Bedieningshandleiding en installatieinstructies
NEDERLANDS
Klimaatbeheersingssystemen
CLIMA03 CLIMA05 CLIMA10 CLIMA15
C o p y r i g h t © 2 0 0 2 , 2 0 0 3 Ve t u s d e n O u d e n n . v. S c h i e d a m H o l l a n d
Handboeken / Manuals / Handbücher / Manuels / Manuales / Manuali
13.0201
13.0202
13.0203
13.0204
Art.code
Omschrijving
I.CLIMANL
Bedieningshandleiding en installatieinstructies ‘Klimaatbeheersingssystemen’
Art.code
Description
I.CLIMAE
Operation manual and installation instructions ‘Climate control systems’
Art.-Kode
Beschreibung
I.CLIMAD
Bedienungshandbuch und Einbauanleitung ‘Steuersysteme zur Klimakontrolle’
Code d’art.
Description
I.CLIMAF
Manuel d’utilisation et instructions d’installation ‘Systèmes de climatisation’
(Nederlands)
(English)
(Deutsch)
(Français)
Código de art. Descripción 13.0205
I.CLIMAS
Manual de manejo y instrucciones de instalación ‘Sistemas para control de temperatura’
13.0206
(Español)
Art.codice
Descrizione
I.CLIMAI
Manuale per l’uso e istruzioni per l’installazione ‘Sistemi di gestione climatica’
(Italiano)
Dit produkt voldoet aan de vereisten van EG-richtlijnen: This product conforms to the EEC Guideline requirements:
• EN 50081-2 (1993) (EMC, Emission)
Dieses Produkt erfüllt die Anforderungen der folgenden EU-Richtlinien:
• EN 61000-6-2 (1999) (EMC, Immunity)
Ce produit répond aux normes de la directive CE :
• EN 61000-3-2 (1995) (Harmonics)
Este producto cumple las normas de la directiva CE:
• EN 61000-3-3 (1995) (Flicker)
Questo prodotto è conforme alle direttive comunitarie:
2
13.0201
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
Inhoud 1
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
8
Hoofdafmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
2
Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
9
Electrische schema's . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
3
Bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 Tabellen
4
Installatie
4.0
Beschrijving van het systeem . . . . . . . . . . . . . . 6
4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4 4.1.5 4.1.6 4.1.7 4.1.8 4.1.9
Systeemkast . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 Leveringsomvang . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 Opstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 Koelwater toe- en afvoer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 Aansluiten vloeistofleidingen . . . . . . . . . . . . . . . 10 Condenswaterafvoer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 Electrische aansluitingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 Brandstoftoevoer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14 Verbrandingsluchttoevoer . . . . . . . . . . . . . . . . . 16 Rookgasafvoer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.2.5 4.2.6 4.2.7 4.2.8
Fan-coil units . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18 Leveringsomvang . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18 Opstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18 Luchtaanzuigrooster . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18 Luchtuitblaasopening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19 Luchtuitblaasrooster, luchtslang . . . . . . . . . . . . 19 Condenswaterafvoer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19 Electrische aansluitingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20 Energievoorziening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
4.3
Gesloten vloeistofcircuit . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
4.4 4.4.1 4.4.2 4.4.3
Thermostaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Leveringsomvang . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Opstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Aansluitingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
4.5
Inbedrijfstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
5
Onderhoud
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Reinigen buitenwaterfilter . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30 Luchtaanzuigfilter, fan-coil unit . . . . . . . . . . . . . . 30 Reinigen condenswaterafvoer, fan-coil units . . . 30 Reinigen buitenwatersysteem . . . . . . . . . . . . . . 30 Winterstop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
6
Storing zoeken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
7
Technische gegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
7.1 7.2 7.3
Specificatie koelvloeistof . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33 Benodigde hoeveelheid koelvloeistof . . . . . . . . 33 Brandstofkwaliteit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
1 2 3
Spanning, electrisch verbruik en zekeringen . . . . . 11 Inhoud watergekoelde condensor . . . . . . . . . . . . . . 30 Richtwaarden voor de benodigde hoeveelheid koelvloeistof voor een complete installatie . . . . . . . . 32
Schema’s 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Buitenwatersysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 Aansluiten systeemkast, CLIMA03 en CLIMA05 . . . 12 Aansluiten systeemkast, CLIMA10 en CLIMA15 . . . 13 Brandstoftoevoersysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14 Verbrandinsgluchttoevoer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16 Rookgasafvoer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17 Aansluiten fan-coil units . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20 Voedingsspanning fan-coil units . . . . . . . . . . . . . . . . 21 Installatievoorbeeld gesloten koelvloeistofcircuit I . 23
10
Installatievoorbeeld gesloten koelvloeistofcircuit II . 23
11
Installatievoorbeeld gesloten koelvloeistofcircuit III 24
12
Installatievoorbeeld gesloten koelvloeistofcircuit IV 24
13 14
Aansluitingen thermostaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25 Aansluiten thermostaten onderling en op de besturingsprint in de systeemkast . . . . . . . . . . . . . . 27
25 25 25 25
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
13.0201
3
1 Inleiding In deze handleiding wordt de bediening, de installatie, de inbedrijfsstelling en het onderhoud van de luchtbehandelingsinstallatie beschreven, tevens wordt de werking beschreven en toegelicht. Voor de installatie is geen speciaal gereedschap nodig terwijl ook specifieke koeltechnische kennis niet vereist is. De volledige koeltechnische installatie is reeds geïnstalleerd en in bedrijfgesteld. Gelieve deze handleiding te lezen en de vermelde gebruiks-, installatie en onderhoudsaanwijzingen in acht te nemen. Hiermee kunt u storingen en ongevallen vermijden, uw recht op garantie behouden en uw luchtbehandelingsinstallatie in een uitstekende staat van onderhoud houden. De luchtbehandelingsinstallatie is uitsluitend bestemd voor toepassing zoals in de Vetus documentatie is gespecificeerd. Ieder ander gebruik geldt als in strijd met de bestemming. De fabrikant aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de daaruit voortvloeiende schade. Het risico daarvoor draagt uitsluitend de gebruiker. Bij gebruik volgens de bestemming behoort ook het opvolgen van de door de fabriek voorgeschreven bedrijfs-, onderhoudsen reparatievoorschriften. De koelinstallatie in de systeemkast mag uitsluitend door personen onderhouden en gerepareerd worden die de hiervoor een wettelijk voorgeschreven autorisatie hebben.
2 Veiligheidsmaatregelen Dit symbool vindt u bij alle opmerkingen omtrent de veiligheid. Volg deze opmerkingen zorgvuldig op. Geef de veiligheidsaanwijzingen door aan andere personen die de luchtbehandelingsinstallatie onderhouden. Algemene regels en wetten met betrekking tot veiligheid en ter voorkoming van ongelukken dienen ook in acht te worden genomen. • Raak tijdens bedrijf van de installatie nooit bewegende delen aan. • Raak nooit hete delen in de systeemkast aan en plaats nooit brandbare materialen in de nabijheid van de systeemkast. • Schakel de luchtbehandelingsinstallatie altijd uit alvorens onderdelen hiervan te controleren of af te stellen. • Voer onderhoudswerkzaamheden veilig uit door uitsluitend passend gereedschap toe te passen. • Alvorens laswerkzaamheden uit te voeren dient de plusaansluiting los te worden genomen van de accu en aan massa te worden gelegd.
De in aanmerking komende voorschriften ter voorkoming van ongevallen en andere algemeen geaccepteerde veiligheids- en bedrijfskundige voorschriften moeten in acht worden genomen. Eigenmachtige wijzigingen aan de luchtbehandelingsinstallatie sluiten de aansprakelijkheid van de fabriek voor de daaruit voortvloeiende schade uit.
Voor eventuele vragen staan wij tot uw beschikking. Vetus den Ouden n.v.
4
13.0201
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
3 Bediening 1
2
3
4
5
CLIMATE CONTROL
Inschakelen
22 24
20
Indien de functie koelen gewenst is: • Schakel de netspanning hoofdschakelaar in. • Schakel de accu-hoofdschakelaar in. De LED's 'Stand by' op alle thermostaten en op de systeemkast zullen nu oplichten. • Open de buitenboordafsluiter.
o
C
vetus®
VAC0002
6 1 2 3 4 5 6 7
Indien de functie verwarmen gewenst: • Schakel accu-hoofdschakelaar in. De LED's 'Stand by' op alle thermostaten en op de systeemkast zullen nu oplichten. • Open de brandstoftoevoer-afsluiter. Druk kortstondig, op een van de thermostaten, op de aan/uitschakelaar voor 'koelen' (3) of voor 'verwarmen' (6). Afhankelijk van de keuze zal het koelsysteem of de kachel worden ingeschakeld en de ventilator(en) van de fan-coil unit(s) in de ruimte waar de thermostaat is geplaatst zullen worden ingeschakeld, tevens zal nu de LED 'koelen' respectievelijk 'verwarmen' oplichten.
26
18
7
Ventilator-toerenregelknop Temperatuurinstelknop Aan/uit-schakelaar 'koelen' LED 'koelen' LED 'stand by' Aan/uit-schakelaar 'verwarmen' LED 'verwarmen'
Controlepaneel systeemkast VAC0065
In elke andere ruimte zullen de ventilatoren van de fan-coil units niet worden ingeschakeld, bij de thermostaten zal alleen de LED 'stand by' aanblijven.
CLIMATE CONTROL CIRCULATION PUMP
Bedien in elke andere ruimte de aan/uit-schakelaar, behorende bij de reeds ingeschakelde functie (koelen of verwarmen), op de thermostaat om ook daar de ventilator in te schakelen. Het is niet mogellijk om gelijktijdig in de ene ruimte te koelen en in een andere ruimte te verwarmen! Om over te schakelen van de functie koelen naar verwarmen of andersom moeten eerst alle thermostaten uitgeschakeld zijn.
