Leidraad Meldingen Jeugd Utrecht, oktober 2015
Inhoudsopgave Voorwoord Leidraad Meldingen Jeugd Toelichting
2
Voorwoord De Leidraad die voor u ligt vervangt de Leidraad Melden van calamiteiten van de Inspectie Jeugdzorg (januari 2014) en – al dan niet gedeeltelijk – de Leidraad Meldingen van de Inspectie voor de Gezondheidzorg (oktober 2013) voor instellingen die voorheen onder de Kwaliteitswet zorginstellingen vielen en vanaf januari 2015 (al dan niet gedeeltelijk) jeugdhulp op basis van de Jeugdwet bieden. Deze Leidraad vloeit voort uit de wijzigingen in wetgeving die de transitie met zich heeft meegebracht. De Leidraad is de basis voor de behandeling van verplichte- en andere meldingen binnen de jeugdhulp door de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Veiligheid en Justitie. De Leidraad Meldingen Jeugd is allereerst bedoeld voor organisaties en solistisch werkende jeugdhulpverleners die calamiteiten en geweld moeten melden aan de inspecties op grond van de wet. De jeugdhulpaanbieders (individueel of in groepsverband) en de gecertificeerde instellingen melden calamiteiten en geweld op basis van de Jeugdwet. Het AMHK meldt calamiteiten en geweld op grond van de Wet maatschappelijke ordening 2015. Met overige instellingen die werkzaam zijn binnen de jeugdhulp hebben de inspecties (privaatrechtelijke) afspraken gemaakt over het melden van calamiteiten en geweld. De Leidraad geeft duidelijkheid over de manier waarop de onder het toezicht vallende jeugdhulpaanbieders en instellingen calamiteiten en geweld moeten melden. Ook wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze calamiteiten- en geweldsmeldingen worden behandeld door de inspecties. Daarnaast is de Leidraad Meldingen Jeugd bedoeld voor derden die een zogenaamde ‘andere melding’ kunnen doen. In deze Leidraad is uitgelegd wat de inspecties onder ‘andere meldingen’ verstaan, alsmede is vastgelegd wat de inspecties met deze ‘andere meldingen’ doen. De inspecties verwachten dat deze Leidraad duidelijkheid en houvast biedt over de procedure en werkwijze van het toezicht naar aanleiding van (verplichte en andere) meldingen. Waar nodig zijn de artikelen in de Leidraad voorzien van een toelichting. Als de Leidraad toch vragen onbeantwoord laat, neemt u dan contact op met een van de inspecties. Graag wijzen wij u erop dat de meest actuele versie van deze Leidraad altijd is te vinden op de website www.inspectiejeugdzorg.nl, de website www.igz.nl en de website www.ivenj.nl. Naast de Leidraad kunt u hier ook andere relevante informatie vinden, zoals bijvoorbeeld toezichtrapporten naar aanleiding van gemelde calamiteiten of geweld.
Mw. drs. G.E.M. Tielen, Hoofdinspecteur Inspectie Jeugdzorg
Mw. drs. J.F. De Vries Hoofdinspecteur Inspectie voor de Gezondheidszorg
Dhr. J.G. Bos Hoofd van de Inspectie Veiligheid en Justitie
3
Leidraad Meldingen Jeugd Algemene bepalingen Artikel 1. Definities In deze leidraad wordt verstaan onder: a. calamiteit: een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de jeugdhulp en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een jeugdige of een ouder heeft geleid; b. direct belanghebbende: de jeugdige, een ouder of een natuurlijke persoon die in een nauwe relatie tot de jeugdige of diens slachtoffer staat; c. gecertificeerde instelling: als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet; d. geweld: geweld bij de verlening van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld jegens een jeugdige of een ouder, of bedreiging daarmee, door iemand die werkzaam is voor de jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling, of door iemand die werkzaam is voor een rechtspersoon die in opdracht van de aanbieder of gecertificeerde instelling jeugdhulp verleent of door een andere jeugdige of ouder met wie de jeugdige of ouder gedurende het etmaal of een dagdeel bij de aanbieder verblijft; e. inspecties: de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Veiligheid & Justitie; f. instelling: gecertificeerde instelling, het AMHK, de justitiële jeugdinrichtingen, de Raad voor de Kinderbescherming, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers voor zover het betreft alleenstaande minderjarige vreemdelingen, de vergunninghouders voor interlandelijke adoptie, de schippersinternaten en Halt; g. jeugdhulp: als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet. De inspecties behandelen de meldingen binnen de jeugdhulp die vallen onder de reikwijdte van de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de procesafspraken; h. jeugdhulpaanbieder: als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet; i. jeugdhulpverlener: als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet; j. jeugdige: als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet; k. melder: de jeugdhulpaanbieder, de instelling of een andere melder die een melding heeft gedaan; l. melding: a. verplichte melding: een melding van een jeugdhulpaanbieder, een instelling of een doorgestuurde melding door een collega-inspectie over een calamiteit of geweld die is gedaan op grond van artikel 4.1.8 van de Jeugdwet, dan wel op grond van artikel 4.2.5 van de Wmo 2015, dan wel op grond van procesafspraken; b. andere melding: alle meldingen die niet vallen onder de definitie van ‘verplichte melding’. m. procesafspraken: afspraken over het melden van calamiteiten en geweld tussen de inspectie(s) en de volgende instellingen: de Raad voor de Kinderbescherming, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers voor zover het betreft alleenstaande minderjarige vreemdelingen, de vergunninghouders voor interlandelijke adoptie en de schippersinternaten; n. Samenwerkend Toezicht Jeugd: samenwerking van vijf rijksinspecties in het toezicht die betrekking heeft op (de hulp voor) jeugd. De inspecties die hieraan deelnemen zijn de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Inspectie Veiligheid en Justitie, de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Inspectie voor het Onderwijs. Artikel 2. Domein melding 1 1. Meldingen die betrekking hebben op jeugd worden gezamenlijk behandeld door de inspecties. 2. Als de melding betrekking heeft op een domein waartoe de inspecties niet (alleen) bevoegd zijn, kan de melding worden doorgestuurd aan andere inspecties. 3. De melder wordt zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld van het doorsturen van de melding, doch in ieder geval binnen een week na het doorsturen.
