Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Soortenstandaard
Kleine modderkruiper Cobitis taenia
Versie 2.0, december 2014
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
Inhoud Leeswijzer—3 Inleiding—4 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
De kleine modderkruiper—6 Soortkenmerken—6 Leefwijze—6 Voedsel—7 Voortplantingsplaatsen, vaste rust- of verblijfplaatsen en (funcionele) leefomgeving—7 Verspreiding en aantalontwikkeling—8 Populaties—9
2 2.1 2.2 2.3 2.4
Benodigd ecologisch onderzoek—10 Inleiding—10 Het aantonen van aanwezigheid of van afwezigheid—12 Het bepalen van de effecten van de activiteiten—18 Het bepalen van de waarborging van de staat van instandhouding—20
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11 3.12 3.13
Mogelijke maatregelen ten gunste van de kleine modderkruiper—22 Werken buiten kwetsbare perioden—23 Faseren activiteiten in ruimte en tijd—24 Verbeteren van voortplantingshabitat in bestaand leefgebied—26 Verbeteren overwinteringhabitat in bestaand leefgebied—27 Aanpassen werkwijze of werkvolgorde—28 Aanpassen werkapparatuur—29 Aanpassen gemalen en dergelijke—31 Wegvangen en verplaatsen van kleine modderkruipers—32 Op de kant gebrachte kleine modderkruipers terugzetten—33 Realiseren nieuw leefgebied—34 Herstellen of behouden onderlinge verbondenheid van leefgebieden—35 Inschakelen kleine modderkruiperdeskundige—36 Opstellen ecologisch werkprotocol—37
4 4.1 4.2
Activiteiten: effecten en te nemen maatregelen—38 Effecten van verschillende typen activiteiten—38 In aanmerking komende maatregelen bij verschillende typen activiteiten— 39
5
Bronnen en begrippen—42 Colofon—43
Pagina 2 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Leeswijzer Dit document is opgebouwd uit een aantal hoofdstukken die los van elkaar, maar ook in samenhang met elkaar te lezen zijn. Het is niet noodzakelijk om dit document van voor tot achter door te lezen. Elk hoofdstuk heeft zijn eigen ingang. Afhankelijk van uw primaire vraag kunt u direct door naar één van deze vijf hoofdstukken en zo nodig kunt u teruggrijpen op één van de andere hoofdstukken. Hoofdstuk 1: ecologische informatie Wilt u meer weten over de kleine modderkruiper zelf dan kunt u inhoudelijke ecologische informatie over de kleine modderkruiper vinden in hoofdstuk 1. Hier vindt u bijvoorbeeld informatie over het type water waarin zich kleine modderkruipers kunnen bevinden en over waar de kleine modderkruiper zich voortplant of waar de kleine modderkruiper de winter doorbrengt. Hoofdstuk 2: ecologisch onderzoek Bent u vooral geïnteresseerd in welke gegevens u moet hebben en welk ecologische onderzoek u wanneer moet uitvoeren om soepel aan de vereisten vanuit de soortbescherming tegemoet te komen, dan start u met hoofdstuk 2. Hier staat bijvoorbeeld beschreven op welke wijzen u de aanof afwezigheid van kleine modderkruipers kunt aantonen en hoe u kunt aantonen dat de functionaliteit van een voortplantingsplaats of vaste rustof verblijfplaats van de kleine modderkruiper al dan niet behouden blijft. Hoofdstuk 3: maatregelen Hoofdstuk 3 geeft voorbeelden van maatregelen ten gunste van de kleine modderkruiper die u bij uw activiteiten kunt nemen. Het nemen van één of meer van deze maatregelen stelt u in staat om negatieve effecten van uw activiteiten op de kleine modderkruiper geheel of zoveel mogelijk te voorkomen. Hiermee kunt u mogelijk een overtreding voorkomen. In het geval dat een overtreding niet te voorkomen valt, kunnen dit maatregelen zijn die genomen moeten worden om in aanmerking te komen voor een ontheffing. Overigens zijn afwijkingen op deze maatregelen (maatwerk) altijd mogelijk. Hoofdstuk 4: activiteiten en maatregelen Hoofdstuk 4 heeft als ingang de verschillende type activiteiten met een negatief effect op de kleine modderkruiper. Daaraan is in de vorm van een matrix een aantal te nemen maatregelen ten gunste van de kleine modderkruiper gekoppeld. Niet alle activiteiten zullen effecten hebben op kleine modderkruipers. Voor de meest voorkomende activiteiten staat hier indicatief aangegeven welke maatregelen ten gunste van de kleine modderkruiper in aanmerking kunnen komen om de negatieve effecten te doen verminderen of op te heffen. In een afzonderlijk document staat het Juridische kader behorende bij deze soortenstandaard beschreven. Deze soortenstandaard moet dan ook altijd in samenhang met dat Juridisch kader worden beoordeeld. In dat document kunt u terecht als u vragen heeft over de interpretatie van de relevante verbodsartikelen van de vigerende natuurwetgeving. Het Juridisch kader Soortenstandaards is te vinden op de website van RVO.nl. Pagina 3 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
Inleiding Waarom de soortenstandaard De kleine modderkruiper is een beschermde inheemse diersoort als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder d, van de Flora- en faunawet. Hij staat ook vermeld op bijlage II van de Habitatrichtlijn en is benoemd in de Conventie van Bern. De kleine modderkruiper staat als kwetsbaar vermeld op de Rode lijst van Vissen (2004). De natuurwetgeving zorgt voor een wettelijke bescherming van bedreigde plant- en diersoorten. Zo is er een aantal verbodsbepalingen in de wet beschreven. Daarop kunnen uitzonderingen gemaakt worden. Met een verzoek om een ontheffing of het aanvragen van een omgevingsvergunning zijn die uitzonderingen mogelijk. Er wordt dan een ontheffing of een verklaring van geen bedenkingen afgegeven voordat een project of activiteit kan aanvangen. De ontheffing of de verklaring van geen bedenkingen wordt veelal slechts onder voorwaarden verstrekt. Er is behoefte aan toegankelijke informatie of en onder welke voorwaarden die ontheffing of verklaring van geen bedenkingen wordt afgegeven. Immers als die voorwaarden bekend zijn, kan daar in een vroeg stadium rekening mee gehouden worden. Informatie over de maatregelen en de voorwaarden is te vinden in de soortenstandaards, die vanaf 2011 in opdracht van het ministerie van Economische Zaken zijn opgesteld voor de meest voorkomende soorten in eerder afgegeven ontheffingen. Wat staat erin? De soortenstandaard geeft voor een soort een overzicht van vaak in aanmerking komende maatregelen die genomen kunnen worden als deze beschermde soort aanwezig is in of nabij een gebied waar de ruimtelijke activiteiten plaats gaan vinden. Dergelijke maatregelen voorkomen of verminderen negatieve effecten op de soort als gevolg van die voorgenomen activiteiten. Verder beschrijft de soortenstandaard de kenmerkende ecologische aspecten en de wijze waarop de aanwezigheid (of de afwezigheid) van de soort kan worden aangetoond. Deze versie uit 2014 vervangt de eerdere versie uit 2011. In deze nieuwe versie zijn de resultaten van een gerichte evaluatie van de soortenstandaards, nieuw beschikbaar gekomen ecologische kennis en praktijkervaringen verwerkt. Er is gekozen voor een nieuwe opbouw van het document. De te nemen maatregelen hebben een centralere plaats gekregen, waardoor ook veel doublures uit de teksten gehaald konden worden. Het Juridisch kader is in een afzonderlijk document weergegeven, maar moet altijd in samenhang met de soortenstandaard worden gebruikt. De voorgaande versie vervalt hierbij.
Pagina 4 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Wat kunnen de twee hoofddoelgroepen ermee? Initiatiefnemers Een initiatiefnemer, of diens ecologisch adviseur, kan met deze informatie van maatregelen, maar niet uitsluitend met alleen deze informatie, invulling geven aan onder andere het zorgvuldig handelen, de zorgplicht en het behoud van de functionaliteit van voortplantingsplaatsen en andere vaste rust- of verblijfplaatsen. Op die manier kan hij bijdragen aan het behoud van een gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort. Bevoegde gezagen Het bevoegd gezag, dat moet oordelen over ontheffingsverzoeken of afgifte van een verklaring van geen bedenkingen of betrokken is bij handhaving, zal genoemde maatregelen gebruiken als vertrekpunt bij haar beoordeling. De informatie is generiek van aard en het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager hoe hij deze informatie gebruikt in een concreet geval. Vaak is immers meer informatie nodig over de betreffende activiteit en over de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied (werklocatie), om vast te kunnen stellen welke maatregelen in een concreet geval nodig zijn. Ook de aard van de activiteit, de duur van het effect en het schaalniveau waarop de activiteit wordt uitgevoerd, zijn van invloed op de omvang van de schadelijke effecten die de activiteit kan hebben op beschermde dieren en planten. Pas met informatie over deze factoren kan voldoende worden bepaald of de verbodsbepalingen van de natuurwetgeving worden overtreden. Afwijkingen van de in deze soortenstandaard genoemde maatregelen zijn dan ook mogelijk, mits die door een deskundige op het gebied van de soort worden onderbouwd. Samenhang met andere instrumenten De soortenstandaard werkt op deze wijze nader uit wat getoond wordt in de Maatregelenindicator Soorten (http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/effectenindicatormaatregelen. aspx?subj=soorten). Deze indicator is een internetapplicatie die snel een eerste inzicht verstrekt in mogelijke maatregelen. Vragen of reageren Bij het ontwikkelen en actueel houden van de soortenstandaards, gecoördineerd vanuit Dienst Landelijk Gebied, wordt gebruik gemaakt van de ecologische en juridische expertise van verschillende deskundigen. Bij het opstellen van de eerste versie hebben experts ten aanzien van de betrokken soort input geleverd (zie hoofdstuk 5). Ondanks de zorgvuldige wijze waarop de soortenstandaards zijn samengesteld, zullen zich in de praktijk toch nieuwe situaties zich voordoen en zullen andere ervaringen worden opgedaan of worden er andere oplossingen aangereikt. Deze informatie en de ervaringen met het gebruik van de soortenstandaards nemen we graag mee voor een volgende versie van deze soortenstandaard. Heeft u verbetersuggesties of aanvullende informatie? Stuur ons een e-mail. Hiervoor kunt u gebruik maken van het contactformulier van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (www.mijn.rvo.nl). Heeft u andere vragen? U kunt bellen met het klantcontactcentrum op telefoonnummer 088 042 42 42.
