 2009 voorziet de beleidsnota een toename van het aandeel groene stroom conform de groenestroomquota vastgelegd in het Elektriciteitsdecreet (9% in 2014 – 13% in 2020). Samenhangend hiermee stipuleert de beleidsnota een toename van het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en kwalitatieve warmtekrachtkoppeling in de totale Vlaamse elektriciteitsvraag (= tevens gemeten doelstelling – indicator - Pact 202080).
Uit de beleidsnota maken wij op dat de Vlaamse overheid het systeem van groenestroomcertificaten als een van de belangrijkste instrumenten aanschouwt om CO-2 zuinige elektriciteitsproductie te promoten. In deze paper en onder andere hieronder zijn wij dan ook dieper ingegaan op dit mechanisme van marktconforme regulering.
79
Beleidsnota Energie 2009-2014 ingediend door F. VAN DEN BOSSCHE, Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, Parl.St. Vl.Parl. 211 (2009-10), nr. 1, http://www2.vlaanderen.be/economie/energiesparen/beleid/beleidsnota_energie_2009-2014.pdf, 51 (consultatie 16 mei 2010). 80 Pact 2020 is beleidsplan ondertekend door Vlaamse Regering en publiek – private partners van de Vlaamse samenleving; meer informatie: http://www.vlaanderen-in-actie.be (consulatie 16 mei 2010). STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
40
III: VLAAMSE GROENESTROOMCERTIFICATEN GEWIKT EN GEWOGEN
76.
Hieronder
bekijken
wij
de
vlaamse
groenestroomcertificaten
vanuit
zowel
publiekrechtelijk als privaatrechtelijk oogpunt.
III.1. PUBLIEKRECHTELIJK KADER
77. In de inleiding en deel I en II van ons werkstuk hebben wij al talrijke publiekrechtelijke aspecten van de Vlaamse groenestroomcertificaten behandeld. In onderstaande geven wij een korte samenvatting en gaan desgevallend dieper in op bepaalde onderdelen dewelke wij nog niet besproken hebben.
a) Inleiding
78.
Artikel
21
van
het
Elektriciteitsdecreet
bepaalt
dat
een
systeem
van
groenestroomcertificaten wordt ingevoerd. Het principe werd uiteengezet in randnummer 15.
b) De registratie van de groenestroomcertificaten
79. Art. 13 van het Besluit hernieuwbare energie 2004 stelt voorop dat de VREG de gegevens van de toegekende groenestroomcertificaten registreert in een centrale databank.
Per groenestroomcertificaat wordt onder andere vermeld of het groenestroomcertificaat AANVAARDBAAR
of
NIET-AANVAARDBAAR
is
voor
het
voldoen
aan
de
certificatenverplichting, zoals bedoeld in art. 15. In art. 13 §3 van het Besluit hernieuwbare energie 2004 wordt uitgelegd wat bedoeld wordt met aanvaardbaar. Met name de groene stroom werd geproduceerd conform de vereiste technieken en de groenestroomcertificaten werden niet uitgevoerd naar het buitenland.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
41
Indien het groenestroomcertificaat aanvaardbaar is, wordt ook vermeld of het al of niet werd VOORGELEGD
in het kader van de certificatenverplichting, of dat het niet meer kan worden
voorgelegd in de gevallen zoals bepaald door artikel 23, §2bis van het elektriciteitsdecreet, met name wanneer de geldigheidsduur van vijf jaar werd overschreden (zie randnummer 84).
c) Groenestroomcertificaten en producenten
i. Aanvraag, toekenning en meting
80. Het besluit van 5 maart 2004 verduidelijkt de manier waarop de producent de groenestroomcertificaten moet aanvragen. Zoals geschreven in randnummer 40 worden groenestroomcertificaten toegekend voor elektriciteit opgewekt uit zonne-energie, windenergie, waterkracht, getijdenenergie en golfslagenergie, aardwarmte, biogas en energie opgewekt uit organisch-biologische stoffen De groenestroomcertificaten worden maandelijks en per schijf van 1 MWh opgewekte elektriciteit toegekend. Het resterende aantal kWh wordt overgedragen naar de volgende maand. De VREG registreert de gegevens van de toegekende groenestroomcertificaten in een centrale databank.
ii. Minimumsteun
81. In randnummer 26 beschreven wij het systeem van FEED-IN van de Vlaamse groenestroomcertificaten: de netbeheerders kennen een minimumsteun toe voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen die is opgewekt in installaties aangesloten op hun net, voor zover de producent zelf daarom verzoekt.
82. DEWAELE stipuleert dat tot op heden door de producenten van hernieuwbare energie geen gebruik werd gemaakt van voornoemde minimumsteum omdat de prijs die zij op de markt van groenestroomcertificaten kunnen krijgen hoger is dan de minimumsteun81.
