14.01
GEVAAR
14.02
WERK IN UITVOERING Bij werkzaamheden boven 2,5 m moeten altijd maatregelen worden getroffen om valgevaar te voorkomen (bv. door het gebruik van een steiger, borstwering, bordes, werkvloer, hekwerk etc.).
Vallen.
Kortdurende lichte werkzaamheden (korter dan 4 uur) op een ladder mogen worden uitgevoerd tot een verticale hoogte van 10 meter. De ladder moet op een veilige manier staan opgesteld en zijn vastgezet. Werken op een ladder is toegestaan voor werkzaamheden waarbij u zich te allen tijde met 1 hand kan vasthouden 14.03
KEURING
Alle hulpmiddelen die worden gebruikt bij het werken op hoogten moeten jaarlijks worden gekeurd. Het gebruik van ongekeurd materieel is niet toegestaan, meldt dit bij de leidinggevende.
14.04
VALBEVEILIGING
Indien het gebruik van een steiger, bordes, werkvloer, hekwerk etc. niet mogelijk is, en er dus valgevaar blijft bestaan, dan dient u gebruik te maken van een valbeveiliging. Valbeschermings- en vangsystemen moeten zorgvuldig worden onderhouden, deugdelijk worden gereinigd na gebruik en geconditioneerd worden opgeslagen. Chemicaliën en lasspatten kunnen lijnen en gordels ernstig aantasten en beschadigen. Als de gordel de val van de gebruiker heeft opgevangen, moet het gehele vangsysteem inclusief de gordel worden ingeleverd bij uw leidinggevende (en mag dus niet meer worden gebruikt). Lijnen en toebehoren mogen nimmer voor andere doeleinden worden gebruikt. Lijnen mogen niet over scherpe kanten of langs scherpe hoeken worden geleid. Lijnen mogen niet door uzelf worden verlengd of verkort.
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN PROVINCIE GRONINGEN - JANUARI 2001
14 - 1
14.05
INSTRUCTIE
Gebruikers van valbeveiliging moeten vooraf instructie hebben ontvangen omtrent het veilig toepassen en bevestigen.
14.06
VANGNETTEN
Vangnetten mogen alleen door bevoegde personen worden geplaatst.
14.07
KLIMMIDDELEN
Klimmiddelen moeten in goede staat verkeren, jaarlijks worden gekeurd en gebruikt worden overeenkomstig het doel van het middel. Middelen dienen voor en na gebruik visueel gecontroleerd te worden. Klimmiddelen dienen zodanig opgesteld te worden, dat omvallen of wegglijden niet mogelijk is. Ze moeten zo min mogelijk obstakels vormen op paden en wegen en moeten duidelijk waarneembaar zijn of gemarkeerd worden. LADDERS
14.08
GEVAAR
14.09
WERK IN UITVOERING De opstelling van een ladder moet in een hoek van 65o tot 145o t.o.v. het verticale vlak. (Een eenvoudige methode om deze verhouding te bepalen is: Ga rechtop staan, voeten bij de onderkant van de ladder, armen recht naar voren. De handen moeten de ladder raken). Let erop dat de ondergrond voldoende stevig en stroef is. Zet een uitgeschoven ladder boven altijd vast (b.v. met een sjorband).
14.10
PERSOONLIJKE BESCHERMING
Bij werkzaamheden op een ladder is het dragen van schoenen met een hak verplicht.
14.11
UITSTEKEN
De ladder moet minstens 1 meter (± 3 sporten) uitsteken boven de plaats waartoe het toegang geeft.
14.12
HOOGTE
Een ladder mag worden gebruikt tot een werkhoogte van maximaal 10 meter.
14.13
ONDERHOUD
Een ladder moet in goede staat van onderhoud verkeren. Bij beschadigingen of vervormingen
Vallen, wegglijden van de ladder (zowel onderuit als zijwaarts), tijdens verplaatsen in aanraking komen met weggebruikers of bovengrondse leidingen.
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN PROVINCIE GRONINGEN - JANUARI 2001
14 - 2
dient u de ladder in te leveren bij uw leidinggevende (of de door hem aangegeven plaats). 14.14
WEGGLIJDEN/ OMVALLEN
Elke ladder moet tegen wegglijden en omvallen gezekerd zijn. Afhankelijk van het doel waarvoor de ladder wordt gebruikt en van de gesteldheid van de vloer waarop de ladder moet staan, komen de volgende middelen in aanmerking: • stroeve voetverbreders • vastbinden van de ladder (b.v. met een sjorband) • haken aan de bovenzijde van de bomen.
14.15
ELEKTRISCHE LEIDINGEN
Een staande ladder moet in het algemeen ten minste 2,5 meter verwijderd blijven van ongeïsoleerde elektrische leidingen (laagspanning).
14.16
OPSTELLING
Een ladder mag niet worden opgesteld voor een deur die naar de ladder toedraait. Zo nodig moet de omgeving worden afgezet. Dit geldt o.a. bij verkeer en voetgangers.
