KLEINKINDEREN! Annelize van Dijk Petra Maartense
ISBN: 978-90-430-1246-1 NUR: 450 Trefw: grootouders, kleinkinderen
Dit is een uittreksel van het boek KLEINKINDEREN! dat verschenen is in april 2007. Het origineel is een uitgave van Pearson Education Benelux bv, Postbus 75598, 1070 AN Amsterdam
1
Website: www.pearsoneducation.nl – e-mail:
[email protected] © Copyright 2007 Pearson Education Benelux Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een automatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
2
Inhoud KLEINKINDEREN!
1 Inhoud 3 Voorwoord 5 Inleiding 7
Deel 1 Het begin
11 De geboorte van een grootouder 12
Re-con-naissance 12 Het grote nieuws 13
Het eerste kleinkind
16
Oma voor het plezier 16 Mammi en pappi 18
De bevalling
21
Opa knipt navelstreng door
Deel 2 De praktijk
21
23 Is oppassen leuk?
24
Observerende oppasopa 24 Stoeiende oma 26
Is oppassen zwaar? Oppassen is best pittig 29 Oppasdag is mijn rustige dag
29 33
Geen tijd 35 Beatrix’ kleinkinderen Carrièreoma 37
Deel 3 De diversiteit
35
39 Het grootoudergevoel
Chinese kleinkinderen
40
40
3
Oma van niet-biologische kleinkinderen
43
Van telefoontoestel tot computer Het antwoordapparaat De videorecorder 47 De iPod 48 De computer 49
Deel 4 Het einde
46
55 Als het einde nadert
Waarom zitten er nietjes in de kist? Noraly Beijer – het vogeltje 59
4
56 56
46
Voorwoord Opa of oma worden is een bijzondere en intrigerende fase in je leven. De relatie met je kinderen is vanzelfsprekend door hun enorme afhankelijkheid van jou als baby, maar hoe kun je een plaats verwerven in het leven van je kleinkind? Ik was benieuwd. Aanvankelijk is het een vreemde die in je armen ligt. Bij mijn eerste kleinkind wist ik dat ik hem niet kende, bij de tweede voelde ik meteen: jou ken ik. En dat is te merken. Ze hebben elk hun eigen persoonlijkheid en dat zie je als grootouders misschien nog wel duidelijker dan de ouders. In mijn kleinkinderen herken ik mezelf, mijn man en mijn kind, in de één meer dan in de ander. Maar het ontwikkelen van een identiteit als ‘grootouder’ en ‘kleinkind’ is het vormen van een relatie zoals alle andere relaties: dat ís er niet meteen, dat moet de kans krijgen te groeien. En daarvoor is het nodig dat je elkaar regelmatig ziet en je eigen rol speelt; dat je kleinkinderen jou ook zien als iemand op wie ze kunnen terugvallen. Op het moment dat je kleinkind moe zijn hoofd tegen je aan legt en veilig in je armen in slaap valt, weet je dat jij zijn oma bent. Dat je een plaats hebt in zijn leven en hij in het jouwe. De opvoeding van je kinderen ligt bij jou, die van je kleinkinderen bij je kinderen. Een nieuwe, bijzondere ervaring. Je hebt je lessen geleerd uit de opvoeding die je zelf hebt gekregen, uit de opvoeding die je hebt gegeven en nu is er plotseling een opvoeding niet door jou, die getoetst wordt aan de ervaring die jij hebt opgebouwd. En om alles nog ingewikkelder te maken, is die ervaring opgebouwd in een andere tijd, met andere normen en met een andere betrokkenheid van ouders op kind. De afstand in opvoeding gecombineerd met de rijkdom van ervaring geeft een totaal nieuwe dimensie aan de communicatie tussen grootouders en kleinkinderen. Kleinkinderen maken de cirkel rond; je voelt je nog dieper in een lijn van generaties ingebed. In dit boeiende, gevarieerde boek komt het grootouderschap in allerlei vormen naar voren, van bloedverwante grootouders tot pleeggrootouders of stiefgrootouders. In alle verhalen vind je het genieten van het kind terug. Misschien is dat wel het grootouderschap in zijn volle
5
omvang: genieten omdat je niet de zorg hebt en de verantwoordelijkheid, maar wel de levenservaring dat je erop kunt vertrouwen dat het wel goed komt en zo’n vaart niet zal lopen. Martine F. Delfos Utrecht, november 2006 www.mdelfos.nl
6
Inleiding Petra: Een boek over ‘leuk oud worden’ had Annelize voorgesteld bij de uitgever. Het idee kwam voort uit haar eigen ervaring dat het leven steeds leuker begon te worden naarmate ze ouder werd. Ze genoot van de vrijheid, van haar werk, van haar kersverse man, van haar kinderen, kleinkinderen... Wel jammer dat ze bijna geen tijd had om op te passen, vond ze. Werkende oma’s, ook een leuk onderwerp, bedacht ze tijdens het gesprek met de uitgever. Zo ontstond het idee voor een boek over grootouders en hun kleinkinderen. In eerste instantie had ik niet zoveel met het onderwerp. Ik ben veertig... Annelize vroeg me te helpen met het interviewen van opa’s en oma’s en het zoeken van leuke voorbeelden. Al snel hadden we een waslijst van mogelijke kandidaten. Er is veel veranderd in de afgelopen jaren. We ontdekten nieuwe vormen van grootouderschap, nieuwe rollen van opa’s en oma’s. De diversiteit aan grootouders is nog nooit zo groot geweest. Grappig genoeg is het idee achter dit boek gaandeweg een eigen leven gaan leiden door de inbreng van al die opa’s en oma’s zelf. En hun kleinkinderen niet te vergeten! Het gaat vooral om die bijzondere band tussen grootouders en hun kleinkinderen. Uiteindelijk heeft het me toch gegrepen. Door alle verhalen ben ik me bewuster geworden van de belangrijke rol die mijn eigen opa’s en oma’s in mijn leven spelen. Toen ik geboren werd had ik vier opa’s en oma’s en zelfs nog vier overgrootouders. Eén oma heb ik nog, ze is tachtig. Ze kent de familieverhalen, ze weet hoe je als klein kind was en ze luistert als het nodig is. Zonder commentaar, zonder oordelen en zonder zich ergens mee te bemoeien staat ze achter je. Dat is de kracht van grootouders: onvoorwaardelijke steun. “Ja hoor, kind, je hebt gelijk”, zegt ze altijd. Ik ben blij dat zij er nog is. Mijn moeders moeder heb ik nauwelijks gekend. Ze overleed al toen ik drie was. Jammer genoeg kom je er nooit achter wat je daardoor als kind gemist hebt. Aan mijn moeders vader heb ik veel mooie herinneringen. Deze opa, die mij als oudste kleinkind en enige meisje ontzettend verwend heeft,
7
overleed toen ik veertien was. Ik mis hem nog steeds, maar voor mijn gevoel is hij er nog altijd om me te steunen als het nodig is. Dat is het mooie van grootouderliefde: die is onvoorwaardelijk en blijvend.
Annelize: In dit boek zijn opa’s en oma’s aan het woord. Openhartig vertellen ze over de relatie met hun kleinkinderen en die met hun eigen grootouders. Zo krijgt de lezer een tijdsbeeld aangereikt dat strekt van de eerste helft van de twintigste eeuw tot nu, en dat laat zien hoe essentieel de tijden zijn veranderd. Vroeger dacht je bij opa’s en oma’s automatisch aan een kopje thee met een koekje op zondagmiddag. Maar de grootouders van nu zijn zo verschillend dat ze niet onder één noemer zijn te vangen. De verhalen spreken voor zich. Al luisterend ontdekte ik hoe andere opa’s en oma’s met hun kleinkinderen omgaan: hoeveel tijd ze met hen doorbrengen, of ze oppassen, welke spelletjes ze met hen spelen, welke waarden ze hun kleinkinderen willen meegeven, hoe hun leven door de komst van kleinkinderen veranderd is. Tijdens het schrijven van dit boek werd mijn vierde kleinkind geboren en inmiddels heeft de vijfde zich aangekondigd. Het mooie is: als vroege oma met een late ‘nu-of-nooit-carrière’ ben ik door de verhalen een beetje verlost van het gevoel van eeuwig tekortschieten. Ik heb nieuwe ideeën gekregen om relatief weinig ‘kleinkindertijd’, uitputtend te besteden. Zoals de muziekcursus voor peuters, die ik – geïnspireerd door oma Sytske – nu met mijn kleinste kleinzoon doe. Mijn tijdbeperking is geen tijdgebrék, weet ik nu, zoals ‘oma Anders’ ronduit toegeeft geen omagevoel te kennen en dat niet in het minst als gebrek ervaart. Stapelbedjes in onze kleine woning, net als oma Annemie uit Oostende, waarom niet? En vooral: waarom heb ik daar niet eerder aan gedacht? Mijn eigen oma, van moederskant, woonde in Rotterdam. Ze liep na mijn geboorte in februari 1945 – de hongerwinter – in één dag naar Bilthoven om mij, haar zoveelste kleinkind, te zien. Tot ze in de negentig was, stond ze op de meest onverwachte momenten bij me op de stoep. Ze is op drie weken na honderd geworden. Ooit – ik was een jaar of zestien – hoorde ik mijn stiefopa van vaderskant op een verjaardag terloops opmerken dat hij vrouwen pas echt interessant vond na de overgang.’ Hij bedoelde daarmee dat vrouwen na de overgang vrij zijn. Ze hoeven zich niet meer bezig te hou-
8
den met vruchtbaarheid en menstruatie. Hij overleed toen ik ongeveer dertig was en had zich nooit veel met mij beziggehouden; ik was immers nog niet echt interessant. Dat ik zijn opmerking altijd heb gekoesterd tot het moment daar was, heeft hij nooit beseft.
Petra en Annelize: We hebben een prachtige groep grootouders ‘verzameld’, maar we zijn ons ervan bewust dat niet alle vormen van grootouderschap hier vertegenwoordigd zijn. We presenteren een willekeurige collage van een nieuwe generatie. Voor ons was de kennismaking met deze grootouders verrassend. Voor u ook, hopen we. Als u wilt reageren op dit boek, vinden we dat erg leuk. U kunt mailen naar:
[email protected] of petra-maartense@ xs4all.nl Meer over kleinkinderen vindt u op www.annelizevandijk.nl Annelize van Dijk Petra Maartense
9
10
Deel 1 Het begin
11
De geboorte van een grootouder Re-con-naissance Je hoeft er niets voor te doen om grootouder te worden. Het is een biologisch proces dat vanzelf gaat: als je kinderen hebt die kinderen krijgen, word je opa of oma. Zo simpel is het. Toch ga je uit je dak. De wereld staat op zijn kop. Je bent niet meer wie je was toen je nog niet als grootouder bestond. Lode Luts, grootvader van zeven kleinkinderen, geniet er met volle teugen van. Als je voor de eerste keer het langverwachte kleinkind in je armen mag dragen, word je in één klap als grootouder geboren. Vaak amper een dag later dus dan de kleine petoeter die je nog onhandig vast hebt. ‘Re-con-naissance’, zei de nu tachtigjarige Belgische priester Modest twintig jaar geleden: je kijkt naar het kind en je wordt terug opnieuw samen geboren. Voortaan heet je grootva en je stelt al snel vast dat je alleen nog grootva bent. Dat is een heerlijk gevoel. Een nieuwe wereld gaat voor je open. Je mag nu in de ligzetel zitten met het kleintje op schoot en gewoon naar de wolken kijken, naar de vogels luisteren, elk geluid waarnemen en samen diep in de buik liggen ademen, zo maar… Een jaar later mag je schelpjes zoeken aan het strand, steentjes oprapen langs de straat, de meest gewone takjes, blaadjes of vruchtjes in het bos onderzoeken en met ongelimiteerde verbazing vaststellen hoe mooi dat allemaal is. Je mag alle gevonden schatten mee naar huis nemen om ze
12
al even snel weer helemaal te vergeten. Je mag nu ook zeggen wat je wilt. Het hoeft niet meer redelijk te zijn, niet meer zinvol of verantwoord. Je mag bomen kussen, tegen vogeltjes spreken, tegen muggen en vliegen zeggen dat ze stout zijn, aan vissen vragen zich niet schuil te houden, aan kippen duidelijk maken dat ze een eitje moeten leggen… Je mag eindeloos fantaseren: over leeuwen in het bos, nijlpaarden in de gracht, krokodillen in het water, reuzenspinnen in de kelder, spoken in het huis… En alles wat niet echt is, is pas echt boeiend: ssst, het poppetje moet slapen, wat ruik ik…heeft kakka gedaan, nieuwe pamper… En maar eten maken met potjes en pannetjes en smikkelen tot je er moe van wordt. Grootva’s hoeven nooit meer serieus te zijn. Ze mogen lachen over van alles en nog wat, ze mogen liegen, boos zijn op de tafel waar ze tegenaan lopen, volwassenen laten schrikken, stout zijn, in ’t geniep snoepjes eten met de kleinkinderen, en niet zomaar een snoepje… een rode, een groene. Ze mogen doen alsof ze pijn hebben en kusjes krijgen… Papa’s moeten alles weten, grootva’s niet: ze mogen ‘niet kunnen’, ‘niet willen’, ‘moe zijn’, de pest hebben aan te veel drukte, echt boos zijn… Grootva zijn is de vervulling van een droom, een droom die je heel je leven al heeft achtervolgd: jezelf kunnen zijn ten voeten uit. En dan… kijkend naar de lach van de kleine in zijn babyzit, naar het door het huis huppelend kleinkind door het huis, naar de strekenogen van de opgroeiende peuter… weet je plots niet meer wie grootva is en, wie het kleinkind. Je bent even verdwenen en dat is een zalig gevoel.
