Landenonderzoek
Suriname Minor Keuze Internationalisering Kitty van Buren S1036683
Inhoudsopgave Onderwijs (historisch en sociologisch) -
-
blz. 2
Hoe ziet het Surinaamse onderwijssysteem eruit, hoe wordt het gefinancieerd en is er een leerplicht?
blz. 2
Hoe ziet het lager onderwijs in Suriname eruit?
blz. 3
Geografie
blz. 6
-
Welk klimaat heeft Suriname?
blz. 6
-
Welke flora en fauna komen in Suriname voor?
blz. 7
Demografie
blz. 13
-
Welke verschillende bevolkingsgroepen zijn te onderscheiden in Suriname?
blz. 13
-
Welke talen worden er in Suriname gesproken?
blz. 16
Geschiedenis
blz. 18
-
Hoe ziet de geschiedenis van Suriname eruit?
blz. 18
-
Hoe ziet Suriname er nu uit?
blz. 24
Politiek
blz. 25
-
Hoe ziet de bestuurlijke indeling van de Surinaamse politiek eruit?
blz. 25
-
Welke kopstukken kent de Surinaamse politiek?
blz. 26
Economie
blz. 28
-
blz. 28
Hoe heeft de economie van Suriname zich door de jaren heen ontwikkeld?
Literatuurlijst
blz. 33
1
Onderwijs (historisch en sociologisch)
Hoe ziet het Surinaamse onderwijssysteem eruit, hoe wordt het gefinancieerd en is er een leerplicht? De organisatie van het onderwijs in de republiek Suriname vertoont overeenkomsten met het onderwijs in Nederland. Het Surinaamse onderwijssysteem is te vergelijken met een verouderd Nederlands systeem. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er aanpassingen gedaan, waarbij vooral naar Indonesië (Nederlands-Indië) is gekeken. Sinds 2000 wordt in werkgroepen en commissies, samengesteld door de overheid, de onderwijsstructuur ter discussie gesteld en wordt vernieuwing van deze structuur besproken. In de komende jaren kunnen wij dus een wijziging van deze structuur verwachten.
2
Financiëring De Surinaamse overheid subsidieert het onderwijs. Suriname kent zowel openbare als bijzondere scholen. De overheid onderhoudt openbare scholen, deze zijn voor iedereen toegankelijk. De bijzondere scholen werken meestal vanuit een religieuze overtuiging.
De subsidie houdt in dat de leerkrachten worden betaald. Het Lager Onderwijs en het Voortgezet Onderwijs voor Junioren (VOJ) is kosteloos, hoewel sommige scholen een ouderbijdrage vragen. Bij het Voortgezet Onderwijs voor Senioren (VOS) en het hoger onderwijs wordt inschrijfgeld betaald: daar wordt slechts een klein deel van de kosten mee gedekt.
De helft van de lagere scholen is openbaar, 48% is van religieuze organisaties en 1% is particulier. Particulieren scholen worden niet gesubsidieerd.
Leerplicht De leerplicht, die sinds de instelling ervan in 1876 geen wijzigingen heeft ondergaan, geldt voor kinderen van 7 tot 12 jaar. Er is geen leerplicht voor kleuters en er is geen wet op het kleuteronderwijs. Kinderen gaan over het algemeen wel vanaf hun vierde jaar naar school. Bij de meeste lagere scholen zijn de kleuterscholen ondergebracht.
Ook na hun twaalfde jaar nemen veel leerlingen deel aan het Voortgezet Onderwijs op Juniorenniveau (VOJ). Meestal volgen deze leerlingen tot hun zestiende jaar onderwijs.
Hoe ziet het lager onderwijs in Suriname eruit? Het Gewoon Lager Onderwijs telt zes leerjaren en kinderen worden ingeschreven vanaf hun zesde tot hun twaalfde jaar. Ruim 80% van de leerlingen bezoekt daadwerkelijk de school. De drop-out is hoog. Er zijn ongeveer evenveel jongens als meisjes ingeschreven. Het onderwijzend personeel op de lagere school bestaat voornamelijk uit vrouwen: 9 van de 10 leerkrachten is vrouw. Vrijwel alle leerkrachten in het kustgebied zijn bevoegd. Er is een groot te kort aan bevoegde leerkrachten in het binnenland.
Ruim de helft van de lagere scholen valt onder het beheer van religieuze organisaties. Zij worden gesubsidieerd door de overheid. Het ministerie betaalt het salaris van de leerkrachten, de religieuze organisaties werven en selecteren zelf hun leerkrachten.
Van de lagere scholen is 51% openbaar, 48% van de religieuze organisaties en 1% is particulier. Voor particulier onderwijs moet schoolgeld betaald worden. Een schooldag begint om 8:00 uur en eindigt
3
om 12:30 uur voor de leerlingen van klas 1 en 2 van de lagere school. Voor de overigen eindigt de schooldag om 13:00 uur.
Op de lagere scholen heeft elke klas een vaste leerkracht. Hij/zij geeft les en begeleidt de kinderen. Daarnaast zijn er op sommige scholen in Paramaribo ook vakleerkrachten voor tekenen, handvaardigheid, muziek en lichamelijke opvoeding. Beschikt de school niet over deze vakleerkrachten, dan verzorgt de leerkracht deze onderdelen zelf.
Het curriculum van het Gewoon Lager Onderwijs dateert uit 1965 (Leerplan Prins). In 1986 werden in het lager onderwijs vernieuwde, aan de leefwereld van Surinaamse kinderen aangepaste methodes, zoals voor rekenen, taal, lezen en expressie geïntroduceerd. Het ministerie had gehoopt hiermee het onderwijs aantrekkelijker te maken voor de jeugd. Er werd meer aandacht besteed aan de Surinaamse cultuur en er werd meer nadruk gelegd op de actieve houding van de leerlingen.
Niet alle methodes werden in 1986 vernieuwd. In 2002 zijn er werkgroepen begonnen met het vernieuwen van het Leerplan Prins. Tekstboeken en lesmateriaal werden ontwikkeld voor de volgende vakgebieden: ‘Nederlands’,’ rekenen’, ‘aardrijkskunde’, ‘geschiedenis’, ‘natuuronderwijs’, ‘gymnastiek’, ‘muziek’ en ‘schrijven’.
Basis Speciaal Onderwijs Het overgrote deel van de Surinaamse leerlingen volgt het gewone onderwijs. Voor kinderen die tijdelijk of permanent speciale hulp nodig hebben die het gewone onderwijs niet kan bieden, is er het speciaal onderwijs.
Het Speciaal Onderwijs in Suriname wordt verzorgd door verschillende instellingen (schooltypen) en op twee niveaus: het Basis en Voortgezet Speciaal Onderwijs.
Het speciaal onderwijs is bedoeld voor kinderen met: -
een visuele handicap;
-
een communicatieve handicap (gehoor-, spraak- of taalproblemen);
-
een lichamelijke en/of verstandelijke handicap;
-
een ernstige gedragsstoornis of een psychiatrisch probleem;
-
leer- en gedragsproblemen.
Het Basis Speciaal Onderwijs wordt onderverdeeld in: -
Klassen voor Speciaal Onderwijs op Gewone Lagere scholen;
-
Scholen voor (zeer) moeilijk lerende kinderen (ZMLK); 4
-
Scholen voor leerlingen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (LOM);
-
School voor kinderen met motorische beperkingen;
-
Een school voor meervoudig gehandicapte kinderen;
-
Scholen voor kinderen met een zintuiglijk handicap.
Evaluatie De leerlingen worden voortdurend gevolgd en geëvalueerd. Leerkrachten geven en beoordelen huiswerk, doen mondelinge of schriftelijke overhoringen, nemen proefwerken af en laten leerlingen in de hogere klassen werkstukken maken. Scholen rapporteren de resultaten van hun leerlingen aan de ouders via een cijferrapport.
Aan het einde van het zesde leerjaar doen de leerlingen een toets. Het resultaat van deze toets bepaalt of een leerling in aanmerking komt voor plaatsing op een volgend niveau (VOJ). Afhankelijk van de score kan een leerling naar: -
Meer Uitgebreid Lager Onderwijs (MULO);
-
het Lager Beroepsgericht Onderwijs (LBGO);
-
het Lagere Technisch Onderwijs (LTO);
-
het Lagere Nijverheidsonderwijs (LNO).
Het toetsresultaat bepaalt ook of een leerling in aanmerking komt voor een getuigschrift, waarin is aangegeven dat de leerling het lager onderwijs heeft doorlopen. Als een leerling de toets niet haalt, maar jonger is dan 13 jaar, mag hij/zij de klas overdoen. Is hij/zij ouder, dan is het mogelijk met het getuigschrift van de lagere school toegelaten te worden tot het Eenvoudig Beroepsonderwijs (EBO).
5
Geografie Feiten en cijfers Officiele naam: Republiek Suriname Ligging: aan de noordelijke rand van Zuid-Amerika, grenzend aan de Noordelijke Atlantische Oceaan, Frans Guyana en Guyana Geografische coördinaten: 4 00 N, 56 00 W Oppervlakte: 163.270 km² (waarvan 161.270 km² land, 1.800 km² water) Landgrenzen: 1.707 km (Brazilië 597 km, Frans Guyana 510 km, Guyana 600 km) Kustlijn: 386 km Laagste punt: tot -2 m in de kustzone Hoogste punt: Wilhelmina gebergte 1.286 m Natuurlijke hulpbronnen: hout, waterkracht, olie, vis, kaolien (porseleinaarde), garnalen, bauxiet, goud en kleine hoeveelheden nikkel, koper, platina, ijzererts Tijdsverschil: Amsterdam/Brussel 12:00 uur (zomertijd 13:00 uur), Paramaribo 7:30 uur Snijders, A. (2003). Suriname. Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen.