ALARM
STAND BY
COOL
HEAT
vetus®
Regelen Stel met knop (2) de gewenste temperatuur in. Indien een ruimte de gewenste temperatuur heeft bereikt wordt de ventilator uitgeschakeld. Voor meer comfort kan met knop (1) de snelheid van de ventilator worden ingesteld (verlaagd). Bij een lagere snelheid van de ventilator duurt het langer alvorens de ruimte de ingestelde temperatuur bereikt heeft.
Uitschakelen Schakel de ventilator/thermostaat functie uit door nogmaals de aan/uit-schakelaar te bedienen. Het koelsysteem respectievelijk de kachel wordt pas uitgeschakeld nadat alle thermostaten zijn uitgeschakeld.
Op de systeemkast bevindt zich een controlepaneel. Op dit paneel kan worden afgelezen of het systeem ‘Standby’ staat danwel of de koel- of verwarmingsfunctie, op een of meerdere van de thermostaten, is gekozen. Middels deze schakelaar kan gekozen worden tussen normaal bedrijf en alleen bedrijf van de circulatiepomp en de buitenwaterpomp. - Schakelaar naar rechts: Normaal bedrijf. - Schakelaar naar links: Alleen de circulatiepomp en de buitenwaterpomp zijn in bedrijf.
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
13.0201
5
4 Installatie 4.0 Beschrijving van het systeem In de systeemkast bevindt een koelsysteem en een kachel. Het koelsysteem kan een vloeistof afkoelen tot een temperatuur tussen de 3 en 8°C en de kachel kan de vloeistof verwarmen tot ca. 80°C. De afgekoelde danwel verwarmde vloeistof circuleert door een leidingsysteem door het schip. Het koelsysteem en de kachel kunnen nooit gelijktijdig werken! De warmte welke tijdens koelen aan de circulerende vloeistof is onttrokken wordt afgegeven aan het buitenwater. De kachel gebruikt dieselolie als brandstof. Het airconditioningsysteem kan alleen functioneren indien er netspanning aanwezig is. Deze netspanning (230 V wisselspanning) moet worden geleverd door een generatorset of door het op de wal aanwezige electriciteitsnet. De regeling van de kachel werkt op 12 of 24 Volt gelijkspanning, welke door accu's kan worden geleverd.
In elke te koelen en/of te verwarmen ruimte zijn een of meerdere zogenaamde fan-coil units aangebracht. Een fancoil unit is te beschouwen als een radiator met een ventilator; de ventilator zorgt voor een luchtstroom langs de radiator. De circulerende vloeistof stroomt door de radiator in de fan-coil unit. Als de ventilator draait zal de langs de radiator stromende lucht worden afgekoeld of worden verwarmd. In elke ruimte is een (1) thermostaat geïnstalleerd. Ook als er in een ruimte meerdere fan-coil units zijn geplaats is er toch slechts een thermostaat in die ruimte aanwezig. Met de thermostaat wordt de gewenste temperatuur in de ruimte ingesteld. Regeling van de temperatuur in de ruimte vindt plaats door de ventilator (of ventilatoren) al of niet te laten draaien.
4 Ruimte 1
Ruimte 2
Ruimte 3
VAC0034 CLIMATE CONTROL 22 24
20
26
18
o
C
vetus®
CLIMATE CONTROL
3
22 24
20
26
18
o
2
2
C
vetus®
3
3
22 24
20
26
18
o
C
vetus®
2
2
7
CLIMATE CONTROL
7
CLIMA 3 kW
7
Leidingen gesloten koelvloeistof circuit
8 7
1
Leidingen buitenboordwatercircuit Condenswaterafvoer Electrische verbindingen, aantal aders Brandstoftoevoerleiding Uitlaatgassenleiding
9
11 WL
10 6
6
13.0201
5
1 2 3 4 5 6 7
Clima-systeemkast Fan-coil unit Thermostaat Expansievat Buitenwaterfilter Buitenwaterpomp Netspanning 230 V AC
8 Accu boordnet 12 V of 24 V 9 Brandstofodoseerpomp 10 Brandstoftank 11 Uitlaatdemper
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
4.1 Systeemkast 4.1.1 Leveringsomvang
1
3
VAC0095
2 4
5
CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10, CLIMA15 1 Systeemkast met trillingdempers en terugslagkleppen. 2 Installatieset buitenwatertoevoer bestaande uit: Huiddoorvoeren, afsluiter, waterfilter, pomp met montagebeugels en fitwerk.
4 Installatieset brandstoftoevoer bestaande uit: Brandstofdoseerpomp met montageklem, zuigleiding, persleiding en slangklemmen. 5 Uitlaatslang met demper en uitlaatdoorvoer
3 Installatieset overloopvat bestaande uit: Overloopvat met vuldop en fitwerk.
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
13.0201
7
4.1.2 Opstelling Kies voor de systeemkast een goed toegankelijk plaats, vrij van bilgewater. Zorg voor voldoende ruimte rondom de systeemkast. Houdt bij het kiezen van een plaats rekening met de koelwatertoevoer, de brandstoftoevoer en de uitlaatgassenafvoer. min. 100 mm
min. 300 mm
Maak een stevige fundatie of een console aan een wand, denk aan de zeevastheid in verband met het gewicht van de apparaten. Raadpleeg hoofdstuk 8 ‘Hoofdafmetingen’ voor het bepalen van de afmetingen van de fundatie. De systeemkast moet worden opgesteld met de onderzijde evenwijdig aan de waterlijn. min. 600 mm
Plaats de systeemkast op de meegeleverde trillingdempers om hinderlijk trillingsgeluid te voorkomen. 5 kW vetus®
AIRCO
VAC0003
4.1.3 Koelwater toe- en afvoer De condensor van het koelsysteem is watergekoeld. Het benodigde buitenwater moet door een apart op te stellen pomp worden aangevoerd. Om de waterpomp tegen vuildelen te beschermen moet het water worden aangezogen via een huiddoorvoer voorzien van een waterschep en een koelwaterfilter,
pas het meegeleverde filter toe. Op de waterinlaat (huiddoorvoer met waterschep) moet een afsluiter worden geplaatst. Na het passeren van de condensor wordt het water, middels een huiddoorvoer, naar buiten afgevoerd.
Schema 1, Buitenwatersysteem
CLIMA03/ CLIMA05
CLIMA10 / CLIMA15
5
5
WL 1
1 3
3
4
1 2 3 4 5
8
13.0201
Buitenwaterpomp Huiddoorvoer met waterschep Koelwaterfilter Afsluiter Huiddoorvoer
2
4 VAC0046
2
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
Huiddoorvoer, watertoevoer
Waterfilter
WL 3/4" - 20 mm VAC0085
3/4"
3/4" VAC0086
VAC0008
VAC0088
VAC0087
Monteer het waterfilter direct op de buitenboordafsluiter. Het waterfilter moet zich onder de waterlijn bevinden; de waterpomp is niet zelfaanzuigend!
Waterpomp De waterinlaat (huiddoorvoer met waterschep) moet daar worden geplaatst waar een continue toevoer van water onder alle omstandigheden is gewaarborgd. Nabij de boeg, waar bij hogere snelheden turbulentie kan voorkomen, is een minder geschikte plaats. De inlaat moet ook onder water blijven indien het schip rolt. Indien lucht in plaats van water wordt aangezogen wordt niet alleen onvoldoende gekoeld maar de waterpomp kan beschadigen ten gevolge van het droogdraaien.
1/2" - 20 mm 1/2" - 1/2" 3/4" - 3/4" 3/4" - 20 mm
WL
VAC0007
VAC0009
Plaats de huiddoorvoer zodanig dat de hierop gemonteerde buitenboordafsluiter goed bereikbaar is in verband met het openen en sluiten ervan.
De waterpomp is niet zelfaanzuigend en moet onder de waterlijn worden gemonteerd. De capaciteit van de waterpomp is afhankelijk van de opvoerhoogte. Bij een hogere opvoerhoogte neemt de capaciteit van de waterpomp af. De maximale opvoerhoogte is 3 m.
Monteer de huiddoorvoer met de sleuven naar voren. Gebruik een afdichtmiddel bij de montage van de huiddoorvoer.
Monteer de pomp met de meegeleverde beugels met de UITaansluiting in de getekende positie. Monteer de slangpilaren met een vloeibaar afdichtmiddel (bijv. Loctite® 577 of Threebond® 1110B) of met teflon tape.
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
13.0201
9
Huiddoorvoer, waterafvoer
4.1.4 Aansluiten vloeistofleidingen
3/4" - 20 mm
WL 3/4"
CLIMA03/ CLIMA05 VAC0029 VAC0010
Plaats de huiddoorvoer om het koelwater af te voeren op de waterlijn, het is dan niet noodzakelijk een afsluiter op deze huiddoorvoer te monteren.
Slangverbindingen • Pas voor de verbindingen tussen de onderdelen voor water toe- en afvoer en de systeemkast flexibele slang met een diameter van 20 mm toe. • Houdt de slangen altijd zo kort mogelijk en zorg er voor dat de slangen zo min mogelijk bochten bevatten. • Zorg er voor dat de slangen geen belasting op het huis van de buitenwaterpomp uitoefenen. • Gebruik uitsluitend water en zeep, dus geen vet- of oliehoudende producten, om het monteren van de slang op de slangaansluitingen te vereenvoudigen. • Monteer elke slangverbinding met 2, roestvaststalen, slangklemmen.