Het grote nieuws Zomaar op een willekeurig moment belt je dochter of zoon: ‘Kunnen we vanavond op de koffie komen?’ Vaag schiet door je hoofd: waarom geen borrel? Maar ach, misschien zijn ze moe, die kinderen werken keihard, of misschien gaan ze door naar een feest. De koffie is nog maar net ingeschonken of er komt een cadeautje tevoorschijn, terwijl niemand jarig is. 13
Er zijn vijftigplussers die zich niet oud voelen totdat ze horen dat ze opa of oma gaan worden. Dan schieten ze in de stress alsof ze een trap naar een bejaardenhuis hebben gekregen. Mannen lijken daarvoor gevoeliger dan vrouwen. Joop: ‘Ik herinner me dat ik het niet leuk vond toen ik hoorde dat er een kleinkind kwam. Ik ben geloof ik nooit helemaal uit de midlifecrisis gekomen. Als je dan opa wordt, kom je in een stroomversnelling. Dan word je oud.’ Rien moest even de knop omzetten, ‘een opa heeft een ouder lijf met een kale kop’. ‘Opa’, het klinkt oud, maar als je het eenmaal bent, heb je er geen last meer van.’ Veel vrouwen zijn nog, of opnieuw, volop aan het werk. Ze zitten niet altijd te wachten op een kleinkind, als ze eindelijk na jaren van zorg voor hun eigen gezin meer vrijheid hebben gekregen. Ineke schrok in eerste instantie toen ze hoorde dat ze oma zou worden. ‘Ik was directeur van een basisschool en voelde me nog lang geen oma.’ Ineke heeft altijd gewerkt. In de jaren zestig en zeventig was ze haar tijd vooruit als werkende moeder. Ook Annelize vroeg zich af hoe ze haar werk met het omaschap moest combineren. In tegenstelling tot Ineke was zij juist altijd thuisgebleven om voor haar kinderen te zorgen. Zij was net een eigen bedrijf begonnen. ‘Het leven had me een poets gebakken. Nu moest ik een onmogelijke prioriteit aangeven: kleinkind of carrière.’ Vertaalster en schrijfster Gerda was juist met een deel van haar vaste werkzaamheden gestopt. Ze nam alleen nog freelanceopdrachten aan. ‘Voor mij kwam het omaschap precies op het goede moment.’ Om kleinkinderen te kunnen krijgen, moet je kinderen hebben. Vijftig jaar geleden dacht men daar verder niet over na. Maar door nieuwe familiesamenstellingen kent het grootouderschap tegenwoordig nieuwe vormen, waarin de biologische band soms ontbreekt.
14
Marjolijn is door haar relatie met een oudere partner stiefoma geworden. Ze kreeg deze rol toegeworpen op een leeftijd dat zijzelf nog kinderen had kunnen krijgen. ‘Toen de dochter vertelde dat ze zwanger was, moest ik wel even slikken. Ik dacht: dat had ze wel even kunnen overleggen.’ Ten slotte is het moment daar: het eerste kleinkind ligt in de armen van opa of oma en het weet de grootouder direct in te pakken. Zo ging het bij Joop, bij Marjolijn en bij andere grootouders in dit boek die aanvankelijk hun bedenkingen hadden.
15
Het eerste kleinkind Oma voor het plezier ‘Sinds enkele weken ben ik de trotse oma van het allerliefste kleine meisje op deze wereld’, mailt Berthy ons enthousiast. Ze is er vol van en vindt het geweldig om erover te praten. Overal om zich heen hoort ze nu kinderen ‘oma’ roepen en ziet ze oma’s. ‘Wat zijn ze jong!’ valt haar op. Berthy is 68 , al twintig jaar ‘gelukkig’ gescheiden. ‘Ik heb jarenlang op kinderen uit de buurt gepast, maar twee jaar geleden ben ik daarmee gestopt. Ik heb nooit geweten dat oma-zijn zo bijzonder is!’ Als maatschappelijk werkster heeft Berthy twintig jaar in de bejaardenzorg gewerkt, maar daar werd ze niet vrolijk van. ‘Ik dacht vaak: zit toch niet zo te zeuren. Soms vloog ik erin, als iemand bijvoorbeeld zat te klagen dat de kinderen nooit kwamen. Rotkinderen, dacht ik dan. Tot ik een keer die kinderen tegen het lijf liep en bleek dat ze wel drie keer per week langskwamen! Veel ouderen hebben de neiging hun territorium af te bakenen. Hun wereld wordt heel klein. Ik kan daar slecht tegen. Het werd hoog tijd dat ik ermee ophield.’ Als we Berthy opzoeken, is het haar zojuist gelukt de digitale foto’s van zichzelf met baby Kyliana over te brengen van het fototoestel naar de computer. ‘Het maakt heel veel los, dat had ik niet verwacht. Tijdens de zwangerschap ontstaat een heel andere band met je dochter’, heeft ze gemerkt. ‘Ik had helemaal niet zo’n verlangen naar een kleinkind. Maar het is erg leuk om te zien hoe ze met zo’n kindje omgaan. Heel lief. Mijn schoonzoon heeft twee zonen
16
van achttien en twintig jaar uit een eerder huwelijk. Die zijn er ook helemaal gek mee. Prachtig om zo’n grote, stoere knul met zo’n humpie in z’n armen te zien lopen. Mooi om te zien hoe zorgzaam die jongens zijn.’ Oppassen doet Berthy niet, tenzij het nodig is natuurlijk. Ze wil vooral ‘oma voor het plezier’ zijn. Haar dochter en schoonzoon gaan het eerste jaar zelf voor hun kind zorgen. Berthy heeft een huis in een bijzondere woongemeenschap in Zutphen-Zuid. Ze woont er nu tien jaar. ‘We hebben dit destijds zelf ontworpen en laten bouwen’, vertelt ze. Er staan vijftig woningen in een cirkel. De tuinen komen uit op een groot gemeenschappelijk veld waar veel kinderen spelen. De kersverse kleindochter luidt een nieuwe levensfase in voor Berthy. Als je haar vraagt of ze nu niet liever dicht bij haar dochter, schoonzoon en kleindochter zou willen wonen, zegt ze volmondig ‘ja, natuurlijk!’ Minimaal twee keer per week reist ze op en neer naar Arnhem om haar oogappeltje te zien. Het grootste verschil met oppaskinderen is gevoelsmatig, vindt Berthy. De band met dit kind was er al voordat ze was geboren. ‘Als deze kleine baby huilt, is het erger dan als een andere baby huilt. Echt. Ik denk ook vaak: o, houd haar goed vast. Het is het gevoel te willen beschermen, te behoeden. Dat komt ineens naar boven. Dat heb ik ook wel een beetje bij andere kinderen, bijvoorbeeld als ze vallen. Maar dan doet het geen pijn van binnen.’
17
Mammi en pappi De timmerman met het houten been, die we bewonderend gadeslaan terwijl hij bezig is op het dak van een Frans kasteeltje, is net opa geworden. Dat horen we van zijn patron. Als we hem later in de keuken feliciteren, begint hij te glunderen. ‘Ja ja, en ze is thuis bevallen!’ Hij is trots op zijn dochter. Op de vraag hoe het is om opa te zijn, antwoordt hij: ‘Fantastisch! Het enige is...’ Zijn gezicht ‘betrekt’ even: ‘Ik lig nu met een oma in bed...!’ ‘Het valt mee om oma te zijn’, vindt Rita. Zij is haar jeugdigheid net zomin verloren als hij, zien we twee dagen later en zeshonderd kilometer verderop in Kortemark, een dorpje vlak onder Brugge. Rita is hier geboren en getogen. De beide dochters zijn geboren en opgegroeid in het huis waarin Rita en haar man – als hij niet op klus is – nog steeds wonen. De kersverse kleinzoon is géén Kortemarker. Ilyas is honderdvijftig kilometer verderop ter wereld gekomen in Keerbergen, nabij Leuven. Daar woont de oudste dochter, Evelien, samen met Kemal, haar Turkse vriend. Rita vindt het geen punt dat ze niet getrouwd zijn. ‘Tegenwoordig is het andersom, hè? Eerst een kind en dan zien ze wel. Als de relatie maar goed is. Vorig jaar hebben ze samen een huis gekocht, dat is al een hele stap.’ Keerbergen lijkt op Kortemark: het is ook klein, rustig en groen. Rita neemt om de veertien dagen de trein en staat dan tweeënhalf uur later bij Evelien op de stoep. Ze blijft daar altijd een nacht over, wat Evelien heerlijk vindt, omdat ze dan even kan uitslapen. Oma zorgt dan voor de kleine Ilyas. ‘Het is nu wel jammer dat ze zo ver weg wonen.’ ‘Wij waren in Frankrijk en kregen op onze gsm bericht van onze dochter: “Mijn water is gebroken en jullie worden vandaag grootouders.” Het duurde nog wel bijna een volle dag voordat het zover was. Toen wist de hele camping dat wij “mammi en pappi” waren geworden. Zo heet dat in Frankrijk en ook wel rond Brussel. Dat is om het wat minder oud te laten klinken.’ Rita: ‘Bij ons heetten grootouders vroeger “Memmee en Peppee”. Zo nu en dan hoorde
18
je ook “Bompa en Bomma” of “Mimi en Pipi”. Maar meestal was het Memmee en Peppee. Nu wordt dat niet meer gezegd.’ De kleine Ilyas wordt in drie talen toegesproken: Turks, Vlaams en Frans. Rita praat per ongeluk soms ook nog West-Vlaams tegen hem. ‘Ik probeer dat niet te doen, want het is wel erg dialect.’ Het was wel even wennen voor Rita toen Evelien met een Turkse student thuiskwam. ‘We zullen wel kijken wat ervan komt’, zei haar man nuchter. ‘Het valt zeer mee’, vindt Rita nu. Kemal is moslim. Evelien is – niet-praktiserend – katholiek. ‘Ze voeden hun kind op met respect voor elkaars overtuiging.’ Wat Rita moeilijk vindt, is dat ‘de discriminatie dichterbij komt’. Kemal had grote moeite om werk te vinden. ‘Als ze zijn naam hoorden, waren zijn kansen al verkeken.’ Rita heeft de ouders van Kemal nog niet ontmoet. ‘Ik denk dat ze hetzelfde gereageerd hebben als wij. Iedere ouder is toch begaan met zijn kinderen? Uit welke cultuur je ook komt, kinderen zijn je eerste zorg.’ Toch zit het haar wel een beetje dwars. ‘Zijn vader heeft heel lang niet geweten dat hij een vriendin had. Zijn moeder wist het wel. Pas toen ze een huis hadden gekocht, vertelde Kemal het.’ ‘Goedemiddag!’ Jean is vroeg thuis vandaag. Vroeger was hij vrachtwagenchauffeur; de kinderen waren nog klein toen hij een groot ongeluk kreeg. Vandaar dat ene been. Hij is omgeschoold. Als timmerman is hij soms een paar dagen achtereen weg. Hij heeft zijn kleinzoon dan ook nog maar een paar keer gezien. Maar hij heeft hem wel gefilmd! Jean pakt een videoband en stopt hem in de recorder: kersverse oma zit naast een bleke, pasbevallen dochter tussen de kussens op de matrassen op de vloer. In haar armen ligt de in doeken gewikkelde kleine hummel. Er wordt ingezoomd, maar je ziet hem nauwelijks. Het was een dag na de geboorte. Dan beelden van enkele weken later, een hoop drukte. ‘Dit is de babyborrel. Alle vrienden komen dan op één dag langs.’ Zwaaiende vrienden met biertjes in de tuin. Hij spoelt het bandje door. ‘We hebben het hier ook nog een keer gedaan. Voor alle mensen uit Kortemark. Je kunt niet verwachten dat die honderdvijftig kilometer gaan rijden!’ ‘Als cadeau stort iedereen die op de borrel komt een bedrag op de pamperrekening. Dat gebeurt hier steeds vaker’, vertelt Rita. Dan vervolgt ze: ‘Zijn familieleden waren er niet bij, die mogen ook niet drinken. Het zou kunnen dat we bij toeval zijn ouders een keer zien. Maar dat kunnen we niet opdringen. In de Turkse cultuur
19
is het traditie dat het oudste familielid zo snel mogelijk het nieuwe kind gaat verwelkomen. Kemals moeder probeerde zijn vader nog over te halen dat de volgende dag te doen. Het schijnt dat de vader een kwartier naar buiten is gegaan, heeft lopen peinzen. Toen stormde hij weer naar binnen en zei: “Kom, we gaan.” Hij sloot nog diezelfde avond zijn eerste kleinzoon in zijn armen. Ze zijn dan misschien een beetje vastgeroest in hun oude praktijken, hij heeft het kind toch maar mooi geaccepteerd’, concludeert de timmerman en slaat zijn arm om oma-de vrouw. ‘Het is ook hún eerste kleinkind. Ook zij zijn dol op hem.’
