3213
Lidmaatschap 2005 Het jaar 2004 loopt stilaan ten einde. Een nieuw werkjaar staat voor de deur. Vriendelijk verzoeken we onze trouwe leden het bijgevoegde overschrijvingsformulier onverwijld in te vullen en aan hun financiële instelling te bezorgen, of hun lidmaatschapsbijdrage te vereffenen met onze penningmeester, of aan de balie van ons Museum. Ter herinnering:
Lidgeld 2005
Gewoon lid Steunend lid, bestuurslid, deelgenoot Erelid op Postrekening 000-0434500-37 van KGK-Deinze p/a Brielstraat 7 9800 DEINZE
: : :
€ 15 € 23 € 30 of meer
Wie in orde is met het lidgeld 2005, door overschrijving of door betaling aan de balie van het Museum, kan op de algemene vergadering van 25 februari 2005 zijn jaarboek meenemen. Wie om welke reden dan ook zijn jaarboek liever thuis besteld krijgt, betaalt € 4 portokosten extra. Wij verzoeken onze leden zoveel mogelijk gebruik te willen maken van het ingesloten overschrijvingsformulier. Als de lidgelden bij het begin van het jaar overgemaakt worden, betekent dat een hele hulp voor onze administratie. Wij zijn de leden daarvoor bijzonder dankbaar. Na het verschijnen van het jaarboek volgt immers de (forse) rekening van de drukker. We hebben het reeds vroeger vermeld: heel wat leden stellen er blijkbaar prijs op steunend lid te worden. Moge hun voorbeeld tot navolging strekken. Wij appreciëren de aanmoediging ten zeerste. In elk geval zijn ALLE leden van harte bedankt voor hun steun!
Schenking dr. Luc Goeminne KGK-ondervoorzitter dr. L Goeminne schonk zijn volledige bibliotheek aan het Stadsarchief, (momenteel Leiedam): een 1000 tal werken over taalkunde, dialectologie, plaatsnaamkunde, persoonsnaamkunde, plaatselijke en algemene geschiedenis. Hiertussen bevinden zich ook zeer waardevolle werken zoals de uitgaven van de oorkonden van de Graven van Vlaanderen, het Corpus Gysseling met de uitgave van alle Middelnederlandse teksten van vóór 1300, het Woordenboek der Nederlandse taal (WNT) in 30 dln., het Middelnederlands woordenboek (MNW) in 10 dln., het woordenboek Godefroy van het Frans vóór 1500 in 10 dln., het Toponymisch woordenboek van West-Vlaanderen van Karel de Flou in 15 dln., het VroegMiddelnederlands woordenboek (vóór 1300) in 4 dln., enz. Daarnaast een aantal waardevolle encyclopedieën, een grote reeks toponymia, werken over agrarische geschiedenis en ontwikkeling van de technologie. Tenslotte de volledige jaargangen van Leiegouw, Scheldeveld en Gaverstreke, en een ingebonden reeks van Ons Heem (1943-2004). Bijzonder interessant werkmateriaal voor studenten Taalkunde en Geschiedenis !
3214
KGK rouwt om Roger Boerjan Eerste ondervoorzitter en deelgenoot van de Kring
geboren te Deinze 5 september 1933 overleden te Deinze 16 november 2004
Burgemeester Roger Boerjan (1980-2000) Roger Boerjan (1933-2004) was: 6 jaar gemeenteraadslid dan 10 jaar schepen dan 20 jaar burgemeester hij was eerst 18 jaar bestuurslid van KOK en nadien nog eens 27 jaar ondervoorzitter van KOK/KGK Voor hem burgemeester Van de Wiele (1970-1980) Van de Wiele (1920-1980) was de eerste burgemeester van de fusie van 1971 (4 gemeenten) en van 1977 (nog eens 7 gemeenten). Wie de burgemeesters waren vóór de fusies kan men terugvinden in het boek van Yvan Vandenbrande ‘Deinze en de fusies’. Voor de kern Deinze leze men de bijdrage van Jan Moerman in het KOKjaarboek van 1973. Vóór Van de Wiele waren de burgemeesters: Carlos Maere (1964-1970), Jef Van Risseghem (1933-1944 en 1952-1964). In de periode 1946-1952 was het Jozef Verleye. In 1944-1946 was het een stoelendans. Roger Boerjan werd opgevolgd door Jacques De Ruyck (1-1-2001). De burgemeesters van de deelgemeenten vóór 1971 en 1977, met de schepenen en raadsleden kun je vinden bij Moerman en Vandenbrande. De stamboom Boerjan werd door VVF-Deinze samengesteld en gepubliceerd in de 1e jaargang van Leiestam. VVF gaf in 1991 aan de toenmalige burgemeester Roger Boerjan een fraai geschreven stamboomtekening. Herman MAES
3215
Herinnering aan Roger Boerjan door Herman Maes, erevoorzitter KGK Het was in 1959 dat we samen in het bestuur van KOK opgenomen werden als “verjongers” van het bestuur dat in 1928 van start ging: naast KOK-secretaris Jacques Van Cauwenberghe (°1924) die al jong in het bestuur zat, nu ook Jan Moerman (°1925), Roger Boerjan (°1933) en ikzelf (°1926). Dat was de ‘verjonging’, 45 jaar geleden. De oudere generatie was: Lucien Matthys (19021977), Lucien Lagrange (1911-2001), Carlos Maere (1907-1997), Marcel Heyerick (18971974), Jozef Goeminne (1904-1978) en Fernand Pauwels (1898-1974). We maakten nog voorzitter Jules De Coster (1883-1972) als voorzitter mee [1928-1964], en nog eventjes Albert Saverys (1886-1964) en Jules De Sutter (1885-1970), maar vooral Hugo Van den Abeele (1888-1974). Werner Malfait was er als conservator van het Museum ook vaak bij (1909-1981). Het geheel van KOK had toen Jozef Van Risseghem (1875-1964) als beschermheer. Het was de tijd van onze “Sturm und Drang” en we werden er goede vrienden. Vrienden voor het leven; nog in 2004, maar veel kalmer. Het waren vooral de “navergaderingen” die de banden sloten. Voor mezelf, de inwijkeling die in 1953 te Astene was komen wonen, was het de grote poort om Deinzenaar te worden. In de legislatuur 1964-1970 zaten Van Cauwenberghe, Moerman en Roger Boerjan in de gemeenteraad (vanaf 1-1-1965). In 1970 (1-1-1971), - eerste fusie- , veranderden de verhoudingen in de gemeenteraad. Maar onze contacten en onze vriendschapsbanden bleven bestaan, ondanks het feit dat we in andere politieke groepen zaten. In 1964 werd Luc Matthys KOK-voorzitter. Hij overleed in 1977 en ik volgde hem op. Roger Boerjan werd toen ondervoorzitter (en was intussen ook schepen geworden). Ondervoorzitter bleef hij ook toen ik twintig jaar later (1996) terugtrad als voorzitter. Roger Boerjan bleef ondervoorzitter onder en naast mijn opvolger Willy Jonckheere (°1942)… tot 2004. Ik heb de beste herinneringen aan mijn goeie relatie met Roger Boerjan met wie ik (samen met onze echtgenote) samen op reis ging naar Rheinbach, te gast bij zijn ambtgenoot. Hij adviseerde mij een succesreis naar het hotel St.-Barnabe in Murbach (96 inw.) in de Elzas: een schitterende uitbating en omgeving. De Elzas was Rogers reisdoel bij uitstek. We bleven goede vrienden ook nog na 1980 toen Roger Boerjan burgemeester werd en ik in de oppositie zat van de gemeenteraad. Voor KOK konden we steeds rekenen op schepen Boerjan en ook op burgemeester Boerjan. We liepen elkaars deur niet plat, maar de wederzijdse bezoekjes (ook toen ik in het SintVincentiusziekenhuis lag) waren aangename praatjes en een verpozing met een ‘Fillierske’ of een fles Elzasserwijn. Jarenlang. Ik verlies door het te vroeg overlijden van Roger Boerjan een goede vriend waar ik van hield en die me ook kon praten over zijn teleurstellingen in zijn burgemeesterschap dat hij graag en goed uitoefende, maar dat toch soms moeilijk was. Roger Boerjan stond midden de Deinzenaars en hield van Deinze. Hij wist ook op tijd te stoppen (2000). Maar van de verdiende rust heeft hij te weinig kunnen genieten. Hij had immers nog plannen. Daar zat helaas een zware rem op. Maar zo telt nu voor ons het “morituri te salutant”. Een lang verleden includeert een krimpende toekomst. Roger, wij volgen je wel. Maar er is geen haast bij. Herman MAES
3216 1950. De bevolking van Deinze in 1250 In onze bijdrage in het Jaarboek 2004 publiceerden we een lijst van 85 personen te Deinze in 1240, cijnsplichtigen van de Sint-Pietersabdij te Gent. Indien we deze personen als gezinshoofd beschouwen en we 5 personen per gezin aanvaarden, dan stemt met dit getal 85 overeen met een minimum inwonersaantal van ongeveer 425 te Deinze rond 1240. Dit geeft een bevolkingsdichtheid van 49/km². Indien we een gemiddelde aangroei van 0,2% per jaar tijdens de Middeleeuwen voor Deinze weerhouden, dan komen we tot de volgende geschatte populatiegrootte voor Deinze tussen 1200-1600. Overzicht berekende bevolkingsevolutie te Deinze tussen 1200 en 1600 jaartal
aantal inwoners
aantal huizen
1200 1250 1300 1350 1400 1450 1500 1550 1600
425 480 540 610 690 770 830
85 170 -
De laatste cijfers komen redelijk goed overeen met het inwonersaantal te Deinze, berekend uit de 170 haardsteden in 1469, nl. 760. 1. 2.
GOEMINNE L., Inwoners te Deinze en omgeving in de 13e eeuw, BGD LXXI, 2004, pp. 7-14. Voor Kruishoutem berekenden we aldus 900 inwoners in 1240, voor Waregem 760 inwoners. De bevolkingsdichtheid bedroeg er respectievelijk 34 en 28 per km² in 1240.
Luc GOEMINNE Paul Huys, andermaal gelauwerd. KGK wenst hem van harte proficiat !!! KGK-bestuurslid en deelgenoot, dr. Paul Huys, ontving in 1998 de Provinciale prijs voor Kunstgeschiedenis en Archeologie 1998 voor zijn studies over Charles Picquè. In ons Contactblad (KGKC 2001, p. 2861) maakten we reeds melding van zijn genealogische publicatie : ”Huys is de naam. Aangename kennismaking! Vier eeuwen familiegeschiedenis 1600-2000 (Geluwe, Wervik, Menen, Landegem, Deinze)”, 2001, XVI en 328pp., 24p. ill. Niklaas Maddens (KGKC 2003, p. 2997) wijdde aan dit werk een bijzonder lovende recensie in Leiegouw, jg. 44, 2002, afl. 2 pp. 325-326. Nu kunnen we onze KGK-leden meedelen dat dr. P. Huys voor deze publicatie bekroond zal worden met de Provinciale prijs voor genealogie 2004 ! De uitreiking zal vermoedelijk plaatsgrijpen einde januari 2005. Voor Paul alvast een driewerf hoera!!!