Pagina 5 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
1
De kleine modderkruiper
1.1
Soortkenmerken De kleine modderkruiper (figuur 1) is een substraatbewonende tot 13 centimeter lange zoetwatervis. Hij heeft zes tastdraden aan zijn bek waarmee hij op de bodem naar voedsel zoekt.
Figuur 1: kleine modderkruiper (bron: © Jelger Herder, RAVON).
1.2
Leefwijze De kleine modderkruiper leeft solitair, maar kan wel in grote aantallen betrekkelijk dicht bij elkaar voorkomen. De kleine modderkruiper is vooral ’s nachts actief. Overdag is hij minder actief en dan verschuilt hij zich veelal op de waterbodem tussen de vegetatie of in de modder. Kleine modderkruipers zijn in staat om ook in zuurstofarme situaties te overleven. Bij gevaar vlucht de kleine modderkruiper vaak naar beneden de vegetatie of de modder in (vertikaal vluchtgedrag) en in mindere mate naar opzij. Bij opdrogen van een watergang trekt de kleine modderkruiper met het water mee naar de diepere delen van de watergang (horizontaal vluchtgedrag) waar nog wel water blijft staan. Als de watergang vervolgens nog verder indroogt, vertoont de soort ook vertikaal vluchtgedrag. Bij bevriezing van het water trekt de kleine modderkruiper ook eerst naar de diepere delen en naar die delen waar meer stroming staat, bijvoorbeeld bij duikers. De paaitijd loopt van maart tot en met begin augustus. Eitjes worden bij voorkeur afgezet op kale, zandige bodem maar ook op stenen, aan (wortels van) waterplanten of in de drijvende groene bedekking in een sloot (het ‘flab’). De kleine modderkruiper is van november tot en met februari minder tot niet actief.
Pagina 6 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
1.3
Voedsel Het voedsel bestaat uit kleine diertjes (muggenlarven en andere bodemmacrofauna) en organische resten. Hij zeeft dit voedsel uit het bodemsubstraat dat hij ophapt; het is dan ook van belang dat het bodemsubstraat uit fijn materiaal bestaat.
1.4
Voortplantingsplaatsen, vaste rust- of verblijfplaatsen en (funcionele) leefomgeving Habitat De kleine modderkruiper komt voor in stilstaand en langzaam stromend water, (polder)sloten, greppels, beken, kanalen en oeverzones van meren en plassen. Ook wordt hij wel in geïsoleerde plassen waargenomen. De kleine modderkruiper is niet zo kieskeurig op het gebied van kwaliteit van het water. In brak- of zoutwater komt hij niet voor. Ook qua bodemsubstraat is de soort flexibel. Hoewel de soort een zanderige bodem prefereert, komen ze in Nederland ook veel voor in wateren met een dikke sliblaag of met een kleibodem. De kleine modderkruiper komt ook in wateren met weinig vegetatie voor. Watergangen die teveel dichtgegroeid of volledig verland zijn vormen geen geschikt habitat. Vooral jonge dieren hebben de voorkeur voor (smallere sloten met) ondiepe oeverzones. Die plekken warmen sneller op, bieden voldoende voedsel en er zijn daar minder vijanden (onder andere roofvissen). Verblijfplaatsen en functioneel leefgebied De functionele leefomgeving van een voortplantingsplaats en van een vaste rust- of verblijfplaats is de omgeving van die plaatsen die nodig is om ze met succes als zodanig te laten functioneren. Onder een voortplantingsplaats vallen alle onderdelen van het leefgebied van een dier die nodig zijn in het gehele voortplantingsproces. Bij de kleine modderkruiper gaat het dan om: • de plekken waar gebaltst of gepaard wordt • de plekken waar eitjes afgezet worden en opgroeien • de plekken die door de larven of jonge visjes worden gebruikt. Behalve de plek zelf is ook de omgeving hiervan van belang: enerzijds om de plek zelf van voldoende kwaliteit te houden, anderzijds om de eitjes te laten uitgroeien en om de jonge visjes voldoende voedsel en veilig gebied te waarborgen. Kleine modderkruipers overwinteren en overbruggen drogere perioden in de diepere delen van de watergang, onder bruggen, in buizen en ook wel onder kroos of blad en dergelijke. Ook zitten ze dan op plekken waar meer stroming, dus meer zuurstof aanwezig is, bijvoorbeeld voor duikers. Dit doen ze geclusterd met meerdere exemplaren, soms in grote aantallen. De overwinteringplekken bevinden zich veelal in dezelfde watergang waar ook de voortplanting plaatsvindt.
Pagina 7 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
Migratie Migratie is de seizoensgebonden beweging heen en terug tussen delen van het leefgebied. Er is vrijwel niets bekend over migratie van kleine modderkruipers. Aangenomen wordt dat de kleine modderkruiper in het algemeen binnen de watergang over kleine afstanden van en naar overwinteringwater en voortplantingsgebied migreert. Dispersie Dispersie is de ongerichte verspreiding of het uitzwerven van een individu dat op zoek is naar een vestigingsplaats. Vaak betreft het juvenielen of subadulten die als ze zelfstandig zijn geworden op zoek zijn naar een eigen leefgebied, maar dispersie kan ook optreden bij volwassen dieren. Bij de kleine modderkruiper vindt de dispersie meestal actief plaats, door te zwemmen naar een ander gebied.
1.5
Verspreiding en aantalontwikkeling De kleine modderkruiper komt in grote delen van Nederland voor (figuur 2). Op de hogere zandgronden, het heuvelland en de gebieden met brakwaterinvloed (grote delen van Zeeland, Groningen, Friesland, Waddeneilanden) komt hij minder of niet voor. In de poldersloten van laag Holland kan de kleine modderkruiper plaatselijk zeer algemeen zijn. In de ons omringende landen, met uitzondering van het noorden van Duitsland, is hij duidelijk minder algemeen voorkomend: Nederland vormt een belangrijk onderdeel in de Europese verspreiding.
Figuur 2: verspreiding van de kleine modderkruiper in de periode 1985-2013 (bron: RAVON).
Pagina 8 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
De kaart uit figuur 2 geeft een indicatie van de mogelijke aanwezigheid van kleine modderkruipers in een bepaald gebied. Het schaalniveau en de waarnemingsperiode waarop de kaart gebaseerd is, laten niet toe om op basis van deze kaart de aan- of afwezigheid van de kleine modderkruiper in een concreet gebied aan te tonen. Ook is de verspreiding van de kleine modderkruiper nog niet volledig in beeld gebracht. Er zijn geen aanwijzingen voor een achteruitgang van het verspreidingsgebied van de kleine modderkruiper.
1.6
Populaties Kleine modderkruipers leven in netwerken van meerdere (lokale) populaties. De benodigde oppervlakte om een populatie duurzaam in stand te houden is afhankelijk van op welke wijze het leefgebied zich in het landschap bevindt en van de kwaliteit van het leefgebied. Kleine modderkruipers kunnen al in heel kleine polders of polderpeilgebiedjes met een slootlengte van minder dan 500 meter een gezonde populatie opbouwen, mits deze een goede habitatkwaliteit herbergen. Maar vaker leven kleine modderkruipers in lokale netwerken (figuur 3).
Figuur 3: geschikt gebied voor een populatie kleine modderkruipers.
Donker blauw = diepere delen (overwintering) Licht blauw = overig habitat Pijlen = migratie
Pagina 9 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
2
Benodigd ecologisch onderzoek
2.1
Inleiding Om te weten of er sprake is of kan zijn van een overtreding van één of meer van de verbodsbepalingen van de soortbescherming in de natuurwetgeving is het nodig om onderzoek te doen. Hoeveel en welk onderzoek nodig is, is afhankelijk van de uit te voeren activiteiten en de effecten die gaan optreden op beschermde natuurwaarden (zie ook schema op volgende pagina). Er moet een goede documentatie zijn van wanneer, hoe en door wie het onderzoek uitgevoerd is, en wat de resultaten ervan zijn. Deze documentatie is altijd van belang, ongeacht of er uiteindelijk wel of niet een aanvraag voor een ontheffing of verklaring van geen bedenkingen wordt gedaan. In paragraaf 2.2 wordt beschreven op welke wijze de aan- of afwezigheid van kleine modderkruipers kan worden bepaald. Ook staat hier op welke wijze bepaald kan worden welke functies het gebied voor de kleine modderkruiper vervult en hoe bepaald kan worden hoe groot de populatie ter plekke is. In paragraaf 2.3 staat beschreven hoe de effecten op de kleine modderkruiper bepaald kunnen worden. Vervolgens staat in paragraaf 2.4 hoe bepaald kan worden of de staat van instandhouding gewaarborgd blijft.