20
De bevalling Opa knipt navelstreng door Ongeveer de helft van de grootmoeders in dit boek is bij de geboorte van een of meer kleinkinderen aanwezig geweest. De andere helft zat in afwachting thuis, of wist niet dat de bevalling gaande was. Zelden is een opa bij de bevalling aanwezig. Opa Ger uit Zaandam was dan ook oprecht verbaasd toen zijn dochter hem vroeg of hij bij de bevalling wilde zijn. Diny: ‘De eerste keer dat ze zwanger was, zei ze: “Mam, ik wil je er wel bij hebben.” Toen ze voor de tweede keer zwanger was, zei ze: “Nu wil ik papa erbij hebben.”’ Ger: ‘Ze vroeg: “Je wilt het toch wel?” Ik zei: “Ja natuurlijk wil ik het wel.” Want het is natuurlijk hartstikke mooi als je erbij mag zijn.’ Diny: ‘Mireille hangt heel erg aan haar vader.’ Ger: ‘We hebben een jaar of tien samengewerkt in de slagerij. Dus we weten een hoop van elkaar.’ Ger: ‘Goed, toen het zover was, kwamen Mireille en haar man me ophalen met de auto. Om één uur ’s nachts naar het ziekenhuis. Mijn dochter is er eentje met een gebruiksaanwijzing. Ik mocht erbij zijn, maar moest me gedeist houden. Als ze wat vroeg, kon ik wat voor haar doen, anders niet. Af en toe vroeg ik: “Gaat het?” en dan moest ik een washandje geven of een spuugbakje. Als ze moest persen, zei ik: “Je moet je ogen openhouden”, want dat wist ik nog wel van vroeger.’ Diny: ‘Je was dus wel een goeie die erbij was!’ Ger: ‘Maar ik heb niet met mijn neus erbovenop gezeten en niemand vroeg ook of ik dichterbij kwam.’ Diny: ‘Aan mij vroegen ze dat toen wel. De vroedvrouw zei: “híér wordt het geboren, hoor!”’ Ger: ‘Ineens ging het heel snel. Mireille zei: “Ik wil niet meer” en toen zei ik: “Kom op, nou moet je het even afmaken!”’
21
22
Deel 2 De praktijk
23
Is oppassen leuk? Observerende oppasopa Oppasopa Theo-Ton uit Utrecht is fotograaf en toeschouwer. Hij stond rustig te filmen hoe kleinzoon Midas, toen net één jaar, over een vloerrooster probeerde te kruipen. ‘Ik liet hem maar op zijn blote knietjes doormodderen. Toen de ouders later de film zagen, zei mijn schoonzoon streng: “Vader, help jij dat kind niet eens even?”’ De ouders van de nu tweejarige Midas en zijn zusje Lena van twee maanden werken in het Hilversumse Mediapark en hebben onregelmatige werktijden. Dag en nacht kunnen ze ingeroosterd worden. Toen Midas baby was, werd hij buitenshuis bij een oppasmoeder gebracht. Maar als zijn ouders hem na een late dienst gingen ophalen, werd het kind midden in de nacht in zijn slaap gestoord. Daarom is Theo-Ton gaan oppassen. Wanneer de ouders tegelijk moeten werken en de buren – ze passen op elkaars kinderen – niet kunnen, wordt hij ingeschakeld. Dat komt neer op gemiddeld één keer per week een dagdeel of een hele dag. Als Lena straks vijf maanden oud is, gaat Theo-Ton ook op haar passen. Nu heeft haar moeder nog zwangerschapsverlof. ‘Ik ga meestal naar Midas toe, zodat hij in zijn eigen omgeving kan blijven. Ik observeer hem, lees en praat met hem, verschoon zijn luiers, geef hem eten en drinken, leg hem in bed. Maar nu hij ouder wordt, komt hij ook bij ons. Dan haal ik hem op met mijn busje. Voor Midas is dat een avontuur. Hij ontdekt nieuw terrein met ander speelgoed. Hij is dan in de omgeving van zijn grootouders en die doen weer andere dingen dan zijn ouders.’ ‘Dat jongetje heeft vier oma’s: de moeder van mijn kinderen, de moeder van mijn
24
schoonzoon, mijn vrouw Hennie en mijn eigen moeder. Met mijn moeder heb ik tijdens de Tweede Wereldoorlog in een Jappenkamp gezeten. Zij is daar doodziek geweest. Mijn vader is in het mannenkamp overleden. Toen mijn moeder en ik terugkwamen in Nederland was ik zeven. Mijn moeder was totaal verzwakt. Wat later werd zij verliefd op de man die mijn tweede vader zou worden. In die tijd heb ik een halfjaar bij mijn grootouders van moederskant gewoond. Ik had nog nooit op school gezeten, maar mijn grootvader was hoofd van een lagere school geweest. Hij heeft mij de eerste en tweede klas lager onderwijs gegeven, mij leren lezen en rekenen. Mijn grootmoeder was heel technisch, ze maakte bijvoorbeeld een projector voor me. We waren enorm zelfwerkzaam; met de spullen die er waren, maakten we iets. Een winkeltje van een oude aardappelkist.’ ‘Tegenwoordig hebben kinderen belachelijk veel speelgoed. Dan zie je dat een kind op zijn verjaardag meer met een prop papier en plakband speelt dan met het cadeau. Maar ik doe er zelf ook aan mee, hoor! Een kind krijgt van mij voor zijn tweede verjaardag minstens een vervoermiddel. Dat moet! Want dat heb ikzelf vroeger nooit gehad. Het zijn – moet ik toegeven – alleen de jongetjes met wie ik dat doe. De meisjes vissen een beetje achter het net. Mijn zoon, nu bijna 41, kreeg een fietsskelter toen hij twee werd, mijn oudste kleinzoon, nu veertien, kreeg een trapraceauto en Midas heeft pas een trapbrandweerwagen gekregen. Ik had zelf vroeger een autoped, maar niet eentje met luchtbanden zoals me beloofd was, nee, ik had er een met van die massieve bandjes. Die autoped op luchtbanden heb ik alsnog gekregen van mijn moeder op mijn vijftigste verjaardag.’ Speelgoed is om mee te spelen, ook mijn verzameling blikspeelgoed. Als het tijdens het spelen kapotgaat: pech gehad. ‘Midas speelde vorige week bij ons met een blikken vliegtuigje. Zo’n Dakota-achtig ding. Als je het voortduwde, gingen de propellertjes draaien, dat vond hij prachtig. Toen hij erop steunde, klapte het achterwieltje dubbel. Dan pak ik het niet af. Zijn moeder wel. Die zag het en wilde het meteen wegzetten. Als het niet gevaarlijk is wat hij doet, laat ik hem zijn gang gaan.’ ‘Hennie gaat steeds vaker mee als ik ga oppassen. Straks met Lena erbij zal dat nog wel meer worden. Midas noemt haar oma Hennie. Zij heeft zelf twee kleinkinderen, maar die wonen verder weg. Kijk,
25
het is leuk om op je bloedeigen kleinkinderen te passen, maar als Hennies kinderen hier in de buurt hadden gewoond en ze was vaste oppas geweest, was ik ook meegegaan. Haar kleinzonen zijn zes en acht. Ze zeggen opa tegen me, maar ik mocht van Hennies schoondochter alleen opa genoemd worden als ik beloofde nooit bij Hennie weg te gaan. Dus toen zijn we maar getrouwd, voor de kleinkinderen. Haha.’
Stoeiende oma Praten met Anne-Marie Konincks (68 ) uit Utrecht als Mick (6) in de buurt is, valt niet mee. Mick laat zijn oma geen moment ongemoeid en dat is ook helemaal haar bedoeling niet. Ze wil Mick horen, zien en voelen; de uitdaging met hem aangaan, onafgebroken! Terwijl Anne-Marie koffie inschenkt, roept Mick wanhopig naar de gordijnen wijzend: ‘Hij kan ook daarheen gevlogen zijn. Oma, hij ligt hierachter!’ ‘Nee’, roept Anne-Marie terug, ‘dat kan niet, want de pokemon is hier uit elkaar gevallen! Mick, jij kunt heel goed tekenen, zullen we dat gaan doen?’ - Oohoom, wil je mijn pokemonbal zoeken? - Straks, Mick. - Neee, oom, nú zoeken! ‘Ik vind dit zo heerlijk’, straalt Anne-Marie. ‘Laatst was ik op de computer iets kwijt en toen zei hij: “Probeer www.nl eens.” Hoe vind je zoiets!’ Anne-Marie nestelt zich in de tweezitsbank en vertelt hoe ze zeven jaar geleden hoorde dat ze oma ging worden. - Kijk eens, oom, wat er bij je koffie ligt, onderbreekt Mick met een blik op een snoepje uit zijn pokemonbal. - Els zei: ‘We hebben een heel leuk cadeautje voor je.’ Ik dacht toen aan bloemen of zo. Maar het was een vierkant pakje, dus ik dacht een cd. - Het was mijn foto, roept Mick. - Nee, Mick, die echo was later. Het was een boekje en daar stond op: Verhalen die oma en opa vertellen. ‘Ik ben in verwachting mam!’ zei Els. En ik vond het meteen heel... - Oma wil jij snoep? Is het lekker? Proef maar eens, oom! - Ik voelde me meteen geweldig! Els was nog zwanger toen ze tegen Anne-Marie zei: ‘Mam, ik wil je wat vragen.’ Anne-Marie had
26
zonder de rest af te wachten, geantwoord: ‘Ja natuurlijk doe ik het. Natuurlijk ga ik oppassen.’ Nu is Mick gemiddeld twee dagen in de week bij zijn oma en past ze ook wel ’s avonds op hem als hij in zijn eigen bed ligt. AnneMarie woont dicht bij Els en haar gezin. - Oma, is het echte snoep? Probeer eens. - Ik doe het weer terug in de pokemonbal. - O, kijk oma, hij legt weer nieuwe eieren. - Nee, hoor, er komt een kuikentje uit en ik wil geen kuikentje eten. - Neeeeee, dat is geen kuikentje! - Jawel, dat is een kuikentje. - Nee, oma het is lekker, proef maar eens. - Ik heb geen zin. - Oma!! - Ik wil niet. Ik wil niet! Ik wíl niet! Ze stoeien en schateren. Het ei valt op de grond. - Weet je wat ik doe, ik ga gewoon jouw grote teen opeten, grapt Anne-Marie. - Nee. Hahaha. - Ja hoor, ik doe het. Ik pak ze gewoon. Allebei. Ik pak ze allebei. Ik pak ze állébei! - HAHAHAHA! Met tomeloze energie haalt Anne-Marie schade in van vroeger leed: ‘Ik heb een nare jeugd gehad. Mijn moeder had tbc en er kwam iemand bij ons in huis om voor het gezin te zorgen. Die heeft erop gehamerd dat ik niets waard was en niets kon. Als dat zo vaak tegen je wordt gezegd, ga je dat geloven. Ik mocht niet naar de mulo, wat ik juist graag wilde. Zo vaak als mij werd ingepeperd dat ik niets kon, zo vaak heb ik tegen mezelf gezegd: “Wacht maar tot ik groot ben.” Om mezelf waar te maken, ben ik denk ik theater gaan doen.’ Ze fluistert: ‘Kleine potjes hebben grote oren, ik vertel je later meer.’ Mick roept: ‘Oohoom, kijk eens wat er bij je koffie ligt!’ Anne-Marie maakt haar verhaal af: ‘Mijn moeder herstelde van de tbc en heeft nog lang geleefd, maar helaas is ze maar heel kort overgrootmoeder geweest. Mick herinnert zich haar niet meer, want toen ze overleed, was hij net één jaar en één dag. Ze had nog geld gegeven voor een cadeautje.’ Cabaretière Anne-Marie gaat volkomen op in het spel met haar kleinzoon. Ze heeft een passie voor typetjes uitbeelden, dansen en zingen. Mick krijgt er automatisch wat van mee. ‘Hij heeft een goed ritmegevoel. Ik zing liedjes en hij doet me perfect na. Op zijn school heb ik met de kinderen sinterklaasliedjes gezongen. Hij was heel trots en riep: “Dat is mijn oma!”’ - Oma, ik gooi de pokemonbal en dan raakt-ie je! gilt Mick. - Au, dat doet echt zeer. - Dan moet jij mij raken, oom! - Au, ja nu is-ie weg. Hij is foetsie, hij is weg. Mick sputtert. - Nee Mick luister, nu doe je rustig. Hij laat zich overhalen om een portret van oma te tekenen. - Maar oma, dan moet jij mij gaan tekenen. - Waar zijn de kleurtjes? O, die hadden we juist opgeruimd, droldrie. - Neehee! Drolvijf moet je zeggen.