CLIMA10 / CLIMA15
De systeemkast heeft 2 aanvoeraansluitingen, een voor koeling en een voor verwarming. Monteer op deze aansluitingen de meegeleverde terugslagkleppen en de slangpilaren. Let op de stroomrichting bij de montage van de terugslagkleppen. Voor aanwijzingen en gegevens met betrekking tot de vloeistofleidingen zie 4.3 Gesloten vloeistofcircuit. Sluit de vloeistofleidingen aan op de slangpilaren zoals de schema’s 9 t.e.m. 12 is aangegeven.
Na de tewaterlating
4.1.5 Condenswaterafvoer
Controleer onmiddelijk na de tewaterlating alle verbindingen op lekkage. Ontluchten is niet nodig, zodra de pomp draait zal deze water aanzuigen en het systeem met water vullen.
Tijdens bedrijf van de koelinstallatie zal in de systeemkast condensvorming plaats vinden. Dit condenswater moeten worden afgevoerd naar buiten. Pas voor de condenswaterafvoer slang toe met een diameter van tenminste 10 mm. De aansluiting is voorzien van G 1/4” inw. Monteer een slangpilaar geschikt voor de toe te passen slangdiameter. Monteer de afvoerslang altijd aflopend en vrij van knikken. VAC0107
10
13.0201
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
Aansluiten
4.1.6 Electrische aansluitingen systeemkast De installatie moet worden aangesloten op zowel een generatorset c.q. de walstroom als op de accu’s. De generatorset of de walstroom levert de benodigde energie voor de koelinstallatie. Voor het benodigde vermogen zie tabel 1. De spanning vermeld op het typeplaatje van de systeemkast (230 V) moet overeenkomen met de geleverde spanning.
A
De accu levert de benodigde energie voor de verwarmingsinstallatie en voor de regeling van de installatie.
Let op!
VAC0100
De spanning vermeld op het typeplaatje van de systeemkast (12 V of 24 V) moet overeenkomen met de boordspanning. Verwijder de kap, neem steker ‘A’ (bandkabel) los om de kap volledig te kunnen verwijderen, en sluit de systeemkast aan.
Voor het stroomverbruik zie tabel 1.
Vergeet niet bij het terugplaatsen van de kap steker ‘A’ weer terug te plaatsen. Sluit de systeemkast aan zoals in het schema is aangegeven.
Tabel 1, Spanning, electrisch verbruik en zekeringen Type
CLIMA03
CLIMA05
Generatorset:
CLIMA10
CLIMA15
Vermogen, minimaal: *)
1 x 230 V AC / 50 Hz
3 kVA
4,5 kVA
5 kVA
6 kVA
3 x 230/400 V AC / 50 Hz
8 kVA
13 kVA
13 kVA
13 kVA
1000 VA
1700 VA
3400 VA
5100 VA
16 A
16 A
16 A (3x)
16 A (3x)
Electrisch verbruik Zekering, traag Accuspanning:
12 V
24 V
12 V
24 V
12 V
24 V
12 V
24 V
3W
6W
3W
6W
3W
6W
3W
6W
10 - 37 W
10 - 37 W
10 - 37 W
20 A
15 A
20 A
Electrische verbruik, - tijdens koelen - tijdens verwarmen Zekering, traag
10 - 37 W 36 - 125 W 33 - 115 W 36 - 125 W 33 - 115 W 15 A
20 A
15 A
20 A
15 A
*) Bij generatoren welke een inschakelstroom voor een electromotor kunnen leveren van 2 x de nominale generatorstroom.
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
13.0201
11
Schema 2, Aansluiten systeemkast, CLIMA03 en CLIMA05 Aansluiten op 1-fase generatorset: 1 x 230 V AC / 50 Hz
12 - 24 V DC
L N PE
+ – 20 A @ 12 V 15A @ 24 V
6
9
7
1,5 mm2 1,5 mm2
VAC0057
8
2
16 A
CLIMA03 CLIMA05
2,5 mm2 2,5 mm2
1 x 230 V AC
1
NL L N
4
11
CLIMATE CONTROL 22 24
20
CLIMATE CONTROL
10
22
26
18
o
24
20
vetus®
C
CLIMATE CONTROL 22
o
vetus®
C
3
26
18
o
5
26
18 24
20
vetus®
C
Aansluiten op 3-fase generatorset: 3 x 230/400 V AC / 50 Hz
12 - 24 V DC
L1 L2 L3 N PE
+ – 20 A @ 12 V 15A @ 24 V
8
6
9
7
VAC0058
5 6 7 8 9 10 11
Aansluitblok systeemkast Besturingsprint systeemkast Thermostaten Aansluitkabel thermostaten, zie 4.4.3 Buitenwaterpomp Zekering, traag Hoofdstroomschakelaar Zekering, traag Stuurstroomschakelaar Brandstofdoseerpomp Besturingsprint kachel
1,5 mm2 1,5 mm2
1 2 3 4
2
2,5 mm2 2,5 mm2
3 x 230 / 400 V AC + 0
NL L N
16 A
CLIMA03 CLIMA05
1
4
11
CLIMATE CONTROL 22 24
20
CLIMATE CONTROL
10
22 24
20
C
vetus®
22 26
18 24
o
C
26
18
o
C
13.0201
o
CLIMATE CONTROL
20
12
26
18
vetus®
vetus®
3
5
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
Schema 3, Aansluiten systeemkast, CLIMA10 en CLIMA15
6 mm2
L N PE
1 x 230 V AC
+ –
12 - 24 V DC
6 mm2
Aansluiten op 1-fase generatorset: 1 x 230 V AC / 50 Hz
8
20 A @ 12 V 15A @ 24 V
16 A
9
6 7 2,5 mm2 2,5 mm2 2,5 mm2 2,5 mm2 2,5 mm2 2,5 mm2
1,5 mm2 1,5 mm2
VAC0055
2
1 4
11
NLNLNL 1 1 2 2 3 3
NL LN CLIMA10 CLIMA15
CLIMATE CONTROL 22 24
20
CLIMATE CONTROL 22
10
26
18
o
24
20
vetus®
C
CLIMATE CONTROL 22 26
18 24
20
o
vetus®
C
3
26
18
o
vetus®
C
12
5
Aansluiten op 3-fase generatorset: 3 x 230/400 V AC / 50 Hz
+ – 20 A @ 12 V 15A @ 24 V
5 6 7 8 9 10 11 12
2,5 mm2
9
VAC0056
2,5
Aansluitblok systeemkast Besturingsprint systeemkast Thermostaten Aansluitkabel thermostaten, zie 4.4.3 Buitenwaterpomp Zekeringen, traag Hoofdstroomschakelaar Zekering, traag Stuurstroomschakelaar Brandstofdoseerpomp Besturingsprint kachel Extra circulatiepomp
8
1,5 mm2 1,5 mm2
1 2 3 4
16 A
6 7 mm2
12 - 24 V DC
2,5 mm2 2,5 mm2
3 x 230 / 400 V AC + 0
L1 L2 L3 N PE
2 1 4
11
NL LN
NLNLNL 1 1 2 2 3 3
CLIMA10 CLIMA15
CLIMATE CONTROL 22 24
20
CLIMATE CONTROL
10
22 24
20
26
18
o
C
vetus®
CLIMATE CONTROL 22 26
18 24
20
o
C
26
18
o
C
vetus®
vetus®
3
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
12
5 13.0201
13
4.1.7 Brandstoftoevoer Voor de brandstoftoevoer voor de kachel kan een aftakking gemaakt worden in de brandstofleiding tussen de brandstoffilter/waterafscheider en de motor. Er is dan geen apart voorfilter voor de kachel nodig. Bij optredende drukken boven 0,3 bar moet een aparte tankaansluiting worden toegepast.
Schema 4, Brandstoftoevoersysteem
CLIMA 6
2
3 4
VAC0063
8
b 7 1
5 a = max. 2 m b = max. 6 m en min. 1,5 m
a
1 Brandstoftank 2 Brandstoffilter/waterafscheider 3 T-stuk 4 Naar motor 5 Brandstofdoseerpomp 6 Brandstofaansluiting systeemkast 7 Brandstof(zuig)leiding, rubber, ø 3,5 x ø 11,5 mm, lengte max. 2 m 8 Brandstof(pers)leiding, rubber, ø 3,5 x ø 11,5 mm, lengte max. 6 m
14
13.0201
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
Brandstofdoseerpomp
Brandstofslangen en -leidingen
2
VAC0035
a
• Het afkorten van de brandstofslangen en -leidingen dient te gebeuren door middel van snijden. Kort de slang nooit af door middel van zagen (zaagsel in het systeem kan tot problemen leiden) of door middel van knippen (de slang wordt teveel vervormd).
4
max. 90°
c
• De brandstofdoseerpomp en leidingen tegen ontoelaatbare verwarming beschermen. Niet in de buurt van uitlaatdempers of uitlaatleidingen monteren.
1 VAC0037
min. 15° b 3
1 2 3 4
Doseerpomp Max. brandstofniveau Min. brandstofniveau Brandstof aansluiting aan CLIMA-systeemkast
0-
60 °
0-
60 °
0-
° 60
• Bij toepassing van een T-stuk altijd de weergegeven inbouwstand aanhouden.
Toelaatbare inbouwstanden van de doseerpomp De doseerpomp met de perszijde min. 15° tot max. 90° stijgend monteren.
• Bevestig de brandstofleidingen altijd met beugels; beugelafstand ca. 50 cm.
Brandstofleidingen indien mogelijk niet dalend monteren.
• Monteer elke slangverbinding met een goede kwaliteit slangklem.