Welk klimaat heeft Suriname? Door de ligging dicht bij de evenaar heeft Suriname een tropisch klimaat met een hoge luchtvochtigheid. De gemiddelde dagtemperatuur bedraagt 27 °C en ’s nachts koelt het nauwelijks af. Ondanks dat de temperatuur niet extreem hoog is, kan de stekende middagzon erg vervelend zijn. Bovendien zet de duisternis in de tropen vroeg in. Binnen een half uur na schemering is het donker.
In Suriname valt jaarlijks meer neerslag dan in Nederland, ongeveer 60 mm per maand. Door deze omstandigheden is het grootste deel van het land bedekt met oerwoud en groeien planten en bloemen zeer snel.
Hoewel er het hele jaar door neerslag valt, is er een korte en lange regentijd te onderscheiden. Het korte regenseizoen is van begin december tot begin februari, gevolgd door een korte droge periode. Januari is met 26 °C de koelste maand en de eerste drie maanden van het jaar zijn dan ook favoriet bij de Surinamers. Van eind april tot half augustus is de grote regentijd met daarna de grote droge tijd, waarin ook de Surinaamse schoolvakantie valt.
De seizoenen kunnen per jaar nogal wisselen en ook in de droge periode kan het regenen. Kortom, in Suriname is het weer eveneens wisselvallig. De regenbuien zijn meestal kort en hevig. Er is dan een 6
sibibusi: het bos wordt schoongeveegd. Bij een weti alen is er sprake van een witte regen, een miezerige bui. In geval van regen schuilen de Surinamers. Daarna zijn de erven en straten weer glanzend schoon en ruikt de lucht naar fruit en versgemaaid gras.
Rond 1830 beschreef de Belgische handelsreiziger Pierre Jacques Benoit het vruchtbare klimaat van Suriname als volgt: ‘Niets kan de nieuwe emoties evenaren die het aanschouwen van deze kust, zo rijk aan natuur, in de geest oproept. Wie immers zou in staat zijn al deze wonderen van lente, zomer en herfst in één huwelijk verenigd, te schilderen? De rijkheid van vegetatie die als een groene band de oevers van de oceaan omzoomt, vormt een prachtig contrast met de kale kusten die men verlaat als men uit Europa vertrekt.’
Welke flora en fauna komen er in Suriname voor? Flora Ongeveer 90% van Suriname is bedekt met bos. De bosrijke binnenlanden werden lange tijd als niemandsland beschouwd. Nu de natuurlijke hulpbronnen van het binnenland in kaart zijn gebracht, staan de belangen van bos- en stadsbewoners tegenover elkaar.
Aan vegetatievormen komt er cultuurgebied (kostgrond) voor, dat na een aantal jaren van verbouwing aan het bos wordt teruggegeven. Er ontstaat dan kapuweri, secundair bos, dat nog niet de verscheidenheid aan planten- en boomsoorten heeft als het hoogbos: het tropisch regenwoud. Door de eeuwige strijd om zoveel mogelijk zonlicht op te vangen, hebben de bomen kaarsrechte kale stammen. Onder het compacte bladerdak dat weinig licht doorlaat, kan op de dikke humuslaag nog maar weinig anders groeien dan schimmels en zwammen.
Het bos kent duizenden planten- en boomsoorten die nog niet allemaal op naam zijn gebracht. De bosbewoners hanteren een eigen indeling als het gaat om Surinaamse flora. Alles wat bruikbaar of eetbaar is, krijgt een naam. De rest is brandhout.
Eetbaar Ondanks het overweldigende groen van het primaire bos is de bodem in het binnenland arm aan voedingsstoffen. De voor planten belangrijke stoffen in de humuslaag op de bergachtige ondergrond worden door de zware regenval weggespoeld. Fruitbomen met sappige manya’s (mango’s) of papaja’s, zoals ze op elk doorsnee-erf in de stad groeien, komen hier niet voor.
7
Met zorgvuldig beleid kunnen bananen in allerlei vormen en smaken worden verbouwd. Ook cassave, het belangrijkste voedingsgewas in het bos, doet het aardig. Hoewel de jonge bladeren een uitstekende groente vormen, worden alleen de knollen gegeten.
De ongeveer 20 cm grote vruchten van de bredebon (brood-boom) zijn eetbaar. De boom werd door de Britten vanuit Zuidoost-Azië in het Caribisch gebied ingevoerd, bestemd als goedkoop voedingsgewas om de slaven in leven te houden. De zaden van de kastanjebroodboom kunnen worden gebakken, gekookt of gepoft. De nyamsi-bredebon levert geen eetbare zaden, maar geelachtig vruchtvlees. Het melksap van beide soorten wordt als vogellijm gebruikt. Binnenlandbewoners vangen hiermee de felbegeerde zangvogeltjes, die aan stadse opkopers worden verhandeld.
De cacaoboom levert chocolade, al zou je dat niet denken bij het zien van de kolfachtige vruchten. Door de zaden te roosteren en te gisten, verkrijg je cacaobonen, waarvan de zoete lekkernij kan worden gemaakt. Voor de gemiddelde indiaan of marron gaat dit proces te ver; liever sabbelt hij op het zoetzure vruchtvlees.
Een echte bosvrucht is de oranjegele mopé. Het ovale lekkernijtje heeft een heerlijke zoetzure smaak, die helaas niet terug te vinden is in de mierzoete mopé-sappen die in de stad worden verkocht. De lange peulen van de swit’bonki (zoet boontje) verbergen een rits zaden die in een bedje van zoete pulp liggen. Wandelend door het laagland kan het sabbelen op de kleverige pulp een aangenaam tijdverdrijf zijn.
De indianen van de zandsavanne sabbelen graag op het sappige vruchtvlees van de kasyu (cashew), een boom met knoestige takken. Het sap helpt tegen keelpijn, maar oppassen, want de schil van de geelrode vrucht is giftig. Met de kostbare noot die onderaan de vrucht hangt, wordt in Suriname weinig gedaan.
Bruikbaar De boletriboom was, tot de uitvinding van synthetisch rubber, leverancier van de rekbare stof balata. Duizenden balatableeders tapten het veerkrachtige melksap, dat werd gebruikt bij de fabricage van drijfriemen en isolatiemateriaal, uit de bast van de boom. Nog steeds zijn de oudere bomen gemakkelijk te herkennen aan de zigzagsgewijze inkervingen in de stam. Tegenwoordig levert de boletriboom goed timmerhout.
Het hout van de walaba is duurzaam hardhout en wordt behalve als brandhout gebruikt voor telefoonpalen, trappen en vloeren. Opvallend aan de woudreus zijn de ongeveer 30 cm lange en 8 cm 8
brede peulen, die aan lange stelen onder het bladerdak hangen. De lage plankwortels zijn hol van binnen en geven een ver dragend geluid als erop geslagen wordt. De olieachtige hars verspreidt een onaangename geur en wordt door marrons gebruikt tegen reumatische aandoeningen.
In Suriname komen ongeveer zestig palmsoorten voor. De bladeren van diverse palmbomen worden gebruikt als dakbedekking. De vezels worden door indianen verwerkt tot touwhangmatten, die enkele jaren meegaan. De morisi-palm draagt olieachtige, vezelrijke vruchten ter aanvulling op het binnenlandse menu van aardvruchten en vis of vlees.
Bij het maken van afdakjes en huisjes kan bamboe van pas komen. Deze grassoort kenmerkt zich door de holle, metershoge stengels die licht maar toch stevig zijn. De stengels gaan langer mee als ze voor gebruik enkele weken onder water worden bewaard. Indianen maken fluiten en kokertjes voor pijlpunten van bamboe, hoewel deze traditie steeds meer afneemt.
De kankantri of kapokboom heeft weinig nut, maar neemt letterlijk en figuurlijk een belangrijke plaats in. De hoge (tot 50 meter) en breed vertakte boom, waarvan het hout te veel vocht vasthoudt om er planken van te maken, staat de houtkapbedrijven zelfs in de weg op hun gekochte gronden. De kankantri wordt echter niet omgekapt, daar de boom door veel bosbewoners als heilig wordt beschouwd. Door de eeuwen heen geloven marrons dat de geesten van hun voorouders in de woudreus wonen. Dat kan pas gebeuren als de boom volgroeid is en de doornachtige stekels, het natuurlijke afweermechanisme, van de stam zijn gevallen. Nog steeds begraven Saramakaners een doodgeboren kind tussen de wortels van de kankantri, zodat de boomgeesten het zieltje opnemen. Het zaadpluis van de vrucht geeft het kostbare kapok, dat in de westerse wereld als bed- en bankvulling wordt gebruikt.
Fauna Van bijna alle diergroepen, zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën, vissen en insecten zijn in Suriname vertegenwoordigers te vinden. Ook met betrekking tot de dierenwereld geldt de indeling: eetbaar is bruikbaar. Slechts weinig Surinamers zijn vegetarisch, wat het meeste wild tot geliefd jachtwild maakt. Sportjagers trekken er in het weekend met geweren, honden en zoeklichten op uit om een stukje swit’ meti (lekker vlees) te schieten. Een geoefend jager is geduldig, want wilde dieren zijn schaars en laten zich bovendien niet gemakkelijk zien.
