VLAAMSE GEMEENSCHAP
AMV/00004l72/l004 BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER VAN LEEFMILIEU, LANDBOUW EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING HOUDENDE DEFINITIEVE UITSPRAAK NA VERGUNNING OP PROEF OP NAAM VAN DE NV HALTERMAN, KETENISLAAN 3, 9120 BEVEREN (KALLO), OM EEN NAVERBRANDINGSINSTALLATIE GELEGEN OP HETZELFDE ADRES, VERDER TE EXPLOITEREN. De Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking,
Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals gewijzigd bij de decreten van 7 februari 1990, 12 december 1990, 21 december 1990, 22 december 1993, 21 december 1994, 8 juli 1996, 21 oktober 1997, 18 mei 1999, 3 maart 2000, 9 maart 2001 en 21 december 2001;
Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse regering houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning, zoals herhaaldelij k gewij zigd bij beslui ten van de Vlaamse regering en bij het decreet van 18 mei 1999;
Gelet op het besluit van 1 juni 1995 van de Vlaamse regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne; zoals herhaaldelij k gewij zigd bij bes lui ten van de Vlaamse regering;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 3 juli 2002 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering, zoals gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse regering van 31 januari 2003, 19 maart 2003 en 26 mei 2003;
2 -
AMV/004172/1004
Gelet op het ministerieel besluit nr. AMV/04172/1002 van 4 december 2001 houdende wij ziging van het beslui t nr. S2/46003/20S/1/A/4/LDR/KVDS van 7 juni 2001 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen houdende het verlenen van de vergunning aan de NV Halterman, om een chemisch bedrijf verder te exploiteren en uit te breiden voor de destillatie, fractionatie en verestering/omestering van organische chemische producten, voor een termijn verstrijkend op 7 juni 2021 en waarbij in beroep de vergunning voor de naverbrandingsinstallatie wordt verleend voor een vergunning van twee jaar op proef, verstrijkend op 7 juni 2003;
Gelet op het horen op 31 maart 2003 door de Gewestelijke Milieuvergunningscommissie van de aanvrager, die bij dit horen inzonderheid een nieuwe timing met betrekking tot de sanering van emissies en een meetverslag overhandigt met betrekking tot emissieonderzoek thermische naverbrander en de volgende argumenten stelt: uit ae metingen blijkt dat de verbrandingskwaliteit in orde is;
tijdens de proefvergunning zijn er opstartproblemen geweest; de exploitant heeft hiervoor een actieplan opgesteld om de betrouwbaarheid van de installatie te verzekeren: op organisatorisch niveau, uitval frequentie reduceren en uitvaltijd reduceren door aanleg van stock aan reserveonderdelen; stelt een nieuwe timing voor met betrekking tot de sanering van de emissies;
Gelet op het advies van lS februari 2003 van de afdeling ROHMOost-Vlaanderen, Monumenten en Landschappen van de administratie Ruimtelij ke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen van het departement Leefmilieu en Infrastructuur;
Gelet op het gunstige advies van 10 maart 2003 van de afdeling Stedenbouwkundige Vergunningen van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen van het departement Leefmilieu en Infrastructuur;
3 -
AMV/004172/1004
Gelet op het evaluatieverslag van 12 maart 2003 van de afdeling Milieu-inspectie van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur;
