Lezen: Psalm 78:38-39; Mat.9:10-13; 12:7; Lukas 10 vs. 25-37 Barmhartige Samaritaan Psalm 78:38-39 Maar Hij, de barmhartige, verzoende de ongerechtigheid en verdierf niet; Hij wendde menigmaal zijn toorn af en wekte zijn volle grimmigheid niet op; 39 Hij gedacht, dat zij vlees waren, een ademtocht, die vervliegt en niet wederkeert. Mat. 9:10-13 En het geschiedde toen Hij in het huis aanlag, zie, vele tollenaars en zondaars kwamen en lagen mede aan met Jezus en zijn discipelen. 11 En toen de Farizeeën dit zagen, zeiden zij tot zijn discipelen: Waarom eet uw meester met de tollenaars en zondaars? 12 Hij hoorde het en zeide: Zij, die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij, die ziek zijn. 13 Gaat heen en leert, wat het betekent: Barmhartigheid wil Ik en geen offerande; want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars. Mat.12:7 Indien gij geweten hadt, wat het zeggen wil: Barmhartigheid wil Ik en geen offerande, dan zoudt gij geen onschuldigen hebben veroordeeld. Lukas 10:25-37 En zie, een wetgeleerde stond op om Hem te verzoeken en zeide: Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven? 26 En Hij zeide tot hem: Wat staat in de wet geschreven? Hoe leest gij? 27 Hij antwoordde en zeide: Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand, en uw naaste als uzelf. 28 En Hij zeide tot hem: Gij hebt juist geantwoord; doe dat en gij zult leven. 29 Maar hij wilde zich rechtvaardigen en zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste? 30 Daarop hernam Jezus en zeide: Een zeker mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho en viel in de handen van rovers, die hem niet alleen uitschudden, maar ook slagen gaven en weggingen, terwijl zij hem halfdood lieten liggen. 31 Bij geval daalde een priester af langs die weg; en deze zag hem, doch ging aan de overzijde voorbij. 32 Evenzo ging ook een Leviet langs die plaats, en hij zag hem en ging aan de overzijde voorbij. 33 Doch een Samaritaan, die op reis was, kwam in zijn nabijheid, en toen hij hem zag, werd hij met ontferming bewogen. 34 En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden, goot er olie en wijn op; en hij zette hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem. 35 En de volgende dag stelde hij de waard twee schellingen ter hand en zeide: Verzorg hem en mocht gij meer kosten hebben, dan zal ik ze u vergoeden, op mijn terugreis. 36 Wie van deze drie dunkt u, dat de naaste geweest is van de man, die in handen der rovers was gevallen? 37 Hij zeide: Die hem barmhartigheid bewezen heeft. En Jezus zeide tot hem: Ga heen, doe gij evenzo. We lezen in de bijbel dat er veel mensen bij Jezus zijn geweest met allerlei vragen. Soms heel oprechte vragen, persoonlijke problemen, ziekte, zorgen. Soms ook hadden ze gelóófsproblemen, dingen die ze niet begrépen, zoals Nicodemus: hoe kan ik het koninkrijk van God binnengaan? Verscheurd tussen wat aan de ene kant zijn hart zei: Gód is met deze Jezus, en wat hij om zich heen hoorde: is er ooit uit Nazareth een profeet opgestaan? Zijn hárt zei: deze Man is van God gezonden, zijn verstànd zei: klopt het allemaal wel met wat ik heb geleerd? Ik denk ook aan die rijke jongeman uit Lukas 18. Hij wilde zo graag voor God leven, en alles wat God had geboden had hij van jongsaf aan in acht genomen. Hij kwam met de vraag bij