Koninklijk besluit van 7 juni 2007 betreffende het opleidingsfonds dienstencheques (BS 11.07.2007) Gewijzigd bij: (1) Koninklijk Besluit van 22 juli 2009 tot wijziging van het Koninklijk besluit van 7 juni 2007 (BS 05.08.2009) (2) Koninklijk Besluit van 10 oktober 2013 tot wijziging van het Koninklijk besluit van 7 juni 2007 (BS 21.10.2013)
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit moet verstaan worden onder: 1° de wet: de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en - banen; 2° de FOD: de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg; 3° de RVA: de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening bedoeld in artikel 7 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; 4° de erkende onderneming: de erkende onderneming bedoeld in artikel 1, eerste lid, 5°, van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques; 5° het uitgiftebedrijf: het uitgiftebedrijf bedoeld in artikel 1, eerste lid, 4°, van het voornoemd besluit van 12 december 2001; 6° de Minister: de Minister van Werk of de ambtenaar van de FOD die hij aanduidt. [Art. 2. §1. Om in aanmerking te komen voor de terugbetaling van de opleidingskosten bedoeld in artikel 9bis, §1, van de wet moet de opleiding een verband hebben met de uitgeoefende functie van de dienstencheque-werknemer. Volgende opleidingsonderwerpen worden inzonderheid beschouwd als verband houdend met de uitgeoefende functie: attitude, omgaan met klanten, ergonomie, efficiënt organiseren, veiligheid en hygiëne en het gebruik van Nederlands/Frans/Duits op de werkvloer. Een opleiding EHBO komt eveneens in aanmerking voor de terugbetaling van de opleidingskosten bedoeld in artikel 9bis, §1, van de wet. De begeleiding die betrekking heeft op onderwerpen die normaal gezien tijdens het onthaal door de werkgever moeten worden besproken kan niet worden beschouwd als vorming. Het betreft inzonderheid de bespreking van loon- en arbeidsvoorwaarden, taakomschrijving, werkorganisatie, afwezigheden, vakantie, administratieve aangelegenheden, klachtenbehandeling, veiligheidsvoorschriften en arbeidsongevallen. §2. De opleiding dient tot één van de volgende categorieën te behoren: 1° vorming op het terrein; 2° interne vorming; 3° externe vorming. Vorming op het terrein is begeleiding met de bedoeling de zelfredzaamheid van de werknemer te verhogen. Deze vorming kan zowel door een interne als door een externe begeleider begeleid worden. De begeleider moet de dienstencheque-werknemer op de werkplek opleiden terwijl de dienstencheque-werknemer prestaties levert in het kader van een arbeidsovereenkomst dienstencheques zoals bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 2 van de wet. Volgende opleidingsonderwerpen worden inzonderheid beschouwd als vorming op het terrein: attitude, communicatie, assertiviteit, veiligheid en hygiëne, efficiënt organiseren, initiatief nemen en klantgerichtheid en het detecteren van vormingsnoden en het toeleiden naar vormingen. Interne vorming is de vorming die georganiseerd en gegeven wordt door een opleider die behoort tot de betreffende erkende onderneming en die geen vorming op het terrein is. Externe vorming is de vorming georganiseerd door een derde en die geen vorming op het terrein is. (1)]