Gelet op het gunstige advies van 24 maart 2003 van de afdeling Preventieve en Sociale Gezondheidszorg van de administratie Gezondheidszorg van het departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur;
Gelet op het voorwaardelijk gunstige advies van 27 maart 2003 van de afdeling Milieuvergunningen van de administratie Mi1ieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur;
Gelet op het gunstige advies van 31 maart 2003 van de Vlaamse Milieumaatschappij;
Gelet op het stilzwijgend gunstige Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij;
advies
Gelet op het gunstige advies van 31 Gewestelijke Milieuvergunningscommissie;
van
maart
de
2003
Openbare
van
de
Gelet op de ligging van de inrichting in een industriegebied volgens het gewestplan Sint-Nik1aas-Lokeren, vastgesteld bij koninklij k bes lui t van 7 december 1978 en volgens de tweede wijziging van dit gewestplan in een "Zeehavengebied type 2", hetwelk bestemd is om "te functioneren als Vlaams Havengebied als onderdeel van de haven op de Linkeren Rechter Scheldeoever ter hoogte van Antwerpen" ;
Overwegende dat vanuit oogpunt van de stedenbouwkundige en ruimtelijke aspecten gesteld kan worden dat de exploitatie van de inrichting die het voorwerp van de voormelde milieuvergun-
4 -
AMV/004172/1004
ningsaanvraag uitmaakt, verenigbaar is met de ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften;
toepasselijke
Overwegende dat onderhavig dossier de definitieve uitspraak betreft na een proefvergunning , die verleend werd bij ministerieel besluit van 4 december 2001 voor een termijn verstrijkend op 7 juni 2003, voor de naverbrandingsinstallatie;
Overwegende dat de toegepaste productie- en verwerkingstechnieken bestaan uit: distillatie, fractionnatie, verestering / omestering , alkylering, condensatie, hydrolyse, additie, extractie en menging;
Overwegende dat vooraleer een tank of kolom wordt gevuld met een ander product deze grondig dient gereinigd te worden om eventuele contaminatie te vermijden;
Overwegende dat de kolomreiniging bestaat uit: een voorbehandeling (uitkoken met oplosmiddel) voor nietwateroplosbare, niet-vluchtige producten en producten met zeer lage reukgrens; voorspoelen met water; uitstomen met lopende condensor; stomen zonder condensor maar met lopende nakoelers tot het condensaat aan vooraf vastgelegde specificaties voldoet; open stomen; droogblazen met stikstof; dat de emissies ontstaan door het open stomen (wegs tomen van product uit dode hoeken) en tijdens het afpompen van het condensaat waarin nog vluchtige producten aanwezig kunnen zijn; dat de frequentie van het reinigen circa 1 kolom per week bedraagt; dat een reiniging gemiddeld 24 tot 48 uur bedraagt maar kan oplopen tot een week;
Overwegende dat om de niet-geleide emissies te beperken een innovatief systeem is uitgewerkt; dat tot op heden tankenpark
5 -
AMV /004172 /1004
4 (producten met hoge dampspanning) met dit systeem is uitgerust; dat de procedure voor het reinigen van een tank als volgt is: de tank wordt via een sproeikop grondig gespoeld met water (warm of koud); het ontstane spoelwater wordt met een vacuümsysteem afgepompt naar een verzameltank; met voornoemd vacuümsysteem wordt de gas fase van de tank afgezogen; voor de producten met een hoge dampspanning wordt deze gasfase voorbehandeld in een koelinstallatie, de restgassen van alle productgroepen worden verder nabehandeld in de naverbrander; de tank wordt vervolgens kortstondig gestoomd en het ontstane condensaat wordt met het vacuümsysteem afgepompt naar een verzameltank; dat er dagelijke twee à drie tanken worden gereinigd;
