Kunstenplan 2005 - 2008
Nederlands Fonds voor de Film
SHOUF SHOUF HABIBI
DE GROTTEN VAN HAN VAN VLOTEN HET ZUIDEN
DE KAT VAN OBLOMOV DROOMLAND
VE NT
Foto Jaap Vrenegoor
DAME LA MANO
IN ORAN J E
FEESTJE
Foto Jaap Vrenegoor
FLIRT
Nederlands Fonds voor de Film
Kunstenplan 2005 - 2008
Van marginaliteit naar volwassenheid Kwaliteit, Verscheidenheid, Zichtbaarheid
2
INHOUD
1
Jongste muze wordt volwassen
5
2
Het Filmfonds
9
3
Het beleid van de afgelopen jaren
11
3.1 Fonds en filmstimuleringsbeleid
11
3.2 Resultaten
13
4
Hoofdlijnen
13
Categorieën
14
Vertoning
18
Omroep en projecten
19
Beleid Filmfonds 2005 - 2008
22
4.1 Fonds en stimuleringsbeleid
22
4.2 Resultaten
22
Hoofdlijnen
22
Categorieën
24
Vertoning
31
Omroep en projecten
33
Bijlage 1 Korte samenvatting
37
Bijlage 2 Prestatieoverzicht
39
Bijlage 3 Meerjarenbegroting
40
Bijlage 4 Beleid 2005-2008 puntsgewijs
51
Bijlage 5 Grafieken
52
3
4
HOOFDSTUK
1
Jongste muze wordt volwassen
Het Filmfonds prijst zich gelukkig in een land te opereren, waar de overheid zich de bloei van de kunsten aantrekt. Het afgelopen decennium hebben de bewindslieden voor Cultuur zich zo ingespannen voor de Nederlandse film dat tijdens de laatste kunstenplanperiode een heuse bloeiperiode is aangebroken. Met een verwacht marktaandeel van 14 procent in 2003 is de Nederlandse film kordaat uit het slop gehaald en ligt de malaise van chronisch geldgebrek, impopulariteit bij het publiek en weinig professionaliteit in de sector ver achter ons. Door twee ministeries te betrekken bij het filmbeleid heeft het departement van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCenW) een formule voor succes gevonden. Het Filmfonds heeft als vooruitgeschoven post van dit departement de afgelopen jaren getracht zo veel mogelijk bij te dragen tot deze bloei en wil de komende kunstenplanperiode het succes van de Nederlandse Film verder uitbouwen. Film is de jongste muze onder de kunsten. Dat is wellicht de reden dat film ook wel de luidruchtigste is onder de kunsten. De jongste in een gezin voelt zich minder serieus genomen en tracht dat te compenseren. De film wil voor vol worden aangezien: de tijd dat film louter een kermisattractie was, is lang voorbij. Dat wordt weerspiegeld door de vooraanstaande plaats die film in het cultuurbeleid van de overheid heeft weten te verwerven. Het zelfbewustzijn is verder toegenomen in het besef dat film de toekomst heeft vanwege zijn toegankelijkheid en het vermogen de jeugd aan te spreken. In de moderne tijd komt steeds meer nadruk op beeldtaal te liggen. Beeldtaal is universeel en reist makkelijk. Ondanks het gewonnen zelfvertrouwen slaat bij tijd en wijle de onzekerheid over de inzet van de regering toe en voelt de jongste muze zich miskend. Dit bleek afgelopen jaar in de discussie over voortzetting van het filmstimuleringsbeleid. Veel hoofdrolspelers in de filmwereld zijn er rotsvast van overtuigd dat hun kunst lichtvaardig wordt achtergesteld bij de traditionele kunsten. Ze vinden dat het van gebrek aan zelfrespect getuigt dat Nederland niet een aanzienlijker bijdrage in de ontwikkeling van de beeldtaal levert. Hoe vitaal is een samenleving die niet of nauwelijks eigen audiovisuele producten voortbrengt? Die een belangrijk instrument van culturele identiteit laat liggen? Die vergeet de eigen taal uit te dragen? Die een uitmuntende mogelijkheid om iets van de nationale identiteit te laten zien niet aangrijpt? Die hoofdrolspelers hebben een punt. Film gaat juist in deze tijd van toenemende mondialisering een steeds zwaarwegender rol spelen. De burger krijgt in het dagelijkse leven meer en meer te maken met internationale economie, Europese eenwording en internet. Als tegenwicht zoekt hij ankerpunten in zijn eigen cultuur en valt hij terug op de eigen identiteit. Dat is een van de verklaringen voor het feit dat de nationale speelfilm en documentaire in zo veel landen in de lift zit. Steeds meer Europeanen, Latijns Amerikanen, Afrikanen en Aziaten zijn de formulefilms uit de Verenigde Staten beu en willen wel eens zien hoe de eigen filmmakers en sterren het doen. De herkenning van de kracht van dit medium heeft regeringen en de Europese Unie aangezet tot extra inspanningen. Veel landen moedigen de groei van de eigen cinema aan met aanzienlijke overheidsinvesteringen.
5
Binnen Europa is de groei van de Nederlandse film het spectaculairst. ‘Netherlands leads latest revival of local film industries’, kopte het internationale filmblad Screen Daily in december 2002. Deze trend zette in 2003 door. Opnieuw was Nederland volgens dit blad de snelste groeier. De nationale pers bleef niet achter: op 30 augustus spatte de kop ‘Nederlandse film ineens razend populair’ van de voorpagina van de Volkskrant af. Het marktaandeel haalt in 2003 mogelijk de 14 procent. Dat is mooi, maar Nederland komt van ver: het barre dieptepunt was 1994, toen het aandeel zonk tot 0,8 procent. Uit opinieonderzoek van het Fonds bleek in 2002 al dat het publiek wilde terugkeren naar Nederlandse films, mits ze over Nederlandse thema’s gaan en met Nederlandse acteurs in de Nederlandse taal worden gemaakt. Herkenbaarheid is populair geworden. Ook vindt het publiek dat de kwaliteit van de film met sprongen is toegenomen. Oude wijsheden als ‘Nederlanders zijn geen verhalenvertellers’ en ‘het Nederlands is geen filmtaal’ zijn gelogenstraft. Ook internationaal gaat het beter, al komt die ontwikkeling nog voorzichtig op gang. In 2003 sleepte Zus en Zo een Oscarnominatie in de wacht en drong Ja Zuster Nee Zuster door tot het hoofdprogramma in Berlijn. In 2001 werd Father and Daughter bekroond met een oscar voor animatie. De opkomst van de DVD en de concurrentie van video en tv heeft de trend van stijgend bioscoopbezoek niet gebroken. Ook de zich vernieuwende filmtheaters registreren een sterke publieksstijging voor een veelzijdig aanbod. De belangstelling voor filmfestivals stijgt nog steeds. Het internationale festival in Rotterdam, de meest bezochte culturele manifestatie in dit land, trekt elk jaar meer bezoekers, waarmee bewezen is dat ook de cultureel interessante film zich verheugt in toenemende aandacht.
Meer productievolume en betere vertoning Het succes valt toe te schrijven aan gevoerd beleid. Het kabinet heeft de film de afgelopen vijf jaar krachtig gestimuleerd en het Fonds heeft daar met gerichte maatregelen op ingespeeld. Het Fonds heeft de smaak te pakken en wil de komende kunstenplanperiode nog meer zaaien en oogsten. Om kwaliteit, marktaandeel en artistiek succes op te voeren, moet aan twee hoofdvoorwaarden worden voldaan: vergroting van het productievolume en verbetering van de vertoning. Het zal een hele toer worden het gestegen marktaandeel van de Nederlandse speelfilms en documentaires de komende jaren vast te houden. Desalniettemin heeft het Fonds de ambitie om naar buitenlands voorbeeld nog meer bezoekers naar Nederlandse films te trekken. De vergroting van het productievolume houdt geen enorme investering in, maar is een weloverwogen doel, met de nadruk op een verscheidenheid aan films. Verderop in dit plan zal worden betoogd dat een beperkte verhoging gepaard aan vernuftig beleid de weg naar ruime marktaandelen en internationaal succes open houdt en de groei en kwaliteitsverbetering van de audiovisuele industrie ondersteunt. Er komt extra aandacht voor de artistieke film, want die moet gelijke tred houden met de successen van de publieksfilm. Zo kan de
6
Nederlandse film zich internationaal profileren om erkenning op festivals af te dwingen en om interessant te worden voor toonaangevende buitenlandse (co)producenten. Voor het intensiever in contact brengen van de Nederlander met zijn eigen cinematografie is een verbetering van het vertoningklimaat voor álle genres nodig. Het Fonds komt met vernieuwend beleid om het ideaal dat iedere film zo veel mogelijk gezien wordt, dichter bij te brengen. Het zal de ontwikkeling van de digitale vertoning aangrijpen om ook voor minder toegankelijke maar artistiek waardevolle producten een zo groot mogelijk publiek aan te boren. Ook werkt het actief aan verruiming van het platform voor de gesteunde films: betere programmering op televisie en meer filmeducatie. Voor een gezond productieklimaat is het ook nodig dat het Fonds zo lenig mogelijk inspeelt op de behoeften van het veld. De afgelopen jaren heeft de organisatie een metamorfose ondergaan van loket naar gesprekspartner. Die is ingezet met de komst van de intendant en in een stroomversnelling gekomen met de reorganisatie van september 2002, toen het Fonds een aantal professionals op sleutelposten aanstelde. Het Fonds denkt en praat mee met producenten in alle stadia van het proces van filmmaken. De Raad voor Cultuur kan zich in het preadvies vinden in deze aanpak. Het nieuwe Fonds heeft op vele terreinen expertise in huis, waarmee makers hun voordeel doen. Het stimuleert, neemt initiatieven en controleert. De dialoog met makers garandeert een vlottere verwerking van de aanvragen binnen de bestaande eigen regels. Nauwe samenwerking met andere instanties verkleint het probleem van de vele loketten.
Tweesporenbeleid Regeringen in Europa hebben naast culturele ook economische motieven om forse bedragen in film te steken. De ontwikkeling van een eigen audiovisuele industrie is door de Europese Unie in verschillende richtlijnen nadrukkelijk aangemoedigd. Ze ziet deze kennis- en arbeidsintensieve sector als een krachtige motor van ontwikkeling die tevens het culturele landschap versterkt. Veel lidstaten hebben het instrument van fiscale stimulering aangegrepen om extra financiering voor de filmindustrie op gang te krijgen. Uit contact in Brussel is gebleken dat de Europese beleidsmakers dit – in tegenstelling tot wat soms in Den Haag wordt gedacht – toejuichen, zolang de maatregelen maar binnen de Europese regels blijven. De Nederlandse film dankt zijn populariteit aan het tweesporenbeleid van de afgelopen vijf jaar. Hierin was voor fiscale stimulering een belangrijke rol weggelegd. Komend jaar moet duidelijk worden hoe het nieuwe filmbeleid van het kabinet eruit zal zien. Dan zal ook het probleem van de financiering moeten worden opgelost. Het Filmfonds blijft in dit beleidsplan bij zijn uitgangspunt dat film niet uitsluitend een culturele aangelegenheid is, maar ook een economische dimensie dient. Loslaten van de economische component houdt het gevaar in dat de filmwereld weer terugzinkt in de marginaliteit van medio jaren negentig. Het is de wens van het Filmfonds dat de
7
post van 6,8 miljoen euro die in 2002, 2003 en 2004 beschikbaar was gesteld voor de publieksfilm onverkort gehandhaafd blijft, ook als de CV-maatregel na 2004 verdwijnt. Omdat het nieuwe filmbeleid na 2004 op dit moment nog op de tekentafels ligt, is het opstellen van een nieuw kunstenplan voor film ingewikkelde hersengymnastiek. Het Fonds zal blijven ijveren voor een waardige opvolger van het filmstimuleringsbeleid die de bewindslieden van Cultuur in staat stelt de opmars van de Nederlandse Film voort te zetten. In het verlengde hiervan past het voornemen om de spreiding over de verschillende genres zo breed mogelijk te maken. Het is nog onbekend waar het verzadigingspunt voor Nederlandse films ligt. Het vermoeden bestaat dat het huidige marktaandeel nog omhoog kan. In Frankrijk en Denemarken ligt het op meer dan het dubbele en in Zuid-Korea wist de overheid met gericht beleid het aandeel voor de lokale film in enkele jaren tijd tot boven de 50 procent te tillen. Er is veel mogelijk. Wie in Nederland had zeven jaar geleden durven voorspellen dat Nederlandse familiefilms met kerst Disney zouden verslaan?
8
HOOFDSTUK
2
Het Filmfonds
In de Nederlandse verhoudingen is bij het totstandkomen van films een doorslaggevende rol weggelegd voor het Nederlands Fonds voor de Film (Filmfonds), het orgaan van de overheid dat het totstandkomen van films stimuleert. Het Fonds is door zijn samengebalde kennis en expertise het epicentrum van de Nederlandse film. De missie van het Filmfonds is om in Nederland de productie van kwaliteitsfilm in een veelheid van vormen en genres te stimuleren: speelfilm, documentaire, animatie, korte en experimentele film, elk in diverse genres. Film is een laagdrempelige vorm van cultuur, waarin voor een breed publiek uitdrukking gegeven kan worden aan eigen identiteit en culturele waarden. Via het Filmfonds worden door het kabinet ter beschikking gestelde gelden toegekend voor de ontwikkeling en productie van zorgvuldig geselecteerde speelfilm-, documentaire en andere producties die voldoen aan criteria van hoge technische en artistieke kwaliteit. Het Fonds streeft na dat elk gesteund filmplan het voor die film zo groot mogelijke publiek ook daadwerkelijk zal bereiken. Ook bevordert het een voor de filmkunst ontvankelijk klimaat in Nederland. Uiteindelijk doel daarbij is dat de filmsector krachtiger wordt. Het Filmfonds is ook een communicatiekanaal tussen de overheid en de Nederlandse filmwereld. Waar nodig zet het Fonds zich in om de infrastructuur voor de Nederlandse film te ondersteunen en te versterken, zodat het creatief talent zich kan ontplooien in een omgeving van gezonde zakelijke basisvoorwaarden. Toekenning van een realiseringsbijdrage door het Filmfonds is een keurmerk dat helpt financiering verder rond te krijgen en andere fondsen over de streep trekt. Binnen het Fonds zijn makers en deskundigen werkzaam die hun sporen in de filmwereld hebben verdiend. Voor een gedegen en vlotte afhandeling van aanvragen is het Fonds opgedeeld in categorieën die worden geleid door mensen met veldervaring, die binnen hun gebied nauwgezet de ontwikkelingen volgen. Kwaliteit blijft, tot op zekere hoogte, altijd een subjectief gegeven en kwesties van smaak en tijdgeest zijn nooit uit te sluiten. Om toch draagvlak te creëren voor zijn besluiten kiest het Filmfonds voor een intersubjectieve beoordeling van de ingediende aanvragen: beslissingen voor bijdragen worden nooit door een persoon genomen, maar altijd op basis van het gezamenlijk advies van ten minste drie deskundige adviseurs. Het Filmfonds hecht veel waarde aan het stimuleren en ontwikkelen van talent. Relatief veel geld wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van scenario’s en projecten, zonder de garantie dat die projecten ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Bij realiseringssubsidies is het belangrijkste criterium kwaliteit. Beoordeeld wordt ook of de gekozen beeldtaal innovatieve waarde heeft. Aspecten als bioscooppotentieel en staat van dienst leggen extra gewicht in de schaal. Daarnaast heeft elk filmgenre zijn eigen specifieke kenmerken die in de beoordeling worden meegenomen.
