Les 1 ¡Hola! ¡Hola! Mi nombre es Sofie. Vivo en Amsterdam. Soy Holandesa.
Nombre:
Sofie
Apellido:
van Brinkhoven
Ciudad:
Amsterdam
País:
Holanda
Nacionalidad:
Holandesa
En nu jij:
¡Hola! Mi nombre es ……………………………………………………………..…………………… (Hallo! Mijn naam is)
Vivo en ……………………………………………………………………………………………….… (Ik woon in)
Soy ……………………………………………………………………………………………….…. (Ik ben)
Jullie namen worden opgeschreven en er wordt jullie verteld hoe je je naam uitspreekt in het Spaans. Noem een paar Spaanse woordjes die jullie kennen. Schrijf ze op:
1
Alfabet - Alfabeto Uitspraak: Aa
Vertaling:
Kort uitspreken. Lange aa’s kennen
abrigo
ze niet!
Bb
bolso
Als bel aan het begin van een woord. Iets zachter in het midden.
Cc
Als het Engels ‘think’ voor e/i.
cepillo
Overig: k-klank
CHch
Als tja, beetje
chupete
Dd
Als dek aan het begin van een
dedo
woord, iets zachter in het midden.
Ee
estrella
Kort uitspreken als è. Lange ee's kennen ze niet!
Ff
fresa
Als in film. De dubbele f bestaat niet in het Spaans.
Gg
gato
Als gek voor e/i, als het Engels go voor overige letters.
Hh
hoja
De h wordt niet uitgesproken in het Spaans!
Ii
isla
Altijd uitspreken als in piep, ongeacht waar de i staat.
Jj
Als de de Nederlands g van goed.
jirafa
Kk
Als kat. De k wordt alleen in
koala
leenwoorden gebruikt.
Ll
Als lak.
luna
LLll
Als een langgerekte of dubbele jj.
llave
2
Mm
Als mag.
mano
Nn
Als nooit (wel iets meer met je
nido
tongpunt tegen je voortanden).
Ññ
Als banjo, of franje.
ñandú
Oo
Als dol. Langgerekte oo's kennen ze
oso
niet!
Pp
Als pak.
pato
Qq
Als kat.
queso
Rr
Als bord.:
ratón
RRrr
Als karren. De dubbele r moet je
perro
flink laten rollen.
Ss
silla
Als sap aan het begin van een woord. In het midden zachter.
Tt
tortuga
Als trog. Met je tongpunt tegen je voortanden.
Uu
Als boek.
uvas
Vv
Als bok aan het begin van een
vaca
woord. In het midden zachter.
Ww
webcam
Als het Engelse well. Komt alleen in leenwoorden voor.
Xx
xilófono
Als sfinx voor een klinker, als vest voor een medeklinker.
Yy
yoyo
Als yoghurt. Als ie als hij alleen staat.
Zz
zapato
Als het Engelse think.
3
Het vraagteken op z'n kop In het Spaans gebruikt men vraagtekens en uitroeptekens op z'n kop waar een vraag of uitroep begint. Dat kan ook midden in een zin zijn!
Hoe? Waar? ¿Cómo?
¿Dónde?
Hoe vraag je iemand naar zijn of haar naam en waar hij of zij woont? Dat doe je zo:
¿Cómo te llamas? (Hoe heet je?)
o
Me llamo ..... (noem je voornaam) (Ik heet)
¿Dónde vives? (Waar woon je?)
o
Vivo en ...... (noem je woonplaats of land) (Ik woon in)
¿De dónde eres?
o
(Waar kom je vandaan?) Soy de … (noem het land waar je vandaan komt) (Ik kom uit)
Probeer nu bovenstaande vragen te beantwoorden met onderstaande antwoorden: Reina (koningin) Máxima – Holanda – Argentina Cristiano Ronaldo – España - Portugal Shakira – Bahamas – Colombia Luis Suarez – España – Uruguay Gloria Estefán – Los Estados Unidos – Cuba Lionel Messi – España - Argentina Neymar – España - Brasil
4
Begroetingen C ar los:
¡Hola Mayela! ¿Qué tal?
Hallo Mayela! Hoe gaat het?
Mayela:
¡Hola Carlos! ¡Muy bien!
Hallo Carlos! Erg goed!
Buenos días señora, ¡mucho gusto
Goedendag mevrouw, aangenaam
conocerle! ¿Cómo está usted?
kennismaken. Hoe gaat het met u?
Buenos días señor, ¡encantada!