Overwegende dat het de bedoeling is om tegen 2007 ook de andere tankenparken met dit systeem uit te rusten; dat de exploitant hiervoor een planning heeft opgemaakt; dat in tankenpark 3 en 7 reeds alle tanks sproeikoppen hebben; dat in de planning voor deze beide tankenparken ook de installatie van het tankenreinigingssysteem was voorzien in 2002; dat dit nog niet is gebeurd; dat de exploitant achterop staat met de uitvoering van zijn timing met betrekking tot de sanering van emissies; dat het bedrijf ondertussen is overgenomen door Dow; dat het noodzakelijk is dat de niet-geleide emissies zo spoedig mogelijk worden beperkt; dat op de Gewestelijke Milieuvergunningscommissie de exploitant een aangepaste nieuwe timing met betrekking tot de sanering van emissies heeft overhandigd; dat het bijgevolg aangewezen is om het saneringsplan op te leggen als bijzondere voorwaarde;
Overwegende dat door dit nieuw systeem: de niet-geleide emissies worden beperkt, het energieverbruik daalt (minder stomen) en de tijdsduur van reiniging wordt verkort; dat anderzijds het waterverbruik stijgt; dat de grote hoeveelheid reinigingswater een veel te hoge organische concentratie heeft om rechtstreeks in de waterzuiveringsinstallatie te worden behandeld; dat dit water (alleen destillaat) na destillatie (nodig omwille van hoog zoutgehalte) verbrand zal worden in de naverbrander; dat dit reeds gebeurt voor tankenpark 4;
6 -
AMV/004l7211004
Overwegende dat de naverbrander in dienst is genomen begin 2001; dat het een klassieke thermische verbrandingsinstallatie is met energierecuperatie; dat deze naverbrander primordiaal bestemd is voor de verbranding van gasvormige restemissies uit de tankenparken en procesinstallaties, met mogelijkheden voor verbranden van vloeibare reststoffen uit de emissie- en reinigingssystemen (MER p 70);
Overwegende dat uit bovenvermelde overwegenden blijkt dat deze vloeibare reststoffen (spoelen condensaatwater) niet rechtstreeks kunnen ingeschakeld worden in het productieproces; dat de houder zich bijgevolg dient te ontdoen van deze stoffen; dat deze slobs (afvalstoffen van het schoonmaken van tankers) een calorisch vermogen hebben van circa 5.000 kcal/kg; dat in de naverbrander het water verdampt (afvalwaterbehandelingsinstallatie) en het organisch materiaal wordt verbrand (afvalverbranding);
Overwegende dat de exploitant zich eveneens van een afvalstof (organisch materiaal in spoel- en condensaatwater) kan ontdoen wanneer deze zelf instaat voor de verwerking van de afvalstof (in casu verbranding), alsook wanneer de afvalstof nuttig wordt toegepast (zijnde energierecuperatie); dat deze activiteit volgens de indelingslijst van titel I van het Vlarem onderverdeeld is in rubriek 2.3.4 (opslag en verbranding, met of zonder energiewinning en met of zonder terugwinning van stoffen);
Overwegende dat de naverbrander momenteel vergund is onder de rubriek 43.1.3.; dat in de omschrijving onder de indelingsrubriek 43 van Vla rem staat vermeld dat verbrandingsinrichtingen waarin afvalstoffen worden verwerkt of worden gebruikt als brandstof, uitsluitend zij n ingedeeld in rubriek 2.3.4. en dat indien afvalstoffen worden gebruikt als hulpbrandstoffen of toevoegbrandstof , zowel de rubrieken 2.3.4. als 43 van toepassing zijn;
afvalstoffen Overwegende dat de desbetreffende vloeibare samenstelling (spoel- en condensaatwaters ), al naargelang hun kunnen gecatalogeerd worden bij de gevaarlij ke afvalstoffen
7 -
AMV/004l72/l004