27
Aan tafel zitten er twee druk te tekenen. - Kijk eens, een hele gekke oma. Nou zeg, het lijkt wel of ik een bril op heb. - Ja, je hebt ook een bril op. - Wel een blije oma! Anne-Marie krijgt tranen in haar ogen: ‘Ik geniet nu dubbel van alles wat ik met Mick doe, want toen Els klein was, had ik daar geen tijd voor.’ Mick heeft de regie en pakt een fotolijstje van de kast. ‘Je moet nu mij tekenen oma! Kijk maar naar het fotootje.’ - Hoeveel oren heb je, twee of drie? Een, twee, drie, o nee dat is je neus. Je kijkt een beetje scheel. Vind je dat erg? - Moet je op het fotootje kijken. - Je kijkt een beetje scheel, en je ene oog is groter dan het andere. Vind je dat erg? - Dat vind ik niet leuk, hoor oma! Moet je op het fotootje kijken, anders moet je hem maar opnieuw maken. - Je hebt vier vingers, dat klopt niet. Waar moeten je billen komen? Ineens herinnert Mick zich zijn eigen tekening. - O, ik moet nog borsten tekenen, oma. - Goed, ga jij maar borsten tekenen. Dan doe ik je voeten. Heb je platvoeten? Ten slotte zetten ze elk hun naam bij hun eigen tekening en Anne-Marie haalt even diep adem en glundert: ‘Els zegt altijd: “Als ik Mick bij mijn moeder ophaal dan is Mick gesloopt en mijn moeder ook.”’
28
Is oppassen zwaar? Oppassen is best pittig Annetje (68 ) en Hans (71) hebben drie kleinkinderen. De oudste, Stan, is bijna zes, Anne is vier en Tes is twee. Op maandag eten Stan en Anne tussen de middag een boterham bij Annetje en Hans. Na schooltijd, om half vier, komt alleen Stan; Anne gaat dan naar Mirjam, een vriendin van haar moeder. Op woensdagmiddag nemen Annetje en Hans de opvang van alle drie kinderen voor hun rekening. Op dinsdag haalt Annemie – de oma van moederskant – de kinderen van school. Tes, die nog niet naar school gaat, wordt op maandag door Mirjam opgevangen. Joke, de moeder van de kinderen, is op donderdag en vrijdag thuis en past dan op de kinderen van Mirjam. Het rooster werkt goed, maar soms moet er geïmproviseerd worden. Het is woensdag, de oppasdag van Annetje en Hans. Normaal gesproken haalt Hans de kinderen rond het middaguur op van school. Maar vandaag liep het anders. Annetje was nog maar net wakker toen de bel ging. Joke stond op de stoep met drie zieke kinderen, ze moest zelf naar haar werk. Nog in haar slaap-T-shirt liet oma ze binnen. ‘Ik zag oma’s blote benen’, gniffelt Anne, terwijl ze moeizaam haar boterhammetje opeet. Tes is nog slaperig en Stan voert het hoogste woord: ‘Ik ben vanmorgen geloof ik al ongeveer zes keer naar de wc geweest!’ De kinderen vragen veel aandacht, vooral nu ze ziek zijn. Tussen het smeren van de boterhammen door vertelt Annetje: ‘Toen ik oma werd, heb ik gezegd “je kunt altijd op me rekenen”. Dus als ik,
29
zoals vandaag, plotseling drie kinderen hier heb, dan zie ik wel hoe het gaat.’ Een mooi voorbeeld van wat het betekent om als opa en oma ‘achtervang’ te zijn, dus? ‘Ja’, beaamt Annetje. ‘Ho, ho’, zegt Hans, ‘een halfuur geleden hadden we nog een knetterende ruzie...’ ‘We gaan niet alles vertellen, Hans’, protesteert Annetje. Opa en oma zijn het niet altijd met elkaar eens over de aanpak van de kinderen. Hans weet het van zichzelf: ‘Ik ben een driftkikker en dat levert behoorlijk wat conflicten op.’ Als er echt dingen gebeurd zijn, bespreekt Annetje die met haar schoondochter Joke. Maar Hans is zoals hij is: ‘Ze weten dat ik niet zoveel aankan, dus dat is het risico als ze de kinderen hier brengen, hoor. Dat meen ik echt.’ Annetje heeft het er met Hans over als hij is uitgevallen tegen de kinderen. ‘Daar staat hij gelukkig open voor. Maar ik wil ook niet dat Hans zich in alle bochten moet wringen om met de kinderen om te gaan.’ Hans steekt niet onder stoelen of banken dat hij het oppassen zwaar vindt. ‘Dat kleine grut is niks voor mij. Ik denk dat oma’s beter toegerust zijn om op die kleintjes te passen. Oma Annetje heeft veel meer geduld dan ik.’ ‘Het gaat niet om geduld’, weerlegt Annetje, ‘het is je instelling. Je moet veel zelfbeheersing hebben en grapjes maken. Dat wil jij niet, Hans, zeg maar eerlijk.’ Toch vindt ook Annetje het soms best pittig, vooral nu ze nog klein zijn. ‘Maar door het oppassen krijg ik ontzettend goed contact met ze. En als ik straks niet meer kan lopen, hoop ik dat de kinderen wat helpen.’ Hans moet even denken of Stan, Anne en Tes drukker zijn dan andere kinderen: ‘Wij schatten ze in als “druk” en familieleden bevestigen ons daarin.’ Hij denkt dat kinderen in het algemeen drukker zijn dan vroeger. Hij heeft er wel een verklaring voor: ‘Ik denk dat deze tijd één grote brok onrust is. Er komt van alles op ons af. De ontwikkelingen gaan snel. Voor de gemiddelde mens is het eigenlijk te veel om in zich op te nemen, laat staan te analyseren. Dat veroorzaakt onrust. Die onrust hebben ouders en dat straalt af op de kinderen. Vroeger was het leven overzichtelijker. De normen en waarden waren veel duidelijker. Tegenwoordig is het moordend ingewikkeld geworden.’ Annetje denkt dat het ook te maken heeft met hun persoonlijke beleving: ‘Ik vind de kinderen ook wel druk, maar onze leeftijd speelt mee. Annemie, de andere oma, is 54 en ik denk dat zij er minder moeite mee heeft.’ Oma Annetje is zelf ook druk, op een andere manier. Naast het oppassen heeft ze een vol
30
weekprogramma: ‘Ik speel cello en heb contrabasles. Ik zwem twee keer in de week en zit in een boekenclub, dus ik lees ook veel. Dan heb ik nog de wandelclub, ik doe aan yoga en ik speel joodse muziek in een klezmergroep. Ook ga ik nog regelmatig naar lunch- en koffieconcerten in Utrecht. Dinsdag is de rustigste dag van de week. Dan ga ik met een vriendin de hele dag quilten. Kijk, aan de muur hangt het: allemaal kleine lapjes stof, waar je een bepaald patroon van maakt. Ik doe wel een jaar over het maken van een quilt. Dinsdag is altijd een heerlijke dag. We lunchen uitgebreid in de tuin en drinken er een wijntje bij.’ Stan heeft vandaag opa’s ‘transformer’ ontdekt. Een bijzonder speelgoedvoertuig waar veel aan kapot kan. ‘Hij is er nog net iets te jong voor’, verzucht Hans, maar laat hem begaan. De fascinatie begrijpt hij maar al te goed: ‘Ik vind speelgoed buitengewoon leuk. Wat je ermee kunt doen, wie het produceert, waarom iemand het produceert. De sociale ontwikkeling van speelgoed.’ Het moderne speelgoed waarmee de huidige generatie kinderen opgroeit, bekijkt hij met scepsis: ‘Tegenwoordig heb je mooi, duur lego, maar die dingetjes ben je zo kwijt. Vroeger had je vijf soorten en daar moest je het mee doen. Nu zijn het er honderd. Dat is te ingewikkeld.’ Met nostalgie blikt hij terug: ‘Ik heb vroeger zelf blokken gezaagd, die dingen gingen nooit kapot. Neem nou die ouderwetse dinkytoys, je kon erop gaan staan, maar ze bleven herkenbaar. Ik heb eens een tweedehandsbrandweerwagen gekocht. Die hebben mijn kinderen uiteindelijk helemaal stuk gespeeld.’ Behalve degelijker, was speelgoed vroeger ook inspirerender, vindt hij: ‘Ik leerde de vormen van blokken, van bouwdozen, die zitten nog in mijn hoofd. Ik speelde eindeloos. Dat stimuleerde de creativiteit.’ Zowel Annetje als Hans herkent zichzelf in de kleinkinderen. Hans: ‘Ik zie in Stan dingen van mezelf terug, goeie en kwade. Stan kan bijvoorbeeld ook heel recalcitrant zijn. Dat is heel dubbel. Ik kan er eerder kwaad om worden, maar ik kan het ook gemakkelijker aanzien. Die twee meisjes begrijp ik soms echt niet, maar hém wel.’ Annetje: ‘Anne heet naar mij, maar ze lijkt op haar moeder. Tes lijkt meer op mij. Ze heeft van die buien, dan gaat ze op de grond liggen en is ze boos. Dat had ik vroeger ook. Dan riep ik “Zippo”, gooide me op de grond en dan was ik woedend. Het gaat vanzelf over als je groter bent. Tes is nummer drie, net als ik. Het is misschien aandacht trekken uit frustratie dat die andere twee van alles kunnen wat jij nog niet kunt.’ Terwijl oma de tafel probeert leeg te ruimen, roept Stan dat hij naar de wc moet, verkondigt Anne dat ze niet
31
Nijntje in de sneeuw wil zien, dat ze niks wil zien, en ligt Tes ziek te wezen op de grond. Onverstoorbaar snijdt opa een nieuw onderwerp aan: ‘Ik heb het gevoel dat de hele maatschappij is gericht op zelfontwikkeling.’ Stan rent naar de wc en opa vervolgt: ‘Ik heb nog meegemaakt dat de mensen leefden om te overleven. Dat heeft zijn voordelen, omdat je donders goed weet wat het betekent om op jezelf teruggeworpen te zijn. Boeken kon ik niet kopen. Ik had een fiets en was lid van de openbare leeszaal. Met een potloodje en gommetje deed je wonderen. Zoiets als een arme monnik.’ Hans moest vroeger elke zondag naar zijn grootouders en is blij dat zijn eigen kleinkinderen dat niet doen. Ook Annetje vindt gelegenheidsbezoekjes na twee dagen oppassen niet nodig: ‘Ik heb ze hier elke week en het weekend is voor mezelf. Als ze langs willen komen, dan zien ze wel of we thuis zijn. Met moederdag zijn we er meestal niet.’ Hans: ‘Het is eigenlijk verboden om op zondagen en moederdagen langs te komen.’ Hoe lang Annetje en Hans nog doorgaan met oppassen, weten ze nog niet. Annetje: ‘In elk geval zolang ik gezond ben. Als de kinderen groter zijn, is het gemakkelijker, want dan kunnen ze helpen. Volgend jaar gaan we ruilen met Annemie: zij neemt dan de woensdag, want voor de vrije middag moet je een heel programma bedenken, en wij nemen de dinsdag. Tes gaat dan naar de peuterspeelzaal en Stan en Anne gaan naar school. Dat is voor ons rustiger.’ Hans is er ook heel tevreden mee: ‘De maandag is voor mij, dan is Stan alleen hier, na school. Samen met de dinsdag hebben we een aaneengesloten geheel, dat is heel prettig. Dan hebben we de rest van de week vrij.’ ‘Ik ga ’s morgens om acht uur naar hun huis. Dan brengt mijn schoonzoon de twee oudsten naar school. Tes blijft thuis. Samen halen we Stan en Anne met de bakfiets op als de school uitgaat.’ Fietsen met een bak vol kinderen heeft ze wel even moeten leren. ‘Het opstappen is lastig, maar als je eenmaal fietst, gaat het goed. Je moet leren sturen. De eerste keer dacht ik: dat red ik nooit. En direct daarna: natuurlijk red ik dat wel, het is leuk! Als er ook nog andere kinderen komen spelen, is het echt een volle bakfiets. Maar Stan fietst tegenwoordig ernaast, hij vindt de bakfiets kinderachtig.’
