Bij het begin van de normen-en-waarden-discussie kwam van verschillende van mijn klanten de vraag:’ jij bent toch altijd bezig met normen en waarden; wat vind jij hier nu van?’ Naar aanleiding hiervan schreef ik dit artikel.
Leven met angst, weer eens wat anders over normen en waarden ‘Jan wandelt fijn op straat. Plotseling berooft een boef hem.’ Bij dit verhaal slaat de schrik mij om het hart. Het gedrag van de boef bevalt mij niet en ik ben bang dat het mij zelf een keer zal overkomen. Het is een eeuwenoud en universeel verhaal.
Mensen proberen schokkende gebeurtenissen te verklaren. In de afgelopen decennia betekende het verhaal van Jan en de boef, achtereenvolgens: • De Schepper heeft dit zo gewild. • De ontmoeting tussen Jan en de boef kan geen toeval zijn en heeft een diepere
zin. • Jan kan er van leren en er een beter mens door worden. • De boef heet Robin Hood en Jan is familie van Albert Heijn, dus het is een soort proletarisch winkelen. • De boef heeft een nare jeugd gehad. • Jan heeft de beroving zelf uitgelokt. • Met betere straatverlichting was er niets gebeurd. • De overheid heeft te weinig blauw op straat. • Er is een algeheel verval van goede zeden gaande. • De boef is niet genoeg geïntegreerd in de cultuur van Jan. Mensen zoeken kaders waarbinnen hun belevenissen minder bedreigend zijn. Ze proberen deze meer hanteerbaar te maken. Op dit moment zijn normen en waarden daarvoor erg in trek. Dat Jan fijn op straat wil wandelen, sluit aan bij zijn normen en waarden. De boef echter blijkt andere normen en waarden te hanteren. Dit gegeven stelt mij niet gerust. Mijn gevoel van veiligheid neemt met deze wetenschap niet toe. Regelmatig krijg ik de vraag om cultuurverandering te bewerkstelligen. De opdrachtgever wil dan dat bepaalde groepen mensen zich anders – en in zijn ogen beter - gaan gedragen. Zijn maatstaven voor zo’n verbetering zijn vaak impliciet en beschreven in termen waar hij ‘last’ van heeft. Bij pogingen één en ander duidelijk te krijgen borrelen in eerste instantie de woorden ‘gewoon’, ‘natuurlijk’ en ‘normaal fatsoen’ op. Bij doorvragen komen ook ‘respect en verantwoordelijkheid’ ter sprake. Eenmaal aan de slag, maak ik met de betrokkenen werk van zakelijkheid, integriteit, zorgvuldigheid en betrokkenheid op mensen. Dit is een confronterende en ontnuchterende onderneming. Het blijkt telkens weer verleidelijk om dit soort
competenties zonder meer aan jezelf toe te dichten. In de praktijk laat men inhoudelijke toetsing van de werkelijke effecten bij anderen het liefst achterwege. Gedragsverandering lukt het best als mensen hier zelf ‘van binnen uit’ aan willen werken. Wanneer het is opgelegd, blijven controle en dwang noodzakelijk. Hiermee is niet gezegd dat het stellen van eisen en het uitoefenen van druk verwerpelijk zouden zijn. Wetten en regels van de overheid komen ook ‘van buiten’ op de mensen af. Op grond van de waarde die mensen aan deze wetten en regels toekennen hanteren zij hun eigen normen om zich er al dan niet aan te houden. Regels waar iedereen zich aan houdt zijn vanzelfsprekendheden. De paradox is dat regels worden
geformuleerd omdat mensen zich er niet aan houden! Discussies over waarden en normen bij fusies tussen verschillende organisaties of organisatieonderdelen vreten energie en tijd. Zij leveren verharding van standpunten op en veroorzaken juist een toename van over en weer ongewenst gedrag. Een brede maatschappelijke discussie over waarden en normen zal naar mijn mening dan ook weinig bijdragen aan gewenst gedrag en een Commissie Van Zedenmeesters al helemaal niet. Er bestaat nu eenmaal geen algemeen aanvaard ‘normaal’ gedrag; dat is nu net het punt. Waarover zou zo’n commissie het moeten hebben? Neem de norm: ‘spreken is zilver, maar zwijgen is goud.’ Dat zal me een discussie worden met de zwijgplicht bij de Maffia, het zwijgrecht voor Volkert van der G. en parlementair onderzoek naar de bouwfraude. Met mijn normen geef ik uiting aan mijn waarden. Waarden zijn een wezenlijk onderdeel van mijn identiteit. Met mijn waarden houd ik mijn existentiële angsten in toom. Zij vormen mijn laatste verdedigingslinies. Afwijken van mijn normen is raar; handelen in strijd met mijn waarden is kwetsend. Naarmate anderen zich in mijn ogen normaler gedragen kom ik minder in het nauw. Mijn waarden zijn voor mij essentiëler dan mijn normen. Sommige mensen verwarren overigens hun tenen met hun ziel. Zij bezitten een dermate wijdvertakt tenennet dat een ander nergens meer kan gaan staan zonder dat zij zich gekwetst voelen. Waar komen die blessures, dreiging en pijn toch vandaan? Als iemand mij te na komt, neemt mijn angst toe. Met mijn waarden kan ik mijn existentiële angsten in toom houden. Waarden zijn mijn laatste verdedigingslinies. Zij bieden mij houvast en zekerheid. Daarom heb ik ook normen nodig die anderen van mijn waarden weghouden. Binnen alle culturen worden levensbeschouwelijke waarden gedeeld. Er zijn waarden die zekerheid bieden en waarden over hoe mensen met elkaar om moeten gaan. De mens is een sociaal wezen – ja toch? Ik weet wat ik wil, hoe de wereld in elkaar zit, wie mijn vrienden zijn en dat wil ik graag zo houden. Ik kon wel eens lelijk in de problemen komen als ik door anderen met mijn eigen angst zou worden geconfronteerd. En daarom wil ik dat anderen zich ‘normaal’ gedragen. Waarden voor persoonlijke integriteit en veiligheid zitten letterlijk het dichtst op de huid. Zij betreffen taboes en rituelen voor alles wat het lichaam binnenkomt en verlaat, territoria, aanraking, voortplanting, geboorte, ziekte en dood.