81
F. DEWAELE, De ondersteuning, supra noot 29, (506) 518.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
42
De uitzondering vormen de groenestroomcertificaten voor zonne-energie waar de marktprijs lager is dan de minimumsteun82. Inwoners in Vlaanderen met een zonnepaneel op het dak van hun woning verkrijgen van de regulator per jaar gemiddeld twee groenestroomcertificaten; conform voornoemde minimumsteun regeling ontvangen zij per groenestroomcertificaat € 450 83.
EANDIS, de grootste Vlaamse distributienetbeheerder, liet echter onlangs weten de kosten niet meer te kunnen recupereren en vraagt aan de Vlaamse energieregulator VREG enerzijds dat de tarieven voor minimumsteun worden herbekeken en anderzijds dat de distributienettarieven worden verhoogd, waardoor op termijn de elektriciteitsrekening voor de burger zal stijgen84. Voor zonnepanelen in gebruik genomen vanaf 1 januari 2010 voorziet de nieuwe regeling van art. 25ter van het elektriciteitsdecreet per jaar van ingebruikname reeds in een degressief afnemende minimumsteun geldend voor 20 of 15 jaar. Dit laatste lijkt ons niet vreemd aangezien de minimumsteun voor zonne-energie beduidend hoger ligt dan voor de andere hernieuwbare energiebronnen, conform art. 25ter, §1 elektriciteitswet : 2° voor waterkracht, getijden- en golfslagenergie en aardwarmte: € 95 per overgedragen certificaat; 3° voor windenergie op land en voor organisch-biologische stoffen waarbij al dan niet coverbranding wordt toegepast, voor de vergisting van organisch-biologische stoffen in stortplaatsen, en voor het organisch-biologisch deel van restafval : € 80 per overgedragen certificaat.
83. Art. 25ter, §1, derde lid van het elektriciteitsdecreet bepaalt dat de verplichting van de netbeheerders begint bij de inwerkingstelling van een nieuwe productie-installatie en loopt over een periode van 10 jaar. Voor het geval van zonne-energie begint de verplichting voor installaties die in dienst zijn genomen na 1 januari 2006 en loopt over een periode van twintig jaar. Ook hier merken wij een bevoordeling op voor elektriciteitsopwekking via zonne-energie.
82 83 84
F. DEWAELE, De ondersteuning, supra noot 29, (506) 518. F. DEWAELE, De ondersteuning, supra noot 29, (506) 518. DE STANDAARD, 3 mei 2010.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
43
84. Artikel 25ter, §3 van het elektriciteitsdecreet voorziet dat indien de wetgeving inzake minimumsteun wordt gewijzigd de Vlaamse regering verplicht is de producenten te vergoeden voor de geleden schade indien het geval.
In het kader hiervan en op basis van artikel 16 van het REG decreet heeft de Vlaamse regering in 2006 met de distributienetbeheerders een energiebeleidsovereenkomst afgesloten waarbij de netbeheerders zich engageren om, indien zij door een groenestroomproducent hiertoe worden verzocht, via een overeenkomst de decretaal vastgelegde minimumvoorwaarden voor de groenestroomcertificaten te garanderen; als tegenprestatie voor de netbeheerders, garandeert de Vlaamse Regering dat indien de netbeheerders door een beslissing van de Vlaamse overheid schade zouden leiden, deze geleden schade door haar vergoed zou worden85. Dit laatste betekent o.i. dat indien de distributienetbeheerders deze kosten van minimumsteun niet kunnen doorrekenen via de distributienettarieven de Vlaamse Overheid hiervoor opdraait.
85. Net zoals bij de federale groenestroomcertificaten (zie randnummer 70), stellen wij ons de vraag in hoeverre de regeling van de Vlaamse groenestroomcertificaten, en meer bepaald de hierboven beschreven minimumsteun (FEED-IN) in overeenstemming is met de Europese rechtsorde en meer bepaald inzake de regels met betrekking tot staatssteun? Nu blijkt dat de minimumprijzen voor Vlaamse groenestroomcertificaten niet alleen decretaal maar ook contractueel gegarandeerd zijn door de distributienetbeheerders en deze laatsten de kosten hiervoor niet alleen kunnen aanrekenen op de distributienettarieven maar ook, via voornoemde energiebeleidsovereenkomst, op de staatsmiddelen, vormt dit aspect van de regeling van de Vlaamse groenestroomcertificaten o.i. een vorm van staatssteun in de zin van artikel 107 lid 1 VWEU dewelke dient getoetst te worden aan de hierboven geschetste communautaire richtsnoeren. In randnummer 48 stipuleerden wij trouwens al dat de regeling van FEED-IN niet in overeenstemming is met de communautaire richtsnoeren omdat hierdoor de prijs van de groenestroomcertificaten niet tot stand komt door de wet van vraag en aanbod.
85
F. DEWAELE, De ondersteuning, supra noot 29, (506) 518-519.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
44
d) Groenestroomcertificaten en leveranciers (aanvaardbaarheid vreemde certificaten)
86. Art. 23 §1 van het elektriciteitsdecreet legt aan iedere leverancier de verplichting op om jaarlijks een aantal groenestroomcertificaten in te leveren (QUOTA systeem zoals uiteengezet in randnummer 27).