32
Oppasdag is mijn rustige dag Stan, Anne en Tes hebben van moederskant oma Annemie. Ook zij past een dag in de week op. Bij de kinderen thuis, want dat vindt ze handiger. Vindt Annemie – net als de andere twee grootouders – dat de kleinkinderen druk zijn? ‘Ja, dat vind ik zeker’, lacht ze. ‘Ze zien alles en willen alles onderzoeken. Stan is enorm fantasierijk. Als hij met iets begint, wil Anne erop inhaken en dan loopt kleine Tes ertussendoor en vraagt ook aandacht. Dan kan het heel druk zijn.’ Oma Annemie daarentegen is de rust zelve! Glimlachend vertelt ze dat ze niets van zichzelf in de kinderen herkent. ‘Stan lijkt echt op Hans. Hij kan heel diep nadenken over dingen. Hij had een keer hoofdpijn en zei: “Ik heb nog maar geen pilletje genomen, want dat kan altijd nog als ik meer hoofdpijn krijg.” Dan denk ik: je bent nog maar zes, joh! Kom op, daar hoef je nog niet over na te denken. ‘Anne is heel filosofisch. Laatst zei ze: “Kijk, die slakken zijn op vakantie.” “Waar zie je dat aan?” vroeg ik. “Ze hebben geen huisje bij zich” zei ze.’ Dat de kinderen in hun eigen vertrouwde omgeving blijven, maakt het oppassen een stuk handiger, vindt Annemie. Thuis hebben ze alle ruimte. Daar kunnen ze overal bij: de schaar, de potloden, het plakband, oud papier, de lijm en dat mag gewoon allemaal. ‘Je hoeft je niet in te spannen om ze een hele middag bezig te houden. Dat doen ze zelf.’ In het begin probeerde Annemie aan het einde van de middag rust te creëren. ‘Ik dacht: het is half vijf, ik ga maar eens opruimen. Als hun vader dan thuiskomt is er rust in huis. Maar zo gaat het daar niet, de drukte gaat gewoon door en hij gaat er meteen in mee. Dat is een groot verschil met vroeger. Ik zorgde altijd dat alles aan kant was voordat mijn man thuiskwam. Daarna was het rustig samen eten en dan kinderen in pyjama.’ Oma Annemie woont in een rustige buitenwijk met veel groen en bloemen. In haar achtertuin staan twee tuinkabouters: een kleine complete en een grote gehavende, met een gat in zijn hoofd. ‘Die kapotte heeft mijn zoon meegenomen van de vuilnis. “Jij houdt toch van kabouters?” zei hij. Dat komt door de verhalen die ik aan Stan en Anne vertel. Twee weken later kwam zijn twee-
33
lingbroer met die andere kabouter aanzetten, heel toevallig.’ Eigenlijk vindt ze het maar niks, die kabouters. Maar de kinderen zijn er dol op. De kapotte kabouter is hun schatbewaarder.’ Annemie vist er wat steentjes en proppen uit. ‘Kijk, hier bewaren ze hun geheimen. Ze vragen wel eens: “Oma, mag de kabouter bij nonkel Guido?” Dat is mijn broer daar. Die kabouter moet dan daar staan.’ Annemie wijst op een beeld dat zijzelf gemaakt heeft van haar overleden broer. Beeldhouwen is haar passie. De uitdaging van het bewerken van natuurlijke materialen brengt ze over op de kinderen. ‘Stan heeft hier zijn eigen beeldhouwkoffertje. Hij zegt dan: “Ik ga even beeldhouwen, hoor.”’ Annemie is door het beeldhouwen de wereld met andere ogen gaan bekijken. ‘Ik heb groot respect gekregen voor dingen die gemaakt zijn. Ik weet nu hoeveel moeite en uren werk erin zitten. Dat respect probeer ik op de kinderen over te brengen.’
34
Geen tijd Beatrix’ kleinkinderen Zeven kleinkinderen heeft koningin Beatrix inmiddels. De nu 69-jarige vorstin werd in 2002 voor het eerst grootmoeder, met de geboorte van gravin Eloise, de oudste dochter van prins Constantijn en prinses Laurentien. Na Eloise volgden Amalia in 2003 (die als alles normaal verloopt ooit als koningin in de voetsporen van haar grootmoeder zal treden), Claus-Casimir in 2004, Luana en Alexia in 2005 en Leonore en Zaria in 2006. Kortom, zes kleindochters en één kleinzoon in amper vier jaar tijd. De eerste kleinkinderen kwamen ter wereld in een voor koningin Beatrix moeilijke tijd. Haar man, prins Claus, was zeer ernstig ziek. In juni 2002 maakte hij nog wel de geboorte mee van hun eerste kleinkind, Eloise. Er werd ook een foto gemaakt van de grootouders met hun kleinkind. Maar al een paar maanden daarna overleed Claus en werd Beatrix weduwe. Een tijd van gemengde gevoelens dus. Anderhalf jaar later lagen geboorte en dood opnieuw zeer dicht bij elkaar: precies één dag nadat Beatrix’ moeder Juliana was overleden, kwam Beatrix’ derde kleinkind ter wereld. Het jongetje werd vernoemd naar zijn grootvader: Claus-Casimir. Later dat jaar zou ook Beatrix’ vader nog overlijden. Van de geboorten van de jongste kleinkinderen kon onbezorgder genoten worden. Het zou natuurlijk aardig zijn Beatrix te interviewen over haar grootmoederschap – in hogere kringen wordt zelden gesproken over ‘oma’, maar altijd over ‘grootmoeder’. Maar dat zit er niet in. Zij houdt haar privéleven strikt gescheiden van haar werk als vorstin.
35
En dat niet alleen: Beatrix beschouwt privé ook echt als privé. Dus daar zal ze nooit iets over loslaten buiten de vertrouwde kring van familieleden en vrienden. Toch laat ze af en toe wel iets doorschemeren over het belang van haar kleinkinderen. Tijdens fotosessies is te zien dat Beatrix geniet van haar rol als grootmoeder. Zowel de winter- als zomervakanties brengt zij grotendeels door met haar kinderen en kleinkinderen. Ze heeft altijd een hecht gezin gehad en een goede band met haar zonen Willem-Alexander, Friso en Constantijn. Ook kan ze het erg goed vinden met haar schoondochters Máxima, Mabel en Laurentien. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat die ten minste een deel van de vakantietijd samen met hun (schoon)moeder doorbrengen. Of dat nu in de sneeuw van Lech is of in de zon van Tavarnelle. En uiteraard gaan de kleinkinderen mee. De pers mag dan meestal ook even een kijkje komen nemen. Foto’s en filmbeelden laten dan een trotse grootmoeder zien, die erg vertrouwd lijkt met haar kleinkinderen. In interviews heeft ze zich wel eens laten ontglippen dat ze ook af en toe de rol van oppas vervult, maar al te vaak zal dat niet gebeuren. Ze heeft immers zelf nog altijd een drukke baan, die veel tijd kost. En het werk gaat meestal voor het kleinkind. Dat bleek ook toen op 18 juni 2006 in Londen Zaria werd geboren, de tweede dochter van prins Friso en prinses Mabel. In tegenstelling tot wat Beatrix bij eerdere geboorten van kleinkinderen had gedaan, kon ze dit keer niet onmiddellijk op kraamvisite komen. Eerst moest ze een al lang gepland staatsbezoek aan België tot een goed einde brengen. Tijdens dat bezoek vertelde ze de meegereisde pers dat ze na afloop wel zo snel mogelijk naar Londen zou vliegen. En dat deed ze vervolgens verschillende keren in korte tijd. Bij een van die gelegenheden werden ook officiële foto’s gemaakt. Toch gaan werk en privé soms wel samen. Toen Beatrix in juni 2005 een verrassingsbezoek bracht aan de honderdjarige Amsterdamse Albert Cuypmarkt, kocht ze bij een van de kraampjes kinderkleertjes. Daarmee onderstreepte ze het belang, ook naar buiten toe, dat zij hecht aan haar grootmoederschap. Toen de verkoopster uitlegde hoe de kleertjes het beste gewassen konden worden, schoot Beatrix in de lach. In tegenstelling tot veel andere grootouders zal zij zelden of nooit haar kinderen te hulp hoeven schieten bij huishoudelijke karweitjes als (af)wassen en strijken. Daar hebben ze personeel voor. Net zoals er voor de kleinkinderen ook kindermeisjes
36
zijn die oppassen en andere taken voor hun rekening nemen. Beatrix lijkt dus in veel opzichten een ‘gewone’ grootmoeder. Maar wat ze van haar kleinkinderen vindt, hoeveel tijd ze aan hen besteedt en of ze tevreden is over de wijze waarop ze door hun ouders worden opgevoed, zullen we wellicht nooit te weten komen. Dat is allemaal strikt privé.