3217
1951. Les Eclaireurs, een bewaarschool Contactblad blz. 362, artikel nr. 428 handelde over een vrije (vrijzinnige en liberale) bewaarschool “Les Eclaireurs”, die in de jaren 1890 werd opgericht. De bundel “Deinze in oude prentkaarten” door Herman Maes, deel 2 blz. 15 toont “63 leerlingen en 2 volwassenen van de “Ecole des Eclaireurs” in de tuin van EMIEL LAGRANGE (zijdefabrikant), Markt (nr. 32) te Deinze, omstreeks 1900. Ontstaansreden: Reeds in 1873 ontving de aangenomen bewaarschool Maricolen van de stad Deinze een jaarlijkse subsidie van 250 fr. Ingevolge de wet van 1 juli 18791 werd hij bij K.B. van 12 februari 1881 “akte van toelating, vergund door de bestendige deputatie van Oostvlaanderen tot inrichten eener aangenomen bijzondere school om te dienen tot gemeentelijke bewaarschool”, ingetrokken. De gemeenteraad besliste dan ook op 2 april 1881 tot de inrichting van een gemeentelijke bewaarschool. Op 29 oktober 1884 profiteerde de gemeenteraad van de wet van 20 september 18842 om de gemeentelijke bewaarschool af te schaffen, evenals trouwens de gemeentelijke meisjesschool (de gemeentelijke jongensschool werd gemengd). De argumentatie luidde als volgt: “… Aangezien er een gemeente school in onze stad blijft gevestigd; Overwegende dat één der oogwitten der ingeroepene schoolwet bestaat in het matigen der schooluitgaven welke, in ’t algemeen, als overdreven aanzien werden en tevens in het verschaffen van gemeene gelden tot nut van ’t onderwijs aan de hoofden van huisgezin der verschillige gezindheden bestaande in een zelfde gemeente; Overwegende dat, achtervolgens dit te bereiken oogwit, onze stad bewogen wordt vrije scholen aan te nemen om den wensch te voldoen der hoofden van huisgezin die hunne kinderen, bij voorkeur, in deze scholen zouden en wellicht de meerderheid onzer ingezetenen uitmaken, wensch en wil uitdrukkelijk bevestigd door de gemeentekiezing van 19 october laatst, dewelke men heeft willen doen dienen tot uitspraak over de plaatselijke schoolkwestie; Overwegende dat het stelsel der verdwenen wet over het lager onderwijs van 1879 slechts gemeente of officiëele scholen heeft laten bestaan en dus voor uitwerksel had het voordeel der gemeene gelden te verschaffen aan een deel onzer bevolking, wellicht de minderheid uitmakende, ter uitsluiting der meerderheid waarvan de hoofden van huisgezin, volgens een gevoel van gelijkheid en rechtvaardigheid, ook aanspraak mogen hebben op deze gelden tot voordeel van ’t onderwijs hunner kinderen; Dat de te geven voldoening aan deze hoofden van huisgezin maar kan verwezenlijkt worden door de aanneming van vrije scholen in dewelke zij hunnen kinderen zenden; Overwegende dat deze aanneming nieuwe uitgaven ten laste der gemeene kassen zullen daarstellen welke niet bestonden onder het beheer der wet van 1879, en diensvolgens de noodzakelijkheid doen uitschijnen in de bestaande schoolonkosten bezuinigheden te brengen welke men slechts kan bereiken door de afschaffing van schoolinrichtingen daargesteld door de wet van 1879; Overwegende dat, namelijk onze gemeente officiëele school voor meisjes, voorzien van twee onderwijzeressen, niet één betalende leerling telde tijdens de opschorsing der klassen op 1ste
3218 october laatst, en daardoor klaar bewezen wordt dat deze inrichting de gunst onzer burgerij niet heeft verworven en geen openbaar nut heeft verschaft in evenredigheid der door de openbare geldkassen gedane opofferingen; Dat verders, ook derwijze geen acht kan genomen worden op aanmaningen strekkende tot het behoud dezer school van wege personen die er hunne eigene kinderen niet zenden3 en alle vermogen hebben verloren om scholen aan te prijzen die zij, zoo handelende, hebben misacht en vernederd; Besluit: De gemeenteschool voor meisjes en de bewaarschool onzer stad worden afgeschaft; De onderwijzeressen Daems-De Pestel der meisjesschool en Alina Algoet der bewaarschool worden in beschikbaarheid gesteld …” Bij onverwacht gunstige omstandigheden4 deden de liberalen in de gemeenteraad van 11 februari 1888 nogmaals een “voorstel tot herinrichting van de lagere gemeentescholen”. Dit voorstel werd echter verworpen met 5 tegen 5 stemmen. Intussen was een nationale liberale actie op gang gekomen om een vrij onderwijsnet te vormen als reactie tegen de expansie van het vrij katholiek net na de schoolstrijd van 18791884. Ook in Deinze werd een “afdeling” opgericht, de “Cercle (of Kring) des Eclaireurs”. Men besliste om een eigen bewaarschool op te richten en er werd gezorgd voor een gebouw, meubilair en didactisch materiaal. Waarschijnlijk moest men zich hiervoor in de schuld steken; verder wordt gesproken over meer dan 2000 fr. Schuld. Het in het begin vernoemd artikel vermeldde de bestuursleden (1893 en 1894): Voorzitter: L(eon) van Heuverswyn, fabrikant en eigenaar, wonende in de Kortrijkstraat nr. 35 (bij zijn schoonbroer Victor Kluyskens); Secretaris: M(arcel) Liebaert, bretelfabrikant, wonende bij zijn vader Gustaaf (geneesheer en schepen) in de Tolpoortstraat nr. 102; hij verhuisde op 26 september 1899 naar Gent; Schatbewaarder: Jules D’huyvetter, kruidenier, wonende op de Markt nr. 42; August Tevels, koophandelaar in “mercerieën”, wonende in de Tolpoortstraat nr. 89; Edmond Minnens, koophandelaar in ijzerwerken, wonende in de Statiestraat nr. 26. Vanaf 1898 vond ik als voorzitter Edmond Minnens, die in 1900 erevoorzitter werd. Dr. Karel Ronsse (geneesheer, wonende op de Markt nr. 41) werd voorzitter en vanaf 1899 was Victor Kluyskens secretaris geworden. Nieuwe bestuursleden waren: Marcel Lagrange (zijdefabrikant, wonende op de Markt nr. 99), Arthur Leopold Lagrange, (brouwers, wonende in de Statiestraat nr. 6) Joseph Tessely (griffier aan het vredegerecht, wonende in de Gentstraat nr. 60), (Remi) Octaaf Goeminne (bretelfabrikant, wonende te Petegem Statiestraat nr. 8) en vanaf 1900 Roger Lagrange (zijdefabrikant, wonende op de Markt nr. 32 bij zijn vader Emiel). 1.
In 1878 kwam een liberale regering aan het bewind. De nieuwe minister van openbaar onderwijs (Van Humbeeck) verving de wet van 1842 door een nieuwe, centraliserende en laïciserende onderwijswet ter bevordering van de officiële stads- en gemeente-scholen. De “gevoeligste” wijzigingen waren: Elke gemeente moest tenminste één lagere school organiseren (dit was reeds in de vorige wet voorzien); de regering kon er een bewaar- of een adultenschool aan toevoegen. Het aannemen van vrije scholen werd niet meer toegestaan.
3219
2. 3.
4.
In de gemeentelijke lagere scholen konden gediplomeerden van vrije (bisschoppelijke) kweekscholen niet meer benoemd worden. Dit ontketende een schoolstrijd, die op heden nog niet volledig beëindigd is. Er was opnieuw een katholieke regering aan het bewind gekomen en een nieuwe wet bepaalde onder meer: “De gemeente mag ééne of meerdere vrije scholen aannemen; in dit geval kan de Koning ….. de gemeente van de verplichting ontlasten eene gemeenteschool te stichten of te behouden.” Bedoeld worden de rijke liberalen, die hun dochters naar pensionaten stuurden!! – zie artikel van Albert Vercruysse: “Omtrent het “Uilenspiegel – project”: Het intrinsiek verband tussen de oprichting van “Uilenspiegel, regionale Bibliotheek en Leesgezelschap” en de uitbouw van het Rijksonderwijs te Deinze (1945-1957), in het K.G.K.-Jaarboek 2004, blz. 449 en vlg. Na de gemeenteraads-verkiezingen van 16 oktober 1887 bezetten de liberalen 5 van de 11 zetels in de gemeenteraad en één der katholieke leden was ziek (hij overleed op 1 juli 1888).
Signalementen In ‘Van Mensen & Dingen. Tijdschrift voor Volkscultuur in Vlaanderen’, 2e jg. Nr. 1, 2004, p. 43 werd een klasfoto van een 5e en 6e studiejaar afgedrukt van ‘Zusters Maricolen, Deinze 1920’, (verzameling Peeters) in een artikel van Jacques VAN KEYMOLEN, ‘Voor u gekozen. Twee klasfoto’s en twee portretten geconfronteerd’. In hetzelfde nummer is er sprake van ‘Jan Corijn fs. Jan, geboren te Petegem bij Deinze’ in het artikel van W.L. Braekman, Mozaïek, pp. 66-67: Kwakzalvers en belezers te Lichtervelde en te Petegem (18e eeuw). W.J.
1952. Opheldering verzocht omtrent de Deinse “Zuipers, Fretters en Kakkers” Met excuus aan onze lezers voor de scatologische verwijzingen. Eric Claerhout, steunend KGK-lid, is al een tijdje op zoek naar gegevens over ZFK. Reeds in 1992 verscheen een klein artikeltje (van voorzitter H. Maes) in ons ‘Kontaktblad’ 1 waarin sprake was van een vooroorlogse ZFK, ook de club XIII genoemd, bestaande uit een dertiental vrienden die iedere maandag op de liggende wip gingen schieten in Ste.-Cecilia bij Laroy op de Markt te Deinze. Eén van die 13 rakkers, Albert Balcaen, dichtte in februari 1937 een clublied waarin naast het devies “wij zorgen voor keel, maag en poep” dwz. Zuipers, Fretters en Kakkers of ZFK ook de naamaanduidingen van de betrokkenen stonden. Eric Claerhout vulde aan2. onzen Dees: Désiré Scheerlinck, elektriciteit, Markt Deinze Valère: Valère Seynaeve, onderwijzer Stadsschool Gaston of Kwik: Gaston Van Quickenborne, afgekort GVQ, werd gelezen al “j’ai vecu”… Woonde in de Georges Martensstraat, Deinze Spiers: Marcel Spiers, KB-bank, Markt Deinze Fernand Bruyne Roger Menu: herenkledij, Markt Deinze Jef: Taverne Abel: Abel Claerhout, fotograaf en leraar Stedelijke Tekenschool, G. Gezellelaan 145 Deinze
3220 Jefke Schoen: Jozef Soenen, schoenhandel “De Blauwe Laars” Markt Deinze (tweede huis naast het stadhuis richting kerk) Georges Baard: Georges Pelgrim, tandarts, G. Gezellelaan Deinze onze peepece Albert Balcaen: (auteur van het stuk) stadhuisbediende, wiens echtgenote een schoenwinkel runde naast het stadhuis (nu ‘Rembrandt’)
Leonce Mestdagh boogtrekkend bij het ledenbord van ZFK, anno 1940 (studio Claerhout)
Na de oorlog werd de groep heropgestart, maar van de 13 leden waren er nog slechts twee oudgedienden: Georges Pilgrim en Abel Claerhout. Zij vormden met 13 een schuttersgroep binnen de gilde van Sint-Sebastiaan en kwamen eveneens op de liggende wip schieten in de achterruimte van Café Sint-Cecilia bij Robert Laroy. Sporadisch maakten ze ook gebruik van het plein van Sint-Sebastiaan in de Schutterijstraat om te schieten op de staande wip. Abel Claerhout maakte er in 1940 een foto van, waarop Leonce Mestdagh de boog trekt en waar de namen van de deelnemers op het bord te zien zijn. Brossé: Robert Brossé, stoffenzaak, Markt Deinze VandenBerghe: Gust Vanden Berghe, burgemeester van Olsene, afkomstig van Ardooie Pelgrim: Georges Pelgrim, tandarts, G. Gezellelaan Deinze Agneessens C (doorstreept): de afwezige Carlos Agneessens, handelsreiziger Nijs: Nijs, schaliedekker Heleu: Alfons Heleu, schoenhandelaar, G. Gezellelaan Deinze Mestdagh (de boogschutter op de foto): Leonce Mestdagh, wisselagent, Markt Deinze Van Brabant: Jules Van Brabant, Kapellestraat Astene Braemscheute: Gilbert Braemscheute, Hoofdonderwijzer Stadsschool, Georges Martenstraat Agneessens L (doorstreept): de afwezige Lucien Agneessens, notaris, Markt Deinze O.V.L. (doorstreept): Oscar Van Landeghem, handelsreiziger Molens van Deinze, Kortrijkstraat Deinze Vernau: Gustaaf Verneau, bakker, Markt Deinze Abel: Abel Claerhout, fotograaf en leraar aan de Stedelijke Tekenschool, G. Gezellelaan Deinze Opvallend is dat alle namen een verwijzing zijn naar de familienaam. Enkel de laatste is een voornaam, die van Abel Claerhout wiens geschrift duidelijk herkenbaar is, en die misschien als leraar de taak toebedeeld kreeg van ‘bordschrijver’.
3221 Wie nog aanvullende gegevens zou hebben in verband met de ZFK-ers is bijzonder welkom met zijn informatie! W.J. 1. 2.
KOK-Kontaktblad (KOKK.), jg. 12, 1992, p. 1608, nr. 1305. Ibidem, jg. 13, p. 1658, nr. 1336; Brieven van E. Claerhout aan W. Jonckheere, 25-03-2001 en 4-062004.
1953. Korte verhalen over WO II. Priester-leraar F. Brys en de ramp met de rijnaak Rhenus127 op 30 mei 1940 te Willemstad, Nederland Na de capitulatie van 28 mei 1940 werden ongeveer 300 000 Belgische krijgsgevangen in dagmarsen van 30 tot 40 km van het noorden van België naar de Nederlandse grens en vervolgens in Zeeland gedreven. Zij zouden daar van de Duitsers hun Entlassungsschein krijgen en als vrije mannen naar huis kunnen. Onze jongens waren goedgelovig en vol hoop dat zij binnen de kortste keren thuis zouden zijn. In de plaats van huiswaarts te keren werden zij met open tramwagons van de Zeeuwsch-Vlaamsche-Trammaatschappij naar Walsoorden en Terneuzen gevoerd en dan op Rijnaken over de Nederlandse binnenwaters naar Duitsland gedeporteerd. De langdurende vaart ging over de Westerschelde, het Kanaal van ZuidBeveland de Oosterschelde, zo via Willemstad naar Dortrecht om vervolgens langs de Waal naar de Rijn te varen waar de gevangenen te Wesel-D. of Emmerich-D. verzameld werden. Van daaruit ging het verder met de trein naar een Duits Durchgangslager waar zij verdeeld werden over de Stalagkampen(1). Vier Rijnaken vormden op 30 mei 1940 één konvooi. Eén van de schepen, de RHENUS 127, een kolenschip, zat volgestouwd met naar schatting 1500 Belgische krijgsgevangenen. Ze zaten dicht opeengepakt in een schip dat nog vol kolengruis zat. Ze hadden dorst en honger en waren sedert dagen ongewassen en ongeschoren. Eén tonnetje drinkwater kon nauwelijks de dorstige lippen verfrissen. Het leek wel een slavenschip. Op donderdag 30 mei omstreeks 9 uur begon de reis naar het onbekende. Eén brood per twee man was het enige wat zij aan mondvoorraad meekregen. Het werd warm en stoffig in het ruim. Enkele luiken werden opengelegd. Een deel van de soldaten verbleef op het dek. Allen verdreven de tijd met kaarten of slapen. De Duitse bewakers behandelden de soldaten naar willekeur en niet altijd even correct. In de vroege avond voeren zij het Hollands Diep binnen. Enkele oudere Duitse infanteristen bezetten het vestingstadje Willemstad. Zij patrouilleerden voortdurend op het Hollands Diep. Niettegenstaande zij op de hoogte waren dat er in de vaargeulen nog Duitse mijnen lagen lieten zij de Rijnaken doorvaren. Rond 19.20 uur was een geweldige ontploffing te horen. De Rhenus 127 was op een magnetische mijn gevaren en de boeg was opengereten. Het schip voer toen ongeveer 700 m ten noorden van het centrum van Willemstad en was 300 m uit de wal. Er ontstond paniek aan boord. Honderden gewonden en drenkelingen dreven in het water. Hun natte kleding en de loodzware soldatenschoenen waren oorzaak dat tientallen soldaten binnen enkele minuten verdronken. Anderen waren met de opengereten boot in de diepte gezogen Er waren geen touwen noch reddingsboeien aan boord. Wie kon zwemmen trachtte de oever te bereiken. Na korte tijd was het achterschip volledig in het water verdwenen. Het voorschip bleef boven water uitsteken. De Willemstadse vissers voeren met hun schepen ter hulp en deden hun best om de soldaten uit het water op te vissen of van boord te krijgen. Ook de Duitse Ortskommandant van Willemstad stuurde zijn patrouilleboten ter plaatse om hulp te bieden.