1
Onder ‘jeugd’ wordt verstaan: meldingen die betrekking hebben op jeugdhulp, jeugdreclassering en kinderbeschermingsmaatregelen. Dit zijn de verplichte en andere meldingen die worden gedaan op grond van de Jeugdwet, de Wmo 2015, op grond van de procesafspraken en anderszins. Hieronder vallen niet de meldingen die betrekking hebben op jeugdigen aan wie zorg wordt/werd verleend op grond van andere wetgeving dan de Jeugdwet en de Wmo 2015, zoals de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg, etc.
4
Artikel 3. Ontvangstbevestiging 1. De melder ontvangt een bevestiging van ontvangst van de melding. 2. Indien niet is voldaan aan de artikelen 6 of 7 kunnen de inspecties de jeugdhulpaanbieder(s), de instelling(en) of de melder(s) verzoeken binnen een daarbij te stellen termijn de melding aan te vullen. 3. Binnen vier weken na de ontvangstbevestiging onderscheidenlijk de termijn, bedoeld in het tweede lid, ontvangen de jeugdhulpaanbieder(s), de instelling(en) of de melder(s) een behandelingsbericht van de inspecties. In het behandelingsbericht staat of de melding wordt onderzocht, alsmede een beknopte omschrijving van de acties die de inspecties zullen ondernemen. Verplichte meldingen Artikel 4. Verplichting tot melden 1. Jeugdhulpaanbieders en instellingen dienen op grond van de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), dan wel op grond van procesafspraken, calamiteiten en geweld te melden aan de inspecties. De melding dient te worden gedaan via een webbased meldingsformulier dat via de website www.inspectiejeugdzorg.nl, de website www.igz.nl en de website www.ivenj.nl toegankelijk is. 2. De melding dient onverwijld te geschieden. 3. Als bij een calamiteit of geweld meerdere jeugdhulpaanbieders of instellingen zijn betrokken, dienen zij allen afzonderlijk de verplichte melding te doen. 4. In afwijking van het vorige lid kan een jeugdhulpaanbieder of een instelling met de andere jeugdhulpaanbieder of instelling die bij de calamiteit of het geweld is betrokken afstemmen dat één van hen namens alle de melding doet. In dat geval moet expliciet uit de melding blijken dat deze afspraak tussen de betreffende jeugdhulpaanbieder(s) en instelling(en) is gemaakt. 5. De jeugdhulpaanbieder en de instelling verstrekken bij en naar aanleiding van de melding aan de inspecties de gegevens, daaronder begrepen persoonsgegevens, gegevens betreffende de gezondheid en andere bijzondere persoonsgegevens, die voor het onderzoeken van de melding noodzakelijk zijn. Artikel 5. Achterwege blijven verplichte melding Het niet melden van een calamiteit of geweld door aanbieders van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen zoals bedoeld in artikel 4.1.8 van de Jeugdwet en door het AMHK zoals bedoeld in artikel 4.2.5 van de Wmo 2015 is bestuurlijk beboetbaar, alsmede strafbaar. Artikel 6. Inhoud verplichte melding Een verplichte melding bevat: a. de dagtekening van de melding; b. de datum van de calamiteit of het geweld; c. gegevens over de betrokken jeugdhulpaanbieder of de instelling en de betrokken jeugdhulpverlener(s), zoals de naam en adresgegevens van de instelling, de locatie of de afdeling, de naam en functie van de melder, de initialen, de functie en eventuele registratie van de jeugdhulpverleners die bij de calamiteit of het geweld waren betrokken en voor zover dit voor het onderzoeken van de melding noodzakelijk is; d. de initialen, de geboortedatum, de woonplaats en gegevens betreffende de gezondheid en andere bijzondere persoonsgegevens van de bij de gebeurtenis betrokken jeugdige(n) en/of ouder(s) voor zover deze voor het onderzoeken van de melding noodzakelijk zijn; e. de hulpvorm(en) die betrokken was (waren), alsmede de begin- en einddatum van de betrokken hulp; f. de gemeente(n) waar de jeugdhulp werd verleend; g. een korte feitelijke omschrijving van de calamiteit of het geweld; h. informatie over de actuele veiligheid van de jeugdige, de ouder en eventuele anderen; i. informatie over het afhandelen van de calamiteit of het geweld; hieronder valt ook de nazorg, alsmede de informatie of, en zo ja welke belanghebbenden zijn geïnformeerd over de melding aan de inspecties. Andere meldingen Artikel 7. Inhoud andere melding 1. Een andere melding dan een ‘verplichte melding’ bevat: a. de dagtekening van de melding; b. de naam en de contactgegevens van de melder(s); c. de naam en, zo mogelijk, de contactgegevens van de jeugdhulpaanbieder of de instelling op wie dan wel waarop de melding betrekking heeft; d. de situatie waarop de melding betrekking heeft en de datum waarop deze heeft plaats gehad. 5
2.
