Mariëtta Nollen
Ik, Beatrix VOORPUBLICAT IE Bevat hoofdstuk 5
2011 Prometheus Amsterdam
verschijnt april 2011 uitvoering paperback prijs ca. € 17,95 omvang ca. 300 blz. © 2011 Mariëtta Nollen Omslagontwerp Ceddo Foto omslag Maarten van Dijk Foto auteur Bob Bronshoff www.uitgeverijprometheus.nl isbn 978 90 446 1641 5
Ze duwde met haar handen haar haren terug en daarmee ook de huid over haar gezicht. Een clownesk uiteengetrokken tronie staarde haar via de spiegel aan. Maar zodra ze haar handen liet zakken, zakten ook de wangen en de wallen en de plooien rondom haar mond. Dit was wat de tijd met je deed. En het verdriet. Alleen haar tanden waren het aanzien nog waard. Die waren onverslagen. De rest allang verloren. Ze stond in haar onderjurk en draaide zich om naar een van de hofdames. ‘Kunt u mijn hond misschien gaan zoeken en hierheen brengen?’ zei ze. De vrouw aarzelde en keek vragend naar de grootmeesteres. Die knikte, alsof zij de uiteindelijke beslissing nam. Geërgerd hierdoor boog Beatrix haar hoofd weg van de kapster, die met 5
een borstel in de aanslag stond. ‘Ik doe het zelf wel vandaag,’ zei ze kortaf. Ze had genoeg van het gefrunnik. Genoeg van iedereen. De hele flikkerse bende. ‘Als jij vindt dat iets niet deugt, deugt helemaal niets en niemand meer,’ had Claus wel eens gezegd. Hij had gelijk. Haar onvrede kon beginnen met een rimpeling en aanzwellen tot een orkaan. Maar het waren vooral hij en de jongens die het dan moesten ontgelden. In gezelschap zou zij zich altijd beheersen. Dat had ze al jong geleerd. Toen ze zag wat hoogoplopende emoties konden aanrichten. Gescheiden paleizen en de wereldpers voor de deur. Dat soort gruwelen zouden haar nooit overkomen. Zodra zij in Huis ten Bosch haar privévertrekken verliet en de trap afdaalde naar beneden, brachten haar orkanen hooguit een rimpeling teweeg. Zo zat ze weer in gedachten verzonken. ‘Majesteit, denkt u om de tijd?’ zei de grootmeesteres en wees daarbij naar haar polshorloge. Beatrix stond op en strekte werktuiglijk haar armen voor zich uit toen de kleedster met de jurk op haar af stapte. De zware zijden stof gleed als een tweede huid om haar heen. Het was een 6
eenvoudige zwarte jurk, zonder strikken en tierlantijnen. Daaroverheen zou een zwarte mantel komen. Ook de donkergrijze hoed hing al klaar op zijn standaard. Het was een hoed waarvan ze wist dat hij haar stond. Ze had een vaste hoedenmaker en een vaste stijl. Anders dan haar schoondochters, die nog zoekende waren en de plank finaal mis konden slaan. De grootmeesteres liep, met haar draaiboek tegen zich aan geklemd, om haar heen en knikte goedkeurend. ‘Dat ziet er prima uit,’ zei ze. Niet: u ziet er prima uit, maar dat. Een bevestiging dat ze niet langer mens was, maar een symbool in functie. Haar tijd gevangen in de draaiboeken van dignitarissen. ‘Heeft mijn zoon nog steeds niet gebeld?’ vroeg ze. Dat had hij niet. Margriet had met hem gepraat. Ze wist het niet zeker, maar zeker genoeg. Hij had haar nu al dagen niet gebeld. Alle anderen wel. Natuurlijk. Het was de eerste keer sinds de aanslag dat ze zich weer in het openbaar zou vertonen, dus ze wilden weten of ze dat niet beangstigend vond. Jazeker. En of ze wel moest gaan. Natuurlijk moest ze gaan. Friso en Constantijn. Mabel, Laurentien en de rest van de fami7