In het binnenland verstaat men de kunst om zonder jachthonden en kunstlicht te jagen. De bosbewoners letten op sporen, geluiden en geuren. Sommige indianen kunnen dieren lokken door hun klanken na te bootsen. De jagers zijn soms dagen onderweg. Dit niet alleen voor de gezelligheid – ze jagen vaak in groepjes – maar in grote delen van het binnenland is de wildstand helaas afgenomen.
9
Insecten In tegenstelling tot de hogere diersoorten die zich niet makkelijk laten zien, kunnen insecten niet missen. Er zijn honderdduizenden insectensoorten in Suriname variërend van mooi, eng tot ergerlijk, en jaarlijks worden er nog soorten ontdekt. Bijvoorbeeld: morpho-vlinder (staalblauwe dagvlinder), witbroek-vlinder, mot, plantenetende sprinkhanen,
Morpho-vlinder
veldsprinkhanen, bidsprinkhaan (ongeveer zestig soorten, gecamoufleerde sprinkhanen), gevleugelde insecten (muggen en vliegen), mampieren (minuscule mugjes), muskieten, steekmuggen, horzelachtige kawfree’s (koeienvliegen), stonfree’s (steenvliegen), lange staafvormige libellen, kakkerlakken, kevers, vlooien, zandvlo of sika, termieten (houtluizen, witte mieren), mieren (rode brandmier) en parasolmieren.
Vogels Het groot aantal insecten is een rijke voedingsbron voor de ruim 650 vogelsoorten die in Suriname voorkomen. Een aantal vogels, zoals de stern, de blue wing eend, de visarend, de koprofowru en de boerenzwaluw komt jaarlijks uit Noord-Amerika om aan de kust van de Guyana’s te overwinteren. Opvallend in het Felrode ibis
kustgebied is de felrode ibis, die heel verwarrend in Suriname
flamingo wordt genoemd. De rode ibissen leven samen met de lepelbek in enkele grote kolonies tussen de witte reigers op de modderbanken en in het mangrovebos. Een andere ibissoort is geheel zwart met een blauwgroene glans en komt voor in het binnenland.
Alle kleine witte reigersoorten worden in Suriname sabaku genoemd. De reiger komt veelvuldig voor en wordt door de nationale luchtvaartmaatschappij als merkteken gevoerd. De koereiger is oorspronkelijk afkomstig uit Afrika, maar maakte de oversteek naar Zuid-Amerika. De vogels slapen en broeden in kolonies in het struikgewas langs oevers en kreken. De koereiger zoekt voedsel in de buurt van grazend vee; vandaar de naam. Grote visetende watervogels zijn onder andere zilverreigers, kumawari’s (kruinreigers) en houtooievaars.
Behalve het kustgebied is ook de omgeving van Paramaribo een goudland voor vogelliefhebbers: wevervogels (banabeki en ponpon), zangvogels (pikolet en twatwa), blauwgrijze tangara, blawki (blauwtje), katoenvogeltje, gotromotyo (straatslet), powisi, zwarte hokko, marai (jonge kalkoen), busikaka (roodpoot caracara), kwetkwetyaba (roepende piha), papegaaien (24 soorten), parkieten, raafparkieten, toekan en het rotshaantje. Daarnaast zijn in Suriname 48 soorten roofvogels gesignaleerd. 10
Zoogdieren De zoogdieren kunnen grofweg worden onderverdeeld in jachtwild, groot wild en overige. Het grootste landzoogdier van Suriname is de tapir (bofru), die 250 kilo kan wegen. Veel voorkomend zijn zwijnen, zoals de pingo en de pakira. Pingo’s zijn goede waakhonden. De pakira is een kleiner bosvarken. Ook het Surinaams konijn, de aguti of konkoni, vormt een geliefde prooi. De drie hertensoorten, het savannehert en het groot en
Tapir (bofru)
klein boshert, worden ook opgejaagd. In Suriname komen acht soorten apen voor. De brulaap (babun), kapucijnapen (keskesi’s) en de witkopaap (wanaku) zijn moeilijk te vangen. Helaas voor de zwarte spinaap (kwata) schijnt zijn vlees bijzonder lekker te zijn. De zwarte pluimstaart van de baardaap (pisa) kan tot plumeau dienen. Doodskopaapjes (monkimonki) en zijdeaapjes (saguwenke) zijn zo klein, dat ze niks waard zijn. Beide soorten komen dan ook in heel Suriname voor.
De Paramaribo Zoo in de Cultuurtuin heeft een aardige verzameling groot wild. De kans om groot wild in het echt tegen te komen is klein. Eén exemplaar zwerft rond in een enorm groot jachtgebied van wel 6000 ha. In Suriname komen de jaguar, geelbruine poema, de kleinere ocelot (tigrikati), boomkat/margay (pikin tigrikati) en de jagoearoendi (blakatigrikati) voor.
Naast jachtwild, apen en roofdieren bestaan er insecteneters, zoals de reuzenmiereneter en de boommiereneter. De aira leeft behalve van insecten van vruchten, eieren, zaden en vogels. Een krabetende wasbeer (krabdagu) eet krabben. Luiaards danken hun naam aan hun trage manier van voortbewegen. Vleermuizen (fremusu) zijn de enige zoogdieren in Suriname die kunnen vliegen. De zeekoe (seku) is te groot om op land te leven. De reuzenotter/watradagu (waterhond) kan twee meter lang worden.
Vissen De Surinaamse wateren zijn rijk aan vis. Het aantal zoet- en brakwatervissen wordt geschat tussen de 300 en 350 soorten. Niet alle vissoorten worden gegeten, sommige hebben te veel graten. Op andere rust van oudsher een verbod. Bekende roofwissen zijn de anyumara en piranha (piren). In het Van Piranha (piren)
Blommensteinstuwmeer, komen heel veel ‘piren’ voor. Ook de
gevlekte tukunari komt veel voor in het stuwmeer. De karperachtige anyumara is een geliefde voedselvis. Voedzaam zijn verder de pataka, een kleinere soort van de anyumara, en de kubi, een 11
zilverkleurige vis met een lengte van 35 cm. Snek’fisi zijn palingachtige vissen. Roggen (spari) kunnen pijnlijk slaan met hun stekelige zweepstaart. Bijzonder is de kutai of vieroogvis.
Slangen en kaaimannen Deze reptielen komen vrij algemeen voor en niet alleen in het binnenland. Slangen houden zich graag op in hoog gras en kaaimannen huizen zelf in sloten in de stad. De drie variaties kaaimannen zien er angstaanjagend uit, maar leveren geen gevaar op. Van de ongeveerd honderd Surinaamse slangensoorten, zijn er een paar gevaarlijk voor de mens.
Kaaiman
De beet van lanspuntslang (owrukuku of labaria) kan de dood tot gevolg hebben. Ook de bruine ratelslang (sakasneki) is giftig. De grootste gifslang met een lengte van ruim drie meter is de makasneki of bushmaster. Giftige en niet-giftige soorten kraalslangen zijn moeilijk te onderscheiden. Vriendelijker is de tapijtslang (daguwesneki) of boa constrictor. Hij bijt wel, maar niet gemeen. De reus onder de slangen is de anaconda (aboma). Anaconda’s leven in de buurt van water.
De kaaiman is een soort alligator. Kaaimannen voeden zich met insecten, kikkers, ratten en watervogels. De brilkaaiman (wetbere kaiman) is de grootste van de drie in Suriname voorkomende soorten. De dwergkaaiman (redikaiman) heeft een hard buikvel. De wigkopkaaiman (bergikaiman) lijkt op zijn dwergbroertje, maar heeft een lange en spitse kop. Het dier leeft vooral in de buurt van stroomversnellingen.
12
Demografie Feiten en cijfers Totaal bevolking: 421.000 (2002) Voorspelde bevolking in 2025: 418.000 Levensverwachting (M/V): 68,5 / 73,3 Deel bevolking jonger dan 15 jaar: 30,5% (2000) Verwacht deel van de bevolking jonger dan 15 jaar in 2015: 23,1% Vruchtbaarheidscijfer: 2,05 kinderen per vrouw (2001) Aantal minderjarige moeders (15 – 19 jaar): 16 per 1.000 (2001) Zuigelingensterfte (0 – 1 jaar): 26 (per 1.000 levengeborenen, 2001) Kindsterfte (0 – 5 jaar, M/V): 25 / 23 (per 1.000 levendgeborenen, 2001) HIV besmettingen in de leeftijdsgroep van 15 – 24 jaar, M/V: 1,22% / 1,52% (2001) Alfabetisering: 91% (2000) Percentage stadsbevolking: 74,8% (2001) Groei stedelijke bevolking: 1,3% per jaar (2000 – 2005) Index sociale ontwikkeling (combinatie van levensverwachting, onderwijs en reëel inkomen): nummer 74 van in totaal 174 landen (2000) Etnische samenstelling: Hindoestanen 37%, Creolen 31%, Javanen 15%, Boslandbewoners 10%, Indianen 2%, Chinezen 2%, blanken 1%, anderen 2% Godsdiensten: Hindoe 27,4%, protestant 25,2%, katholiek 22,8%, moslim 19,6%, inheemse geloven 5% Talen: Nederlands (officieel), Sranantongo (lingua franca), Engels, Hindostaans, Javaans Snijders, A. (2003). Suriname. Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen.
Welke verschillende bevolkingsgroepen zijn te onderscheiden in Suriname? In Suriname woonden in 2008 naar schatting 480.000 mensen, verdeeld over een aantal bevolkingsgroepen afkomstig uit verschillende werelddelen. De indianen, of inheemsen, zijn de enige oorspronkelijke bewoners. Daarnaast zijn creolen, marrons, Chinezen, Europeanen, Hindostanen, Javanen, joden, Libanezen en inwoners van buurlanden vrijwillig of onder dwang naar Suriname geëmigreerd. De etnische groepen onderscheiden zich van elkaar door hun culturele uitingen, hun waarden en normen, en geestelijke belevingswereld.