Indien de melding niet is aangevuld als bedoeld in artikel 3, tweede lid, of indien de melder bij de inspecties niet bekend is, kunnen de inspecties besluiten de melding niet in behandeling te nemen. De inspecties doen daarvan mededeling aan de melder, voor zover de melder bij de inspecties bekend is.
Artikel 8 Behandeling andere melding 1. De inspecties kunnen een andere melding in behandeling nemen, indien deze naar het oordeel van de inspecties wijst op een situatie die voor de veiligheid van de jeugdige of de zorg een ernstige bedreiging betekent of kan betekenen of indien de melding met het oog op het belang van verantwoorde hulp of de veiligheid van jeugdigen anderszins redelijkerwijs noodzaakt tot het in behandeling nemen van de melding. 2. De inspecties nemen een melding in elk geval niet in behandeling, indien: a. andere wettelijke of krachtens internationale verplichtingen voorgeschreven procedures gehanteerd moeten worden; b. de gemelde feiten reeds voorwerp van onderzoek door de inspecties zijn geweest; c. de melding betrekking heeft op een gebeurtenis die zich langer dan twee jaar geleden heeft voorgedaan, tenzij de inhoud van de melding naar het oordeel van de inspecties het in behandeling nemen van de melding noodzakelijk maakt Artikel 9 Beoordeling andere melding 1. Indien de inspecties hebben vastgesteld dat er aanleiding is een andere melding te onderzoeken, doen de inspecties daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk of elektronisch mededeling aan de melder en doen zij mededeling van de zakelijke inhoud van de melding aan de jeugdhulpaanbieder of de instelling op wie, dan wel waarop, de melding betrekking heeft. 2. Indien de inspecties vaststellen dat er geen aanleiding is om een andere melding te onderzoeken, delen de inspecties dit mee aan de melder, eventueel vergezeld van informatie over andere mogelijkheden tot het verkrijgen van een oordeel over de gemelde situatie. Het onderzoek naar aanleiding van een melding Artikel 10. Opvragen rapportage 1. De inspecties stellen de jeugdhulpaanbieder(s) of de instelling(en) in de gelegenheid om binnen zes weken en met inachtneming van door de inspecties aan te geven eisen, zelf onderzoek te doen naar de relevante feiten, tenzij de aard van de melding of andere informatie over de instelling de inspecties aanleiding geven dit niet te doen. 2. De eisen, zoals bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op: a. de onafhankelijkheid van het onderzoek naar de calamiteit of het geweld; b. het al dan niet in samenspraak uitvoeren van het onderzoek met de betrokken ketenpartners; c. de wijze waarop de cliënt, diens vertegenwoordiger of diens nabestaande(n) geïnformeerd en/of betrokken worden bij het onderzoek. Artikel 11. Besluit eigen onderzoek 1. Indien de inspecties van oordeel zijn dat de aard van de melding of andere informatie over de instelling aanleiding geeft om een eigen onderzoek te doen, kunnen zij hiertoe besluiten. Indien nodig kan dit onderzoek bestaan uit een onderzoek van Samenwerkend Toezicht Jeugd, dat zich richt op de samenwerking in de keten binnen het sociaal domein. 2. De inspecties kunnen in ieder geval tot een eigen onderzoek overgaan: a. als er aanwijzingen zijn dat er ernstige risico’s zijn voor de veiligheid of de gezondheid van de (overige) jeugdige(n) of de ouder(s) bij de jeugdhulpaanbieder(s) of de instelling(en); b. als er aanwijzingen zijn dat de calamiteit of het geweld een signaal is van structurele tekortkomingen in de jeugdhulp in algemene zin; c. als een jeugdige die verbleef in de residentiële jeugdhulp overleden is; d. als sprake is van (veel) media aandacht, dan wel grote maatschappelijke onrust. 3. Indien een jeugdige is overleden die verbleef in een gesloten setting (bijvoorbeeld een justitiële PLUS jeugdinrichting of een instelling voor jeugdhulp ), dan wel na toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel, stellen de inspecties een eigen onderzoek in. 4. Als de inspecties besluiten een eigen onderzoek in te stellen als bedoeld in het eerste lid, lichten zij de jeugdhulpaanbieder(s) of de instelling(en) hierover in.