lie. Allemaal bezorgd en betrokken. Allemaal, behalve Alexander. Ze had willen vragen of hij en Máxima na afloop van de Nationale Dodenherdenking met haar wilden souperen. Maar dan moesten ze wel eerst bellen. Haar grootmeesteres hield haar mobiele telefoon omhoog. ‘Zal ik het eens proberen?’ Beatrix schudde haar hoofd. Ze ging echt niet zelf bellen. Hij was kwaad. Dat wist ze zeker. Omdat ze de abdicatie had uitgesteld zonder dat met hem te overleggen. Hij zou niet opnemen. Zo koppig was hij wel. Een familiekwaal, zou Claus zeggen. Alexander was erfelijk belast door zowel haar vader als haar moeder. Mensen die vonden dat ze altijd gelijk hadden en, toen ze het oneens waren, lijnrecht tegenover elkaar kwamen te staan. En vlak jezelf niet uit, hoorde ze Claus er nog aan toe voegen. Friso en Constantijn hadden de rust van hun vader, maar Alexander leek inderdaad het meeste op haar. Helaas. Wanneer had ze Alexander voor het laatst gezien? Toen ze samen de slachtoffers in de ziekenhuizen hadden bezocht. Ze herinnerde zich een vluchtig gesprekje in de lift. Máxima 8
die neuriënd haar nagels had bekeken – afzijdig tot een publiek haar zou vangen. Maar ze hadden niets meer over de kwestie gezegd, want alle aandacht ging uit naar de gewonden en hun families. Het was de dag dat ook het zesde slachtoffer – een 55-jarige medewerker van de Koninklijke Marechaussee – was gestorven. Had Margriet hem toen al gewaarschuwd dat zij twijfelde aan het moment van troonsafstand? Ze zou haar kunnen bellen en het kunnen vragen. Ook niet. ‘Hij komt toch wel hierheen?’ vroeg ze aan de grootmeesteres. ‘Zo is het wel afgesproken,’ zei die. ‘We moeten alles nog doornemen,’ zei Beatrix. ‘Hij heeft ook een draaiboek,’ zei de grootmeesteres om haar gerust te stellen. Ze voelde de nervositeit en vermoedde dat het publieke optreden de oorzaak daarvan moest zijn. Maar dat was het niet. Beatrix wilde het uitleggen. Vertellen waarom ze nu niet kon aftreden. Welke overwegingen ten grondslag lagen aan haar impulsieve besluit. De chaos. Chaos is een gevolg, niet het probleem. Dat 9
zei Claus altijd. Die vond het juist interessant als de zaken ontspoorden. Als onvoorziene omstandigheden de draaiboeken overnamen. Als nichtjes met charlatans trouwden en toekomstige schoondochters banden met de maffia zouden hebben. Dan zag je een glimlach op zijn gezicht verschijnen. ‘Niets menselijks is ons vreemd,’ zei hij dan. En als Beatrix zich verzette, legde hij uit dat ze bestonden bij de gratie van het onvoorspelbare en onverwachte. ‘Mensen houden niet van je omdat je alle dossiers zo goed kent of honderdzestig Koninklijke Besluiten per week ondertekent. Dat zijn zaken die je ook aan een gekozen staatshoofd kan overlaten. De liefde begint pas als je je laat kussen door een passant op Koninginnedag of op Freddy Heinekens boot een been breekt.’ Alexander begreep dat. Ook hij was niet bang voor de chaos en wilde kunnen improviseren. Juichen met de massa. Een volkszanger verheffen tot beste vriend. Net zo ‘gewoon’ zijn als haar moeder. Haar moeder. Goedlachs en goedgelovig. Haar voorbeeld was wel het laatste wat de monarchie kon gebruiken. Beatrix herinnerde zich vooral het gekonkel in de gangen. Het verdraaien van de waarheid. Het lekken naar de 10