9
Het Filmfonds is zich er van bewust dat brede kwaliteit in de film pas kan ontstaan bij een voldoende productievolume. Omdat Nederland evenals andere Europese landen te klein blijkt voor een economisch volgroeide filmindustrie zal binnen de gegeven mogelijkheden moeten worden geselecteerd met als doel het bevorderen van kwaliteit in zoveel mogelijk diversiteit. Daarbij ligt het zwaartepunt op Nederlandstalige films die uitdrukking geven aan Nederlandse cultuur, op welke wijze dan ook. De marktverhoudingen binnen Nederland zijn zodanig dat zelfs de puur commerciële speelfilm in vrijwel alle gevallen ondersteuning van het Filmfonds behoeft. Bij de beoordeling van aanvragen wordt behalve naar artistieke kwaliteit ook kritisch gekeken naar het marktpotentieel, het commerciële draagvlak, de partners daarin, en uiteraard de plannen voor de uitbreng van de film. Het relatieve aandeel van het Filmfonds in deze producties zal altijd substantieel kleiner zijn dan bij de artistieke film, en er zullen andere terugbetalingscriteria gelden. Voor de artistieke speelfilm, de documentaire, de animatiefilm en de experimentele film kan een relatief groot aandeel van het budget door het Filmfonds worden gesubsidieerd. Van kunstzinnige potentie is sprake als de gekozen vorm een wezenlijke meerwaarde aan een project verleent. Hierbij wordt geïnvesteerd in opvallend en vernieuwend talent, regisseurs die in staat zijn een film een eigen signatuur mee te geven. Ook voor deze film dient een realiseringsaanvraag vergezeld te gaan van een gedegen uitbrengplan, waaruit blijkt dat de maker heeft nagedacht over zijn publiek en hoe dat binnen de gegeven begrenzingen van het gekozen genre zo groot mogelijk te maken. De Nederlander gaat in vergelijking met andere Europeanen slechts mondjesmaat naar de bioscoop. Het Fonds zal zich op vele fronten inzetten om het algemene filmklimaat en het Nederlandse aandeel daarin te verbeteren, onder andere door educatieve projecten te ondersteunen of te initiëren, door kwaliteitsbewaking op alle aspecten van filmproductie, -distributie en -vertoning, en door ondersteuning van activiteiten die op dit vlak door anderen worden opgezet. Voor buitenlandse overheden is het Fonds het eerste aanspreekpunt. Het Fonds onderhoudt contacten met alle belangrijke andere Fondsen en instituten in Europa en daarbuiten. Het is bestuurslid van Eurimages, het coproductiefonds van de Raad van Europa en onderhoudt contact met de Mediadesk van de Europese Unie. Het heeft met sommige fondsen speciale afspraken en is bestuurslid van het Noordwest-Europese samenwerkingsverband North by Northwest. Het Filmfonds is lid van de European Film Agencies Directors (EFAD), dat drie tot vier maal per jaar op de grote festivals bijeenkomt om over Europees filmbeleid te praten.
10
HOOFDSTUK
3
Het beleid van de afgelopen jaren
3.1 Fonds en filmstimuleringsbeleid Hoofddoel Het hoofddoel van het Fonds was de afgelopen jaren het opnieuw op de kaart zetten van de Nederlandse film. Hiertoe heeft het in een opmerkelijk actieve rol makers, politici, ambtenaren en andere fondsen gestimuleerd de handen ineen te slaan. In lijn met het filmstimuleringsbeleid van de overheid is het Fonds zelf meer verantwoordelijkheid gaan nemen en tegenover de makers heeft het meer dan voorheen eigen initiatieven getoond.
Versterking van de sector De afgelopen twaalf jaar heeft de overheid consequent gestreefd naar versterking van de filmsector. In 1991 uitte Hedy d’Ancona, destijds minister van Welzijn Volksgezondheid en Cultuur, dit voornemen in haar filmbrief aan de Tweede Kamer. Twee jaar later was de totstandkoming van het huidige Filmfonds een feit. In de opdrachtverstrekking wordt het Fonds niet alleen de ontwikkeling van de kunstzinnige film toevertrouwd, maar uitdrukkelijk ook de economische dimensie. Dat Nederland op dit vlak nog een hele weg had af te leggen bleek uit het beleidsplan 1997-2000 van het Filmfonds: ‘In economische termen vertoont de Nederlandse filmindustrie alle kenmerken van een derde wereldland’. Toch gloorde er ook hoop, want er stond een sterke impuls van de overheid op stapel: het filmstimuleringsbeleid 1999-2003.
Stimulering Nederlandse filmindustrie Om een impuls te geven aan de filmsector kwamen de ministeries van Economische Zaken, Financiën en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 1998 met een pakket maatregelen: instelling van FINE dat professionele filmprojecten met commerciële potentie selecteert voor het aantrekken van durfkapitaal; fiscale maatregel om investeren met durfkapitaal in films aantrekkelijk te maken; meer samenwerking met de publieke omroep in het project telefilm; aanstelling van een intendant bij het Filmfonds om scriptontwikkeling van commerciële films te bevorderen; een regeling voor publieksfilms gekoppeld aan de cv-maatregel bij het Filmfonds (vanaf 2002).
Publiek Deze vijf jaar stonden vooral in het teken van het terugwinnen van het publiek voor de Nederlandse cinema. Met het nieuwe beleid konden opeens films met grotere budgetten worden gemaakt, waardoor een algehele professionalisering van de Nederlandse filmindustrie op gang kwam. Op vele fronten werd stevig geïnvesteerd, zowel artistiek (scenario’s, decors, production value) als zakelijk (productiehuizen, toeleveringsbedrijven). Al in 2001, toen de belastingmaatregel vanwege het nieuwe belastingplan moest worden bijgesteld, waren de eerste resultaten zichtbaar op het witte doek. Na jaren van marginalisering omarmde de Nederlander de publieksfilm weer. Het meest opvallend was dat deze trend over een breed spectrum waarneembaar was: niet alleen families werden bereikt, ook
11
jongeren, die tot dan toe Hollywood prefereerden, en veertig-plussers, die de bioscoop de rug hadden toegekeerd.
Een actiever Fonds Om de Nederlandse filmsector zo effectief mogelijk te stimuleren koos het Fonds voor een actievere aanpak. Het stelde expertise en financiële steun ter beschikking voor alle fasen van de hele productieketen van een film en het ging zich in die verschillende fasen ook intensiever met het maakproces bemoeien. De aanstelling van een intendant voor commerciële films was een begin. Hij kreeg tot taak ook zelf actief op zoek te gaan naar goede ideeën en niet langer af te wachten wat er aan scenario’s binnenkwam. De makers kregen de aansporing zich in genres te begeven die in Nederland nauwelijks ontwikkeld werden, zoals romantische komedies en thrillers. Er werd samen met FINE een plan voor remakes gelanceerd, waarbij onbekende buitenlandse successen in aanmerking kwamen voor een Nederlandse versie. Het Fonds leverde ook tips en ideeën voor marketingcampagnes, de eindfase van de productie, die veelal in handen is van de distributeur. Er kwamen budgetten voor promotie, marketing en distributie. Ook voor de documentaire koos het Fonds voor een actieve aanpak met de aanstelling van een voormalig producent als hoofd van deze categorie. Hij kreeg als opdracht initiatieven te nemen die het publiek het filmtheater zouden binnenlokken. In 2000 werd nog getwijfeld of documentaires wel op het witte doek thuishoren: intussen is duidelijk dat ook met documentaires relatief hoge bezoekcijfers te halen zijn. Het experiment met deze actievere opstelling beviel al snel dermate goed dat eind 2001 het principebesluit werd genomen het tot andere categorieën uit te breiden. Deze beslissing kwam samen met een nieuwe aanpassing van het filmstimuleringsbeleid van het kabinet. Er was erkenning voor de publiekssuccessen in de vorm van een geoormerkt bedrag voor de publieksfilm met de aantekening dat nog meer aandacht aan promotie en marketing moest worden geschonken. Het Fonds kreeg hiervoor over de jaren 2002 en 2003 jaarlijks 6,8 miljoen euro extra (met de eenjarige verlenging van het stimuleringsbeleid ook een bedrag voor 2004).
Veranderingen in de organisatie Om de positieve ontwikkelingen in het veld krachtiger te steunen, koos het Fonds in het najaar van 2002 voor ingrijpende organisatorische aanpassingen. De belangrijkste kenmerken: aanstelling van een adviseur voor de artistieke film en de categorie Onderzoek en Ontwikkeling; aanstelling van een hoofd Speelfilm voor de publieksfilm en voor de zakelijke kanten van alle speelfilmproducties;
12
aanstelling van een algemeen secretaris voor de advisering; aanstellen van een hoofd Projecten om meer samenwerkingsvormen met de omroepen in het leven te roepen en om de promotie en marketing verder te ontwikkelen. Het Fonds plaatste zich nadrukkelijk op de voorgrond door meer regie in de filmwereld voor zich op te eisen. Het wilde in overleg met andere instellingen in het veld meer samenhang brengen in de verschillende plannen en initiatieven. De personen die de nieuwe functies gingen vervullen, kregen uitdrukkelijk de opdracht zich actief op te stellen. In contacten met filmmakers werden hun eigen bevindingen, de resultaten van commissievergaderingen en het algemene Fondsbeleid meer naar voren gebracht. Het Fonds koos nadrukkelijk voor een duidelijker onderscheid tussen de artistieke en de publieksfilm. De geestdrift bij producenten om CV’s op te richten dreigde zowel financieel als inhoudelijk ten koste te gaan van de artistieke film, die toch de levenslijn voor creativiteit en vernieuwing moet zijn in het Nederlandse filmlandschap. De aanpassingen in de belastingmaatregel en de toenemende fiscale complexiteit vroegen om de aanwezigheid van meer zakelijke expertise op het Fonds. De goede eerste ervaring met de afdeling Promotie en Marketing werd uitgebreid. Bij een zakelijker aanpak hoort ook dat een Fonds bereid is kritisch naar zichzelf te kijken. De algemeen secretaris moet eenheid brengen in de advisering en het hele stelsel van regels en reglementen vereenvoudigen. Hij werkt toe naar richtlijnen die samen met genreen bestedingsoverzichten bij commissievergaderingen ter tafel liggen.
3.2 Resultaten Hoofdlijnen Kabinetsbeleid Bureau Berenschot velde in september een positief oordeel over het Filmstimuleringsbeleid van het kabinet. De onderzoekers stelden dat het hoofddoel van het beleid – een economisch levensvatbare filmindustrie – niet is gehaald, maar voegden er meteen aan toe dat dit geen realistisch doel was. Nergens in Europa kan de filmindustrie zonder overheidssteun op eigen benen staan. De in het beleid geformuleerde afgeleide doelstellingen werden grotendeels wel gehaald: er is sprake van meer marktaandeel en hogere recettes, het productievolume is aanzienlijk gestegen, er zijn grotere budgetten beschikbaar gekomen, het aanbod is diverser geworden en de werkgelegenheid in de filmsector is toegenomen. Er is meer marktwerking dan voorheen en de structuur in de sector is versterkt (maar mogelijk niet duurzaam).
13
Fondsbeleid algemeen De intendant heeft volgens Berenschot ‘doeltreffend geopereerd’. Hij heeft een groot aantal projecten geïnitieerd en vakkundig begeleid. Een van de grootste problemen was het geringe aanbod van scenario’s, geschikt voor een breed publiek. ‘De intendant heeft ertoe bijgedragen dat deze tekortkoming werd verholpen.’ Ook was er lof voor het idee van telefilm en het onderdeel Telescoop, waarbij het ministerie van OCenW en de NOS een extra inspanning leveren. In telefilm werken producenten met de omroep samen in een serie televisiefilms die tot verhoging van het productievolume leiden, zodat makers meer ervaring opdoen. Berenschot tekende wel aan dat ‘de doelen van telefilm niet altijd harmoniëren met de doelen van de publieke omroep.’ In Telescoop brengen naast OCenW en de NOS ook het Filmfonds, de afzonderlijke omroepen en het CoBO een substantieel budget bijeen voor jaarlijks twee grote, kwalitatief hoogwaardige speelfilms. Daardoor konden Nynke, Minoes, de Grot, Grimm, Phileine zegt Sorry, de Dominee, Pluk van de Petteflet, Floris en In Oranje worden gemaakt. Over de andere grote beleidswijzigingen binnen het Fonds, de aanstelling van een hoofd Documentaire en de reorganisatie van 2002, kwamen positieve geluiden uit het veld. De Raad voor Cultuur is in zijn preadvies op verschillende plaatsen positief over het beleid: van de aanstelling van een artistiek adviseur tot de aanzet voor meer continuïteit in de sector.
Aanvragenhausse Met heldere communicatie en duidelijke richtlijnen heeft het Fonds getracht de drempel voor aanvragers te verlagen. Dit beleid heeft in zoverre succes gehad dat het aantal aanvragen explosief is gestegen, in 2003 met maar liefst 70 procent ten opzichte van 2002. Dat heeft overigens ook te maken met het toenemen van het aantal samenwerkingsprojecten met de omroep (zie de volgende paragraaf). Het Fonds vindt het verheugend dat zo veel mensen de weg weten te vinden naar de verschillende categorieën. De aanvragen worden bovendien strenger beoordeeld wat leidt tot meer kwaliteit.
CATEGORIEËN
1. Lange speelfilm Scenario-ontwikkeling Intendant De intendant heeft in belangrijke mate bijgedragen tot de opbloei van scenario’s en het herstel van het contact met het publiek. Er zijn er tot nu toe zo’n tachtig in ontwikkeling genomen. Onder de kassuccessen van de afgelopen jaren bevinden zich vijf intendantenfilms. Makers zijn enthousiast over de open manier waarop ze hun scripts kunnen bespreken.
14
Artistiek adviseur ‘Een bloeiende cultuur draagt bij aan het creatief en innovatief vermogen van de samenleving’. Dit citaat van staatssecretaris Van der Laan uit de uitgangspuntenbrief van 1 juli 2003 kan makkelijk worden omgekeerd: zonder creativiteit geen bloeiende cultuur. Het Fonds is hardnekkig eigenzinnige filmplannen blijven steunen, de afgelopen drie jaar een twintigtal. Toch blijft een doorbraak op festivals uit. Met de aanstelling van de artistiek adviseur wilde het Fonds kwetsbare, kunstzinnige filmplannen extra aanmoedigen en de discussie over de Nederlandse cinematografie aanzwengelen. Zijn komst heeft een stortvloed aan nieuwe ideeën en plannen opgeleverd. Momenteel zijn er vijftig in behandeling.
Stimulans voor Succes In 2003 heeft het Fonds om de continuïteit van productiehuizen te bevorderen zijn automatische regeling Stimulans voor Succes ten doop gehouden. Automatisch betekent hier dat de toekenning op grond van meetbare criteria geschiedt en dat er geen adviescommissie aan te pas komt. De drie best bezochte films en de films die festivalsucces behaalden, kregen extra scenariosubsidie. Er werden aan vier films vijf bedragen uitgekeerd.