Pagina 10 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Pagina 11 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
2.2
Het aantonen van aanwezigheid of van afwezigheid Allereerst zal onderzocht moeten worden of in of nabij het gebied waar de activiteiten plaats gaan vinden kleine modderkruipers aanwezig zijn. Een ontheffing kan alleen worden afgegeven als het zeer aannemelijk is dat de soort daadwerkelijk aanwezig is op of nabij de locatie waar de activiteiten plaats gaan vinden. Ook moet er sprake zijn van een voortplantingsplaats of van een vaste rust- of verblijfplaats met inbegrip van essentiële migratieroutes en foerageergebieden. Het inventarisatieonderzoek kan niet in alle maanden van het jaar even effectief plaatsvinden. Ook moet er rekening gehouden worden met de doorlooptijd van een aanvraag tot ontheffing en met de tijd die nodig is voor het vooraf uitvoeren van maatregelen ten gunste van de kleine modderkruiper. Het onderzoek moet daarom vaak tijdig voor de aanvang van de activiteiten gestart worden. Het onderzoek moet worden uitgevoerd door een deskundige met aantoonbare ervaring in het inventariseren van kleine modderkruipers. De kleine modderkruiper wordt gezien als een soort waarvan de aanwezigheid gemakkelijk is aan te tonen. Pagina 12 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
2.2.1
Het gebruik van bestaande gegevens en uitvoeren Quick-scan (verkennende inventarisatie) Er kan gebruik gemaakt worden van al beschikbare verspreidingsgegevens van kleine modderkruipers, zoals beschikbare inventarisaties, gegevens uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) en provinciale verspreidingsatlassen. De bestaande gegevens moeten van voldoende kwaliteit zijn om ze te kunnen gebruiken om de aanwezigheid of afwezigheid van exemplaren of van voortplantingsplaatsen en vaste rust- of verblijfplaatsen van de kleine modderkruiper aan te tonen. Met de beschikbare gegevens moet het ook mogelijk zijn om een indicatie van de omvang van de aanwezige populatie van de kleine modderkruiper te krijgen. Met het raadplegen van alleen de NDFF en Waarneming.nl kan geen afwezigheid van de kleine modderkruiper worden vastgesteld. De gegevens moeten het gehele gebied waar de activiteiten plaats gaan vinden, samen met de relevante omgeving, dekken. De inventarisaties moeten op een goede manier zijn uitgevoerd in de juiste periode van het jaar. Bestaande onderzoeksgegevens mogen maximaal 5 jaar oud zijn als het gaat om een gebied waar weinig of geen ruimtelijke of kwalitatieve veranderingen zijn opgetreden in de afgelopen vijf jaar. Bij gebieden waar dit niet het geval is, moeten de gegevens recenter zijn. Bestaande gegevens zijn in de praktijk meestal alleen te gebruiken als basis voor het formuleren en uitvoeren van verdiepend onderzoek. Een quick-scan (verkennende inventarisatie) kan in beeld brengen of er in of nabij het gebied waar de activiteiten plaats gaan vinden kleine modderkruipers aanwezig of mogelijk aanwezig zijn. Voor een quick-scan is het veelal genoeg om gebruik te maken van bestaande gegevens in combinatie met een eerste veldbezoek waar gelet wordt op potentieel aanwezige habitat voor de kleine modderkruiper. Er moet onderbouwd worden dat: • de watergang de geschikte combinaties van habitat bevat voor de kleine modderkruiper én • de aanwezigheid van kleine modderkruiper in de afgelopen vijf jaar is aangetoond binnen een straal van drie kilometer in hetzelfde watersysteem van het plangebied én • het plangebied voor de kleine modderkruiper zonder barrières bereikbaar is vanuit die directe omgeving. Aan de hand van dit vooronderzoek (met een checklijst) kan de potentiële aanwezigheid van de kleine modderkruiper en functies van het plangebied worden ingeschat. Met dit vooronderzoek kan de onderzoeksopzet worden bepaald. Als de quick-scan tot uitkomst heeft dat er kleine modderkruipers aanwezig zijn of mogelijk aanwezig zijn, moet verdiepend onderzoek aangeven waar en voor welke functies (bijvoorbeeld voortplanting, overwintering) de kleine modderkruiper het gebied gebruikt. Ook zal er verdiepend onderzoek plaats moeten vinden als de quick-scan tot uitkomst heeft dat afwezigheid van de kleine modderkruiper niet met voldoende zekerheid aangetoond kan worden.
Pagina 13 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
2.2.2
Methodes en perioden van inventarisatie van kleine modderkruipers Er moet in beeld gebracht worden waar zich de locaties van voortplantingsplaatsen, vaste rust- of verblijfplaatsen en functioneel leefgebied van de kleine modderkruiper bevinden. De benodigde inspanning voor het aantonen van de aan- of afwezigheid van de kleine modderkruiper is sterk afhankelijk van het type water, de onderhoudstoestand, de ervaring van de waarnemer, de gebruikte methodiek en het moment in het jaar dat de inventarisatie plaatsvindt. Een steekproefsgewijze bemonstering, waarbij minimaal één uur geïnventariseerd wordt op de in het plangebied aanwezige locaties met geschikt habitat in de optimale periode, is voldoende om de aanwezigheid van kleine modderkruiper aan te tonen. In het algemeen is in de optimale periode één veldbezoek aan een watergang voldoende om afwezigheid met voldoende zekerheid in beeld te brengen. De optimale periode van inventariseren is van april tot en met oktober, de periode juli tot en met oktober is minder optimaal bij het inventariseren met een schepnet vanwege de dan volop aanwezige vegetatie in de watergang. Buiten de optimale periode zal het meestal noodzakelijk zijn om een grotere onderzoeksinspanning te leveren, bijvoorbeeld door gedurende twee uur te bemonsteren of door meer dan één veldbezoek te doen. Het aantonen van overwinteringplaatsen kan het beste in de overwinteringperiode van november tot en met maart plaatsvinden. Bij het inventariseren wordt op de habitatkenmerken gelet waarvan de kleine modderkruiper afhankelijk is. Dit is nodig om zo de meest kansrijke plekken voor aantreffen te bepalen. Voor de kleine modderkruiper zijn dat vooral stilstaande wateren, zoals sloten, poelen en plassen en daarnaast ook stromingsluwe delen van stromende wateren, zoals weteringen en beken. Afhankelijk van de situatie moet worden bekeken welke methode het meest effectief is. De inventarisatievoorschriften zoals die gehanteerd worden bij het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) zijn niet zonder meer bruikbaar, omdat ze voor andere doeleinden zijn opgesteld. Bij het inventariseren kunnen veel kleine modderkruipers worden gemist, omdat ze in de vegetatie of naar de bodem wegvluchten. De inventarisatie kan sterk bemoeilijkt worden door de sterke plantengroei die zich gedurende het seizoen ontwikkelt in de voor kleine modderkruiper geschikt leefgebied. Het inventariseren van kleine modderkruipers kan met behulp van een schepnet (steeknet) of door middel van elektrovisserij. Beide methoden zijn geschikt. Afhankelijk van de situatie (gebied, aard van de activiteiten) moet worden bekeken welke methode het meest effectief is. - Inventarisatie met schepnet (steeknet) Het inventariseren kan het beste plaatsvinden met een groot schepnet, bijvoorbeeld het standaardmodel van RAVON, met een gestrekte maaswijdte van 3 millimeter en een netgrootte van 70x40 centimeter. Schepnetten zijn goed bruikbaar in kleine waterlichamen en in ondiepe delen van grotere wateren. Grote stenen, gesloten rietkragen en dichte vegetatie bemoeilijken echter het vangen met behulp van een schepnet of het waarnemen. Het schepnet kan zowel vanaf de oever als wadend door het water gebruikt worden.
Pagina 14 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
- Inventarisatie door middel van een elektroapparaat Het inventariseren door middel van elektrovisserij kan door middel van apparaten waarbij continue gelijkstroom gebruikt wordt (aggregaat of draagbaar gelijkstroom apparaat) of door de nu veel gebruikte draagbare apparaten met gepulseerde gelijkstroom (onder andere Deka): • met gepulseerde gelijkstroom Er wordt gevist met het apparaat op een lage stroomsterkte (2-3 Ampère). Kijk goed uit naar bewegende kleine modderkruipers. Met een polariserende bril kan vaak beter worden waargenomen. In dichtbegroeide wateren moet vooral ook op open plaatsen worden gevist. • Met gelijkstroom Er wordt gevist met het apparaat op een lage stroomsterkte (afhankelijk van het type apparaat). Kijk goed uit naar bewegende kleine modderkruipers. Met een polariserende bril kan vaak beter worden waargenomen. Vis in dichtbegroeide wateren vooral ook op open plaatsen. Het gebruik van apparaten met continue gelijkstroom bij inventarisaties naar kleine modderkruiper is relatief nieuw. De resultaten van het gebruik van deze apparatuur ten opzichte van pulserende gelijkstroom zijn nog niet onderzocht. Op basis van veldervaring wordt verwacht dat apparaten met gelijkstroom effectiever zijn voor inventarisatie van de kleine modderkruiper dan apparaten met gepulseerde gelijkstroom. Bij het vangen met een draagbaar elektrisch visapparaat met gepulseerde wisselstroom raken de vissen al in hun schuilplaats in de vegetatie verdoofd: uit het zicht van de waarnemer. - Inventarisatie door middel van e-DNA onderzoek Recent zijn ervaringen opgedaan met het aantonen van de aanwezigheid van soorten door middel van e-DNA-onderzoek. Er is nog te weinig ervaring met het aantonen van aanwezige kleine modderkruipers met behulp van deze techniek. Er kan met e-DNA onderzoek geen indicatie worden verkregen van hoeveel exemplaren aanwezig zijn. Voor het bepalen van de omvang van de populatie is de methode niet geschikt. In veel gevallen zullen het inventariseren met een schepnet of met elektrovisserij voldoende zijn om de soort met relatief weinig inspanning aan te treffen of uit te sluiten en zal e-DNA onderzoek bij de kleine modderkruiper niet vaak in aanmerking komen. Als de kleine modderkruiper is aangetroffen in een watergang mag er vanuit gegaan worden dat in de betreffende watergang op alle plekken die daarvoor geschikt zijn, ook voortplantingsplaatsen en vaste rust- of verblijfplaatsen van de kleine modderkruiper aanwezig zijn, evenals de essentiële omgeving die nodig is om deze plekken als zodanig te laten functioneren.