pers. Het te dichtbij laten komen van de verkeerde mensen. Het was de koppige naïviteit van haar moeder geweest die de troon in gevaar had gebracht. Claus zou nu tegen haar gezegd hebben dat ze moest loslaten. Dat ze de scepter moest overdragen aan hun zoon. Maar Claus was dood. En, in tegenstelling tot veel van haar familieleden, geloofde zij niet in geesten. Hij had de chaos rondom de aanslag niet meegemaakt. De doden en gewonden niet gezien. En ook al het andere niet. De nasleep van de schandalen. Dat Balkenende nog steeds premier was en de roep om een republiek steeds luider klonk. Dat de politieke tegenstellingen zich verhardden. Kortom: dat de monarchie wankelde en de chaos te groot was om te improviseren. Dat wilde ze allemaal uitleggen aan haar zoon. Maar tegelijkertijd wist ze dat hij haar niet zou begrijpen. Niet wilde begrijpen. Koppig en naïef als hij was. Beatrix zuchtte. Als ze zich maar wat minder alleen zou voelen. Wat minder verloren. Ze voelde het hofpersoneel naar haar kijken. Een beetje bezorgd en een beetje nieuwsgierig. De routine dan maar. Beatrix ging in haar stoel zitten. Haar kapsel 11
moest nog met haarlak worden gefixeerd en de visagist moest haar nog opmaken. Niet dat er enige haast bij was, want alles verliep precies volgens planning. In haar leven had alles zijn vaste plaats. Dat gaf rust en duidelijkheid. Tot die kleine zwarte auto de boel kwam verstoren. Ze schrok op van een klop op de deur. Alexander? Ze wilde opspringen. Maar in plaats van haar zoon stormde Balthus de kamer binnen. Balthus was haar favoriete hond. Hij was een wat rafelige zwarte zwerver die zij en Claus als schurftige pup hadden gevonden in de buurt van Tavernelle. De hond was een geliefd mikpunt van spot omdat hij zo lelijk was. Dat was al zo toen Claus nog leefde. Friso zei altijd dat Balthus een kruising was tussen een poedel en een hagedis. Een mengeling van bulldozer en stofzuiger, vond zijn vrouw. Beatrix nam het altijd lacherig voor hem op. Hij is leuk van lelijkheid, zei ze dan altijd. Naast Balthus had ze ook nog twee rasechte borderterriërs, Mac en Chip, maar die waren altijd buiten of zaten opgesloten in hun kennel. Balthus was haar huishond. Degene die haar na officiële bezoekjes in het land opgerold lag op te wachten in haar auto. Degene waar ze – stil, niet tegen de anderen zeggen – het meeste van hield. 12
‘Dag jongen. Dag Baltje,’ zei ze. De hond sprong eerst tegen haar op en toen, daartoe aangemoedigd door een tikje van haar vingers, boven op haar schoot. Zijn nagels krasten over de zware stof van haar jurk. In haar ooghoeken zag ze de verschrikte gezichten van haar hofhouding. Ze trok zich niets van hen aan en duwde haar neus in de krullige vacht die volgens Alexander de structuur van schaamhaar had. Balthus vleide zich tegen haar aan en geeuwde omstandig. Ze keek naar hem en zichzelf in de spiegel. Plotseling welden tranen op in haar ogen en vertroebelden een paar seconden lang haar beeld. Ze duwde de hond van haar benen en klopte de haren van haar jurk. Het gaf geen pas zich te verliezen in emotie. Niet nu. ‘Wilt u nog iets eten voordat we gaan?’ vroeg de hofdame die haar hond had gehaald. Ze schudde haar hoofd en kneep de tranen weg. Ze zouden tegen negen uur terug zijn op Huis ten Bosch. Dan zou ze souperen. Misschien wel met Alexander en Máxima. ‘Een kopje bouillon wellicht?’ drong de hofdame aan. ‘Het is al goed,’ zei de grootmeesteres en schoof de hofdame met een armgebaar terzij13