Goedendag meneer, aangenaam!
Muy bien, gracias.
Erg goed, dank u.
Señor Cortés:
¡Hasta mañana!
Tot morgen!
Señora Gomez:
¡Adiós!
Dag!
Señor Cortés:
Señora Gomez:
Osc ar:
Buenas tardes Marisol, ¿cómo le va?
Goedemiddag Marisol, hoe gaat het met je?
Marisol:
¡Bien Oscar! ¡Hasta luego!
Goed Oscar! Tot later!
Osc ar:
¡Hasta pronto! ¡Nos vemos!
Tot gauw! We zien elkaar weer!
Buenas noches. ¡Encantada!
Goedenavond. Aangenaam!
¿Cómo estás?
Hoe gaat het met je?
Buenas noches. ¡Encantado!
Goedenavond. Aangenaam!
Todo va bien, gracias.
Alles gaat goed, dank u.
Señora Vargas:
¡Hasta la vista!
Tot weerziens!
Juan Carlos:
¡Ciao!
Dag!
Señora Vargas:
Juan Carlos:
Encantado of encantada? Een man zegt encantado, een vrouw zegt encantada.
5
Wist je dat ... Spaans een officiële taal is in 21 landen? País
Capital
Land
Hoofdstad
Mannelijke
Vrouwelijke
nationaliteitsaanduiding nationaliteitsaanduiding
1
Argentina
Buenos Aires
Argentino
Argentina
2
Bolivia
Sucre
Boliviano
Boliviana
3
Chile
Santiago (de Chile)
Chileno
Chilena
4
Colombia
Bogotá
Colombiano
Colombiana
5
Costa Rica
San José
Costaricense
Costaricense
6
Cuba
Havana
Cubano
Cubana
7
Ecuador
Santo Domingo
Ecuatoriano
Ecuatoriana
8
Ecuatorial Guinea
Malabo
Ecuatorial Guineano
Ecuatorial Guineana
9
El Salvador
San Salvador
Salvadoreño
Salvadoreña
10 España
Madrid
Español
Española
11 Guatemala
Ciudad de Guatemala
Guatemalteco
Guatemalteca
12 Honduras
Tegucigalpa
Hondureño
Hondureña
13 México
Ciudad de México
Mexicano
Mexicana
14 Nicaragua
Managua
Nicaragüense
Nicaragüense
15 Panamá
Ciudad de Panamá
Panameño
Panameña
16 Paraguay
Asunción
Paraguayo
Paraguaya
17 Perú
Lima
Peruano
Peruana
18 Puerto Rico
San Juan
Puertoriqueño
Puertoriqueña
19 República Dominicana
Santo Domingo
Dominicano
Dominicana
20 Uruguay
Montevideo
Uruguayo
Uruguaya
21 Venezuela
Caracas
Venezolano
Venezolana
Spaans is een officiële taal in bovenstaande 21 landen, waarvan 19 landen in Middenen Zuid-Amerika liggen, 1 land in Europa (Spanje) en 1 land in Afrika (Equatoriaal Guinea, dat vroeger een kolonie van Spanje was). Puerto Rico is ook in deze lijst opgenomen omdat het een onafhankelijke staat van de Verenigde Staten is met een eigen grondwet. 6
Er wordt ook Spaans gesproken in Brazilië, Belize, Guyana, de Filipijnen, Marokko, de Westelijke Sahara, de Nederlandse Antillen en de Verenigde Staten. Hier is Spaans echter geen officiële taal.
Waarom wordt er in zoveel landen Spaans gesproken?
Ontkenning, het woordje 'no' No betekent: NEE, NIET of GEEN. Wil je iets ontkennen in het Spaans, dan zet je no voor het werkwoord. Omdat je 'nee' ook vertaalt als no, kan het daarom voorkomen dat no twee keer achter elkaar komt te staan: Kom je uit Cuba? - ¿Eres de Cuba? Nee, ik kom niet uit Cuba - No, no soy de Cuba Ik ben geen Cubaan – No soy cubano
En nu jij, vertaal: Kom je uit Spanje? Nee, ik kom niet uit Spanje. Ik ben geen Spanjaard.