3222 Ernstig gewonden werden ondergebracht in scholen en particuliere woningen, of werden naar de ziekenhuizen van Oudenbosch of het militair ziekenhuis van Breda overgebracht. Het Rode Kruis van Breda kwam met enkele ambulances gewonden ophalen. De ramp was van dien aard dat onmiddellijk na het gebeuren alle hulp onvoldoende bleek. De telefooninstallaties waren buiten dienst en nog niet hersteld zodat de hulpdiensten niet te bereiken waren. Estafetten dienden per motor hulp te halen. Enkele Belgische priester-brancardiers die onder de krijgsgevangenen vertoefden en talrijke burgers van Willemstad verleenden bovenmenselijke inspanningen om alle gewonden de eerste zorgen toe te dienen en voorlopig in veiligheid te brengen. Een aantal niet gewonde soldaten hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om burgerkleren aan te trekken en te voet naar huis te gaan. De Duitsers hadden dat snel door en een afdeling Feldgendarmen spoorde hen op en bracht hen terug naar de schepen. Enkele tientallen konden toch ontsnappen. Tegen de middag van 31 mei zetten twee Rijnaken van het konvooi van vier hun reis naar Duitsland verder. Op zaterdag 1 juni werden de eerste drie slachtoffers in het parochiekerkje van Willemstad begraven. De celebrant, Florimont Brys, priester-brancardier, leraar aan het Sint Hendrikscollege van Deinze en twee collega’s droegen de Requiemmis op. Hij sprak aan het graf een indrukwekkend laatste vaarwel uit terwijl een Duitse eenheid zorgde voor de militaire eerbewijzen. Verscheidene Belgische priester-brancardiers hebben hun diensten aangeboden in de hospitalen van Breda. Zij werden daar zowel door de Bisschop van Breda als door de Belgische Consul hartelijk begroet. Priester- brancardier Robert Delhaye uit Zulte die bij de Broeders van Saint Louis te Oudenbosch terechtkwam heeft daar eveneens de slachtoffers plichtbewust verzorgd. Dagenlang werden de lijken uit de stroom opgevist, naar de oever gebracht en zo goed mogelijk geïdentificeerd. Zij werden voorlopig begraven op de Nederlandse Hervormde begraafplaats. Sommigen in een kist, anderen in een massagraf. Op een bepaald tijdstip was het niet meer verantwoord de lijken, die in verregaande staat van ontbinding verkeerden, door de stad te vervoeren en werd een massagraf aangelegd aan de oever van het Hollands Diep. Van dan af werden alle nog gevonden soldaten daar begraven. De twee massagraven werden nadien door het gemeentebestuur van Willemstad onderhouden. In opdracht van de Duitse overheid werd de Rijnaak gelicht en konden nog 22 zwaar verminkte lijken geborgen worden. Het schip is later hersteld en opnieuw in de vaart gekomen onder de naam “Grebbeland”. In 1950 werden de doden die op de Nederlandse Hervormde begraafplaats lagen overgebracht naar de begraafplaats aan het Hollands Diep. Daar rusten nu 167 slachtoffers. Alle slachtoffers konden echter niet geborgen worden. Het uiteindelijk aantal ligt dus hoger. Enkele vermiste militairen werden later, aan de hand van getuigenissen door medegevangenen afgelegd, door de Rechtbank van Eerste Aanleg erkend als slachtoffer van de ramp met de Rhenus. Als herinnering aan deze ramp werd aan de rand van het Hollands Diep, op de plaats waar het massagraf lag, een monument opgetrokken dat op 29 mei 1950 tijdens een grootse plechtigheid en in aanwezigheid van talrijke Nederlandse en Belgische personaliteiten en genodigden, onthuld werd. Flor Brys was één van de genodigden. Tijdens de mis die werd opgedragen ter nagedachtenis van de slachtoffers sprak hij een fel opgemerkte homilie uit. Onder de slachtoffers van deze scheepsramp bevinden zich 25 Oost-Vlamingen. Soldaat Maurice Balcaen, geboren te Petegem op 12.04.1908, landbouwer, is er één van. Uit de datum van zijn overlijden valt af te leiden dat zijn lichaam pas op 9 juni 1940 gevonden werd. Hij was de zoon van Emilius en Maria Peers, landbouwers, beiden geboren in Kruishoutem en te Petegem gehuwd op 30 december 1899. Het gezin had 4 zonen en 4 dochters en woonde
3223 sedert het begin van 1906 in de Karreweg 10 te Petegem. Zij zijn in 1910 vertrokken naar Huise. Tot op vandaag wordt er elk jaar, op tweede Pinksterdag, in het katholiek parochiekerkje van Willemstad een mis opgedragen en heeft er aan het monument een bloemenhulde plaats. Op het Hollands Diep wordt op de plaats van de ramp een krans op het water neergelegd. De Belgische autoriteiten hebben herhaalde malen blijk gegeven van hun erkentelijkheid voor de hulp die de bevolking van Willemstad tijdens de ramp heeft geboden. Aan talrijke personen die zich bij de reddingswerken voorbeeldig hebben ingezet werd een koninklijke onderscheiding uitgereikt. De Belgische oud-strijders namen steeds massaal deel aan de jaarlijkse plechtigheid die ter nagedachtenis van hun strijdmakkers te Willemstad plaatsgreep, al dient gezegd dat de overlevenden van deze ramp en het aantal oud-strijders na 60 jaar reeds sterk uitgedund is. Bron: De Ramp met de Rhenus 127 op 30 mei 1940 te Willemstad door C.A.I.L. Van Nispen, oud-gemeentesecretaris van Willemstad. Romain DE BOUVER 1. 2.
3.
Stalag= Stamlager für Manschaften= Krijgsgevangenkamp voor soldaten. Florimond Brys werd geboren te Temse op 3-4-1912 en werd priester gewijd op 19-04-1936. Op 11-091936 werd hij leraar aan het Sint-Hendrikscollege te Deinze en bleef dat tot 19-08-1941. Inmiddels was hij ook dienstdoende zondagonderpastoor in De Pinte. In 1941 werd hij benoemd tot leraar aan de Bisschoppelijke Normaalschool te Sint-Niklaas. Na twee jaar werd hij benoemd te Aalst (kapelaan in Immerzeel, leraar Rijksmiddelbare meisjesschool en Koninklijk Atheneum) om vanaf 1946 opnieuw in Sint-Niklaas leraar te worden in het Koninklijk Atheneum en een meisjesschool. Hij overleed te SintNiklaas op 21-12-1956. Het aantal bij de ramp omgekomen Belgische militairen wordt doorgaans op 200 geschat.
Het monument voor de verdronken soldaten van de Rhenus 127 aan de rand van Hollands-Diep, Willemstad, Nederland.
3224
4e Grieks-Latijnse (Grammatica) 1940 Sint-Hendrikscollege Deinze (Foto Jan De Meyer) zittend: directeur Jozef Van Hevele en leraar Florimond Brys van links naar rechts de leerlingen: André De Waele (Machelen), Daniël Biebuyck (Deinze), Omer De Wulf (Wontergem), Jan De Meyer (Deinze), Michel De Jans (Petegem) en Willy Colle (Petegem).
1954. Epidemie in Vinkt in 1857 In het jaarboek K.G.K. 1998 blz. 417 schreef Herman Maes over de honger in 1847 en de cholera-epidemie in o.a. Deinze in 1848 en volgende jaren. Ook het jaar 1866 haalde een betrekkelijk hoog sterftecijfer. In de notulen van de gemeenteraad van Deinze en deelgemeenten werden wel steunmaatregelen besproken, maar vond ik totnogtoe niets over (de bestrijding van) die epidemies zelf, uitgezonderd in Vinkt. Op 13 oktober 1857 gaf burgemeester Pappaert “verslag der heersende besmettende ziekte De Rode loop genaamd, welke sedert 10 augustus lestleden zich in de gemeente veropenbaard heeft, en langs om meerderen voortgang en verwoesting doet, namenlijk onder de behoeftigen en minstbegoede volks klas ofte borgers onder welke deze laatste wel voor de 8/10 gedeelten mogen berekend worden, en dat er dienen maatregelen genomen te worden om de ziekte zo veel mogelijk tegen te houden met buitengewone maatregelen te nemen, zo voor het reinigen der huizen en woningen der behoeftigen als met onderstanden uit te reiken in geld levensmiddelen slapinge klederen en dekkinge, … tot het verrichten al wat de geneeskundigen noodzakelijk voorschrijven”. Omdat het “Armbestuur” reeds 450,12 fr. uitgegeven had (o.a. 22,62 fr voor “bloedzuigere”) en in geldnood dreigde te komen, alhoewel de gemeente reeds “overlast was van schulden”, besloot de gemeenteraad op het budget 1858 500 fr. te voorzien, om “uitsluitelijk gebruikt te worden in het voordeel der behoeftigen en besmette zieken”. Reeds op 17 oktober 1857 kwam de gemeenteraad opnieuw bijeen om verdere maatregelen te bespreken. Volgens “het gevoelen der geneeskundige commissie (provinciale) “ was de “verschrikkelijke voorgang” dezer plaag grotendeels toe te schrijven aan de “onreinigheid der woningen der armen” en namelijk aan het houden en kweken van konijnen en geiten binnenshuis. Daar veel behoeftige famillies “geen lang in gebruik hebben”, zijn ze verplicht “voor het voeden derzelve zich aan dieften van veldvruchten over te geven”. Om deze gevaarlijke omstandigheden “tegen te houden” besloot de gemeenteraad onmiddellijk een politiereglement op te stellen: “het is aan alle inwoners verboden om geiten
3225 of konijnen te houden binnen hun huizen of woningen, in de kelders, kamers of enige andere plaatsen, welke met hun woning gemeenschap hebben”. Overtredingen zouden bestraft worden met een “gevangzitting” van 3 dagen en een geldboete van 15fr. De maatregel was uitvoerbaar binnen de 24 uur na de afkondiging en aanplakking. Uit de tabel op blz.419 van het jaarboek K.G.K. 1998 blijkt inderdaad, dat er in Vinkt in 1857 een groter aantal overlijdens genoteerd werd dan de vorige en volgende jaren , zelfs één meer dan in 1847. Meigem en de twee Leerne’s volgden dezelfde trend, zij het in mindere mate. In de andere deelgemeenten was er geen (groot) verschil. Een lichte epidemie in 1866 zal anderzijds wel de aanleiding geweest zijn voor een politiereglement in (klein) Deinze, dat op 24 augustus 1867 door de gemeenteraad werd aangenomen, om ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de bevoegde overheid. “overwegende dat het betaamt, in het belang der openbare gezondheid, veiligheid, rust, orde en zedelijkheid, enige verordeningen van politie uit te voeren tegen overtredingen welke door de bestaande wetten en reglementen niet genoegzaam zijn bepaald of voorzien”, luidde de argumentatie. Het bevatte 28 artikels en vooraan kwam natuurlijk de verplichting om de huizen zowel binnen als buiten (b.v. schilderen) en de onmiddellijke omgeving proper te houden. Zo moesten de huizen en de koeren gevloerd zijn met steen of tichels. Er mochten geen nieuwe huizen gebouwd worden zonder “verdiep” en ze moesten voorzien zijn van een “gemakhuisje”, dat zicht buiten de woning bevond. Ook straatschenderij, straatlawaai, dronkenschap en dierenmishandeling werden behandeld. Artikel 4 hield zeker (gedeeltelijk) verband met het milieu: “ … het is verboden te baden in de Leie of Vaart in de afstand van min dan 100m. van de kom der bewoonde huizen en zonder de schaamdelen gedekt te hebben”. Zeer begrijpelijk als men er rekening mee houdt dat al het afval van de bewoners en de fabrieken (bijna allemaal gevestigd op de Markt en in de Tolpoorstraat- en Kortrijkstraat) rechtstreeks en ongezuiverd in de Kaandel en de Leie terecht kwam. Toen in 1924 het eerste zwemfeest in Deinze ingericht werd door “ De oud- wapenbroeders”, gebeurde dit dan ook in de Leie achter het café van Medard Van den Abeele op de Gentsesteenweg, dus op de grens van Deinze en Astene. Dit was op 15 augustus. Men had de medewerking gevraagd van de leden van de Gentsche Zwemvereninging, die per trein naar Deinze kwamen. Ze werden van het lokaal (gelegen aan het station) met muziek naar de “zwemplaats” gebracht, te voet natuurlijk. Artikel 5 luidde als volgt: “daar het gebruik van tabac onbetwijfelbaar schadelijk is voor de gezondheid van onderjarige jongelingen, en daarenboven aanleiding kan geven tot gevaar voor de openbare veiligheid, is het verboden aan kinderen beneden de 16 jaren tabac te roken met pijp of cigaar, langs de straten of openbare plaatsen, op de “couren”, in huizen of stallen aan hun of aan hun ouders of voogden behorende”. Ik heb wel de indruk dat hier meer aan veiligheid dan aan gezondheid gedacht werd. Artikel 16 had waarschijnlijk ook wel meer met veiligheid (b.v. losgebroken dieren) te maken, dan met dierenwelzijn: “het is verboden aan alle geleider van paarden, koeibeesten, honden of alle andere dieren binnen de stad te djakken, kletsen, slaan met koord of zweep”.