de. De grootmeesteres had een enigszins beduimelde agenda in haar handen, vol gele postits met notities. ‘Zullen we eerst nog een keer de hele ceremonie doorlopen?’ vroeg ze. ‘Straks misschien,’ zei Beatrix met een zucht. De grootmeesteres – Martine van Loon-Labouchère – was zo mogelijk nog preciezer dan zijzelf. Beatrix had daar grote waardering voor, maar was vandaag niet in de stemming zich aan haar strenge regime te onderwerpen. Mevrouw van Loon leek dat te begrijpen. Ze legde het stapeltje papieren terug op tafel en raakte met haar hand even haar schouder aan. Een vriendelijk gebaar. Alsof ze wilde laten weten dat ze Beatrix steunde. Ze zou zoiets nooit hardop zeggen – niemand om haar heen zei zoiets hardop. Emoties werden niet benoemd. De afstandelijkheid van haar entourage had Beatrix zelf gecreëerd. Ze hield haar gevoelens voor zichzelf en verwachtte dat anderen haar voorbeeld volgden. Maar nu – te midden van de mensen die ze kende, maar die ook vreemden voor haar waren – voelde de eenzaamheid eenzamer dan anders. Beatrix keek opnieuw naar zichzelf. Dit was wie zij nu was. Een doodgewone vrouw op leeftijd op een doodgewone doordeweekse dag. 14
Met een verkreukeld en getekend gelaat. Uitgeblust. Moegestreden. Een weduwe. En een vage herinnering van wie zij ooit was. Jong en mooi. Perzikglad en stralend. Onbekommerd gelukkig. Onwetend dat de jaren op Drakensteyn – met Claus en de jongens nog jong – achteraf de mooiste tijd van haar leven waren. Ze sloot haar ogen. Drakensteyn. Het ochtendgloren. Het bleke zonlicht over de parels van dauw. Hoe ze rende. In haar nachthemd nog, op blote voeten – vliegend over de smalle loopbrug en het natte gras – tot daar waar zijn auto stond. Opgewonden. Verrast dat hij er was. Hoe hij het portier openzwaaide en haar in zijn auto trok, bij zich op schoot nam. Zijn armen zo strak om haar heen. Haar handen in zijn haren. Het gefluister in haar oor. Wie ben jij? Welk recht heb jij mijn slaap te verstoren? Mijn gedachten te beheersen? Mij de adem te benemen? Mij midden in de nacht over de snelweg te laten razen? Ze lachten. Kusten. Huilden ook. Omdat alles zo wonderlijk mooi en duidelijk was. Achter haar werd een deur geopend en weer gesloten. Holle voetstappen op het parket. Gedempte stemmen en geritsel. Ze voelde het gekriebel in haar haren. De vingers van de visa15
gist op haar huid. Die zorgden ervoor dat de vrouw die haar zojuist in de spiegel had aangekeken verdween achter een laag van crèmes en poeders. En als ze zich daarna in haar mantel hees en haar hoed opzette, zou zij weer Koningin zijn. Dan kende zij het kunstje weer. De Dam leek uitgestorven. Zo was het niet altijd als ze arriveerde. Maar nu was een groot deel van het plein afgezet met manshoge hekken, die ook weer bedekt waren met zeil. Als flexibele muren die de wereld voor haar verborgen hielden. Allemaal onderdeel van de strengere beveiligingsmaatregelen die onmiddellijk effectief waren geworden. Haar auto stond stil achter die van Alexander en Máxima. Het protocol regelde dat zij als laatste binnenkwam en als eerste weer weg mocht. In de praktijk betekende dat dat ze soms lang moest wachten. Alexander was niet meer langs Huis ten Bosch gekomen. Hij had wel naar Van Loon gebeld – dus niet naar haar – om te zeggen dat hij het niet haalde. Onderweg hadden ze op elkaar gewacht en waren ze in één colonne naar Amsterdam gereden. Zij alleen in haar auto en Alexander en Máxima samen in die van hen. 16