Realisering Eindbeslissing niet in één hand Het principe dat eindadvies en -beslissing over toekenning van realiseringsaanvragen bij de commissie en het bestuur liggen, bleef overeind. Intendant en artistiek adviseur mogen zich naar hartelust met scenario’s bemoeien en kunnen als advocaat van hun project bij commissie en bestuur optreden. Als de laatste twee het project onder de maat vinden, wordt het afgewezen. De praktijk wijst uit dat makers in dit model het meest bereid zijn hun begeleiders in vertrouwen te nemen.
Hoofd Speelfilm Met de aanstelling van een ervaren uitvoerend producent als hoofd Speelfilm heeft het Fonds meer grip gekregen op de zakelijke plannen voor filmprojecten. Dit heeft een flinke sprong voorwaarts in de professionalisering tot gevolg gehad. Het verstrekken van productiesubsidies wordt gekoppeld aan een grondige beoordeling van filmplannen. De kwaliteit van het scenario blijft natuurlijk van eminent belang, maar daarnaast licht hij het zakelijk plan door, kijkt hij naar promotie- en marketingplannen, naar genre en naar continuïteit van productiehuizen. Het Fonds vist de onvoldoende onderbouwde plannen eruit. Een ingevoerde standaardbegroting maakt de verschillende budgetten beter vergelijkbaar. Het hoofd Speelfilm is ook aanwezig bij de beoordeling van de werkkopie.
Andere initiatieven Initiatieven van het Fonds hebben tot een opleving geleid bij de korte, grensverleggende en animatiefilm. In het project KORT!, – een samenwerkingsproject met de NPS (en CoBO
15
en Stifo) – zijn 29 korte films van maximaal 10 minuten totstandgekomen. Met de VPRO (en CoBO en Stifo) is het low-budgetproject voor makers met een eerste of tweede lange speelfilm in 2003 gecontinueerd. Na Route 2000 (1998) en No More Heroes (2000) is nu De Oversteek in voorbereiding. In Cinema Junior worden twee speelfilms voor de jeugd ontwikkeld met de KRO en de VPRO. De omroepen van Net 3 (VARA, NPS en VPRO) doen mee met One Night Stand, waarin negen beginnende makers een kleine speelfilm maken van 40 minuten.
Marktaandeel De marktaandelen van de laatste jaren mogen er zijn. In 2001 9,5 procent, in 2002 10,7 procent en in 2003 mogelijk zelfs 14 procent. De komst van de jongste loot aan het stimuleringsbeleid, de publieksfilm met CV, en de extra 6,8 miljoen euro bij het Fonds lijken het marktaandeel van de Nederlandse film verder op te stuwen. De meeste van deze films moeten nog in première gaan, maar de resultaten van door het Fonds georganiseerde testvertoningen zijn veelbelovend. De komst van de publieksfilm met CV heeft de ergste druk op het reguliere realiseringsbudget voor speelfilm verminderd. Dit voorkomt dat Fondsgelden al te veel worden opgeslorpt door CV-films. Maar omdat sommige producenten van publieksfilms door beleidsonzekerheid of andere oorzaken geen CV van de grond kregen, bleef de druk op het reguliere budget hoger dan gewenst.
Coproductie Regelmatig bereiken het Filmfonds verzoeken tot deelname in buitenlandse coproducties. Het Fonds kan daar maar sporadisch op ingaan, hoewel deelname aan coproducties de positie van de Nederlandse producent versterkt en tot schaalvergroting voor Nederlandse films leidt. Bij het verlenen van een bijdrage wordt sterk gelet welke Nederlandse producent bij de coproductie betrokken is, wat de kansen zijn dat de Nederlandse producent ook financiering vindt in het buitenland (wederkerigheid) en op welke wijze de fondsgelden in Nederland worden besteed. Het Fonds geeft prioriteit aan samenwerking met ons omringende landen en regio’s als België, Denemarken en Noordrijn Westfalen. Met de Filmstiftung Nord Rhein Westfalen is in 2000 een coproductieconvenant gesloten, op grond waarvan aan weerszijden van de grens veel soepeler bestedingsverplichtingen worden gehanteerd. Een vijftal coproducties heeft van deze regeling kunnen profiteren. Met het nieuwe Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) wordt nauwe samenwerking gezocht.
Postproductie, promotie en marketing De kennis over en inzet voor promotie en marketing is de laatste jaren explosief gegroeid. Door het ontbreken van voldoende middelen was promotie altijd een ondergeschoven kindje. Het maken van een goed affiche, een pakkende trailer of een gedegen marketingcampagne was de sluitpost op de productiebegroting. Onder leiding van een adviseur
16
heeft zich in het denken over de manier om films onder de aandacht van het publiek te brengen een kleine revolutie voltrokken. Ook makers van kleine, kwetsbare films worden er langzaam maar zeker van doordrongen dat het voor hen van groot belang is binnen hun eigen doelgroep een zo breed mogelijk publiek voor hun films te trekken. Over trailers, posters, free publicity, marketing en testvertoningen wordt veel intensiever nagedacht. Een klein onderzoek onder producenten heeft uitgewezen dat de behoefte aan meer kennis en informatie over deze materie groot is en dat er voor het Fonds nog veel werk is weggelegd. Het Fonds eist nu dat een bepaald percentage van de begroting wordt besteed aan dit doel. Dit kan oplopen tot tien procent van het budget bij de publieksfilms. Het houdt ook toezicht op de besteding van deze gelden. Daarnaast stelt het Fonds een bijdrage beschikbaar voor de niet-publieksfilms die moet worden verdubbeld door de producent.
3. Documentaire De afdeling Documentaire streeft in haar beleid naar algemene kwaliteitsverbetering via betere begeleiding en steun voor een gezonder productieklimaat. De afdeling ontplooit nieuwe initiatieven – zoals een korte documentairecompetitie voor jong talent – en richt zich ook op een betere, structurele uitbreng van documentaires. Het Fonds ziet zijn opvatting bevestigd dat theaterdocumentaires meer in zwang kunnen raken bij een groter publiek, mits ze een goede onderwerpkeuze hebben en in goed overleg worden uitgebracht. Het Fonds heeft actief zo divers mogelijke documentaires gesteund, waarbij ook aandacht bestond voor minder toegankelijke onderwerpen. Het initiatief DocuZone speelt geheel in op de nieuwe digitale ontwikkelingen. De bezoekcijfers voor 2002 (65.000) zijn met 62,5 % verbeterd in vergelijking met 2000 (40.000).
4. Onderzoek en Ontwikkeling De afdeling Onderzoek en Ontwikkeling (O&O) is het laboratorium van het Filmfonds. Hier worden voor relatief kleine bedragen projecten ontwikkeld die de beeldtaal onderzoeken, verdiepen en vernieuwen. De diversiteit van aanvragen is bijzonder groot en loopt van echte avant-garde tot het grensgebied van film en andere kunstvormen. Een medium dat geen ruimte biedt voor het experiment, dat niet open staat voor nieuwe invloeden, sluit zich af en uiteindelijk op. Het verliest doorbloeding en daarmee vitaliteit. Naast deze prikkelende werking van O&O fungeert deze afdeling ook als een kweekvijver voor nieuw talent. Doordat de drempel er lager is en de toegekende bijdragen doorgaans geringer zijn dan bij andere categorieën, is de aanloop van jonge makers bij O&O relatief groot. Voor een deel van hen geldt dat ze – na realisering van een of twee projecten binnen O&O – doorstromen naar andere afdelingen. De aard van O&O-projecten maakt het moeilijk een voet tussen de deur te krijgen bij de omroepen en hun fondsen. Het gevolg is dat het
17
Filmfonds doorgaans de belangrijkste, zo niet de enige financier is. De afgelopen jaren staat het budget steevast onder grote druk.
5. Animatie In 2001 won Michael Dudok de Wit een oscar voor zijn animatiefilm Father and Daughter. Duidelijker bewijs dat het goed gaat met de Nederlandse animatiefilm is nauwelijks denkbaar. Hij wordt veelvuldig vertoond en bekroond. Het Fonds heeft de groei van de animatiesector bewust nagestreefd en heeft ingezet op de aanwas van nieuwe animatiefilmers door betere voorlichting, een mentorensysteem, een stipendium en master-classes. Dit leidde tot een explosieve stijging van het aantal aanvragen bij de categorie Animatie (van 27 in 2002 naar 52 in 2003). Ook bij toekenningen is de nieuwe lichting goed vertegenwoordigd: ongeveer de helft gaat naar nieuwe makers.
6. E-Culture Projecten die zich richten op mengvormen van nieuwe media en film die slecht bij O&O pasten, kregen najaar 2001 een stimulans met de start van de Interregeling, een initiatief van vijf fondsen en het ministerie van OCenW, waarin zij gezamenlijk twee jaar lang twee miljoen gulden (1, 81 miljoen euro) bijeengebrachten voor interdisciplinaire projecten en nieuwe media. Projecten waarbij de digitale media zelf centraal staan zijn nog sporadisch. Het Fonds zou graag met de Interregeling doorgaan. Na een evaluatie in juni 2003 bleek dat ook de andere deelnemende fondsen de Interregeling willen voortzetten, mits OCenW het zijne bijdraagt.
7. Holland Film Het budget van Holland Film is eigenlijk ontoereikend om de promotie van de Nederlandse film in het buitenland optimaal te verzorgen. Dat is ook de mening van de Raad voor Cultuur in zijn preadvies. Synergie met de afdeling Promotie van het Fonds heeft hier wel al het nodige opgeleverd. De twee organisaties werken nauw samen op festivals om aandacht te krijgen voor Nederlands werk. In Utrecht, Rotterdam en Amsterdam worden buitenlandse producenten in contact gebracht met Nederlandse collega’s. Op het gebied van publiciteit wordt samengewerkt: de nieuwsbrief is een gezamenlijke onderneming. De toekomst biedt nog meer mogelijkheden de samenwerking verder uit te bouwen: met name op het gebied van promotie en marketing en de verzameling van gegevens over de Nederlandse film.
VERTONING DocuZone ging in februari 2002 van start: in tien filmhuizen plaatste het Filmfonds de nieuwste
18
digitale afspeelapparatuur om op gestructureerde wijze iedere twee weken een nieuwe documentaire te vertonen. Dit ter vervanging van de veel duurdere uitbreng van 35mm-films en het doorbrak de impasse in de digitale vertoning. Door besparingen op blow-up- en uitbrengkosten kon het realiseringsbudget worden verhoogd, zodat het mes aan twee kanten sneed. Het project wordt als toonaangevend beschouwd en werd het eerste digitale distributie- en vertoningsnetwerk in Europa. Uit eigen beweging sloten zich nog vier theaters aan. Het concept diende als basis voor fondsen in andere landen, waaronder de UK Film Council. Inmiddels loopt het experiment twee jaar en zijn er regelmatige successen geboekt. Uit een recente evaluatie komt een positief beeld naar boven. Wel moeten er nog wat kinderziektes worden weggewerkt, zoals het verschijnsel dat makers hun documentaire vasthouden tot het International Documentary Festival Amsterdam (IDFA) en DocuZone over te weinig Nederlands materiaal beschikt om te programmeren. Vastgesteld werd ook dat het bezoekerstal met uitgekiend beleid nog verder zal kunnen groeien.
OMROEP EN PROJECTEN
1. Omroep Film behoort tot de publieke taken van de omroep. De weerslag hiervan is te vinden in het beleidsplan van de NOS, waarin film tot ‘speerpunt van beleid’ wordt verheven. Niet alleen als vertonend medium is de televisie van groot belang. De omroep is ook de sleutel tot andere, kapitaalkrachtige fondsen voor de productie van film: het CoBO en het Stimuleringsfonds. Dit heeft nog niet geleid tot de formulering van een integraal filmbeleid in Hilversum. Om de omroepen toch meer aan film te binden heeft het Fonds gekozen voor een projectmatige aanpak. Naast Telescoop zijn er op het gebied van korte film, low-budget-film, jeugd-film, beginnende regisseurs en korte documentaires per geval afspraken gemaakt met omroepen. De projecten, waarin ook CoBO en het Stimuleringsfonds deelnemen, werpen hun vruchten af: er zijn goede onderlinge contacten en de afgeleverde films zijn uitstekend van kwaliteit. De laatste tijd constateert het Fonds meer in het algemeen terugtrekkende bewegingen in Hilversum, mogelijk door de verplichting om de kijkcijfers op niveau te houden. Uit cijfers die met behulp van het CoBO en de NPS zijn opgesteld, blijkt dat de omroepen de afgelopen jaren minder in speelfilm en bioscoopdocumentaire hebben geïnvesteerd. Van 1998 tot heden daalde het aantal speelfilms, waaraan de omroep meedeed, van 17 naar 13 per jaar. Financieel lijkt het beeld minder zorgwekkend, omdat de omvang van de omroepbijdrage aan films nauwelijks daalt. Dit is te danken aan het Telescoop-project waarin de staatssecretaris de omroepen verplicht een extra financiële inspanning te leveren en aan projecten waarin film met een tv-serie wordt gecombineerd en de omroep een hogere
19
bijdrage levert. De realiteit leert dat de belangstelling voor de bijzondere, eigengereide film – enkele uitzonderingen daargelaten – nihil is. Het Fonds ondervindt dit aan den lijve omdat er momenteel projecten sneuvelen, waaraan een Fondsbijdrage was verleend. Zonder de gelden van het CoBO-fonds kan een film nauwelijks tot stand komen en voor dit Fonds is weer deelname van een omroep nodig. Kortom, een blokkade in Hilversum kan het einde zijn van een filmproject waar het Fonds wèl in gelooft. Sommige omroepbestuurders hebben zelf aangegeven in hun maag te zitten met hun machtspositie. Veel verschillende verenigingen afzonderlijk zeggen van goede wil te zijn en vinden het ongemakkelijk dat er door het systeem onbedoeld grote druk en verantwoordelijkheid bij hen is neergelegd. In een eerste verkennende gespreksronde is vastgesteld dat er zowel bij Filmfonds als bij veel omroepen een wens leeft tot minder blokkades. Sommigen willen intensievere samenwerking, maar enkele grote omroepen hebben in de gesprekken expliciet aangeven weinig belangstelling te hebben voor film.
2. Filmeducatie en culturele diversiteit Filmeducatie is iets anders dan het promoten van een film. Filmeducatie wil een kritische consument kweken, die weloverwogen kiest uit het overweldigende aanbod. Met name jongeren verdienen speciale aandacht binnen de filmeducatie, maar ook andere groepen moeten niet over het hoofd worden gezien. Sinds 2001 beschikt het Filmfonds over een geoormerkt budget voor filmeducatie en media educatie, afkomstig uit de verlaging van het BTW-tarief op het bioscoopkaartje en via een convenant tussen OCenW, de Nederlandse Federatie voor de Cinematografie (NFC) en het Filmfonds ter beschikking gekomen. Het Fonds ondersteunt met dit bedrag grote en kleine educatieve initiatieven, neemt deel in het netwerkoverleg filmeducatie en onderhoudt intensief contact met het Nederlands Instituut voor Filmeducatie (NIF). Met de invoering van Cultureel Kunstzinnige Vorming (CKV) zijn de kansen voor film binnen het onderwijs enorm toegenomen. Culturele diversiteit Cultuur is een belangrijk instrument voor het bevorderen van sociale cohesie. Daarom is het Fonds verheugd dat allochtone filmmakers de weg naar het Fonds weten te vinden. In oktober 2001 is een spreekuur ingesteld, waarvoor allochtone filmmakers speciaal zijn uitgenodigd. In maart 2002 heeft het Filmfonds onderzoek gedaan naar de herkomst van aanvragende regisseurs en producenten. Er bleken relatief veel allochtone filmmakers onder te zitten: over de jaren 1999 – 2001 was gemiddeld 7,5 procent van het totale aantal aanvragen afkomstig van allochtone filmmakers, en circa 30 procent van deze projecten ontving een bijdrage van het Fonds.