Toelaatbare zuig- en pershoogten van de doseerpomp • Drukhoogte van brandstoftank voor doseerpomp: a = max. 100 cm • Zuighoogte bij drukloze tank: b = max. 75 cm Controleer of de tankbeluchting in orde is. • Drukhoogte van doseerpomp naar verwarming: c = max. 200 cm
De brandstofleidingen moeten volkomen dicht zijn dit voorkomt dat de brandstof terugloopt naar de tank als de kachel buiten bedrijf is. In de brandstofleidingen mag onder alle omstandigheden een maximale voordruk van 0,3 bar optreden.
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
13.0201
15
4.1.8 Verbrandingsluchttoevoer De kachel zuigt de benodigde verbrandingslucht aan uit de omgeving waarin de systeemkast is opgesteld. Zorg voor een voldoende luchttoevoer.
VAC0036
Indien het gewenst is de verbrandingslucht uit een andere ruimte, of direct van buiten, aan te zuigen kan op op de aanzuigopening van de kachel, binnen in de systeemkast, een slang worden aangesloten. De aanzuigopening is bereikbaar na het afnemen van het voorpaneel van de systeemkast. CLIMA03 en CLIMA05: De aanzuigslang moet een binnendiameter van ø 20 mm hebben en mag maximaal 1,5 m lang zijn. CLIMA10 en CLIMA15: De aanzuigslang moet een binnendiameter van ø 25 mm hebben en mag maximaal 2 m lang zijn.
Schema 5, Verbrandingsluchttoevoer
2
1
min. 50 cm
WL
3 VAC0064
1 Huiddoorvoer luchttoevoer * 2 Toevoerleiding verbrandingslucht * 3 Afvoer condenswater * *) Behoort niet tot de leveringsomvang.
De aanzuigopening van de slang moet zodanig worden geplaatst dat deze niet door vuil of sneeuw kan verstoppen, dat binnen gedrongen water kan weglopen en dat geen uitlaatgassen aangezogen kunnen worden. Als bescherming kan een eindkap op de slang worden gemonteerd, zodat een kogel van ø 16 mm niet kan binnendringen.
16
13.0201
Monteer op het laagste punt een opening voor de afvoer van condens- of inslagwater.
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
4.1.9 Rookgasafvoer De rookgassen moeten naar buiten worden afgevoerd. Gebruik hiervoor de meegeleverde flexibele uitlaatslang en de huiddoorvoer. De flexibele uitlaatslang is reeds voorzien is van een uitlaatdemper. Slang ø 30 mm, ca. 1000 mm lang.
Schema 6, Rookgasafvoer
2
1
3
1 2 3 4
CLIMA
4
min. 50 cm
Huiddoorvoer rookgassen Rookgassenleiding Uitlaatdemper Rookgasaansluiting systeemkast
WL VAC0040
Houdt bij het kiezen van een plaats voor de huiddoorvoer met het volgende rekening: VAC0039
• De uitlaatopening moet in de buitenlucht uitkomen. • De uitlaatopening moet zich minimaal 50 cm boven de waterlijn bevinden. • Uitlaatgassen mogen niet opnieuw worden aangezogen.
A • Binnendringen van uilaatgassen in het scheepsinterieur moet niet mogelijk zijn. • installeer de slang met een zwanenhals. • Indien nodig kan de uitlaatslang verlengd worden tot een totale lengte van maximaal 4 m. • Installeer de uitlaatopening en de slang zodanig dat deze niet door vuil of sneeuw kunnen verstopen en dat binnengedrongen water weg kan lopen. Bevestig de uitlaatslang met beugels; beugelafstand ca. 50 cm.
Omdat het veelal niet mogelijk is de uitlaatleiding van de systeemkast naar buiten toe aflopend te monteren is het deel van de uitlaatleiding welke zich in de systeemkast bevindt reeds voorzien van een condensafvoer (A). Deze condensafvoer, bestaande uit een stuk opgerolde leiding, nooit afrollen. Indien het wenselijk is de geringe hoeveelheid condenswater af te voeren kan hier een slang (ø 5 mm) op worden aangesloten. De condensafvoer is bereikbaar na het afnemen van het voorpaneel van de systeemkast.
Monteer de slang met slangklemmen op de aansluitingen; breng aan de binnenzijde van de uitlaatslang een kleine hoeveelheid kit aan om een goede afdichting te verkrijgen.
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
13.0201
17
4.2 Fan-coil units 4.2.1 Leveringsomvang
2
De fan-coil units moeten worden opgesteld in of nabij de te koelen c.q. de te verwarmen ruimte. Plaats de fan-coil units bij voorkeur op een geringe hoogte vanaf het dek, direct achter een schot waarin een luchtaanzuigrooster is geplaatst. Indien dit niet mogelijk is maak dan een kanaal van een laag geplaatst aanzuigrooster naar de aanzuigzijde van de fan-coil unit. De fan-coil units moeten worden opgesteld met de onderzijde, de lekbak, evenwijdig aan de waterlijn. Monteer de fan-coil unit tegen een schot.
1
4.2.3 Luchtaanzuigrooster
VAC0089
1 Fan-coil unit met montagesteunen, trekontlasting voor de kabel en fitwerk. 2 T-stukken 25 - 16 - 25 mm
4.2.2 Opstelling
VAC0043
Het luchtaanzuigrooster moet een netto doorlaat hebben van tenminste 300 cm2.
6 5
4
Op de aanzuigzijde van de fan-coil unit bevindt zich een luchtfilter van 20 x 20 cm. Zorg er voor dat dit luchtfilter goed toegankelijk is, dit vereenvoudigt de regelmatige controle op vervuiling van het filter. (Een vervuild filter moet worden vervangen.) Pas daarom bij voorkeur een rooster toe met een inbouwmaat van tenminste 20 x 20 cm.
1
2 VAC0021
1 2 3 4
18
Luchtaanzuigrooster Luchtfilter Fan-coil unit Luchtuitblaasopening 13.0201
3
5 Geïsoleerde luchtslang 6 Uitblaasrooster
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
Het verdient echter aanbeveling om een uitblaasrooster met een grotere netto doorlaat te kiezen. De snelheid van de uitstromende lucht is dan lager en dientengevolge ook het geluidsniveau.
4.2.4 Luchtuitblaasopening
Het uitblaasrooster moet bij voorkeur zo hoog mogelijk worden geplaatst en niet vlak bij het luchtaanzuigrooster. VAC0018
De luchtslang moet geïsoleerd zijn om condensvorming te voorkomen.
C C
A
Eventueel kan ook de slang worden gesplitst in 2 slangen met ieder een eigen uitblaasrooster.
A A
C
4.2.6 Condenswaterafvoer
C B A
De luchtuitblaasopening van de fan-coil unit kan in 3 verschillende standen worden geplaatst. Handel als volgt om de stand van de uitblaasopening te wijzigen: - Neem de 4 schroeven (A) los en verwijder de lekbak (B). - Neem de 4 schroeven (C) los, plaats het ventilatorhuis in een andere stand, monteer in omgekeerde volgorde. VAC0022
4.2.5 Luchtuitblaasrooster, luchtslang Tijdens bedrijf van de koelinstallatie zal in de fan-coil unit condensvorming plaats vinden. Dit condenswater moeten worden afgevoerd naar buiten. De fan-coil unit is voorzien van 2 aansluitingen G 1/4” inw. Monteer beide slangpilaren (G1/4” x 13 mm) of 1 slangpilaar en 1 blindplug.
VAC0044
Sluit de luchtuitblaasopening aan op een uitblaasrooster middels een geïsoleerde luchtslang met een diameter van 75 mm.
• Indien de fan-coil unit tenminste 40 cm boven de waterlijn is geplaatst kan een leiding direct naar een huiddoorvoer worden gevoerd. Plaats de huiddoorvoer op of boven de waterlijn. • Indien de fan-coil unit onder of minder dan 40 cm boven de waterlijn is geplaatst moet het condenswater naar een lager geplaatste verzamelbak worden afgevoerd. De verzamelbak (douchebak) kan met behulp van een bilgepomp met niveauschakelaar automatisch worden geleegd. Pas voor de condenswaterafvoer slang toe met een diameter van 13 mm. Monteer de afvoerslang altijd aflopend en vrij van knikken.
Het uitblaasrooster moet een netto doorlaat hebben tenminste gelijk aan de doorsnede van de luchtslang: 44 cm2. Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
13.0201
19
4.2.7 Electrische aansluitingen Controleer of de spanning, vermeld op het typeplaatje van de fan-coil unit, overeenkomt met de boordspanning (230 V). Het energieverbruik van de ventilator is 135 VA bij maximaal toerental.
Toerentalregeling De fan-coil unit wordt geleverd zonder (ventilator)toerentalregeling. Bij elke thermostaat wordt één toerentalregeling inclusief montagemateriaal meegeleverd, zie 4.4.1. In elke ruimte wordt één thermostaat geplaatst. Monteer in de fan-coil unit (of in één van de fan-coil units indien er meerdere fan-coil units in een worden opgesteld) de toerentalregeling. Neem het aansluitblok los. Knip de bedrading los. Monteer de toerentalregeling met de meegeleverde montagematerialen. Sluit de fan-coil units aan zoals in schema 7 is aangegeven. VAC0020
De kabel van de thermostaat naar de toerentalregeling moet van een ferrietkern worden voorzien, zie ook 4.4.3.
Schema 7, Aansluiten fan-coil units 1
CLIMATE CONTROL 22 24
20
1
CLIMATE CONTROL 22
26
18
24
20
o
vetus®
C
230 V AC
26
18
o
C
vetus®
L N PE
3
6A
5
0 - 10 V
2
L N L N L N
0 V+
6
VAC0102
4 ⇒A
2 5
1
CLIMATE CONTROL 22 24
20
26
18
o
vetus®
C
4
⇒A 3 3 2
1
CLIMATE CONTROL 22 24
20
1 Thermostaat 2 Toerentalregeling 3 Fan-coil unit
Er kunnen maximaal 4 fan-coil units op 1 toerenregeling worden aangesloten.