De uiterlijke verschillen tussen de bevolkingsgroepen worden steeds kleiner. De trek naar de stad om voornamelijk economische redenen heeft ervoor gezorgd dat men daar gewoonten en gebruiken van 13
elkaar heeft overgenomen. Onbegrip en vooroordelen bestaan, maar die leveren weinig spanningen tussen rassen op. In Paramaribo staan de moskee en de synagoge vreedzaam naast elkaar.
Inheemsen De huidige indianen noemen zichzelf inheemsen. Christoffel Columbus meende immers in Indië te zijn beland en noemde de bevolking die hij in de Nieuwe Wereld aantrof daarom ten onrechte indianen. Afgezien daarvan geeft de term inheemsen de toename aan van het zelfbewustzijn van deze kleine groep mensen, de eerste bewoners van Suriname. Toch raakt het gebruik van de benaming onder de Surinaamse bevolking maar moeilijk ingeburgerd.
Marrons Marron is de benaming voor slaven die van de plantages wegliepen. De term is afgeleid van het Spaanse címarron, een benaming voor ontsnapt vee. Marrons met wie het bestuur vrede had gesloten, kregen als beloning de toen vriendelijkere naam bosnegers toegewezen. In de jaren zestig van de twintigste eeuw werd ook het woord neger denigrerend gevonden en kwam de term boslandcreool in gebruik. De creoolse Nationale Partij Suriname (NPS) hoopte daarmee de bosbewoners aan haar gelederen toe te voegen. Tegenwoordig is het stijlvolle begrip marron in ere hersteld uit trots op de voorouders die de vrijheid wisten te veroveren, maar deze term is in het dagelijks taalgebruik nog niet erg gangbaar.
Creolen De afstammelingen van de vroegere negerslaven zijn de creolen. Het woord creool stamt af van het Portugese woord criar, wat in huis geboren of eigen kweek betekent. De term werd omstreeks de 16e eeuw voor het eerst gebruikt voor personen, die uit Spaanse of Portugese ouders in Zuid-Amerika en de West-Indische gebieden geboren waren. De kinderen van slaven die in de kolonie werden verwekt, werden creolen genoemd, ter ondersteuning van de zoutwaternegers, de slaven die direct uit Afrika waren aangevoerd. Vanaf het begin van de koloniale overheersing ontsnapten slaven van de plantages de bossen in en zowel in het bos als in de stad ontstond er een zwarte gemeenschap. In de jaren zestig van de twintigste eeuw werden overwegingen in verband staande met de verkiezingen het begrip boslandcreool bedacht, als tegenhanger van de stadscreool. De Surinaamse politiek probeerde hiermee een beroep te doen op het saamhorigheidgevoel van de creoolse gemeenschap.
Wanneer er tegenwoordig wordt gesproken over creolen, wordt de negerbevolking van de stad en de kuststreek bedoeld. Zij vormen samen ongeveer 32% van de Surinaamse bevolking. In de loop der jaren zijn de creolen vermengd geraakt met andere bevolkingsgroepen en is het straatbeeld opgefleurd met een groot aantal moksi’s (gemengden).
14
Hindostanen Na de afschaffing van de slavernij in 1863 ontstond al snel een tekort aan arbeidskrachten op de plantages. Om dit tekort op te vangen, werden er arbeiders uit Brits-Indië, uit het toenmalige Hindoestan, gehaald. In religieus opzicht is het merendeel van de Hindostaanse bevolking aanhanger van het hindoeïsme.
De geschiedenis van de Surinaamse Hindostanen is nog maar relatief kort. Maar sinds de eerste BritsIndische contractarbeider voet aan Surinaamse wal zette, is hun aantal uitgegroeid naar ongeveer 40% van de totale bevolking. Vandaag de dag is het Hindostaanse volksdeel niet meer weg te denken uit de Surinaamse samenleving.
Javanen Toen de Nederlanders problemen kregen met de ‘koppige’ Hindostaanse contractarbeiders, begonnen zij uit te kijken naar arbeidskrachten uit eigen kolonie Nederlands-Indië. De Javaanse immigranten en hun nakomelingen zijn inmiddels in aantal uitgegroeid tot een van de grotere bevolkingsgroep van Suriname. Hun bescheiden opstelling hebben de Javanen behouden: in politiek en economisch opzicht zijn zij nog min of meer achtergesteld bij andere bevolkingsgroepen.
Toch hebben de voormalige Indonesiërs op hun eigen wijze hun stempel gedrukt op de Surinaamse samenleving. De Javaanse keuken is populair: iedere Surinaamse huisvrouw weet haar gasten een behoorlijk nasi of bami voor te schotelen. Maar een slametan (rituele maaltijd), tayub (dansfeest), of djaran képang (paardendans) is vooralsnog slechts voor ingewijden bestemd.
Overige bevolkingsgroepen De invloed van de joden op de Surinaamse gemeenschap is nog maar van geringe betekenis. Het aantal joden dat bij een van de twee joodse gemeenten staat ingeschreven, bedraagt nauwelijks 1% van de totale bevolking van Suriname. De meeste joden zijn niet actief met hun geloof bezig. Iedere zaterdagochtend is het weer de vraag of het minimumaantal deelnemers wordt gehaald voor het vieren van de heilige sabbat in de synagoge aan de Keizerstraat.
Chinezen zijn niet meer weg te denken uit de Surinaamse samenleving, al was het alleen maar vanwege de winkel van omu snesi (oom Chinees) op praktisch elke straathoek van Paramaribo. Vooral in de binnenstad dragen veel winkels namen als Tjoe A Long, Sy a Chin en Tjoen Ma Joen.
Meer nog dan de Chinezen zijn een paar honderd Libanezen die zich in de loop der jaren in Suriname hebben gevestigd opgegaan in de samenleving. De Surinaamse Libanezen kwamen vrijwillig en zijn nooit als contractant op een van de plantages tewerkgesteld. Hun identiteit als groep is inmiddels 15
grotendeels verloren gegaan, maar hun aanwezigheid in Suriname is nog af te lezen aan de gevels van een aantal (stoffen)winkels in de binnenstad: Beirouth Bazaar, Moussi Issa en Brohim. De Libanezen in Suriname zijn altijd sterk vertegenwoordigd geweest in de textielhandel.
Ten westen van het centrum van Paramaribo zijn nog enkel buurten met Hollands klinkende namen als Tammenga, Van Dijk, Stolkbuiten en Engelbuiten, vernoemd naar hun vroegere bezitters. De Hollandse eigenaren van deze stukken land aan de rand van de stad waren nakomelingen van Groningse en Gelderse boeren die halverwege de negentiende eeuw de kolonisatie van Suriname een nieuw leven wilden inblazen.
Vanaf de jaren zeventig van de twintigste eeuw werd Suriname aantrekkelijk voor inwoners van de buurlanden. Grote aantallen Guyanezen ontvluchtten de economische malaise in eigen land en zochten hun heil in de Surinaamse bouwvak of visserij. Velen hebben inmiddels ‘vast verblijf’ in hun paspoort laten stempelen, terwijl anderen het groene Guyanese paspoort voor het blauwe Surinaamse hebben verruild. Ook Haïtianen zagen ongeveer 30 jaar geleden mogelijkheden in Suriname.
Welke talen worden er in Suriname gesproken? De officiële voertaal in Suriname is het Nederlands. Omdat bijna iedere bevolkingsgroep nog een eigen ‘thuistaal’ heeft, is het Sranangtongo (Surinaams, ook wel verouderd neger-Engels genoemd) de contacttaal in het dagelijkse leven. Het Sranan is geen ‘taki-taki’ – dit is een denigrerende term voor de Surinaamse taal – maar een omgangstaal, beïnvloed door het Afrikaans, Portugees, Engels en Nederlands. Tussen het deftige Nederlands en het Sranangtongo bevindt zich nog het SurinaamsNederlands. In deze Surinaamse versie van de Nederlandse taal wordt het werkwoord ‘gaan’ bijvoorbeeld toekomend gebruikt. Zo is er: ‘Wij gaan gaan’ of ‘Ga je gaan?’ Het Nederlandse ‘zetten’ wordt gebruikt in de betekenis van ‘leggen’: ‘Zet die dinges daar!’ Het bijwoord ‘toch’ wordt door veel mensen als bevestiging achter een zin geplaatst: ‘Je gaat komen, toch?’
Het Sranangtongo kent geen overbodige plichtplegingen. Veel uitspraken die direct in het Nederlands worden vertaald, klinken hierdoor onbedoeld een beetje streng. Ondanks het sobere woordgebruik is het Sranan een levendige taal, doorspekt met humor. Een goede Surinaamse grap laat zich moeilijk in het stugge Nederlands vertalen.
Er bestaat ook een vorm van het Sranangtongo die wakamantaal wordt genoemd. Deze taal van de straat wordt door wakamans (rondhangende jongeren) gesproken. Hun jargon bevat veel zelfbedachte
16
woorden. Ouderen spreken een dieper soort Sranan, waarin minder Nederlandse leenwoorden en meer spreekwoorden (odo’s) voorkomen.
Het Sranangtongo is een echte spreektaal en geen schrijftaal, vandaar dat er met de officiële spelling speels wordt omgegaan. In veel gevallen worden woorden die met een klinker beginnen samengetrokken met het voorgaande woord. Deze fonetische spelling van het Sranan wordt door iedereen begrepen.