indien ZlJ een of meer eigenschappen hebben art. 2.4.1., § 1. van het Vlarea;
zoals vermeld in
Overwegende dat de emissies worden bepaald door de aard en de hoeveelheid gasvormige en ook vloeibare rest-emissies die samen met aardgas als hulpbrandstof worden verbrand;
Overwegende dat in het MER op p 73 als te verwachte emissies van de naverbrander de emissiegrenswaarden worden opgegeven, die zijn opgelegd in de besluiten van de bestendige deputatie van 13 september 1999 (verstreken op 16 december 2001) en 7 juni 2001: NOx: 500 mg/m3 ; S02: 200 mg/m3 ; CO: 200 mg/m3 en org. C: 50 mg/m3 (bij 3 % zuurstof); dat sommige voorwaarden voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen strenger zijn ( TOC: 10 mg/Nm3 , CO: 50 mg/Nm 2 en S02: 50 mg/Nm' bij 11 % zuurstof);
Overwegende dat bijgevolg de installatie dient te voldoen aan de voorwaarden voor ook de gedeeltelijke verbranding van afvalstoffen, zijnde het organisch materiaal in het spoel- en condensaatwater (artikel 5.2.3.2.4. van titel 11 van het Vlarem); dat bijgevolg de mengregel dient te worden toegepast (artikel 5.2.3.1.5. van titel 11 van het Vlarem);
Overwegende dat in het evaluatieverslag van de afdeling Milieu-inspectie van 12 maart 2003 het volgende besluit staat: de naverbrandingsinstallatie wordt niet volgens een code van goede praktijk uitgebaat; het bedrijf werd hiervoor op 15 januari 2003 geverbaliseerd; ondertussen werden interne maatregelen getroffen; het op 18 februari 2003 opgestuurde actieplan wordt gevolgd; een verbeterde werking van de installatie blij kt uit een geactualiseerd overzicht van de werking dat op 28 februari werd bezorgd; op 4 maart werd vastgesteld dat enkel aardgas en slobs werden verbrand; de emissies zullen pas in de komende weken opnieuw naar de installatie worden afgeleid; het is aangewezen dat bij hervergunning van de naverbrandingsinstallatie, de van toepassing zijnde rubriek (2.3.4.) ondubbelzinning in het vergunningsbesluit zou worden opgenomen; ook de na te leven emissiegrenswaarden kunnen best in de vergunning worden genoteerd;
8 -
AMV /004172/1004
de werking van de naverbrandingsinstallatie was tij dens de proefperiode ontoereikend om te voldoen aan de vooropgestelde saneringsdoelstellingen met betrekking tot de luchtemissies; om deze doelstelling te realiseren zal de werking en bedrijfszekerheid van de installatie sterk verbeterd moeten worden; zon iet zullen andere saneringsmaatregelen ter beperking van de luchtemissies moeten worden opgelegd;
Overwegende dat de naverbrandingsinstallatie in 2002 gemiddeld slechts 66 % van de tijd in werking was geweest; dat volgens de gegevens van de exploitant hiervoor twee redenen zijn: geen goede bedrijfszekerheid (te veel veiligheden waardoor de uitvalfrequentie en -tijd groot is, besparing op instrumenten) en te weinig mensen om de installatie op te volgen (overgenomen door Dow-chemicals, besparingen); dat hieruit blij kt dat de naverbrander onvoldoende werkt en niet wordt gebruikt voor haar eigenlijke functie het verbranden van emissies (beperking van luchtemissies ) en spoelwaters van de tankreiniging;
Overwegende dat in onderstaande tabel naast de in de milieuvergunning van 7 juni 2001 opgelegde bijzondere voorwaarden, ook de voorwaarden staan die berekend zijn door toepassing van de co-verbrandingsregel (verslag van 7 maart 2002 van ERM met de volgende aannames: Vafvalstoffen = 2.700 m3 luur en Vproces ;:::: 1.300 m3 luur) en de resultaten van twee emissiemetingen: Normen Coverbranmilieuvergunni dingsregel van Bij 3 % 02 ng 7/6/2001 Bij 3 % 02 CO mg/Nm3 Nox mg/Nm3 302 mg/Nm3 Totaal C mg/Nm3 Dioxines ng TEQ/Nm3