Pagina 15 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
Figuur 4: Op hoofdlijnen weergegeven de geschiktheid van perioden van inventariseren voor verschillende wijzen van inventariseren.
jan
febr
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Inventariseren met schepnet Inventariseren met elektrovisserij Inventariseren met schepnet of elektrovisserij op plekken waar winterrust plaatsvindt Optimale periode. Geschikte periode, indien water- en luchttemperatuur niet te laag is; bemonstering in de diepere delen van de watergang (>10 centimeter diepte). In overige periode kunnen deze diepe plekken ook in kaart gebracht worden maar kan nog niet bepaald worden of ze gebruikt worden als overwinteringplek. Geschikte periode, indien niet te veel vegetatie in de watergang. Geen geschikte periode. Periode van inventariseren In figuur 4 wordt de geschiktheid van perioden voor inventariseren voor de verschillende inventarisatiewijzen aangegeven. Ook buiten deze perioden kan worden geïnventariseerd, maar dan zal meer onderzoeksinspanning verricht moeten worden, zoals een grotere tijdsinspanning, meerdere veldbezoeken aan eenzelfde watergang of meer lengte aan watergangen inventariseren in een gebied. Het vooraf vastleggen van waar zich de diepere delen van een watergang bevinden, kan in de uitvoering van activiteiten voordeel opleveren. Als bekend is op welke locaties zich de diepere plekken in de watergang bevinden, dan kunnen bepaalde werkzaamheden in de ondiepere delen mogelijk toch in de winterperiode worden uitgevoerd. Voor de kleine modderkruiper geldt dat alleen de zeer ondiepe delen (<10 centimeter water) dan vrij van kleine modderkruipers kunnen zijn. 2.2.3
Bepaal de omvang van de populatie Als een ontheffing of een verklaring van geen bedenkingen nodig is voor het uitvoeren van de activiteiten, is het noodzakelijk om inzicht te krijgen in het effect van de activiteiten op de gunstige staat van instandhouding van de populatie van de kleine modderkruiper. Er moet in beeld gebracht worden hoe groot de populatie van kleine modderkruiper ter plekke is, hoe deze zich ontwikkelt en op hoeveel exemplaren van de kleine modderkruiper de activiteit effect zal hebben en daarmee welk effect op de populatie optreedt.
Pagina 16 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Er zijn meerdere mogelijkheden om de populatie van de kleine modderkruiper in beeld te brengen. Per project is dit maatwerk, dat door een kleine modderkruiperdeskundige uitgevoerd moet worden. Vaak zal het nodig zijn om ook in de directe omgeving van het eigenlijke plangebied het voorkomen van de kleine modderkruiper in beeld te brengen. De omvang van die omgeving is per project maatwerk. •
De verspreiding, de omvang en de kwaliteit van het leefgebied van de kleine modderkruiper kan in beeld gebracht worden. Dit kan het beste gebeuren op het niveau van de lokale populatie door aan te geven welke watergangen in het watersysteem (bijvoorbeeld een polder) in welke mate in potentie geschikt zijn voor de kleine modderkruiper. Daarbij moet ook het aantal aangetroffen exemplaren meegenomen worden. In de winter zijn de aantallen kleine modderkruipers in een gebied mogelijk eenvoudiger in beeld te brengen dan in andere perioden van het jaar. In de winterperiode clusteren ze namelijk bij elkaar in de iets diepere delen van watergangen, in de buurt van duikers en dergelijke, terwijl ze in andere perioden meer verspreid in de watergangen aanwezig zijn.
•
Ook kan er uitgebreid populatieonderzoek plaatsvinden door de verspreiding van en het aantal kleine modderkruipers in de diverse leeftijdsklassen (lengteklassen) in het betreffende watersysteem in beeld te brengen. De verdeling van de lengteklassen geeft een indicatie hoe het met de populatie gesteld is en of er regelmatig voortplantingssucces aanwezig is.
Voor alle beschikbare onderzoeksmethoden geldt dat het bepalen van een exacte populatieomvang niet mogelijk is, zelfs niet met een grote en herhaalde inspanning van bijvoorbeeld 5 bezoeken. Om later het effect van de uit te voeren activiteit op de gunstige staat van instandhouding van de kleine modderkruiper aan te geven moet in beeld gebracht worden hoeveel optimaal en overig geschikt leefgebied er aanwezig is en hoe dat ten opzichte van elkaar gelegen is. Daarbij moet de mate van algemeenheid (in klassen zeldzaam, algemeen, zeer algemeen) van de soort binnen dit beoordeelde gebied worden aangegeven. Met behulp van de inventarisatiegegevens moet ook in beeld gebracht worden hoe de populatie het gebied gebruikt: betreft het plangebied een onderdeel van een netwerkpopulatie, is het gebied een belangrijke schakel in dat netwerk, zijn er barrières, et cetera. In grote lijnen kunnen drie situaties gelden (figuur 5): 1. er is sprake van een gebied van dusdanige omvang en kwaliteit dat er zich op langere termijn een duurzaam levensvatbare populatie kan bevinden 2. er is sprake van een gebied waar zich een levensvatbare populatie bevindt, de duurzaamheid op langere termijn hiervan is alleen mogelijk als dit gebied in verbinding is met andere gebieden/populaties 3. er is sprake van een gebied waar zich geen duurzame populatie kan bevinden, maar het gebied maakt wel deel uit van een netwerk aan gebieden, die gezamenlijk wel een op langere termijn duurzame populatie mogelijk maken.
Pagina 17 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
Meer inzicht in de populatieontwikkeling ter plekke kan mogelijk worden verkregen door tevens gebruik te maken van tot 10 à 15 jaar oude ecologische relevante verspreidingsgegevens uit bijvoorbeeld de NDFF of inventarisatierapporten.
Figuur 5: de effecten op de staat van instandhouding van de kleine modderkruiper in een gebied is mede afhankelijk van de ligging van het gebied binnen de populatie van de kleine modderkruiper. Toelichting in tekst. 1
2.3
2
3
Het bepalen van de effecten van de activiteiten Het bepalen of de voorgenomen activiteiten tot een overtreding leiden is per project maatwerk en moet gebeuren door een deskundige die hiermee aantoonbaar ervaring heeft. Om de effecten van de voorgenomen activiteiten te bepalen, is het noodzakelijk om eerst goed te beschrijven wat deze activiteiten gaan inhouden. Er zal ondermeer, bij voorkeur ook op kaart, in beeld gebracht moeten worden op welke locaties in het gebied de activiteiten plaats gaan vinden. Daarnaast zal het nodig zijn om aan te geven wanneer in het jaar, wanneer op de dag en gedurende welke periode ze uitgevoerd gaan worden. Ook kan het relevant zijn om in beeld te brengen welke machines of welke materialen gebruikt gaan worden. Ook moet er in beeld gebracht worden waar en wanneer bepaalde maatregelen worden genomen ten gunste van de kleine modderkruiper.
2.3.1
Het bepalen van de vernietiging of verstoring van voortplantingsplaatsen of van vaste rust- of verblijfplaatsen Het onderzoek moet onderbouwd aangeven of de functionaliteit van de voortplantingsplaatsen en vaste rust- of verblijfplaatsen tijdens en na uitvoer van de activiteiten gegarandeerd kan worden. Hiervoor is het nodig om de volgende zaken in beeld te brengen: • de locaties van de voortplantingsplaatsen en van de vaste rust- of verblijfplaatsen en de bijbehorende (essentiële) functionele leefomgeving. Bij de kleine modderkruiper betreft dit de locaties van de geschikte habitat in de watergang waarin de kleine modderkruiper is aangetroffen, Pagina 18 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
welke activiteiten plaats gaan vinden, op welke plekken, op welk moment, de wijze van uitvoering, en dergelijke, • waar en wanneer welke maatregelen ten gunste van de kleine modderkruiper worden genomen. Met behulp van deze gegevens kan een kleine modderkruiperdeskundige aangeven in welke mate er door de activiteiten een achteruitgang in de ecologische functionaliteit, op welk moment en al dan niet tijdelijk, van de aanwezige voortplantingsplaatsen en / of de vaste rust- of verblijfplaatsen gaat optreden. Het bepalen of de functionaliteit in het geding komt is per project maatwerk. •
Aantasting van de functionaliteit is aan de orde als de geschikte habitat waar de kleine modderkruiper in voorkomt in kwantiteit of kwaliteit voor de kleine modderkruiper afneemt, waardoor dit niet meer de functie van voortplantingsplaats of vaste rust- of verblijfplaats kan vervullen. Er is sprake van verstoring van een voortplantingsplaats of van een vaste rust- of verblijfplaats als deze plaatsen fysiek, al dan niet voorlopig, wel in stand blijven, maar de activiteiten wel tot gevolg hebben dat de betreffende functie niet of minder goed vervuld kan worden. Dit kan ondermeer gebeuren door aanwezigheid van mensen, gebruik van materieel of wellicht door effecten van geluid of licht. Of er een negatief effect optreedt is afhankelijk van de intensiteit, duur en frequentie van de herhaling van de verstoring en van het moment waarop de verstoring plaatsvindt. Van belang is om in het onderzoek navolgbaar te onderbouwen welk effect de activiteiten hebben en of het om een tijdelijk of permanent effect gaat. Een hulpmiddel of er effecten optreden is de effectindicator (zie http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/effectenindicatorsoorten.aspx? subj=soorten). De effectindicator geeft niet aan in welke mate er effect optreedt. Het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantingsplaatsen of vaste rust- of verblijfplaatsen kan op verschillende manieren mogelijk voorkomen worden. Bijvoorbeeld door het op een andere wijze of plek uitvoeren van de activiteiten, door het toepassen van zorgplichtmaatregelen of door het nemen van maatregelen gericht op de kleine modderkruiper (zie hoofdstuk 3 voor voorbeelden). Ook door het afzien van het uitvoeren van de activiteiten op de betreffende plek kan dit voorkomen worden. 2.3.2
Het bepalen van of er kleine modderkruipers worden gedood Het bepalen of er door de activiteiten kleine modderkruipers zullen worden gedood of verwond is in alle gevallen maatwerk waarvoor een kleine modderkruiperdeskundige moet worden ingeschakeld. Men moet zich altijd aan de zorgplicht houden, waarmee ondermeer wordt bedoeld dat doden en verwonden zoveel mogelijk moet worden voorkomen.