87. In randnummer 42 hebben wij genoteerd dat vanaf de inwerkingtreding van het systeem niet alle certificaatplichtigen voldeden aan de jaarlijkse quota. Dit betekende dat enkele leveranciers over niet voldoende certificaten beschikten, doch er werd ook geconstateerd dat sommigen weliswaar voldoende certificaten hadden, maar om speculatieve redenen beslisten om ze niet allemaal in te leveren (bijvoorbeeld omdat de leveranciers ervan uitgingen dat de prijs van groenestroomcertificaten op de markt in de komende jaren ging stijgen en/ of de administratieve boete hoger zou worden). Art. 23bis, §2 van het elektriciteitsdecreet bepaalt immers dat de groenstroomcertificaten geldig zijn voor een periode van vijf jaar zodat er een mogelijkheid van “banking” van de certificaten bestaat.
88. Art. 14 van het Vlaamse besluit hernieuwbare energie 2004 bepaalt dat zodra een groenestroomcertificaat wordt voorgeld om te voldoen aan de certificatenverplichting, het niet meer verhandelbaar is, noch kan het gebruikt (of uitgevoerd) worden als garantie van oorsprong. Op deze wijze tracht men o.a. dubbeltellingen te voorkomen. Art. 15, §3 bepaalt dat groenestroomcertificaten die werden gebruikt als garantie van oorsprong, nog aangewend kunnen worden in het kader van de certificatenverplichting voor zover de vermelding aanvaardbaar en nog niet ingeleverd is; dit zelfs wanneer de garanties van oorsprong werden uitgevoerd buiten het Vlaamse Gewest.
89. Art. 25 van het Elektriciteitsdecreet bepaalt dat de Vlaamse Regering, na advies van de VREG, rekening houdende met het bestaan van gelijke of gelijkwaardige garanties inzake de aflevering van dergelijke certificaten, gemachtigd is om certificaten te aanvaarden voor groene stroom die niet is geproduceerd in het Vlaamse Gewest. Zoals wij hebben aangehaald in randnummer 68 wordt er vandaag tussen de drie gewesten en de federale staat onderhandeld over een samenwerkingsakkoord met betrekking tot de uitwisselbaarheid van groenestroomcertificaten.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
45
Hieronder gaan wij na of er voor de Vlaamse Regering juridische en/of economische bezwaren zijn om de federale, Brusselse of Waalse certificaten te aanvaarden? De juridische bezwaren hebben betrekking op de decretaal vastgelegde verplichting van gelijkwaardigheid. De economische bezwaren hebben betrekking op de eventuele (Vlaamse) marktverstoring.
90. Samen met DEWAELE gaan wij ervan uit dat er voor de aanvaardbaarheid van de federale certificaten er zich geen probleem stelt86. Op het vlak van de decretaal vastgelegde eisen van gelijkwaardigheid zijn de federale certificaten qua opzet (vorm, productietechnologie, …) immers volledig identiek aan de Vlaamse groenestroomcertificaten. Bovendien doordat er geen federale groenestroomcertificaten quotasysteem bestaat, zal er zich geen aan een boete gekoppelde afzonderlijke marktprijs vormen die marktverstorende gevolgen kan hebben. Het federale FEED-IN systeem verplicht de transmissienetbeheerder trouwens de opgekochte certificaten weer op de markt te brengen zodat dit evenmin gevolgen heeft op de marktwerking.
91. DEWAELE stelt verder dat wat certificaten afkomstig uit Brussel of Wallonië betreft, de situatie volledig anders ligt87. Op het vlak van de gelijkwaardigheid stellen er zich problemen omdat in de twee voornoemde gewesten ook de techniek van warmtekrachtkoppeling wordt geressorteerd onder de groenestroomcertificaten, terwijl in het Vlaams Gewest er hiervoor twee verschillende certificatensystemen bestaan met elk hun eigen quota. Verder worden Vlaamse groenestroomcertificaten uitgereikt voor elke 1000 kilowattuur geproduceerde groene stroom, terwijl de Waalse en Brusselse certificaten worden uitgereikt voor de vermindering van koolstofdioxide uitstoot.