200 500 200 50
125,75 648,5 125,75 28,4
Emissiemeti ng 4 april 2001 bij 3 % 02
11 173 < 10 < 1
Emissiemeti ng 31 mei 2002 bij 11 % 02 (X 1, 8 = bij 3 % 02) < 5 81 (145,8) < 5 < 2 0,01
9 -
AMV 1004172/1004
Overwegende dat uit de emissiemetingen blij kt dat de gemeten waarden voldoen aan de normen, die zijn opgelegd in de milieuvergunning van 7 juni 2001; dat voor de berekening van de co-verbrandingsregel rekening is gehouden met de volgende aannames: Vafvalstoffen = 2.700 m3 /uur en Vproces = 1.300 m3 /uur; dat uit een e-mail bericht van de exploitant aan de afdeling Milieuvergunningen van 26 maart 2003 blij kt dat deze cij fers foutief zijn omdat er bij de aannames geen rekening gehouden is met het gedeelte rookgassen ontstaan door verbranding van aardgas; dat bij gevolg Vafvalstoffen overschat is;
Overwegende dat de naverbrander tot op heden onder zijn maximale capaciteit werkt; dat in de toekomst, door het aansluiten van alle tankenparken, de naverbrander op volle capaciteit zal draaien; dat de naverbrander gedimensioneerd is voor de volgende maximale volumedebieten (e-mail van het bedrijf van 25 maart 2003 aan afdeling Milieuvergunningen) : het volumedebiet droog gas bedraagt maximum 12.750 Nm3 luur; het volume van de rookgassen Vafvalstoffen = 1.350 Nm3 luur (dit komt overeen met maximum 1.000 kgluur spoelwater); het volume van de rookgassen Vproces 11.400 Nm3 luur 3 (bestaande uit maximum 3.800 Nm luur afkomstig van de afgassen en de rest afkomstig van de normaal gebruikte brandstof, namelijk aardgas); het spoelwater dat hierbij ervan uitgegaan is dat hoofdzakelijk bestaat uit water en dat bij het verbranden hiervan 1.350 m3 luur waterdamp ontstaat (de densiteit van water in gasvorm is ca. 0,75 kg/m3 ) ;
Overwegende dat hierbij dient te worden opgemerkt dat, overeenkomstig artikel 5.2.3.1.5., § 4 van ti tel I van het Vlarem, Vafvalstoffen het volume rookgas is ten gevolge van de verbranding van afvalstoffen (bepaald op basis van de afvalstof met de laagst calorische waarde); dat Vafvalstoffen dus niet wordt bepaald door waterdamp maar wel door de calorische waarde van de verontreiniging die in het water zit en het rookgasdebiet dat hiervan afkomstig is;
Overwegende dat uit een e-mail bericht van de exploitant op 4 april 2003 aan de afdeling Milieuvergunningen blijkt dat rekening moet worden gehouden met de volgende aannames voor de berekening van de co-verbrandingsregel: het volumedebiet droog gas bedraagt maximum 12.750 Nm3 /uur;
10 -
AMV /004172 /1004
er wordt maximum 1.000 kg/uur aan spoelwaters verbrand; gemiddeld bevat het spoelwater circa 5 % methanol (meest voorkomend product); volgens de co-verbrandingsregel dient in dit geval minimaal 10 % te worden gehanteerd (calorische warmte) ; het volume van de rookgassen Vafvalstoffen = 193,4 Nm3 /uur (dit komt overeen met max. 1.000 kg/uur spoelwater); het volume van de rookgassen Vproces = 12.557 Nm3 /uur; dat op basis hiervan de co-verbrandingsregel het volgende resultaat geeft: CO = 198,3 mg/Nm3 bij 3% zuurstof; TOC 49,5 mg/Nm3 bij 3 % zuurstof; Nox = 503,3 mg/Nm3 bij 3 % zuurstof; 302 = 198, 3 mg/Nm3 bij 3 % zuurstof; dat deze waarden overeenkomen met de normen die zijn opgelegd in het bes lui t van de bestendige deputatie van 7 juni 2001: NOx: 500 mg/m3 ; 302: 200 mg/m3 ; co: 200 mg/m3 en org. C: 50 mg/m3 (bij 3 % zuurstof); dat het bijgevolg niet nodig is om strengere normen op te leggen;