20
3. Gesprekspartner De verzamelde deskundigheid in staf en commissies heeft het Fonds tot belangrijke gesprekspartner van de branche gemaakt. Producenten lopen in en uit. Commissieleden nemen de tijd om in gesprekken hun beslissingen en aanbevelingen toe te lichten. De staf denkt mee over scenario’s, productiebudgetten, CV’s en promotiecampagnes. De indruk bestaat dat deze benaderbaarheid bijdraagt tot het beperkt houden van de stroom bezwaarschriften. Dat neemt niet weg dat het Fonds strikt de hand houdt aan zijn eigen regels en richtlijnen. Dit draagt bij tot een zakelijker klimaat. Het Fonds stelt zich waar nodig lenig op, maar neemt zijn eigen normen serieus. Er is meer expertise in huis om plannen te beoordelen. Het Fonds moet bijzonder voorzichtig omspringen met de beperkte middelen en kan zich geen risico’s à la Hollywood permitteren. De vuistregel daar is dat een op de tien films een hit is, twee matig succes hebben en de rest flopt. ‘Fondsfilms’ moeten beter scoren en doen dat gelukkig de laatste jaren ook. In de Werkgroep Filmstimuleringsbeleid zoekt het Fonds samen met FINE, CoBO, de Nederlandse Vereniging voor Speelfilmproducenten en de Federatie Filmbelangen naar nieuwe methodes voor filmstimulering in Nederland. Verder onderhoudt het Fonds contacten met de belangrijkste beroepsorganisaties in het veld, met collega-fondsen ministeries en omroepen. Directeuren van de verschillende filmorganisaties informeren elkaar een paar keer per jaar over de belangrijkste ontwikkelingen. In de organisatie Rijksgesubsidieerde Filminstellingen denkt het Fonds mee over arbeidsvoorwaarden en sociale voorzieningen in de filmsector.
4. Statistiek Het Fonds houdt nauwkeurig cijfermateriaal bij dat door accountants wordt gecontroleerd voordat het in de jaarverslagen wordt opgenomen. Met het toenemen van het aantal bij filmfinanciering betrokken partijen, is de behoefte aan cijfermateriaal toegenomen. Dit is momenteel in Nederland niet op een centrale plaats aanwezig. Ook op Europees niveau neemt de behoefte aan meer, eenvoudig te doorgronden cijfermateriaal toe. De Europese fondsen (EFAD) hebben in augustus 2002 het initiatief genomen meer lijn in de verschillende methodes van cijferregistratie te brengen zodat ze internationaal beter vergelijkbaar worden en meer duidelijk is wat de overheden aan film uitgeven. In November 2003 is in Londen een conferentie aan dit onderwerp gewijd, waar ook het Filmfonds was vertegenwoordigd. Duidelijk is dat hier in de toekomst meer aandacht voor zal worden gevraagd.
21
HOOFDSTUK
4
Beleid Filmfonds 2005 - 2008
4.1 Fonds en stimuleringsbeleid Het jaar 2004 zal in het teken staan van het nieuwe filmbeleid van de overheid. De Tweede Kamer heeft de sector – en dus ook het Fonds – gevraagd met plannen en ideeën te komen voor een vervolg op het filmstimuleringsbeleid. Het Fonds denkt in verschillende werkgroepen en organisaties mee over deze plannen. Duidelijk is dat FINE en de omroep elk hun plek moeten krijgen in het nieuwe systeem. Er moet ook worden gezocht naar een methode om het aantal loketten terug te dringen. Op Europees niveau wint het principe van fiscale stimulering aan populariteit. Het aantrekken van particulier kapitaal via belastingprikkels wordt gezien als een welkome en – mits goed vorm gegeven – goedkopere aanvulling op de filmsubsidies. Het systeem spoort producenten aan meer professionaliteit te ontwikkelen. Fiscale stimulering van film is in veel Europese landen actueel. Komend jaar staan ook Groot-Brittannië en Ierland voor de taak hun stimuleringsbeleid te verlengen omdat de huidige regelingen aflopen. België begint dit jaar met een nieuw systeem. Duitsland heeft het zijne net vernieuwd en Frankrijk heeft het bestaande beleid nog eens uitgebreid. Spanje zint op mogelijkheden om dit systeem in te voeren. In Luxemburg ligt het beleid tot 2008 vast.
4.2 Resultaten Hoofdlijnen Het Fonds heeft de ambitie de positie van de Nederlandse film en industrie de komende jaren verder uit te bouwen. Het wil voortborduren op het recente bereikte resultaat, zowel wat publieksbereik betreft als artistiek succes. Het marktaandeel kan verder omhoog en op artistiek gebied beoogt het na de succesvolle selecties afgelopen jaar in Berlijn, Los Angeles en San Sebastian ook weer eens echt in de prijzen vallen. De opleving van de Nederlandse film is fragiel. In een brancheonderzoek van juni 2002 stelt de Londense film- en marketingexpert John Durie vast dat er nog veel moet gebeuren, wil de Nederlandse filmsector echt volwassen worden. Er zijn weliswaar verbeteringen, maar niet voldoende om blijvend succes te garanderen. Een bloemlezing: scenario’s moeten sprankelender, meer genres dienen uitgeprobeerd, het productievolume moet omhoog, ook door meer films met kleine budgetten te stimuleren. De continuïteit is voor veel productiehuizen problematisch. Er zijn nog steeds te weinig grote productiehuizen die tegen een stootje kunnen. Daarnaast is er een logistiek probleem: er zijn te weinig doeken, zodat de concurrentie in de theaters moordend is en films die kunnen groeien voortijdig van het scherm worden
22
gehaald. De bioscoophouder strijkt een voor Europese begrippen ongekend grote portie van het toegangskaartje op (60-65 procent, Europees gemiddelde 50-60 procent), waardoor in verhouding een kleiner deel van de opbrengst bij de producent terecht komt. De sector blijft verbrokkeld en is sterk afhankelijk van overheidsgelden. Veel tijd gaat verloren met het aflopen van verschillende omroeploketten; men is te weinig internationaal georiënteerd. En dan is er nog een artistiek probleem: een duidelijke Nederlandse signatuur ontbreekt, zodat ondanks enkele incidentele successen een brede internationale doorbraak uitblijft, zowel in de bioscoop als op festivals. Het Fonds vindt het noodzakelijk dat de filmbranche als geheel sterker wordt en dat het productievolume van Nederlandse films omhoog gaat. Bij het zoeken naar de beste opvolger voor het huidige stimuleringsbeleid moet van het Fonds één principe absoluut overeind staan: producenten moeten een direct belang hebben bij het marktsucces van hun film. Subsidie zal in Nederland altijd nodig zijn, maar dat moet gepaard gaan met marktwerking. Het Fonds wil het zijne bijdragen en ziet kansen om met een lichte verhoging van de bestaande Fondsbegroting (inclusief publieksfilmbudget) het aantal speelfilmproducties te verhogen naar 25 tot 30 per jaar. Ook bij de categorieën Documentaire, Onderzoek & Ontwikkeling en Animatie is de druk op het huidige budget zodanig dat een beperkte verhoging is gewenst. Bij de speelfilm moet het grote publiek worden bediend met vijf tot tien populaire films. Het middensegment blijft in stand. Daarnaast wil het Fonds meer kunstzinnige low budget films steunen. Let wel: niet alle artistieke films moeten voor weinig geld worden gemaakt. Dit dient afhankelijk te zijn van een deskundige inschatting van festival- en bioscoopsucces. Het Fonds onderzoekt de mogelijkheid om een segment van de artistieke film buiten de omroep om te financieren. Met behulp van nieuwe digitale technieken kunnen productiebudgetten worden gedrukt. Het beleid van de afgelopen vijf jaar heeft een enorme activiteit in filmmakend Nederland opgeroepen. Dat het borrelt en bruist, ondervindt het Filmfonds aan den lijve: het aantal aanvragen stijgt explosief. We stellen ook vast dat de kwaliteit van de gemiddelde scenario’s, ideeën en plannen de afgelopen jaren fors is gestegen. In sommige categorieën nadert het aantal afgewezen aanvragen de 75 procent (realisering Lange Speelfilm, Onderzoek en Ontwikkeling), waardoor het gevaar ontstaat dat het Fonds eerder demotiveert dan stimuleert. Deze tendens roept ook vragen op over de kritische grens van afwijzingen: hoeveel aanvragen kan een Fonds afwijzen zonder de indruk te wekken dat een aanvraag toch volstrekt geen kans maakt? Het Fonds wil in ieder geval verder op de weg die in september 2002 met de presentatie van het strategieplan Praktijk als beleid is ingeslagen: meer professionalisering, meer regie en meer dienstverlening.
23
CATEGORIEËN
1. Lange speelfilm Het speelfilmbeleid van het Fonds is gericht op het verder vergroten van het publieksbereik dat de afgelopen jaren is behaald, op het vergroten van het aantal art house-films en op behoud van het aantal kwaliteitsfilms die tussen deze twee typen inzitten. Daarnaast wil het Fonds toe naar verdere versterking van het corps producenten en regisseurs in Nederland.
Scenario-ontwikkeling Het Fonds wil grote nadruk leggen op scriptontwikkeling, het fundament van de lange speelfilm. De afgelopen jaren is de kwaliteit van de scenario’s gestegen, onder meer door de werkzaamheden van de intendant en de activiteit van scriptscholen en –cursussen. Maar het kan beter. Nog steeds gaan er films in productie op een moment dat het script nog een opfrisbeurt kan gebruiken. In Engeland is het geen uitzondering dat er zeventien versies van een script worden gemaakt, in Nederland wel. Het Fonds is op vijf manieren betrokken bij de ontwikkeling van scenario’s: de intendant; de artistiek adviseur; de bijdragen via de commissie Lange Speelfilm; de Stimulans voor Succes; speciale projecten en cursussen; Intendant De intendant is intussen tot zo’n instituut uitgegroeid dat het Fonds hiermee hoe dan ook wil doorgaan. Zowel in de evaluatie van Berenschot als in die van Research voor Beleid (juni 2001) wordt over de intendant de loftrompet gestoken. Het Fonds wil de komende jaren met de intendant onderzoeken hoe een gerichtere aanpak tot betere spreiding in genres kan leiden. Ook wil het beter in kaart brengen waarom bepaalde scenario’s halverwege de rit blijven steken. Artistiek adviseur Ook de komst van de artistiek adviseur heeft veel positieve geluiden losgemaakt. Momenteel worden zo’n vijftig plannen via de route van de artistiek adviseur ontwikkeld. Die leiden niet allemaal tot een compleet scenario. Het is de bedoeling dat de bijzonderste projecten uiteindelijk overblijven en voor realisering in aanmerking komen. De hoofdtaak van de artistiek adviseur zal ook in de toekomst zijn om dit proces te continueren, in de hoop dat er een gestage aanwas van artistiek interessante initiatieven zal ontstaan.
24
Investeren in veelbelovende makers Het Fonds wil de voorhoede onder het Nederlandse talent extra stimuleren. Het experimenteert met een initiatief om een aantal veelbelovende regisseurs van eigenzinnige films uit te nodigen om een scenario te vervaardigen. Tijdens het komende Filmfestival Rotterdam zal een lijst van circa acht makers (een combinatie van regisseur en producent) worden gepresenteerd die van de artistiek adviseur een budget krijgen om in de loop van 2004 in volledige vrijheid een idee voor een lange kunstzinnige film te ontwikkelen.Voor advies en begeleiding kan een beroep op hem worden gedaan, maar de bewegingsvrijheid moet optimaal blijven. Het is zaak na 2004 de beste resultaten uit dit traject te lichten en een mogelijkheid tot realisering te bieden, opdat er een golf nieuwe, bijzondere films ontstaat.
Commissie lange speelfilm Voor de makers die er de voorkeur aan geven zonder directe Fondsbegeleiding hun script te schrijven, blijft de mogelijkheid bestaan om plannen rechtstreeks bij de commissie in te dienen. Die kan in verschillende etappes adviseren over scenariobijdragen.
Continuïteit Het corps speelfilmproducenten en regisseurs blijft groeien. Nederland kan bogen op 59 productiemaatschappijen en 102 speelfilmregisseurs, die de afgelopen zeven jaar een, of meerdere, realiseringsbijdragen van het Fonds mochten ontvangen. Dat is een versnippering van talent die in Europa zijn weerga niet kent. Het Fonds wil continuïteit van makers en meer grote productiehuizen – een kern van twintig stevige producenten. Het zal beter letten op de staat van dienst bij aanvragen en wil nauwere samenwerking tussen producenten bevorderen.
Stimulans voor Succes Een gestage stroom nieuwe scenario’s moet voorkomen dat er bij productiehuizen gaten vallen als nieuwe projecten moeten worden gestart. Dit is het doel van de automatische beloningsregeling Stimulans voor Succes die afgelopen jaar voor het eerst is uitgereikt. De regeling beoogt het begin te zijn van een omvangrijker systeem waarbij naar buitenlands voorbeeld filmproducenten op grond van behaald succes hun volgende projecten financieren. Ook dit is een streven dat van harte onderschreven wordt door de Raad voor Cultuur. Het Fonds schat de kosten van het uitbouwen van deze stimulans op een totaal van 400.000 euro. Automatische beloning geschiedt al naar gelang van bioscoop- en festivalsucces en zou kunnen worden uitgebouwd over meer dan één film (bijvoorbeeld de laatste drie). Ook dit plan moet worden bezien in samenhang met het nieuwe film-stimuleringsbeleid van het kabinet.
Projecten en cursussen In speciale projecten als Cinema junior en De oversteek zullen scenario’s ontwikkeld blijven worden. Ook neemt het Fonds deel in de scriptschool North by Northwest.
25
REALISERING De commissie De commissie Lange Speelfilm zal bij de toekenning van bijdragen met het oog op de verscheidenheid nog meer dan in het verleden letten op genres. Het Fonds heeft zich ten doel gesteld de speelfilm in een zo groot mogelijke volume, verspreid over alle genres onder het publiek te brengen. Ook zal het hoofd Speelfilm erop toezien dat uitbrengdata verder uit elkaar liggen. Het Fonds wil in de toekomst nog meer dan in het verleden de staat van dienst van de aanvragers honoreren. Jonge aanvragers krijgen het advies om een ervaren producent in de arm te nemen. Het succes van de film Van God Los, waarbij een jonge producent op advies van het Fonds een ervaren productiehuis in de arm nam, is een lichtend voorbeeld. Het Fonds zal het mentoraat in de toekomst stimuleren, mogelijk door verplicht te stellen dat producenten die minder dan twee films hebben gemaakt, een ervaren NVS-lid in de arm nemen.
NVS Het Fonds onderzoekt de mogelijkheden om analoog aan de podiumkunsten het lidmaatschap van de beroepsorganisatie NVS verplicht te stellen bij producenten. Op die manier steunt het de NVS bij het verder professionaliseren van zijn leden.