6
Artikel 12. Beoordelen rapportage 1. Na ontvangst van de rapportage als bedoeld in artikel 10 beoordelen de inspecties zo spoedig mogelijk of er aanleiding bestaat om een eigen (aanvullend) onderzoek, zoals is omschreven in artikel 13, te doen. 2. De inspecties kunnen ten behoeve van deze beoordeling informatie bij direct belanghebbenden inwinnen, of aanvullende vragen stellen aan de jeugdhulpaanbieder(s), de instelling(en) of de melder(s). 3. Nadat de in het eerste lid genoemde beoordeling heeft plaatsgevonden, nemen de inspecties een besluit over hun reactie op de melding en de aangeleverde rapportage. Dit besluit kan zijn: a. de inspecties doen een eigen (aanvullend) onderzoek naar de melding; b. de inspecties sluiten de melding af. Artikel 13. Afsluiten melding na beoordeling rapportage 1. De inspecties sluiten een verplichte of andere melding af als op grond van het onderzoek van de jeugdhulpaanbieder(s) of instelling(en) is vastgesteld dat de aangelegenheid waarop de melding betrekking heeft, door de jeugdhulpaanbieder(s) of de instelling(en) naar hun oordeel zorgvuldig is onderzocht en voldoende maatregelen worden genomen. 2. Als de inspecties besluiten de melding af te sluiten, delen zij dit schriftelijk en onderbouwd mee aan de jeugdhulpaanbieder(s) of de instelling(en), alsmede aan de melder indien deze niet de jeugdhulpaanbieder(s) of de instelling(en) betreft. Artikel 14. Eigen onderzoek melding 1. Als de inspecties eigen (aanvullend) onderzoek instellen: a. lichten zij de jeugdhulpaanbieder(s), de instelling(en) of de melder(s) hierover in; b. horen zij de melder (indien deze niet de jeugdhulpaanbieder(s) of de instelling(en) betreft), tenzij deze daarop geen prijs stelt; c. horen zij de betrokken hulpverleners en, zo mogelijk, andere personen die direct betrokken zijn bij de feiten waarop de melding betrekking heeft, tenzij dit naar hun oordeel niet relevant is voor het onderzoek; d. kunnen de inspecties tijdens het onderzoek besluiten één of meer deskundigen te raadplegen; e. kan dit bestaan uit het verrichten van een (dossier)onderzoek, al dan niet op locatie. 2. Van het horen zoals bedoeld in het eerste lid, onder b en c, wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt voorgelegd aan degenen met wie gesproken is. Zij krijgen twee weken de gelegenheid om schriftelijk of elektronisch te reageren op eventuele feitelijke onjuistheden in het verslag. De ontvangen feitelijke correcties worden in het verslag verwerkt dan wel gemotiveerd terzijde gelegd. Artikel 15. Conceptrapport en wederhoor op feitelijke onjuistheden 1. Nadat het eigen onderzoek als bedoeld in artikel 13 is afgerond, leggen de inspecties de relevante feiten vast in een conceptrapport. 2. Het conceptrapport wordt zo spoedig mogelijk voorgelegd aan degenen die bij het onderzoek zijn betrokken, teneinde het conceptrapport te controleren op feitelijke onjuistheden. Dit is alleen anders als de inspecties met inachtneming van de wet en de betrokken belangen aanleiding zien dit niet, of slechts gedeeltelijk te doen. De betrokkenen kunnen zijn de melder, de jeugdhulpaanbieder(s), de instelling(en) en/of en, waar dat aan de orde is, de direct belanghebbenden en/of andere personen die gehoord zijn tijdens het onderzoek. 3. Degenen aan wie het conceptrapport ter kennis is gebracht, krijgen de gelegenheid binnen vier weken schriftelijk of elektronisch te reageren op de inhoud hiervan. Artikel 16. Vaststelling en openbaarheid rapport 1. De inspecties streven er naar om binnen vier weken na ontvangst van de reacties als bedoeld in artikel 15, tweede lid, het rapport vast te stellen. Het rapport bevat de relevante feiten, de conclusies van de inspecties en de te nemen maatregelen. 2. Het vastgestelde rapport wordt zo spoedig mogelijk ter kennis gebracht van de melder, de betrokken instelling(en) en, waar dat aan de orde is, de direct belanghebbenden en/of andere personen die gehoord zijn. 3. De inspecties publiceren het vastgestelde rapport op de relevante websites www.inspectiejeugdzorg.nl, www.igz.nl en/of www.ivenj.nl met inachtneming van de privacy van betrokkene(n) en geldende wet- en regelgeving, zoals die over het beroepsgeheim en de bescherming van persoonsgegevens.