Overwegende dat het noodzakelijk is dat de na te leven emissiegrenswaarden eenduidig in de vergunning worden opgelegd in plaats van het opleggen van de co-verbrandingsregel die afhankelijk is van het al dan niet gebruik van weinig of veel afvalstoffen; dat dergelij ke normering niet of moeilij k controleerbaar zou zijn;
Overwegende dat twee andere meetcampagnes (26 november 2002 en 8 januari 2003) niet konden worden uitgevoerd omdat de naverbrandingsinstallatie steeds uitviel; dat bovendien werd vastgesteld dat de naverbrandingsinstallatie soms enkel door aardgas wordt gevoed;
Overwegende dat naar aanleiding van een aanmaning van de afdeling Milieu-inspectie van 13 januari 2003 de exploitant een actieplan heeft voorgelegd op 13 februari 2003 met betrekking tot de te nemen verbeteringsmaatregelen voor de verhoging van de bedrijfszekerheid van de naverbrander; dat de exploitant in zijn aanpak de volgende maatregelen voorstelt: organisatorische verandering; optimaliseren van de reserveonderdelen; oorzaken onderzoek;
11 -
AMV /004172/1004
Overwegende dat de exploitant voldoende waarborgen moet geven om er voor te zorgen dat de restemissies te allen tijde worden verbrand; dat hiervoor de werking en bedrijfszekerheid van de naverbrandingsinstallatie gegarandeerd moeten worden, zoniet zullen andere saneringsmaatregelen van de luchtemissies moeten worden opgelegd;
Overwegende dat de exploitant op 12, 13 en 14 maart 2003 een nieuwe meetcampagne heeft laten uitvoeren; dat bij e-mail van 26 maart 2003 de meetresultaten hiervan zijn bezorgd; dat deze emissiewaarden betrekking hebben op de volgende omstandigheden: 273 k en 3 % zuurstof: totaal C: < 2 mg/Nm3 ; CO: < 5 mg/Nm3 ; Nox: 238, 161, 148 mg/Nm3 ; 802: < 5 mg /Nm3 ; dat uit de emissiemetingen blijkt dat de gemeten waarden zijn opgelegd in de voldoen aan de normen, die milieuvergunning van 7 juni 2001;
Overwegende dat gesteld kan worden dat de risico's voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde exploitatie mits naleving van de milieuvergunningsvoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt;
bijgevolg Overwegende dat er tot te gevraagde vergunning verstrijkend op 7 juni 2021 ;
bestaat de aanleiding toe een termijn staan voor
B E 8 L U I T
Aan de N.V. Halterman, Ketenislaan 3, 9120 Beveren (Ka11o) wordt, onder de voorwaarden bepaald in onderhavig vergunning verleend om een naverde besluit,
Artikel 1.
12 -
AMV/004172/1004
brandingsinstallatie (rubriek 43.1. 3. en 2.3.4. k), hetzelfde adres, verder te exploiteren.
gelegen op
Art. 2.
1 - De in artikel 1 bedoelde vergunde inrichting dient gebruik genomen binnen een termijn van 200 kalenderdagen rekenen vanaf de datum van onderhavige vergunning. §
in te
2 In de mate dat voor de inrichting die het voorwerp uitmaakt van de in artikel 1 bedoelde vergunning, een bouwvergunning nodig is krachtens het decreet betreffende de ruimtelij ke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 wordt onderhavige milieuvergunning geschorst zolang de bouwvergunning niet is verleend. §
In afwij king van het bepaalde in § 1 wordt de aanvangsdatum van de termijn van ingebruikname in dat geval verdaagd tot de dag dat deze bouwvergunning definitief is verworven. § 3 - Wordt de in § 2 bedoelde bouwvergunning geweigerd, dan verval t de in artikel 1 bedoelde milieuvergunning van rechtswege op de dag van de weigering van de bouwvergunning in laatste aanleg.
3. De in artikel voor een termijn
Art.