Art. 3. Komen in aanmerking voor de terugbetaling als opleidingskost: 1° wat de interne vorming betreft bedoeld in artikel 2, §2: - de loonkost van de werknemer tijdens de opleiding inclusief sociale zekerheidsbijdragen, forfaitair vastgesteld op [14,50 EUR (2)] per uur; - de kost van de interne opleider, forfaitair vastgesteld op 40 EUR per uur; - de omkaderingskosten, forfaitair vastgesteld op 20 EUR per dag of 10 EUR per halve dag; 2° wat de externe vorming betreft bedoeld in artikel 2, §2: - de loonkost van de werknemer tijdens de opleiding inclusief sociale zekerheidsbijdragen, forfaitair vastgesteld op [14,50 EUR (2)] per uur; - de kosten van het opleidingsinstituut of de externe opleider met een maximum van 100 EUR per dag per werknemer; [3° wat de vorming op het terrein betreft bedoeld in artikel 2, §2: - indien de vorming intern georganiseerd wordt: de loonkost van de begeleider, forfaitair vastgesteld op 40 EUR per uur; - indien de vorming extern georganiseerd wordt: de kosten van het opleidingsinstituut of de externe opleider met een maximum van 40 EUR per uur. (1)] [… (2)] Art. 4. §1. Er wordt bij de FOD een adviescommissie opleidingsfonds dienstencheques opgericht, hierna “de Commissie opleidingsfonds dienstencheques” genoemd, die advies moet verstrekken betreffende [welke opleidingen, gezien hun inhoud, al dan niet passen in het kader van dit koninklijk besluit en bijgevolg al dan niet in aanmerking komen (1)] voor het verkrijgen van de gedeeltelijke terugbetaling van de opleidingskosten bedoeld in artikel 9bis, §1, van de wet. §2. De Commissie opleidingsfonds dienstencheques is samengesteld als volgt: 1° een voorzitter als vertegenwoordiger van de Minister en een plaatsvervanger; 2° zes werkende leden en zes plaatsvervangende leden die zijn voorgedragen door de meest representatieve werknemersorganisaties; 3° zes werkende leden en zes plaatsvervangende leden die zijn voorgedragen door de meest representatieve werkgeversorganisaties; 4° een werkend lid en een plaatsvervangend lid als vertegenwoordiger van de Algemene Directie Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt van de FOD. §3. De Minister benoemt de leden van de Commissie opleidingsfonds dienstencheques en waakt erover dat maximum twee derden van de leden van hetzelfde geslacht zijn. Het mandaat van de leden geldt voor een hernieuwbare duur van vier jaar die een einde neemt: 1° in geval van ontslag; 2° wanneer de mandaterende instantie die een lid heeft voorgedragen om zijn vervanging verzoekt; 3° wanneer een lid niet langer de hoedanigheid heeft die zijn mandaat rechtvaardigde. Het lid dat afstand doet van zijn mandaat vóór de geplande einddatum, wordt vervangen door zijn plaatsvervanger, die het mandaat voleindigt. In dat geval wordt een nieuw plaatsvervangend lid aangewezen. §4. Om op geldige wijze een advies te kunnen uitbrengen moeten aanwezig zijn: 1° de voorzitter of zijn plaatsvervanger; 2° [twee (1)] leden die de werknemers vertegenwoordigen of hun plaatsvervangers; 3° [twee (1)] leden die de werkgevers vertegenwoordigen of hun plaatsvervangers; 4° een lid dat de Algemene Directie Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt vertegenwoordigt of zijn plaatsvervanger.
Als de Commissie opleidingsfonds dienstencheques niet geldig kan zetelen wordt een nieuwe vergadering bijeengeroepen binnen een termijn van vijftien dagen; voor deze nieuwe vergadering is geen enkel aanwezigheidsquorum vereist. §5. De FOD staat in voor het secretariaat van de Commissie opleidingsfonds dienstencheques. §6. De Commissie opleidingsfonds dienstencheques bepaalt haar huishoudelijk reglement dat ter goedkeuring aan de Minister wordt voorgelegd. Art. 5. §1. [De erkende onderneming richt voor de start (1)] van de opleiding, en vooraleer de terugbetaling van de opleidingskosten te vragen, een aanvraag tot goedkeuring van deze opleiding tot het secretariaat van de Commissie opleidingsfonds dienstencheques, hierna “het Secretariaat opleidingsfonds” genoemd. De aanvraag waarvan het model bij het Secretariaat opleidingsfonds beschikbaar is, bevat een dossier dat bestaat uit: 1° het uniek ondernemingsnummer, de identiteit/sociale benaming, het erkenningsnummer, de verblijfplaats/maatschappelijke zetel [, het paritair comité waaronder de dienstenchequewerknemers ressorteren (1)]; 2° de benaming