Angst heb ik in verschillende soorten.
Ik heb angst voor zinloosheid. Als ik zelf zin moet geven aan mijn bestaan dan boezemt mij dat angst in. Mijn leven moet toch ergens toe dienen. Het wekt geen verbazing, dat in alle culturen levensbeschouwelijke waarden gedeeld worden die richting geven aan het bestaan. Als er een doel is of als ik een opdracht heb, dan kan ik vooruit. Wij sporen elkaar aan om iets te gaan doen; om iets te betekenen. ‘Ledigheid is des duivels oorkussen; verveling uit den boze’. Religie is een middel om richting te ervaren. In wezen is deze angst voor zinloosheid een stukje van mij. Als ik hem tegemoet treed zit er ruimte in voor inspiratie en krijg ik contact met mijn innerlijke drive. Naarmate mijn angst voor zinloosheid echter groter is wil ik er meer afstand van houden. Hoe meer ik er van vandaan wil blijven hoe kwetsbaarder ik mij maak voor doelen buiten mij die mij door anderen voorgehouden worden. Ieder mens draagt
daarmee de kern van fascisme in zich. Ik heb angst voor mijn onmacht. Ik wil zicht en greep houden op situaties waar ik in zit. Ik wil mij niet machteloos voelen, chaotisch en onzeker. Het moet mogelijk zijn om gebeurtenissen een plek te geven en om ze te beïnvloeden. Planning is belangrijk en voorspelbaarheid is in bepaalde mate onontbeerlijk. Als elke gebeurtenis ‘nieuw’ zou zijn dan zou ik de greep op mijn leven verliezen. Binnen elke cultuur delen mensen waarden die structuur brengen in hoe zij moeten leven. Ook deze angst voor machteloosheid is een deel van mij. Er liggen mogelijkheden voor ontwikkeling en creativiteit in besloten wanneer ik niet te krampachtig op zekerheid mik. Ik wil mij graag aan alle bronnen, zoals de Bijbel, de Koran, de Puinhopen van Paars en Jip en Janneke blijven laven en daarnaast mijn eigen keuzes maken. Als ik van een ding zeker kan zijn, dan is het wel van mijn eigen onzekerheid. Bij ontkenning van mijn eigen onmacht word ik ontvankelijker voor zekerheden buiten mij. Ik zoek houvast bij anderen en maak mij van hun visie afhankelijk. Volgens mij, draagt ieder individu op deze manier een kern van fundamentalisme in zich. Sommigen zijn zo onzeker dat zij hun waarden in onwrikbare normen vastleggen. Alles ontaardt dan in een principekwestie; alles raakt hun stellige overtuiging; al het afwijkende is een aanval. Als ik mijn onzekerheid kan aanvaarden biedt dit mij ruimte voor andere visies en nieuwe mogelijkheden.
Ik heb angst voor eenzaamheid. Alleen is maar alleen. In de Viva woedt momenteel een discussie of ‘single zijn’ nu wel of niet erg is. Wat moet je samen doen; wat alleen? Culturen ontwikkelen omgangsnormen. Het lijkt moeilijk om eenzaam te zijn; sommigen kunnen niet eens alleen zijn. Alleen zijn, confronteert mij met mijzelf. Wie ben ik als ik voor niemand anders iets beteken. Ik wil graag ergens bijhoren. Als ik mijn angst voor eenzaamheid overwin, kan mij dat rust opleveren en vitaliteit. Eenzaamheid is mij eigen, en daarvanuit kan ik mij met een ander in echte vriendschap verbonden voelen. Misschien wel juist omdat wij zo verschillend zijn.