1
bedoelde
vergunning
wordt
verleend
1° die aanvangt op de datum van ondertekening van onderhavig besluit, behoudens wanneer : a) onderhavige milieuvergunning is geschorst, omdat de bouwvergunning, vereist krachtens artikel 42 van het decreet betreffende de ruimtelij ke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996, op datum van onderhavige milieuvergunning niet definitief is verleend; in dat geval vangt de vergunningstermij n aan op de laatste dag van de termij n van ingebruikname zoals bepaald in artikel 2, § 2; b) onderhavige milieuvergunning overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, § 3 van rechtswege vervalt; in dat geval is geen enkele vergunningstermijn toegestaan; 2° die eindigt op 7 juni 2021.
13 -
AMV /004172/1004
Art. 4. De in artikel 1 bedoelde vergunning is afhankelijk van de strikte naleving van de volgende voorwaarden
A. Algemene en sectorale milieuvoorwaarden die als bijlage bij di t beslui t worden gevoegd en geacht worden er integraal deel uit van te maken: Vlarem V2l: Installaties voor de verbranding van gevaarlij ke afvalstoffen; subafdeling 5.2.3.2. B. Bijzondere milieuvoorwaarden: In afwijking en/of ter aanvulling van de algemene emissiegrenswaarden gelden door toepassing van de coverbrandingsregel (artikel 5.2.3.1.5. van titel 11 van het Vla rem) de volgende normen voor de luchtemissie afkomstig van de naverbrandingsinstallatie: totaal C: 50 mg/Nm' CO: 200 mg/Nm' ; Nox: 500 mg/Nm' ; 502: 200 mg/Nm 2 • Deze concentraties gelden in afwijking van artikel 4.4.3.1., § 1 ter, voor droog gas, bij O°C en 101,3 kPa en bij een zuurstofgehalte van 3 %. De volgende timing met betrekking tot de sanering van de emissies dient te worden nageleefd: 2002-2003: in alle tanks van tankenpark 1,2,3,5,6,7,8 en 12 worden vaste sproeikoppen geïnstalleerd voor de voorreiniging van de tanks. Installatie van het tankreinigingssysteem (warmwaterinstallatie, vacuumpomp en verzamelvat) en aansluiten van de vacuumgasstromen aan de naverbrander in tankenpark 2 en 7 (tankenpark 4 is al aangesloten) ; 2004: installatie van het tankreinigingssysteem (warmwaterinstallatie, vacuumpomp en verzamelvat) en aansluiten van de vacuumgasstromen aan de naverbrander in tankenpark 1,3 en 12; 2005: installatie van het tankreinigingssysteem (warmwaterinstallatie, vacuumpomp en verzamelvat) en aansluiten van de vacuumgasstromen aan de naverbrander in tankenpark 5, 6 en 8; 2006-2007: aansluiten van de vacuumgasstromen aan de naverbrander van de relevante distillatiekolommen.
14 AMV/004172/l004
5. Onderhavige rechten van derden.
Art.
vergunning
doet
geen
afbreuk
aan
de
Art. 6.
1 - Een bij komende vergunning moet worden aangevraagd voor elke verandering van de vergunde inrichting.
§
2 Elke overname van de inrichting door een andere exploi tant dient ui terlij k tien kalenderdagen voor de datum van overname gemeld aan de vergunning verlenende overheid overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning. §
Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd overeenkomstig de bepalingen van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning uiterlijk tussen de 18de en de 12de maand vóór het verstrij ken van de vergunningstermij n van de lopende vergunning.
7. Dit besluit wordt genoteerd in de notulenboek van de bestendige deputatie notulering van de bestreden beslissing.
Art.
Brussel,
rand van tegenover
o6 JUNI 2003 de Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking,
Ludo SANNEN
het de
15 AMV/004l72/l004
Aandacht
De bouwvergunning, verleend op basis van de geldende wetgeving inzake stedenbouw en ruimtelijke ordening, wordt geschorst zolang de milieuvergunning niet definitief is verleend of de melding niet is gebeurd. In geval van definitieve weigering van de aangevraagde milieuvergunning vervalt de bouwvergunning van rechtswege op de dag van de weigeringsbeslissing in laatste aanleg.