3226
André HEYERICK
1955. Schreef Jules Verne over Deinze? De bekende Franse auteur Jules Verne1 schreef in 1872 een kinderverhaal dat tot zijn meest bekende werken behoort. Het gaat over “Une fantaisie du docteur Ox”2 Het is inderdaad een fantasieverhaal dat in Frankrijk nog wordt gelezen. Het verhaal speelt zich af ergens in Vlaanderen. Zoveel is duidelijk. De namen zijn gefantaseerd. Er wordt de spot gedreven met de brave Vlamingen. Het stadje draagt de naam van Quiquendone. De burgemeester is Tricasse, één van de raadsleden Niklausse. De dochter van de burgemeester is Suzel. De auteur beschrijft het als een ingedommeld stadje waar niet veel gebeurt. Maar dat verandert als docteur Ox arriveert. De goedgelovige burgers komen onder de indruk van deze docteur Ox, dat ze hem de aanleg van het gasnet toevertrouwen om iedereen van licht te voorzien. De gekke wetenschapper Ox en zijn assistent gaan aan het werk. Maar binnen de kortste keren wordt alles in Quiquendone aangetast door gas, de mensen, de dieren en de planten. Uiteindelijk maakt een reusachtige ontploffing een einde aan het fantasietje van le docteur Ox en meteen ook aan de nachtmerrie van Quiquendone. In zijn interessante boek over Vlaanderen in de Europese literatuur meent Marc Gevaert dat het hier zowel over Brugge, Ieper als over Kortrijk zou kunnen gaan, maar hij is niet zeker. Volgens hem is de echte locatie onmogelijk te achterhalen3. Maar Jules Verne zorgt zelf voor enkele aanduidingen. Het stadje is gelegen aan een bijrivier van de Schelde, die de auteur omschrijft als de (niet bestaande) Vaar. Een andere situering is 13,5 km ten noordwesten van Oudenaarde. Als we dit projecteren op een kaart, dan komen we heel dicht bij Deinze uit. Tielt is misschien ook mogelijk, maar dat ligt niet aan een bijrivier van de Leie en is al wat verderaf gelegen. Met enige goede wil zou het stadje Quiquendone dus inderdaad Deinze kunnen zijn. Done lijkt trouwens een beetje op Donsa (Deinze in het latijn). Stefaan DE GROOTE 1. 2. 3.
Om snel Nederlandstalige informatie over Jules Verne te bekomen is de website ‘www.jules-verne.nl’ interessant. Het boekje, dat 116 bladzijden telt, werd dit jaar opnieuw uitgegeven door Albin Michel, Collection Wiz als ‘Une Fantaisie du docteur Ox’. Marc Gevaert, de Vlaamse poort naar Utopia, Globe, 2004, blz. 21.
1956. Een paarden- en koeientelling in 1586 in het Land van Nevele (Bachte + Rekkelinge, Sint-Maria-Leerne, Sint-Martens-Leerne, Meigem, Vinkt en ZeverenOudburg) In het Gentse Oudburgarchief1 bevindt zich een paarden- en koeientelling uit 1586. Ze geeft een beeld van de “armoedige” levenssituatie in onze streek in de eerste jaren na de “val van Gent” (sept. 1584), toen de godsdienst- en onafhankelijkheidsstrijd hier volop aan de gang was. Betreffende een aantal dorpen uit het huidige Groot-Deinze, m.n. Bachte + Rekkelinge, SintMaria-Leerne, Sint-Martens-Leerne, Meigem, Vinkt en Zeveren-Oudburg, vonden we een
3227 “Quoyier van tbestiael int jaer 1586, bevonden ghehauden te zijne bijden persoonen sorterende onder den Transport vander Roede van Nevele”. Voor de hele Roede van Nevele bedroeg het “bestiaal” toen 42 ½ (sic) paarden2 en 233 koeien. Die lijst voor de Roede van Nevele bevat ook gegevens betreffende o.m. Baarle, Vosselare, Poesele, Nevele, Lotenhulle en Landegem, maar die laten we hier buiten beschouwing. Het gaat ons exclusief om de “Deinse” dorpen. Vooreerst een samenvattende lijst: Dorpen
Eigenaars
Paarden
Koeien
Bachte + Rekkelinge St.-Maria-Leerne St.-Mart.-Leerne Meigem Vinkt Zeveren
7 12 10 18 9 0
3 3 5 5 2 0
12 19 11 18 19 0
De “Deinse”Dorpen Land van Nevele
56
18 42 ½
79 233
Bij de detailopname zelf valt het op dat bijna twee derde van de 56 eigenaars alleen maar een (of twee) koei(en) bezitten; slechts14 eigenaars, of precies één vierde van hen, bezitten ook een (of soms twee) paarden. Maar wie een paard bezit, houdt ook (ten minste) één koe. De “rijkste” bestiaalbezitters zijn: - Marijn Adaems uit Meigem (2P + 4K) en - Jan Corbaut uit Bachte (2P + 4K) - Daniël Plaetsaert in Maria-Leerne (2P + 3K) - Gheerolf van Hulle uit Sint-Martens-Leerne (2P + 1K) - Willem van Renterghem uit Vinkt (1P + 2K) - Gillis Danins uit Sint-Maria-Leerne (1P + 2K) - Joos van Dale uit Meigem (1P + 2K) - Pieter Pyfferoen uit Sint-Martens-Leerne (1P + 2K) Nog 6 andere eigenaars blijken één paard en één koe te bezitten; daarnaast zijn er 8 die geen paard, maar twee koeien bezitten en 34 eigenaars hebben alleen maar één koe. In ZeverenOudburg (maar dat was slechts het kleinste gedeelte van Zeveren, naast het andere deel dat tot de kasselrij Kortrijk behoorde) was zelfs niemand in het bezit van paard noch koe! Deze lijst werd opgemaakt met het oog op het betalen van een belasting op het bezit van paard en/of koe. Elk dorp moest in het totaalbedrag een bepaalde “quote” van het “transport” opbrengen. Daarover wordt iets gezegd in de detaillijsten per dorp, die we hierna voor de zes “Deinse” dorpen in bijlage geven. Maar eerst nog een belangrijke eindbemerking, waarmee de bestiael-lijst van 1586 afsluit. Jan vanden Steene, als “schepenclercq vander Baenderie ende heerlicheden van Nevele”, die op maandag 17 februari 1586 de lijst ondertekent, schrijft in fine de volgende bedenking neer: “Waer dient ghenoteert dan deen derde vanden persoonen hier boven ghedenoteert zo aerme zijn alsdat zij den last up de coeyen ghesteldt nijet en zullen connen upghebrijnghen duer huerlieder aermoede, dat daerom hier gehesteldt es voor memorie.”
3228 Tot slot nog dit. Hetzelfde archiefbundel bevat - voor het Land van Nevele – ook nog een tweede bestiaallijst, gedateerd 7 febr.1587, die alleen maar het aantal paarden (en niet de koeien) inventariseert. We gaan op die tweede lijst niet uitvoerig in. Voor de totaliteit van het Land van Nevele worden in 1587 56 paarden geteld, waarvan 24 in de “Deinse dorpen”. Ziehier een samenvatting voor deze laatste: Bachte + Rekkelinge 3 paarden (van 2 eigenaars) Sint-Maria-Leerne 4 paarden (van 3 eigenaars) Sint-Mart.-Leerne 4 paarden (van 4 eigenaars)3 Meigem 7 paarden (van 6 eigenaars) Vinkt 6 paarden (van 4 eigenaars) Zeveren 0 paarden 4 *** Ten behoeve van stamboomvorsers, op zoek naar hun voorouders uit de date 16e eeuw (een periode waarvoor zelden of nooit parochie-registers beschikbaar zijn), geven we hierna de lijsten zelf, die – benevens informatie voor de economische geschiedenis – inderdaad ook interessant namenmateriaal bevatten van (een aantal) dorpsbewoners anno 1586. Bachte met die van Reckelijnghe (In de marge: 10e parochie gheldende in transporte met die van Nevele tot 2 sch. 6den. par.) De wed. Wauter van Zachmoortele 1P, 1K Andries de Clercq 2K Jan Corbaut 2P 4K Arnaudt vanden Velde 2K Lievin Mestach 1K Pieter Bauwens 1K Pieter Oste 1K Total 3P + 12K Sinte Jans ofte Marie Lederne (In de marge : 5e prochie, gheldende inden transport als de voorgaende (=Vinkt), maer en es zo zeer nijet bewoendt gheweest, te wertene ghelijcke 8 sch. par.) Willem Strobbe 2K Gillis Danins 1P 2K Lievin Claeys 1K De wed. Caerle Volckaert 1K Willem de Hondt 1K Daniel Plaetsaert 2P 3K Franchoys Sonnevyle 2K Jan de Dobbelare 1K Joos de Hane 1K Daniel van Ootegehm 2K Pieter Callant 1K Jan vanden Steene 2K Totaal 3P + 19K Sinte Martens Lederne (9e prochie onder den selven transport, welcx transport draecht 3 sch. 6 den. par.) Pieter Pyfferoen 1P 2K Gillies van Quathem f. Matthijs 1K Lievin Huutschavere 1P 1K Pieter de Hertoghe 1K Martin Mortier 1P 1K
3229 Gheerolf van Hulle Paesschier de Wannemaecker Martin Huutschavere Lievin Becaert Gheerolf Temmerman
2P
1K 1K 1K 1K 1K
Totaal 5P + 11K
Meijghem (In de marge: 6e prochie danof den transport es 7 sch. 10 den. par.) Nicolas Bauwens 1K Marijn Mestach 1K Willem Braet 1K Marijn Adaems 2P 4K Jan Tant 1K Gillis de Schutere 1K Gillis van Houcke 1K De wed. Pieter Coene 2K Joos van Dale 1P 2K Jan van Dale 1K Joos van Meeren 1K Abraham de Weert 1K Marijn de Wulf 2K De wed. Joos de Meyere 1P 2K Paesschier die ghetraudt heeft de dochter van Pieter de Pestele 1K Franchoys de Weerdt 1K Christiaen de Weerdt 1P 1K Martin Danins 1K Totaal 5P + 24K Vijnckt (In de marge: 4e prochie, te wetene naest de voorgaende meest gheldende, emmers meest bewoendt gheweest, te wetene 8 sch. par.) Willem van Renterghem 1P 2K Barthelmeeus Baudoncq 1P 1K Jan Baudoncq 1K Andries Coopman 1K De wed. Pieter vanden Moere 1K De wed. Gheerolf Pennijnc 1K De wed. Jan de Bil 1K De wed. Jooris van Olssene 1K Eloy Steyaert 1K Totaal 2P, 10K Zeveren (In de marge: 11e prochie, emmers dheelft der casselrie vanden Auderburch volghende, doocht in transporte met die van Nevele 2 sch. par.) Nopende dese heelft ofte zijde vander prochie: daer en es nijemant woonende die peerde ofte coe es haudende, dus daerom hier maer bij Memorie. Bemerkingen 1. De zes dorpen in de volgorde van belangrijkheid (inwonertal, resp. quote in transport):
3230 Vinkt 8 schellingen par. St.-Maria-Leerne 8 sch. par. Meigem 7 sch. 10 den. par. St.-Mart.-Leerne 3 sch. 6 den. par. Bachte + Rekkel. 2 sch. 6 den. par. Zeveren 2 sch. par. 2. Lijst der familienamen (alfabetisering op het hoofdwoord, d.w.z. zonder rekening te houden met de, van, van den, enz.), met hun frequentie: Adaems, Baudoncq, Bauwens (2x), Becaert, de Bil, Braet, Callant, Claeys, de Clercq, Coene, Coopman, Corbaut, van Dale (2x), Danins, (2x), de Dobbelaere, de Hane, de Hertoghe, de Hondt, van Houcke, van Hulle, Huutschavere (2x), van Meeren, Mestach (2x), de Meyere, vanden Moere, Mortier, van Olssene, van Ooteghem, Oste, Pennijnc, Plaetsaert, Pyfferoen, van Quathem, van Renterghem, de Schutere, Sonnevyle, Steyaert, Strobbe, Tant, Temmerman, vanden Velde, Volckaert, de Wannemaeckere, de Weerdt (2x), de Weert, de Wulf. 1. 2. 3. 4.
Rijksarchief Gent, Oudburg, nr. 819. Bevat analoge lijsten voor o.m. Afsnee, Drongen, Mariakerke, Deurle, Latem, Zwijnaarde, Zevergem, Evergem, Doornzele, Belsele, Sleidinge, Destelbergen enz. Dat “halve paard” is te verklaren door het feit dat één paard eigendom was, voor de helft van iemand uit het Land van Nevele (Baarle), en voor de andere helf van iemand uit Drongen (dat niet onder het Land van Nevele ressorteerde!). Voor Sint-Martens-Leerne wordt i.v.m. die 4 paarden tegelijk opgemerkt dat daarnaast ook het verlies van niet minder dan tien “ghestorven” paarden te vermelden valt. In de lijst van paardenbezitters anno 1587 wordt voor Zeveren woordelijk vermeld dat aldaar “maer twee zo drije aerme personen” wonen.