26
18
o
C
4 Ventilator 5 Condensator 2 µF 6 Ferrietkern
vetus®
3
3
3
3
2
20
13.0201
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
4.2.8 Energievoorziening Bij een CLIMA-systeem waar voor de kachel uitsluitend 12 V of 24 V nodig is, zoals reeds vermeld, kan de ventilator ook via een omvormer uit de accu's worden gevoed. Het is dan niet noodzakelijk om de generatorset in bedrijf te stellen als alleen de verwarmingsfunctie gewenst is. Met een omschakelrelais in de voedingsspanning, zoals in schema 8 is aangegeven, zal omschakelen volledig automatische gebeuren. Tijdens generatorsetbedrijf zal de generator altijd de voedingsspanning voor de ventilator leveren. Zodra de generatorset geen spanning meer levert zal de omvormer het overnemen.
Schema 8, Voedingsspanning fan-coil units
1
2
230 V AC
12 V DC / 24 V DC
L N PE
230 V AC
+ –
L N
3
4 0 V+
1 2 3 4 5
6A
6A
VAC0023
L N L N N L
5
Aansluiting naar generatorset aansluiting naar boordaccu’s Omvormer Toerentalregeling fan-coil unit Omschakelrelais generator/omvormer
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
13.0201
21
4.3 Gesloten vloeistofcircuit De fan-coil units vormen met de systeemkast een gesloten vloeistofcircuit.
Expansievat Het expansievat behoort tot de leveringsomvang van de systeemkast. In de retourleiding van het gesloten vloeistofcircuit moet een expansievat worden geplaatst. Dit expansievat fungeert tevens als vultank. Het expansievat moet op het hoogste punt van de complete installatie worden geplaatst.
Houdt bij de installatie van de slangen met het volgende rekening: • Houdt om de slangweerstand te beperken de verbindingsleidingen altijd zo kort mogelijk. • Installeer slangen zodanig dat het risico van uitwendige beschadiging of aantasting door chemicaliën de door hoge temperatuur klein is. • Bescherm de slangen welke door een schot moeten worden gevoerd met schotdoorvoeren of pas schotkoppelingen toe. • Bochten dienen absoluut vrij van knikken te zijn; een knik in de slang vermindert de vrije doorgang voor de vloeistof. Minimale buigradius: - Slang 16 mm diameter: 130 mm - Slang 25 mm diameter: 200 mm • Bevestig de leiding altijd met beugels; beugelafstand ca. 50 cm.
VAC0090
Monteer het expansievat tegen een wand en monteer de slangpilaren.
Vloeistofleidingen De verbindingen tussen de systeemkast, de fan-coil units en het expansievat moeten worden uitgevoerd middels slangen. Pas hiervoor slangen toe voorzien van isolatiemateriaal om condensvorming te voorkomen. De slang moet geschikt zijn voor koelvloeistof en bestand zijn tegen temperaturen van -25°C tot +80°C en een druk van 2 bar. Vetus levert hiervoor geschikt slangen en isolatiemateriaal. Slang ø 16 mm, art.code: CCHOSE16. Slang ø 25 mm, art.code: CCHOSE25. Isolatiebuis voor slang CCHOSE16, art.code: CCOVER16. Isolatiebuis voor slang CCHOSE25, art.code: CCOVER25. Als hoofdleiding moeten door het schip, voor zowel aanvoer als retour, slangen met een inwendige diameter van 25 mm worden aangelegd. Van de hoofdleidingen naar de fan-coil units moeten slangen met een inwendige diameter van 16 mm worden aangelegd. De slangaansluitingen op de systeemkast, het expansievat en de fan-coil units zijn hier op afgestemd. - Systeemkast: ø 25 mm - Expansievat: ø 25 mm - Fan-coil units: ø 16 mm
22
13.0201
• Het afkorten van de slang dient te gebeuren door middel van snijden. Kort de slang nooit af door middel van zagen (zaagsel in het systeem kan tot problemen leiden) of door middel van knippen (de slang wordt teveel vervormd). • Monteer elke slangverbinding met een goede kwaliteit slangklem.
VAC0106
• Om condensvorming tussen de slang en de isolatiebuis te voorkomen dienen de einden van de isolatiebuis met tape op de slang te worden afgedicht.
T-stukken Bij elke fan-coil unit worden 2 T-stukken 25-16-25 mm meegeleverd om het aansluiten eenvoudig mogelijk te maken. De laatste T-stukken worden als verloop, van 25 naar 16 mm, toegepast. Monteer op de niet gebruikte 25 mm aansluitingen van beide T-stukken de meegeleverde eindkappen.
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
Schema 9, Installatievoorbeeld gesloten vloeistofcircuit I
6
Alle fan-coil units worden zowel voor koelen als voor verwarmen gebruikt.
2
VAC0030
2
2
2 5 7
3 4
3 1 1
1 2 3 4 5 6 7 8
8
CLIMA03/ CLIMA05
CLIMA10 / CLIMA15
Vergeet niet de terugslagkleppen op de aanvoeraansluitingen van de systeemkast te monteren, zie 4.1.4.
CLIMA systeemkast Fan-coil unit Slang 25 mm diam inw. T-stuk 25 - 16 - 25 mm Slang 16 mm diam. inw. Overloopvat Eindkap 25 mm T-stuk 25 - 25 - 25 mm
Schema 10, Installatievoorbeeld gesloten vloeistofcircuit II 6
VAC0031
De fan-coil units worden zowel voor koelen als voor verwarmen gebruikt en er is een boiler aangesloten welke alleen functioneert tijdens verwarmen.
2
2
2
2 5 7
3 3
4
8 1
1
CLIMA03/ CLIMA05
Vergeet niet de terugslagkleppen op de aanvoeraansluitingen van de systeemkast te monteren, zie 4.1.4.
9
CLIMA10 / CLIMA15
1 2 3 4 5
CLIMA systeemkast Fan-coil unit Slang 25 mm diam inw. T-stuk 25 - 16 - 25 mm Slang 16 mm diam. inw.
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
6 7 8 9
Overloopvat Eindkap 25 mm T-stuk 25 - 25 - 25 mm Boiler
13.0201
23
Schema 11, Installatievoorbeeld gesloten vloeistofcircuit III 6
De fan-coil units worden alleengebruikt om te koelen, om te verwarmen worden radiatoren toegepast. 2
VAC0032
2
2
2 5 3
3
7 4
8 11
11
1 12
1 CLIMA03/ CLIMA05
10
10 12
CLIMA10 / CLIMA15
1 2 3 4 5 6
Vergeet niet de terugslagkleppen op de aanvoeraansluitingen van de systeemkast te monteren, zie 4.1.4.
CLIMA systeemkast Fan-coil unit Slang 25 mm diam inw. T-stuk 25 - 16 - 25 mm Slang 16 mm diam. inw. Overloopvat
7 8 10 11
Eindkap 25 mm T-stuk 25 - 25 - 25 mm Radiator Thermostatische radiatorafsluiter met, 12 12 Omloopleiding
Schema 12, Installatievoorbeeld gesloten vloeistofcircuit IV 6
De fan-coil units worden zowel voor koelen als voor verwarmen gebruikt en er zijn radiatoren aangesloten welke alleen functioneren tijdens verwarmen. 2
VAC0067
2
2
2 5 3
3
7
13
8
11
4
1 12
1
CLIMA03/ CLIMA05
Bij deze installatie moet nog een derde terugslagklep (13) worden gemonteerd!
13.0201
10
10 12
CLIMA10 / CLIMA15
Vergeet niet de terugslagkleppen op de aanvoeraansluitingen van de systeemkast te monteren, zie 4.1.4.
24
11
1 2 3 4 5 6 7
CLIMA systeemkast Fan-coil unit Slang 25 mm diam inw. T-stuk 25 - 16 - 25 mm Slang 16 mm diam. inw. Overloopvat Eindkap 25 mm
8 T-stuk 25 - 25 - 25 mm 10 Radiator 11 Thermostatische radiatorafsluiter met, 12 12 Omloopleiding 13 Terugslagklep
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
4.4 Thermostaat
4.4.2 Opstelling
4.4.1 Leveringsomvang
In elke afzonderlijke ruimte moet een thermostaat worden geplaatst. Ook als er meerdere fan-coil units in een (1) ruimte worden geplaatst wordt toch slechts een (1) thermostaat geïnstalleerd!
CLIM
T CON ATE 2
2
ROL
24
1
Let bij het kiezen van een plaats voor een thermostaat op het volgende: • Zorg voor een plaats waar de thermostaat goed toegankelijk is om te kunnen bedienen. • Monteer de thermostaat op een plaats vrij van tocht. • Het thermostaathuis is aan voor- en achterzijde niet volledig gesloten. Een luchtstroom door het thermostaathuis zal de thermostaatfunctie beïnvloeden, houdt hiermee rekening.
20 26 18
4 VAC0101
2
3
4.4.3 Aansluitingen Elke thermostaat wordt aangesloten op de toerenregelprint gemonteerd in een van de fan-coil units in dezelfde ruimte als waar de thermostaat is geplaatst. Voer een kabel 2 x 0,75 mm2 van de thermostaat naar de toerenregelprint en sluit aan zoals in het schema is aangegeven. Monteer de ferrietkern zo dicht mogelijk bij de toerentalregeling, zoals in de tekening is aangegeven.