86 87
F. DEWAELE, De ondersteuning, supra noot 29, (506) 525. F. DEWAELE, De ondersteuning, supra noot 29, (506) 525.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
46
Bovenstaande heeft tot gevolg dat indien de Vlaamse Regering de Brusselse en Waalse certificaten zou aanvaarden zonder harmonisatie op het vlak van uitgifte, dit tot gevolg zou hebben dat niet elke productie-installatie van elektriciteit aan wie in een bepaald gewest certificaten worden uitgereikt ook certificaten zou ontvangen indien ze in een ander gewest zou liggen. In dit laatste geval spreekt men dan echter van discriminatie. Een ander probleempunt zijn de verschillen op het vlak van de hoogte van de quota en de gehanteerde boetebedragen. Indien de Vlaamse Regering de Brusselse en Waalse certificaten zou aanvaarden zonder ook op dit vlak te harmoniseren zou dit immers marktverstorende effecten voor de Vlaamse groenestroomcertificaten handel hebben. In dat geval zouden de certificaten gedumpt worden daar waar de boete het hoogst is. Bovendien zouden niet-gecoördineerde uitgiftes en quota kunnen leiden tot een overaanbod wat ervoor kan zorgen dat de marktprijs voor groenestroomcertificaten crasht, waardoor de producenten genoodzaakt zijn om gebruik te maken van de minimumsteunregeling, wat dan weer tot gevolg kan hebben dat de distributienettarieven stijgen.
92. Uit voorgaande blijkt dat er nog heel wat werk aan de winkel is omtrent de aanvaardbaarheid van vreemde certificaten, en meer bepaald de harmonisatie hiervan. Zoals DEWAELE poneert is de Europese Commissie er nochtans van overtuigd dat een Europees geharmoniseerd systeem van groenestroomcertificaten, vermoedelijk zal leiden tot een grotere en meer liquide certificatenmarkt doordat de prijzen op deze verruimde markt stabieler zullen zijn. Bovendien zou een Europese harmonisatie van het groenestroomcertificaten systeem tot gevolg hebben dat de producenten van groene stroom hun lokalisatie niet langer afhankelijk zouden maken van de verschillende vormen van bijvoorbeeld uitgifte, QUOTA, FEED-IN en boetes. In randnummer 30 en 31 staat echter te lezen dat de richtlijn hernieuwbare energie 2009, in tegenstelling tot wat de Europese Commissie vooropstelde, voor de steunmaatregelen inzake hernieuwbare energie en meer bepaald voor de groenestroomcertificaten geen bindende bepalingen inzake harmonisatie bevat. Art. 11 van de richtlijn hernieuwbare energie bepaalt evenwel dat twee of meer lidstaten vrijwillig kunnen besluiten hun nationale steunregelingen samen te voegen of deels te coördineren. Wij zijn echter niet op de hoogte of sommige van de lidstaten hiervan al gebruik hebben gemaakt? Misschien kunnen de Benelux landen hierbij het voortouw nemen?
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
47
e) Boetesysteem
93. Op basis van artikel 37 §2 Elektriciteitsdecreet bedraagt de boete voor de leveranciers die niet aan de vooropgestelde quota voldoen 125 euro per ontbrekend certificaat zonder in totaal hoger te zijn dat twee miljoen euro of 3% van de omzet die de betrokken leverancier heeft gerealiseerd op de Vlaamse elektriciteitsmarkt tijdens het laatste afgelopen boekjaar.
94. Volgens sommigen maakt de administratieve geldboete een verdoken belasting uit waarvoor de decreetgever niet bevoegd is en die is opgelegd met miskenning van het wettigheidsbeginsel in fiscale aangelegenheden. In een arrest van 19 maart 2009 heeft het Grondwettelijk Hof echter uitdrukkelijk bepaald dat de administratieve geldboete die verschuldigd is per ontbrekend groenestroomcertificaat geen belasting is in de zin van de artikelen 170 en 172 van de grondwet, maar een administratieve geldboete: hij bestraft een inbreuk op een voorschrift88.
f) Certificaten van oorsprong
95. Art. 15 lid 2 van de richtlijn hernieuwbare energie 2009 bepaalt dat de lidstaten erop toe zien dat een garantie van oorsprong wordt afgegeven op verzoek van een producent van uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde elektriciteit. Voor elke geproduceerde eenheid energie mag niet meer dan één garantie van oorsprong worden afgegeven. Conform art. 15, lid 1 van de richtlijn hernieuwbare energie 2009 hebben de garanties van oorsprong tot doel aan de eindafnemer het aandeel of de hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen aan te tonen in de energiemix van een energieleverancier.
96. Op basis van artikel 23bis van het elektriciteitsdecreet en conform artikel 13bis van het Vlaams besluit hernieuwbare energie 2004 zal in Vlaanderen aan een bestaand groenestroomcertificaat – mits het respecteren van een aantal voorwaarden – de functie van garantie van oorsprong worden toegevoegd.
88
GwH 19 maart 2009, nr. 52/2009, NJW 2009, 446, noot LL.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
48
Art. 13, §2 van het Vlaams besluit hernieuwbare energie 2004 bepaalt dat in de VREG databank per groenestroomcertificaat wordt vermeld of het groenestroomcertificaat kan worden GEBRUIKT als garantie van oorsprong. In art. 13, §5 van het Vlaams besluit hernieuwbare energie 2004 worden de verschillende mogelijke statussen van een garantie van oorsprong gedefinieerd. De status van een garantie van oorsprong is
NOG NIET GEBRUIKT
bij de creatie van een
groenestroomcertificaat, of wanneer een nog niet gebruikte garantie van oorsprong uit een ander gewest of land wordt ingevoerd.