7
Werkwoorden We bekijken de bijlage ‘werkwoorden’. In het Spaans gebruik je de woordjes ik, jij, hij, zij etc. vaak niet voor een werkwoord omdat je dat al aan de vervoeging van het werkwoord kunt zien. Het Spaans kent drie groepen werkwoorden:
werkwoorden eindigend op -ar (grootste groep) werkwoorden eindigend op -er werkwoorden eindigend op –ir
Oefenen met werkwoorden in de ik-vorm trabajar hablar comer vivir ser ir
= werken = praten/spreken = eten = wonen = zijn = gaan
Probeer nu onderstaande zinnetjes te vertalen:
Trabajo en Buenos Aires
¿Yo?
Hablo Español Como paella No vivo en Madrid Soy Cubano Voy a Ecuador
Conversatie-oefening: Kennismaking We weten inmiddels elkaars naam en uit welke plaats we komen. We gaan het kennismaken nu uitbreiden. We gebruiken hiervoor de 21 Spaanstalige landen en hun hoofdsteden. Spreker 1 Buenos días. ¿Es de Cuba? Goedendag. Komt u uit Cuba?
8
Spreker 2 No, no soy de Cuba. Nee, ik kom niet uit Cuba.
Spreker 1 ¿De dónde es? Waar komt u vandaan?
Spreker 2 Soy de ..... (noem Spaanstalig land uit de lijst) Ik kom uit .....
Spreker 1 ¡Vale! Es ..... (noem de nationaliteit van het genoemde land) Oke! U bent .....
Spreker 2 Sí, soy ..... Ja, ik ben .....
Spreker 1 ¿Dónde vive en .....? (noem het land dat spreker 2 genoemd heeft) Waar woont u in .....?
Spreker 2 Vivo en ..... (noem de hoofdstad van het genoemde land) Ik woon in .....
Mannelijk of vrouwelijk? In het Spaans is een woord of mannelijk, of vrouwelijk (in het Nederlands is dat ook zo, maar daar doet het er niet meer zo toe want dat heeft zijn functie verloren). Maar hoe weet je of een woord mannelijk of vrouwelijk is? Ezelsbruggetje: -
Woorden eindigend op -a en ción zijn (meestal) vrouwelijk
-
Woorden eindigend op een –o zijn (meestal) mannelijk
Bekijk de lijst ‘familie en aanverwanten’ maar eens, daar zie je dat heel duidelijk!
9
Familie en aanverwanten Uitspraak: broer/zus
hermano/hermana
[ermanno/ermanna]
buurman/buurvrouw
vecino/vecina
[besieno/besiena]
echtgenoot/echtgenote marido/mujer
[mariedo/moegèr]
jongen/meisje
muchacho/muchacha, chico/chica [moetsjatsjo/moetsjatsja, tsjieko/tsjieka]
kind
niño/niña
[nienjo/nienja]
kleinkind
nieto/nieta
[njetto/njetta]
man
hombre
[ombre]
meneer/mevrouw
señor/señora
[senjor/senjorra]
moeder
madre
[madre]
neef/nicht
primo/prima
[priemo/priema]
oom/tante
tío/tía
[tiejo/tieja]
opa/oma
abuelo/abuela
[abwello/abwella]
vader
padre
[padre]
verkering
novio/novia
[nobio/nobia]
vriend/vriendin
amigo/amiga
[amiego/amiega, g als 'go']
vrouw
mujer
[moegèr]
zoon/dochter
hijo/hija
[iego/iega]
Señorito of señorita wordt in het Spaans vrijwel niet meer gebruikt.
La familia 10
De en het De lidwoorden 'de' en 'het' vertaal je in het Spaans als volgt:
el
voor mannelijk woord enkelvoud
el primo (de neef), el niño (het kind)
la
voor vrouwelijk woord enkelvoud
la prima (de nicht), la chica (het meisje)
los
voor mannelijk woord meervoud
los primos (de neven)
las
voor vrouwelijk woord meervoud
las primas (de nichten)
Is er in het Spaans sprake van zowel een man als een vrouw in het meervoud, zoals bij ouders,
oom en tante, opa en oma, dan wordt de mannelijke vorm van het lidwoord aangehouden: los padres (de ouders), los tíos (de oom en tante), los abuelos (de opa en oma), etc.
Conversatie-oefening
Noem het juiste lidwoord voor de Spaanse woorden in de tabel 'Familie en aanverwanten'
Bekijk de tabel 'Familie en aanverwanten' . Zoek een familielid uit en probeer met behulp van onderstaand voorbeeld de andere leerlingen uit te leggen over welk familielid je het hebt: o
El hijo de mis tíos es mi primo - De zoon van mijn oom en tante is mijn neef
Meervoud De meervoudsvorm is heel eenvoudig in het Spaans.