1 Thermostaat. 2 Toerenregelprint met bevestigingsmateriaal. 3 Aansluitmateriaal.
Alle thermostaten worden met elkaar doorverbonden en de laatste thermostaat wordt op de besturingsprint in de systeemkast aangesloten. Sluit hiervoor op elke thermostaat een 4-aderige kabel aan (een z.g. platte telecommunicatiekabel) en voorzie deze van een 6P4C Modulair steker.
4 Ferrietkern.
Schema 13, Aansluitingen thermostaat
– +
L N L N
1
FAN 2 FAN 1
8
2
L
– +
N GND
Fan + Fan – GND 9V + Cool Heat
3 Fan + Fan – GND 9V + Cool Heat
1 2 3 4
1 2 3 4
VAC0005
4
6 7
5
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
1 2 3 4 5 6 7 8
Kleurkode: 1 Zwart 2 Rood 3 Groen 4 Geel
Thermostaat Toerenregelprint in fan-coil unit Besturingsprint systeemkast Aansluiting naar toerenregelprint Steker (6P4C Modulair) Calibratie temperatuurregeling Led: ‘AAN’ als ventilator wordt ingeschakeld Ferrietkern 13.0201
25
Doorverbindingskabels
1 2 3 4 VAC0025
Kleurkode: 1 Zwart 2 Rood 3 Groen 4 Geel
Het doorverbinden van de thermostaten vindt moet ook worden uitgevoerd met behulp van een 4-aderige kabel (een z.g. platte telecommunicatiekabel). De doorverbindingskabels moeten aan beide einden worden voorzien van 6P4C IDC stekers. Monteer op alle kabeleinden op exact dezelfde manier de stekers.
Splitters
A
A
ABCD
ABCD
VAC0026
4 3 21 4 3 21
12 3 4
A
ABCD
Pas splitters toe zoals afgebeeld om de onderlinge verbindingen te maken. Let op: Bij de splitters is de volgorde van aansluiten aan de verschillende zijden ten opzichte van elkaar gespiegeld! Om bedradingsfouten te voorkomen adviseren wij: • Gebruik de splitters voor het op elkaar aansluiten van de thermostaten zoals in de schema’s is aangegeven. • Monteer altijd op dezelfde manier de stekers aan de 4-aderige kabel (A).
26
13.0201
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
Schema 14, Aansluiten thermostaten onderling en op de besturingsprint in de systeemkast
– +
FAN 2 FAN 1
Fan + Fan – GND 9V + Cool Heat
1
L N L N
5
2
L N GND
1 2 3 4 5
3
1
L N L N
5
– +
L N L N
5
L N GND
2
FAN 2 FAN 1
– +
FAN 2 FAN 1
Fan + Fan – GND 9V + Cool Heat
Fan + Fan – GND 9V + Cool Heat
1
Thermostaat Toerenregelprint in fan-coil unit Besturingsprint systeemkast Splitter Ferrietkern
L N GND
2
3 4
L N
5
– +
L N L N
5
L N GND
– +
L
5
L N
2
L N N
GND
2
FAN 2 FAN 1
L N
FAN 2 FAN 1
– +
1
Fan + Fan – GND 9V + Cool Heat
1
Fan + Fan – GND 9V + Cool Heat
Fan + Fan – GND 9V + Cool Heat
1
FAN 2 FAN 1
4
L N GND
2
3
4
1
Fan + Fan – GND 9V + Cool Heat
1
Fan + Fan – GND 9V + Cool Heat
1
Fan + Fan – GND 9V + Cool Heat
Fan + Fan – GND 9V + Cool Heat
1
4
5
– +
L N L N
5
L N GND
2
– +
L N L N
5
L N GND
– +
L N L N
5
L N GND
FAN 2 FAN 1
L N
FAN 2 FAN 1
L N
FAN 2 FAN 1
– +
FAN 2 FAN 1
VAC0024
2
L N GND
2
2
3
4 4
4
1
Fan + Fan – GND 9V + Cool Heat
1
Fan + Fan – GND 9V + Cool Heat
Fan + Fan – GND 9V + Cool Heat
1
4
L N
5
L N GND
– +
L N L N
5
2
L N
2
GND
– +
L N L N
5
FAN 2 FAN 1
L N
FAN 2 FAN 1
– +
FAN 2 FAN 1
VAC0103
2
L N GND
3 4
4
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
13.0201
27
Sluit de ontluchtingsnippel zodra er koelvloeistof ontsnapt.
4.5 Inbedrijfstelling Vullen Alvorens het systeem in gebruik kan worden genomen moet het eerst worden gevuld met koelvloeistof. Het vullen van de installatie gebeurt op het hoogste punt, bij het expansievat. De installatie moet worden gevuld met met een koelvloeistof of met een water/anti-vries mengsel. Zie 7.1 Specificatie koelvloeistof. Vul het systeem nooit met alleen water. De benodigde hoeveelheid vloeistof hangt af van de grootte van het systeem, het aantal fan-coil units en de totale leiding lengte. Zie 7.2 voor de benodigde hoeveelheid koelvloeistof.
Vul tijdens het ontluchten het expansievat steeds bij als het vloeistofniveau gedaalt is. Zorg er voor dat, nadat alle fan-coil units ontlucht zijn, het expansievat tot ongeveer halverwege de hoogte gevuld is. Op het bedieningspaneel van de systeemkast bevindt zich een schakelaar. Middels deze schakelaar kan gekozen worden tussen normaal bedrijf en alleen bedrijf van de circulatiepomp en de buitenwaterpomp.
2 Zet de schakelaar ‘circulation pomp’ naar links, de LED naast de schakelaar gaat nu aan. Alleen de circulatiepomp en de buitenwaterpomp kunnen nu draaien; de koelcompressor zal niet worden ingeschakeld.
1 Vul het expansievat met koelvloeistof. Als er geen vloeistof meer wegstroomt uit het expansievat begin dan met het ontluchten ter plaatse van de fan-coil units. CLIMATE CONTROL
CLIMATE CONTROL CIRCULATION PUMP
ALARM
CIRCULATION PUMP
STAND BY
COOL
HEAT
vetus®
VAC0093
ALARM
Houdt tijdens het ontluchten het vloeistofniveau tot juist onder de bovenste slangaansluiting, na het inschakelen van de pomp kan dan worden gecontroleerd of de vloeistof circuleerd.
VAC0047
STAND BY
3 Stel het systeem in bedrijf. VAC0059
Controleer het volledige systeem op lekdichtheid.
Schakel de voedingsspanning in. Bedien op een van de thermostaten de aan/uit schakelaar; de LED ‘koelen’ op de thermostaat gaat nu aan. De circulatiepomp en de buitenwaterpomp zullen nu gaan draaien; de koelcompressor wordt niet ingeschakeld.
Ontluchten Draai de schroef in de ontluchtingsnippel een halve tot een hele slag linksom.
• Controleer of de buitenwaterpomp draait en controleer het buitenwatercircuit op lekkage. • Controleer in de expansietank of de koelvloeistof circuleert en controleer ket koelvloeistofcircuit op lekkage. VAC0061
VAC0092
Laat het systeem zo enige tijd draaien indien na controle gebleken is dat beide circuits naar behoren functioneren.
28
13.0201
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
Indien blijkt dat er geen circulatie plaats vindt in een van de circuits handel dan als volgt:
Het koelsysteem wordt nu ingeschakeld en de vloeistof zal worden afgekoeld.
Buitenwatercircuit:
Controleer nu de werking van het gehele systeem.
- Controleer of de buitenboordafsluiter open staat. - Controleer of de pomp zich onder de waterlijn bevindt. - Maak een slang van de pomp naar de systeemkast los om te ontluchten, de slang moet zich nu met water vullen. - Controleer of de pomp draait.
Koelvloeistofcircuit: - Mogelijk een luchtbel in de pomp; schakel de pomp uit er weer aan. - De rotor in de pomp zit ten gevolge van langdurige stilstand vast: - Schakel de spanning uit. - Verwijder de kap van de systeemkast waarachter zich de electrische aansluitingen bevinden. - Verwijder de rubber afblinddop. - Verwijder de frontplaat van de systeemkast. - Verwijder de afdekplug van de circulatiepomp. - Plaats een schroevendraaier in de pomp en verdraai de rotor. Lucht die zich nog in het systeem bevindt zal via de expansievat het systeem verlaten. Het niveau in het expansievat zal hierdoor dalen. Vul het vat dus regelmatig bij. Als het niveau van de koelvloeistof in de expansietank niet meer daalt is het systeem volledig gevuld.
5 Open de brandstoftoevoer-afsluiter. Schakel de functie ‘koelen’ uit door kortstondig op de aan/uit-schakelaar, op de thermostaat, voor 'koelen' te drukken. Schakel de functie ‘verwarmen’ in door kortstondig op de aan/uit-schakelaar, op de thermostaat, voor 'verwarmen' te drukken. Controleer de verwarmingsfunctie. Indien niet binnen een bepaalde tijd brandstof is opgevoerd schakelt de kachel zichzelf uit. Schakel nu met de schakelaar op de thermostaat de functie ‘verwarmen’ eerst uit en daarna weer in. De startprocedure van de kachel wordt nu nogmaals herhaald.
Inregelen installatie Alle noodzakelijke instellingen van de verschilllende onderdelen van de installatie zijn reeds uitgevoerd. Met de knop kan op de thermostaat, door de gebruiker, het toerental van de ventilator van de fan-coil unit worden ingesteld. Bij de laagste stand van de knop op de thermostaat zal de ventilator met een vooraf ingesteld minimaal toerental draaien.
Vul nu het expansievat tot max. 2 cm boven de bovenste aansluiting (ca. 2/3 van de totale hoogte).
min. 95 V AC VAC0060
VAC0068
Controleer na een aantal weken het niveau in de expansietank en vul bij indien noodzakelijk.