Paul HUYS nr. 406
1957. Een eigenaardige gebeurtenis “in de meersschen van Grammene” laat toe een portret van Charles PICQUE te identificeren! Na lectuur van het bijzonder interessante Contactblad-artikel nr.1947 door Willy DE SMET (Contactblad 24e jg. 3 (juli-sep.2004), pp. 3202-3204) kan men moeilijk aan de neiging ontsnappen de auteur te helpen de 5 personen te identificeren, die in de tekst van J.B. LANCIET vermeld worden: GOEMAERE, vader van de advocaat Goemaere te Deinze (en zijn zoon de advocaat zelf, te Gent), Pieter LAGAE, de vogelvanger, waarschijnlijk te Grammene, X, herbergier (en zijn vrouw), X, 1e knecht bij GOEMAERE, te Deinze en X 2e knecht bij GOEMAERE, eveneens te Deinze. Laat ons vooralsnog dat zoekwerk beperken tot vader en zoon GOEMAERE, want die twee personages werden vermeld in de “gouden rij” van de Jaarboeken van de KOK (later KGK) Deinze, I (1933)-LXXI (2004), in de Kontaktbladen (naderhand Contactbladen) I (1980)XXIV (2004) en zelfs in de “Geschiedenis van Deinze” door VANDEN ABEELE en “De Geschiedenis van Deinze” door CASSIMAN. Uiteraard zullen de Parochieregisters, de Registers van de BS, de Volkstellingen en de Verslagen van het Stadsbestuur van Deinze het beeld dat wij uit die vier bronnen kunnen afleiden nog verfijnen en nog meer doen herleven, maar wij hebben ze niet gebruikt voor dit artikel. Vooraf moet opgemerkt worden, dat in de laatste paragraaf op p.3203 van het Contactbladartikel, lijn 5, gesteld wordt, dat het een waar gebeurd verhaal betreft. Volledig
3231 akkoord, maar wanneer is het gebeurd? Het is zeker niet omdat het in september 1882 door J.B. LANCIET opgeschreven werd, dat het ook in 1882 zou gebeurd zijn! Zoals de “oudschriftkundige” kopieën van grafzerken en stukken (fragments généalogiques) optekent, zo tekent hij hier een verhaal op, dat zich waarschijnlijk omstreeks 1860 heeft afgespeeld, en het wordt hem verteld in 1882 door een persoon, die het allemaal meemaakte omstreeks 1860. Inderdaad zijn de aanduidingen over de vogelvanger Pier LAGAE, de herbergier en zijn vrouw (met de onvergetelijke schitterlach) en de twee knechten van GOEMAERE slechts uiterst summier aangegeven, en bestaan er in 1882 zo talrijke bronnen over Gentenaars en ook over hun advokaten (o.a. de Almanach-Wegwijzer der Stadt Ghendt), dat men onmogelijk een vermaerden advocat over het hoofd zou kunnen zien. Maar wij hebben dat eigenlijk niet nodig, want het Jaarboek 1993, pp. 150-151 en het Kontaktblad IX (1989),nr. 1108, p. 1128 leren ons al heel veel over Jan Baptist GOEMAERE, “vermaerden advocat”: °19 april1813 Deinze, zoon van Jan Frans en van Sophie MOERMAN 20 april 1813 Deinze, BS, aangifte door vader; t1= J.F. CRAS; t2= Lodewijk CALLIER 1828 Gent, Atheneumstudent (heeft hij Ch. PICQUE gekend?) 1834 Gent, RUG Fac. jur.: inschrijvingsnummer 1624; beursstudent: 2 staatsbeurzen 1835 Gent RUG Fac. jur. inschrijvingsnummer 104; beursstudent 1837 Gent Balie RB IA: advokaat. En zo belanden wij uiteraard bij de vader, “Mijnheer” GOEMAERE, zware jichtlijder (de zogenaamde “baronsziekte”), behoorlijk gefortuneerd man, met minstens twee knechten en een ‘schoonen groenen papegaai’, wonende in een [prachtige] woning met venster ‘dat zigt geeft op de meerschen van Deinze en Grammene’ (waar zou die woning wel gestaan hebben?) Vanden Abeele vermeldt hem op p.210 Cassiman vermeldt hem op p.143 Het Jaarboek vermeldt hem in 9 jaargangen: V (1938), pp. 72-73 en vooral 79; XI(1944), p.18; XII (1945), pp.59, 111-112 (noot 32 en 40); XXXVII (1970),pp. 146-147; XL , p.153, noot 2; LVI (1989), pp. 218-220; LX (1993), pp. 150-151; LXIV (1997), pp. 199, 236, 280, 299-300 (noten 22, 28 en 47); LXV (1998), p. 468 en LXVIII (2001) Het Kontaktblad vermeldt hem in 3 nummers: 7(1987), p. 886; 9(1989), p.1128; en natuurlijk 24 (2004), pp.3203-3205 Het gaat om een man, die zeker een belangrijke rol gespeeld heeft in de geschiedenis van ons geliefd stedeke, en wiens portret door Karel PICQUE geschilderd werd omstreeks 1835. Dat portret werd in 1938, voor de tweede wereldoorlog, aan het museum van Deinze geschonken, zoals duidelijk te lezen staat in het Jaarboek V, p. 79. Dat post-biografisch gegeven (GOEMAERE stierf in 1861) uit de uitgegeven literatuur laat ons nu toe de man die afgebeeld staat op het portret door Charles PICQUE, dat vermeld wordt als nr. 95 bij P. HUYS, Charles Picqué, Oeuvre-catalogus (uitg. KOK), Deinze 1993, p. 209 te identificeren als Mijnheer Frans (soms Jan-Frans) GOEMAERE, en van wie wij de biografische gegevens hierna laten volgen in chronologische volgorde. GOEMAERE, Frans (of Jan Frans) ° 6 januari1790, Deinze, St. Maartensparochie, zoon van Karel en Marie NAESSENS X 4 december 1811 Deinze Sophie MOERMAN, ° 13 februari 1791 Deinze, dochter van Jan-Baptist en Scholastica KETELS 19 april 1813 Deinze, °Jan(-Baptiste) Jaarboek LX (1993), pp.150-151; Kontaktblad IX (1989), p.1128; Contactblad XXIV (2004),p.3203 1816 Deinze, Markt “De Maene”: eigenaar, schoenmaker 1819 Deinze Kunstgenootschap lid
3232 6 oktober 1819 Deinze Kunstgenootschap prijskamp declamatie: 2e prijs Vanden Abeele, p. 210; Jaarboek XII (1945), p.59 1 september 1830 Deinze, Stadsburgerwacht stemming voor de Chef d’Escouade: kandidaat; afgewezen met 6 stemmen op 142, Jaarboek XI (1944), p. 18 11 november 1821 Lokeren, winnaar voordrachtwedstrijd: Jaarboek XII (1945), p. 111 (noot 32) 30 oktober 1830 Deinze, 1e verkiezingen: kandidaat-raadslid; nietig verklaard 18 november 1830 Deinze, herkiezing: kandidaat-raadslid: 2 stemmen op 131 Jaarboek XL (1973), p. 153 1832-1833 Deinze winkelier, een van de rijkste burgers; geschat op 5000 Fr. Lijst belastingsbetalers, nr. 46; Jaarboek LXIV(1997), pp. 280, 299-300 (noten 22 en 47) 1833-1834 Deinze schoenmaker; een van de rijkste burgers; geschat op 2500 Fr. Lijst belastingsbetalers, nr. 122; KOK Jaarboek LVI (1989), pp.218-220 4 augustus 1833 Deinze, Volksspel: jurylid Kontaktblad VII (1987), p. 886 25 augustus1834 Deinze, Geen Kunst zonder Nijd: lid Jaarboek XII (1945), pp. 112-113 1835 Deinze handelaar, koopman Provinciale Telling; Jaarboek LXV (1998), 468 ca. 1835 (ca. 1840?) Deinze portret (ongeveer 40 jaar, zittend, ten halven lijve, volle, zwarte krullende haardos, rechter arm over stoelleuning) geschilderd door Charles PICQUE (gesteund op de overlevering): niet gesigneerd, niet gedateerd, 73,5 x 56,5: Jaarboek V (1938), 79; P. HUYS, Ch. Picqué, Oeuvre-catalogus (uitg. KOK Deinze), Deinze 1993, p. 209, nr. 95 (niet geidentificeerd) 1837 Gent, Balie zoon Jan Baptist begint loopbaan als “vermaerde advocaet” Kontaktblad IX (1989), p. 1128 1840 Deinze Stadhuis: mag bouwwerken uitvoeren (“stichten”) Jaarboek XXXVII (1970), p. 146 8 oktober 1840 Deinze, Truweel van de eerste steenlegging van het stadhuis: naam staat er op als “redemptor extructionem” Jaarboek V (1938) 72-73; Jaarboek XXXVII (1970) 146-147 1850 Deinze, huis met venster met zicht op de meerschen van Deinze en Grammene Contactblad XXIV (2004), p. 3202 1855 Deinze, afwateringsmaatschappij: gezworene Cassiman, 143 ca. 1860 Deinze, zeer mooie papegaai in zijn bezit Contactblad XXIV (2004), p. 3202 ca. 1860 Deinze, “voeten zeer gezwollen van het flerecijn”, veel pijn, gooit papegaai door het venster Contactblad XXIV (2004), p. 3202 ca. 1860 Deinze, Meerschen van Grammene: papegaai “redt” enkele “pijpelingen” uit de netten van vogelvanger Pieter LAGAE Contactblad XXIV (2004), p. 3202-3203 1856 Deinze, Markt 217 “De Maan” eigenaar (pachter = familie MOERMAN) Jaarboek LXIV (1997), pp. 199 en 236 (noot 28) 1860 Deinze, winkelier Jaarboek 2001, N°111c BC 7 1860 Petegem, 9 huizen, 1 boomgaard, 1 ha. bos en 5,7 ha land: eigenaar 1861 Deinze + echtg. 1861 Deinze rentenier 29 april 1861 Deinze, BS t2 bij geboorteaangifte Maria Elisa LIEBAERT, dochter van Gustaaf-August +6 september (of 20december)1861 Deinze, Wijkhuisnummer 541 [1938 Deinze, Museum ontvangt zijn portret door PICQUE Jaarboek V (1938),p. 79] [1987 Deinze (?) Portret door PICQUE wordt gerestaureerd en verdoekt P. HUYS, Ch. Picqué, Oeuvre Catalogus (uitg. KOK), Deinze 1993, p. 209, nr. 95] En toch, er blijft iets geheimzinnigs, iets onverklaarbaars hangen boven deze levensschets. Er is namelijk een min of meer onverklaarbaar contrast tussen de gegevens over de jeugd (een
3233 “bescheiden” schoenmaker-declamator) en de gegevens op rijpere leeftijd (een beeld, dat beantwoordt aan het “rijke bourgeois”-type). Natuurlijk is het niet onmogelijk, dat Jan Frans GOEMAERE een opklimmende carrière gekend heeft op basis van hard en noest werk, mogelijks aangedikt met een stevige erfenis. Misschien zijn hier de gegevens van twee naamgenoten door elkaar geweven. Maar toch… Of, hoe een troepje “pijpelingen” en een groene papegaai toelaten… een niet geïdentificeerd portret van Charles PICQUE te identificeren! René DE CLERCQ Maessprokkels Papieren op zolder De papieren over Winterhulp die ik van Dr. Adiel Decaluwe (1906-1988) kreeg, had hij thuis op zolder bewaard, zowat veertig jaar lang. Het meest recente stuk dat er bij zat, dateerde echter van september 1979 : Heer Dokter, Hierbij nog enkele documenten en papieren die ik bij mij nog gevonden heb betrekkelijk de werkzaamheden gedurende de oorlog 1940-’45 onder uw wijze en onvermoeibare leiding uitgevoerd. Totaal der ingezamelde gelden 1 318 560,25 fr. wanneer de daguren zelden 5 fr. bedroegen en nu meer dan 500 fr. Welk bedrag vertegenwoordigt dat thans niet? Zeker heeft het U niet gespeten en mij ook niet, aan dit zo edel werk medegeholpen te hebben, spijts na-oorlogskritiek en ondankbaarheid door sommigen. Met mijn hartelijke groeten (ondertekening is onleesbaar: Arickx?Ariets?, alleszins met een i; waarschijnlijk een priester (met een kruisteken in de handtekening),het kan een Ariekx (?) geweest zijn, al vind ik die naam niet bij de priesterlijstenvan pastoor Michem. En dan nog een P.S. : “Ik moest deze stukken niet meer terughebben, deze die u niet interesseert moogt gij rustig verbranden.” Ik weet niet welke stukken het waren, maar Dr. Decaluwe heeft waarschijnlijk alles, de brief incluis, bij het Winterhulpdossier gestoken.Zo moeten nog mensen met dossiers over verenigingen zitten, dossiers opgeborgen in schoendozen of kaften en “klasseurs”. Papieren die snakken naar verwerking in bijdragen. Een steenworp ver? Hoe ver is dat? Zo ver als men een steen kan werpen! Maar welke steen? Hoe zwaar? En wie werpt? Een volwassene of een kind? Een hamerslingeraar of een baseball-speler? Of is die afstand dezelfde als “een boogscheut ver”? Of moet ik het volgende geloven : Eertijds leefde hier een volk van reuzen en die smeten met reuzengrote stenen. Er zijn er enkele blijven liggen : de dolmens, de hunebeddenstenen. Zo een reuzensteen smeten die reuzen zo ver dat we zowat een kwartier nodig hebben om de afstand af te leggen : ± één kilometer. Een steenworp ver. Als zo een reus moest niezen vielen de mensen, die in zijn niesrichting stonden binnen een afstand van drie steenworpen omver!!