Buitenlandse coproducties De bijdrage van nu, maximaal 181.000 euro per coproductie, is internationaal gezien onder de maat. Een forse verhoging naar 300.000 euro is nodig om de positie van de Nederlandse producent in de coproductie te versterken tot het niveau van onze belangrijkste collega-fondsen in Vlaanderen en Noordrijn Westfalen. Aan de Nederlandse producent kunnen dan ook hogere eisen worden gesteld over de staat van dienst. Ook is het Fonds van plan het aantal deelnemingen in buitenlandse producties te laten afhangen van het aantal buitenlandse producenten dat in Nederlandse films deelneemt. Is dit laatste aantal hoog, dan kan het eerste ook hoger worden. De samenwerking met het VAF moet worden verbeterd en de beide fondsen zullen zich inspannen om de contacten tussen hun producenten te intensiveren. Beide landen bedienen zich van dezelfde taal en moeten er naar streven om elkaars publiek te bereiken.
Publieksfilm Het Fonds blijft 6,8 miljoen euro per jaar ter beschikking stellen voor tussen de vijf en tien publieksfilms die voor hun financiering mede afhankelijk zijn van fiscale of andere overheidsregelingen. De Fondsbijdrage kan maximaal 30 procent zijn. Naast het publiekssucces is er een andere doorbraak op het terrein van de publieksfilm: de hernieuwde belangstelling van particuliere investeerders. Distributeurs tonen opeens weer vertrouwen in Nederlandse filmmakers en investeringen van een half miljoen euro
26
zijn geen uitzonderingen meer. Daarom overweegt het Fonds bij de publieksfilm van distributeurs een minimale opbrengstgarantie te eisen en een minimuminvestering in het aantal kopieën en advertentiecampagnes te vragen. Deze verplichting zal moeten passen in de overige hoekstenen van het bouwwerk nieuw filmbeleid dat rond prinsjesdag 2004 gestalte moet hebben gekregen. Belangrijk is dat de koppeling met de verplichting om een percentage particulier kapitaal uit de markt te halen, werkbaar blijft. De maximale bijdrage wil het Fonds verhogen van 900.000 euro naar 1 miljoen. Mogelijk zal een deel hiervan als matching bedrag worden opgeteld bij de opbrengst-garantie van de distributeur en kan door een hogere positie in het terugbetalingschema eerder worden gerecouped. Een deel van het Fondsgeld krijgt zo een andere status dan louter subsidie. Ook dit zal in lijn met het nieuwe filmstimuleringsbeleid worden uitgewerkt.
Telescoop In de jaren 2002, 2003 en 2004 is na overleg met het ministerie van OCenW de jaarlijkse Telescoopronde bekostigd uit het budget voor publieksfilms, waarmee voor ongeveer de helft van deze films een uitzondering werd gemaakt op de voorwaarde dat publieksfilms met een CV-constructie dienen te worden gefinancierd. Het Fonds pleit ervoor om in het nieuwe speelfilmbeleid van het kabinet de Telescoopfilm uit dit budget te blijven bekostigen. In 2002 heeft de Telescoopcommissie Grimm geselecteerd als een van de vier projecten. Deze nieuwe film van Alex van Warmerdam kon bogen op aanzienlijke investeringen uit het buitenland. Achteraf is de selectie van een artistiek project zo goed bevallen dat het Fonds er bij wijze van gebaar en uit oogpunt van internationale aandacht, sterk voorstander van is om voor een op de vier Telescoopfilms een artistiek getint project te selecteren. Dit kan uiteraard alleen gebeuren in overeenstemming met de omroepvertegenwoordiging in de Telescoopcommissie.
Regulier speelfilmbudget Het Fonds pleit ervoor het reguliere realiseringsbudget voor Lange Speelfilm te verhogen naar 5,5 miljoen euro per jaar. Hieruit worden ook deels de korte film, de jeugdfilm en de internationale coproducties gefinancierd. Voor de projecten KORT! en Jeugdfilm extra zijn aparte posten gereserveerd. De maximale bijdrage per film – sinds 1993 niet meer verhoogd – moet voor de artistieke en kwaliteitsfilm opgetrokken worden van 453.000 euro naar 500.000 euro. Als richtsnoer hanteert het Fonds jaarlijks een productie van tien tot vijftien kwaliteitsen/of art house-films uit deze reservering. Het Fonds heeft een krachtige impuls aangekondigd voor de artistieke film, maar die mag niet ten koste gaan van de kwaliteitsfilms die aangetoond hebben honderdduizenden bezoekers te kunnen trekken. Het is belangrijk dat dit type film blijft worden gemaakt naast het veelal minder prijzige artistiek product. Het gaat om films als Ja Zuster Nee Zuster, Van God Los, de Tweeling en de Passievrucht.
27
Aan de andere kant is het geen wet van Meden en Perzen dat alle aanvragen de volledige bijdrage ontvangen. Integendeel, het Fonds streeft ook in begrotingen naar verscheidenheid.
Artistieke film Van een artistieke film is sprake als de wijze van vertellen en verbeelden niet louter dienstbaar is aan het verhaal, en de film niet te reduceren valt tot een enkel verhaal of onderwerp. Dit kenmerk brengt per definitie met zich mee dat de commissie Lange Speelfilm zich over onalledaagse projecten moet uitspreken. Sommige artistieke aanvragen laten zich lastig analyseren aan de hand van klassieke of gangbare regels en modellen. Het is verstandig om de samenstelling van deze commissie iets beter af te stemmen op kunstzinnige projecten. Zoals nu de praktijk is bij jeugdfilms, kunnen dergelijke projecten door wat meer expertise in huis te halen, beter op hun eigen merites worden beoordeeld.
Strategie voor alternatieve financiering ontwikkelen Het lijdt geen twijfel dat het voor sommige artistieke projecten zeer lastig wordt een omroep te vinden. En zonder omroep geen Stifo- en CoBO-geld. Om te voorkomen dat ze een vroege dood sterven, wil het Fonds financiering bedenken buiten de omroep om. De digitale revolutie maakt een andere, kostenbesparende manier van produceren mogelijk. Wellicht dat daarmee het realiseringsbudget van een bepaald type film zodanig omlaag kan dat een bijna volledige financiering door het Fonds mogelijk wordt. Te denken valt aan een handvol bijzondere maar kwetsbare projecten die voor minder dan een half miljoen euro gemaakt kunnen worden. Dit voornemen wordt nog uitgewerkt. Mogelijk wordt het nodig dat een of twee films die in het normale financieringstraject vastlopen een hogere bijdrage krijgen. Om te voorkomen dat te veel films hiervoor in aanmerking komen, kan een speciale, verzwaarde commissie in het leven worden geroepen.
Afstemmen beleid op behoefte sector Het is zinvol om regelmatig ruggespraak te houden met het achterland. Dat gebeurt zowel in de wandelgangen als meer officieel. Over de artistieke film wil het Fonds met regelmaat bijeenkomsten houden met diverse belanghebbenden. Het streven is dat uit deze sessies richtlijnen, aanbevelingen en wellicht concrete activiteiten volgen, die de artistieke film een breder draagvlak kunnen bezorgen.
POSTPRODUCTIE, PROMOTIE EN MARKETING De regel dat het Fonds de werkkopie bekijkt op een moment dat er nog gewijzigd kan worden in de montage blijft onverkort gehandhaafd. Naast de intendant en de artistiek adviseur kijken ook het hoofd Speelfilm en de marketingspecialist mee.
28
Een marketingexpert onderhoudt vanuit het Fonds al in de aanloopfase van een film contact met filmmakers. Gezien het grote beroep dat op hem gedaan wordt door producenten en distributeurs, zou het bestuur hem als vaste marketingexpert aan het Fonds willen verbinden. Van alle kanten komen berichten dat de toegenomen professionaliteit van promotie en marketing (alsmede de hiervoor beschikbare budgetten) belangrijk heeft bijgedragen tot de successen van de afgelopen periode. Het Fonds wil Recruited Audience Screenings (RAS) verplicht stellen, een in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten vaak toegepast systeem om te testen hoe een film overkomt en voor welk publiek hij geschikt is. Let wel: het is niet de bedoeling dat het publiek de montage bepaalt, maar het is nuttig voor makers om te weten hoe het publiek dat ze voor ogen hebben op de film reageert. Bijvoorbeeld, hoe grappig bedoelde scènes overkomen of bepaalde verhaallijnen worden opgepikt. De expertise hiervoor moet nog in ons land worden ontwikkeld. De eerste experimenten zijn bij publieksfilms goed bevallen. In één geval droegen de testvoorstellingen zelfs oplossingen aan voor problemen die de producent en regisseur nog hadden met het verhaal. Het Fonds wil ook verdergaan met het scholen van specialisten op het gebied van trailers en posters door het organiseren van workshops. Promotie en marketing worden nauw afgestemd op de intenties van de distributeur. In eerste instantie is dit onderdeel van het productieproces het terrein van de producent, maar de distributeur heeft een bepalende stem in de manier van uitbrengen van de film.
3. Documentaire De afdeling Documentaire is van plan haar succesvolle beleid de komende jaren verder uit te breiden. Alle maatregelen zijn gericht op een verhoging van het aantal producties, noodzakelijk om minimaal vier tot zes bioscoopsuccessen per jaar te kunnen garanderen. Uitbreiding van gerichte talentontwikkeling, aansporen tot internationale samenwerking en profilering en stimulering van digitale productie, distributie en vertoning zijn andere voornemens. Inhoudelijk zou Documentaire meer aandacht willen voor Nederlandse thema’s. Een veel gehoorde klacht is dat Nederlandse documentairemakers de neiging hebben zich erg op het verre buitenland te richten, terwijl in eigen land de actuele thema’s voor het oprapen liggen. Veel meer dan nu, zouden documentaires een uiting moeten zijn van wat onze samenleving beroert en beweegt.
Verhoging productievolume Het Filmfonds is het enige loket voor makers van lange documentaires. Deze onmisbaarheid leidt tot enorme druk op het realiseringsbudget. Het gebruik van digitale opnames maakt het mogelijk om nieuwe technieken uit te proberen en in sommige gevallen kosten te besparen. Niet alle films zullen per se digitaal gedraaid moeten worden, maar meer variatie maakt
29
dat met hetzelfde realiseringsbudget meer producties kunnen worden gedraaid. Daarbovenop levert digitale uitbreng een aanzienlijke besparing op. Slechts in enkele, nauwkeurig gedefinieerde gevallen betaalt het Fonds nog mee aan een 35mm-kopie. Met uitbreiding van het budget kan als opvolger van het succesvolle project van twintig minuten documentaires (Every Picture Tells a Story) een project voor halfuursdocumentaires worden gestart voor het theater. Dit biedt makers de kans snel, spontaan en zonder bemoeienis van omroepen op hun doel af te gaan. Zo kan een groter contingent makers worden bediend dat meer productie-ervaring op kan doen.
Talentontwikkeling De korte documentairecompetitie past in het streven om talent te ontwikkelen. Daarnaast zal Documentaire net als bij de Speelfilm mentorbegeleiding voor nieuw talent stimuleren. Er wordt gezocht naar verbeterde aansluiting op andere categorieën zoals O&O. Van groot belang is om in lijn met de Europese trend, documentairemakers meer aan te zetten tot coproducties met buitenlanders.
4. Onderzoek & ontwikkeling De toestroom van aanvragers bij O&O blijft groeien, waardoor het budget onder zo’n grote druk is komen te staan dat het aantal afwijzingen op 70 procent is gekomen. Makers vinden steeds beter de weg naar deze categorie en initiatieven tot een betere vertoning hebben tot nieuw elan geleid. Daar komt nog bij dat vele kunstopleidingen inmiddels een audiovisuele tak hebben, waardoor er een grote en permanente aanwas van nieuwe makers is ontstaan. Uiteraard kan begrotingsdruk worden weggenomen door strenger te selecteren. Er moet echter ook sprake zijn van een redelijke verhouding tussen hetgeen gevraagd wordt en dat wat te besteden is. Om enigszins gelijke tred met de vraag te kunnen houden, zal het budget de komende jaren een (overigens bescheiden) stijgende lijn vertonen.
5. Animatie Gezien de hoeveelheid scenario’s die in ontwikkeling zijn en grote toestroom van nieuwe makers zal de druk op het animatiebudget de komende jaren zo toenemen dat verruiming voor de hand ligt. Het Fonds wil de recent genomen initiatieven voortzetten. Daarnaast heeft het kweken van meer interesse bij de omroep prioriteit. Animatieprojecten zijn voor hun financiering te afhankelijk van het Filmfonds. Omroepen moeten bereid zijn meer deel te nemen in animatieprojecten. Om participatie èn vertoning door omroepen te stimuleren, wil het Fonds een project aangaan naar het model van ‘KORT!’: filmvoorstellen
30
worden gezamenlijk met een vertoningsplan door de financierende partijen geselecteerd. Omroepen, bioscopen, filmtheaters en internetsites kunnen films van maximaal drie minuten gemakkelijker plaatsen. Om die reden wil het Filmfonds toe naar stimulering van meer films van maximaal drie minuten. Nu variëren de lengtes van zeven tot tien minuten.
6. E-Culture en Interregeling Steeds meer filmmakers dienen projecten in voor ander visuele vertoningskanalen zoals de computer en internet. Inherent aan deze vormen van presentatie is een nieuwe visuele benadering, die de taal en inhoud van audiovisuele werken verandert. Beeldtaal en verteltechnieken ontstaan ook door kruisbestuiving van de filmkunst met andere kunstdisciplines. Gebruikmakend van nieuwe mediatechnieken leveren niet alleen filmmakers audiovisueel werk af, maar ook kunstenaars uit andere sectoren. Het is van belang de filmtaal niet te isoleren van deze veranderingen. Om film een open en levendig medium te laten blijven zal een dialoog met dergelijke culturele ontwikkelingen moeten worden aangegaan. Het Filmfonds ondersteunt veel van deze processen vanuit O&O. Een deel van de projecten met nieuwe mediatechnieken is zo multidisciplinair van karakter dat ze buiten de richtlijnen van O&O vallen. Door het interdisciplinaire karakter van nieuwe mediakunst en de daarmee gepaard gaande cross-overs tussen verschillende kunstdisciplines zullen makers een beroep blijven doen op de fondsen. Om dergelijke aanvragen ook in de komende jaren naar behoren te kunnen behandelen, acht het Filmfonds de continuering van de Interregeling van belang. Het Filmfonds is geen voorstander van de instelling van een apart, nieuw fonds voor deze regeling. Het is van belang dat de in de Interregeling deelnemende fondsen één lijn houden met deze nieuwe media zodat kruisbestuiving vrijelijk kan plaatsvinden. Bovendien werkt weer een zelfstandig loket erbij versnippering in de hand.
VERTONING Het Fonds is de afgelopen jaren via DocuZone en de overheveling van de regeling Festivals, Manifestaties en Theaters intensief betrokken geraakt bij vertoning. Deze ontwikkeling komt in een stroomversnelling na goedkeuring van de aanvraag van European DocuZone door de Mediadesk in Brussel. Met zeven andere Europese landen wordt een digitaal vertoningscircuit in het leven geroepen, waar circa 30 Nederlandse theaters bij zijn aangesloten. In vakkringen wordt dit initiatief gezien als een uitgelezen mogelijkheid om met Europese producties meer tegenwicht te bieden aan Hollywood. Het is ook een uitgelezen kans om publiek te werven voor andere categorieën zoals animatie, korte films èn kunstzinnige films. Dit alles vanzelfsprekend in nauw overleg met de aangesloten theaters.