Eindigt het woord op een klinker, dan voeg je een -s toe Eindigt het woord op een medeklinker, dan voeg je -es toe
klinker (a, e, o, u, i)
hermano - broer
+s
hermanos - broers
medeklinker (overige letters) mujer - vrouw + es
mujeres - vrouwen
Noem de woordjes van het alfabet op in het meervoud.
11
Bezittelijke voornaamwoorden: mijn, jouw, zijn, etc. Mijn
Jouw
Zijn/haar/uw/hun
mi
voor een zelfstandig naamwoord enkelvoud mi amigo (mijn vriend)
mis
voor een zelfstandig naamwoord meervoud
tu
voor een zelfstandig naamwoord enkelvoud tu primo (jouw neef)
tus
voor een zelfstandig naamwoord meervoud
su
voor een zelfstandig naamwoord enkelvoud su tío (zijn/haar/uw/hun oom)
sus
voor een zelfstandig naamwoord meervoud
mis amigos (mijn vrienden)
tus primos (jouw neven)
sus tíos (zijn/haar/uw/hun ooms)
Noem nu de personen uit de lijst ‘Familie en aanverwanten’ in het meervoud en zet er het woordje ‘mijn’ in het Spaans voor.
Tot tien tellen 1
un, uno, una
6 seis
2
dos
7 siete
3
tres
8 ocho
4
cuatro
9 nueve
5
cinco
10 diez
Het getal 1: wanneer gebruik je un, uno of una? Dat is afhankelijk voor welk woord je dit getal zet: -
Zet je het voor een mannelijk woord dan wordt het ‘un’: tengo un hermano (ik heb één broer);
-
Zet je het voor een vrouwelijk woord dan wordt het ‘una’: tengo una hermana (ik heb één zus);
-
Gebruik je het zelfstandig, dan wordt het ‘uno’.
12
Conversatie-oefening Spreker 1 ¡Hola! eres ... (naam klasgenoot) … ¿verdad? Hallo, jij bent .... nietwaar?
Spreker 2 Sí, soy ….. Ja, ik ben .....
Spreker 1 ¿A dónde vas de vacaciones? Waar ga je naartoe met vakantie?
Spreker 2 Voy a ..... Ik ga naar .....
Spreker 1 ¿Con quién vas? Met wie ga je?
Spreker 2 Voy con mi(s) ..... Ik ga met mijn ....
Spreker 1 Vale, ¡buen viaje! Oké, goede reis!
Spreker 2 ¡Muchas gracias! Veel dank!
Luisteroefeningen De oefeningen worden voorgelezen door de docent. Luister eerst zonder mee te lezen. Daarna worden de oefeningen nog een keer voorgelezen en mag je meelezen.
13
1. Un encuentro - een ontmoeting
¡Hola! Eres Mayela ¿verdad?
Hallo! Jij bent Mayela, nietwaar?
Mayela:
¡Hola! Sí, soy Mayela. Y tú, ¿quién eres?
Hallo! Ja, ik ben Mayela. En jij, wie ben jij?
C ar los:
Me llamo Carlos. Soy amigo de Emilio.
Ik heet Carlos. Ik ben een vriend van Emilio.
Mayela:
Ah, ¡qué bien! ¿Vives por aquí?
Ah, wat goed! Woon je hier?
C ar los:
No, no vivo por aquí. Vivo en Valencia.
Nee, ik woon hier niet. Ik woon in Valencia.
Mayela:
¡Qué casualidad! Yo también soy de Valencia.
Wat toevallig! Ik kom ook uit Valencia.
C ar los:
2. Parientes - Familieleden
¡Hola Horacio!
Hallo Horacio!
H or ac io:
¡Hola Carlos, ¿qué tal?
Hallo Carlos! Hoe gaat het?
C ar los:
Muy bien, gracias. Mira, te presento a mi
Erg goed, dank je. Kijk, ik stel je voor aan
novia Ana.
mijn vriendin Ana.
H or ac io:
Mucho gusto Ana. Yo soy el primo de Carlos.
Aangenaam Ana. Ik ben de neef van Carlos.
Ana:
Mucho gusto conocerle Horacio.
Aangenaam met je kennis te maken Horacio.
H or ac io:
Oye Carlos, ¿dónde están tus padres?
Hoor eens Carlos, waar zijn je ouders?
C ar los:
Están en casa de la abuela.
Ze zijn bij oma thuis.
H or ac io:
Vale, ¡vamos a visitarlos!
Oke, we gaan ze bezoeken!