3234 De bekendste groep van zulke stenen staat in Engeland : in Stonehenge. En daar is nog een geheim aan : op 21 juni komt de zon op in de aslengte van die cirkel. De stenen zakken een meter diep in de grond en steken zowat 6 meter boven de grond uit (dus 7 à 8 meter). Ik stond ooit aan die “kathedraal uit de oertijd” die daar al ± 5000 jaar staat. En boven op die “pijlers” liggen dan platte stenen (4 à 5 m lang; 1 m breed; 0,50 à 1 m dik). Daar bovenop geworpen? Een raadsel uit de oertijd. Denk ook aan de vele menhirs, vooral in Bretagne (Carnac, daar was ik ook). Heel wat mythen hangen aan die megalieten (Grieks : mega = groot, lithos = steen ; cf lithografie = steendruk, graphein = schrijven, biografie, autobiografie, autos = zelf, bios = leven; auto(mobiel) = zelfbewegend (voertuig)). Er zit veel Grieks in de “geleerde” woorden van onze talen. Ook veel Latijn. Almanak, algebra… draagt zelfs Arabische oorsprong mee. De medische namen voor zieken etc. (niet de volkse namen) voor de botanica en farmacie, zijn op Latijnse of Griekse stammen gebouwd. Moeder “Het mooiste woord in ’s werelds rond Het mooiste woord in ’s menschen mond is moeder!” Dat vers hing vroeger, ingelijst, in menig huis. En inderdaad, “moeder”, uitgesproken met korte oe – dus niet “moe-oeder” – is een mooi woord. Ook de afkortingen en spelingen met dat woord : moe, moen, moetje, moemoe en vooral “moeke”, dat zelfs een vleiwoord is. vgl. Duits = Mutter Mutti Engels = mother mum, mam(my) / Angelsaks = moder Latijn = mater waarvan het Frans mère en ma, maman is afgeleid Grieks = mijtijr Sanskriet = mātā matar Armeens = mair matir Oud-Iers = mathir Oud-Slavisch = mati Litouws = mote Lets = mate (de laatste tweezijn Baltisch, waarvan Litouws de oudste vormen heeft) Allemaal met m-t-r (de klinkers veranderen), een indogermaanse stam dus een oeroud woord.(Mtr) (Máter). Ik zelf heb van kindsbeen af “moeder” gebruikt. En in Oost-Vlaanderen spreken we van “mijn moeder”; een Westvlaming spreekt van “ons moeder”. Het Modern Woordenboek Van J. Verschueren, pater Jezuïet, met medewerking van Dr. Goemans en Dr. Brounts, verscheen in twee delen. Het eerste deel, 912 blz., verscheen in 1929 en kostte toen 45 fr. Het tweede deel verscheen in 1930. De gezusters Brossé hadden toen een boekhandel op de Markt nr. 75 te Deinze en maakten reclame voor dat Woordenboek in de plaatselijke kranten. Ze deelden meteen mee dat ze een rijke keus hadden van missaals en andere gebedenboeken “zowel Fransche als Vlaamsche” en daaronder zetten ze : “Gedenk steeds: Geen rijker kroon, dan eigen schoon.” (vb. De Leye 3/11/1929 redactie en beheer, Markt 81, Deynze) In 1937 was dat woordenboek aan zijn derde druk, herzien en aangevuld; ook in twee delen. Een deel kostte in 1937 75 fr. Ik stond toen op de overgang van Lager naar Middelbaar (’38-’39) onderwijs en kreeg die twee delen. Ik heb ze nog, zij het in nogal versleten staat; versleten door het vele gebruik.
3235 Pater Verschueren (1889 – 1965) gaf les aan het St. Jan Berchmansinstituut te Brussel, Brounts aan het Atheneum en aan de Normaalschool te Gent. Goemans werd in 1938 niet meer vernoemd. Pater Verschueren was hevig flamingant en had bij het verschijnen van zijn Woordenboek moeilijkheden met zijn oversten omdat in voce “Landsvlaggen” ook Vlaanderen en de leeuwenvlag vermeld respectievelijk afgebeeld stonden. Ik gaf mijn kleinkinderen ook het modern woordenboek, maar dat was al de 9de uitgave (1991), bijgewerkt door een andere Jezuïet, Dr. F. Claes, die zoals Dr. Jozef Verschueren, ook bezorgd was om het gebruik van algemeen en verzorgd Nederlands. Dat verklaart waarom de naam van F. Claes ook vaak voorkomt in de publicaties van de vereniging Algemeen Nederlands (VAN). De zusters Brossé hadden een drukkerij Sint-Jozef en een winkel voor school- en kantoorbehoeften maar ook voor kerkboeken, paternosters, beeldekens en allerhande godsdienstige voorwerpen ; ook vulpennen (als nuttig geschenk genoteerd), naaidozen, passer- en kleurdozen, kasjes met schrijfgerief. Ook zichtkaarten. Ja, de vulpen was toen nog nieuw (1929) en die mochten we op school niet gebruiken. Op school ging het met het ijzeren pennetje op de pennenstok die we in de pennendoos (pennenkas) bewaarden. We moesten die pen in de inktpot doppen en dan zeker geen vlekken maken, ook niet bij het gebruiken van ons vloeipapier (onzen “buvard”). Brossé=Markt75 De Leye = Markt 81 (jaarabonnement 15fr. – per nr. 0,30 fr. – wekelijks) Apotheek Matthys Markt31 telefoon201 Menu-Dhondt Markt 64 JanWatté-Cosijns=Markt76-78 in 1929 (alleen apotheek Mathys gaf een telefoonnummer op – ook dat was toen nog nieuw) ( Richa
Heil! Voor mij ligt een gedrukte tekst uit 1797 :“Adresse des administrateurs du département de l’Escaut, au Directoire Exécutif.” Gedrukt : « A Gand Chez A.B. Stéven, Imprimeur du Département, Marché aux Grains » En dan de tweetalige tekst : “Gend, den 25 Vendémiaire, 6de jaer der fransche Republiek, een en onverdeelbaar. De administratie van het departement van de Schelde. Aan de leden, uytmaekende het uytwerkende Directoire” Aanspreking : “Burgers Directeurs” (vertaling van Citoyens Directeurs) want “citoyen” is de aanspreektitel geworden voor iedereen na 1789 en zeker op 25 vend. Jaar 6 (16 oktober 1797) want op 22-9-1792 begon de nieuwe telling met 1ste dag van het jaar 1. Zulke adressen eindigden in het Frans met “Salut et Respect” vertaald met “Heyl en Agting” (1797) (Salut = gegroet) (Salutas = Latijn voor gezondheid ; salutare = groeten, geluk wensen). Toen in 1934 Dr. Med. J. Filliers burgemeester werd, werd een hulde-toespraak begonnen met “Heil Burgemeester Filliers” en die toespraak eindigde ook met “Heil Burgemeester Filliers”. Het woord “heil” was toen nog niet beladen met nazi-betekenis, maar was courant ; bvb. in een nieuwjaarswens : ik wens je alle heil. In het Engels : Hail, een groet die al bij Shakespeare voorkomt. Heilwensen. In 1909 gaf de Koninklijke Vlaamse Opera Antwerpen een voorstelling van Reinaert De Vos, op tekst van Raf Verhulst (1866-1941) en muziek van August De Boeck (1865-1937). Daarin kwam de uitroep “Heil Reinaert” herhaaldelijk voor.
3236 Heil is verwant met heel, helen, heelkunde, heilen, heel (en gans) : gezond en wel, goed, welzijn, redding, geluk. vgl. “De plaats van het onheil” = ongeluk (De plaats des onheils) Iemand de beste heilwensen zenden. Het onheil is geschied. een onheilsboodschap(per) De wonde is geheild. De gevoelswaarde der woorden kan veranderen. Mijn klassiek voorbeeld : vrouw of wijf, of kwene of queen Let eens op de betekenis van “dat is mijn vriend” of “mijn vriendin” (nu – of een generatie vroeger). Let eens op de waarde van het woord “neger” – de “zwarte medemens”; mag je “neger” nog gebruiken (of is dat racisme)? En de naam “Nigeria” dan? (niger = Latijn voor zwart) Ten tijde van “Heil Hitler” mocht de muziek van F. Mendelsohn –Bartholdi niet gespeeld worden. In Israel mocht de muziek van Wagner niet gespeeld worden. Al de muziek, al de kunst die in de Hitlertijd goed was, is nu per definitie slecht en quasi verboden. De staat: Hitler of Stalin of Taliban of de Knesset…, beslist was goed of slecht is, wat kunst is of verboden is!!! Ook waar de Vrijheid heerst, is veel verboden. En wat dan met “Verboden te verbieden”? Op zoek naar de juiste maat! is een levenslange taak. De rederijkers maakten destijds een spreuk: “Mate is te allen spele goed”. De kleermaker, lid van het kleermakersambacht, maakte ervan: “Alles met mate, zei de kleermaker, en hij sloeg zijn vrouw met de meetstok”. Over vorsten Het is mogelijk dat wanneer de vorst in het land komt, dat hij grote schade aanricht, maar dat is toch maar in ’t putje van de winter. 16e eeuw Frans I, koning van Frankrijk, was in gesprek met paus Leo X. De Franse koning wou de paus, uit de rijke de Medici-familie stammend, erop wijzen dat volgens het evangelie de vroegere christelijke leiders arm en bescheiden leefden. De paus antwoordde daarop : Ja, maar dat was in de tijd dat koningen nog schaapherders waren. 17e eeuw Lodewijk XIV had alle kwaliteiten en was ervan overtuigd dat hij ook kon dichten. Op zekere dag toonde hij een zelfgemaakt gedicht aan Boileau, de man van de “art poétique”. Na lezing ervan zegde Boileau “Uwe Majesteit kan inderdaad alles ; zij had zich voorgenomen een slecht gedicht te schrijven, en het is weeral gelukt”. 18e eeuw Toen Lodewijk XV zijn zoon, de latere Lodewijk XVI, uithuwelijkte aan de Oostenrijkse Marie Antoinette, deed hij dat met een reeks luxueuze feesten. Toen hij vroeg aan zijn minister van financiën hoe hij die plechtigheden vond, antwoordde de man kort en bondig : “Onbetaalbaar!” 19e eeuw Vadertje Tsaar kreeg een verzoekschrift voor zich om een verbanning naar Siberië ongedaan te maken, maar weigerde erop in te gaan; in de kantlijn schreef hij : “In geen geval, naar Siberië”. Hij schreef dat natuurlijk in het Moskovitisch dat de taal aller Russen is geworden – maar lang niet van alle Sovjetburgers.
3237 Zijn vrouw, die zachtzinniger was, liet de komma schrappen, wat een groot verschil maakte. Een komma kan belangrijk zijn. Het schoolvoorbeeld was: “Jan, zei de meester, is een ezel” of “Jan zei, de meester is een ezel”. Contactblad of Kontaktblad Toen ons blad begon te verschijnen (1981) schreven we Kontakt, de toegelaten spelling, al was de voorkeurspelling contact. Een van de principes waarop onze spelling De Vries en Te Winkel is ontworpen in 1864 – we schrijven ze nog, zij het met aanpassingen – was : de klanktekens schrijven voor de klanken die we horen; dus K als de C als [k] werd uitgesproken (en waarom dan geen s, als de c als [s] werd uitgesproken?) Maar er was een verdere spellingregel : de etymologie respecteren vooral in de vreemde woorden. Dat loodste meteen heel wat C-tekens binnen. Toch kom ik in geschreven en gedrukte teksten van de jaren 1800 – ook van vóór 1864 – spellingen tegen als sekretaris, ekstrakt e.a. k-tekens i.p.v. c-tekens. Met de spellingsaanpassingen van 1946 kregen we een verrassend dubbelsysteem: voorkeurspelling of toegelaten progressieve spelling. Bij de spellingsaanpassingen 1995 verwachtte iedereen dat de k zou doorbreken voor de c; dat de progressieve spelling nu de enige goede spelling zou worden. En dat zat ook in de planning van de spellingdeskundigen. En dan gingen de ministers er zich mee moeien. Die ministers deden een vervaarlijke stap terug en herstelden al de c-tekens voor uitspraak k in ere. De k werd fout. Onvoorstelbaar! Zo een stap achteruit te zetten! Maar ministers weten nu eenmaal alles beter, ook op terreinen waar ze beter zouden afblijven. Ze hebben de spelling “beschadigd”. Er was in 1996 juist voorzitterswissel bij onze vereniging. K.O.K. werd KGK en Kontakt werd Contact, gehoorzaam aan de “officialiteit” van de ministriële beslissingen. Ook voor de tussenletter n (ruggegraat of ruggengraat) namen ze beslissingen die de zaken bemoeilijken. De ministers hadden nog nooit gehoord van de spreuk “Schoenmaker blijf bij uw leest”. Maar ja, zij zullen wel beslissen wat die schoenmaker met zijn leest moet doen. Zij weten immers alles op alle terreinen. Mini-ster. 1958. Schout In ons vorig nummer KGKC 2004, p. 3198, nr. 1944 schreef KGK bestuurslid en deelgenoot dr. Paul Huys een stukje over het 17e eeuwse ‘Schouteetdom der Stede ende Marquisaet van Deinze’. Dit inspireerde KGK-lid Norbert Goeminne tot een aanvulling over de huidige betekenis van het ambt van ‘schout’(1). In de lijst 2002van telefoonnummers vindt men onder ‘Ministeries, Verkeer en Infrastructuur’: “Waterschoutambt-Zeevaartpolitie”. Wat is een waterschout? Even gaan opzoeken in van Dale’s ‘Handwoordenboek der Nederlandse Taal’, 1925: is een hoofdambtenaar van de politie in een havenstad, die de orde onder het scheepsvolk en de schepen handhaaft. Een waterschout is dus een zeer belangrijk officier in het havengebied. Volgens Winkler-Prins Encyclopaedie (1953): ‘schout of schult, was in de Middeleeuwen in
3238 Nederland de vertegenwoordiger van de landsheer,…later belast met de opsporing en vervolging van strafbare feiten’. En in de marine? Schout-bij-nacht is de laagste in rang van de vlagofficieren (2)in de zeemacht. De stijgende rangorde in de Nederlandse marine is: schout-bij-nacht, vice-admiraal, luitenantadmiraal(3), admiraal. Het woord ‘schout’ is afkomstig van schouwen bij nacht, het uitkijken bij nacht, daar de bijzondere taak van de schout-bij-nacht hierin bestond dat hij ’s nachts achter de vloot zeilde en drie lichten op de achtersteven toonde. De andere schepen hadden de opdracht in ieder geval vóór het schip van de schout-bij-nacht te varen. Bij de aanvang van de 17e eeuw komt de titel van arrière-admiraal en rier-admiraal soms voor, maar wordt in 1614 vervangen door schout-bij-nacht. In de loop van 17e en 18e eeuw wordt zijn functie belangrijker, maar blijft hij toch de bevelhebber van de achterhoede van een eskader(4). De Hollandse titel van rier-admiraal vindt men nu terug in Engelse titels, U.S. Navy en Royal Navy: commodore, rear admiral(5), vice-admiral, admiral(6). In de Franse marine is de titel schout-bij-nacht of rear admiral gelijk aan contre-amiral. Een commodore is de officier, bevelvoerend over drie of meer schepen die in convooi varen. Nu is dit ook meestal de titel van de voorzitter van een jachtclub.