Jezus: wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven? Daar had hij over nagedacht. Hij had zijn best gedaan, had Gods wetten onderhouden, alles gedaan wat God had geboden, maar er was geen vrede, geen zekerheid in zijn hart gekomen. De vraag was een oprechte vraag. En hij krijgt antwoord. Het houden van de wet kan je het eeuwige leven niet geven. Slechte mensen worden niet goed door het houden van de wet, niet van binnen, misschien alleen aan de búítenkant, maar God ziet het hart aan. Niemand is goed, dan God alleen, zegt Jezus. Als je wilt weten wat goed is, dan moet je bij God zijn, en als je wilt weten Wie God is, dan moet je bij Mij zijn. Wat een geweldige ruil biedt Jezus hem aan: zijn aardse positie ruilen voor een hemelse. Jammer dan hij verdrietig wegloopt. Maar zijn vragen waren éérlijke, opréchte vragen.. Je kunt ook op een andere wijze vragen stellen aan Jezus. Sommige mensen stellen vragen omdat zij met hun kennis kunnen pronken, of om aan anderen te laten zien, dat zij gelijk hebben. Soms kan je mondelinge vragen stellen, terwijl je de schriftelijke antwoorden, uit de Schrift bedoel ik dan, al lang kent.. Maar het antwoord bevalt je niet, het zet misschien je denken op z'n kop, misschien laat het antwoord je zien dat je moet veranderen, en dat wíl je niet. Dus ga je net zo lang op zoek naar antwoorden die jouw zienswijze bevestigen, en luister je al lang niet meer naar de woorden van God.
Eigenlijk heb je geen vraag, geen probleem. Eigenlijk wil je het antwoord ook niet aanhoren. Dat deden de Sadduceeën, die geloofden niet in een lichamelijke opstanding. Ze legden Jezus een theoretisch probleem voor: iemand stierf, zijn vrouw bleef achter, die trouwde met haar zwager, die stierf ook, enz. Wiens vrouw zal het dan in de eeuwigheid zijn? Ze stelden een vraag om hun gelijk via Jezus te halen tegenover de farizeeën. Uit welke motieven komen onze vragen voort? Nicodemus krijgt een eerlijk antwoord: je moet opnieuw geboren worden. Niemand kan zonder verandering het Koninkrijk van God binnengaan. De Sadduceeën krijgen ook hun antwoord: jullie dwalen wel zeer. De rijke jongeman krijgt zijn antwoord: verkoop alles wat je hebt en volg Mij. Maar het antwoord beviel Hem niet en Hij ging weg. Weg van Jezus. In gedachten zie ik hem lopen, teleurgesteld om het antwoord, omdat zijn hoop gericht was op deze aarde, omdat het aardse voor hem belangrijker was dan het hemelse. Hier, in Lukas 10, hebben we te maken met een wetgeleerde. Hij kende de wet en toch kende hij de wet niet. Wetgeleerden of Schriftgeleerden waren oorspronkelijk politieke, juridische functionarissen: schrijvers, bewaarders en uitleggers van de wet, meestal priesters. Zij gaven les, hielden godsdienstoefeningen in de synagoge. Hun taak was drieërlei: 1. zij kopieerden het oude testament; 2. zij onderwezen in de wet; 3. zij waren belast met het uitvoeren van de wet en het adviseren over de wet binnen de Joodse Raad. We hebben dus te maken met een geleerd mens, een universiteitsmens. Hij kende de Schrift en toch was het diepste heil van de Schrift voor deze man verborgen. Het gevaar van een wetgeleerde is dat hij over de Schrift heerst in plaats dat de Schrift over zijn leven heerst. Hij is dan ook helemaal niet geïnteresseerd in Gods uitleg van de Schrift. Hij stelt de vraag om Jezus te