van de voorziene opleiding en de naam van de verstrekker van deze opleiding; 3° de aanduiding van de in artikel 2 bedoelde categorie waaronder deze opleiding valt; 4° een precieze en gedetailleerde omschrijving van de voorziene opleiding en het aantal betrokken werknemers; [5° … (1);] [6° … (2)] [… (1)] §2. Het Secretariaat opleidingsfonds bevestigt [zo spoedig mogelijk (1)] de ontvangst van de aanvraag. Indien de aanvraag of het dossier onvolledig is, deelt het Secretariaat opleidingsfonds dit in dezelfde brief aan de onderneming mee. Indien de onderneming haar aanvraag of dossier niet vervolledigt binnen de maand die volgt op de verzending van voornoemde brief, stuurt het Secretariaat opleidingsfonds de onderneming een herinnering met een overzicht van de ontbrekende stukken. Indien het de ontbrekende stukken niet ontvangen heeft binnen de maand die volgt op de verzending van deze herinnering, wordt de aanvraag als onbestaande beschouwd. §3. Zodra het Secretariaat opleidingsfonds over een volledig dossier beschikt, verzendt het dit ter advies aan de Commissie opleidingsfonds dienstencheques. §4. Binnen een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van het dossier door de Commissie opleidingsfonds dienstencheques, verstrekt deze een advies. Vervolgens bezorgt het Secretariaat opleidingsfonds dit advies aan de Minister, die een beslissing neemt. Bij ontstentenis van een advies binnen de termijn vermeld in het vorig lid, is dit advies niet langer vereist en bezorgt het Secretariaat opleidingsfonds het dossier aan de Minister, die een beslissing neemt. De Minister neemt een beslissing uiterlijk binnen een termijn van twee maanden die volgt op de ontvangst van het dossier. Bij ontstentenis van een beslissing vanwege de Minister binnen de voornoemde termijn, wordt de beslissing geacht gunstig te zijn.
Het Secretariaat opleidingsfonds geeft kennis van de beslissing tot goedkeuring of weigering van de opleiding voor terugbetaling van de opleidingskosten aan de vragende onderneming. Het Secretariaat opleidingsfonds bezorgt de Commissie opleidingsfonds dienstencheques eveneens een afschrift van de beslissing. [De beslissing tot goedkeuring is geldig voor onbepaalde duur of tot de Minister deze geldigheidsduur herziet. (1)] Art. 6. §1. Nadat een erkende onderneming de goedkeuring van de Minister heeft bekomen [en nadat de opleiding is afgelopen, (1)] kan ze een aanvraag tot terugbetaling van deze opleidingskosten richten tot het Secretariaat opleidingsfonds. [De terugbetaling wordt verrekend op het maximumrecht, bedoeld in artikel 8, van het kalenderjaar waarin de dienstencheque-werknemer de opleiding beëindigt. (2)] De aanvraag waarvan het model bij het Secretariaat opleidingsfonds beschikbaar is, bevat een dossier dat bestaat uit: 1° het uniek ondernemingsnummer, de identiteit/sociale benaming, het erkenningsnummer, de verblijfplaats/maatschappelijke zetel en het rekeningnummer van de onderneming; 2° de datum en het nummer van de goedkeuring door de Minister, bedoeld in artikel 5, §4; 3° de exacte opleidingskost, bedoeld in artikel 3, met de nodige bewijsstukken in bijlage. [4° de benaming en de verstrekker van de goedgekeurde opleiding. (1)] [Worden inzonderheid beschouwd als de nodige bewijsstukken bedoeld in het vorige lid, 3°: 1° voor een vorming op het terrein: een verklaring met naam van de opleiding, datum, begin- en einduur, naam en handtekening van de begeleider, naam en handtekening van de dienstenchequewerknemer en in voorkomend geval de factuur van de externe begeleider; 2° voor een interne vorming: een door de verschillende dienstencheque-werknemers en de interne opleider ondertekende aanwezigheidslijst, met naam van de opleiding, naam van de opleider, datum en begin- en einduur van de opleiding; 3° voor een