17
Geschiedenis ± 7.000 v. Chr.
.
0
Eerste indianenstammen bereiken Suriname
1499
Begin Christelijke jaartelling
± 1800
.
.
1651
Nederlandse verovering
.
1873
.
Emigratie
.
1890
.
Start Javaanse immigratie
1975
.
1954
Onafhankelijk
Indiaanse periode
Europese kolonisatie
Nederlandse periode
.
Engelse verovering
Begin hindostaanse immigratie
Afschaffing slavernij
Nu
.
Europese ontdekking Guyana’s
1667
De marrons
1863
.
.
Autonomie
Engelse periode
Onafhankelijkheid
Hoe ziet de geschiedenis van Suriname eruit? Kolonisatie De naam Suriname is mogelijk afgeleid van een oude indianenstam, de Surinen. De eerste bewoners van Suriname waren Arowakken- en Karaiben-indianen die met elkaar vochten om de beste landbouwgronden. Het gevecht tussen deze twee stammen werd later handig gebruikt door de Europese kolonisten, die het aantal indianen snel deden dalen door westerse ziekten als pokken en mazelen die zij uit Europa meebrachten. De eerste Europeanen die de kust van de Guyana’s ontdekten, waren op een verkenningstocht onder bevel van Columbus. Zij troffen niets anders aan dan oerwoud. Pas jaren later, toen er in Europa een
18
grote vraag naar goud was, werd het gebied door verschillende Europese ontdekkingstochten onderzocht op het beloofde goudland, echter zonder resultaat.
Na 1600 werden de eerste Europese handelsplaatsen opgericht, van waaruit metaal en ijzeren voorwerpen met de indianen tegen tabak, cacao en indigo werden geruild. Veel Europeanen sterven echter aan ziekten of werden weer op hun beurt van hun plaats verdreven. Men spreekt echt van kolonisatie sinds1651 toen de Engelse bestuurder van Barbados, Francis Willoughby, suikerplanters naar Suriname stuurde om daar plantages te beginnen. Tijdens de Tweede Engelse Oorlog (1665 – 1667) voeren de Staten van Zeeland uit om de Engelsen uit Guyana te verdrijven en om zo het gebied rond hun al bestaande koloniën Essequibo en Berbice (het latere Brits-Guyana) te veroveren. De Engelsen gaven zich snel over en bij Paramaribo werd Fort Zeelandia gevestigd. Bij de vrede werd bepaald dat de Nederlanden het bestuur kregen over het veelbelovende Suriname in ruil voor de kolonie Nieuw-Amsterdam, het latere New York.
De slaven Door de ontdekking van Amerika en de invoering van het plantagesysteem, ontstond er een grote behoefte aan goedkope arbeidskrachten. De indianen bleken al snel door ziekten en een onvoldoende werkhouding ongeschikt om de plantages te bewerken. In de loop der eeuwen zijn dan ook miljoenen slaven, voornamelijk uit de westkust van Afrika, naar de nieuwe wereld gehaald. De slavenhandel was vooral het alleenrecht van de West-Indische Compagnie, maar ook particuliere handelaars gingen zich richten op het, al dan niet illegaal, verhandelen van slaven. De slaven werden in Afrika door de WIC geruild tegen allerlei gebruiksvoorwerpen en via de verzamelplaats voor slaven op Curaçao doorverkocht aan vooral Spaanse koloniën, die meer betaalden voor hun slaven dan de zuinige Nederlanders.
Er ontstond een driehoeksreis vanuit de Europese thuishaven naar Afrika om slaven in te schepen, vervolgens naar Amerika te gaan waar de slaven werden verkocht en waar koopwaar werd ingeslagen om deze waren ten slotte terug in Nederland te verhandelen.
De marrons Vanaf het begin van de kolonie zijn slaven de plantage ontvlucht. Deze weglopers werden tegen het eind van de 18e eeuw ‘marrons’ genoemd, wat ‘ontsnapt vee’ betekent. De marrons konden gemakkelijk vluchten, omdat de plantage veelal grensden aan het bos of moerasgebieden. Daarna kon stroomopwaarts het oerwoud ingetrokken worden, waar landbouwgronden en dorpen aangelegd werden. Bij gebrek aan levensmiddelen, wapens en vrouwen pleegden de marrons overvallen op plantages, soms met gewelddadige afloop. 19
Aan het begin van de 18e eeuw werden weglopers opgespoord door beroepsmilitairen, huursoldaten die vaak niet ouder dan twintig jaar waren, in combinatie met een leger van slaven. Deze militaire ontdekkingstochten waren niet erg succesvol. Vanaf 1760 kwamen langzaam vredesverdragen op gang naar voorbeeld van Engelse ervaringen op Jamaica. De marrons met wie vrede was gesloten, werden voortaan bosnegers genoemd.
Afschaffing slavernij Rond 1800 kwam de slavenarbeid in Suriname door toedoen van de Engelsen onder druk te staan. Engeland had de slavenhandel officieel verboden en zag Nederland met zijn lage loonkosten als gevaarlijke concurrent op de handelsmarkt. Toen ook Frankrijk na de revolutie slavernij in de koloniën afschafte, volgde Nederland om het lot van de slaven enigszins te verbeteren, met regels op het gebied van voeding en werktijden. Uiteindelijk bereikte de regering een overeenkomst met de planters over de hoogte van de schadevergoeding voor hun slaven en zou de overheid investeren in het aantrekken van vrije arbeiders. In 1863 werd de afschaffing van de slavernij een feit. De slaven waren echter nog verplicht over een periode van tien jaar onder staatstoezicht loonarbeid te verrichten op de plantages.
Immigratie Na de afschaffing van de slavernij kwamen Nederlandse boeren uit Groningen en Gelderland om bij te dragen in de voedselvoorziening van de kolonie. De boeroes, zoals ze later genoemd werden, bleken niet opgewassen tegen het tropisch klimaat en de tegenwerking van de plantagehouders. De plantagebazen vonden werkende blanken geen goed voorbeeld voor de zwarte gemeenschap.
Op zoek naar goedkope arbeidskrachten en bevolking voor de kolonie, vond de Nederlandse regering de eerste contractarbeiders in Hongkong. Het merendeel van de contractarbeiders kwam echter uit Brits-Indië, het huidige India. De overtuigingskracht van de wervers en de mogelijkheid de armoede in eigen land te ontvluchten, maakten dat een aanzienlijk aantal Hindostanen een contract aanging. Veel immigranten stierven, waardoor de Brits-Indische regering het emigratiecontract stopzette. Logischer was het dan ook om de werknemers uit de eigen kolonie Nederlands-Indië te halen. Ruim 32.000 Javanen bereikten voor de Tweede Wereldoorlog Suriname.
Groeiend zelfbewustzijn In Suriname vormde de bestuurder, een door de Nederlandse regering benoemde ambtenaar, het hoogste gezag. Hij stond direct onder het ministerie van Koloniën in Nederland. De Koloniale Staten dienden daarbij als parlement, maar de bestuurder kon een groter gezag hebben dan het parlement. Bovendien vertegenwoordigden de Koloniale Staten slechts een klein deel van de bevolking van Suriname, doordat het kiesrecht eerst in verband gebracht werd met het inkomen en later met het opleidingsniveau van de kiezers. Omdat slechts weinig mensen deel uitmaakten van het politieke 20
leven, ontstonden er geen politieke partijen. Wel werden er per beroepsgroep vakbonden opgericht om looneisen te versterken, waarvan die van het overheidspersoneel, de Centrale van Landsdienaren Organisaties (CLO), de grootste werd.
Door de Tweede Wereldoorlog groeide de vraag naar bauxiet voor de Amerikaanse vliegindustrie en daarmee de werkgelegenheid en het zelfvertrouwen van de bevolking. Suriname werd een tussenstop voor Amerikaanse oorlogsvliegtuigen en de haven diende als basis voor de geallieerde oorlogsschepen ter bestrijding van Duitse onderzeeërs die actief waren in het Caribisch gebied.
Na de oorlog werd het kiesrecht op basis van een districtenstelsel ingevoerd en de zogeheten Interimregeling gaf het Surinaamse kabinet meer invloed ten opzichte van de bestuurder. Het groeiende zelfbewustzijn uitte zich in de oprichting van politieke partijen met als doel het bevestigen van de etnische identiteit van de verschillende bevolkingsgroepen.
Middelen van bestaan Aan het begin van de 19e eeuw werd een begin gemaakt met de goudwinning. De voorspellingen waren goed, dat men een spoorlijn aanlegde naar de goudvelden met een totale lengte van 173 km. Al snel bleken de resultaten tegen te vallen. De spoorlijn bleef vrijwel ongebruikt achter. Kort daarna werd ‘balata’ ontdekt, een soort natuurrubber, dat van de boletriboom afgetapt werd. De balatableeders, de benaming voor de aftappers, gingen vaak onzorgvuldig te werk, waardoor het aantal productieve bomen minder werd. Uiteindelijk nam de balatawinning af door dalende prijzen op de wereldmarkt.
Na de bloeiperiode tijdens de Tweede Wereldoorlog nam ook de export van bauxiet enorm af. Suriname was inmiddels samen met de Antillen een zelfsturend rijksdeel geworden en werd gefinancierd en geleid vanuit Nederland. In het kader van ontwikkelingshulp werd een tienjarenplan opgezet om voornamelijk de infrastructuur en de machinale rijstlandbouw te ontwikkelen. Het vijfjarenplan tussen 1967 en 1971 had meer aandacht voor volksgezondheid, onderwijs en huisvesting.