Misschien wel omdat we veel met elkaar hebben gestreden en ons tegenover elkaar alleen hebben gevoeld. Wij zijn vooral vrienden omdat wij met elkaar eenzaam kunnen zijn. Naarmate ik meer vanuit mijn angst voor eenzaamheid bij anderen wil horen, des te oppervlakkiger de criteria waarmee ik mij met anderen verbind. Dit is
voor mij de oorzaak van discriminatie, inhoudsloos nationalisme en het bij elkaar horen omdat je samen een gemeenschappelijke vijand hebt. Ik heb angst voor vervreemding. In het journaal en verschillende TV-shows lijkt de wereld op een open inrichting. ‘Herbergt Gods aardbodem vreemde kostgangers, of is iedereen van God los?’. Ik zie overal mensen om me heen die overspannen raken. Op straat lopen verwarde en agressieve mensen rond. Je moet er toch niet aan denken dat het jou overkomt! Ik moet er toch niet aan denken dat het mij overkomt. Ik kan wel eens lelijk met mijzelf in de problemen komen als ik met deze angsten zou worden geconfronteerd. Daar zit ik niet op te wachten; daar zit niemand op te wachten. Het zijn wel mijn angsten, maar ik doe het liefste of ze niet bij mij horen. Ik wil niet met dat vreemde stuk van mij te maken hebben. En daarom wil ik niet door anderen met mijn waarden en vanzelfsprekendheden geconfronteerd worden. En daarom wil ik dat jij je volgens mijn normen gedraagt.
Ieder mens is volgens mij vatbaar voor vreemdelingenhaat vanuit zijn weerstand tegen ver-andering. Ik wil het liefst mijzelf blijven; en dan tel ik dat vreemde stukje in mijzelf niet mee. Wanneer ik erken dat ik ook alles ben wat ik eigenlijk diep in mijn hart niet wil zijn, dan kan ik leren om van die vreemde kostganger in mijzelf te houden. Dat rare stukje in mij is niet de schuld van anderen. Ik bleek juist een stuk van mijzelf kwijt te raken in mijn angst om mezelf te verliezen. Die andere vreemde kostgangers om mij heen blijken meer aan mij verwant en minder bedreigend te zijn dan ik eerst dacht. Ik hoef dezen dan ook niet voor alle zekerheid te mijden of bij voorbaat dood te slaan. Dit geeft ruimte voor ontspanning, verrassing en humor.
Ik heb angst voor mijn kwetsbaarheid. Ik ben kwetsbaar. Ik kan pijn lijden en bezeerd worden. Ik word alleen geboren en ik ga een keer dood. De één kan zich druk maken over ‘stomme regeltjes’ wanneer hij maar een paar kilometer te hard rijdt naar een bespreking waar zijn baan van afhangt, terwijl de ander zich zorgen maakt over een mogelijke aanrijding door hardrijders. De waarheid
ligt niet in het midden; het is allebei waar; het gaat er niet om wie er gelijk heeft. Beiden redeneren vanuit eigen kwetsbaarheid. Bij lichamelijke en persoonlijke integriteit zijn begrippen als ‘verantwoordelijkheid’ en ‘respect’ aan de orde. Letterlijk: Wie is antwoord verschuldigd aan wie? Op welke vragen? Op sommige vragen kan je alleen zelf het antwoord geven. Respect houdt voor mij in dat ik mij geen antwoord wil toe-eigenen dat anderen beter voor zichzelf kunnen zoeken – en al helemaal niet als mij geen vraag gesteld is. Een ander respecteren betekent letterlijk: ‘weer naar de ander kijken’. Soms kan je verantwoordelijkheid voor anderen op je nemen; dat is waarin kinderen worden ‘ontzien’. Het is onmogelijk dat ik beter dan de ander zou weten wat hij denkt en
voelt en wil. Ik zie die ander dan niet staan; dat is pas ‘respectloos’. Individuele integriteit biedt de mogelijkheid om anderen nodig te hebben en om nodig te zijn. Ik kan met anderen meeleven en mijn inlevingsvermogen toetsen. Ik kan er voor de ander zijn wanneer hij en ik dat willen. Ik ontken mijn fysieke beperkingen als ik in de schoenen van een ander wil gaan staan; dat kan niet, het is mijn maat niet en hij staat er al in. Het is opdringerig om voor een ander te weten wat het beste voor hem is. Er is ruimte voor troost, verwondering en vrede als ik mij realiseer dat ik er maar even ben: tijdelijk, fysiek en kwetsbaar. Er zijn immers altijd anderen; voordat ik er was, nu ik er ben en nadat ik er ben geweest. Ik hoef hun leven niet te leiden.
Arnold van Veen