De status van een garantie van oorsprong kan tevens de vermelding hebben (d.i. op de site van de productie-installatie) of
TER PLAATSE GEBRUIKT
GEBRUIKT
(d.i. wanneer de
groenestroomcertificaten in het kader van de verkoop van elektriciteit aan eindafnemers werden voorgelegd als oorsprongsbewijs van hernieuwbare energie). De garantie van oorsprong kan ook aangestipt worden als
UITGEVOERD
wanneer zij nog niet
gebruikt is en werd uitgevoerd buiten het Vlaamse Gewest. Voorts wordt de garantie van oorsprong aangeduid als VERVALLEN of NIET VAN TOEPASSING.
97. Op basis van art. 15 quater van het Vlaams besluit hernieuwbare energie 2004 kunnen garanties van oorsprong uit een ander gewest of een ander land in het Vlaamse Gewest worden ingevoerd om hier te worden aangewend als garantie van oorsprong, op voorwaarde dat de eigenaar ervan aan de VREG aantoont dat sommige voorwaarden zijn voldaan.
98. DEWAELE stelt voorop dat het meest voorkomende geval zal zijn dat de groene stroom zowel in Vlaanderen geproduceerd als verbruikt is, en dat het quotumcertificaat in Vlaanderen wordt ingeleverd voor het voldoen aan de quotumverplichting; in dat geval zal het quotumcertificaat conform art. 13 §3 en §4 van het Vlaams besluit hernieuwbare energie 2004 aangemerkt worden als respectievelijk aanvaardbaar en ingeleverd en de garantie van oorsprong conform art. 13 §5 aangestipt worden als ter plaatse gebruikt of gebruikt89.
89
F. DEWAELE, De ondersteuning, supra noot 29, (506) 519.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
49
III.2. PRIVAATRECHTELIJK KADER
99. GELDHOF en HOMMEZ stellen voorop dat in het kader van de groenestroomcertificaten de aandacht van de verschillende wetgevers voornamelijk is uitgegaan naar de publiekrechtelijke aspecten zoals hierboven besproken90. GELDHOF en HOMMEZ stipuleren dat vragen die voor de aan de regelingen onderworpen marktoperatoren en voor de zekere en vlotte marktwerking essentieel zijn – zoals de boekhoudkundige aspecten, het al of niet verschuldigd zijn van de BTW op de overdracht, de gevolgen van het faillissement van de titularis, pand, beslag en financieel toezicht – werden niet of slechts stiefmoederlijk behandeld91. Hieronder gaan wij kort in op deze thema’s.
a) Privaatrechtelijke kwalificatie van groenestroomcertificaten: onlichamelijke roerende zakelijke rechten
100. GELDHOF en HOMMEZ kwalificeren de groenestroomcertificaten als onlichamelijke roerende zakelijke rechten dewelke onder de bescherming vallen van artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het EVRM92.
b) Boekhoudkundige aspecten
101. TAS en DE CLERCQ stipuleren dat de boekhoudkundige behandeling van groenestroomcertificaten heden nog niet vast staat93. De Commissie voor boekhoudkundige normen heeft zich tot op heden nog niet uitgesproken over de boekhoudkundige behandeling van groenestroomcertificaten94.
90
W. GELDHOF en D. HOMMEZ, Handel, supra noot 29, (823) 824. W. GELDHOF en D. HOMMEZ, Handel, supra noot 29, (823) 824. 92 W. GELDHOF en D. HOMMEZ, Handel, supra noot 29, (823) 824. 93 M. TAS en W. DE CLERCQ, “Het fiscaal statuut van groenestroomcertificaten binnen een wijzigend energielandschap”, A.F.T. 11 november 2008, (23) 28 (hierna M.TAS en W. DE CLERCQ, fiscaal). 94 Voor een mogelijke boekhoudkundige benadering van groenestroomcertificaten, zie : M. TAS en W. DE CLERCQ, fiscaal, supra noot 91, (23) 28. 91
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
50
c) Verhandeling: koop – verkoop (en BTW)
102. GELDHOF en GOMMEZ gaan ervan uit dat groenestroomcertificaten kunnen overgedragen worden ingevolge koop-verkoopcontracten en dat hierop de algemene regelen inzake koop uit het burgerlijk wetboek van toepassing zijn: de eigendom gaat over wanneer er een akkoord is over de zaak en de prijs (art. 1583 B.W.)95.
103. Conform art. 16 van het Groene Stroom Besluit dient de verkoper van groenestroomcertificaten de verkoop, te melden aan de VREG, die vervolgens in het register de groenestroomcertificaten afboekt van de rekening van de verkoper en bijboekt op de rekening van de koper.