4 Zet nu de schakelaar ‘circulation pomp’ in de normale
Dit minimale toerental kan op de toerenregelprint, gemonteerd in de fan-coil unit, worden ingesteld.
gebruiksstand (naar rechts). Indien deze instelling wordt aangepast moet met volgende rekening worden gehouden: De spanning naar de ventilator moet tenminste 95 V wisselspanning bedragen!
CLIMATE CONTROL CIRCULATION PUMP
ALARM
CLIMATE CONTROL CIRCULATION PUMP
STAND BY
COOL
HEAT
vetus®
ALARM
VAC0048
STAND BY
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
13.0201
29
5.4 Reinigen buitenwatersysteem
5 Onderhoud
De watergekoelde condensor in de systeemkast moet eenmaal per jaar worden ontkalkt. Om te ontkalken moet het buitenwatersysteem met schoonmaakazijn (8 %) worden gevuld.
5.1 Reinigen buitenwaterfilter Controleer regelmatig of er zich vuil in het koelwaterfilter bevindt. Reinig het koelwaterfilter zo vaak als nodig is, afhankelijk van de vervuiling van het vaarwater, maar tenminste eenmaal per halfjaar. Een vervuild koelwaterfilter kan leiden tot een hogere temperatuur dan normaal of tot oververhitting van koelinstallatie.
CLIMA
Sluit de buitenboordafsluiter alvorens het deksel met de meegeleverde sleutel los te nemen.
A VAC0071
VAC0069
Controleer na het reinigen en weer monteren van het deksel op dichtheid.
5.2 Luchtaanzuigfilter, fan-coil unit
Handel als volgt om het buitenwatersysteem met schoonmaakazijn te vullen: - Sluit de buitenboordafsluiter. - Neem beide slangen (toe- en afvoer buitenwater) los. - Verwijder tijdelijk de zinkanode ‘A’ om het buitenwatersysteem volledig te kunnen aftappen. - Sluit korte stukken slang aan op de toe- en afvoeraansluitingen. De slangen moeten omhoog wijzen. - Vul nu het systeem met schoonmaakazijn. Voor de benodigde hoeveelheid zie tabel 2. - Laat de azijn tenminste 2 dagen in het systeem staan alvorens het weer af te tappen. - Sluit de toe- en afvoerslangen weer aan.
Tabel 2, Inhoud watergekoelde condensor Systeem
Inhoud watergekoelde condensor
CLIMA03
5 liter
CLIMA05
5 liter
CLIMA10
9,5 liter
CLIMA15
13,5 liter
VAC0094
5.5 Winterstop Tijdens de winterstop moet het buitenwatersysteem volledig zijn afgetapt zijn en met anti-vries worden gevuld. Controleer regelmatig de mate van vervuiling van het luchtaanzuigfilter. Vervang een vervuild filter. Filter, Vetus Art.code: LBHF
5.3 Reinigen condenswaterafvoer, fan-coil units In de lekbak van de fan-coil unit en in de afvoerleiding voor het condenswater kunnen zich verontreinigingen afzetten. Spoel 1 x per jaar, met schoon water, de lekbak uit en spoel de afvoerleiding door.
30
13.0201
VAC0080
A
Verwijder tijdelijk de zinkanode ‘A’ om het buitenwatersysteem volledig te kunnen aftappen. Monteer, indien noodzakelijk, een nieuwe zinkanode. Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
6 Storing zoeken Storing
Mogelijke oorzaak
Oplossing
Na het inschakelen van de hoofdschakelaar komt het systeem niet in bedrijf.
Generatorset draait niet of levert geen spanning.
Schakel in / controleer generatorset.
230 V zekering defect.
Controleer/ vervang.
Geen accuspanning.
Controleer accuhoofdschakelaar. Controleer zekering.
Storing in bedrading van thermostaat.
Controleer bedrading.
Storing in thermostaat.
Controleer / vervang thermostaat.
Op een andere thermostaat is reeds een andere functie (koelen / verwarmen) gekozen.
Schakel eerst de op andere thermostaat de niet langer gewenste functie uit.
Korte tijd na het inschakelen wordt de compressor, in de systeemkast, weer uitgeschakeld.
Geen koelwatertoevoer door gesloten buitenboordafsluiter of vervuild buitenwaterfilter.
Open buitenboordafsluiter / Reinig buitenwaterfilter.
Systeem reageert niet na uitschakelen en na korte tijd weer inschakelen.
De tijd tussen uitschakelen en weer inschakelen was korter na nodig is om het systeem te beschermen.
Nadat de wachttijd verstreken is zal het systeem weer in werking treden.
Met de knop op de thermostaat om het toerental van de ventilator te regelen op voluit is de luchtstroom onvoldoende.
Aanzuigrooster of uitblaasrooster is geblokkeerd.
Hef de blokkade op.
Het luchtfilter is vervuild.
Vervang het luchtfilter.
Er is een tekort aan vloeistof in het gesloten circuit.
Controleer op lekkages en vul het systeem bij.
Indrukken toets op thermostaat heeft geen effect.
Het geluid van stromend water is hoorbaar nabij een fan-coil unit of nabij de expansietank.
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
13.0201
31
7 Technische gegevens Systeemkast type
:
CLIMA03
CLIMA05
CLIMA10
CLIMA15
Capaciteit, koelen
:
3 kW
5 kW
10 kW
15 kW
Aantal compressoren
:
1
1
2
3
Koudemiddel
:
R407c
R407c
R407c
R407
Aansluitspanning 1
:
1 x 230 V AC
1 x 230 V AC
1 x 230 V AC
1 x 230 V AC
of
of
3 x 230 / 400 V AC
3 x 230 / 400 V AC
Spanningsbereik
:
+10 % - –15 %
+10 % - –15 %
+10 % - –15 %
+10 % - –15 %
Frequentie
:
50 Hz
50 Hz
50 Hz
50 Hz
Nominale stroom
:
4,5 A
7,5 A
2 x 7,5 A
3 x 7,5 A
LRA (1 compressor)
:
21 / 23
33 / 36
33 / 36
33 / 36
3900 l/h bij 0,1 bar
3900 l/h bij 0,1 bar
3600 l/h bij 0,14 bar
3600 l/h bij 0,14 bar
Opbrengst circulatiepomp :
Capaciteit verwarmen
:
2,3 - 5 kW
2,3 - 5 kW
1,5 - 9 kW
1,5 - 9 kW
Brandstof
:
Diesel
Diesel
Diesel
Diesel
Brandstofverbruik
:
0,27 - 0,62 l/h
0,27 - 0,62 l/h
0,18 - 1,2 l/h
0,18 - 1,2 l/h
Aansluitspanning 2
:
12 V of 24 Volt
12 V of 24 Volt
12 V of 24 Volt
12 V of 24 Volt
Spanningsbereik
:
10,2 tot 16 Volt
10,2 tot 16 Volt
10,5 tot 15 Volt
10,5 tot 15 Volt
resp.
resp.
resp.
resp.
20,4 tot 32 Volt
20,4 tot 32 Volt
20 tot 30 Volt
20 tot 30 Volt
Electrisch verbruik, tijdens bedrijf
:
10 - 37 W
10 - 37 W
36 - 125 W
36 - 125 W
tijdens start
:
< 100 W
< 100 W
140 W
140 W
Diameter rookgasafvoer
:
30 mm
30 mm
30 mm
30 mm
950 l/h bij 0,1 bar
950 l/h bij 0,1 bar
1400 l/h bij 0,14 bar
1400 l/h bij 0,14 bar
Opbrengst circulatiepomp : Minimale vloeistofdoorstroming
:
300 l/h
300 l/h
500 l/h
500 l/h
Maximale systeemdruk
:
2,5 bar
2,5 bar
2,0 bar
2,0 bar
1600 l/h bij 0,1 bar
1600 l/h bij 0,1 bar
3700 l/h bij 0,1 bar
3700 l/h bij 0,1 bar
Opbrengst zeewaterpomp : Toelaatbare omgevingstemperatuur
:
-40 °C tot +80°C
-40 °C tot +80°C
-40 °C tot +80°C
-40 °C tot +80°C
Gewicht
:
55 kg
59 kg
103 kg
147 kg
Fan-coil unit Capaciteit bij ∆T = 18 °C
:
2000 W
Maximale luchtstroom
:
300 m3/h
Aansluitspanning
:
230 V AC
Vermogen
:
135 VA
Gewicht
:
9 kg
32
13.0201
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
7.1 Specificatie koelvloeistof Het samenstellen en het kontroleren van de koelvloeistof bij een luchtbehandelingsinstallatie is in het bijzonder belangrijk omdat corrosie en bevriezing tot schade aan het systeem kan leiden. Gebruik een voorgemengde koelvloeistof (A) of een mengsel van een koelsysteembeschermingsmiddel (anti-vries, op ethyleenglycol basis) en leidingwater (B).
A)Voorgemengde koelvloeistof Een zeer geschikte voorgemengde koelvloeistof is bijvoorbeeld Vetus HCFLUID25.
B)Mengsel koelsysteembeschermingsmiddel en leidingwater De anti-vries in de koelvloeistof mag de volgende concentratie niet te boven gaan maar ook niet minder zijn: Koelsysteembeschermings middel (Anti-vries)
Water
Bescherming tegen bevriezing tot
max. 45 vol%
55%
-35°C
40 vol%
60%
-28°C
min. 35 vol%
65%
-22°C
De concentratie van de beschermende vloeistof dient onder alle omstandigheden gehandhaafd te blijven. Vul daarom als koelvloeistof moet worden bijgevuld uitsluitend bij met een gelijk mengsel van anti-vries en leidingwater.