De meest ingrijpende verandering kwam echter uit de Verenigde Staten. Het Amerikaanse bauxietbedrijf Alcoa, eigenaar van de Surinaamse Bauxiet Maatschappij (SBM) ontwikkelde plannen voor de aanleg van een waterkrachtcentrale. De centrale zou energie moeten leveren voor een te bouwen aluinaardefabriek en aluminiumsmelter. De bauxieterts kon dan in Suriname tot het eindproduct aluminium verwerkt worden, met daardoor een grotere verkoopwaarde.
21
De onafhankelijkheid In Nederland waren steeds meer mensen voor dekolonisatie van Suriname. Hoewel Suriname een hoge mate van zelfbestuur had ontwikkeld, paste kolonisatie niet meer bij de jaren zeventig. Daarbij leverde het overzeese rijksdeel de Nederlandse overheid lang niet meer zoveel op als in de gouden jaren. In plaats daarvan werd Nederland geconfronteerd met een grote immigratiegolf van Surinamers die de welvaart van Nederland verkozen boven de werkloosheid en armoede in Suriname.
In Suriname waren de meningen echter verdeeld. De creolen, die door hun overheidsfuncties in contact stonden met de Nederlandse bestuurders, stonden veelal voor onafhankelijkheid, terwijl de Hindostanen bij onafhankelijkheid juist bang waren voor een creoolse overheersing.
De doorbraak kwam toen Henck Arron, opvolger van de populaire NPS-leider Johan Pengel, door de vorming van een creools blok, de verkiezingen van 1973 wist te winnen. Na ruim een jaar onderhandelen werd met een kleine meerderheid van de stemmen in de Surinaamse Staten op 25 november 1975 de Republiek Suriname uitgeroepen.
De onafhankelijkheid zorgde in eerste instantie voor een daling in emigratiecijfers. Investeringen met Nederlandse ontwikkelingsgelden zorgden voor een groeiende economie. Het doel van het Meerjarenontwikkelingsplan (MOP) was hoofdzakelijk om particuliere investeringen te stimuleren en de geïsoleerde positie van het binnenland te laten verdwijnen. Van Nederlandse kant was er nauwelijks controle op de besteding van ontwikkelingsgelden. Al snel was er sprake van verspilling en een groter wordend bestuur. Structurele werkgelegenheid werd niet gerealiseerd en een toenemende emigratie was het gevolg.
De staatsgreep Op 25 februari 1980 overmeesterde, in afwachting van een uitspraak van het bestuur, een groep geschorste onderofficieren van het leger, onder leiding van Desi Bouterse, de Memre Boekoe kazerne en de marinebasis. Vanaf de Surinamerivier namen ze het hoofdbureau van de politie onder schot en arresteerden soldaten en politici. In het avondjournaal verklaarden ze dat de staatsgreep bedoeld was om het land van de ondergang te redden. Kort daarop werd een avondklok ingesteld.
De revolutie bracht voor de meeste Surinamers nieuwe dingen, voornamelijk door de arrestatie van politici en ambtenaren. De arts Henk Chin a Sen werd, als leider van het leger, benoemd tot premier. De weinig democratische regeringswijze van Bouterse leidde echter tot steeds meer verzet en kwam tot een escalatie tijdens het staatsbezoek van de leider van Genada, Maurice Bishop. Bouterse zag de volksopstand die tijdens het bezoek uitbrak als een persoonlijke aanval en liet op 8 december 1982 vijftien tegenstanders van het militaire bestuur in Fort Zeelandia doodschieten. 22
Als gevolg van deze decembermoorden trad het Surinaamse kabinet af en stopte Nederland de betaling van ontwikkelingsgelden. Wegens financiële problemen en kleine steun onder de bevolking, was Bouterse genoodzaakt om een andere weg in te slaan. Hij stelde, als volksvertegenwoordiger en voorloper op het parlement, een Nationaal Assemblee in. Vanuit het binnenland kreeg het nationaal leger tegenstand van het Junglecommando, onder leiding van de marron Ronnie Brunswijk, een oude lijfwacht van Bouterse. Het leger in het binnenland vestigde zich rond de bauxietbedrijven en marrondorpen in Oost-Suriname. Duizenden marrons vluchtten naar Frans-Guyana.
Onder druk van de binnenlandse oorlog en de algemene opinie kwamen er in 1987 democratische verkiezingen. De Nationale Democratische Partij (NDP) van de militairen verliest van het Front voor Democratie en Ontwikkeling, een combinatie van de NPS, VHP en KTPI. Ramsewak Shankar wordt president en Henck Arron regeringsleider. Jagernath Lachmon wordt voorzitter van het Nationaal Assemblee.
De invloed van Bouterse bleef echter groot. Hij wist zich te laten steunen door indianen die protesteerden tegen de opschudding in het binnenland. De Tucayana-indianen verklaarden zich tegen de nieuwe regering en met steun van het leger en de NDP creëerden zij onrust in Zuid- en WestSuriname. De conflicten tussen Bouterse en Brunswijk werden op deze afgeschoven op de binnenlandbewoners.
Op kerstavond 1990 is Bouterse de eeuwige onenigheid tussen de drie regeringspartijen zat en pleegt het leger een nieuwe slag. Ditmaal is een telefoontje voldoende om de regering Shankar naar huis te sturen. De geplande verkiezingen van 1991 gaan gewoon door. De NPS, VHP en KTPI vormen samen met de vakbondspartij, de Surinaamse Partij van de Arbeid (SPA), het Nieuwe Front. De tegenstand wordt gevormd door Democratisch Alternatief (DA’91) en de legerpartij NDP. De NDP heeft succes en behaalt 12 zetels in het parlement. Het Nieuwe Front verliest zetels, maar wordt toch de winnaar. In 1991 wordt de NPS’er Ronald Venetiaan, oud minister van onderwijs, president van Suriname.
Na de verkiezingen van 1991 wordt de situatie in het binnenland stabiel. Er wordt een vredesovereenkomst met de indianen gesloten. De meeste gevluchte marrons keren terug uit de vluchtelingenkampen in Frans-Guyana. Met Nederland wordt in een verdrag gesproken over het oppakken van de ontwikkelingshulp. Voor dit doel wordt het Structureel Aanpassingsprogramma ontwikkeld, waarin het belang van de export boven de import en bezuiniging op de overheidsuitgaven wordt benadrukt.
In 1992 dient leider Bouterse zijn ontslag in. Aanleiding hiervoor is de eerste herdenking van de decembermoorden. In de jaren daarop neemt de populariteit van Desi Bouterse weer toe. Bij de 23
verkiezingen van 23 mei 1996 blijkt de NDP de grootste partij. De NDP’er Jules Wijdenbosch wordt met een kleine meerderheid tot president gekozen. Bouterse blijft achter de schermen actief.
Drie jaar later geeft het volk echter openlijk aan genoeg te hebben van het wanbeleid van de overheid. Er wordt op grote schaal geroepen om het aftreden van president Wijdenbosch. Hij weigert op te stappen, maar laat, overtuigd van zijn populariteit, vervroegde verkiezingen plaatsvinden. Het verdeelde NDP-kamp tussen aanhangers van Wijdenbosch en Bouterse moet het weer afleggen tegen de partijencombinatie Het Nieuwe Front. De opnieuw gekozen president Ronald Venetiaan begint in 2000 aan zijn tweede regeringsperiode en in 2005 aan zijn derde regeringsperiode. Op 12 augustus 2010 wordt Desi Bouterse opnieuw gekozen tot president.
Hoe ziet Suriname er nu uit? Suriname werd in 1975 onafhankelijk. Een onafhankelijkheid die ontstaan is op verzoek van Nederland, meer dan van de Surinaamse bevolking zelf. Nederland heeft in Suriname, na ruim 300 jaar koloniale overheersing, meer sporen achtergelaten dan in de ex-kolonie Indonesië. De dramatische gebeurtenis van het kolonialisme speelt zich niet alleen in het verleden af. Het land dat zonder hulp van Nederland nooit had bestaan, wordt nog steeds min of meer geregeerd vanuit Nederland door de mate waarin de ontwikkelingsgelden binnenstromen. De emigratie van Surinamers naar Nederland en het daarmee gepaard gaande verlies van hoger opgeleiden, is nog steeds actueel. De aanvragen bij de Nederlandse ambassade voor een visum tot verblijf stapelen zich op. Van alle Surinamers woont 40% in Nederland. Vroeger ging men vooral om studieredenen, maar vanaf 1975 ontvluchtten kansloze Surinamers de werkloosheid en onzekerheid, en later het militaire bestuur.
De Surinaamse regering beschikt over te weinig buitenlandse betaalmiddelen. Dit is vooral te wijten aan de tegenvallende bauxietinkomsten, de geringe export en de groeiende overheidsuitgaven aan het grote overheidsapparaat. De inflatie stijgt enorm. In 1995 kreeg men voor een Nederlandse gulden 300 Surinaamse guldens, begin 2004 was de koers voor de euro 1 op 300. Handelaren die in de jaren negentig door kennissen in de ambtenarij aan toen zeer lage wisselkoersen konden komen, zijn rijk geworden.
Het gebrek aan importartikelen maakte namelijk dat men op de zwarte markt enorme bedragen betaalde voor levensmiddelen. Nog steeds worden op grote schaal levensmiddelenpakketten door familie opgestuurd vanuit Nederland, waar de prijzen voor de producten aanzienlijk lager liggen. Momenteel lijkt de situatie stabiel.