externe vorming: de factuur van de externe opleider en een door de verschillende dienstencheque-werknemers ondertekende aanwezigheidslijst, met naam van de opleiding, naam van de externe opleider, datum en begin- en einduur van de opleiding. (1)] §2. De aanvraag bedoeld in §1 moet ten laatste ingediend worden op 30 juni van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de goedgekeurde opleiding afloopt. [§3. Indien het Secretariaat opleidingsfonds bij verificatie van de aanvraag vaststelt dat het aanvraagdossier onvolledig is deelt het dit mee in een brief aan de erkende onderneming. De erkende onderneming dient haar aanvraag te vervolledigen binnen de twee maanden die volgen op de verzending van voornoemde brief. (1)] [Art. 6bis. §1. De aanvraag tot goedkeuring van een opleiding kan eveneens ingediend worden door de verstrekker van de opleiding. Hiertoe richt de verstrekker van de opleiding voor de start van de opleiding een aanvraag tot goedkeuring van deze opleiding tot het Secretariaat opleidingsfonds. De aanvraag waarvan het model bij het Secretariaat opleidingsfonds beschikbaar is, bevat een dossier dat bestaat uit: 1° het uniek ondernemingsnummer, de identiteit/sociale benaming, de verblijfplaats /maatschappelijke zetel; 2° een precieze en gedetailleerde omschrijving van de voorziene opleiding; 3° de dienstige informatie inzake deze opleiding, inzonderheid de benaming van de opleiding, de contactgegevens van de verstrekker van de opleiding, een precieze en gedetailleerde omschrijving van de opleiding en het tarief van de opleiding;
4° eventueel een internetadres waarop inzonderheid de informatie bedoeld in 3° terug te vinden is. §2. Het Secretariaat opleidingsfonds bevestigt zo spoedig mogelijk de ontvangst van de aanvraag. Indien de aanvraag of het dossier onvolledig is, deelt het Secretariaat opleidingsfonds dit in dezelfde brief aan de verstrekker van de opleiding mee. Indien de verstrekker van de opleiding zijn aanvraag of dossier niet vervolledigt binnen de maand die volgt op de verzending van voornoemde brief, stuurt het Secretariaat opleidingsfonds een herinnering met een overzicht van de ontbrekende stukken. Indien het de ontbrekende stukken niet ontvangen heeft binnen de maand die volgt op de verzending van deze herinnering, wordt de aanvraag als onbestaande beschouwd. §3. Zodra het Secretariaat opleidingsfonds over een volledig dossier beschikt, verzendt het dit ter advies aan de Commissie opleidingsfonds dienstencheques. §4. Binnen een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van het dossier door de Commissie opleidingsfonds dienstencheques, verstrekt deze een advies. Indien de Commissie opleidingsfonds dienstencheques dit nodig acht kan zij, alvorens een advies uit te brengen, de verstrekker van de opleiding uitnodigen om het aanvraagdossier te komen toelichten op een vergadering van de Commissie opleidingsfonds dienstencheques. In dit geval wordt de termijn om een advies te verstrekken met drie maanden verlengd. Vervolgens bezorgt het Secretariaat opleidingsfonds het advies van de Commissie opleidingsfonds dienstencheques aan de Minister, die een beslissing neemt. Bij ontstentenis van een advies binnen de voorziene termijn, is dit advies niet langer vereist en bezorgt het Secretariaat opleidingsfonds het dossier aan de Minister, die een beslissing neemt. De Minister neemt een beslissing uiterlijk binnen een termijn van twee maanden die volgt op de ontvangst van het dossier. Bij ontstentenis van een beslissing vanwege de Minister binnen de voornoemde termijn, wordt de beslissing geacht gunstig te zijn. Het Secretariaat opleidingsfonds geeft kennis van de beslissing tot goedkeuring of weigering van de opleiding aan de verstrekker van de opleiding. Het Secretariaat opleidingsfonds bezorgt