Waterkwaliteit voor koelvloeistof
7.2 Benodigde hoeveelheid koelvloeistof Om de afzonderlijke delen van de installatie te vullen zijn de onderstaande hoeveelheden vloeistof nodig. -
CLIMA03 CLIMA05 CLIMA10 CLIMA15 Fan-coil unit Expansievat (2/3 gevuld) Koelvloeistofleiding ø 16 mm Koelvloeistofleiding ø 25 mm
: : : : : : : :
0,4 liter 0,6 liter 1,6 liter 2,2 liter 0,5 liter 3,5 liter 0,2 liter/meter 0,5 liter/meter
Als richtwaarde voor een complete installatie kan tabel 3 worden aan gehouden.
Tabel 3, Richtwaarden voor de benodigde hoeveelheid koelvloeistof voor een complete installatie Installatie
Fan-coil units
Leiding, ø 16 mm ø 25 mm
Hoeveelheid koelvloeistof
CLIMA03
2
15 m
10 m
ca. 13 liter
CLIMA05
3
18 m
12 m
ca. 15 liter
CLIMA10
5
24 m
12 m
ca. 20 liter
CLIMA15
8
30 m
20 m
ca. 26 liter
Gebruik bij voorkeur leidingwater. Indien een ander beschikbaar zoet water wordt gebruikt mogen de waarden gegeven in onderstaande tabel niet worden overschreden. Waterkwaliteit
min.
pH-waarde bij 20°C
6.5 3
max. 8.5
Chloride-ionengehalte [mg/dm ]
–
100
[mg/dm3]
–
100
[graden]
3
12
Sulfaat-ionengehalte Totale hardheid
Gebruik nooit zeewater of brakwater.
Beschermende koelvloeistoffen dienen te worden afgevoerd in overeenstemming met de daarvoor geldende milieuvoorschriften.
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
13.0201
33
7.3 Brandstofkwaliteit De kachel werkt probleemsloos op in de handel verkrijgbare diesel brandstof voor de voorstuwingsmotor. Het zwavelgehalte in deze brandstof mag maximaal 0,5% bedragen. Gebruik nooit brandstof welke meer dan 1% zwavel bevat! N.B. Bijmengen van afgewerkte olie is ontoelaatbaar!
Winterbrandstof Bij lage temperaturen kunnen door parafine-afscheidingen verstoppingen in het brandstofsysteem optreden en bedrijfsstoringen veroorzaken. Gebruik een winterbrandstof (geschikt tot-25°C) bij een buitentemperatuur lager dan 0°C. Deze brandstof wordt in het algemeen bij de pompstations vroeg genoeg vóór het begin van het koude seizoen aangeboden. Vaak wordt dieselolie met additieven (Superdiesel) aangeboden, deze is geschikt voor gebruikstemperaturen tot -20°C. Temperatuur 0°C tot -25°C
Winterdiesel 100%
-25°C tot -40°C
50%
Toevoeging 50% petroleum of benzine
Indien de brandstof uit een aparte tank wordt betrokken kan petroleum of benzine worden bijgemengd.
34
13.0201
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
8
Hoofdafmetingen 620
400
525
460
VAC0075
500
530
VAC0074
10 kW
5 kW vetus®
vetus®
CLIMA
CLIMA
535
375 CLIMA10
CLIMA03 / CLIMA05
525
820
530
VAC0076
15 kW vetus®
CLIMA
735 CLIMA15 Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
13.0201
35
1
CLIMA03 / CLIMA05
2 6
3
7
4
8 5 VAC0078
1 2
CLIMA10 / CLIMA15
6 8
3
4
5
7 VAC0105
1 2 3 4 5 6 7 8
36
Gesloten vloeistof circuit, VERWARMING ‘UIT’ 3/4”, uitw. Gesloten vloeistof circuit, KOELING ‘UIT’ 3/4” uitw. Brandstof toevoer kachel (Diesel), ø 3 mm Buitenwater ‘UIT’, ø 20 mm Uitlaatgassen kachel, ø 30 mm Gesloten vloeistof circuit, RETOUR, ø 25 mm Zinkanode, 1/4” inw. Buitenwater ‘IN’, ø 20 mm 13.0201
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
273
285
VAC0081
ø 75
200
295
210
ø 16
35
G 1/4" 350
147
18
CLIMATE CONTROL 22
54
61
120
26
18
o
C
53
24
20
vetus®
VAC0083
ø3
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
139
13.0201
37
9
Electrische schema’s
L
Connection diagram clima 3-5 kW
RD=Rood
+12-24VDC
BL=Zwart
LBL=Blauw
Hi pressure switch
12
VI=Violet
1
GR=Grijs
BL.5
Heat+ Control
WT.5 OR.5
Temperature sensor
Batt-out Batt- Fuelpump
Y1 RD1 BR1
COMP
+ _
7
BL1
Compressor relay
9v in
RD1 BR1 RD.5
Batt-out
SP1C
9v O L
3
TEMP
PUMP
2
C
8
LBL2.5
LBL2.5
BL2.5
Raw waterpump
BR1
6 LBL 1
5
LBL 1
VAC0016
LBL 1
4
13
S
R
LBL 1
Fan
14
M
Circulation pump
BR1
BR1
BR1
BR1.5
Circulationpump
BR1
Compressor
Batt+out
Batt+out
BR2.5
LBL 1
KP01
BR1
Heat on
BR.5
Y1
L
HI
BL.5
Fuse Batt+ Fuel in
GN1 VI.5
Y=Geel
RD1 BL1
BL1
RD1.5
BR2.5
BR=Bruin
11
BL1
BR1
RD1.5
GN=Groen
N
CLIMAO03 / CLIMA05
BR2.5
BR2.5
4
5
10 6
LBL2.5
LBL 1
Fan
VAC0098
Raw waterpump
14
13
Compressor relay
S
R
8.1
Compressor 2
S
R
9
BL2.5
2
C
8.2
LBL2.5
C
BR2.5
TEMP PUMP
7.2
LBL2.5
SP1C
BL1
LBL 1
BR1.5
7.1
BL1
Compressor 1
+ _ 9v O L
Compressor relay
C2 C1
HI1
BR1
BR1
Temperature sensor
Batt-out
L
BR2.5
Batt+out
3 HI2
GR.5 BL.5
RD1 BR1 RD.5 WT.5 LBL.5
Batt+out Batt-out 9v in Heat+
BR1
Y=Geel GR=Grijs
BL2.5
Fuel in
BL.5
BR1
LBL=Blauw VI=Violet
Extra Circulation pump
LBL 1
BR=Bruin
GR.5
KH01
Batt- Fuelpump
BL1
BL=Zwart
Pump relay
Fuse Batt+
Y1 RD1 BR1
Circulationpump
RD=Rood GN=Groen
12
Heat on
M
L 1.2
Circulation pump
BR.5
VI.5
RD1.5 BL1 BL1 Y1
BL1 BL1
11
1.1
LBL2.5
RD1
RD1.5
Hi pressure switch 1
+12-24VDC
Hi pressure switch 2
Connection diagram clima 10 kW
N
CLIMA10 38
13.0201
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
L
5
10 6
BR2.5
8.2
Compressor relay Compressor 3
Compressor relay
BR2.5 BL2.5
8.1
S
R
LBL 1
BL2.5
S
R
C
8.3
LBL2.5
4
LBL2.5
Pump relay
N
Extra Circulation pump
VAC0099
Circulation pump
14
S
R
9
C
7.3
LBL2. 5
C
2
BL1
Compressor 2
TEMP PUMP
7.2
BR2.5
SP1C
BL1
BL2.5
7.1
LBL2.5
BL1
BR2.5
+ _ 9v O L
RD1 BR1 RD.5 WT.5 LBL.5
LBL 1
C2 C1
HI1
BL.5
GR=Grijs
C3
LBL2.5
HI3
Compressor relay
HI2
Compressor 1
GR.5
GR.5
BR2.5
BR2.5
BR1
Hi pressure switch 3
Hi pressure switch 2
LBL=Blauw Y=Geel
LBL 1
Batt-out Batt- Fuelpump
BR=Bruin
VI=Violet
LBL2.5
Batt+out Batt-out Heat on 9v in Batt+out Heat+ Fuel in
BL=Zwart GN=Groen
3
BR1
BR1.5
LBL.5 LBL.5
Fan
13
BL.5
KH01
RD=Rood
Raw waterpump
Fuse Batt+
Temperature sensor
LBL 1
Hi pressure switch 1
RD1
RD1.5 VI.5 BR.5
M
1.3
12
BL1 BR1
Circulationpump
Y1 RD1 BR1
BL1 BL1
11 RD1.5 BL1 BL1 Y1
L 1.2
1.1
BR1
Connection diagram clima 15 kW +12-24VDC
CLIMA15 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Hoge-drukschakelaar Temperatuur sensor Besturingsprint Ventilator Circulatiepomp, koelen Buitenwaterpomp Compressorrelais Compressor Pomp relais Extra circulatiepomp, koelen Kachel Besturingsprint kachel Circulatiepomp, verwarmen Brandstofpomp
RD BL GN LBL Y VI GR
Rood Zwart Groen Blauw Geel Violet Grijs
Klimaatbeheersingssystemen CLIMA03, CLIMA05, CLIMA10 en CLIMA15
13.0201
39
FOKKERSTRAAT 571 - 3125 BD SCHIEDAM - HOLLAND - TEL.: +31 10 4377700 - TELEX: 23470 TELEFAX: +31 10 4372673 - 4621286 - E-MAIL:
[email protected] - INTERNET: http://www.vetus.nl Printed in the Netherlands 13.0201 I.CLIMANL 05-02, Rev. 05-03