Pagina 19 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
Het doden of verwonden van kleine modderkruipers kan aan de orde zijn bij bijvoorbeeld machines waar water mee opgezogen wordt, zoals bij machines die bij baggeren worden gebruikt. Ook kan dit aan de orde zijn bij bouwwerken zoals gemalen, waar water doorheen geleidt wordt. Hierbij kunnen meer of minder kleine modderkruipers mee gezogen worden en daarbij gewond of gedood worden. Meer indirect kunnen kleine modderkruipers worden gedood als een watergang gedempt wordt of tijdelijk droog gaat vallen. Hetzelfde geldt als de kwaliteit van het water te slecht wordt, bijvoorbeeld doordat het door de activiteiten zuurstofloos of te zout wordt of als er giftige stoffen worden geloosd. Het doden of verwonden van kleine modderkruipers is mogelijk te voorkomen door het niet uitvoeren of door het op een andere wijze of plek uitvoeren van de activiteiten, door het toepassen van zorgplichtmaatregelen en door het nemen van maatregelen gericht op de kleine modderkruiper (zie hoofdstuk 3 voor voorbeelden). 2.3.3
Het bepalen van of er eitjes van kleine modderkruipers beschadigd of vernield worden Als activiteiten leiden tot aantasting of vernietiging van functioneel leefgebied kan worden aangenomen dat er ook eitjes van de kleine modderkruiper beschadigd of vernield worden. Dit geldt alleen als deze activiteiten plaatsvinden in de periode dat er eitjes aanwezig kunnen zijn. Het beschadigen en vernielen van eitjes is mogelijk te voorkomen door het niet uitvoeren of door het op een andere wijze of plek uitvoeren van de activiteiten, door het toepassen van zorgplichtmaatregelen en door het nemen van maatregelen gericht op de kleine modderkruiper (zie hoofdstuk 3 voor voorbeelden).
2.4
Het bepalen van de waarborging van de staat van instandhouding Bij de kleine modderkruiper wordt de ontheffingsaanvraag beoordeeld op het effect van de activiteit op de landelijke gunstige staat van instandhouding. Er zal daarom inzicht moeten worden gegeven in de gevolgen voor de staat van instandhouding van de landelijke populatie van de kleine modderkruiper. Dit is per project maatwerk. Een kleine modderkruiperdeskundige moet bepalen of de staat van instandhouding gewaarborgd zal blijven. De landelijke staat van instandhouding wordt in 2013 beoordeeld als gunstig, maar lokaal kan dit anders liggen.
Pagina 20 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
De wet beoogt geen statische populatiegrootte in stand te houden maar de populatie duurzaam in stand te houden. Dit betekent dat er tijdens en na de activiteiten voldoende voortplantende dieren in samenhang met voor elk type voldoende, geschikte en onderling bereikbare verblijfplaatsen moeten blijven voortbestaan. Ook moeten er voldoende uitwisselingsmogelijkheden tussen deelpopulaties mogelijk blijven. Niet elke, al dan niet tijdelijke, afname in één van bovenstaande aspecten hoeft te betekenen dat de staat van instandhouding niet meer gewaarborgd kan worden. Voor het bepalen van het effect op de staat van instandhouding moeten de effecten op de afzonderlijke aspecten in onderlinge samenhang in beeld worden gebracht. Het beste kan in beeld gebracht worden of en waar de kwantiteit of kwaliteit van de habitat verandert en wat het effect is op de mate van algemeenheid in de nieuwe situatie en op de populatiestructuur. Bij het bepalen van het effect van de activiteiten op de gunstige staat van instandhouding moet ook rekening gehouden worden met mogelijke andere activiteiten in of nabij het plangebied die recent werden of tegelijkertijd worden uitgevoerd en mogelijk ook negatief effect hebben op de kleine modderkruiper (cumulatieve effecten). Activiteiten die als gevolg hebben dat op enig moment niet meer voldaan kan worden aan het minimaal vereiste voor een levensvatbare populatie, zullen tot gevolg hebben dat de staat van instandhouding niet gewaarborgd kan worden Speciale aandacht vereisen: • barrières. Als door de activiteiten geschikt habitat te ver uiteen komt te liggen is er een kans dat er een negatief effect op de gunstige staat van instandhouding gaat optreden. • gelijktijdige activiteiten in een groter gebied. Bij het over een grote oppervlakte tegelijkertijd uitvoeren van werkzaamheden wordt het gebied voor lange tijd ongeschikt voor veel individuen. Het effect op de staat van instandhouding van de lokale populatie zal ook dan groot zijn. • gebieden waar de populatie al onder druk staat of gebieden met een lage dichtheid aan kleine modderkruipers. Een geringe extra sterfte of een beperkt kwaliteitsverlies kan in deze gebieden al tot gevolg hebben dat de staat van instandhouding niet meer gewaarborgd kan worden. • delen van het gebied met veel exemplaren. Zelfs ingrepen met een ruimtebeslag van minder dan 20 m2 kunnen een groot aantal exemplaren treffen, bijvoorbeeld als een plek waar in de winter veel kleine modderkruipers bij elkaar clusteren vernietigd wordt. Hetzelfde kan gelden voor kleine ondiepe sloten of greppels waar voortplanting plaatsvindt die uitmonden op diepere sloten.
Pagina 21 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
3
Mogelijke maatregelen ten gunste van de kleine modderkruiper
In dit hoofdstuk staat een aantal maatregelen ten gunste van de kleine modderkruiper genoemd die in aanmerking kunnen komen als bij de uitvoering van de voorgenomen activiteiten een overtreding van een verbodsbepaling gaat optreden. Door het nemen van één of meer van die maatregelen is het mogelijk om negatieve effecten van de activiteiten te verkleinen. Als de negatieve effecten geheel te niet gedaan worden, kan zelfs een overtreding voorkomen worden. Naast de genoemde maatregelen geldt in alle gevallen dat er ook oplossingen liggen in andere niet nader omschreven alternatieven voor de uit te voeren activiteiten. Zo kan het beschermen van een oever wellicht ook op een andere wijze dan met een harde beschoeiing. Ook het niet uitvoeren van de activiteiten behoort tot de mogelijkheden om negatieve effecten op de kleine modderkruiper te voorkomen. Hetzelfde geldt voor het verplaatsen van de activiteiten naar een gebied waar geen effecten op de kleine modderkruiper zullen optreden. In alle gevallen is maatwerk mogelijk. In samenspraak met een kleine modderkruiperdeskundige moet worden bepaald waar, welke en hoeveel maatregelen in het specifieke project getroffen moeten worden. Mogelijk komen er ook maatregelen in aanmerking die hier niet genoemd worden, maar die door de kleine modderkruiperdeskundige wel als effectief worden gezien. Het toepassen van die maatregelen is mogelijk. In alle gevallen moet een goede onderbouwing worden gegeven waarom de te nemen maatregelen in het specifieke geval effectief zijn. De te nemen maatregelen kunnen meer algemeen van aard zijn, ze kunnen gericht zijn op het zorgvuldig handelen maar het kunnen ook mitigerende of compenserende maatregelen zijn. Het verwachte succes van de maatregel moet zeker of met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vooraf vaststaan. Als de staat van instandhouding in het geding komt door de activiteiten, moet een maatregel die gericht is op het handhaven van een gunstige staat van instandhouding al aanwezig zijn én functioneren voordat de activiteiten met het negatieve effect plaats gaan vinden. De te nemen maatregelen moeten in verhouding staan tot het effect van de ingreep. Veelal zal een kleine ingreep slechts een gering aantal exemplaren treffen en is er veel vergelijkbare habitat in de directe omgeving aanwezig. In dat geval behoeft een relatief beperkt aantal aanvullende maatregelen te worden uitgevoerd. Een kleine ingreep kan echter ook een groot aantal exemplaren treffen. Bijvoorbeeld als een groot deel van de populatie vernietigd wordt. In dat geval zal meer gedaan moeten worden. De in dit hoofdstuk beschreven maatregelen is het minimum pakket aan maatregelen dat genomen moet worden. Extra maatregelen ten gunste van de kleine modderkruiper zijn altijd mogelijk.
Pagina 22 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
3.1
Werken buiten kwetsbare perioden maatregel Het uitvoeren van de activiteiten buiten de kwetsbare perioden van de kleine modderkruiper. uitleg Een deskundige op het gebied van kleine modderkruipers moet aangeven of de activiteiten plaats kunnen vinden. De kwetsbare perioden van de kleine modderkruiper zijn de voortplantingsperiode en de winterrustperiode (figuur 6). Ook perioden waarin watergangen door droogte zonder water komen te staan kunnen tot de kwetsbare periode van de kleine modderkruiper worden gerekend. De kwetsbare periode van de voortplanting loopt van april tot en met augustus. De kwetsbare periode van de winterrust loopt van november tot en met maart. Vooral kritisch zijn de momenten dat de luchttemperatuur onder het vriespunt ligt of als er ijs aanwezig is in de watergang. In de zomerperiode zijn de perioden dat de watertemperatuur boven de 25 graden Celsius komen kritisch. De genoemde perioden kunnen eerder of later beginnen of eindigen, afhankelijk van de lokale klimatologische omstandigheden en afhankelijk van de meteorologische omstandigheden voorafgaand aan of tijdens de werkzaamheden.