104. TAS en DE CLERCQ brengen naar voren dat de BTW-administratie recentelijk heeft beslist dat de verhandeling van groenestroomcertificaten wordt aanzien als een dienstverrichting waarvoor voortaan Belgische BTW is verschuldigd tegen het normaal tarief van 21% wanneer de dienst in België plaatsvindt96.
d) IPR - aspecten
105. GELDHOF en GOMMEZ baseren zich op artikel 91 §1 van het Wetboek van Privaatrecht97
om
te
argumenteren
dat
het
zakenrechtelijk
statuut
van
groenestroomcertificaten, ingeschreven in het register van een Belgische registerhouder, beheerst wordt door het Belgisch recht98.
95 96 97 98
W. GELDHOF en D. HOMMEZ, Handel, supra noot 29, (823) 832. M. TAS en W. DE CLERCQ, fiscaal, supra noot 91, (23) 44. Wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van Internationaal Privaatrecht, B.S. 27 juli 2004. W. GELDHOF en D. HOMMEZ, Handel, supra noot 29, (823) 834.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
51
e) Beslag
106. GELDHOF en GOMMEZ stipuleren dat op basis van de artikel 7 en 8 van de Hypotheekwet in beginsel ieder vermogensbestanddeel van de schuldenaar vatbaar is voor beslag tenzij uitzonderingen voortvloeiend uit de wet of de aard van het goed99. In het licht van voorgaande en bij gebrek aan een uitdrukkelijke wettelijke regeling menen deze auteurs dat groenestroomcertificaten vatbaar zijn voor beslag100.
f) Pand
107. GELDHOF en GOMMEZ halen aan dat het pand betrekking kan hebben op alle lichamelijke en onlichamelijke roerende zaken, die in de handel zijn, waaronder de groenestroomcertificaten101. Voornoemde auteurs vragen echter uitdrukkelijk aan de regelgever dat deze op duidelijke wijze zou bepalen hoe en onder welke modaliteiten de buitenbezitstelling dient te gebeuren en hoe de inschrijving van het pand in de respectieve registers dient te gebeuren102?
g) Faillissement titularis en financieel instrument/ effect ?
108. Zonder hier dieper op in te gaan stellen GELDHOF en GOMMEZ zich nog enkele pertinente vragen hoe de groenestroomcertificaten behandeld moet worden bij faillissement van de certificaatplichtige en/ of producent103? Tot slot vragen GELDHOF en GOMMEZ zich af of de groenestroomcertificaten als een financieel instrument in de zin van de Wet van 2 augustus 2002 betreffende het financieel toezicht op de financiële sector en de financiële diensten moet aanschouwd worden en of de certificaten als een openbare aanbieding van effecten in de zin van de Wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten dient gekwalificeerd te worden104?
99
W. GELDHOF en D. HOMMEZ, Handel, supra noot 29, (823) 835. W. GELDHOF en D. HOMMEZ, Handel, supra noot 29, (823) 835. 101 W. GELDHOF en D. HOMMEZ, Handel, supra noot 29, (823) 836. 102 W. GELDHOF en D. HOMMEZ, Handel, supra noot 29, (823) 836. 103 W. GELDHOF en D. HOMMEZ, Handel, supra noot 29, (823) 836. 104 W. GELDHOF en D. HOMMEZ, Handel, supra noot 29, (823) 837. 100
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
52
BESLUIT 109. De Europese energie agenda van de beleidsmakers van de 21ste eeuw kent drie grote doelstellingen: (1.) het verminderen van de afhankelijkheid van energie; (2.) het reduceren van de afhankelijkheid van, vooral niet-Europese, fossiele brandstoffen; (3.) het inperken van de milieu impact gegenereerd bij de energieproductie en het energieverbruik, zoals bijvoorbeeld het terugdringen van CO-2 emissies en het beperken van radioactief kernafval. Deze energiebeleidsdoelstellingen zijn gegroeid uit een samengaan van economische- en milieudrijfveren. De hernieuwbare energiebronnen spelen een voorname rol bij realisatie van deze targets.
110. De Europese Unie en de lidstaten hebben al heel wat legislatieve initiatieven genomen om de energie agenda van de 21ste eeuw waarvan sprake vorm te geven. Denken we bijvoorbeeld aan de talrijke stimulansen voor een CO-2 zuinige elektriciteitsproductie op basis van hernieuwbare energiebronnen. Deze maatregelen nemen verschillende vormen aan zoals sociale regulering, planning, directe regulering, financiële steunverlening en marktconforme regulering. Ons werkstuk legde zich toe op deze laatste twee instrumenten en gaf hierover een kritisch overzicht van de bestaande ingrepen op Europees, federaal en Vlaams niveau voor een CO-2 zuinige elektriciteitsproductie. Meer bepaald stelden wij ons de vraag of de genomen maatregelen, en in het bijzonder de Vlaamse groenestroomcertificaten efficiënt en in overeenstemming zijn met de heersende rechtsorde?
Bedenkingen bij de efficiëntie van de stimulansen inzake hernieuwbare energie
111.