de Commissie opleidingsfonds dienstencheques eveneens een afschrift van de beslissing. De beslissing tot goedkeuring is geldig voor onbepaalde duur of tot de Minister deze geldigheidsduur herziet. §5. Het Secretariaat opleidingsfonds publiceert maandelijks op de website van de FOD de bijgewerkte lijst van deze goedgekeurde opleidingen, met een link naar het webadres bedoeld in §1, derde lid, 4°. Art. 6ter. §1. Nadat een erkende onderneming een goedgekeurde opleiding zoals bedoeld in artikel 6bis heeft georganiseerd, kan ze een aanvraag tot gedeeltelijke terugbetaling van deze opleidingskosten richten tot het Secretariaat opleidingsfonds. [De terugbetaling wordt verrekend op het maximumrecht, bedoeld in artikel 8, van het kalenderjaar waarin de dienstencheque-werknemer de opleiding beëindigt. (2)] De aanvraag waarvan het model bij het Secretariaat opleidingsfonds beschikbaar is, bevat een dossier dat bestaat uit: 1° het uniek ondernemingsnummer, de identiteit/sociale benaming, het erkenningsnummer, de verblijfplaats/maatschappelijke zetel en het rekeningnummer van de onderneming;
2° de datum en het nummer van de goedkeuring door de Minister, bedoeld in artikel 6bis, §4; 3° de exacte opleidingskost, bedoeld in artikel 3, met de nodige bewijsstukken in bijlage; 4° de benaming en de verstrekker van de goedgekeurde opleiding. Worden inzonderheid beschouwd als de nodige bewijsstukken bedoeld in het vorige lid, 3°: 1° voor een vorming op het terrein: een verklaring met naam van de opleiding, datum, begin- en einduur, naam en handtekening van de begeleider, naam en handtekening van de dienstenchequewerknemer en in voorkomend geval de factuur van de externe begeleider; 2° voor een externe vorming: de factuur van de externe opleider en een door de verschillende dienstencheque-werknemers ondertekende aanwezigheidslijst, met naam van de opleiding, naam van de externe opleider, datum en begin- en einduur van de opleiding. §2. De aanvraag bedoeld in §1 moet ten laatste ingediend worden op 30 juni van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de opleiding afloopt. §3. Indien het Secretariaat opleidingsfonds bij verificatie van de aanvraag vaststelt dat het aanvraagdossier onvolledig is deelt het dit mee in een brief aan de erkende onderneming. De erkende onderneming dient haar aanvraag te vervolledigen binnen de twee maanden die volgen op de verzending van voornoemde brief. (1)] [Art. 6quater. §1. Voor de opleiding van een werknemer bedoeld in artikel 2bis van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques kan de onderneming een afzonderlijke aanvraag tot terugbetaling indienen. De aanvraag tot terugbetaling, bedoeld in het eerste lid, kan slechts ingediend worden nadat de werknemer een opleidingstraject van minimum 9 uren heeft gevolgd in de eerste 3 maanden na zijn indiensttreding. Per werknemer kan er slechts één aanvraag worden ingediend. Voor dit opleidingstraject komen enkel de goedgekeurde externe opleidingen bedoeld in artikel 6bis in aanmerking. De terugbetaling bedraagt 150 euro per werknemer die een opleidingstraject van minimum 9 uren heeft gevolgd en 350 euro per werknemer die een opleidingstraject van minimum 18 uren heeft gevolgd. Dit bedrag wordt verrekend op het globale budget van het kalenderjaar waarin de dienstencheque-werknemer de opleiding beëindigt en wordt dus niet verrekend op het maximum recht van de onderneming bedoeld in artikel 8. Indien een onderneming voor de opleiding van een werknemer bedoeld in het eerste lid, voor een of meerdere opleidingen van het opleidingstraject van deze werknemer, reeds een terugbetaling heeft gekregen in toepassing van artikel 6 of artikel 6ter, kan ze voor het opleidingstraject van deze werknemer geen terugbetaling meer krijgen in het kader van dit artikel