7
Overige bepalingen Artikel 17. Strafbare feiten Als de inspecties in enige fase van het onderzoek een redelijk vermoeden krijgen dat er sprake is van een strafbaar feit, wordt dit ter kennis van het Openbaar Ministerie gebracht. Artikel 18. Spoedprocedure Als de inspecties menen dat in verband met de veiligheid van de (overige) jeugdige(n) of de ouder(s), of in het belang van de jeugdhulp onmiddellijk maatregelen moeten worden genomen, kunnen zij van de hiervoor beschreven procedures afwijken. Artikel 19. Inwerkingtreding Deze leidraad is op 1 oktober 2015 in werking getreden. Artikel 20. Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Leidraad Meldingen Jeugd.
8
Toelichting Leidraad Meldingen Jeugd Waar nodig zijn de artikelen hieronder voorzien van een toelichting. Artikel 1. Definities Calamiteit In de Jeugdwet en de Wmo 2015 wordt het melden van calamiteiten en geweld verplicht gesteld voor jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en het AMHK. De definitie ‘calamiteit’ lijkt sterk op de definitie van ‘calamiteit’ zoals deze werd gehanteerd vóór 1 januari 2015. Een calamiteit moet altijd voldoen aan de onderstaande vier elementen: 1. 2. 3. 4.
Het is een niet beoogde of onverwachte gebeurtenis Het heeft plaatsgevonden bij verlening jeugdhulp of bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering Het heeft betrekking op de kwaliteit van de jeugdhulp Het heeft geleid tot een ernstig schadelijk gevolg of de dood van een jeugdige of een ouder
Ad 1. Er is blijkens de wettekst pas sprake van een calamiteit (een ernstig incident) als de gebeurtenis onverwacht of niet beoogd was. De inspecties interpreteren deze voorwaarde aldus dat een calamiteit een gebeurtenis is die afwijkt van wat verwacht mag worden bij de gebruikelijke hulpverlening. Gelet op het feit dat jeugdhulp betrekking heeft op gezin gerelateerde (maatschappelijke) problemen, waarvan (gedrags)problematiek, psychische problematiek en/of opvoedingsproblematiek onderdeel uitmaken, valt immers te verwachten dat zich gedurende de jeugdhulp incidenten zullen voordoen. Een aantal van deze incidenten zal gerelateerd zijn aan de jeugdhulp die geboden wordt, zoals het vertonen van ongehoorzaam gedrag jegens een groepsleider. Zolang deze incidenten betrekking hebben op de gebruikelijke verlening van jeugdhulp en daarbinnen ook kunnen worden beheerst, worden deze geacht te passen binnen de jeugdhulpverlening en behoeven deze dus niet te worden gemeld. De jeugdhulpaanbieder of de instelling moet deze incidenten zelf registreren en periodiek analyseren. Pas op het moment dat sprake is van een gebeurtenis die niet past binnen de gebruikelijke hulpverlening, is sprake van een calamiteit als ook aan de andere drie elementen is voldaan. Ad 2. Een calamiteit is bovendien een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden bij de verlening van jeugdhulp of bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Vaak is de bemoeienis vanuit de jeugdhulpaanbieder of instelling snel vast te stellen. Te denken valt aan jeugdhulp in het kader van een ondertoezichtstelling, een uithuisplaatsing of een behandeling van somatische of psychische zorg. Er zijn echter ook calamiteiten denkbaar waarbij de betrokkenheid van een jeugdhulpaanbieder of instelling niet zo duidelijk is afgekaderd, bijvoorbeeld omdat er meerdere aanbieders of instellingen bij het hulpverleningstraject waren betrokken. Telkens kan men zich afvragen of en, zo ja, in welke mate jeugdhulp betrokken was bij de betreffende jeugdige of ouder en wie in deze een verantwoordelijkheid had. Ad 3. Een calamiteit dient daarnaast betrekking te hebben op de kwaliteit van de jeugdhulp. Het kan daarbij gaan om foutief handelen, om een samenloop van omstandigheden, maar ook om situaties waarbij door een gebrekkige organisatie van de jeugdhulp calamiteiten plaats vinden. Als de inspecties vinden dat er door de inspecties een onderzoek naar de gebeurtenis moet worden ingesteld, is het onderzoek gericht op de kwaliteit van de hulpverlening en op mogelijke structurele tekortkomingen hierin. Het onderzoek zal zich onder andere richten op de vraag wat de betrokken jeugdhulpaanbieder of de instelling heeft gedaan of zal doen om deze kwaliteit te verbeteren om herhaling te voorkomen. Ad 4. Het laatste element van de definitie van calamiteit betreft een ernstig schadelijk gevolg of de dood van een jeugdige of een ouder. Niet elk incident behoeft gemeld te worden bij de inspecties. Jeugdhulpaanbieders en instellingen kunnen immers heel goed zelf leren van incidenten. Op het moment dat sprake is van ernstige schade of de dood van een jeugdige of ouder, moet dit echter wel worden gemeld bij de inspecties. Onder ernstig schadelijk gevolg wordt onder andere geschaard: ernstige lichamelijke of ernstige psychische schade. De inspecties verstaan onder een calamiteit ook een ernstig schadelijk gevolg of de dood van een derde door toedoen van een jeugdige.