C ar los:
Liedje Het is nu tijd voor een Spaans liedje met Nederlandse vertaling!
14
CRISTÓBAL COLÓN Cristóbal Colón, bij ons beter bekend als Christoffel Columbus, geboren in 1451 te Genua in Italië, staat alom bekend als de ontdekker van Amerika. Vóór zijn grote ontdekking voer hij als koopman langs kusten om zijn koopwaar te slijten in een tijd dat men nog grote twijfels had of de wereld nu wel of niet plat was. Wetenschappers beweerden dat de wereld rond was, maar het er op wagen was een ander verhaal en weinigen durfden de stoute schoenen aan te trekken. Columbus had er echter wel oren naar want dat zou betekenen dat er dan een kortere route zou zijn naar het verre Azië. In plaats van helemaal om Afrika heen te varen zou je recht over kunnen steken en zo flink wat tijd besparen. Na veel gelobbyd te hebben voor zijn idee kreeg hij uiteindelijk gehoor bij de koning en koningin van Spanje, Ferdinand en Isabella, die dit avontuur wel zagen zitten. Met een vloot van drie schepen en 90 bemanningsleden mocht hij de gok wagen en op 3 augustus 1492 zette hij koers richting Azië
Er zijn geen afbeeldingen van Columbus bekend die bij zijn leven gemaakt zijn. Dit portret, dat in de zestiende eeuw door Sebastiano del Piombo werd geschilderd, wordt beschouwd als waarschijnlijk het best
via de ‘verkorte’ route. Op 12 oktober 1492 kwam er land in zicht. Columbus en zijn
gelijkende.
bemanning waren er stellig van overtuigd dat het Indië was, maar in werkelijkheid was het één van de Bahama-eilanden. De lokale bevolking noemden zij dan ook nietsvermoedend ‘indianen’ en deze naam wordt nog steeds gebruikt voor de oorspronkelijke bewoners van Amerika. Overigens was Columbus niet de eerste Europeaan die voet aan wal zette op Amerikaanse bodem, de Vikingen waren hem voor. Als dank voor het vinden van de ‘korte route’ naar Azië kreeg hij van het Spaanse hof een adellijke titel toebedeeld. Echter al snel bereikten dit hof berichten dat Columbus zich behoorlijk misdroeg in dat verre Indië. Berichten als machtsmisbruik, het toe-eigenen van levensmiddelen en loon van zijn medewerkers, razzia's op inboorlingen en de klacht van de rooms-katholieke geestelijken die vertelden dat Columbus stelselmatig het dopen van inboorlingen door missionarissen verbood. De doop zou namelijk de lucratieve slavenhandel die Columbus dreef onmogelijk maken. Naar aanleiding van deze berichten werd Columbus als gevangene naar Spanje teruggehaald waar hij uiteindelijk wel werd vrijgelaten, maar al zijn bezittingen had verloren. Zelf heeft Columbus nooit geweten dat hij een tot dan toe onbekend werelddeel had ‘ontdekt’. Een jaar na zijn dood verscheen de naam Amerika voor het eerst op de kaart, genoemd naar de ontdekkingsreiziger Amerigo Vespucci. Columbus wordt zowel de witte legende als de zwarte legende genoemd. Witte legende door hen die hem zien als held, ontdekker van Amerika en degene die het katholicisme daar geïntroduceerd heeft, zwarte legende door hen die hem zien als een roofzuchtige conquistador (veroveraar) en hem verantwoordelijk houden voor de genocide op de oorspronkelijke bevolking van Amerika en voor het aanzettten van de slavenhandel. Hoe het ook zij, het is vanwege Columbus dat men in het grootste gedeelte van Zuid- en Midden Amerika de Spaanse taal spreekt.
15
HUISWERK LES 1
Dit huiswerk, inclusief de antwoorden, is ook te maken via de website www.talencentrumtalkandtravel.nl, met het password dat je hebt gekregen. 1
2
Kies het juiste Spaanse woord voor de getallen: één
twee
drie
vier
vijf
uno
diez
diez
cinco
cuatro
ocho
dos
tres
nueve
ocho
cuatro
tres
dos
cuatro
cinco
zes
zeven
acht
negen
tien
siete
seis
ocho
ocho
diez
seis
siete
cuatro
siete
dos
cinco
cinco
cinco
nueve
seis
Vertaal: Ik ben Spanjaard .................................................................................................................... Ik ben Peruaan ....................................................................................................................... Ik ben Hollandse ..................................................................................................................... Ik ben Cubaan ........................................................................................................................ Ik ben Argentijnse ..................................................................................................................