en omgekeerd. De aanvraag waarvan het model bij het Secretariaat opleidingsfonds beschikbaar is, bevat een dossier dat bestaat uit: 1° het uniek ondernemingsnummer, de identiteit/sociale benaming, het erkenningsnummer, de verblijfplaats/maatschappelijke zetel en het rekeningnummer van de onderneming; 2° voor elke goedgekeurde opleiding in het opleidingstraject: het nummer van de goedkeuring door de Minister, bedoeld in artikel 6bis, §4; 3° voor elke goedgekeurde opleiding in het opleidingstraject: het bewijs van de opleidingskost; 4° voor elke goedgekeurde opleiding in het opleidingstraject: de benaming en de verstrekker van de goedgekeurde opleiding;
5° het bewijs dat het om een werknemer gaat bedoeld in artikel 2bis van het voornoemde besluit van 12 december 2001; 6° het bewijs dat de onderneming voor deze opleiding nog geen terugbetaling heeft bekomen in toepassing van artikel 6 of artikel 6ter; 7° het bewijs dat deze werknemer een opleidingstraject van minimum 9 uren gevolgd heeft in de eerste 3 maanden na indiensttreding. Worden inzonderheid beschouwd als de nodige bewijsstukken bedoeld in het vorige lid: 1° voor elke goedgekeurde opleiding in het opleidingstraject: de factuur van de externe opleider en een door de dienstencheque-werknemer ondertekende aanwezigheidslijst, met naam van de opleiding, naam van de externe opleider, datum en begin- en einduur van de opleiding; 2° een kopie van het attest bedoeld in artikel 2bis van het voornoemde koninklijk besluit van 12 december 2001; 3° een verklaring dat de onderneming voor deze opleiding nog geen terugbetaling heeft bekomen in toepassing van artikel 6 of artikel 6ter; 4° een verklaring met vermelding van de datum van indiensttreding van de werknemer en van de datum waarop het opleidingstraject van minimum 9 uren of minimum 18 uren werd beëindigd. §2. De aanvraag bedoeld in §1 moet ten laatste ingediend worden op 30 juni van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin het opleidingstraject afloopt. Indien het Secretariaat opleidingsfonds bij verificatie van de aanvraag vaststelt dat het aanvraagdossier onvolledig is deelt het dit mee in een brief aan de erkende onderneming. De erkende onderneming dient haar aanvraag te vervolledigen binnen de twee maanden die volgen op de verzending van voornoemde brief. (2)] [Art. 7. Indien een erkende onderneming de terugbetaling van de lonen en de sociale bijdragen gevraagd heeft in het kader van het betaald educatief verlof bedoeld in hoofdstuk 4, afdeling 6, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en zijn uitvoeringsbesluiten kan ze voor deze kosten geen terugbetaling vragen [in toepassing van artikel 6 of artikel 6ter (2)]. [Indien een erkende onderneming reeds tussenkomsten ontvangt voor de opleiding van een dienstencheque-werknemer via andere instanties of organismen, privaat of publiek, kan ze voor deze kosten evenmin een terugbetaling vragen in toepassing van artikel 6 of artikel 6ter . (2)] [Indien een erkende onderneming reeds tussenkomsten ontvangt voor de opleiding van een dienstencheque-werknemer via andere instanties of organismen, privaat of publiek, met uitzondering van een cofinanciering door een sectoraal opleidingsfonds, wordt het terug te betalen bedrag in toepassing van artikel 6quater verminderd met de reeds ontvangen tussenkomst. (2)] Art. 8. §1. Een erkende onderneming kan enkel de terugbetaling bekomen van opleidingskosten gemaakt tijdens een periode waarin haar erkenning, bedoeld in hoofdstuk IIbis van het voornoemde besluit van 12 december 2001, niet [… (2)] ingetrokken was. [§2. Het maximum recht op terugbetaling voor opleidingkosten van een bepaald kalenderjaar voor een erkende onderneming [voor een terugbetaling bedoeld in artikel 6 of artikel 6ter (2)] wordt als volgt berekend.