24
Politiek Feiten en cijfers Staatsvorm/bestuur: republiek, constitutionele democratie Staatshoofd: President Desi Bouterse sinds 12 augustus 2010 Onafhankelijkheid: 25 november 1975 Nationale feestdag: Onafhankelijkheidsdag 25 november Grondwet: op 30 september 1987 Kiesrecht: algemeen, vanaf 18 jaar Parlement: Nationale Assemblee, 51 zetels Verkiezingen: parlementsverkiezingen via districtenstelsel eens in de 5 jaar, meest recent in mei 2010 Snijders, A. (2003). Suriname. Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen.
Hoe ziet de bestuurlijke indeling van de Surinaamse politiek eruit? Sinds de grondwetswijziging van 1987, die nodig was om de macht van de militairen terug te dringen, heet het Surinaamse parlement De Nationale Assemblee, kortweg DNA. De DNA bestaat uit 51 leden, gekozen voor 5 jaar, die samen met de president de regering vormen. De Staatsraad, waarin de president, vertegenwoordigers van vakbonden, werkgevers, het leger en politieke partijen zitting hebben, is te vergelijken met de Nederlandse Eerste Kamer. De Raad kan wetsontwerpen indienen en mag wetten, die door de Assemblee zijn goedgekeurd, terugsturen voor heroverweging.
Suriname is verdeeld in 10 districten met zeer weinig zelfstandigheid en zonder eigen budget. Het belangrijkste en kleinste district is Paramaribo. De hoofdstad is het administratieve hart van de republiek en bijna de helft van de bevolking woont in en rond Paramaribo. De kiezers worden vervolgens van oost naar west opgedeeld in de districten Marowijne, Commewijne, Paramaribo, Wanica, Saramacca, Coronie en Nickerie. Saramacca wordt als kiesdistrict steeds belangrijker door de aanwezigheid van het welvarende bedrijf Staatsolie. De politieke partijen voor de Javanen doen er ook alles aan om de overwegend Javaanse bevolking in het district aan zich te blijven binden. Ten zuiden van Paramaribo liggen de districten Para en Brokopondo. Het grootste, maar dunstbevolkte district is Sipaliwini en bestaat bijna geheel uit tropisch regenwoud. In het binnenland bestaan geen gemeenten. De bewoners kennen van oudsher een bestuurssysteem van kapiteins en basyasa’s (dorpshoofden en hun helpers). Locale besluitvorming in de kuststreek is ondergebracht in districts- en resortraden.
25
Welke kopstukken kent de Surinaamse politiek? Ronald Venetiaan Ronald Venetiaan is de derde minister-president die de NPS heeft voortgebracht. De eerste zwarte president van Suriname, Johan Adolf (Jopie) Pengel, was een man van het volk en vond zijn aanhang onder de creoolse arbeiders. Na zijn dood in 1970 werd Henck Arron voorzitter van de NPS en vervolgens premier. Onder zijn leiding kwam in 1975 de onafhankelijkheid tot stand. In 1991 kwam de beurt aan Venetiaan, de oud-minister van onderwijs. ‘Vene’ werd na de verkiezingen van 1996 opzij geschoven door de toenmalige NDP’er Jules Wijdenbosch, maar werd in 2000 na vervroegde verkiezingen herkozen tot president. In 2005 lukte het Venetiaan, ondanks ernstig zetelverlies voor zijn coalitie, voor een derde regeringsperiode aan te blijven. Als NPS’er moet hij zich warm maken voor zijn creoolse achterban van ambtenaren en arbeiders van staatsbedrijven, terwijl bij sanering van economie dat juist de sector is waar de hardste klappen moeten gaan vallen.
Desire Delano Bouterse Desire Delano Bouterse leidt de eerste multi-etnische partij van Suriname. Volgelingen van de NDP bestaan uit trouwe revolutie-aanhangers en allen die de gevestigde politiek de rug hebben toegekeerd. Bouterse is fel tegen de Front-regering. Hij geeft de voorkeur aan samenwerking met de kleine progressieve partijen, maar heeft een coalitie met de partners van het Nieuwe Front nooit uitgesloten. Het Nederlandse Interregionaal Recherche Team (IRT) maakt jarenlang jacht op de NDP-leider, alvorens ‘Baas Bouta’ in Nederland bij verstek voor drugshandel werd veroordeeld. Als Adviseur van Staat had Bouterse tijdens het kabinet-Wijdenbosch nog veel staatsreisjes in het belang van land en volk gemaakt. Maar met de val van dit kabinet in 1999 en de breuk tussen de partijtoppers verloor de NDP aanhang. Bij de verkiezingen van 2005 maakte NDP echter een come back en wist het aantal zetels te verdubbelen. Ook het slepende Decembermoorden-proces met Desi Bouterse als hoofdverdachte doet weinig afbreuk aan zijn populariteit. Op 12 augustus 2010 wordt Desi Bouterse opnieuw gekozen tot president.
Jules Wijdenbosch Jules Wijdenbosch kreeg twee keer op basis van verkiezingen de gelegenheid om te regeren. Na de verkiezingen van 1996 werd hij door de Verenigde Volksvergadering democratisch tot president gekozen. Een verkiezing die vooral werd gegaan aan scheuringen binnen partijen en geforceerde partijcombinaties.
26
‘Bosje’ zag zichzelf tijdens zijn zittingsduur als een man van grote daadkracht, geld speelde geen rol. Na de roep om zijn aftreden in 1999 en de vervroegde verkiezingen die daarop volgden, zag de regering-Venetiaan zich opgezadeld met een uit de hand gelopen schuldenlast. Wijdenbosch gaat de geschiedenis in als de man die de bruggen over de Suriname- en de Coppenamerivier liet bouwen. Tegenwoordig maakt de ex-president met het partijenblok VVV deel uit van de oppositie.
Slamet Paul Somohardjo Slamet Paul Somohardjo draait al jaren als Javaans leider mee in de politiek. In Nederland kreeg hij in de jaren tachtig merkwaardige bekendheid, doordat hij in een live-uitzending van Karel de Graaf slaags raakte met een politiek tegenstander. Ook in Suriname is de reputatie van ‘Somo’ dubieus. De politicus raakte meerdere keren in opspraak wegens vermeende frauduleuze handelingen. In 2003 werd hij veroordeeld tot een voorwaardelijke straf wegens het betasten van een deelneemster aan een Miss Jawa verkiezing en trad af als minister van Sociale Zaken en Volkshuisvesting. Maar Somohardjo keerde in 2005 met de Pertjajah Luhuh onverhinderd terug in de coalitie en eiste een belangrijke positie op: het voorzitterschap van het parlement.
27
Economie Feiten en cijfers Munteenheid: Surinaamse dollar Bruto Binnenlands Product (BBP): 757 miljoen dollar (2001, tegen officiële wisselkoers) Economische groei: 1,9% (2001), -5,5% (2000), -5% (1999) BBP per hoofd van de bevolking: 1.195 dollar (2000) Inflatie (consumptieprijzen): 43,2% (2001), 59,1% (2000), 98,8% (1999) Beroepsbevolking per sector: 21% landbouw en visserij, 18% industrie, 61% diensten Werkeloosheid: 10-11% (2001, officiële schatting Suriname) Uitvoer: 437 miljoen dollar (2001), belangrijkste producten: aluinaarde, garnalen, ruwe olie, rijst, belangrijke partners: VS (30,9%), Noorwegen (18,8%), Nederland (9,2%) Invoer: 297,2 miljoen dollar (2001), belangrijkste producten: grondstoffen, kapitaalgoederen, consumptiegoederen, brandstoffen, belangrijke partners: VS (58,5%), Nederland (27,6%), Trinidad & Tobago (21,5%), saldo handelaarsbalans: 139,8 miljoen dollar (2001), lopende rekening betalingsbalans: - 35,7 miljoen dollar (2001), buitenlandse schuld: 259,6 miljoen dollar (2000)
Snijders, A. (2003). Suriname. Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen.
Hoe heeft de economie van Suriname zich door de jaren heen ontwikkeld? Pinaren en hosselen zijn sleutelwoorden als het om de Surinaamse economie gaat. Het eerste begrip betekent armoede lijden. Het tweede betekent overleven. Hosselen bestaat uit een groot aantal activiteiten waarmee veel Surinamers, vooral in het grijze en zwarte circuit, hun brood proberen te verdienen.
Voor de srefidensie, de onafhankelijkheid in 1975, kan het economisch leven in Suriname het beste als gemoedelijk worden omschreven. Ondanks het ontbreken van een eigen industrie bij gebrek aan een binnenlandse afzetmarkt (bijna alle goederen worden geïmporteerd), heerste er een sfeer van ‘no span’: maak je niet druk. Kasverschillen in het Surinaamse huishoudboekje werden altijd door Nederland aangevuld. Lanti (de overheid) en de kerkelijke instanties zorgden voor de noodzakelijke voorzieningen als onderwijs en gezondheidszorg.
Bauxiet Sinds jarenlang is de opbrengst uit de bauxietsector belangrijk voor de economie. In tegenstelling tot de vele ambtenaren, mogen werknemers van bauxietbedrijven Suralco, onderdeel van het Amerikaanse 28
Alcoa en Billiton, zich gelukkig prijzen. Hun salaris bestaat, naast een sterk in waarde verminderd deel in Surinaams geld, uit een aanvulling in harde valuta. Het waardevast salarisdeel moet het salaris opkrikken tot een niveau waar men van kan leven.