In de preambule van de richtlijn hernieuwbare energie 2009 staat te lezen dat
overheidssteun op het vlak van hernieuwbare elektriciteitsproductie noodzakelijk is, vooral zolang de elektriciteitsprijzen op de interne markt niet de volledige milieu- en sociale kosten en voordelen van de gebruikte energiebronnen weerspiegelen.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
53
Er wordt vanuit gegaan dat op het vlak van overheidssteun inzake hernieuwbare energie de instrumenten van marktconforme regulering zoals de groenestroomcertificaten de meest kostenefficiënte manier uitmaken.
In deze optiek heeft de Europese Commissie zich in haar voorstel van richtlijn hernieuwbare energie 2009 voor de definitie van steunmaatregel beperkt tot een marktinterventie gebaseerde maatregelen.
In de uiteindelijke versie van de richtlijn hernieuwbare energie 2009 is de visie van de Europese Commissie echter niet volledig gevolgd en zijn ook andere vormen van steunmaatregelen toegelaten zoals bijvoorbeeld allerlei vormen van financiële steunverlening. De Europese lidstaten passen deze visie al geruime tijd toe en stimuleren de ontwikkeling van private productie-installaties van hernieuwbare energie op hun grondgebied niet alleen door implicatie van marktgerelateerde instrumenten maar tevens door niet weinig gebruik te maken van financiële instrumenten zoals subsidies.
112. In dit werkstuk staat te lezen dat harmonisatie van de steunmaatregelen inzake hernieuwbare energie schaalvoordelen zou opleveren die nodig zijn om de sector van hernieuwbare energie concurrentiëler te maken vis-à-vis de conventionele energiebronnen. Op het vlak van de groenestroomcertificaten meent de Europese Commissie bovendien dat een Europees geharmoniseerd systeem van groenestroomcertificaten, vermoedelijk zal leiden tot een grotere en meer liquide certificatenmarkt doordat de prijzen op deze verruimde markt stabieler zullen zijn.
De richtlijn hernieuwbare energie 2009 bevat echter geen bepalingen tot harmonisatie van de Europese steunmaatregelen inzake hernieuwbare energie. Bovendien hebben wij vastgesteld dat er in België tussen de federale staten en de gewesten zelfs
geen
akkoord
bestaat
over
de
aanvaarding
van
de
onderscheiden
groenestroomcertificaten. Waarom zou de Benelux op het vlak van harmonisatie niet het voortouw nemen, net zoals zij destijds de initiator van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal was, zou zij vandaag een gelijkvormige markt in het leven kunnen roepen voor de productie van hernieuwbare energie en meer bepaald de groenestroomcertificaten?
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
54
113. Wij concluderen dat doordat het Europees, federaal en Vlaams stimuleringsbeleid inzake CO-2 zuinige elektriciteitsproductie vandaag teveel financiële instrumenten bevat en niet geharmoniseerd is, dit tot gevolg heeft dat de producenten van elektriciteit niet altijd kiezen voor de meest efficiënte technologieën op de meest efficiënte locatie.
De federale en Vlaamse maatregelen inzake CO-2 zuinige elektriciteitsproductie getoetst aan de bepalingen van de Europese en Belgische rechtsorde
114. In deze paper hebben wij naar voren gebracht dat sommige van de federale en Vlaamse instrumenten inzake CO-2 zuinige elektriciteitsproductie, of onderdelen ervan, moeilijk samen gelezen kunnen worden met de communautaire Richtsnoeren inzake milieusteun en het staatssteunverbod uitgedrukt in artikel 107 VWEU. Bovendien hebben wij ons de vraag gesteld in hoeverre het systeem van FEED-IN (minimumprijzen) van de federale en Vlaamse groenestroomcertificaten in overeenstemming is met de visie hieromtrent van de Europese Commissie gestipuleerd in de Communautaire Richtsnoeren inzake milieusteun? In deze leidraad stelt de Europese Commissie immers voorop dat het systeem van de groenestroomcertificaten bestaat uit een gegarandeerde vraag naar de hernieuwbare energie (QUOTA), doch zonder dat de prijs voor groene certificaten niet vooraf wordt vastgesteld, maar tot stand komt via de wet van vraag en aanbod.
115. Er zijn echter niet alleen publiekrechtelijke vraagstukken inzake hernieuwbare energie, bovendien zijn er privaatrechtelijke kwesties die onze aandacht verdienen en meer bepaald in het kader van de groenestroomcertificaten. Sommige auteurs wijzen erop dat de boekhoudkundige aspecten, de gevolgen van het faillissement
van
de
titularis,
pand,
beslag
en
financieel
toezicht
inzake
groenestroomcertificaten nog niet juridisch zijn uitgeklaard in de wetgeving. Tot op vandaag moet hiervoor geïmproviseerd te worden.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
55
Quo vadis? Per aspera ad astra…
116. Meten is weten. Wij stellen echter vast dat men er vandaag niet in slaagt betrouwbare cijfers te geven over het aandeel of de hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen in de energiemix van de energieleveranciers. Desalniettemin besluiten wij dat de elektriciteitsproductie op basis van hernieuwbare energie jaarlijks, met rustige vastheid, aan belang wint. Dit is een goed teken voor de economische- en milieudrijfveren van de energie agenda van de 21ste eeuw van de Europese Unie en haar lidstaten. Wij vragen echter ook stil te staan bij de sociale implicaties hiervan. Uit recente vaststellingen blijkt immers dat het huidige beleid inzake CO-2 zuinige elektriciteitsproductie voor een duurdere elektriciteitsfactuur zal zorgen.