9
Direct belanghebbende Onder een ‘direct belanghebbende’ wordt verstaan: de jeugdige, diens eventuele slachtoffer, een ouder, of een natuurlijk persoon die in een nauwe relatie staat tot de jeugdige, de ouder of het slachtoffer. Zoals familieleden, ouders, verzorgers of vrienden van de jeugdige of diens slachtoffer. Gecertificeerde instelling Een rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4 van de Jeugdwet en die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert. Geweld De definitie van ‘geweld’ in de Jeugdwet en de Wmo 2015 is nieuw. Deze definitie is in de wet opgenomen als verplichte melding omdat geweld van welke aard ook achterwege dient te blijven bij de verlening van jeugdhulp en bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Onder het begrip ‘geweld’ valt zowel het geweld door een jeugdhulpverlener tegen een jeugdige of ouder, als het geweld dat is gepleegd tegen een jeugdige of ouder door een andere jeugdige of ouder die gedurende het etmaal of een dagdeel bij de jeugdhulpaanbieder of in de instelling verblijft. Hiermee wordt gedoeld op geweld van een bewoner tegen een andere bewoner binnen een instelling. De reden dat dit moet worden gemeld heeft te maken met de intensiteit die kenmerkend is voor het gedurende het etmaal of een deel daarvan moeten verblijven in dezelfde ruimte, wat maakt dat een jeugdige of ouder in bijzondere mate kwetsbaar is voor (en dus afhankelijk is van) optreden tegen geweld waarmee hij wordt geconfronteerd. Van de jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling mag worden verwacht dat hij dit voorkomt en zo niet, daartegen adequaat optreedt. Voorbeelden van geweld: Een hulpverlener in een instelling voor gesloten jeugdhulp slaat een jeugdige in zijn gezicht tijdens het fixeren van de jeugdige. Het slaan van de hulpverlener was een reactie op een schop die de hulpverlener van de jeugdige kreeg . De hulpverlener heeft lichamelijk geweld gebruikt tegen de jeugdige. Alle vormen van geweld (psychisch, lichamelijk of seksueel) dienen in de hulpverlening achterwege te blijven. In het onderzoek van de inspecties wordt bijvoorbeeld betrokken of de hulpverlener goed was geschoold in het op juiste wijze vastpakken en vasthouden van de jeugdige. Hierbij wordt het beleid van de instelling betrokken.
Een hulpverlener is verliefd geworden op een jeugdige die binnen de instelling verblijft waar hij werkzaam is. Er is sprake van een relatie, die ook seksueel is, waarin geen sprake lijkt te zijn van dwang of drang. Toch is er sprake van seksueel geweld door een hulpverlener jegens een jeugdige. De hulpverlener had zich ervan bewust moeten zijn dat de jeugdige op hem is aangewezen en van hem afhankelijk is. Dit leidt er toe dat een relatie binnen de jeugdhulpverlening per definitie niet gelijkwaardig kan zijn. In het strafrecht is dit bovendien strafbaar gesteld: ontucht in welke vorm dan ook is strafbaar. Dit geldt ook als de hulpvrager hiertoe toestemming heeft gegeven. De inspecties zullen in het onderzoek betrekken in hoeverre binnen de jeugdhulpaanbieder of de instelling beleid is (en onder de aandacht wordt gebracht) om relaties als deze te voorkomen. Aan de geregistreerde jeugdhulpverlener zullen deze vragen ook worden gesteld in het kader van het beoordelen van mogelijk tuchtwaardig handelen van de hulpverlener.
Inspecties De Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Veiligheid & Justitie. Instelling Een gecertificeerde instelling, het AMHK, de justitiële jeugdinrichtingen, de Raad voor de Kinderbescherming, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, de vergunninghouders voor interlandelijke adoptie,de schippersinternaten en Halt. De praktische benaming van het AMHK is Veilig Thuis. Voor zover in de leidraad wordt gesproken over het AMHK wordt gedoeld op het onderdeel van het AMHK dat zich bezig houdt met de jeugdhulp.