Alexander was in vol militair ornaat. Máxima, net als zij, in het zwart. Hij hielp haar bij het uitstappen. Galant, zoals Claus hem dat had geleerd. Burgemeester Cohen stak ook een handje toe. Alexander, Cohen, het hofpersoneel en alle beveiligers – iedereen keek naar Máxima. Ook Beatrix strekte haar hals. Wat had ze daar op haar hoofd? Een soort zwarte knoedel met veertjes. Dat was toch geen hoed? Ze legde haar hand op het lijf van Balthus. Die ging als gealarmeerd rechtop zitten. Hij keek naar buiten alsof ook hij wilde zien wat Máxima nu weer had bedacht. Toen keek hij haar aan. Beatrix haalde haar schouders op, alsof ze wilde zeggen dat zij ook niets aan dat hoofddeksel kon veranderen. ‘Jij blijft zo hier,’ sprak ze hem moederlijk toe. Ze klopte hem op zijn rug. ‘Het baasje moet zo weer even voor koningin spelen.’ Aan de beweging van zijn hoofd wist ze dat haar chauffeur haar heel even gadesloeg via zijn binnenspiegel. Ze keek snel van hem weg – naar buiten. Laat hem maar denken, dacht ze. Ze praatte tegen haar hond. So what? Dat deed ze al sinds Claus dood was. Deden dat niet alle mensen die het alleen-zijn niet konden verdragen? Weduwen, zoals zij? Die hun leven lang te17
gen hun echtgenoot hadden aangekeuveld en zich nu in arren moede maar op hun dier richtten, omdat er niemand anders was die nog luisterde? Wat moest ze anders? Zelfs als ze op het drukste plein van Nederland stond, was het stil en godverlaten om haar heen. Als ze zou kunnen zou ze uitstappen en schreeuwen, maar het was nog maar de vraag of iemand haar dan zou zien of horen. Zodra Máxima en Alexander door de zijdeur van de Nieuwe Kerk uit het zicht verdwenen waren, richtte Job Cohen zijn blik op haar auto. Haar chauffeur gaf gas en reed naar de plek waarvandaan de auto van Alexander nu vertrok. De adjudant, die tijdens de reis naast de chauffeur had gezeten, sprong uit de auto om haar portier te openen. Cohen gaf hem een hand. Wat is hij toch een aardige man, dacht Beatrix. Zo iemand als hij mocht wat haar betreft vandaag nog minister-president worden. Na acht jaar Balkenende snakte ze naar verandering – verademing. Het was misschien wel een van de redenen waarom ze serieus met de gedachte aan aftreden had gespeeld. De geslepenheid enerzijds en het totale gebrek aan eloquentie anderzijds. Balkenende was een hork zonder gevoel voor humor. Een apparatsjik die haar 18
geen enkele ruimte liet. Niet omdat hij dat niet wilde, maar omdat hij het spel niet begreep. Job Cohen zou dat wel begrijpen. Hij zou haar maandagmiddagen een stuk verlevendigen. Had hij niet lang genoeg in Amsterdam gezeten? Ze zou eens opwerpen dat hij zich kandidaat moest stellen. Dat het land hem nodig had. ‘Meneer Cohen, wat een genoegen,’ zei Beatrix. ‘Majesteit! Dat genoegen is geheel wederzijds,’ zei Job Cohen. Ze wierp nog een laatste blik op Balthus. Die bleef achter in de auto met de chauffeur. Wachtend, zijn oren gespitst op de geluiden van buiten. Soms een beetje zachtjes voor zich uit jankend, maar verder stokstijf gespannen en zwijgend, turend in de richting waarin hij haar zag verdwijnen. Ze legde haar hand op Cohens arm en liet zich door hem naar binnen begeleiden. De genodigden hadden zich in de kerk verzameld voor een eredienst. Daar zou zij als laatste naar binnen gaan. Maar eerst werd ze samen met een aantal speciale genodigden opgevangen in de Eggertzaal. Cohen en Harry Borghouts, haar commissa19