3
Zet de ‘vraagtekens op z’n kop’ op de juiste plek in de Spaanse zin: 1.
Hola cómo está? Hallo, hoe gaat het met u?
2.
Amigo qué tal? Vriend hoe gaat het?
3.
Dónde vive señor? Waar woont u meneer?
4.
Es de Cuba? Kom u uit Cuba?
5.
Bienvenido cómo le va? Welkom hoe gaat het?
4
Zet de vrouwelijke vorm achter de volgende woorden: señor
............………………………
holandés
………………………………
hombre
………………………………
marido
………………………………
hermano
………………………………
Español
………………………………
Colombiano
………………………………
abuelo
………………………………
16
5
6
7
8
Meervoud: zet onderstaande woorden in het meervoud: hotel
………………………………
ciudad
………………………………
señor
………………………………
noche
………………………………
día
………………………………
holandés
………………………………
hija
………………………………
abuela
………………………………
hermano
………………………………
mujer
………………………………
español
………………………………
país
………………………………
De lidwoorden de en het. Zet el, la, los of las voor de volgende woorden. …………….. hermano
………..….. mexicanos
…………….. madres
………..….. abuela
…………….. tardes
………..….. padres
…………….. tarde
………….... hijas
…………….. nieto
………..….. señores
.
Vertaal onderstaande werkwoorden Hablo
= ik praat…………………………………………………………….
Soy
= …………………………………………………………………….
Vivo
= …………………………………………………………………….
Voy
= ……………………………… ……………………………………
Hablar
= …………………………………………………………………….
Trabajo
= …………………………………………………………………….
Vivir
= …………………………………………………………………….
Vas
= …………………………………………………………………….
Kruis het juiste antwoord aan:
Nederlands – Spaans 1.
Spaans – Nederlands
goedenavond
1. siete
a buenos días
a zeven
b buenas noches
b negen
c buenas tardes
c zes
d hasta luego
d vier
17
2.
3.
4.
5.
6.
7.
aangenaam
2.
hasta
a bienvenido
a hoe
b encantado
b later
c hermano
c tot
d abuelo
d erg
Hoe gaat het met u?
3.
día
a ¿Cómo estás?
a avond
b ¿Qué tal?
b middag
c ¿Cómo está?
c dag
d ¿Cómo le va?
d morgen
Ik kom uit ….
4.
muy
a Soy de
a tot
b Estoy de
b erg
c Es de
c later
d Eres de
d goed
man
5.
gracias
a señor
a goed
b hombre
b dank u
c muchacho
c welkom
d amigo
d aangenaam
oma
6.
hermano
a esposa
a broer
b nieta
b neef
c tía
c oom
d abuela
d opa
dochter
7.
bienvenido
a prima
a aangenaam
b novia
b welkom
c hija
c dank u
d hermana
d goedemiddag
18
8.
9.
vriend
8.
luego
a hermano
a gauw
b vecino
b tot
c muchacho
c erg
d amigo
d later
Ik ga met …
9.
¿cómo?
a Voy con …
a wat?
b Soy de …
b hoe?
c Voy a …
c wie?
d Soy con …
d waar?
10. Wie?
10. buenas tardes
a ¿Quién?
a goedenavond
b ¿Dónde?
b goedemiddag
c ¿Aquí?
c goedendag
d ¿Cómo?
d goedemorgen
11. ik woon
11. nos vemos
a soy
a tot later
b voy
b tot gauw
c veo
c tot ziens
d vivo
d tot straks
12. ik heb
12. buenos días
a tengo
a goedemiddag
b tío
b goedemorgen
c vivo
c goedendag
d nieto
d goedenavond
13. Hoeveel?
13. con
a ¿Dónde?
a met
b ¿Quién?
b en
c ¿Cuánto?
c naar
d ¿Cómo?
d is
19
14. broer
14. ¿A dónde?
a hijo
a waar?
b hermano
b waarheen?
c primo
c hoeveel?
d tío
d wie?
15. morgen
15. amigo
a tarde
a broer
b día
b neef
c mañana
c vriend
d noche
d vader
16. mijn
16. ciudad
a mi
a stad
b tú
b land
c se
c hoofdstad
d nos
d nationaliteit
17. dank u
17. ¿capital
a gracias
a land
b bienvenido
b hoofdstad
c muy bien
c nationaliteit
d encantado
d stad
20