Bauxiet is van belang als grondstof voor de productie van aluminium. In veel plaatsen in Suriname komt bauxiet vrijwel aan de oppervlakte voor en kan daarom makkelijk worden weggegraven. Daarna wordt de grondstof afgevoerd naar de fabriek. Daar wordt met behulp van veel energie de bauxiet tot aluinaarde verwerkt. Het omsmelten tot aluminium gebeurde tot voor kort op kleine schaal in Suriname. Tegenwoordig wordt aluminium volledig in het buitenland vervaardigd. Daar worden dan ook de hoogste opbrengsten voor het eindproduct uit verkregen.
In 1957 investeerde Alcoa voor zijn mijnen in Mungo en Paranam in de aanleg van een stuwdam en elektriciteitscentrale bij Brokopondo. De bewoners in dit gebied moesten plaatsmaken voor een stuwmeer. De energievoorziening levert stroom aan een aluinaardefabriek in Paranam. De Brokopondo-overeenkomst geeft Alcoa het recht op een graafvergunning voor 75 jaar en goedkope elektriciteit uit het stuwmeer. Billiton, met bauxietmijnen in Para, betaalt voor energie aan Suralco. Bauxiet is goed voor 70% van de Surinaamse opbrengst van Suriname’s export. Echter schommelen de prijzen voor bauxiet sterk en heeft de afhankelijkheid van de delfstof het land per saldo weinig welvaart gebracht. Maar de overheid blijft de bauxiet trouw. Intentieverklaringen met Suralco en Billiton voor bauxietwinning in West-Suriname zijn al getekend. Het meer divers maken van de economie wordt vooralsnog niet gerealiseerd.
De zwarte markt en de EA-handel In 1987 zijn deviezen bij de Centrale Bank uitverkocht. In de straten van Paramaribo zijn ze nog wel te verkrijgen tegen een hoge prijs. De koers stijgt snel. Wisselaars verkopen een Nederlandse gulden eerst aarzelend voor vijf Surinaamse guldens. In 1995 is dat opgelopen tot 1 op 300. De toenmalige afkorting voor de Surinaamse munt, SF, krijgt de betekenis van toekomstfantasie. Ook de geldhandelaren in Nederland worden er beter van. Bij diverse toko’s op de Amsterdamse Albert Cuypmarkt kan bij aankoop van een bos kousenband, een populaire groente, geld naar Suriname worden gestuurd. Deze geldstroom uit Nederland gaat voorbij aan het officiële bankwezen. Als gevolg hiervan wordt voor toeristen, bij aankomst op luchthaven Zanderij, een wisselplicht van driehonderd Nederlandse guldens ingevoerd tegen de ongunstige bankkoers. Dit om het deviezentekort bij de Centrale Bank aan te vullen.
29
De schappen in de winkels beginnen leeg te raken. Handelaren zoeken hun toevlucht tot de parallelmarkt, de zwarte markt, voor het broodnodige geld waarmee ze hun importgoederen moeten betalen. Alsof men het niet ziet, staat de overheid de EA-handel toe (met Eigen Aangebrachte deviezen). De prijs voor de duur aangekochte deviezen wordt echter doorberekend aan de consument. Ook producten van eigen bodem worden onbetaalbaar. De landbouwer berekent de kosten voor in het buitenland aangekochte kunstmest, tractoren en bestrijdingsmiddelen door in zijn groente en fruit.
Hosselaars beleven goede tijden. Door de bank verstrekte deviezen tegen een koers van één op één, worden bij de achterdeur voor veel meer doorverkocht. Kunstmatig goedkope goederen voor de eerste levensbehoeften smokkelt men over de grens, om ze daar voor harde dollars te verkopen. Consumptiegoederen die wel in de schappen liggen, worden opgekocht en bewaard totdat schaarste de prijs opdrijft. Al gauw kost een potje pindakaas honderden Surinaamse guldens. Loonarbeiders en mensen met een pensioen zien hun inkomen verdampen. Handelaren echter vormen de nieuwe rijke bovenlaag. Met het stabiel maken van de politiek vanaf het begin van de jaren negentig is de deviezenvoorziening toegenomen en als gevolg daarvan bestaat er geen schaarste aan consumptiemiddelen meer. Wel wordt iedere koersstijging door handellaars verwerkt in de winkelprijzen. Koersdalingen hebben echter zelden prijsverlagingen tot gevolg.
Structureel Aanpassingsprogramma Na de verkiezingen in 1987 hervat Nederland de ontwikkelingshulp om de ergste nood te verhelpen. De telefonische keuze in 1990 maakt daar een einde aan. In 1991 ziet het Nieuwe Front-regering van Venetiaan zich geconfronteerd met een lege schatkist en een stijgende inflatie. Nederland draait de geldkraan slechts langzaam open. Eerst moet een plan op tafel komen voor verbetering van de economie. Dit resulteert in het Structureel Aanpassingsprogramma (SAP), een reeks pijnlijke maatregelen gebaseerd op een rapport van het consultantsbureau Coopers & Lybrand, in Suriname al snel Coupers en Leibrand genoemd. Het zwaartepunt komt te liggen op het devalueren van de Surinaamse munt, het innen van belastingen, privatiseren van staatsbedrijven en het afslanken van het overheidsapparaat.
De impopulaire aanpassingen worden door de regering-Venetiaan steeds uitgesteld en het touwtrekken met Den Haag is begonnen. Nederland houdt voet bij stuk; geen aanpassingen, dan geen geld op grote schaal. De Europese Unie treedt in deze gespannen situatie op als bemiddelaar achter de schermen. Op advies van de EU beveelt Nederland Suriname aan naar het Internationaal Monetair Fonds (IMF) te gaan voor begeleiding bij de uitvoering van het SAP. De Surinaamse regering ziet dit als belediging en weigert. Het getouwtrek rond de uitvoering van het SAP, pakt positief uit voor Bouterse’s NDP. De NDP belooft het volk gouden bergen zonder SAP en wint de verkiezingen van 1996, waardoor de Nederlandse beurs gesloten blijft. Met het heraantreden van ‘Vene’ in 2000 is het Surinaams tegoed 30
uit de verdragsmiddelen, Suriname’s afkoopsom van 1975, weer ter discussie gekomen. De Nederlandse ministers Herfkens en Van Aartsen leken welwillend, maar alvorens tot grootschalige uitbetalingen werd overgegaan, kreeg Suriname weer een huiswerkopdracht mee. Dit keer is ‘sectorale benadering’ het sleutelwoord. Financiële ondersteuning wordt alleen gegeven aan aangewezen sectoren, en uitgewerkte projecten. Juist hiermee heeft Suriname het moeilijk. De verhouding met Nederland blijft gespannen.
Bureaucratie Meer dan de helft van de Surinaamse beroepsbevolking werkt bij lanti, de overheid, veel meer dan nodig is om het overheidsapparaat draaiende te houden. Opeenvolgende regeringen hebben in het verleden kiezers aan zich weten te binden door veel baantjes in de ambtenarij te verdelen.
Op stoffige kantoren zitten ambtenaren achter stapels papieren en documenten, die voornamelijk dienen om alle werknemers bezig te houden. Automatisering en vereenvoudigde procedures zouden een einde kunnen maken aan deze werkloosheid en het leven van de burger kunnen veraangenamen. Dit hadden de makers van het SAP ook voor ogen. Maar de Centrale van Landsdienaren Organisaties staat sterk en eist bij ontslag van een ambtenaar schadeloosstelling of vervangende arbeid.
Maar ook de landdienaren moeten hosselen, want door aanhoudende inflatie is een ambtenarensalaris laag. Een bekend verschijnsel is de zeven-even werknemer, die om zeven uur op het werk verschijnt om de presentielijst te tekenen en vervolgens ‘even’ weggaat en niet meer terugkomt. De resterende tijd is ter eigen besteding of om zich bij de volgende werkgever te melden.
De Nationale Partij Suriname raakte tijdens de eerste regeerperiode van president Venetiaan met de groeiende ambtenarij in een lastige positie. ‘Vene’ beloofde de NPS’ers een betere toekomst. In werkelijkheid zou de creoolse achterban het zwaarste getroffen worden. In tegenstelling tot de Hindostaanse coalitiepartners zijn de creolen het sterkste vertegenwoordigd in het overheidsapparaat waar de grootste klappen moesten gaan vallen. Het tweede kabinet-Venetiaan maakte met het terugroepen van overbodige ambtenaren op duur betaalde ambassadeposten, een voorzichtige start met de inkrimping van de ambtenarij. Bij die start is het gebleven. ‘Money makes the world go round’, maar een groot bedrag aan belastinggeld blijft oninbaar en het opzetten van een doeltreffend belastingsysteem gaat moeizaam. Daarnaast is op de opbrengsten uit de export van rijst, vis en garnalen moeilijk greep te krijgen. Ook de inkomsten uit houtkap en goudwinning lijken tussen de vingers van de overheid door te glippen. De winsten vloeien terug naar de buitenlandse investeerders of verdwijnen in de zakken van moeilijk controleerbare particulieren. De cijfers liegen niet. De inflatie is hoog en de begroting nooit sluitend, maar wie op straat loopt zou een 31
andere indruk kunnen krijgen. Veel glimmende auto’s, winkelende mensen en woonwijken vol villa’s. Er is een groot informeel circuit, waarover de schaduw hangt van een narcostaat, een schaduw die moeilijk te verdrijven valt.
32
Literatuurlijst Boeken: Jong, H. de (2004). Suriname wereldwijd. Landsmeer: Hebri International. Leuwsha, T. (2010). Suriname (Wereldwijzer). Rijswijk: Elmar. Snijders, A. (2003). Suriname (Landenreeks). Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen.
Internet: Schoolloopbaan Suriname. Gevonden op http://taalunieversum.org/onderwijs/termen/suriname/ op 15 mei 2011.
33