verzoeken. Soms zie je journalisten die een minister op zo'n wijze vragen stellen, dat ze hem klem krijgen met hun vragen. Ze zijn niet geïnteresseerd in het antwoord, ze willen maar één ding: hem klem praten. Ze leggen dan ook alles verkeerd uit. Het is genade van de Here Jezus dat hij deze man dit antwoord geeft, deze gelijkenis. Het antwoord sluit dan ook precies aan bij wat Lukas hiervoor heeft geschreven over wat Jezus zei. Daar heeft Hij de steden waarin Hij zijn grootste tekenen en wonderen deed het oordeel aangekondigd: Wee u Chorazin, wee u Bethsaida, want als in Tyrus in Sidon de krachten waren geschied die in uw midden zijn geschied, zij zouden zich bekeerd hebben. En dan zegt Hij iets tegen zijn Vader: Ik dank U, Vader, Heer van de hemel en van de aarde, dat U deze dingen voor wijzen en verstandigen hebt verborgen, maar U hebt ze geopenbaard aan de kinderen. Hier heeft u zo'n gelijkenis. Een kind kan hem begrijpen, een wijze en verstandige haalt zijn schouders erbij op. Ik wil u deze gelijkenis uitleggen, zoals ik denk dat de Heer bedoelde te zeggen. En ik hoop dat we met elkaar kind willen zijn, kinderen met vragen, niet wetgeleerden. Kinderen vragen altijd om dingen. Mama, mag ik een snoepje? Mag ik gaan spelen? Mag ik naar de tv kijken? En soms zeggen ouders: neen, dat kan nu niet. En als ze willen verduidelijken waarom niet, dan dalen de ouders af naar het niveau van het kind en proberen ze het kind duidelijk te maken waarom iets niet goed is. Welnu, het lijkt alsof deze man, deze wetgeleerde, dit doet. Of hij naar het niveau van een leerling afdaalt. Hij zegt: Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven? Zou Jezus zijn antwoord kwijt kunnen? Denkt u eens even na: als Hij zou antwoorden: het eeuwige leven vind je niet in de wet, niet in het bestuderen of het overschrijven van de wet, maar alleen door geloof in Hem die de Vader in de wereld heeft gezonden. Hoe zouden de reakties van de omstanders geweest zijn? Zij zeiden dat de schare verloren ging omdat ze de wet niet kenden. Het idee dat je buiten de wet om het eeuwige leven zou kunnen ontvangen, was ondenkbaar. Vandaag de dag maak je dat nog steeds mee. Er zijn nog steeds veel christenen die het goede of kwade in hun leven laten bepalen door het wel of niet houden van de wet. En daarom is het antwoord van de Heer zo belangrijk. Hij spreekt deze man aan op zijn denken, zijn idee van eeuwig leven, zijn idee van goed en van kwaad. Dat is ongetwijfeld gevormd vanuit zijn jeugd. Jezus zegt: nou, hou de wet. Wat staat in de wet geschreven? Hoe leest gij? Deze man, deze wetgeleerde, kent de wet, dus hij zegt: ik moet God liefhebben met geheel mijn ziel, mijn kracht en mijn verstand en mijn naaste als mijzelf. Dan zegt de Here Jezus: doe dat, en je zult leven. Maw: je hebt gelezen wat God graag wil. Als je aan God zou vragen: hoe wilt U dat ik leef? Dan heb je hier Gods antwoord. Zó wil God graag dat mensen zijn: hun naaste liefhebben als zichzelf en God met je hele wezen. Alleen, deze eis is onmogelijk voor mensen die de zónde in zich hebben wonen. Laten we nog eens