Elke onderneming die een erkenning krijgt in het kader van de dienstencheques in de loop van dit kalenderjaar krijgt een maximum recht op terugbetaling toegekend dat: - 1.000 EUR bedraagt indien deze erkenning wordt toegekend in de loop van het eerste kwartaal van dit kalenderjaar; - 750 EUR bedraagt indien deze erkenning wordt toegekend in de loop van het tweede kwartaal van dit kalenderjaar; - 500 EUR bedraagt indien deze erkenning wordt toegekend in de loop van het derde kwartaal van dit kalenderjaar; - 250 EUR bedraagt indien deze erkenning wordt toegekend in de loop van het vierde kwartaal van dit kalenderjaar. Voor elke onderneming die in het voorgaande kalenderjaar over een erkenning in het kader van de dienstencheques beschikte, bedraagt het maximum recht op terugbetaling minstens 1.000 EUR. Het voor dat kalenderjaar beschikbare budget wordt verminderd met een schatting van de kost bedoeld in het tweede lid, op basis van het aantal erkende ondernemingen in het vorige kalenderjaar, en met de kost bedoeld in het vorige lid. Vervolgens wordt het resterende gedeelte van het voor dat kalenderjaar beschikbare budget als volgt verdeeld. Voor elke erkende onderneming die in het voorgaande kalenderjaar over een erkenning in het kader van de dienstencheques beschikte wordt volgende berekening gemaakt: a
x
b c
a = het voor dat kalenderjaar beschikbare budget betreffende het opleidingsfonds dienstencheques, bedoeld in artikel 9bis, §2, van de wet; b = het aantal door het uitgiftebedrijf aan de erkende onderneming betaalde dienstencheques in het vorig kalenderjaar; c = het totaal aantal door het uitgiftebedrijf betaalde dienstencheques in het vorig kalenderjaar. Voor de erkende ondernemingen waarvoor de uitkomst van deze berekening minder is dan of gelijk is aan 1.000 EUR, wordt het maximum recht op terugbetaling beperkt tot de reeds toegekende 1.000 EUR, bedoeld in het derde lid. De erkende ondernemingen waarvoor de uitkomst van deze berekening meer is dan 1.000 EUR, hebben bovenop de reeds toegekende 1.000 EUR recht op een bijkomend bedrag, als volgt berekend: d
x
b e
d = het voor dat kalenderjaar beschikbare budget betreffende het opleidingsfonds dienstencheques, bedoeld in artikel 9bis, §2, van de wet, verminderd met het reeds toegekende gedeelte van dat budget, zoals bedoeld in het vierde lid; b = het aantal door het uitgiftebedrijf aan de erkende onderneming betaalde dienstencheques in het vorig kalenderjaar; e = het totaal aantal door het uitgiftebedrijf betaalde dienstencheques in het vorig kalenderjaar verminderd met het totaal aantal door het uitgiftebedrijf betaalde dienstencheques in het vorig kalenderjaar aan de ondernemingen bedoeld in het vorige lid. (1)] §3. Als de door een erkende onderneming ingediende aanvragen voor een bepaald kalenderjaar het bedrag bedoeld in §2 overschrijden, dan wordt bij de aanvraag die dit bedrag overschrijdt de terugbetaling beperkt tot het saldo van dit bedrag. §4. De RVA bezorgt de nodige gegevens voor de berekening bedoeld in §2 aan het Secretariaat opleidingsfonds.
[Art. 9. Na verificatie van de aanvraag bedoeld in [artikel 6, artikel 6ter of artikel 6quater (2)] en na verificatie of het maximum recht op terugbetaling voor opleidingskosten van een bepaald kalenderjaar voor de erkende onderneming niet is overschreden [voor een terugbetaling bedoeld in artikel 6 of artikel 6ter (2)], bezorgt het Secretariaat opleidingsfonds de gegevens van de erkende onderneming aan de RVA, die binnen de maand overgaat tot de terugbetaling aan de erkende onderneming voor zover het globaal aan de RVA toegekende budget inzake het opleidingsfonds dienstencheques voor het desbetreffende kalenderjaar niet is overschreden. (1)] Art. 10. Jaarlijks zal er door de Commissie opleidingsfonds dienstencheques een evaluatie gemaakt worden van het opleidingsfonds dienstencheques, inzonderheid wat betreft de werking en de modaliteiten ervan en de opleidingen die wel of niet goedgekeurd worden. Deze evaluatie zal bezorgd worden aan de Ministerraad. [Art. 10bis. De erkende onderneming verbindt er zich toe de bepalingen van dit besluit eerlijk na te leven. (1)] Art. 11. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Art. 12. Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.