31
Overwogen wordt de consulenttaak voor filmtheaters van de Associatie van Nederlandse Filmtheaters over te brengen naar het Fonds. In veel Europese landen zijn de nationale fondsen nauw betrokken bij de distributie van nationale films en van andere EU-films. Begin 2003 nam het Filmfonds, gestimuleerd door de grote belangstelling vanuit het buitenland, het initiatief tot Europese DocuZone: acht Europese landen werken samen om een digitaal netwerk van 175 theaters op te zetten voor de vertoning van gespecialiseerde producties met de allernieuwste digitale projectietechnologie en een satelliet- en serversysteem. Het project gaat medio 2004 van start gedurende het Nederlandse EU voorzitterschap. Het initiatief heeft in november een innovatieprijs gekregen van het Duitse ministerie van cultuur, met daaraan gekoppeld een geldbedrag van 15.000 euro (die in het project wordt geïnvesteerd).
Nederlands Digitaal Netwerk Het eigen digitale netwerk wordt uitgebreid van 10 naar 25 tot 35 theaters, deels in het ANF circuit van gesubsidieerde filmhuizen en – in de Randstad – ook in commerciële art-houses. Zowel documentaires, als digitale en artistieke speelfilms kunnen zo op een simpele wijze worden uitgebracht, naast Animatie en O&O projecten. Het systeem zal als een service worden aangeboden en in principe voor alle partijen toegankelijk zijn, waaronder de kleine, onafhankelijke distributeurs (Cinemien, Filmmuseum). Er wordt een databank in het leven geroepen, versterkt met een basisorganisatie voor de uitbreng van films die er bij distributeurs niet aan te pas komen. Zo kan voor elke film een gepaste uitbreng worden gegarandeerd, met zicht op verbeterde bezoekcijfers in de toekomst. De kosten voor apparatuurinvestering en infrastructuur zullen gelijkelijk over alle partijen worden verdeeld (fondsen, theaters en distributeurs). Het is de bedoeling dat het systeem in de toekomst budgettair neutraal wordt. O&O, Animatie en de Korte Film bekommeren zich meer om de afzet van hun aanbod. Een jaarlijks overzicht van O&O-producties in De Balie is een groot succes. Vandaar dat dit initiatief zal worden uitgebreid. Daarnaast zal O&O in samenwerking met instanties als distributeur De Filmbank en vertoner Het Kunstkanaal de aandacht voor andersoortige cinema een bredere basis geven. De eerste aanzetten in deze richting zijn veelbelovend: De Filmbank laat thematische programma’s rouleren en er zijn kwartaaloverzichten te zien op Het Kunstkanaal. In het kader van de Regeling Festivals heeft het Fonds in 2003 tot taak gekregen om de aanvragen voor incidentele festivals te behandelen. Geconstateerd kan worden dat bij de aanvragen een groot aantal festivals zit met een structureel karakter, zoals het festival voor de Fantastische Film, het Arab Film Festival, het Noordelijk Filmfestival en Impact. Zij leggen beslag op een substantieel deel van de bescheiden middelen. Het Fonds pleit voor een vergroot budget van de Regeling Festivals indien geen van de hier genoemde festivals zouden worden opgenomen in het Kunstenplan 2005 - 2008.
32
Consulent vertoning Vanaf 1 januari 2004 is de consulenttaak van het ANF fysiek onder een dak met het Fonds gekomen. Het bestuur van het Filmfonds wil deze periode gebruiken als aanloop naar integratie van deze taak in het Fonds. De tot nu toe door de ANF met steun van OCenW uitgevoerde consulenttaak zal dan worden toegevoegd aan het takenpakket van het Fonds. Een aanzienlijk deel van het filmaanbod bereikt de Nederlandse bioscopen, arthouses en filmtheaters alleen met steun van Europese, nationale, provinciale en gemeentelijke overheden. Het betreft hier subsidieregelingen voor productie, (incidentele) festivals, filmmanifestaties, distributie en bijzondere educatieve activiteit. Er worden filmproducties en projecten in Nederland aan vertoners aangeboden dankzij speciale distributie- en projectsubsidies. Dit bijzondere filmaanbod vormt de subsidiabele taakstelling van filmtheaters (zie ook ANF/NFC-Handreiking filmtheaters en cultuurbeleid 2002). Met de consulenttaak wordt prioriteit gegeven aan het versterken van de infrastructuur voor de vertoning van het kwetsbare filmaanbod. Het beleid van het Fonds zal daartoe worden afgestemd met een aantal betrokken organisaties in de sector en met name de Nederlandse Vereniging van Bioscoopexploitanten (NVB) en de NVB-sectie van non-profit-vertoners.
OMROEP EN PROJECTEN
1. Omroep Het beleid van het Filmfonds ten opzichte van de omroep heeft twee doelen: het maken van degelijke afspraken en het verstevigen van de samenwerking. Allereerst streeft het Filmfonds een duidelijk en helder convenant na, waarin de verantwoordelijkheid van de omroepen voor het speelfilmbeleid vastligt en waar bij beide partijen geen misverstanden ontstaan over wat ze van elkaar mogen en kunnen verwachten. De omroep moet zich tot een minimum verplichten. Een dergelijke convenant moet zijn plaats krijgen in het nieuw filmbeleid van de overheid. Er dient ook controle mogelijk te zijn op naleving van de afspraken. In de tussentijd zal het Fonds zijn beleid van ad hoc projecten met verschillende omroepen uitbreiden. Misschien kan ook dit worden ingepast in de nieuwe regeling. De afspraken over film komen boven op de bestaande, die nu met individuele omroepen zijn gemaakt. Zoals gezegd, is uit gesprekken met omroepbestuurders gebleken dat velen zelf met de onbedoeld grote macht over speelfilmprojecten in hun maag zitten. Het Fonds wil een evenwichtigere verdeling van de machtsverhoudingen. In het ontwerp van het nieuwe financieringsbeleid van de overheid mag de positie van de omroep niet ontbreken. Bij de publieke omroep ontbreekt – de Raad van Cultuur spreekt erover in zijn preadvies –
33
een centraal filmbeleid. Dat is in strijd met de bepaling van de NOS die film wel degelijk een belangrijke plek tracht te geven in de publieke omroep. Maar de praktijk is, zoals vaker in Hilversum, weerbarstig. In de rest van Europa speelt televisie een grote rol bij de totstandkoming van speelfilms en documentaires. Daar committeren omroepbedrijven zich wel. In Spanje, Portugal en Frankrijk is zelfs de commerciële omroep via een vergunning verplicht om in film te investeren. In alle lidstaten van de EU steekt de publieke omroep flinke bedragen in film – een veelvoud van wat de Nederlandse publieke omroep doet. Overal bestaan daarnaast bijzondere regelingen. In Duitsland bijvoorbeeld heeft de publieke omroep gratis reclamezendtijd voor nationale films. In Nederland verbiedt de mediawet een omroep om promotie te bedrijven voor eigen product. De samenwerking met andere fondsen, de omroep en andere filminstellingen is de afgelopen jaren drastisch uitgebreid. Er zijn veel projecten waarin realiseringsbesluiten genomen worden via een gezamenlijke commissie met mandaat van de besturen. Dit levert veel tijdwinst voor de producenten op. Gezien de grote belangstelling voorzien ze ook in een grote behoefte. Het project KORT! wordt voortgezet in 2004 en 2005 en ook met One Night Stand en het Telescoop-project gaat het Fonds door. Voor de andere initiatieven streeft het Fonds continuering na. Een uitbreiding wordt het voornoemde Animatie Kort. Daarnaast zal het Fonds de mogelijkheden aftasten om commerciële omroepen te betrekken bij de filmproductie. Omdat SBS en HMG meer adverteerders trekken als ze Nederlandse films programmeren, staan ze open voor mogelijkheden om direct in producties deel te nemen.
2. Gesprekspartner Het Filmfonds treedt, waar mogelijk, op als intermediair tussen overheid en het veld of tussen de filmwereld en de omroepen. Hoofddoel in de externe communicatie is het verbreiden van de kennis over zijn visie, beleid, activiteiten en procedures. Hiervoor voert het Fonds een consistent voorlichtingsbeleid, een actief persbeleid en een helder PR-beleid. De huidige communicatiedragers – zoals de nieuwsbrief en de website – blijft het Fonds continue verbeteren door doelgroepen te vragen naar een betere aansluiting van communicatie en informatie bij hun wensen. Behalve het externe communicatiebeleid heeft het Fonds ook de interne communicatie strakker gemaakt. Medewerkers hebben functieomschrijvingen en er wordt meer dan in het verleden aandacht geschonken aan het delen van informatie en beleidszaken tussen de verschillende niveaus van fondsmedewerkers en de commissies. Ook al omdat er zo veel meer aanvragen binnenkomen, onderzoekt het Fonds of de efficiëntie van de behandeling van aanvragen verbeterd kan worden zonder dat de zorgvuldigheid eronder lijdt.
34
3. Educatie en culturele diversiteit Nederland loopt op het gebied van filmeducatie bepaald niet voorop. We blijven achter bij landen als Groot-Brittannië, Frankrijk, Denemarken en Zweden. Het Fonds wil een actieve bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een gezamenlijke strategie vanuit het veld, ook op het terrein van buitenschoolse educatieve activiteit. Kwaliteitsbewaking en theorievorming zijn hierbij belangrijke aandachtspunten. Het Fonds zal vertoners, distributeurs, producenten en filmmakers vragen het hunne te doen. Mogelijk is het project voor digitale vertoning een belangrijke stimulans in deze richting. Op het gebied van filmeducatie speelt ook het vraagstuk van culturele diversiteit. Het Filmfonds denkt dat aanbieders van educatief materiaal een evenwicht moeten zoeken tussen het overbrengen van het Nederlandse culturele erfgoed en de hedendaagse, door de heterogene samenstelling van de Nederlandse bevolking beïnvloede cultuur. Het Fonds zal werken aan nieuwe manieren om allochtone filmmakers te bereiken en van dienst te zijn. Hiertoe is al contact gezocht met de Phenix Foundation en met Mira Media.
4. Statistiek Het Fonds wil de komende jaren serieus werk maken van betere registratie van cijfers en gegevens in de Nederlandse filmwereld. Die dienen centraal te worden verzameld en moeten goed op elkaar aansluiten. Het Fonds houdt al veel cijfermateriaal bij over beschikkingen en voor het jaarverslag. Recent is de registratie van dit soort informatie uitgebreid door gegevens over speelfilms coherenter bijeen te brengen. Het mislukken van het brancheonderzoek van de Raad voor Cultuur begin 2003 heeft evenwel aangetoond dat er nog veel moet gebeuren op dit gebied in de Nederlandse filmwereld. Het Fonds heeft de afgelopen jaren het voortouw genomen met een vijftal onderzoeken. Met het Filmmuseum en ‘Utrecht’ zijn het Fonds en Holland Film de Nederlandse Filmdatabank gestart. Mogelijk kan met de Stichting voor Onderzoek ten behoeve van de Filmvertoning worden samengewerkt. Deze organisatie was tot voor kort onderdeel van de NFC en wordt in 2004 zelfstandig. Ook in Europees verband wordt naar een betere registratie van gegevens gestreefd. Het periodiek overleg van Europese directeuren is begonnen om de onderlinge gegevens bij elkaar te leggen. In november 2003 is op een conferentie in Londen getracht de verschillende manieren van gegevens bijhouden beter op elkaar af te stemmen. Het Fonds wil een extra formatieplaats reserveren voor deze taken. De druk uit het buitenland neemt toe en in eigen land groeit de behoefte aan toegankelijke, overzichtelijke gegevens. Vanaf 2005 wil het Fonds een overzichtelijke statistische staalkaart van de Nederlandse film uitgeven zoals zusterinstellingen in Denemarken, Duitsland, Zweden,
35
Frankrijk en Groot-Brittannië doen. Ook bij Holland Film is er dringend behoefte aan meer en beter statistisch materiaal zodat hier goed samengewerkt kan worden.
5. Holland Film Niet alleen op statistisch gebied wil het Fonds de samenwerking met Holland Film uitbreiden, ook in promotioneel en representatief opzicht valt er veel te winnen. Goede banden met de fondsen in de Benelux kunnen leiden tot gemeenschappelijke presentatie op festivals en tot uitbreiding van de mogelijkheden tot coproducties. In de contacten met andere Europese Fondsen kunnen de twee organisaties elkaar versterken. In de European Film Academy (EFA) kan Holland Film met het Fonds meedenken over betere vertegenwoordiging en presentatie van de Nederlandse belangen. Bij het vervaardigen van drukwerk en andere promotiemiddelen kunnen de twee organisaties meer samenwerken en profiteren van hun wederzijdse expertise.
6. Overige taken Alle afzonderlijke ontwikkelingen wijzen dezelfde kant op: naar uitbreiding van taken voor het Filmfonds. De Raad voor Cultuur heeft de wens uitgesproken om na 2005 te werken aan de totstandkoming van een sectorinstituut. Enkele taken die binnen zo’n instituut thuishoren, vindt het Fonds zo belangrijk dat ze niet kunnen blijven liggen. Het Fonds zal hiervoor extra middelen vragen (zie punt vier). Verder zal het Fonds met het NIF willen overleggen over uitbreiding van filmeducatie op middelbare scholen. Ook op het gebied van culturele diversiteit is het Fonds voornemens eerdere initiatieven uit te breiden. De discussie over de wenselijkheid van een sectorinstituut zal de komende jaren bij tijd en wijle oplaaien. Het Fonds is hierbij betrokken, al was het maar omdat het in Nederland de instantie is die in zijn huidige verschijningsvorm het meest lijkt op een sectorinstituut voor film.
7. Slot De motivatie in de Filmsector om voort te bouwen op de recente successen is groot. Het Filmfonds wil als vooruitgeschoven post van de overheid in de filmwereld graag de bewindslieden van OCenW steunen bij het kanaliseren van dit enthousiasme. Als de financiële middelen worden gevonden voor een lichte vergroting van het productievolume en als de bestaande andere financiering van het Fonds intact blijft, kan het kabinet in ruil daarvoor met een vitale filmsector meer publieks- en artistieke successen tegemoetzien voor de Nederlandse film.
36
BIJLAGE
1
Korte Samenvatting Beleidsplan 2005 - 2008
Overheid stimuleert film Afgelopen decennium hebben bewindslieden voor Cultuur zich zo ingespannen voor de Nederlandse film dat een heuse bloeiperiode is aangebroken. Met behulp van Financiën en Economische Zaken is stimuleringsbeleid gevoerd, waarop het Fonds actief heeft ingespeeld. Met een marktaandeel van 14 procent in 2003 is de Nederlandse film uit het slop gehaald.
Gevoerd Fondsbeleid Het Fonds trok professionals aan die zich bemoeien met alle fasen van het maakproces: een intendant voor de commerciële film, een adviseur voor de artistieke en grensverleggende film, een zakelijk hoofd Speelfilm, een algemeen secretaris voor advisering, een hoofd Projecten voor samenwerking met omroepen en een consulent voor promotie en marketing.
Toekomst filmstimulering Het productievolume van Nederlandse films moet omhoog. Het nieuwe filmbeleid van na 2004 moet een waardige opvolger zijn van het bestaande. Loslaten van de economische component dreigt de film terug te werpen in marginaliteit. In de nieuwe regeling moet de producent direct belang hebben bij marktsucces van zijn film. Marktwerking moet subsidie aanvullen.