De uitdaging van de Europese Unie en haar lidstaten bestaat erin om de levenskwaliteit van haar circa 460 miljoen inwoners te garanderen in de geglobaliseerde wereld van vandaag. Dit vraagt een uitgedacht beleid op verschillende vlakken zoals economie en milieu, waarbij het energie vraagstuk en de CO-2 zuinige elektriciteitsproductie een grote rol spelen. Hierbij mag het sociale aspect echter nooit uit het oog verloren worden. Change? Dat moet!
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
56
BIBLIOGRAFIE
DE JONG J., “Chapter 7 : the 2007 energy package: the start of a new era ?”, in M. ROGGENKAMP en U. HAMMER (eds.), European Energy Law Report V, AntwerpenOxford-Portland, Intersentia, 2008, X p.
DEKETELAERE K. en VAN HEUSDEN B., “Milieu, Energie, Beleid en Recht” in K. DE KETELAERE (ed.), Handboek Milieu- en Energierecht (K. DE KETELAERE, ed.), Brugge, Die Keure, 2006, X p.
DEWAELE F., “De ondersteuning van hernieuwbare energie in het Vlaamse Gewest: het groenestroomcertificatensysteem”, T.M.R. 2006, Kluwer, 506-528.
FOD ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND en ENERGIE, De energiemarkt in 2007, http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/energie/energiemarkt_2007.jsp (consultatie 16 mei 2010).
FOD FINANCIEN, Belastingvermindering voor energiebesparende maatregelen – Groene lening,
http://minfin.fgov.be/portail2/nl/downloads/themes/dwelling/energysaving-2009.pdf
(consultatie 16 mei 2010). GELDHOF W. en HOMMEZ D., “Handel in schone en vuile lucht: groenestroomcertificaten en verhandelbare emissierechten vanuit kikvorsperspectief”, T.B.H. 2004, 823-838
HENNINGSEN J., “Chapter 10: Creating a sustainable energy sector in Europe: how ambitious is the new EU energy and climate policy?”, in M. ROGGENKAMP en U. HAMMER (eds.), European Energy Law Report V, Antwerpen-Oxford-Portland, Intersentia, 2008, X p.
TAS M. en DE CLERCQ W., “Het fiscaal statuut van groenestroomcertificaten binnen een wijzigend energielandschap”, A.F.T. 11 november 2008, 23-49.
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
57
SCHURMANS M. en VANDENBERGHE W., “Voornaamste ontwikkelingen in het gewestelijk energiebeleid”, in K. DEKETELAERE en B. DELVAUX (eds.), Jaarboek Energierecht 2008, Antwerpen, Intersentia, X p.
SOENS J., Impact of Wind Energy in a Future Power Grid, onuitg. Doctoraatsthesis Toegepaste Wetenschappen K.U. Leuven, 2005, 257 p.
VAN CASTER G., “Inleiding tot en capita selecta uit nationale steunmaatregelen en het EGVerdrag”, in K. DEKETELAERE (ed.) Milieu- en Energiesubsidies, Brugge, Die Keure, 1998, X p.
VANDENBERGHE W., “Europees energierecht” in K. DE KETELAERE (ed.), Handboek Milieu- en Energierecht (K. DE KETELAERE, ed.), Brugge, Die Keure, 2006, X p.
VANDENDRIESSCHE F., Energierecht, Syllabus Master na Master Milieurecht – Master Rechten Universiteit Gent, 2008-09, 213 p.
VERMEIR T., “Hernieuwbare energie”, in K. DE KETELAERE (ed.), Handboek Milieu- en Energierecht (K. DE KETELAERE, ed.), Brugge, Die Keure, 2006, X p.
VERMEIR T., “Groene energie: u vraagt, wij draaien, de burgers betalen”, in K. DEKETELAERE (ed.), Jaarboek energierecht 2005-2006, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2007, X p.
VREG, Rapport van de V.R.E.G. met betrekking tot de oorsprong van de in 2009 geleverde elektriciteit in Vlaanderen, www.vreg.be/vreg/documenten/rapporten/RAPP-2010-2.pdf (consultatie 16 mei 2010).
STIMULANSEN VOOR EEN CO2 ZUINIGE ELEKTRICITEITSPRODUCTIE TEGEN HET ZONLICHT TIJD VOOR RATIONALISATIE?
58