kijken naar de positie van deze wetgeleerdee: hij onderwees zijn leerlingen en zei: als jullie het eeuwige leven willen beërven, moeten jullie God liefhebben boven alles en je naaste als je zelf. Dat lijkt heel logisch, nietwaar? Maar wat hij er niet bij zei, was: maar weten jullie, dat is onmogelijk! Je kúnt God niet liefhebben boven alles, dat zit niet in je genen. Adam kon dat misschien en Eva. Maar toen is de zonde in ons leven gekomen. Nu is ons leven in opstand tegen God. Ook mijn leven. Ik zou het wel willen, ik verlang ernaar: God lief te hebben boven alles, maar ik kàn het niet. Als ik het goede wil doen, dan doe ik juist het verkeerde. Meester, ik heb het geprobeerd, maar het lukt me niet, help me, alstublieft. Ik kàn het niet. Wees mij genadig! Hij wilde zich rechtvaardigen. Wat is dat? Dat is als je bij een rechtbank staat omdat je bijv. een bekeuring krijgt, dat je zegt: ik heb wel de wet overtreden, maar ik kon er toch eigenlijk niks aan doen. Ik reed wel 150 km, maar dat kwam omdat ik schoenen had met stalen neuzen. Of je scheldt bijv. iemand uit, en dan zeg je: nou ja, het was wel verkeerd, maar die ander irriteerde me ook zo. Hij trachtte zich te rechtvaardigen. Let ook op dat woordje 'zich'. Hij trachtte zichzelf te rechtvaardigen, terwijl de Enige Die je rechtvaardigen kan, alleen Gód is. Hij ging op de stoel van God zitten en vond dat ie het nog niet zo slecht deed, want eigenlijk kan God dit niet van de mens eisen. Dus hij zegt: je naaste liefhebben als je zelf. Oké, maar daarmee kan God toch niet iedereen bedoelen, toch alleen degenen met wie ik omga. Wie is mijn naaste? En deze gelijkenis geeft ons dus het antwoord op de vraag wie onze naaste is, maar ook het antwoord wie Góds naaste is, wie Gód liefheeft. Deze gelijkenis vertelt ons de goddelijke norm. Een zeker mens, gewoon iemand van de mensen. Jij zou het kunnen zijn. Het gaat hier over iemand die gekarakteriseerd wordt als 'mens'. Geen afstammeling van een aap, maar van Adam, de eerste mens die God schiep: laat ons mensen maken. Als God dat zegt, dan staat er eigenlijk: laat ons adam maken. Een gewoon mens, nakomeling van Adam. Het is opmerkelijk dat de Heer hier het woordje 'mens' gebruikt. Later blijkt het een man te zijn, dan wordt er over hem en hij gesproken. Maar hier gaat het over 'een zeker mens'. Waar gaat die mens naartoe? Waar gaat uw leven naartoe? Deze mens ging de weg die afdaalde. Hij was niet op weg naar God, niet naar het hemels Jeruzalem, niet naar bóven, hij ging juist bij Jeruzalem vandaan. Hij is op weg naar Jericho, hij gaat een weg die afdaalt van Jeruzalem naar Jericho. Waar bent ú naartoe op weg? Vanavond komt die vraag dringend en dwingend op je af. Waar is je leven naartoe op weg? Deze mens daalt af van Jeruzalem naar Jericho, dus van de woonplaats van God (Jeruzalem) naar de stad die door God vervloekt was (Jericho). Jericho was met de ban geslagen. Waarom? Jericho betekent letterlijk: maanstad. De Heer Jezus wordt in de bijbel de 'Zonne der gerechtigheid' genoemd die over Jakob zal opgaan. Maar de maan wordt in de bijbel genoemd: 'de heerser van de nacht'. God maakte de zon tot heerschappij over de dag en de maan tot heerschappij over de nacht. Inderdaad: de weg van Jeruzalem naar Jericho is een afdalende weg. Die weg gaat naar de duisternis, naar het verderf. En de mens die die weg gaat die komt onherroepelijk 'de rover en mensenmoordenaar van den beginne' tegen. Hij valt in handen van rovers. Wat doen die? ze schudden hem uit, ze geven hem slagen en ze laten hem halfdood