Figuur 6: Op hoofdlijnen weergegeven de kwetsbare perioden van de kleine modderkruiper.
jan
febr
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
voortplanting winterrust
Kwetsbare periode
Activiteiten kunnen buiten de kwetsbare perioden worden uitgevoerd. De periode dat activiteiten uitgevoerd kunnen worden is afhankelijk van het type activiteit (figuur 7). De meest gunstige periode voor de uitvoering van activiteiten die invloed hebben op de gehele watergang zijn de maanden september en oktober, mits de luchttemperatuur tussen de nul en de 25 graden ligt. In deze periode vindt er geen ei-afzetting plaats, de jonge kleine modderkruipers zijn opgegroeid en de volwassen exemplaren zijn nog actief. Vooral in de winterperiode zijn mogelijk de delen van een watergang met minder dan 10 centimeter water “kleine modderkruiper vrij”. Het uitvoeren van activiteiten, zoals baggeren, is in de periode dat de watertemperatuur erg laag, maar boven nul is, mogelijk als vooraf goed in beeld gebracht is waar de kleine modderkruipers zich op dat moment in groepen bijeen bevinden. Bij de activiteiten moeten deze plekken worden ontzien.
Pagina 23 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
Kader maatregel: Zorgplicht/zorgvuldig handelen, behoud functionaliteit
Figuur 7: Op hoofdlijnen weergegeven de perioden waarin activiteiten uitgevoerd kunnen worden.
jan
febr
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Activiteiten die gehele watergang beïnvloeden Activiteiten die alleen de waterstand verhogen Activiteiten kunnen niet uitgevoerd worden Als bekend is waar de dieren zich bevinden (veelal de diepere plekken in de watergang) kunnen activiteiten in overleg met een kleine modderkruiperdeskundige worden uitgevoerd op de overige plekken (ondiepe delen met minder dan 10 centimeter water) als de temperatuur boven nul is en geen ijs op de watergang aanwezig is. In andere gevallen kunnen de activiteiten niet worden uitgevoerd. Activiteiten kunnen uitgevoerd worden
3.2
Faseren activiteiten in ruimte en tijd maatregel De activiteiten worden gefaseerd in de ruimte en tijd uitgevoerd zodat er op elk moment voldoende geschikte habitat aanwezig is waar voortplanting en overwintering plaats kan vinden. uitleg Het in de tijd en de ruimte gefaseerd uitvoeren van de activiteiten, zoals bij (achterstallig) schonen en baggeren, is van groot belang. Vanuit de delen die gehandhaafd blijven heeft de populatie de mogelijkheid te herstellen na een tijdelijke achteruitgang veroorzaakt door de activiteiten. Er moet op elk moment op minimaal 25 % van de oppervlakte van watergangen voldoende geschikt habitat in de watergang voor de kleine modderkruiper aanwezig zijn. Per project is maatwerk mogelijk, bijvoorbeeld door: • binnen een watergang van minder dan 4 meter breed de activiteiten aan de ene kant van de watergang wel (figuur 8 en 9) en aan de andere kant minstens één jaar later uit te voeren • binnen een watergang van meer dan 4 meter breed de activiteiten alleen in het middendeel van de watergang uit te voeren en daarbij de beide oeverkanten te ontzien door minimaal 1 meter uit de beide oevers te blijven • binnen de watergang de activiteiten over een lengte van 200 meter wel en minstens één jaar later over de volgende 200 meter de activiteiten uit te voeren Pagina 24 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
•
• •
binnen de watergang de plekken waar volgens het onderzoek veel kleine modderkruipers voorkomen te ontzien. Vooral in de winterperiode zijn grote delen van de watergang “kleine modderkruiper vrij”: in deze delen kunnen de activiteiten op dat moment worden uitgevoerd de kopse kanten van doodlopende watergangen, bijvoorbeeld de laatste 10 meter, te ontzien de vegetatie 10 à 20 centimeter boven de bodem te maaien. In het groeiseizoen van de vegetatie is dit een minder effectieve oplossing om het doorstroomprofiel te handhaven.
Figuur 8: Voorbeeld van gefaseerd schonen (bron: © Fabrice Ottburg/Alterra).
De fasering in ruimte en tijd moet vastgelegd worden in een werkplan. Bij projecten met een groot ruimtebeslag gebeurt dit bij voorkeur voor de gehele polder of watersysteem waarin de activiteiten plaatsvinden. Bij het opstellen van het werkplan moet rekening gehouden worden met de plekken waar de (kern)populaties van de kleine modderkruipers aanwezig zijn in het gebied. Bij het opzetten van het waterpeil kan er gekozen worden voor het geleidelijk opzetten van het waterpeil over een langere periode. Faseren van de activiteiten door het eerst het ene watersysteem of polder en later een ander watersysteem of polder aan te pakken, is geen effectieve maatregel. Bij de kleine modderkruiper is het ook geen effectieve maatregel om bij hoge slootdichtheden eerst de ene sloot en later de volgende sloot onderhanden te nemen.
Pagina 25 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
Figuur 9: Voorbeeld van gefaseerd schonen (bron: © Ecologisch bureau Viridis).
Kader maatregel: Behoud functionaliteit, waarborgen staat van instandhouding
3.3
Verbeteren van voortplantingshabitat in bestaand leefgebied maatregel Het verbeteren van de kwaliteit van bestaande watergangen als voortplantingshabitat voor kleine modderkruipers. Dit moet tijdig gerealiseerd zijn en moet buiten de invloedsfeer van de activiteiten plaatsvinden. uitleg Door het beheer of de inrichting van bestaande watergangen aan te passen kan de habitatkwaliteit voor kleine modderkruipers verbeterd worden van marginaal naar optimaal habitat. Hierdoor kunnen deze watergangen meer voortplantingsplaatsen per oppervlakte of lengte herbergen. De te verbeteren oppervlakte of lengte is afhankelijk van hetgeen verloren gaat. Een deskundige op het gebied van kleine modderkruipers moet aangeven welke verbeteringsmaatregelen uitgevoerd moeten worden. Mogelijke maatregelen om de kwaliteit van de voortplantingshabitat te verbeteren voor de kleine modderkruiper zijn bijvoorbeeld: • het creëren van plekken die optimaal kunnen dienen als paaiplaats of als plek voor het opgroeien van de nog jonge kleine modderkruipers. Dat kan bijvoorbeeld door het realiseren van ondiepe zones zoals bij natuurvriendelijke oevers (figuur 10) • het nemen van maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren
Pagina 26 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
•
in gebieden met dynamisch peil te zorgen dat water langer vastgehouden wordt door watergangen (deels) af te dammen. Er moet daarbij rekening worden gehouden dat de modderlaag niet te dik mag worden.
Bij het realiseren van ondiepe delen wordt het afgeraden om de waterbodem met een bak af te schuiven of grond te storten. Dit kan leiden tot het bedelven van kleine modderkruipers en bovendien wordt het water (tijdelijk) troebel waardoor ecologische waarden achteruit kunnen gaan. Kader maatregel: Behoud functionaliteit, waarborgen staat van instandhouding
Figuur 10: Voorbeeld realiseren diepere delen in een watergang voor overbrugging perioden met vorst of droogte. In het ondiepe deel moet het waterpeil fluctueren tussen de 10 en 30 centimeter water. In veengebieden is dit geen duurzame oplossing, omdat de diepe delen binnen een jaar vollopen met bagger (bron: © Fabrice Ottburg/Alterra).
3.4
Verbeteren overwinteringhabitat in bestaand leefgebied maatregel Het verbeteren van de kwaliteit van bestaande watergangen als overwinteringshabitat voor kleine modderkruipers. Dit moet tijdig gerealiseerd zijn en moet buiten de invloedsfeer van de activiteiten plaatsvinden. uitleg De kwaliteit van bestaande watergangen als overwinteringsgebied kan worden vergroot door het maken van diepere plekken in de watergang (figuur 10). Deze plekken moeten van dusdanige diepte zijn zodat ze niet volledig tot de bodem bevriezen in langdurige perioden met strenge vorst. De hoeveelheid plekken die gemaakt moeten worden is afhankelijk van hoeveel overwinteringhabitat verloren gaat. Pagina 27 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
Het maken van diepere delen kan ook in aanmerking komen als er door de werkzaamheden of activiteiten tijdelijk (hooguit enkele dagen) minder gunstige omstandigheden gaan ontstaan in het zomerseizoen. De kleine modderkruipers kunnen dan naar deze diepere plekken vluchten. Het realiseren van delen van voldoende diepte is in veengebieden minder zinvol, omdat deze delen binnen een jaar vollopen met bagger. In die situaties is het beter om de aanvullende maatregelen te richten op het opheffen van barrières van de mogelijkheden voor migratie naar bestaande diepe delen toe. Kader maatregel: Behoud functionaliteit, waarborgen staat van instandhouding
3.5
Aanpassen werkwijze of werkvolgorde maatregel De werkwijze wordt zodanig aangepast dat de hoeveelheid kleine modderkruipers die nadeel ondervinden zo beperkt mogelijk zal zijn. uitleg De wijze van uitvoering moet zodanig gekozen zijn dat de hoeveelheid kleine modderkruipers die nadeel ondervinden zo beperkt mogelijk zal zijn. Aangegeven moet worden dat in de specifieke situatie de gekozen methode de beste is voor de kleine modderkruiper. Bij het uitvoeren van activiteiten, zoals achterstallig baggeren en dempen, heeft het de voorkeur om te werken in de richting van het open water. De kleine modderkruipers hebben dan de kans om te vluchten, mits de activiteiten met een dusdanige lage snelheid worden uitgevoerd dat de modderkruipers de tijd hebben om de activiteiten voor te blijven. Bij activiteiten waarbij bijvoorbeeld het waterpeil (tijdelijk) verlaagd wordt, kunnen vooraf diepere delen gemaakt worden waar de kleine modderkruipers naar toe kunnen vluchten om de tijdelijk minder gunstige omstandigheden te overbruggen.