Carrièreoma Annelize van Dijk is een van de twee auteurs van dit boek. Ze werd jong moeder en jong oma. Twee jaar nadat ze een eigen bedrijf was gestart, werd haar eerste kleinkind geboren. Nu combineert ze drukke werkdagen met logeerweekenden van haar kleinkinderen. De twee oudsten hebben haar altijd carrièreoma genoemd. ‘Ik ben een laatbloeier. Op mijn zesendertigste ging ik studeren. Met een compagnon heb ik op mijn vierenveertigste een bedrijf in desktoppublishing en tekstredactie opgezet. Ik kwam net goed op gang toen ik oma werd. Als mijn dochter vroeg of de baby mocht komen logeren, liet ik al het werk uit mijn handen vallen. Later haalde ik dat dan in door overuren te maken. Dat werd vaak nachtwerk.’ ‘Inmiddels heb ik vier kleinkinderen. Ian, de oudste, is bijna vijftien en Lena, de jongste, is net geboren. Ian is de zoon van mijn jongste dochter. Hij heeft mij oma gemaakt, een onomkeerbaar punt in mijn leven. Dat maakt hem wel een beetje speciaal, want je wordt maar één keer voor het eerst oma. Een paar jaar geleden zijn Ian en ik naar Legoland in Denemarken geweest. Oma en kleinzoon, samen op pad. Dat was tegelijk zijn eerste vliegreis. Wie weet ben ik nu ook een beetje speciaal in zíjn leven geworden.’ ‘Ians zusje Rinke is dertien jaar. In haar herken ik dingen van mijzelf. Ze schrijft graag en zit vol fantasie. Als ze een werkstuk moet maken, komt ze logeren. Zitten we in mijn werkkamer elk aan een computer ons eigen huiswerk te doen en als ze het vraagt, help ik haar. Haar eerste werkstuk ging over dolfijnen, maar kortgeleden heeft ze geschreven over ghotics, een
37
38
Deel 3 De diversiteit 39
Het grootoudergevoel Chinese kleinkinderen Sytskes eerste kleinkind, Yinchen, kwam met een vliegtuig uit een ander werelddeel en was al vijf. Sytske (63) windt er geen doekjes om. Het was een voorrecht om oma te worden van een kleinkind dat het babystadium ruimschoots ontgroeid was. ‘In één klap kreeg ik een schoondochter en een kleinzoon. Ik vond het heel leuk dat hij al wat ouder was, want daardoor kon ik meteen met hem praten. Hij moest toen nog wel Nederlands leren, maar dat heeft-ie vlug gedaan en ik heb hem daarbij kunnen helpen.’ In zijn peutertijd woonde Yinchen tijdelijk bij zijn oma in China, omdat zijn moeder, Lingjian, voor haar studie naar België was gereisd. Zij haalde daar niet alleen een universitaire graad, maar ontmoette ook de man die haar levenspartner zou worden, Guido, de zoon van Sytske en Wim. Daarmee was het lot voor Yinchen bepaald: hij zou verder opgroeien in Nederland. Sytske had geen tijd nodig om aan hem te wennen: ‘Ik was direct aan hem gehecht. Misschien omdat hij voor de rest geen familie had in Nederland. We kregen zomaar iemand erbij en dat vond ik echt heel leuk.’ Sytske en Wim wilden ook de geboortegrond en de familie van hun kleinzoon leren kennen. Inmiddels zijn ze al twee keer in China geweest. Sytske: ‘Hij heeft er twee tantes, zussen van zijn moeder. En twee neven. Zijn grootouders zijn nu overleden, maar zijn oma is nog een keer in Nederland geweest.’ Op zijn negende kreeg Yinchen een zusje. Sytske: “Met haar was ik
40
ook heel blij, een prachtige kleindochter. Yinchen is geen bloedverwant, zijn zusje Gioia wel, dat kun je niet ontkennen, maar zo heb ik dat niet gevoeld.” Daarmee is voor Sytske de kous af. Het gaat om de kwaliteit van het contact, niet om afkomst. De ouders van de kinderen hebben contact ook hoog op hun lijstje staan. Opdat Gioia met haar tantes in China zal kunnen praten, zorgt een Chinese nanny voor haar als de ouders werken. Ze is nu op de leeftijd dat ze leert praten. Tegen Sytske zegt ze neyney, dat betekent vaders moeder. Wim is yeye, vaders vader. Sytske: ‘Door de telefoon roept ze ook neyney, dat klinkt zo grappig. Yinchen zegt tegen ons opa en oma. Maar tegen zijn andere oma – die een paar jaar geleden overleden is – zei hij weipooh, dat betekent moeders moeder. Yinchen komt uit een gebied waar ze geen Mandarijn spreken, maar een dialect. Hij heeft Mandarijn wel op school geleerd, maar het begint weg te zakken. Met zijn tantes spreekt hij dialect.’ ‘Zelf ben ik Chinees aan het leren. Vanmorgen zijn de Chinese nanny en ik met Gioia naar de muziekschool geweest. De nanny spreekt twee woordjes Nederlands. Er was een versje over een paard, iets van ‘hop paardje hop’ nou, ik wist het Chinese woord voor paard, dat kon ik toen aan haar vertellen. Gioia kent Chinese woordjes. Mei, zei ze in de muziekschool, toen ze de blokjes en belletjes hadden opgeruimd. Mei betekent: klaar of weg of op.’ Eigenlijk zou Sytske een ideale oppas voor Gioia zijn, maar daar zit ze niet op te wachten. ‘Mijn schoondochter werkt vijf dagen. Ik ga alleen op woensdag met Gioia en de nanny naar de muziekschool. Dat is net leuk. En als ik een keer niet kan, moeten ze zelf voor een oplossing zoeken. Ik kan ook wel eens iets hebben.’ Yinchen is net als zijn oma altijd bezig. Hij zit op tennissen en schaken, en hij volgt lessen op de muziekschool. ‘Hij is erg muzikaal, speelt gitaar en heeft een keyboard. Für Elise vond-ie altijd zo mooi, dat heeft hij nu op de muziekschool geleerd. Hij speelt het zo op de piano uit zijn hoofd. Maar hij moet hard studeren. Een Chinese moeder, nou die zit er echt achteraan, hoor! Discipline. Ik vind dat niet erg, er wordt hier vaak te veel gelanterfanterd. Ik ben ook altijd aan het werk.’
41
Yinchen en Gioia hebben een overgrootmoeder die net als oma en opa in dezelfde provinciestad woont. Sytske: ‘Mijn moeder is 91. Ze woont in een flat waar ze zorg op maat kan krijgen. Yinchen gaat er wel eens gitaar spelen. Ze heeft helemaal niet in de gaten dat de kinderen Chinees zijn. Ze let daar niet op.’ ‘Soms denken mensen dat ik de moeder ben, dat we aangenomen kinderen hebben. Dan beginnen wildvreemden vragen te stellen. Afhankelijk van de situatie kijk ik wat ik ermee doe.’ Cultuurverschillen hebben niet alleen met landsgrenzen te maken. In vogelvlucht schetst Sytske - aan de hand van eigen ervaring - hoe binnen Nederland de grootoudercultuur de afgelopen vijftig jaar veranderd is: ‘Mijn opa en oma hadden negen kinderen en een heleboel kleinkinderen. Het waren gewoon je opa en oma, We gingen er ’s zondags na de kerk naar toe. Ze woonden vlakbij, dus we logeerden er nooit. Mijn ouders woonden in de buurt van de lagere school waar onze kinderen op zaten. Als ik naar college was, gingen ze bij mijn moeder lunchen. Later heb ik voor elkaar gekregen dat ze op school konden overblijven, want ik vond het raar dat daar niks geregeld was. Mijn moeder bakte pannenkoeken met onze kinderen en mijn schoonouders gingen wel eens een dagje met ze uit, dus die deden al van alles. Wij doen nog meer. Wij gaan vaak met ze op pad en dan bedenken we steeds wat anders. Vorig jaar zijn we met z’n drieën een midweek in een hotel geweest, Wim en ik met Yinchen. Zijn we gaan bowlen en zwemmen. Hier in Woerden zwemmen we ook met hem. Nemen we zijn vriendje mee. Guido is constructeur, onder andere van achtbanen, daarom gaan we ook weleens naar de Efteling en zijn we naar Disneyland in Parijs geweest. In Shanghai had hij een achtbaan in een grote toren gemaakt, maar die was al weer weg toen wij daar kwamen. Dat was jammer. Als we nergens heengaan, komt Yinchen op de fiets naar ons toe. Dan gaat hij pianospelen of iets uitzoeken op de computer. Of hij loopt naar boven om te kijken wat opa in zijn werkkamer aan het doen is. Hij is hier helemaal thuis.’
42
Oma van niet-biologische kleinkinderen Een ouderwets huisje in een vooroorlogse steeg in de sleutelstad. De stemming zit er goed in aan de tafel in de woonkeuken. Er wordt veel gelachen en druk gekletst. Twee kleine meisjes fladderen rond; af en toe stopt er eentje om iets belangrijks aan oma (74) of een van haar moeders te vertellen. Antoinette, een van de twee moeders: ‘Iedereen kent ons hier als de dames. In de winter dat ons eerste kind geboren was, kwam een vrouw uit de straat naar mij toe: “Hallo, mag ik even wat vragen? Hebben jullie een baby?” Ze had tegen haar man gezegd: “Volgens mij hebben de dames een baby.” En toen had hij gezegd: “Dat kan toch niet!” Je zag haar triomfantelijk denken: zie je wel, het kan wel!’ ‘Christien en ik zijn allebei veertig. We zijn nu achttien jaar samen en zíj is zes’, vervolgt Antoinette. ‘Zes en een half!’ corrigeert Robin prompt, terwijl haar twee jaar jongere zusje Yrsa nieuwsgierig meeluistert. Toen Christien de eerste keer zwanger was, vroeg Antoinette zich af hoe haar moeder daartegenover zou staan. Twee vrouwen met een kind; paste dat wel in haar belevingswereld? Ze was al overgrootmoeder en ze had er altijd traditionele opvattingen op na gehouden. ‘Mijn moeder maakte zich druk of de ramen wel netjes gelapt waren en het huis op orde.’ Kordaat waren de aanstaande moeders meteen met de deur in huis gevallen: “Christien is zwanger.”’ Tot hun verbazing bleek dat oma haar antennes al lang had laten werken: ‘Ik was niet echt verrast, want ik had af en toe wel iets opgevangen. Ik vond het meteen leuk. Christien had van het begin af aan mijn hart gestolen en Antoinette had eerder al duidelijk gemaakt dat zij niet zélf kinderen wilde krijgen.’ Antoinette: ‘Ik vond een bevalling eng en als je nou toch de keuze hebt…’ Christien was het er volmondig mee eens dat zij de biologische moeder zou worden: ‘Ik heb altijd wel gedacht dat ik kinderen zou krijgen, ook toen wij nog niet samen waren, dus ik wilde meteen. Nadat ik maandenlang extreem misselijk was geweest, dacht ik: nou ben jij aan
43
de beurt. En Antoinette was toen ook meteen helemaal aanwezig. Ze droeg het kind de hele dag rond, wilde het bijna niet meer afgeven. Ze deed alles, behalve borstvoeding geven. Het eerste jaar was ze meer thuis met Robin dan ik.’ Oma luistert aandachtig en knikt. Op haar zeventiende was oma al moeder geworden. Ze kreeg haar kinderen in etappes. ‘In het begin kreeg ik twee kinderen en jaren later weer twee. Toen de grote kinderen naar de middelbare school gingen, gingen de kleine naar de lagere school.’ Antoinette is van de tweede lichting: ‘Ik was op mijn zevende tante; mijn oudste zus is zeventien jaar ouder dan ik.’ Tegen haar moeder: ‘Jouw oudste kleinkind is 33 en de jongste is vier. Die is jonger dan een van die achterkleinkinderen. Dat is eigenlijk wel gek, hè?’ Toen de kinderen geboren werden, leefde Antoinettes vader nog. Maar vlak voordat Yrsa kwam, werd hij opgenomen in het ziekenhuis. Enkele weken later overleed hij. Antoinette: ‘Dat was een hele nare samenloop van omstandigheden. Mijn ouders waren echt tortelduifjes.’ Christien: ‘Oma kwam toen vaak bij ons, want ze liep echt met haar ziel onder de arm. De kinderen waren in die tijd nogal eenkennig, maar helemaal niet naar oma toe. En Yrsa was de knuffelbaby van oma. Dat gaf haar troost.’ Oma schakelt over: ‘Weet je wat een voordeel is? Je geniet van die kleintjes meer dan van je eigen kinderen. Met vier kinderen had ik het altijd druk.’ Robin vangt iets op en meldt: ‘Mijn andere opa en oma, die hebben pas veel kleinkinderen, zeg!’ ‘Hoeveel?’ vraagt Antoinette. Er valt een langdurige stilte, vingertjes gaan één voor één omhoog, en dan is Robin eruit: ‘Negen.’ ‘Heel goed!’ pluimt Antoinette trots. Hoe hebben die andere opa en oma op het moederschap van hun dochter gereageerd? Christien: ‘Vroeger, toen ze begrepen dat ik lesbisch was, vonden ze het moeilijk dat ik geen kinderen zou krijgen, want ze wisten dat ik dat graag wilde. Toen ik dan toch zwanger was, waren ze bang dat de reacties van de maatschappij hard voor mij zouden zijn. Bovendien vroegen ze zich af hoe het voor Antoinette was, want ze begrepen in eerste instantie niet dat dit een keuze van ons samen was.’ We hebben meteen uitgelegd hoe het zat. De kinderen weten ook dat een aardige meneer uit Amsterdam zaadjes heeft gegeven. Robin lijkt als twee druppels water op mijn moeder, en ook op mij toen ik klein was. Robin, zoek die foto eens op waar ik klein ben?’ Inderdaad, de foto die Robin uit een la opdiept, toont opvallende gelijkenis. Christien: ‘Ik vind het heel leuk om in Robin mijn moeder te zien. Mijn vader is er ook erg van gecharmeerd. Die herken-
44
ning van fysieke overeenkomst hebben Antoinette en haar moeder natuurlijk niet.’ ‘Toch is het wel raar’, onderbreekt oma, ‘want Antoinette was een eczeemkindje en Robin is dat ook. Ze ging met Robin naar de dokter en die zei: “Ja, jij hebt het ook.” En toen moest Antoinette weer even uitleggen hoe het zat.’ Christien: ‘Een keer toen we het over de groei hadden, keek de huisarts ons allebei aan en zei: “Jullie zijn toch ook niet zo groot.” Zelfs vrienden vergissen zich. Dan zeggen ze tegen Antoinette: “Ze heeft jouw ogen. O nee, dat kan niet.”’ Onverstoorbaar gaat oma verder: ‘Qua karakter kunnen we wél eigenschappen van Antoinette vinden. Qua uiterlijk is dat natuurlijk wat anders. Ze lijken ook niet op mij, maar eigenlijk lijkt niemand op mij.’ Antoinette grinnikt: ‘Geen kleinkinderen die op je lijken? Zwakke genen zeker.’ De uiterlijke gelijkenis mag dan ontbreken, ze is gewoon een trotse oma met foto’s in haar tas. ‘Ik ben tegen iedereen heel open en laat ook altijd een foto van hun vieren zien.’ Christien: ‘Ik vind het heel knap van mijn schoonmoeder dat ze gewoon een foto van ons laat zien, want dat is wel iets nieuws, zo’n foto met moeders, en ze schaamt zich er helemaal niet voor.’ Oma, even afgeleid door Yrsa die bij haar wil zitten, vraagt: ‘Wat zeg je?’ Antoinette grinnikt opnieuw: ‘Dat je je niet schaamt voor ons.’ Terwijl Yrsa zich als een poes op oma’s schoot nestelt, zegt oma ernstig: ‘Schamen? O nee, helemaal niet.’