10
Jeugdhulp 1. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen; 2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en 3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht. Onder preventie wordt verstaan: de ondersteuning van jeugdigen met (of jeugdigen met een risico op) psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking of van de ouders met (of met een risico op) opvoedingsproblemen. Jeugdhulpaanbieder 1. natuurlijke persoon die, het verband van natuurlijke personen dat of de rechtspersoon die bedrijfsmatig jeugdhulp doet verlenen onder verantwoordelijkheid van het college; 2. solistisch werkende jeugdhulpverlener onder verantwoordelijkheid van het college; Jeugdhulpverlener Natuurlijke persoon die beroepsmatig jeugdhulp verleent. Jeugdige persoon die: 1. de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, 2. de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of; 3. de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van deze wet: – is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is; – vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of – is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is. Melder Onder het begrip ‘melder’ wordt verstaan de jeugdhulpaanbieder of de instelling die een melding heeft gedaan. Dit kan zowel een verplichte melding zijn, als een andere melding. De inspecties zullen hun reactie richten aan de directeur of voorzitter van het bestuur van de betreffende jeugdhulpaanbieder of instelling. Andere meldingen kunnen ook afkomstig zijn van gemeenten, werknemers, cliënten, ouders, vakorganisaties, advocaten, etc. De inspecties reageren altijd op een ontvangen melding.
11
Melding a. Verplichte melding Onder een verplichte melding vallen zowel de meldingen van calamiteiten en geweld van de jeugdhulpaanbieders, de gecertificeerde instellingen en het AMHK op grond van artikel 4.1.8 van de Jeugdwet en artikel 4.2.5 van de Wmo 2015, als de meldingen van calamiteiten en geweld die de overige instellingen doen op grond van de procesafspraken met de inspecties. b.. Andere melding De inspecties ontvangen ook andere dan verplichte meldingen. Dergelijke meldingen kunnen zowel afkomstig zijn van jeugdhulpaanbieder(s) en instellingen, als van gemeenten, hulpverleners, cliënten, nabestaanden, brancheorganisaties of anderen. Het is bijvoorbeeld belangrijk dat de inspecties geïnformeerd worden over gebeurtenissen waarbij sprake is van grote media aandacht en maatschappelijke onrust. Maar bijvoorbeeld ook wanneer sprake is van een situatie die voor de veiligheid van jeugdigen of ouders een ernstige bedreiging kan betekenen. Ook zonder dat hiervan sprake is, kunnen zich ernstige tekortkomingen in de jeugdhulp voordoen, waarvan het aanbevelenswaardig is dat deze bij de inspecties worden gemeld. Dergelijke meldingen kunnen onder andere betrekking hebben op (het functioneren van) individuele hulpverleners, bijvoorbeeld bij ontslag van een hulpverlener wegens disfunctioneren, of wanneer een hulpverlener ervan wordt verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd. De inspecties bezien of sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of het leveren van verantwoorde jeugdhulp een bedreiging kan betekenen en daarom aanleiding kan geven tot het nemen van maatregelen. Het behoort niet tot de taak van de inspecties te voorzien in de behoefte van cliënten om een oordeel te verkrijgen over hun individuele klachten over de jeugdhulpverlening. Daarvoor staat de weg van behandeling van klachten door de klachtencommissie open. Dergelijke meldingen worden wel meegenomen als signaal over de kwaliteit van de jeugdhulp in het algemene toezicht. Procesafspraken Op grond van privaatrechtelijke afspraken met de inspecties melden de Raad voor de Kinderbescherming, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, de vergunninghouders voor interlandelijke adoptie, de schippersinternaten en Halt calamiteiten en geweld bij de inspecties. Voor de wijze waarop het onderzoek naar de calamiteit of het onderzoek wordt verricht, wordt aangesloten bij de werkwijze zoals beschreven in deze Leidraad. Samenwerkend Toezicht Jeugd Het stelseltoezicht dat betrekking heeft op (de zorg voor) jeugdigen en waar rijksinspecties samenwerken is onder één noemer gebracht: Samenwerkend Toezicht Jeugd. Dit betreft een samenwerking van vijf rijksinspecties: de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Inspectie van het Onderwijs, de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie Veiligheid en Justitie en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Artikel 4. Verplichting tot melden Lid 1 Er geldt een wettelijke verplichting voor het melden van calamiteiten en geweld door jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en het AMHK. Deze wettelijke verplichting is voor de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen neergelegd in artikel 4.1.8, eerste lid, van de Jeugdwet, en voor het AMHK in artikel 4.2.5, eerste lid, van de WMO 2015. De Raad voor de Kinderbescherming, de justitiële jeugdinrichtingen, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers,de vergunninghouders voor interlandelijke adoptie, de schippersinternaten en Halt melden een calamiteit of geweld op grond van de procesafspraken die tot stand zijn gekomen tussen de inspecties en de betreffende instellingen. Webbased melden Het melden van een calamiteit of geweld dient webbased te geschieden via een digitaal formulier op de internetpagina van de inspecties. De jeugdhulpaanbieders en de instellingen ontvangen hiertoe bij de eerste melding een unieke inlogcode. Lid 2 Jeugdhulpaanbieders en instellingen dienen een calamiteit of geweld zo spoedig mogelijk te melden. Onverwijld betekent binnen drie werkdagen nadat de calamiteit of het geweld heeft plaats gevonden, dan wel nadat dit is vastgesteld. Lid 3 en 4 De inspecties ontvangen van elke jeugdhulpaanbieder en instelling die bij een calamiteit of geweld is betrokken een melding. Indien een jeugdhulpaanbieder of een instelling met een andere jeugdhulpaanbieder of instelling die 12