Pagina 28 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Mogelijk kan bij de aanleg van een ondiepe oever door aanpassing van de werkvolgorde verstoring van het watermilieu voorkomen worden. Er wordt daarbij gestart met het realiseren “in het droge” van het ondiepe deel. Door een klein dammetje aangrenzend aan de watergang nog in stand te houden, wordt voorkomen dat er al direct tijdens de werkzaamheden water vanuit de watergang het nieuwe deel in stroomt en dat het water in de watergang vertroebeld wordt. Als de graafwerkzaamheden van het ondiepe deel afgerond zijn, wordt als laatste het tussenliggende dammetje verwijderd door het weg te trekken richting het nieuw gegraven deel. Als op deze wijze gewerkt wordt kunnen de werkzaamheden het gehele jaar door plaatsvinden, omdat er geen verstoring van het watermilieu plaatsvindt. Deze wijze van werken heeft ook nadelige punten: mogelijk dat machines meerdere malen het terrein in moeten en dat er met deze machines gereden gaat worden over al ingerichte delen. Daarom zal deze werkwijze vooral bij het realiseren van smallere oeverzones over korte lengten in aanmerking komen, bijvoorbeeld bij slootkruisingen (figuur 12). Ook moet de stevigheid van de oever zich lenen tot deze werkwijze. Kader maatregel: Zorgplicht/zorgvuldig handelen, behoud functionaliteit
3.6
Aanpassen werkapparatuur maatregel Er wordt bij de uitvoering van de activiteiten apparatuur gebruikt waarmee de hoeveelheid kleine modderkruipers die nadeel ondervinden zo beperkt mogelijk zal zijn. uitleg De apparatuur welke gebruikt wordt bij de activiteiten moet zodanig gekozen zijn dat de hoeveelheid kleine modderkruipers die nadeel ondervinden zo beperkt mogelijk zal zijn. Bij activiteiten, zoals het (achterstallig) baggeren of schonen van watergangen, kunnen er afhankelijk van het type werkapparatuur meer of minder kleine modderkruipers met het te verwijderen materiaal mee afgevoerd worden. Aangegeven moet worden dat in de specifieke situatie de gekozen methode de beste is voor de kleine modderkruiper. Ongeacht de apparatuur waarmee gewerkt gaat worden heeft het altijd de voorkeur om de activiteiten buiten de kwetsbare periode en gefaseerd in de tijd en ruimte uit te voeren. De in te zetten apparatuur is afhankelijk van de dikte van de baggerlaag of de dichtheid aan vegetatie in de watergang. Welke apparatuur wordt ingezet is ook afhankelijk van de bodemstructuur en het watertype en van de bereikbaarheid van de watergang over land of water. Dit maakt dat per gebied en per project maatwerk noodzakelijk is. Bij de keuze van het in te zetten materieel moet er op gelet worden dat kleine modderkruipers tijdig kunnen vluchten naar de delen van de watergang die niet behandeld worden, of als dat niet mogelijk is, dat de dieren alsnog kunnen ontsnappen of opgepakt worden uit het afgevoerde materiaal.
Pagina 29 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
Baggeren kan in hoofdlijnen op de volgende manieren worden uitgevoerd: • Met een zuiger en pomp, al dan niet voorzien van schroefkop, geplaatst op een tractor (figuur 11), boot of ponton. De zuigmond van maximaal 1 meter breed kan gericht gebruikt worden om daar te baggeren waar de bagger verwijderd moet worden. Bagger (en water) worden of op het land gespoten, in een kiepauto gestort of afgevoerd via een slang naar een baggerdepot. Voordeel van deze methode is dat er geen vertroebeling van het water optreedt. Ook wordt er slechts een deel van de bodem gebaggerd. Bagger die aanwezig is op de andere delen in de watergang, zakt naar de gebaggerde sleuf en wordt bij een volgende baggerbeurt verwijderd. Om bij achtertallig beheer een dikke laag bagger te verwijderen moeten er 2 tot 4 rondes plaatsvinden. Een ander belangrijk voordeel is dat door het gericht afzuigen van bagger ook andere ecologische waarden minder worden aangetast, omdat de ecologisch interessante locaties, zoals de oeverzones en de vegetatierijke zones, ontzien kunnen worden.
Figuur 11: Werking van de baggerpomp geplaatst aan een tractor (bron: © Theo de Jong).
•
Met een hydraulische (grijp-)kraan met een graafbak of poliepgrijper. Bij dit type materieel wordt de bagger uit de watergang gehaald en vervolgens uitgespreid over het land of afgevoerd via een kiepauto. Een hydraulische kraan kan ook drijvend, bijvoorbeeld op een ponton, op het water gebruikt worden, waarbij de bagger in een baggerschuit wordt geplaatst en vervolgens over het water kan worden afgevoerd. Deze methode is vaak vrij rigoureus van aard met als nadeel dat het vrij grote gevolgen kan hebben op alle ecologische waarden van de watergang.
Pagina 30 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
• Met een schuifboot met verstelbare vleugels. Een schuifboot schuift de bagger richting een punt waar een hydraulische (grijp-)kraan, een zuiger of pomp de bagger uit de watergang verwijdert. Nadeel van het gebruik van de schuifboot is dat alle aanwezige ecologische waarden aangetast kunnen worden. Als de schuifboot in combinatie met een zuiger en pomp wordt gebruikt mist deze werkwijze de voordelen van de zuiger en pompmethode, maar blijven de nadelen van de schuifboot aanwezig. Het wordt afgeraden om te werken met (bagger)apparaten met vleugels die materiaal naar binnen schuiven (zie figuur 12). Deze apparaten hebben tot gevolg dat ook de vissen door de baggerpomp gaan, omdat de vissen niet kunnen vluchten. Het schonen van een watergang met een maaikorf met open spijlen is niet altijd even effectief. Het maaisel hoopt zich op en de open bak gaat daardoor als een gesloten bak fungeren waardoor met het materiaal ook de kleine modderkruipers worden verwijderd. Kader maatregel: Zorgplicht/zorgvuldig handelen, behoud functionaliteit
Figuur 12: Effecten van de baggerpomp met of zonder vleugels (bron: © Fabrice Ottburg/Alterra).
3.7
Aanpassen gemalen en dergelijke maatregel Er worden bij het bouwen en in gebruik hebben van gemalen en watercentrales maatregelen genomen in de vorm van bijvoorbeeld vispassages, visgeleidingsystemen en/of viswering waardoor het doden en verwonden van kleine modderkruipers door de aanwezige pompen wordt voorkomen.
Pagina 31 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
uitleg Bij het in gebruik hebben van de pompen van gemalen en centrales kunnen kleine modderkruipers worden meegezogen met het water waardoor ze of verwond of gedood kunnen worden. Er zijn diverse mogelijkheden om dit te voorkomen, bijvoorbeeld door het gebruik van visweringsystemen voor het inlaatpunt. Ook veroorzaakt het ene type pomp meer slachtoffers dan het andere type. Over het algemeen lijken vijzelpompen en centrifugaalpompen een lagere mortaliteit teweeg te brengen dan open schroefpompen. Per project zal maatwerk aan de orde zijn. Een deskundige op het gebied van kleine modderkruipers moet betrokken worden bij de afweging voor welk type systeem wordt gekozen. Kader maatregel: Zorgplicht/zorgvuldig handelen
3.8
Wegvangen en verplaatsen van kleine modderkruipers maatregel De aanwezige kleine modderkruipers in de watergang worden weggevangen en verplaatst naar geschikt habitat buiten de invloedsfeer van de activiteiten. uitleg Het doden van kleine modderkruipers kan worden voorkomen door de kleine modderkruipers weg te vangen en te verplaatsen naar geschikt habitat buiten de invloedsfeer van de activiteiten. Er is geen ontheffing voor de artikelen 9 of 13 nodig als dit geschikte habitat, al dan niet nieuw gerealiseerd, gelegen is in hetzelfde watersysteem als waar de kleine modderkruipers weggevangen worden. Tevens moeten de kleine modderkruipers binnen de daarvoor benodigde tijd worden overgeplaatst, zonder langdurige tussentijdse opslag. Het wegvangen kan gebeuren door het achtereenvolgens nemen van de volgende maatregelen, allen onder begeleiding van een deskundige op het gebied van kleine modderkruipers: • Afhankelijk van de lengte van de te dempen watergang is het nodig om deze op te delen in compartimenten van 100 à 200 meter. Bij brede watergangen en grote waterpartijen moeten deze wateren voorafgaand aan het compartimeren eerst vanuit het midden verondiept en vervolgens gedempt worden, waarbij een vier meter brede oeverzone gespaard wordt. • De waterdiepte moet tot 30 à 40 centimeter verlaagd worden. • De aanwezige kleine modderkruipers moeten afgevangen worden. Aangezien de kleine modderkruiper zich vaak diep in de bodem bevindt, moet dit doorzoeken en wegvangen accuraat gebeuren. De in de watergang aanwezige modder wordt uit de watergang uitgeschept en dun uitgespreid op het land en direct gecontroleerd op nog aanwezige exemplaren van de kleine modderkruiper. • De afgevangen exemplaren moeten zo snel mogelijk in de (nieuw gerealiseerde) watergangen met geschikt leefgebied geplaatst worden.