45
Van telefoontoestel tot computer Het antwoordapparaat Jarenlang wist mijn oma niet hoe ze een antwoordapparaat moest inspreken, laat staan waar dat goed voor was. Ze weigerde gewoon. ‘Hallo Petra, heb je me gehoord?’ Even denken. Wat bedoelt ze? O natuurlijk, op het antwoordapparaat. Het klonk deze keer zo professioneel dat ik bijna zou vergeten hoe ze vroeger de hoorn erop gooide. Toch wist ik altijd dat mijn oma gebeld had, want wat mijn bandje opgenomen had, was: “O, weer dat rare ding. Nou, ik weet niet... tuut, tuut, tuut.” Vroeger bromde mijn opa er dan nog wat doorheen. Lachend belde ik dan terug en legde voor de honderdste keer uit dat ze er gewoon in kon praten. Dat dat handig was. Dat ik dan wist dat ze had gebeld. Lollig vond ze het wel. “O, ja. Wat leuk. Maar dat kan ik niet hoor.”’ ‘Met de tweedehands mobiele telefoon die ze van een zoon had gekregen, ging het net zo. Niet alleen ik, ook de rest van de familie heeft eindeloos geduldig uitgelegd hoe ze daarmee kon bellen. Eén oom heeft alle nummers ingeprogrammeerd. Met als komisch gevolg dat het een grote verrassing is wie ze belt, als ze belt. Maar dat is niet erg. Zonder enig overleg waren we het met elkaar eens dat ze een telefoon bij zich moest hebben als ze zich op straat begaf. Ze was namelijk al twee keer gevallen. De eerste keer lag ze met een gebroken heup in de goot. De tweede keer met een scheur in haar stuitje bij de bushalte. Als ze haar telefoon bij zich heeft, gebeurt er niks. Dat is altijd zo. Als ze hem nodig heeft, is de batterij waarschijnlijk op. Toch pro-
46
beert ze soms dapper of hij het nog doet. Ik liep een keer haastig in de regen door de stad te rennen en ineens piept mijn mobiel. “Hee, hallooooo, Petra, haha, wat leuk zeg, krijg ik jou aan de lijn. Ik heb zomaar een knopje ingedrukt.” Mijn haast is onmiddellijk bijzaak, voor het eerst belt ze me mobiel! “Wat goed, hij doet het! Waar ben je?” “Gewoon thuis”, zegt ze dan. Ik kom niet meer bij.’ ‘“Hallo Petra, met oma. Meid, wat leuk, ik heb die foto’s gehad. Ik zit er de hele dag al naar te kijken. Ze zijn zo mooi. Ik bel nog wel een keer hoor.” Ze is geslaagd. Zonder haperen een heel bericht. Met een echte boodschap. “Wat goed zeg, dat kun je toch maar mooi tegenwoordig!” zeg ik dus, nu ik haar live aan de lijn heb. “Ja, je moet overal wel aan meedoen, hè”, zegt ze stoer op haar tachtigste.’
De videorecorder Oma heeft mijn reportage over een oma in de Bijlmer die haar kleinzoon opvoedt maar half gezien, doordat de achterkleinkinderen net binnen kwamen stormen. Geen nood, ik heb een videobandje bij me. ‘Ja, maar de videospeler doet het niet. Ik heb een nieuwe, maar hij geeft alleen strepen.’ Ik geloof er niks van, stop de band erin en... niks aan de hand. Oma gaat er even voor zitten. ‘O, ik hoor jouw stem...’ dat is voor haar misschien het leukste van de reportage. Maar ze vindt het ‘mooi hoor’. Dan proberen we de andere videobanden. De meesten liggen er al meer dan tien jaar. Dan kan je strepen krijgen, ja. Je moet ze eigenlijk steeds even heen en weer spoelen, leg ik uit. We zetten de operazanger op, waar opa zo weg van was. Ook die band doet het prima. De sfeer van vroeger is ineens terug in huis. ‘Best mooie muziek he? Dat draaide die man altijd hoor.’ Ik herinner me hoe ze daar vroeger over mopperde. ‘De hele dag had hij muziek aanstaan hoor. Echt. Die zware muziek, dat vond ik maar niks hoor, zo somber! Maar dit, ja, dit gaat eigenlijk wel.’ Ze pakt de telefoon om een oom te bellen dat de video niet terug
47
hoeft naar de winkel. ‘Ja, hij doet het toch, gek hè?’ En ik leg nog een keer uit wat terugspoelen is. ‘Waarom zetten ze dat er niet gewoon in het Nederlands op?’
De iPod Charlotte tekent uit de mond van haar opa op waarom hij niet achter de geraniums wil zitten. ‘Ik ben een moderne opa met een laptop, een mobiele telefoon en een iPod. De iPod kreeg ik voor mijn 75ste verjaardag van mijn vrouw. De muziek download ik legaal. Dan ga ik naar de digitale bibliotheek en kijk ik wat voor muziek er is. Als ik een keuze heb gemaakt, ga ik naar de digitale winkel en koop ik de nummers die ik leuk vind. Er staan veel verschillende soorten muziek op mijn iPod, zoals jazz, moderne en klassieke muziek en pianostukken. Mijn iPod gebruik ik alleen thuis. Als ik ermee over straat zou lopen, zou ik veel bekijks hebben. Zo van “zie die ouwe met zijn hippe iPod, hij wil er nog bijhoren.”’ ‘Ik heb al jaren een mobiele telefoon. Het is fijn om bereikbaar te zijn. Toen de mobiel er nog maar net was, zag je mannen lopen met een mobiel formaat koelkast met een enorme accu. Dat had ik gelukkig niet. Toen ze wat kleiner en handelbaarder werden, heb ik er eentje gekocht. Heel erg handig zo’n mobieltje. Ik sms met mijn kinderen en kleinkinderen. Daarnaast bellen we ook heel veel. Oudere dames die al vijf jaar een mobiel hebben en nog niet kunnen sms’en, vind ik een beetje dom. Dat is gewoon ongeïnteresseerdheid. Dan wil je het niet leren.’ ‘Ik vind het niet slim als ouderen zeggen dat ze niet willen meegaan met de ontwikkeling in nieuwe communicatiemiddelen. Zij vallen over vijf jaar buiten de boot. Iedereen moet het natuurlijk zelf weten, maar het is goed om met je tijd mee te gaan en je open te stellen voor nieuwe ontwikkelingen. Je moet niet achter de geraniums gaan zitten, maar achter de computer. De wereld ontdekken. Ik zie het ervan komen dat binnen acht jaar alles draadloos en met afstandsbediening gaat.’ ‘Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in auto’s en boten. In de auto’s waar ik vroeger van droomde, rijd ik nu. Mijn moeder was de eerste vrouw
48
in Rotterdam die een auto bezat. Haar vader was een haringreder en ze hadden het heel goed. Zijn ene dochter had geleerd voor kleuterleidster en de andere voor verpleegster. Op hun achttiende verjaardag heeft hij zijn beide dochters een auto cadeau gedaan. Dat was in 1923. Ze waren een bezienswaardigheid als ze in de auto door Rotterdam reden. Mijn kleinkinderen horen dat verhaal altijd graag aan. Hoewel ze het niet zelf hebben meegemaakt, zijn ze toch heel trots op het feit dat hun overgrootmoeder de eerste was met een auto.’