liggen. Uitschudden betekent dat ze hem alles ontnomen hebben waarmee hij zou kunnen betalen, Je kunt niet meer voor jezelf zorgen. Je kunt geen voedsel kopen, geen water, geen drinken. Slagen geven betekent dat ze je verwonden. Je kunt ook geestelijk geslagen zijn, verwond, diep op je hart getrapt. En ze laten hem halfdood liggen. Dat betekent dus dat je niet leeft en je bent niet dood. Het doet me denken aan mensen die verslaafd zijn. Ze leven niet, maar ze zijn ook niet dood. Ze zouden willen leven, maar ze kunnen niet leven. Ze zijn uitgeschud, buitengeworpen, onaanvaard. Deze mensen zitten in een hopeloze situatie. Er wordt hier nog over 2 andere mensen gesproken. Het zijn kerkgangers, een priester en een leviet. Ze kénnen wel de bijbel, maar ze kennen niet hun eigen situatie. Want ook zij gaan dezelfde weg. Bij geval daalde een priester af langs díé weg. Ook deze man was op weg naar Jericho, naar het verderf. Als je in een kerk bent grootgebracht, dan heb je toch het idee dat je niet zo slecht bent als een drugsverslaafde. Je vindt eigenlijk dat zo iemand God meer nodig heeft dan jij. Je leven is toch niet zo'n grote puinhoop. Je hebt natuurlijk wel vergeving nodig, maar niet zoveel als een verslaafde of een dief of een moordenaar.
Die ene man was zich ervan bewust: ik ga dood, ik kan mezelf niet meer helpen, ik heb geen mogelijkheid. Als je in de bijbel leest over de losser, dan mocht hij mensen lossen die tot zijn familie hoorden en die zichzelf als slaaf hadden moeten verkopen. Maar die slaaf mocht ook zichzelf lossen als zijn vermogen daarvoor toereikend was. En dat is nou precies de moeilijkheid. Er zijn zoveel mensen die denken dat hun vermogen toereikend is om zichzelf te bevrijden uit de slavernij. Maar dat is niet zo, iedereen is een nakomeling van Adam. Misschien gaat u wel trouw naar een kerk of gemeente. Maar daardoor bent u niet beter voor God. Als God openbaart wat we zijn, wat we denken, wat we doen als niemand je ziet. Je bent net zo goed in de handen van de rovers gevallen. Je leven is net zo goed niet zoals God het bedoelde. En ik denk dat je pas iets voor je naaste kunt betekenen als je dat ook ervaart, wéét: ik ben niet anders, niet beter, ik ben ook een mens. Weet u, het gaat God niet om de hoeveelheid zonden die we doen. Er staat in Rom. 5 vs. 18 ... gelijk het door 1 daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is. 1 zonde brengt je in dezelfde positie, in hetzelfde oordeel, het oordeel voor àlle mensen, of je nu kerkelijk bent opgegroeid, de wet houdt of niet. Alleen als je kunt zeggen dat er nooit 1 daad van overtreding in je leven is geweest, dan komt er geen veroordeling. En dàt zeggen, kan je niet. Maar als 1 daad van overtreding, 1 zonde, ervoor zorgt dat alle mensen door God worden veroordeeld, dan is het ook mogelijk dat door 1 daad van gerechtigheid alle mensen rechtvaardig worden. Dat wil zeggen dat die ene daad van gerechtigheid er voor alle mensen is, voor alle mensen is gedaan, of je nu verslaafd bent of niet. Je hebt die ene daad van gerechtigheid nodig, of je nu verslaafd bent of niet. Alleen de verslaafde beseft het: ik ben verkeerd, mijn leven is verkeerd, ik kan mezelf niet redden. En deze wetgeleerde beseft dat ook, maar hij wil zichzelf rechtvaardigen. Hij vindt toch het oordeel niet helemaal terecht. Alle