bij de calamiteit of het geweld is betrokken afstemt dat één van hen de melding doet, moet expliciet uit de melding blijken dat deze afspraak tussen de betreffende jeugdhulpaanbieder en instelling is gemaakt. Lid 5 De jeugdhulpaanbieder(s) en de instelling(en) zijn verplicht om bij de melding alle relevante gegevens te verstrekken aan de inspecties die nodig zijn om de melding te kunnen beoordelen en te onderzoeken. Artikel 5. Achterwege blijven verplichte melding Het niet onverwijld melden van een calamiteit of geweld, alsmede het niet verstrekken van de relevante gegevens in het kader van de melding, is op grond van de Jeugdwet en de WMO 2015 bestuurlijk beboetbaar en strafbaar. Dit geldt alleen voor jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en het AMHK. Indien sprake is van een overtreding, zullen de inspecties de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling of het AMHK in beginsel eerst een waarschuwing geven. Hierna wordt – conform afstemming met het OM – besloten of wordt over gegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete, dan wel dat de overtreding strafrechtelijk wordt afgedaan. In de procesafspraken met de Raad voor de Kinderbescherming, de Justitiële Jeugdinrichtingen, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, de vergunninghouders voor interlandelijke adoptie en de schippersinternaten is geen sanctie gesteld op het niet naleven van de afspraken inzake het melden. Artikel 8 Behandeling andere melding Lid 1 In dit artikel is geregeld dat de inspecties kunnen besluiten een andere melding in behandeling te nemen. Dit kan bestaan uit het opvragen van een rapportage aan de jeugdhulpaanbieder(s) of de instelling(en), maar kan ook – indien de situatie daar om vraagt – bestaan uit het doen van een eigen onderzoek. Artikel 11. Besluit eigen onderzoek Als de inspecties een melding hebben ontvangen, besluiten zij zo spoedig mogelijk of zij een eigen onderzoek bij de jeugdhulpaanbieder of de instelling gaan instellen. Dit zal het geval zijn als er aanwijzingen zijn dat er ernstige risico’s zijn voor de veiligheid of de gezondheid van de (overige) jeugdige(n) of ouder(s) bij de jeugdhulpaanbieder of de instelling, en/of als er aanwijzingen zijn dat de calamiteit een signaal is van structurele tekortkomingen in de jeugdhulp in algemene zin. De inspecties kunnen hiertoe eveneens besluiten indien een jeugdige is overleden die verbleef in de residentiële jeugdhulp. De inspecties besluiten altijd tot een eigen onderzoek als de calamiteit of het geweld een overlijden van een jeugdige in een gesloten setting betreft PLUS (bijvoorbeeld in een justitiële jeugdinrichting of een instelling voor Jeugdhulp ). Dit is bijvoorbeeld het geval bij overlijden van een jeugdige tijdens of direct na de toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel zoals fixatie (vastpakken en vasthouden), separatie of toediening van medicatie. Dit is een eis die voortvloeit uit de jurisprudentie op grond van artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) van het Europese Hof en uit een toezegging van de Minister en Staatssecretaris van VWS aan de Tweede Kamer. Artikel 15. Conceptrapport en wederhoor op feitelijke onjuistheden De inspecties kunnen besluiten om niet het gehele, maar slechts een gedeelte van het conceptrapport aan de betrokkenen te sturen om dit te controleren op feitelijke onjuistheden. De inspecties kunnen hiertoe besluiten vanwege beperkingen die de privacywetgeving (zoals het (afgeleid) beroepsgeheim) met zich meebrengt. Artikel 16. Vaststelling en openbaarheid rapport Bij de vaststelling van het rapport betrekken de inspecties de reacties van de betrokkenen op het conceptrapport. Indien degenen aan wie het conceptrapport ter kennis is gebracht, wezenlijk van mening verschillen over de relevante feiten zoals vastgelegd in het conceptrapport, en de inspecties de reactie niet of niet geheel overnemen, delen zij dit schriftelijk of elektronisch gemotiveerd mede aan de betrokkenen. Artikel 17. Strafbare feiten Er bestaat een samenwerkingsprotocol tussen de IGZ en het Openbaar Ministerie (OM) waarin afspraken staan beschreven over afstemming van het beleid van de IGZ en het OM bij samenloop van bestuursrechtelijk en strafrechtelijk optreden. Vooralsnog bestaat er geen samenwerkingsprotocol tussen de (overige) inspecties en het OM. In het geval van samenloop van bestuursrechtelijk en strafrechtelijk optreden wordt per casus de samenwerking gezocht tussen de inspecties en het OM, teneinde de verschillende onderzoeken op elkaar af te stemmen. Op termijn zal er ook een samenwerkingsprotocol tussen de (overige) inspecties en het OM tot stand worden gebracht. 13