Fonds wil meer productievolume en betere vertoning Om kwaliteit, marktaandeel en artistiek succes op te voeren moet het productievolume hoger en de vertoning beter. De 6,8 miljoen euro die in 2002, 2003 (en 2004) beschikbaar was voor publieksfilm dient gehandhaafd te blijven, ook als de CV-maatregel verdwijnt. Met een lichte verhoging van de bestaande Fondsbegroting (inclusief publieksfilmbudget) kan het aantal speelfilmproducties omhoog naar 25 tot 30 per jaar. Ook bij Documentaire, Onderzoek & Ontwikkeling en Animatie is een beperkte verhoging gewenst. In sommige categorieën nadert het aantal afgewezen aanvragen de 75 procent. Met de ontwikkeling van digitale vertoning wordt een groter publiek gevonden voor minder toegankelijke, artistiek waardevolle producten. Het Fonds wil betere programmering op televisie en meer filmeducatie.
Beleidsplan 2005-2008 in cijfers: Speelfilm Scenario-ontwikkeling: intendant (600.000 euro); intendant via slate funding of Stimulans voor Succes (400.000 euro); artistiek adviseur (500.000 euro); bijdragen via commissie lange speelfilm (300.000 euro inclusief North by Northwest); Talentontwikkeling de Oversteek; Jeugdfilm extra (150.000 euro); Jonge Makers (170.000 euro inclusief realisering). Intendant 1 miljoen euro (in 2002 753.244 euro, - begroot 954.000 euro), Scenarioontwikkeling 950.000 euro (in 2002 318.603 euro), Scenario inclusief realisering 170.000 euro (in 2002 opgenomen in regulier speelfilmbudget)
37
Publieksfilm Steun voor vijf tot tien publieksfilms medegefinancierd uit fiscale mogelijkheden of andere overheidsregelingen. Fondsbijdrage maximaal 30 procent. Particuliere investering verplicht. Maximale bijdrage 1 miljoen euro. Kosten 6,8 miljoen euro (in 2002 en 2003 6,8 miljoen euro). Regulier speelfilmbudget Lichte verhoging naar 6,3 miljoen euro per jaar. Richtsnoer: tien tot vijftien kwaliteits- en art house-films, met name meer kunstzinnige low budget-films. Ook uit dit budget: internationale coproducties, een klein deel Korte Film en Jeugdfilm. Bij elkaar 5,5 miljoen euro. KORT! 315.000 euro. Talentontwikkeling de Oversteek 450.000 euro (inclusief scenario). Jeugdfilm Extra: ontwikkelings- en realiseringsposten gereserveerd bij scenario. Kosten: 5,5 miljoen plus 315.000 plus 450.000 is 6,265.000 euro (was in 2002 5.846.130 euro). Maximale bijdrage reguliere speelfilm: 500.000 euro; coproducties: 300.000 euro.
Promotie en Marketing Vaste verband marketingexpert. Kosten uit budget voor promotie en marketing: Pre-marketing 375.000 euro (in 2002 253.200 euro).
Documentaire Hoger productievolume en meer gerichte talentontwikkeling (zes halfuursdocumentaires). Kosten: realisering plus scenario-ontwikkeling: 2.330.000 euro (in 2002 2.276.442 euro).
Onderzoek en Ontwikkeling Verhoging naar 1 miljoen euro (in 2002 860.180 euro). Interregeling 100.000 euro (in 2002 125.183 euro). Totaal 1,1 miljoen (in 2002 985.363 euro).
Animatie Verruiming budget 700.000 euro plus Animatie Kort 100.000 euro. Totaal 800.000 euro (in 2002 519.000 euro). Vertoningsplan grotendeels met EU-subsidie bekostigd. Overheveling regeling Festivals, Manifestaties en Theaters: 322.184 euro (in 2002 nog bij ministerie) Budgettair neutraal. Mogelijk vanaf 2005: Consulent Vertoning 60.300,- euro Budgettair neutraal. Statisticus: Extra formatieplaats 40.000 euro opgenomen in de beheerslasten. Educatie en Culturele Diversiteit Ontwikkeling buitenschoolse educatieve activiteit. Budgettair neutraal (uit NFC-bijdrage).
38
BIJLAGE
NORMBEGROTING 2005 €
2
Prestatieoverzicht
omvang budget aantal aanvragen Totaal aangevraagde bedrag aantal verleningen Totaal toegekende bedrag *exclusief 3.6 miljoen Publieksfilm die in 2003 is uitgegeven
39
23.095.861 1200 95.000.000 360 23.000.000
realisering 2002 € 15.415.055* 623 45.000.000 274 15.464.223*
BIJLAGE
3
Meerjarenbegroting 2005 - 2008
Toelichting Baten Opbrengsten 1. Het Fonds heeft geen inkomsten uit publieksinkomsten of algemene sponsoring. 2. Terugbetalingen op eerder verleende bijdragen zijn niet op voorhand in te schatten en zijn derhalve vermeld als promemorie post bij de overige directe opbrengsten. 3. De overige indirecte opbrengsten bestaan uit geschatte rente-inkomsten. Bijdragen 1. Overeenkomstig de inrichtingseisen van het ministerie van OCenW is deze meerjarenbegroting gebaseerd op het subsidieniveau 2002, exclusief incidentele subsidies. 2. De bijdrage van de Nederlandse Federatie voor de Cinematografie is gebaseerd op de ongewijzigde voortzetting van de BTW-overeenkomst, zoals deze op 10 juli 1998 met het Nederlands Fonds voor de Film is afgesloten
Lasten I Beheerslasten 1. Personeelskosten Voor de periode 2005-2008 is uitgegaan van de volgende personeelsbezetting: Afdeling
fte
Directie Secretariaat Personeelszaken Financiële zaken Algemene zaken
1.0 2.1 0 (wordt door directie gedaan) 1.8 Staf Ondersteunend
Totaal
6.2 4.6 15.7
Er is een uitbreiding opgenomen voor ondersteuning secretariaat (0.8 fte), bij de afdeling documentaire (0.6 fte) en er is een vacature voor een statisticus (1.0 fte) opgenomen. Verdere ondersteuning zal door uitzendkrachten opgevangen worden. Dit is nodig door de grote stijging van aanvragen. Zie hiervoor de brief van Toine Berbers aan OCenW van 1-9-2003 (onze referentie: 100969/TB). In de begroting is geen stijging van de arbeidskostenontwikkeling voorzien. Te verwachten valt dat, evenals in voorgaande jaren het geval was, deze kosten grotendeels gecompenseerd kunnen worden door aanvullende doelsubsidies van het ministerie van OCenW.
40
2. Huisvesting De stijging van de huisvestingslasten wordt veroorzaakt door een uitbreiding van het kantooroppervlak. Daardoor zullen de huur en de servicekosten toenemen. 3. Bureaukosten Uitgaande van het prijspeil van 2002 voorziet het Fonds geen verdere stijging van de bureaukosten. 4. Bestuurskosten Bij deze kosten verwacht het Fonds slechts een geringe stijging. 5. Algemene presentatiekosten Ook hier geen verdere stijging. 6. Advieskosten De kosten van vacatiegelden zullen verder stijgen door het gestegen aantal aanvragen. Het totaal van de advieskosten begroot het Fonds onder het niveau van 2002. 7. Algemeen Het totaal van de beheerslasten begroot het Fonds ongeveer op het niveau van 2002.
II Activiteitenlasten 1. Activiteitenlasten personeel Voor de periode 2005-2008 is uitgegaan van de volgende personeelsbezetting: Categorie
fte
Hoofd lange speelfilm Promotiemedewerker Intendant Consulent ANF
1 0.6 0.6 1
Totaal
3.2
In tegenstelling tot de overige personeelskosten vallen deze personeelskosten onder de activiteitenlasten. Zij worden betaald uit de specifieke subsidies voor de publieksfilm en de Intendant. Nieuw is hier de consulententaak, die voorheen door het ANF werd uitgevoerd en die nu mogelijk aan het takenpakket van het Fonds wordt toegevoegd.
41
2. Activiteitenlasten materieel Project- en activiteitenbijdragen - Lange speelfilm Het totale budget van realisering is uitgesplitst in realisering, Kort!, samenwerking producenten, De Oversteek, Nieuwe Makers en Cinema Junior. De stijging van het budget wordt deels door intensivering van de activiteiten, deels door nieuwe activiteiten veroorzaakt, zoals het initiëren van samenwerking tussen producenten. Sinds 2002 ontvangt het Fonds een aparte subsidie voor Publieksfilms van jaarlijks 6,8 miljoen euro. Bij de realisering van 2002 is slechts een deel van die subsidie opgenomen. Het overige deel is doorgeschoven naar 2003. Scenario-ontwikkeling intendant is nu gesplitst in Scenario-ontwikkeling intendant en Scenario-ontwikkeling via Slate-funding (voorheen Meerjarige Project Ontwikkeling). Bij de overige scenario-ontwikkeling is nu de Artistiek Adviseur apart op de begroting vermeld, in tegenstelling tot in 2003. - Animatie: Stijging van het budget door grote stijging van het aantal aanvragen en door nieuw beleid project Kort!. - Onderzoek en Ontwikkeling Stijging van het budget door grote stijging van het aantal aanvragen. Het budget komt met name onder druk door aanvragen voor nieuwe media. - Distributie en promotie Stijging door intensivering beleid bij distributie en marketing en DocuZone. Nieuw is het Publieksfilm budget, waarvan een verplicht deel naar promotie en marketing moet gaan. - Bijzondere bijdragen De reservering ten behoeve van de Bert Haanstra Oevreprijs, die eens in de 4 jaar wordt uitgereikt, is hier opgenomen als een jaarlijkse uitgave van 12.500,- euro maar zal toegerekend worden aan het jaar van uitreiking voor 50.000,- euro - Filmfestivals, manifestaties en investeringen filmtheaters Dit betreft een nieuwe activiteit die het Ministerie van OC&W het fonds in 2003 heeft toebedeeld. - Algemeen Het ministerie van OC&W heeft in 2000 een eenmalige verlaging van de subsidie over 1997 - 2000 doorgevoerd (brief OCenW dd. 26-5-2000, kenmerk 40129A/2885). Daar tegenover heeft het ministerie zich garant gesteld voor de aangegane verplichtingen. Daardoor heeft het Fonds nog recht op ongeveer 1 miljoen euro subsidie.
42
MEERJARENBEGROTING
BATEN A OPBRENGSTEN A.1 Directe opbrengsten A.1.1 Publieksinkomsten A.2.2 Overige directe opbrengsten A.2 Indirecte opbrengsten A.2.1 Algemene sponsoring A.2.2 Overige indirecte opbrengsten Totaal opbrengsten: B B.1 B.2 B.3
BIJDRAGEN Subsidie Ministerie van OCenW Overige subsidies Dotatie NFC Totaal bijdragen:
Som van opbrengsten en bijdragen:
NORMBEGROTING 2005 €
realisering 2002 €
0 0 0 200.000 200.000
256.412 256.412
22.234.757 0 907.560 23.142.317
18.179.592* 907.560 19.087.152
23.342.317
19.343.564
LASTEN C BEHEERSLASTEN C.1 Beheerslasten personeel C.2 Beheerslasten materieel Totaal beheerslasten: D ACTIVITEITENLASTEN D.1 Activiteitenlasten personeel D.2 Activiteitenlasten materieel
976.343 739.100 1.715.443
881.783 812.758 1.694.541
290.300 21.336.574
108.677 19.052.660 *
Totaal activiteitenlasten: Som van beheers- en activiteitenlasten: SALDO (t.l.v. Algemene Reserve):
21.626.874 23.342.317 0
* In de jaarcijfers over 2002 is van het Publieksfilmgeld 3.672.097,- euro doorgeschoven naar 2003. Dit bedrag is hier bij de cijfers van 2002 opgeteld. In de jaarrekening 2002 bedroegen de activiteitenlasten: en de subsidie Ministerie van OC&W:
43
19.161.337 20.855.878 - 1.512.314
17.183.781 14.507.495
specificatie
BATEN
NORMBEGROTING 2005 €
realisering 2002 €
A. OPBRENGSTEN A.2.2 Overige indirecte opbrengsten: rente-opbrengsten terugbetalingen op eerder verleende bijdragen
200.000 P.M.
235.858 20.554
Totaal Opbrengsten
200.000
256.412
14.144.713
10.472.032
907.560 6.800.000
907.560 6.800.000
322.184 60.300 0 907.560
0 0 907.560
23.142.317
19.087.152
B. BIJDRAGEN B.1.a Subsidie Ministerie van OC en W (incl. Budgetverhoging doc./jeugdfilm) B.1.b OCW extra subsidie intendant B.1.c OCW extra subsidie Ned.Publieksfilm B.1.d OCW filmfestivals, manifestaties en inv. Filmtheaters B.1.e OCW consulent ANF B.2 Overige subsidies B.3 Dotatie NFC Totaal Bijdragen
44
specificatie
UITGAVEN
NORMBEGROTING 2005 €
realisering 2002 €
BEHEERSLASTEN Personeelskosten salaris directie salaris secretariaat salaris personeelzaken (valt onder directie) salaris financiele zaken salaris algemene zaken
91.329 67.316 0 57.828 508.370
86.023 150.611 0 54.881 256.494
Totaal brutosalarissen vast personeel
724.843
548.009
afdracht pensioenpremie inhouding pensioenpremie toeslag spaarloon afdracht sociale lasten inhouding sociale lasten IZKvergoedingen vast personeel ziektewetvoorziening
100.000 -15.000 400 63.500
100.629 -13.813
15.000 42.600
35.825
Totaal sociale/pensioenlasten vast person.
206.500
177.775
brutosalarissen vervang/variab.personeel sociale lasten vervang/variab.personeel uitzendkrachten Salariskosten vervangend/variabel person.