wereldgodsdiensten zijn erop gericht jezelf voor God te rechtvaardigen. Ook het jodendom. Jezus accepteren als Degene die door die ene daad van rechtvaardiging de weg en de waarheid en het leven is geworden, dat nooit. Want die Samaritaan die op reis was, stelt de Here Jezus voor. Er wordt niet gezegd dat de Samaritaan dezelfde weg ging, niet de weg die áfdaalde van Jeruzalem naar Jericho, maar hij was iemand die op reis was. Was dat niet zo bij de Here Jezus? Zijn thuis was de hemel. Hij had hier in deze wereld geen plek waar Hij zijn hoofd kon neerleggen. Hij kwam met een missie. Hij was op reis en zou terugkeren naar de Vader. Joh. 8 vs. 48 zeggen de Joden dat Hij een Samaritaan is. En in welk verband zeggen ze dat? Als Hij hen spreekt over Zijn Vader die Hem heeft gezonden. Als Hij zegt dat Hij van de Vader kwam: Ik ben van God uitgegaan en gekomen: Hij was op reis. Daar zegt Hij er nog iets bij: jullie hebben de duivel tot vader en willen zijn begeerte doen. Dat was de mensenmoordenaar vanaf het begin. Maw: jullie zijn in handen van de moordenaar en de rover gevallen. Neen, schreeuwen ze, we zeggen terecht dat U een Samaritaan bent, wij hebben Abraham tot vader, hoe kunt u zeggen dat iemand die in U gelooft de dood niet zal zien? Abraham is gestorven. Zou deze wetgeleerde het begrepen hebben? Je kunt de bijbel wel kennen, maar de wáárheid niet ervaren, die van je afstoten. Dat wat de bijbel over je schrijft, wat God zegt, hóe je toestand is, acceptéér je dat? Want als déze man je naaste is... och dan ben je niet beter. Hij is immers je nááste, dat betekent dat óók jij ben hem hoort. Je bent óók in handen van rovers gevallen, je bent óók gewond, de dood hangt ook boven jóúw hoofd. Ook jij komt niet aan Gods gerechtigheid toe. Er komt een priester en een leviet. Daar heb je Jeruzalem met haar offerdiensten, haar tempel en wet. Déze man is hun naaste niet, ze gaan er met een grote boog aan voorbij. Maar zelf zijn ze niet beter, ook zíj zijn er zo erg aan toe. Alleen zij beseffen niet wie zij zijn. In Ezechiël 16 kan je dat lezen. Dat gaat namelijk over Jeruzalem, over het geestelijk centrum van het Jodendom, dat dacht dat het zoveel beter was dan de mensen in Galilea. Daar staat dit: Ezechiël 16:5-9 Geen oog zag met ontferming op u neer om uit mededogen één dezer dingen aan u te doen, maar gij werdt weggeworpen op het veld, omdat men geen waarde hechtte aan uw leven, toen gij geboren waart. 6 Toen kwam Ik voorbij u, en Ik zag u trappelen in het bloed van uw geboorte en Ik zeide tot u, in uw bloed: leef; ja, Ik zeide tot u, in uw bloed: leef. 7 Ik deed u opgroeien als het veldgewas, gij groeidet op en werdt groot en kwaamt tot volle schoonheid; uw borsten werden vast en uw haar groeide; maar gij waart naakt en bloot. 8 Toen kwam Ik voorbij u en zag u, en zie, de tijd der liefde was voor u gekomen; Ik spreidde de slip van mijn kleed over u en