ris van Noord-Holland, ontfermden zich over haar. Zij wilden weten hoe het met de slachtoffers van Apeldoorn ging. En hoe ze nu aankeek tegen alweer een publiek optreden. Ze probeerden haar ook gerust te stellen door te zeggen dat de beveiliging die dag optimaal geregeld was. Er waren tal van zichtbare en onzichtbare maatregelen genomen. Zo waren alle toegangswegen naar de Dam afgezet met politiebusjes. En de corridor – het pad van de kerk naar het Nationaal Monument – was breder dan voorgaande jaren. Ook had de politie toestemming mensen te fouilleren als zij daar aanleiding voor zagen, of ze konden omstanders zonder opgaaf van reden bevelen het gebied rond de Dam te verlaten. Burgemeester Cohen had ook een verbod ingesteld op het betreden van balkons en daken die direct uitzicht hadden op het monument. Maar ze liep toch gevaar. Dat besefte ze ook. ‘Tegen werkelijke woede kun je je niet beveiligen,’ zei Beatrix tegen Cohen en Borghouts. De mannen schuifelden ongemakkelijk. ‘Maar ik ben niet bang,’ zei ze, waardoor de mannen weer gerustgesteld konden herademen. Alexander stond aan de andere kant van de zaal. Hij was in gesprek met premier Balkenen20
de en Ron Koorevaar van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Hij leek zo ver mogelijk van haar vandaan te staan. Máxima stond naast hem. Ze stond met haar rug naar haar toe. ‘Wilt u mij even excuseren? Ik moet nog iets bespreken met mijn zoon.’ Borghouts en Cohen deden onmiddellijk een stap naar achteren om haar te laten passeren. Ze liep in een rechte lijn en keek daarbij onafgebroken naar Alexander. Die praatte door, maar merkte haar wel op. Hij draaide een beetje van haar weg – een teken dat hij niet gestoord wenste te worden. Maar ze was vastberaden. Onderweg doken gezichten op van mensen die iets van haar wilden, maar ze negeerde hen allemaal en stak haar hand uit naar de schouder van haar zoon. ‘Alexander. Heb je even?’ zei ze. Het klonk smekend. ‘Majesteit,’ zei Koorevaar en boog toen ter begroeting zijn hoofd. De halfslachtigheid waarmee Balkenende die beweging nadeed, irriteerde haar onmiddellijk. Alles aan Balkenende kon haar irriteren. Ze knikte beide mannen kort toe maar bleef daarbij – heel onbeleefd – haar zoon aankijken. ‘Ik wil je na de ceremonie nog even spreken. 21
Hebben jullie tijd voor een souper? Er is al op jullie gerekend.’ ‘Is dat een vraag of een bevel?’ vroeg Alexander. Ze kromp wat ineen en wierp een snelle blik op Balkenende. Die had niets gehoord omdat zijn assistent hem net iets influisterde. Waarom was Alexander zo onbuigzaam? Zo boos? En waarom liet hij dat merken waar andere mensen bij waren? Weer een bewijs hoe emotioneel en dus hoe kwetsbaar hij was. ‘Het lijkt me vooral belangrijk elkaar nog even te zien voor de herdenking in Apeldoorn,’ zei ze. ‘We wilden in Amsterdam blijven vanavond,’ zei Alexander. Daagde hij haar nu uit en wierp Máxima hem nu een waarschuwende blik toe? ‘Een borrel drinken met Maurits en Marilène.’ Alexander keek daarbij naar Máxima alsof hij het ook nog aan zijn vrouw moest uitleggen. Ze probeerde niet met haar ogen te rollen. Hem niet vast te pakken bij zijn arm en dan te knijpen. Te knijpen tot er iets los zou springen en hij haar echt zou aankijken. Ze bleef staan, haar handen bewegingloos langs haar lichaam. In haar hoofd kon ze wild om zich heen meppen, maar dat was in haar hoofd. 22
‘We gaan naar je moeder,’ zei Máxima met een gebiedende stem en legde haar hand op haar onderarm. Beatrix voelde de warmte van die hand door haar zwarte mouw trekken. In een opwelling trok ze haar arm bijna terug. Maar ook opwellingen bleven in haar hoofd.