20.000 20.000
32.503 32.503
ziektewet-uitkeringen reiskosten woon/werkverkeer onkostenvergoedingen opleidingen personeel ARBO overige personeelskosten Totaal overige personeelskosten Subtotaal personeelskosten
45
-
2.000
70.800 -15.667
-
1.639
9.000 4.000 5.000 2.000 7.000 25.000
120.248 127.528
976.343
881.783
7.280
specificatie
UITGAVEN
NORMBEGROTING 2005 €
realisering 2002 €
Huisvestingskosten 1. Kantoorhuur (en servicekosten) 2. Afschrijving inventaris 3. Overige huisvestingskosten
132.000 7.000 25.000
68.010 3.875 11.145
Subtotaal huisvestingskosten
164.000
83.030
35.000 6.000 40.000 20.000 35.000 10.000 10.000 1.500 3.600 20.000 15.000 25.000 20.000 7.000 8.000 6.000
31.169 3.377 40.104 18.743 33.250 10.801 23.940 2.491 3.311 28.885 37.182 30.371 22.332 5.365 14.192 3.378
262.100
308.891
Bestuurskosten 1. Vergoeding bestuurswerkzaamheden 2. Reis- en representatiekosten 3. Bestuursaansprakelijksheidsverzekering 4. Overige bestuurskosten
24.000 4.000 3.000 3.000
24.470 1.697 2.089 628
Subtotaal bestuurskosten
34.000
27.628
Bureaukosten 1. Afschrijving kantoorapparatuur 2. Onderhoud kantoorapparatuur 3. Software-ontwikkeling en onderhoud 4. Telefoon- en faxkosten 5. Portokosten 6. Kantoormiddelen 7. Fotocopieën en drukkosten 8. Bankkosten 9. Administratiekosten 10. Accountantskosten 11. Juridische kosten algemeen 12. Reis- en verblijfkosten 12. Representatiekosten 13. Verzekeringen 14. Documentatie 15. Overige organisatiekosten Subtotaal bureaukosten
46
specificatie
UITGAVEN
Algemene presentatiekosten 1. Nieuwsbrief 2. Jaarverslag 3. Informatiebrochures 4. Presentatiekosten 5. Website 6. Overige publiciteitskosten
NORMBEGROTING 2005 €
realisering 2002 €
26.000 18.000 7.000 22.689 9.000 21.311
38.211 16.028 0 29.104 14.630 17.003
104.000
114.977
Onvoorzien 1. Eurimages
5.000
12.617
Subtotaal Eurimages
5.000
12.617
Advieskosten 1. Adviescollege 2. Reis- en verblijfkosten adviescollege 3. Voortgangs- en financieringsadviezen 4. Deskundigheidsbevordering adviseurs 5. Onderzoek en advies t.a.v. beleid 6. Juridische kosten t.b.v. projecten
100.000 3.000 0 2.000 35.000 30.000
89.118 1.662 10.565 7.570 86.874 60.070
Subtotaal advieskosten
170.000
255.859
1.715.443
1.694.541
Subtotaal publiciteitskosten
Subtotaal beheerslasten
47
specificatie
UITGAVEN
NORMBEGROTING 2005 €
realisering 2002 €
Activiteitenlasten Personeelskosten 1.a. Salarissen en werkgeverslasten Intendant 1.b. Salaris en wg-lasten Nederlandse Publieksfilm 1.c. Salaris consulent Associatie Nederlandse Filmtheaters (ANF) Subtotaal personeelskosten Activiteiten Project- en activiteitenbijdragen Lange speelfilm 1.a. Realisering lange speelfilm (incl.korte films) 1.b. Project KORT 1.c. Talentontwikkeling/ De Oversteek 1.d. Nieuwe makers / One Night Stand 1.e. Jeugdfilm extra / Cinema Junior 2.a. Realisering Nederlandse Publieksfilms (w.o. Telescoop) 2.b. Publieksfilm: adviseurs/ juridische kosten/onvoorzien 3.a. Scenario-ontwikkeling intendant 3.b. Scenario-ontwikkeling via Slatefunding (voorh.MPO) 4.a. Scenario-ontwikkeling 4.b. Artistiek Adviseur 5 Recette bonus Subtotaal
48
75.000 155.000
93.642 15.035
60.300
0
290.300
108.677
5.500.000 315.000 450.000 170.000 150.000 6.300.000 * 30.000 600.000 400.000 300.000 500.000 0 14.715.000
5.846.130 0 0 0 0 6.784.965 0 639.799 113.445 318.603 0 39.270 13.742.212
specificatie
UITGAVEN
NORMBEGROTING 2005 €
realisering 2002 €
Documentairefilm 1. Realisering documentairefilm 2. Scenario-ontwikkeling 3. Docuzone 4. Overige activiteiten
2.130.000 200.000 250.000 ** 200.000
2.194.371 82.071 427.924 53.437
Subtotaal
2.780.000
2.757.803
Korte animatiefilm 1. Realisering animatiefilm 2. Projectontwikkeling 3. Project Animatie Kort
700.000 0 100.000
50.431 68.632
Subtotaal
800.000
519.063
Onderzoek en Ontwikkeling 1. Realisering en afwerking (incl. nieuwe media) 2. Interregeling
1.000.000 100.000
860.180 125.183
Subtotaal
1.100.000
985.363
300.000 375.000 100.000 315.000
177.662 253.200 68.067
1.090.000
498.929
Distributie en promotie 1. Distributie-regeling 2. Pre-marketing 3. Distributie DocuZone 4. Promotie/marketing Nederlandse Publieksfilm Subtotaal
49
specificatie
UITGAVEN
NORMBEGROTING 2005 €
realisering 2002 €
Bijzondere bijdragen 1. Praktijkstudies 2. Stipendia Binger Instituut en NIAF 3. Oeuvreprijs 4. Publicaties 5. Nederlands Scenario 6. Overige bijzondere bijdragen 7. Media-educatie 8. Informatievoorziening
50.000 0 12.500 65.000 0 175.000 226.890 0
43.433 0 0 71.308 0 226.992 207.557
Subtotaal
529.390
549.290
Filmfestivals, Manifestaties en invest. Filmtheaters
322.184
0
Subtotaal Project- en activiteitenbijdragen
21.336.574
19.052.660
Totaal activiteitenlasten Subtotaal beheerslasten
21.626.874 1.715.443
19.161.337 1.694.541
Totaal uitgaven
23.342.317
20.855.878
* Publieksfilm: totaal 6.800.00,- euro verdeeld over de volgende posten: Realisering Nederlandse Publieksfilms Publieksfilm: adviseurs/ juridische kosten/onvoorzien Salaris en wg-lasten Nederlandse Publieksfilm Promotie/marketing Nederlandse Publieksfilm
** Documentaire: Bij de vergelijkende cijfers van de realisering 2002 zijn een aantal posten die bij Overige Activiteiten horen op Docuzone terecht gekomen. De juiste cijfers over 2002 moeten zijn:
50
6.300.000 30.000 155.000 315.000 6.800.000
realisering 2002 DocuZone 363.024 Overige activiteiten 118.337
BIJLAGE
4
Beleid 2005 -2008 puntsgewijs
1. Ondersteuning van brede en smalle films Handhaving van de twee sporen: cultureel en economisch Spreiding genres: - speelfilms: van familiefilms via kunstzinnig naar grensverleggend. - documentaires: van cinema direct tot journalistiek-essayistisch
2. (Lichte) verhoging productievolume Behoud van geprofessionaliseerd productieklimaat (alle categorieën) Digitale besparingen op uitbreng aanwenden voor productiedoeleinden Compensatie voor verwachte bezuinigingen bij omroepen (speelfilms/docu’s)
3. Publieksfilm kan niet zonder de markt Belonen van investeringen uit de markt (distributeur, sales agent, particuliere investeerder) Meer marketing en publiciteit - Verbetering positie films in Nederland/buitenland - Tegengif overheersing Hollywood
4. Nederlandse/Europese cultuur en identiteit Meer kunstzinnige films in festivals Internationaal coproductiebeleid speelfilms/documentaires European DocuZone voor verbetering buitenlandse uitbreng van Nederlandse films Digitaal Netwerk als tegenwicht tegen influx van met name Amerikaanse titels Samenwerking met Holland Film
5. Meer aandacht voor geselecteerde talentontwikkeling: Slate-funding, dakpanfinanciering Meer korte-film-initiatieven bij speelfilm, documentaire en animatie Uitbreiding mentor-systeem en voortgang intendant/adviseur O&O en animatie als kweekvijver talent Verbetering aansluiting tussen categorieën en doorstroming talent
6. Stimulering digitale ontwikkeling in productie en vertoning Uitbreiding digitaal netwerk Nederland naar 30-35 theaters Speelfilms voor jong talent met digitale opname/vertoning Digitale vertoning van O&O projecten en animatie
7. Educatie en culturele diversiteit 8. Stimulering samenwerking fondsen/omroepen Convenant met de omroep over film Centralisering bijhouden statistisch materiaal Ondersteuning festivals en theaters Het Fonds als filminstituut met gebundelde overheads
51
5
BIJLAGE Fig.1 Alleen Fondsfilms Jaar van uitbreng en alleen Filmfondsfilms Films per jaar
Aantal door Fonds ondersteunde films gesplitst naar Artistieke, Commerciële en Familie Film met daarin weer onderverdeling tussen niet en wel CV Film
21 20 19 18 17 16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1
x 1000
Jaar van uitbreng en alleen Filmfondsfilms.
€ 5.000 € 4.500 € 4.000 € 3.500 € 3.000 € 2.500 € 2.000 € 1.500 € 1.000
Stijging budgetten (Exclusief minoritaire coproducties zoals Dancer in the dark)
Fig.3 Jaar van uitbreng en alleen Filmfondsfilms. Totaal aantal bezoekers per jaar aan Filmfondsfilms #1 film van dat jaar. Aantal bezoekers per jaar. Met daarin de # 1 film van dat jaar. Exclusief minoritaire coproducties.
20 19 Fam.Films CV 17 2 Fam.Films 6 Com.Films Fam.Films CV CV Film 8 CV Films 3 Com.films 3 Fam.Films 16 CV Film 5 Com.Films CV Film 15 CV Film CV Film 4 Fam.Films 4 Com.Films CV Film CV Film 15 Art.Films CV CV Film 3 Com.Films 12 CV Film 13 Art.Films 5 Com.Films CV Film 12 Art.Films CV Film 4 Com.Films CV Film CV Film 11 Art.Films 11 Art.Films CV Film 10 Art.Films CV Film CV Film 8 Art.Films 7 Art.Films CV Film CV Film CV Film CV Film CV Film 2 Fam.Films
1995
Fig.2
Gemiddeld budget per film per jaar 1995 - 2002. Alleen Fondsfilms en majoritaire NL coproducties.
20
19
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
€ 3.523
€ 2.224 € 1.596 € 1.074 1995
2.750.000 2.500.000 2.250.000 2.000.000 1.750.000 1.500.000 1.250.000 1.000.000 750.000 500.000 250.000
€ 1.287 1997
€ 1.112 1998
1999
€ 1.110 2000
2001
2002
2.735.376 1.956.850 1.685.220 1.476.671 933.608
900.374
1.311.587 1.135.784
820.000
614.906
1995
52
€ 956 1996
218.673 73.598 1996
298.658 1997
833.122
1998
1999
271.122 96.018 2000
2001
2002
Fig.4 Aantal bezoekers per catagorie per jaar Alleen Fondsfilms
Bezoekers per jaar Uitgesplitst naar (aantal) Artistieke, Commerciële en Familiefilms per jaar. Exclusief minoritaire coproducties
Fig.5 Onderverdeling naar produktiehuizen die in de periode 1995-2002 1 of meer films hebben gemaakt Alleen Fondsfilms
Onderverdeling van aantal productie maatschappijen die 1,2,3 of meer films hebben gemaakt in periode 1995 - 2003.
aantal bezoekers
aantal films 19
2.800.000 2.700.000 2.600.000 2.500.000 2.400.000 2.300.000 2.200.000 2.100.000 2.000.000 1.900.000 1.800.000 1.700.000 1.600.000 1.500.000 1.400.000 1.300.000 1.200.000 1.100.000 1.000.000 900.000 800.000 700.000 600.000 500.000 400.000 300.000 200.000 100.000 50.000
40 38 36 34 32 30 28 26 24 22 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2
15
12
20
17
20
19
16 1.471.625
833.122 136.085 Fam Films 1.348.159
936.031 1.161.662
4 Fam Films 1.244.616 1 Fam Films 1.025.721
561.387
2 Fam Films 298.772
74.709 97.505 5 Com.Films 3 Fam Films 1 Fam Films 200.976 92.942 142.677 4 Com.Films 3 Com.Films 8 Com.Films 241.868 121.168 97.737 4 Com.Films 3 Com.Films 6 Com.Films 5 Com.Films 53.519 56.983 53.736 12.438 12 Art.Films 11 Art.Films 8 Art.Films 15 Art.Films 11 Art.Films 13 Art.Films 10 Art.Films 7 Art.Films 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
34 prod. bedrijven die in 1995-2002 1 speelfilm hebben geproduceerd
totaal 34 films
12 bedrijven: 4 of meer, totaal 72 7 bedrijven: 2 speelfilms, 6 bedrijven: totaal 14 3 speelfilms, totaal 18
1
53
2
3
4 of meer
Fig.6 Bijdrage Filmfonds per betalende bezoeker aan Com EN Arthouse Film
Bijdrage van het Fonds per betalende bezoeker aan de films die Productiehuizen geprodceerd hebben naar productiehuizen die 1,2,3 of meer films hebben gemaakt.
€ 230 € 220 € 210 € 200 € 190 € 180 € 170 € 160 € 150 € 140 € 130 € 120 € 110 € 100
x 1000
Aantal films en totale besteding per omroep (excl CoBo en Stifo) in periode 1995 - 2002
€ 3.200 € 3.100 € 3.000 € 2.900 € 2.800 € 2.700 € 2.600 € 2.500 € 2.400 € 2.300 € 2.200 € 2.100 € 2.000 € 1.900 € 1.800 € 1.700 € 1.600 € 1.500 € 1.400 € 1.300 € 1.200 € 1.100 € 1.000 € 900 € 800 € 700 € 600 € 500 € 400 € 300 € 200 € 100
Totale bijdrage en aantal films per omroep over periode 1996 - 2002.
€ 217,60
1
Fig.7
Alleen Fondsfilms & inclusief co-producties
prod. bedrijven die maar 1 speelfilm hebben gemaakt
prod. bedrijven die maar 2 speelfilms hebben 3 speelfilms gemaakt € 161,00 € 123,90
2
3
4 of meer € 124,60
4 of meer
2.960
1.917
1.420
1.136
1.107
627 532
13 Films AVRO
54
212 3 FILMS BNN
148 EO
68 IKON
12 FILMS KRO
3 FILMS NCRV
30 FILMS NPS
8 FILMS TROS
11 FILMS VARA
26 FILMS VPRO
Fig.8 Aantal films en totale besteding per omroep (incl CoBo en Stifo) in periode 1995-2002 Alleen Fondsfilms
x 1000 € € € € € € € € € € € € € € € € € € €
9.000 8.500 8.000 7.500 7.000 6.500 6.000 5.500 5.000 4.500 4.000 3.500 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500 250
8.483
totaal CoBo stifo en omroep
6.989
4.203 3.702
13 FILMS 1.136
AVRO
1.420
1.202
NFF
962 3 FILMS 212 BNN
NFF
942 2 FILMS 148 EO
454 NFF
227 68 IKON
272 NFF
12 FILMS KRO
NFF
Hiernaast zijn er nog 28 films door het Fonds ondersteund zonder dat zij een omroep hadden.
Vergelijking Bijdrage per omroep met bijdrage via CoBo en Stifo en Fonds bijdrage en aantal films over periode 1996 - 2002
€ 15.500 € 15.000 € 14.500 € 14.000 € 13.500 € 13.000 € 12.500 € 12.000 € 11.500 € 11.000 € 10.500 € 10.000 € 9.500 € 9.000 € 8.500 € 8.000 € 7.500 € 7.000 € 6.500 € 6.000 € 5.500 € 5.000 € 4.500 € 4.000 € 3.500 € 3.000 € 2.500 € 2.000 € 1.500 € 1.000 € 500 € 250
14.646
9.124 9.181
6.999 6.558
4.192 3.424 2.960
2.836
2.511 1.917 1.107
1.124 627 3 FILMS NCRV
NFF
30 FILMS NPS
NFF
532 8 FILMS TROS
NFF
11 FILMS VARA
NFF
26 FILMS VPRO
Hiernaast zijn er nog 28 films door het Fonds ondersteund zonder dat zij een omroep hadden.
55
NFF
Foto Jaap Vrenegoor
SIMON
FLORIS
BEK
NAPOLEON
VERBORGEN GEBREKEN
Foto René de Haan
I DA
THE PARADISE GIRLS
EN UN MOMENTO DADO
DE DOMINEE
Foto Jean-Paul Kieffer
TOPOR ET MOI
Nederlands Fonds voor de Film Jan Luykenstraat 2 1071 CM Amsterdam telefoon 020 5707676 fax 020 5707689 e-mail
[email protected] website www.filmfund.nl