14.17
KLIMZIJDE
De schuif- of opsteekladder moet met het juiste ladderdeel naar de klimzijde zijn opgesteld. (Steekladder, het uitsteekbare deel aan gebruikers zijde; Trekladders roldeel aan de kant van de muur plaatsen).
14.18
BELASTING
Ladders mogen alleen door een persoon belast worden tenzij anders vermeld staat op de ladder.
14.19
KEURING
Alle ladders moeten jaarlijks gekeurd worden. Gegevens moeten schriftelijk vastgelegd worden.
14.20
SOKKELS
Let er op dat de sokkels niet zijn versleten. Het is verboden een ladder met een versleten sokkel te gebruiken. Meldt dit aan uw leidinggevende. STEIGERS
14.21
GEVAAR
14.22
WERK IN UITVOERING Het opbouwen, wijzigen en afbreken van een steiger mag alleen verricht worden door bevoegde personen.
14.23
PERSOONLIJKE BESCHERMING
Vallen, omvallen of instorten van de steiger.
Tijdens het opbouwen en afbreken van de steiger is het dragen van een veiligheidshelm verplicht.
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN PROVINCIE GRONINGEN - JANUARI 2001
14 - 3
14.24
VERPLAATSEN
Steigers mogen alleen onbelast verplaatst worden.
14.25
BLOKKEREN WIELEN
Tijdens gebruik dienen de wielen van een rolsteiger geblokkeerd te worden.
14.26
STABILISATOREN
Indien de verhouding van hoogte en breedte groter is dan 3:1 moeten stabilisatoren worden gebruikt.
14.27
MAXIMALE BELASTING
Op rolsteigers dient aangegeven te staan wat de maximale belasting van de werkvloer mag zijn. Lasten zo gelijkmatig mogelijk voer de steiger verdelen.
14.28
TOEGANKELIJKHEID
Zorg voor een goede toegankelijkheid. De rolsteiger moet van binnen de steigerconstructie worden beklommen.
14.29
WIND
Een rolsteiger moet worden verlaten, als de windkracht in de omgeving meer bedraagt dan windkracht 6 HOOGWERKERS
14.30
GEVAAR
14.31
WERK IN UITVOERING Een hoogwerker mag slechts worden gebruikt door bevoegde personen.
Vallen, beknellen, omvallen van de hoogwerker en in aanraking komen met bovengrondse leidingen.
Extra aandacht dient uit te gaan naar de borging van de ondersteuning (bv. stempels). 14.32
JONGER DAN 18 JAAR Een hoogwerker mag niet worden bediend door personen jonger dan 18 jaar.
14.33
PERSOONLIJKE BESCHERMING
Bij werkzaamheden met een hoogwerker is het dragen van een veiligheidshelm verplicht.
14.34
BELASTING
14.35
HIJSEN
Een hoogwerker mag niet zwaarder worden belast, dan met de aangegeven toelaatbare werklast. Met de hoogwerker mogen geen hijswerkzaamheden worden verricht. Met de hoogwerker mogen slechts handgereedschappen en/of benodigde materialen worden vervoerd. Deze mogen niet buiten de werkbak uitsteken.
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN PROVINCIE GRONINGEN - JANUARI 2001
14 - 4
14.36
AANWIJZINGEN
14.37
VERLATEN WERKBAK Het is verboden de werkbak te verlaten indien deze zich op hoogte bevindt.
14.38
WINDKRACHT
Hoogwerkers mogen bij wind en hoog geheven last niet worden gebruikt bij een windkracht groter dan 6.
14.39
UITZICHT
Zorg voor voldoende uitzicht vanuit de bedieningspositie, dit om botsingen te voorkomen.
14.39
AFZETTINGEN PLAATSEN
Bij kans op aanrijdingen moeten er afzettingen worden geplaatst, b.v. met hekken of kegels. Zonodig moet de rijbaan worden geblokkeerd (zie ook: A6. Wegen).
Aanwijzingen aan de bestuurder mogen slechts door één en dezelfde persoon worden gegeven.
WERKBAKKEN 14.40
GEVAAR
14.41
WERK IN UITVOERING Gebruikers van werkbakken moeten vooraf instructie hebben ontvangen omtrent het veilig gebruik ter voorkoming van gevaren.
14.42
HIJSEN
Tegelijkertijd mogen slechts handgereedschappen en/of materialen ten behoeve van de vanuit de werkbak te verrichten werkzaamheden worden geheven. Deze handgereedschappen en materialen mogen niet buiten de werkbak uitsteken.
14.43
COMMUNICATIE
Tussen de bemanning in de werkbak en de bestuurder moet steeds een goede communicatie mogelijk zijn. Voordat er met de werkzaamheden wordt begonnen, moeten er duidelijke afspraken zijn gemaakt met de bestuurder over de communicatie tijdens het verblijf in de werkbak.
14.44
AANWIJZINGEN
Aanwijzingen aan de bestuurder mogen slechts door één en dezelfde persoon in de werkbak worden gegeven.
Vallen en beknellen.
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN PROVINCIE GRONINGEN - JANUARI 2001
14 - 5