bedekte uw naaktheid, Ik ging onder ede een verbond met u aan, luidt het woord van de Here HERE; zo werdt gij de mijne. 9 Toen wies Ik u met water, spoelde het bloed van u af en zalfde u met olie. Ziet u de vergelijking met deze gelijkenis? Vers 5 zegt: je was weggeworpen op het veld, zoals de man uit Lukas 10. Men hechtte geen waarde aan uw leven, zoals de man die halfdood bleef liggen uit onze gelijkenis. Toen kwam Ik voorbij en Ik zag u in uw bloed, zoals de Samaritaan deze man zag, gewond en bebloed. Toen wies Ik u met water en zalfde u met olie, zoals de Samaritaan. En Ik zei tegen u, in uw bloed: lééf, zoals de Samaritaan handelde. De afkomst van Jeruzalem was niet beter, hun toestand was niet beter. Zonden kunnen ons zo overweldigen, we kunnen telkens falen en telkens opnieuw, teleurgesteld zijn in onszelf, aangeslagen, smerig en vies en vuil. Maar Jezus kwam voorbij. Er kwam een Samaritaan die op reis was, Ja, Hij was de Samaritaan die op reis was. Gehaat door het Joodse volk, niet serieus genomen. En toch zo geweldig heerlijk: Hij komt in onze nabijheid. Deze mens kon niet bij Jezus komen, maar Hij komt bij ons. In dat woordje nabijheid zit al het woordje naaste. Hij komt nabij. Hij ziet de mens gewenteld in zijn bloed. Hij ziet ons in onze zonden liggen. Hij ziet ons naakt, geslagen, verwond door de rover en mensenmoordenaar van den beginne. En Hij komt bij ons, vanavond komt Hij bij jou. Hij kent je. Heeft Hij dan geen afschuw van me? Neen. Want heel onze toestand wekt zijn barmhartigheid op. Hij wordt met ontferming bewogen. Dat is dus een ontferming die Hem in beweging brengt. Hij gaat doen, wat deze mens niet kan. Hij neemt de hele situatie van hem over. De joden verafschuwden Jezus omdat Hij het huis binnenging van zondaren. Maar dat móét Hij juist doen. Dat wíl Hij doen: Hij wil in ons huis komen. De joden zeggen dan: zie, Hij eet met de zondaars. Maar Jezus zegt: indien je wist wat het betekent: barmhartigheid wil ik! Mensen zien onze binnenkant niet. We kunnen ons van buiten zo mooi presenteren. Ik vroeg eens een zuster: hoe gaat het met je? En zij antwoordde: goed. Ik dacht: neen, het gaat helemaal niet goed met je, maar hoe kom ik in je nabijheid, hoe kan ik je bereiken? Ik zei: ik geloof niet dat het goed met je gaat. Toen begon ze te huilen, te snikken. Het ging niet goed, het gaat soms helemaal niet goed. Maar we vinden het zo moeilijk zwak te zijn, te zijn wie we zijn: door het leven en door de zonde gebroken mensen. Maar wat doet deze Samaritaan, beter gezegd: wat doet Jezus? Hij verbindt onze wonden. Dat betekent dat Hij herstelt wat we in deze wereld hebben opgelopen. De rover en mensenmoorder heeft u te pakken gehad en mij, ons allemaal. Stel dat hier een moordenaar zou zitten, of een verkrachter, of een dief, of een verslaafde, ik wil tegen iedereen hetzelfde zeggen: je bent een werktuig geweest van satan, hij heeft je beroofd en je geslagen. Is het niet zo? Maar Jezus herstelt. Hij verbindt je. Hij wast je bloed van je af. Ik vond je in je bloed, maar Ik heb je gewassen. Dat heeft Hij gedaan door Zijn bloed te geven. Zijn bloed reinigt je. Hij giet olie in de wonden, dat betekent dat Hij de Heilige Geest inwonend in ons geeft en Hij zet je op zijn eigen rijdier. Dat betekent: je mag op dezelfde wijze als Hij leren leven in deze wereld. En Hij brengt je in een herberg. Bij ons heet een kerkelijke gemeente 'De Dorpsherberg'. Dat is een goed gekozen naam. Een herberg is een tijdelijke verblijfplaats voor mensen. De Gemeente op aarde is er tijdelijk. Eens zal zij worden opgenomen in de hemel. Eens komt Jezus terug. Het is Zijn bedoeling dat we niet alleen zijn in deze wereld, dat we elkaar zullen bemoedigen en helpen en verzorgen. En Hij geeft daar