En in de Belgische zeemacht? De vier hoogste rangen zijn: kapitein-ter-zee (A), commodore (B), divisie-admiraal (C) en vice-admiraal (D). Begin 2002 werd vice-admiraal W. Herteleer bevorderd tot admiraal. De Belgische ‘divisie-admiraal’ is van gelijke rang als een schout-bij-nacht of rear admiral. De insignes op de mouw van het uniform zijn ongeveer gelijk in alle zeemachten, met dit verschil dat een ring (=nelson) op de bovenste streep traditie is in koninklijke of keizerlijke marines. In de zeemachten van republieken (b.v. USA of Rusland) is het een ster. Norbert GOEMINNE 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Dit artikel publiceerde N. Goeminne reeds eerder in L.O.B.-Contact, Lente 2002. Vlagofficieren voeren in de mast van hun schip een vlag die hun rang in de marine toont; voor een schout-bij-nacht 2 witte sterren in het rood bij de stok. Luitenant = fr. Luitenants, = tenant lieu= vervanger van een hoger geplaatst officier. De titel luitenantadmiraal wordt zelden toegekend in Nederland. Eskader: vlootverband van schepen van verschillende klasse geleid door één bevelhebber. His Royal Highness, Charles, Prince of Wales, heeft de titel van Rear Admiral. Het woord is afkomstig uit het Arabisch: Amir ar Rahl, bevelhebber van een transportvloot.
3239
1959. De “visitaties” van mgr. Antonius Triest in Wontergem (1624-1652). In een artikel van het vorige Contactblad bespraken we het verslag van bisschop Carolus Maes betreffende zijn “visitatie” ( = officieel inspectiebezoek) aan Wontergem in 1611. Het was zijn enige bezoek aldaar! Het episcopaat van Mgr. Maes duurde immers slechts goed anderhalf jaar (1610-1612); al in mei 1612 overleed hij, op 53-jarige leeftijd. Zijn beide opvolgers hadden eveneens een korte ambtstermijn in Gent: Hendrik Frans van der Burch (1567-1644) was er bisschop van 1613 tot 1616 en werd daarna aartsbisschop van Kamerijk; Jacob Boonen (1573-1655 ) volgde hem in Gent op van 1617 tot 1621 en werd dan aartsbisschop van Mechelen. Beiden bezochten de dekenij Tielt (waaronder ook Wontergem ressorteerde) : mgr. Van der Burch tweemaal ( in 1613 en 1614) en mgr. Boonen eenmaal (1619) ; alleen van het eerste bezoek in 1613 bleef een visitatieverslag bewaard1. Na deze drie kerkvorsten tijdens de periode van het Twaalfjarig Bestand ( 1609-1621) onder Albrecht en Isabella kwam vervolgens Antonius Triest (1577-1652) op de Gentse bisschopszetel (16211657). Zoals mgr. Maes tien jaar eerder was ook bisschop Triest een stipt en streng “visitator” van zijn parochies. Zijn visitatieverslagen zijn bewaard gebleven én in druk uitgegeven2. Zowel van de verslagen van mgr. Maes als die van mgr.Triest missen we vooralsnog een volledige uitgave met de integrale vertaling in het Nederlands. Voor Wontergem echter is hiermee dan dit euvel verholpen. In deze bijdrage wijden we nu onze aandacht aan de Wontergemse visitaties van bisschop Triest, die dus het vervolg vormen op die van mgr. Maes in 1611. Het zijn er, tussen 1624 en 1652, niet minder dan tien3. Deze visitaties hadden plaats resp. op 11.09.1624, 04.05.1627, 12.09.1630, 26.06.1633, 14.09.1637, 15.09.1640, 13.09.1642, 13.05.1644, 26.08.1650 en 26.09.1652. De verslagen over Wontergem zijn meestal vrij kort (telkens maar een tiental tekstregels), veel korter dus dan dat van Carolus Maes over dezelfde parochie. Uiteraard bevatten ze – gespreid over drie decennia – enkele herhalingen. Daarom beperken we ons tot vier van die tien verslagen, met een tussenperiode van telkens ongeveer een decennium, nl. de verslagen van 1624, 1633, 1644 en 1652. Van deze vier verslagen brengen we de volledige tekst in een (integrale en letterlijke) vertaling uit het Latijnse origineel. Een “primeur” voor onze Contactbladlezers! We voegen daar dan nog enkele bijzonderheden aan toe uit de overige zes verslagen, voor zoverre die iets nieuws bevatten dat in de vier hierna gepresenteerde verslagen ontbreekt. De tien verslagen samen geven een behoorlijk beeld van de geleidelijke (materiële en geestelijke) wederopbouw van het parochieleven tijdens de hoogbloei van de Contrareformatie. Mét enkele typische details over sommige van de (minder brave) inwoners… 11.09.1624. WONTERGEM. Deze kerk werd niet verwoest en ook niet in brand gestoken; ze is nogal goed uitgerust (“bene ornata”) en in goede staat van onderhoud, behalve dat het dak wel enige herstelling nodig blijkt te hebben. Er is geen tabernakel, maar het H. Sacrament wordt bewaard in een mooie kast die geplaatst is op het altaar. De pixis4 is een tinnen kelk met een satijnen afdekking. De HH. Oliën worden in armzalige vaatjes bewaard in een andere kast, ingewerkt in de muur, maar niet gesloten zodat iedereen er toegang toe heeft. Hier is geen enkele biechtstoel; op onze vermaning beloofde de pastoor (*) hiervoor te zorgen. De pastoor en de koster hebben een goede naam; wel lijkt de pastoor meer begaan te zijn met de heropbouw van zijn pastorie, die een prachtgebouw is, dan met de hiervoren opgesomde
3240 zaken. Er zijn hier diverse H. Misstichtingen en kleinere jaargetijden. De goederen en opbrengsten van de kerk en van de armendis worden goed beheerd. (*) Pastoor in dat jaar was de norbertijner pater Johannes Pollijns (deservitor in Wontergem van 1621 tot 1631): zie Pastoorslijst door F. Michem in K.O.K.-Jaarboek 1981, blz. 273.
26.06.1633. WONTERGEM. Het kerkhof is afgesloten. Het kerkdak heeft enige herstelling nodig. Het tabernakel is behoorlijk; er is een zilveren monstrans en zilveren vaatwerk; de biechtstoel is behoorlijk, maar de preekstoel niet. Er is weinig kerkversiering; de doopkapel is passend (“congruum”). Over het leven en de levenswandel van de pastoor (*) kon de bisschop nauwelijks enige informatie bekomen, omdat (maar) weinige inwoners kwamen opdagen. Intussen echter krijgt hij lof van zijn parochianen. De heilige diensten geschieden zoals het behoort, er zijn vespers en er is catechismus. Over de inwoners werd niets dan goeds vernomen. Er zijn 160 communicanten en ze hebben allemaal aan hun paasplicht voldaan. Er bestaat een lijst van vergoedingen waar de pastoor recht op heeft. De pastoriegebouwen zijn in goede staat van onderhoud. De parochieregisters zijn exact ( = volgens de instructies bijgehouden), maar hij noteert de namen van de overledenen niet. De “status animarum” ( = overzicht van de parochianen per huisgezin) is exact opgesteld, zoals ook de staat van de pastorale goederen en van de priesters die hierheen komen. De rekeningen zijn in goede orde opgesteld, maar niet altijd zijn de termijnen aangegeven. (*) Pastoor in dat jaar was de norbertijnerpater Gaspar Vignarola (deservitor in Wontergem van 1631 tot 23.12.1638): zie Pastoorslijst door F. Michem, a.w., blz. 273.
13.05.1644. WONTERGEM. De pastoor zorgde voor het avondmaal. Dezelfde dag ben ik naar deze parochie gekomen en heb er de kerk veel beter versierd aangetroffen; de oude schilderijen zijn vernield; er is nu een behoorlijke sacristie en een nieuw opgericht portaal; het kerkhof is omheind. De rekeningen zijn opgesteld zoals het hoort, maar de (globale) afrekeningen worden niet op de gepaste plaats ingeschreven om ze direct te kunnen terugvinden. De kerkdocumenten worden in het huis van de pastoor bewaard. De registers zijn (bijgehouden) conform aan de instructies. Er zijn hier 3745 communicanten, die allen samen met de pastoor (*) een goede naam hebben, uitgezonderd de baljuw (“praetor”) die heel nalatig is. Voor het overige valt niets te noteren wat de moeite waard is6, tenzij dat het pastoorshuis enige herstelling nodig heeft aan de noordzijde. (*) De toenmalige pastoor van Wontergem was de Drongense norbertijnerpater Norbertus de Waegenaere (°Gent (?) 1598; + Drongen 1676); voordien pastoor in Nevele ( 1625 – 1637) en in Astene ( 1637-1638), was hij daarna nog bijna vijfendertig jaar pastoor in Wontergem (1638-1672).
26.09.1652. WONTERGEM. Het (sacrament van het) Vormsel werd toegediend. De toestand van deze kerk is tamelijk armoedig: de muren zijn aan de noordkant aangetast door neerdruppelend vocht; er zijn weinig kerkornamenten, de overige zijn dezer dagen door dieven weggehaald. De doopkapel is niet afgesloten, de preekstoel is lelijk; de kerkdocumenten zijn niet naar het archief overgebracht. Het proces dat ingespannen was voor het inkomen van de koster, is bijgelegd door de tiendenheffer en de parochianen, onder het beding dat de tiendenheffer voor de helft instaat en de kerkfabriek voor de andere helft. Tegen het oude parochiegebruik in wordt het Viaticum ( = de H. Hostie) in het verdoken (“secreto”) aan de zieken gebracht. De parochieregisters zijn onvoldoende geordend bijgehouden en onverzorgd geschreven. De pastoor geeft niet het hele jaar door catechismusonderricht, maar alleen in de winter. Totnogtoe betaalt de parochie de catechismusprijzen niet. Er zijn hier maar 170 communicanten; met de pastoor hebben ze een goede naam. Het overige is in goede staat bevonden. De kerk(fabriek) heeft voor het jaar 1650 een bonus van 21 pond 13 schellingen parisis, de armendis een bonus van 13 pond 3 schellingen parisis.
3241
* * * Hierna nu ook nog enkele aanvullende vaststellingen, geput uit de tussenliggende verslagen. Tussen 1624 en 1633 waren er dus nog twee andere visitaties, nl. in 1627 en 1630. In 1627 noteert de bisschop dat hij in Wontergem het H. Vormsel toegediend en er gedineerd heeft. Een afgesloten doopkapel is gewenst. Diverse fundaties worden verwaarloosd omdat de verplichtingen niet gereduceerd zijn. In 1630 noteert hij dat het kerkdak zal hersteld worden en dat de pastoor belooft te zorgen voor een behoorlijker tabernakel. Hij moet meer ijver aan de dag leggen voor het catechismusonderricht en het houden van de vespers. De circa 150 communicanten hebben allemaal hun paasplicht volbracht, maar onder hen is er ene Joannes Baert, die mét zijn vrouw verdacht wordt van ketterse gezindheid. Tussen 1633 en 1644 anderzijds situeren zich nog drie andere visitaties, nl. in 1637, 1640 en 1642. Ook hier zijn –benevens herhaling van de bekende (knel)punten – enkele bijzonderheden te signaleren. In 1637 is er blijkbaar gezorgd voor een behoorlijke doopvont en doopkapel. Er zijn opmerkingen over de koster, die aan de drank is. Sommige parochianen verklaren dat de pastoor zelden catechismusonderricht geeft. In 1640 wordt opgemerkt dat het kerkgebouw geen plaats heeft om de ornamenten op te bergen tenzij achter het altaar. Er ontbreekt ook een tabel van de godvruchtige stichtingen. Onder de 153 communicanten geeft de dorpsgriffier, een losbandig (“dissolutus”) man, aanleiding tot opmerkingen, evenals twee vrouwen die gescheiden leven van hun echtgenoot om redenen van grote armoede. (“ob nimiam pauperiem”). In 1642 wordt onderstreept dat de kerk beter versierd is dan gewoonlijk (“melius solito ornata”) en dat er een nieuwe sacristie gebouwd werd. De pastoor geeft (nog altijd!) onvoldoende catechismusles op de gewone zondagen, “omdat er zo weinig toehoorders zijn” (“ ob paucitatem audientium”). De dorpsgriffier is wegens wangedrag gevankelijk weggevoerd; ook wordt hij enigs verdacht van ketterse gezindheid (hoewel hij zijn paasplicht nakwam). In deze visitatie komt ook de rekening van het Sint-Agnes-altaar ( = patroonheilige van Wontergem!) ter sprake. En de voorraadschuur ( “horreum”) van de pastorie heeft reparatie nodig. Rest dan nog het verslag over de inspectie anno 1650, de voorlaatste in de reeks van tien. Kerk en pastorie zijn – de omstandigheden in acht genomen – in orde, en ook de tuin is in gebruik. De 166 communicanten voldoen aan hun paasplicht. Er is nu een (kerk)archief ingericht, maar de documenten zijn er nog niet heengebracht. De pastoor moet ook de verlovingen noteren. Twee altaren moeten gewijd worden. Er is een proces hangende tegen de tiendenheffers voor een vast inkomen voor de koster. De kerkrekening van 1648 heeft een debetsaldo van 2 pond 6 schellingen 3 groten en de armendis kent een mali van 19 schellingen 6 groten. Aan de bedelbroeders-predikanten (“terminarii”) werd een som van 6 pond gr. Besteed. De parochie heeft ook een nieuwe “officier” ( = politieagent), die aardig z’n best doet (“diligens”). * * * Tot zover de bevindingen van de bisschop tussen 1624 en 1652. De aandachtige lezer zal allicht gemerkt hebben dat de (minder gunstige) bevindingen in 1650 en 1652 een zekere anticlimaxvormen in vergelijking met de aanhoudende “beterschap” in de jaren 1624 tot 1644! Daaraan waren wel de tijdsomstandigheden schuldig. In vele dorpen hadden verwoestingen plaats tussen 1644 en 1648 ten gevolge van de krijgsverrichtingen hier7 en
3242 moest men daarna met de kerken en hun uitrusting a.h.w. opnieuw beginnen. Dat was ook de reden waarom Triest in die moeilijke jaren niet regelmatig visiteerde8. Hoe de toestand toen specifiek in Wontergem was, weten we niet in detail, maar de situatie van de kerk enz. lijkt wel te wijzen op ernstige problemen in voorgaande jaren. De pastoor was dezelfde gebleven; bij hem is de oorzaak van de achteruitgang wellicht niet te zoeken… Voor wie belangstelling mocht hebben voor de visitaties in de overige deelgemeenten van (het huidige Groot-) Deinze, ziehier een samenvattend overzichtje van de frequentie der resp. inspectiebezoeken door (de onvermoeibare!) bisschop Triest, over bijna dertig jaar gespreid. We vermelden voor elke parochie het aantal visitaties, benevens het jaartal van het eerste en van het laatste bezoek. Astene Bachte Gottem Grammene Meigem9 Maria-Leerne Martens-Leerne Petegem Vinkt Zeveren
9 visitaties 5 10 10 10 9 7 9 11 11
(1625-1652) (1630-1651) (1624-1652) (1624-1652) (1624-1652) (1624-1651) (1624-1651) (1625-1652) (1624-1651) (1625-1652)
Tot slot willen we er bovendien nog op wijzen dat er, naast de bisschoppelijke visitatieverslagen van bisschop Triest, ook nog een gelijkaardige reeks dekenale visitatieverslagen bewaard gebleven is van de hand van de Deinse deken Michiel Zachmoorter. Deze verslagen zijn (jammer genoeg nog) niet uitgegeven, maar ze hebben wel het voorwerp uitgemaakt van een degelijke licentiaatsverhandeling van Hilde Vervaeke, waarvan een bewerkte tekst gepubliceerd is door “Het Land van Nevele” 10. Tot de dekenij Deinze (onder deken Zachmoorter dus) behoorden de in het bovenstaande lijstje gecursiveerde parochies, nl. Astene, Bachte, Maria-Leerne, Martens-Leerne, Meigem (tot 1642), Petegem en Zeveren. De overige (nu Groot-Deinse) parochies, nl. Gottem, Grammene, Meigem (na 1642), Vinkt en Wontergem, maakten toen deel uit van de dekenij Tielt. Ook betreffende deze parochies zijn heel wat dekenale verslagen bewaard gebleven11. 1.