De computer Nu zijn we nog verrast als een tachtigplusser via e-mail contact met de familie onderhoudt, maar over tien jaar kijkt niemand daar meer van op. In woonzorgcentrum De Honskamp in Lunteren is het voormalige kantoor van de locatiemanager op de begane grond omgetoverd tot leslokaal. Langs een wand staan vier eigentijdse computers. Flatscreens, snelle processors, forse geheugens. Bewoners van De Honskamp kunnen zich hier bekwamen in de kunst van het computeren. Dit gebeurt met de hulp van vrijwilligers, mensen met computerervaring. De cursisten bepalen zelf wat ze willen leren. Het centrum is drie keer per week open. Marion Bijl, teamcoach Meerzorg en Welzijn: ‘Het liep meteen storm; er kwamen wachtlijsten.’ Een van de cursisten is mevrouw Van Eijden (82). Ooit heeft ze leren schrijven met een kroontjespen, maar daar heeft ze het niet bij laten zitten. Vrijwilligster Diny Eilander (69) vertelt: ‘De mensen hier zijn heel gedreven, maar soms moet je na drie hoofdstukken uit het lesboek opnieuw beginnen, want dan zijn ze het weer kwijt. Mevrouw Van Eijden was meteen heel veelbelovend. Ze kwam binnen met een schriftje, ze schreef alles op en hield het allemaal bij. Al heel snel kon ze e-mailen naar de kleinkinderen.’ Mevrouw Van Eijden gaat kijken of ze e-mail heeft. Ze stuurt de muis over de tafel. ‘O wacht, ik heb de computer
49
50
51
52
53
54
Deel 4 Het einde
55
Als het einde nadert Waarom zitten er nietjes in de kist? Vroeger, toen de grootouders van nu nog kinderen waren, was een begrafenis vooral een zaak voor volwassenen. Ook als een dierbare oma of opa was overleden, werd een kind vaak niet betrokken bij de afscheidsrituelen. De ouders veronderstelden dat kinderen toch niets in de gaten hadden. Al was het met goede bedoelingen, ze sloegen de plank mis. Kleinkinderen en grootouders moet je niet vóór het afscheid al scheiden. Riet herinnert zich nog goed de dood van haar eigen oma. ‘Ik was zes en ik vond het toen heel onrechtvaardig dat ze net dood ging voor mijn communie. Ik was boos, want oma zou mijn jurkje betalen. Mijn vader en moeder vonden zo’n jurkje veel te duur. En dat mijn moeder toen huilde, begreep ik niet. Mijn oma was 66 en dat vond ik vreselijk oud. Twee jaar later overleed mijn opa, die naast ons woonde. We zaten allemaal om hem heen en waren er heel erg bij betrokken. Dat zijn beelden uit je jeugd die je bijblijven.’ ‘Kinderen moet je voorbereiden’, benadrukt Riet. ‘Het is belangrijk dat je als ouder of grootouder eerst zelf naar de overledene gaat kijken. Dat je weet hoe iemand erbij ligt en heb je je eerste emoties voor jezelf. Daarna kun je tegen het kind zeggen: “Opa ligt in een kist. Hij is een beetje witter dan anders”, en je vertelt hoe de ruimte eruitziet als dat niet thuis op bed is. Dan staan ze daar, die kleintjes met open ogen, en dan zien ze allerlei dingen die jij niet ziet. Ze zeggen: “Waarom zitten er nietjes in de kist?” Die zien volwassenen nooit, maar daar is de bekleding in de kist mee vastgemaakt. Bij ons ligt er vaak een kleedje in de kist tot over de knie. En dan tillen ze het kleedje
56
op om te kijken of er schoenen onder zitten. Ze vragen waarom opa zijn bril op heeft, want je hebt net verteld dat iemand die dood is niets meer kan zien. Dat is dan omdat we opa zo kennen. Dat is opa’s bril.’ In het bedrijf van Riets man is de rouwhuiskamer, waar de opa of oma tot de uitvaart ligt, 24 uur per dag open en toegankelijk met een code. Er is een speelhoek, een prikbord en een tafeltje om dingen op te zetten. Riet vervolgt: ‘De ouders hebben veel te bepraten. Zij gaan koffiedrinken en dan zitten de kinderen rustig in de rouwhuiskamer bij opa of oma te tekenen. Ik hoor ze dan discussiëren: “Opa is in de hemel”, “Nee opa ligt in de kist.” Dan maken ze eerst ruzie en dan gaan ze kijken of opa in de kist ligt of ondertussen naar de hemel is gegaan.’ In de rouwhuiskamer gaan rituelen die bij het leven horen soms gewoon door: ‘Een keer toen het moederdag was, kwam de familie met taart moederdag vieren en oma lag er dood tussen. Zulke dingen.’ Het aanraken van een overledene is niet vrij van taboes. Dat kan voortkomen uit een bepaalde cultuur, maar ook uit angst. Het is ‘eng’ en ‘vies’. Ouders die er zelf moeite mee hebben, weten niet goed wat ze moeten zeggen als hun kind de overleden opa of oma wil aanraken. ‘Aanraken vind ik prima’, zegt Riet, ‘Je kunt het kind vertellen: “Je mag opa gerust aanraken en een kusje geven als je dat wilt, maar iemand die dood is, is heel koud.” En desnoods pak je dan een fles limonade of melk uit de koelkast en zegt: “Voel eens even, zo koud is opa dadelijk. Je hoeft hem niet aan te raken, als je dat niet wilt, maar als je het graag wilt dan mag dat gerust.” En dan zijn kinderen voorbereid.’ ‘We hebben wel eens meegemaakt dat een kleinzoon van achttien wilde meehelpen met het verzorgen van zijn oma. Terwijl hij met haar bezig was, vertelde hij: “Mijn ouders hadden vroeger een café en in het weekend moest ik altijd bij opa en oma logeren. Dan mocht ik bij oma in bed liggen en ik ging ook samen met oma onder de douche. Ik ken dat lichaam helemaal en ik vind het heel mooi om het zo af te ronden.” ‘Je kunt kijken wat kinderen zelf voor aandeel aan de rouwdienst willen hebben. De een wil muziek maken, de ander wil bloemen dragen of een kaars. Sommige kinderen vinden het moeilijk iets te doen waarbij ze voor een groot publiek moeten staan. Ze hoeven natuurlijk niets, maar dan kunnen ze na afloop het gevoel hebben van: iedereen heeft iets gedaan en ik niet. Dus je kunt kijken naar iets wat niet in het oog valt. Daar moet je creatief in zijn. Dat kan
57
bijvoorbeeld zijn het vooraf klaarleggen van de boekjes op de hoek van de bank. Dan kijkt nog niet iedereen en dan kun je zeggen: “Wil jij die meehelpen uitdelen?” Of een kind kan meerijden in de rouwauto. Dat vinden ze vaak heel stoer.’ ‘We hadden een keer een begrafenis van een opa uit een hele muzikale familie. De kleinzoon was bij een schutterij, en hij liep voorop met de omfloerste trom, de met zwart fluweel beklede trom, en de schutter sloeg dan iedere keer een slag. Dat bezorgde me de koude rillingen. Zo eenvoudig en zo mooi.’ Ouders denken vaak dat baby’s en peuters het niet merken als een opa of oma overleden is. Riet helpt deze gedachte graag uit de wereld. ‘Als je als vader of moeder aan het rouwen bent, dan ga je anders met je kind om dan wanneer je in je goede doen bent. Vanzelf ga je op de automatische piloot, omdat je zo met jezelf bezig bent. Of je gebruikt het kind als troost en je houdt het steviger vast dan je gewend bent. Kinderen krijgen ook in de energie en de spierspanning van de ouder iets mee van de rouwperiode. Kleintjes kunnen het nog niet verwoorden en slaan het in hun lichaam op. Dat hoeft niet dramatisch te zijn. Maar een kind dat helemaal verwaarloosd wordt in die tijd, dat is natuurlijk een ander verhaal.’ ‘Laatst zei een moeder toen opa was overleden: “Het is maar goed dat hij er niks van weet.” Haar kind van twee lag languit op de grond, terwijl zijn moeder dat zei. Ik zag precies wat er gebeurde en dacht: die is opa aan het nadoen. Toen zei hij: “Ik ben dood, ik ben dood.” Kinderen spelen het gewoon na. Als een kind een jaar of drie, vier is, gaat het zijn ouders troosten als die heel verdrietig zijn. Dat is mooi, als het daarna maar weer lekker gaat spelen.’ ‘Ook oudere kinderen houden enorm rekening met de ouders, is uit Riets onderzoek gebleken. ‘De ouders willen er graag met kun kinderen over praten, maar die kinderen hebben het idee: ze zijn nu zo verdrietig en als ik dan ook nog eens met mijn verdriet kom, is dat te veel. Voor kinderen is het dan heel belangrijk dat ze bijvoorbeeld bij de andere grootouder of een tante terechtkunnen. Of iemand anders met wie ze vertrouwd zijn.’ Grootouders kunnen, terwijl ze nog leven, zelf ook dingen bedenken die later bijdragen aan de verwerking van hun eigen dood. ‘Wees open tegen je kleinkinderen. Doe zo lang mogelijk leuke dingen met ze, maar als je weet dat er een einde aan komt, bedenk dan dingen die je nog kunt doen. Je kunt bijvoorbeeld iets geven aan je kleinkind. Oorbelletjes of iets anders, met een briefje erbij. Of geef iets speciaals aan het oudste kleinkind, want dat heeft je opa of oma gemaakt. Ik had een keer een
58
oma aan de lijn en die bestelde het boekje Ik zal je nooit vergeten. Ze vertelde dat ze ging overlijden en ze wilde het boekje graag aan haar kleinkinderen geven. Ik zei: “Als u toch zo dapper bent, is het fijn als u er zelf iets in wilt schrijven, dan wordt het heel persoonlijk. U kunt er zelf een afscheid in schrijven.”’ ‘Kinderen zijn meesters in het bedenken van praktische oplossingen. “Waarom moet iedereen weggaan? Als er geen baby’tjes meer geboren worden dan kan iedereen hier blijven”, zei een jongetje in de rouwhuiskamer van wie de grootvader was overleden. Soms gaan kinderen zoeken naar een nieuwe opa of oma. Daar kun je niet moeilijk over doen.’
Noraly Beijer – het vogeltje Op een dag dat ik Móan van school had gehaald, zagen we een dood vogeltje. Hij bekeek het aandachtig, hij vond het erg, het vogeltje was echt dood. Móan vroeg: wat kunnen we eraan doen? Ik zei: begraven. Toen hij uit school kwam, was hij moe. Ik had het vogeltje in een bakje gelegd. Maar hij was zo moe, dat hij het vogeltje in het bakje tegen zich aan hield en zo in slaap is gevallen. Heel ontroerend. Toen hij wakker werd, zijn we het samen gaan begraven. Hij was toen vijf. Ik moest hem uitleggen wat dood is en wat begraven is. Ik heb gezegd: als je dood bent, kun je niet meer praten, fluiten, vliegen. Pootjes omhoog haha. In die tijd was de grootmoeder van zijn moeder net overleden. Hij had dus een besef van wat dood is. Hij was mee geweest naar de begrafenis en we zijn later nog een keer naar het graf geweest. Hij wist wel dat de grootmoeder niet meer terug zou komen en dat ze in de aarde lag met een steen erop. Ik vertel geen verhalen over de hemel en zo, dood is dood. Hij wilde het vogeltje houden, maar dat kon natuurlijk niet. Hij had aan een paar woorden genoeg.’ Mo en het vogeltje door Noraly Beijer
59
Móan kwam uit school. Voor de deur van zijn huis lag een dood vogeltje. Kijk oma, zei hij. Wat is dat? Dat is een dood vogeltje, zei oma. Kan hij niet meer zingen oma? Hij is dood, Móan. Zingen dode vogeltjes niet meer? Nee Móan. Soms zingen ze nog in je hoofd. Ik wil hem hebben, oma. Wat wil je hebben Móan? Het vogeltje. En dan? Hij is zielig. We zullen hem in een bakje zetten. Doe jij dat maar. Ik durf niet. Móan keek heel lang naar het dode vogeltje in het bakje. Zo zielig, zei hij. Hij nam het bakje mee naar binnen, naar de bank. Het bakje met het dode vogeltje lag naast hem toen hij in slaap viel.
60
61
Trefwoordenregister A
D
achterkleinkinderen 44, 47 afscheidsrituelen 56 afstandsbediening 48 Albert Cuypmarkt 36 Alexia 35 Amalia 35 antwoordapparaat 46 autoped 25
Martine F. Delfos 6 Dijk, Annelize van 37 dinkytoys 31 discriminatie 19 Disneyland , 42 dood 35, 56, 58, 59, 60 driftkikker 30
B Beatrix 35 beeldhouwen 34 begrafenis 56, 58, 59 begraven 59 Beijer, Noraly 59 bevalling 21 bloedverwanten 5 Bompa en Bomma 19 borstvoeding 44 bouwdozen 31 brandweerwagen 31
E eczeemkindje 45 eerste kleinkind 16 Efteling 42 Eloise 35 e-mail 49
J Jappenkamp 25
K kabouters 33 katholiek 19 klezmergroep 31 Konincks, Anne-Marie 26 koningin Beatrix 35 kroontjespen 49
L
fietsskelter 25 Für Elise 41
lego 31 Legoland 37 Leonore 35 lesbisch 44 Luana 35 Luts, Lode 12
G
M
gsm 18
Memmee en Peppee 18 midlifecrisis 14 Mimi en Pipi 19 mobiele telefoon 46, 48 moederdag 32, 57 moslim 19 Museum muziekschool 41
F
C
H
carrièreoma 37 China 40, 41 Claus-Casimir 35 communie 56 computer 16
haringreder 49
62
iPod 48
I internet in verwachting 26
N nanny 41 navelstreng 21 niet getrouwd 18 Nijntje 32
O oppaskinderen 17 oppasopa 24 oppassen 17, 24, 25, 27, 29, 30, 33, 37 opvoeding 5 overlijden 35, 56, 59
P pamper 13 pannenkoeken 42 pinses Máxima 36 pokemonbal 26 prins Claus 35 prins Constantijn 35 prinses Laurentien 35 prinses Mabel 36 prins Friso 36 prins Willem Alexander prins Willem-Alexander 36
R Re-con-naissance 12 rouwdienst 57 rouwperiode 58
speelgoed 24 Speelklok tot Pierement stiefoma 15 stoepkrijten
T telefoon 41, 46, 47, 48 Thalys transformer 31 trapbrandweerwagen 25 trapraceauto 25 tuinkabouters 33 Tweede Wereldoorlog 25
U uitvaart 57
V videorecorder 47 vijftigplusser 14 vogeltje 59 vorstin 35
W website Willem-Alexander 36 woongemeenschap 17 woonzorgcentrum 49
Z ziekenhuis 21, 44 zwanger 15, 21, 26, 43
S sms’en 48
63