gaven voor: gaven áán en vóór de Gemeente. Ten slotte komt die prangende vraag van Jezus: Wie van deze drie dunkt u, is de nááste geweest van de men die in handen van de rovers was gevallen. Dat betekent: wie is het dichtst bij deze besmeurde man gekomen, wie is eigenlijk het dichtst bij ons willen komen? En ik weet, dat veel mensen dan denken dat het antwoord dat wordt gegeven, werd gegeven omdat deze wetgeleerde het woord 'Samaritaan' niet over zijn lippen kon krijgen. Misschien is dat ook wel zo. Maar de bijbel is het Woord van God, en ik geloof dat God deze wetgeleerde iets heel moois liet zetten: De naaste van alle mensen die in handen van de rover en de mensenmoordenaar zijn gevallen, degene die het díchtst bij hen staat, is Degene bewézen heeft dat Hij de Barmhartige is. Die hem barmhartigheid heeft bewezen. Toen Jezus werd gekruisigd, werd Hij met de misdadigers gerekend, zó dichtbij kwam Jezus. Toen Hij werd gekruisigd, hing Hij tussen de zondaren, zó dichtbij. En toen één van hen Hem vroeg om genadig te zijn, toen wies Hij hem van al zijn zonden en zei: Ik breng je naar de herberg: heden zul je met Mij in het
Paradijs zijn, zó dicht bij Jezus: mèt Hem. En het was echt geen lieverdje die dit vroeg. Hij werd niet gekruisigd omdat hij geen zonde had gedaan. Jezus wel. De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem. De kruiseling zag het. O, deze Heiland, Die zó dichtbij hem kwam, vlak voor zijn dood. En die dood had hij verdiend, en hebben we allemaal verdiend. Maar waar Jezus dichtbij komt, is vergeving, is het mogelijk dat het bloed van je natuurlijke geboorte van je wordt afgewassen en ontvan je een nieuw leven. Denk er eens over na. Kijk eens naar jezelf. Wie ben je eigenlijk. Ben je gereinigd, gerechtvaardigd? Heeft Gods Geest in jouw geest getuigd dat je Gods kind bent? Of loop je nog rond in je bloed, in je zonde. Vanavond mag je tot Hem gaan, Die gezegd heeft, dat iedereen die vermoeild en belast is tot Hem mag komen. Jij ook. En als je bij Hem komt, dan kom je bij Degene die bewézen heeft dat Hij niet wil veroordelen. Barmhartigheid staat tegenover oordeel. Als je Gods barmhartigheid over je eigen leven kent, dan veroordeel je geen onschuldige mensen, zegt Jezus. Als je veroordelend leeft naar anderen, dan is het de vraag of je zelf wel Gods barmhartigheid kent. Barmhartigheid roemt tegen het oordeel. Ook in een kerk kunnen mensen zitten die zo makkelijk anderen veroordelen. Als u, als jij dat doet, vraag je dan eens af wat je bent? Een priester, een leviet of een Samaritaan? Jona wilde Ninevé verwoesten, God wilde de stad sparen. Als je een Jona bent, erken dat dan en ga naar deze Samaritaan, en zeg Hem: Here Jezus, mijn schuld moet verzoend worden: gedenk mij. Laat uw bloed mij reinigen van al mijn zonde. Wat zal Hij doen, denk je? Hij, de barmhartige (Samaritaan), verzoende de ongerechtigheid en verdierf niet, lazen we in Psalm 78. Hij gedacht dat zij vlees waren en Hij verdierf niet. Hij wendde Zijn toorn af, af van jou en van mij. Die toorn kwam bij de Here Jezus terecht. Dat geldt ook voor jou. Hij komt ook in jóúw nabijheid en zoekt je. Ook vandaag nog zegt Hij tegen je: Ik ben gekomen om zondaren zalig te maken, ook jou! Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt ons van àlle zonden. Zijn naam zij geprezen! Amen.