2.
3.
Zie Michel Cloet, “Het kerkelijk leven in een landelijke dekenij van Vlaanderen in de XVIIe eeuw. Tielt van 1609 tot 1700” (Leuven, 1968), blz. XVII en 45. Bisschop Van der Burch bezocht de dekenij Tielt een eerste maal tussen 11 en 19 juni 1613; op 14 juni bezocht hij Oeselgem, Gottem, Grammene en Wontergem. Het visitatieverslag hierover is bewaard. (RAG, Fonds Bisdom B 2142); de korte en zakelijke notities betreffen bijna exclusief het kerkgebouw en de inboedel. In Grammene verbood de bisschop nog goddelijke diensten te celebreren in de kerk! Ook in 1614 bezocht bisschop Van der Burch nogmaals de dekenij Tielt (zie Archief Bisdom Gent, Acta Episcopatus, I, f° 60), maar dat visitatieverslag bleef niet bewaard, evenmin als dat van de visitatie van bisschop Boonen in 1619 (Acta Episcopatus, I, f° 121-122). Zie Michel Cloet, “Itinerarium visitationum Antonii Triest, episcopi Gandavensis (1623-1654). De visitatieverslagen van Bisschop Triest” (Leuven, 1976). Het Itinerarium (bewaard in het Gentse Rijksarchief, Fonds Bisdom, nr. B 136) bevat voor elk van de ca. 150 parochies van Triests bisdom gemiddeld tien verslagen (tussen 2.9.1623 en 2.9.1654). zie ook: M. Cloet e.a., “Het Bisdom Gent (1559-1991). Vier eeuwen geschiedenis.” (Gent, 1991), pp. 68-69. Michel Cloet, “Itinerarium…”, pp. 25, 70, 167, 222, 261, 193, 327, 360, 467, 508. Met mijn oprechte dank aan prof. Cloet, die mijn vertaling heeft willen nakijken en bij het artikel ook enkele interessante aanvullingen suggereerde.
3243 4. 5. 6. 7.
8. 9.
10. 11.
De pixis is een doosje (kelkje of andere recipiënt) waarin de H. Hosties werden bewaard en dat ook meegenomen kon worden om de zieke te gaan berechten. In een pixis kon ook de hostie voor de monstrans bewaard worden. Dit communicantencijfer is totaal onmogelijk en moet dus foutief zijn. Vgl. met de cijfers in 1630 (± 150), 1633 (160), 1637 (150), 1640 (153), 1642 (160) en 1650 (166). Het cijfer 374 (zo staat het wel degelijk in het Itinerarium!) is dus allicht als 174 te begrijpen. “Vermeldenswaard” betekende voor Triest vooral de negatieve punten, waaraan hij dan ook in een volgend bezoek speciaal aandacht moest besteden. In 1644 vielen de Franse en Hollandse Verbonden de Zuidelijke Nederlanden binnen en veroverden in 1645-1646 grote delen van ons grondgebied. Deinze, veroverd en geplunderd, moest in de voorzomer van 1646 de legers van de hertog van Lorreinen herbergen; Ruiselede, Tielt en Meulebeke gingen in de vlammen op (Alb. Van den Abeele, “Geschiedenis van Deinze”, p. 139; en Ach. Cassiman, “Geschiedenis van Deinze”, pp. 224-225). Het is onvermijdelijk dat ook de dorpen rond Deinze (w.o. Wontergem) hun aandeel in die oorlogstol heben meebetaald. Michel Cloet, “Het kerkelijk leven…” (Tielt, 1968), pp. 46, 92-93. De tien visitaties betreffende Meigem zijn door Jan Luyssaert in vertaling (mét commentaar) voortreffelijk uitgegeven in het tijdschrift “Het Land van Nevele”, 34/2 (juni 2003), blz. 105-127. En idem voor Landegem (geen Deinse, maar Nevelse deelgemeente) in “Het Land van Nevele”, 33/1 (maart 2002). Hilde Vervaeke, “Het kerkelijk leven in de dekenij Deinze onder deken Michiel Zachmoorter (16121660) en bisschop Antoon Triest (1622-1657)”, in: “Het Land van Nevele”, 13/3-4 (okt. 1982), blz. 143-314. Over de dekenale verslagen door de dekens Michael vander Beke, 1610-1616 (o.a. in 1613: RAG, Fonds Bisdom B 2142), Joannes de Mol, 1616-1657 (o.a. in 1619: B 2148; 1620: B 2149; 1626: B 2152; 1635: B 2154; 1637: B 2155; 1653: B 2156) en Petrus Verbeke, 1657-1684 (o.a. in 1660: B 2157) zie Michel Cloet, Nicole Bostyn en Katrien De Vreese, “Repertorium van dekenale visitatieverslagen betreffende de Mechelse kerkprovincie, 1559-1801” (Leuven, BCLG, 1989; publicatie nr. 192), p. 132. Alle hierboven opgesomde dekenale verslagen zijn compleet wat de (Groot-) Deinse parochies betreft. Zie verder ook: Frans Hollevoet en Ronny Hostyn, “Inventaris van het Archief van de Tieltse SintPieters-parochie en de decanaat Tielt” (Tielt, Stad & RvT, 1989), pp. 87-88, alsook Michel Cloet, “Het kerkelijk leven…” (Tielt, 1968), p. XXII.
Paul HUYS nr.407
1960. Deinze, een waternest ? Deinze heette ooit – omstreeks 800 – Dunsa, een verheven (iets hogere) plaats aan een bocht te midden van meersen. Die meersen vormden toen al duizend jaar de winterbedding van de Leie. Winterbedding waren die meersen dan nog eens duizend jaar, tot omstreeks 1960-‘70‘80 die hectaren meersen (55?) opgevuld werden, een meter tot twee meter, om er bouwgronden van te maken. Gedurende eeuwen waren ze begroeid met kreupelhout en laag struikgewas, of deden ze gewoon dienst als weide voor de koeien van de boeren die binnen de muren woonden. Die boeren dreven toen hun koeien via de Brielpoort in de Westmeersen. Aan de andere kant van het stadje waren er de Oostmeersen. Heel wat van die Westmeersen of Briel (brul/bral) – meersen hadden nog een eigen naam zoals bv. de Laakmeers (vandaar de naam Laakmeershoeve). Laak (Duits = Laach, Engels = lake, Frans = lac, Italiaans = lago) was een vijver, een grote vijver, een onder water liggende meers. De jaarlijkse Leie-overstroming liet telkens een laag grond achter bij het terugtrekken. Die
3244 nattige grond droogde op en zorgde zo voor een natuurlijke verrijking, verjonging, bemesting van de meersgronden. Opmerkelijk is dat alle kerken in de Leiedorpen aan de Leie staan… of stonden. Als de huidige kerk niet aan de Leie staat, dan gaat het om een kerk gebouwd in de 19de eeuw omdat de oorspronkelijke kerk te oud, te bouwvallig was geworden (vb. Astene). Destijds liep een Leie-arm als de Kaandel (nu gerioleerd onder de rijweg van de Mouterijdreef) rond de stad en naar de Rekkelingebeek, aan de scheiding Deinze-Bachte; Bachte (zeven huizen en een kerk is achte) was tot 1823 een onafhankelijke gemeente. Misschien was die Leie-arm die rond Deinze liep en van Deinze a.h.w. een schiereiland maakte, wel de oorspronkelijke Leieloop die onderbroken werd door een door mensen gegraven doorsteek (waardoor Deinze een eiland werd). De stadskern Deinze, aan de O.-L.-Vrouwekerk en de Markt, is een waternest, is steeds kwetsbaar geweest in de loop der eeuwen voor overstromingen. De Leiebrug bij de kerk is meer dan duizend jaar lang de enige brug over de Leie geweest voor heel het gebied dat nu de Oostvlaamse Leiestreek heet. Daarom had Deinze een militaire betekenis voor de legerverplaatsingen, te meer daar de weg Kortrijk-Gent eeuwenlang over die brug liep en dus over Bachte en Leerne. De weg Kortrijk-Gent over Astene-Deurle werd pas in de 18de eeuw aangelegd. De geschiedenis van het stadje Deinze heeft met het water van de Leie te maken. De Leie mag dan al “the golden river” zijn omwille van het vlas dat er lag te roten en zijn kleur gaf als de zon er op scheen, de Leie was ook de oorzaak van kommer en kwel bij overstromingen of bij legerdoortochten, waarbij de bevolking dat leger (de paarden incluis) moest voorzien van eten en drinken. De Leie kronkelt door de meersen van het Leieland, is nergens recht, vangt te allen kante beken op. Het land droog trekken en weer onder water zetten, is steeds aan de gang. En toch houden mensen van die Leie. Haar naam betekent “de glanzende” al van in de tijd der Kelten, nog voor de Romeinen hier ooit kwamen. Dat grillig verloop uit zich ook in de naam van de Rekkelingebeek want dat betekent “bocht”, meander. En wie de boottocht Gent-Deinze meevaart, merkt op dat het kasteel van Ooidonck nu eens links dan eens rechts ligt, niet omdat het kasteel zich verplaatst maar omdat de Leie zo kronkelt. En hoe langer de rivier is des te meer water ze mee voert naar de zee, de zee die “klotst in eindeloze deining”. Maar soms ligt dat Leiewater en meerswater wel eens toegevroren, tot vreugde van de schaatsers. Al is ‘schaatsen’ hier geen regionale sport. Bootje varen wel. En zwemmen in Vosselare Put naast de waterlelies, is een hemelse zaligheid. De Vaart, het Schipdonckkanaal, het Afleidingskanaal van de Leie (aan Noorderwal) is, historisch gezien, van recente datum (zeker in vergelijking met de eeuwenlange geschiedenis van de Leie). Het kanaal werd in de jaren1840-’50 gegraven en in de jaren 1970 verbreed. In die jaren verbreedde men ook de loop van de Leie (tussen Leiedam en de firma Versele te Astene, met zwaaikom) en stak men enkele bochten door wat het ontstaan gaf van enkele “Oude Leie-armen” zoals men vele jaren te voren in Astene had gedaan bij het bouwen van het Sas (wat de Oude Leie deed ontstaan). Deinze heeft een watergeschiedenis die nog moet geschreven worden.
3245
H. MAES nr. 81
GESCHIEDENIS VAN DEINZE Deel II: Deinze – Petegem, 19e en 20e eeuw Na het succes van het eerste deel van de nieuwe 'Geschiedenis van Deinze' zit u natuurlijk te popelen om deel II ter kunnen inkijken. Dit boekdeel wordt voorgesteld in ons Museum op vrijdag 18 maart 2005. Elk zegge het voort ! Bestelling en overschrijving (49 euro per boekdeel, excl. portkosten) is reeds mogelijk op Rekening 000 – 0019969 – 84 van het 'Stadsbestuur Deinze', met vermelding van "deel 2 GvD"
3246
Museumkroniek Vooruitzichten voor 2005 26-02-2005 tot 17-04-2005 :
Tentoonstelling KGK : « De Leiestreek Toen en Nu » Aquarellen van Hubert Matthijs, geconfronteerd met foto’s van Vic Wouters Opening : 25-02-2005
7-05-2005 tot 12-06-2005 :
Firmin Schijvinck (schilderijen) en Juliaan Lampens (architect) Opening : 6-05-2005
25-06-2005 tot 11-09-2004 :
William Ploegaert Opening 24-06-2004
24-09-2005 tot 27-11-2005 :
Jan Burssens in privé verzameling (met kleine cataloog) Opening 23-09-2005
Verder loopt nog de cursus van Amarant in de lente (februari-maart) over Egypte. Er worden ook nog nocturnes, een erfgoeddag en een monumentendag gepland.
Raoul De Keyser Raoul De Keyser stelt nog tot 9 januari 2005 ten toon in De Pont, Wilhelminapark 1, Tilburg. Besprekingen van deze tentoonstelling kan men vinden in : Jan BRAET, Knack-magazine, 20-10-2004 Lars KWAKKENBOS, De Standaard, 30-09-2004.
KGK WENST U EN UW FAMILIE EEN VREUGDEVOL JAAR IN GOEDE GEZONDHEID!