Pagina 32 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Bij activiteiten die zich over een klein deel van de watergang uitstrekken is een compartiment ter grootte van die lengte voldoende. Vanwege de beperkte oppervlakte waar de ingreep plaatsvindt, volstaat vaak een plek op beperkte afstand (maximaal 50 à 100 meter) verwijderd van de werklocatie waar de dieren teruggeplaatst kunnen worden. Ook is het mogelijk om in de winter de kleine modderkruipers weg te vangen in de periode dat de watertemperatuur laag, maar boven nul is. Voorafgaand moet eerst goed in beeld gebracht zijn waar de kleine modderkruipers zich op dat moment in groepen bijeen bevinden. Op deze plekken, vaak de diepere delen in watergangen of bij duikers en dergelijke, kunnen de kleine modderkruipers effectief weggevangen worden, omdat ze zich daar dan in grotere aantallen bij elkaar bevinden terwijl in de rest van de watergang vrijwel geen kleine modderkruiper aanwezig zal zijn. Het wegvangen moet gebeuren op een dag waarop het water ijsvrij is en de luchttemperatuur boven het vriespunt ligt. Over de effectiviteit van het verplaatsen van afgevangen kleine modderkruipers naar bestaande watergangen met geschikt habitat zijn serieuze twijfels vanwege mogelijke concurrentie met de in de bestaande watergang al aanwezige kleine modderkruipers. Om deze redenen zal de effectiviteit van het wegvangen en verplaatsen moeten worden gemonitoord. Het verbeteren van de kwaliteit van het leefgebied, zodat er meer exemplaren per oppervlakte aanwezig kunnen zijn, heeft de voorkeur boven het actief verplaatsen van kleine modderkruipers Kader maatregel: Zorgplicht/zorgvuldig handelen, waarborgen staat van instandhouding
3.9
Op de kant gebrachte kleine modderkruipers terugzetten maatregel Op de kant gebracht materiaal wordt direct nagezocht op de aanwezigheid van kleine modderkruipers. De gevonden exemplaren worden teruggeplaatst in de watergang. uitleg Bij bijvoorbeeld baggeren of schonen kunnen met het afgevoerde materiaal ook kleine modderkruipers op de kant terecht komen. Deze kunnen hierdoor sterven. Dit kan worden voorkomen door het materiaal uit de watergang direct na het op de kant brengen na te zoeken op aanwezige exemplaren, en deze terug te zetten in de watergang (figuur 13). Er moet gezocht worden voordat vogels de kans krijgen ze op te eten.
Pagina 33 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
Figuur 13: voorbeeld van het zoeken naar kleine modderkruipers in uitgespreide modder uit de te dempen watergang (bron: © Bureau Viridis).
Het afzoeken van het op de kant gebrachte materiaal is arbeidsintensief en daarmee duur. Deze maatregel wordt gezien als een maatregel in het licht van de zorgplicht. Er zijn twijfels of deze maatregel in alle gevallen zinvol is in het licht van het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de populatie ter plekke. In de praktijk is de maatregel in projecten waarbij veel watergangen aan de orde zijn, moeilijk uitvoerbaar. Het heeft de voorkeur om maatregelen te nemen die voorkomen dat kleine modderkruipers op het land terecht komen en die ook effectief zijn om te voorkomen dat er kleine modderkruipers worden gedood of verwond: • Door gebruik te maken van aangepast materieel kan worden voorkomen dat er kleine modderkruipers op de kant terecht komen. • Mogelijk is het effectiever om de kleine modderkruipers direct voorafgaand aan de werkzaamheden met behulp van elektrovisserij weg te vangen dan het nazoeken van op de kant gebracht materiaal. • Mogelijk dat het buiten de actieve periode van de kleine modderkruiper uitvoeren van activiteiten die de watervegetatie beïnvloeden, zoals achterstallig schonen, een goede methode is. De soort houdt zich dan beperkt op in de watervegetatie. Bij de genoemde methoden met een nog een onzekere effectiviteit zal monitoring plaats moeten vinden. Kader maatregel: Zorgplicht/zorgvuldig handelen
3.10
Realiseren nieuw leefgebied maatregel Er wordt nieuw leefgebied gerealiseerd van vergelijkbare lengte of oppervlakte en van een voor de kleine modderkruiper vergelijkbare of betere kwaliteit als hetgeen verloren gaat door de activiteiten.
Pagina 34 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
uitleg Er kan nieuw leefgebied voor kleine modderkruipers worden gerealiseerd door het graven van nieuwe watergangen. Deze watergangen moeten een gelijke of betere kwaliteit voor de kleine modderkruiper hebben of krijgen. De nieuw aan te leggen watergangen moeten bij voorkeur passend zijn bij de structuur en kenmerken van het omliggende landschap. Dit nieuwe leefgebied moet voldoende van omvang zijn om de populatie in stand te houden. Afhankelijk van de situatie zal bekeken moeten worden of er een vergelijkbare of grotere lengte en oppervlakte aan water gerealiseerd moet worden of dat er met minder volstaan kan worden. Vaak zal het voldoende zijn om bestaand habitat op te waarderen en is het aanleggen van nieuwe watergangen niet nodig om de staat van instandhouding te garanderen. Het functioneren van een nieuwe watergang kan bespoedigd worden door (een deel van) de aanwezige modderbodem en vegetatie van een te dempen watergang te verplaatsen naar de nieuw aangelegde watergang. De nieuwe watergangen moeten grenzen aan het leefgebied van bestaande populaties en van daaruit bereikbaar zijn. Als de watergang waar de activiteiten plaatsvinden slechts een zeer gering aantal kleine modderkruipers herbergt en deel uit maakt van een gebied met veel kleine modderkruipers, moet proportioneel gehandeld worden. Hierbij kan gedacht worden aan kwaliteitsverbetering van bestaande watergangen buiten de invloedsfeer van de activiteiten, bijvoorbeeld door aanleg van natuurvriendelijke oevers, en het verplaatsen van de wegvangen exemplaren naar deze delen. Kader maatregel: Waarborgen staat van instandhouding
3.11
Herstellen of behouden onderlinge verbondenheid van leefgebieden maatregel Er worden voorzieningen aangebracht die het voor kleine modderkruipers mogelijk maken om barrières in watergangen te passeren. uitleg Diverse activiteiten kunnen tot gevolg hebben dat delen van het leefgebied van de kleine modderkruiper van elkaar gescheiden worden. Hierdoor kan de gunstige staat van instandhouding mogelijk niet behouden blijven. De te nemen maatregelen zijn per project en gebied maatwerk. Mogelijke maatregelen zijn bijvoorbeeld:
Pagina 35 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
•
•
Het aanbrengen van een duiker in een (nieuwe) dam kan een maatregel zijn om de verbinding tussen twee gebieden met kleine modderkruipers in stand te houden. De duiker moet zo aangelegd worden dat deze voor ongeveer ¾ gevuld zijn met water en ¼ met lucht. De duikerbuizen moeten aan de binnenzijde een minimale doorsnede hebben van 70 centimeter. Bij de aanleg moet gelet worden op de geleidende werking van de constructie, om zo vissen in de richting de duiker te leiden (figuur 14). Dit vergroot de passeerbaarheid. De beide openingen van de duiker moeten zich op gelijke hoogte bevinden. In de onmiddellijke nabijheid van de aan te leggen dam kan aanvullend een dieper deel worden uitgegraven als overwinteringshabitat. Het verbinden van twee watergangen met elkaar door het tussenliggende land weg te graven.
Kader maatregel: Waarborgen staat van instandhouding
Figuur 14: Goede en foute wijze van aanleg van een duikerbuis in een dam (bron: © Ottburg en De Jong, 2006, Alterra-Bureau Viridis).
3.12
Inschakelen kleine modderkruiperdeskundige maatregel De activiteiten worden uitgevoerd onder begeleiding van een deskundige op het gebied van vissen in het algemeen en kleine modderkruipers in het bijzonder.
Pagina 36 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
uitleg Het Ministerie van Economische Zaken verstaat onder een deskundige een persoon die voor de situatie en soorten ten aanzien waarvan hij of zij gevraagd is te adviseren en/of te begeleiden, aantoonbare ervaring en kennis heeft op het gebied van soortspecifieke ecologie. De ervaring en kennis moet te zijn opgedaan doordat de deskundige: • op HBO-, dan wel universitair niveau een opleiding heeft genoten met als zwaartepunt (Nederlandse) ecologie; en/of • op MBO-niveau een opleiding heeft afgerond met als zwaartepunt de Flora- en faunawet, soortenherkenning en zorgvuldig handelen ten opzichte van die soorten; en/of • als ecoloog werkzaam is voor een ecologisch adviesbureau, zoals bijvoorbeeld een bureau welke is aangesloten bij het Netwerk Groene Bureaus; en/of • zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenbescherming en is aangesloten bij en werkzaam voor de daarvoor in Nederland bestaande organisaties (zoals bijvoorbeeld Zoogdiervereniging, RAVON, Stichting Das en Boom, Vogelbescherming Nederland, Vlinderstichting, Natuurhistorisch Genootschap, KNNV, NJN, IVN, EIS Nederland, FLORON, Sovon, STONE, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, De Landschappen en Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied) en/of zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenmonitoring en/of -bescherming. Kader maatregel: Zorgplicht/zorgvuldig handelen
3.13
Opstellen ecologisch werkprotocol maatregel Een kleine modderkruiperdeskundige stelt een ecologisch werkprotocol op. Dit ecologische werkprotocol moet op de locatie aanwezig zijn en de inhoud moet bij de betrokken werknemers bekend zijn. De activiteiten moeten aantoonbaar volgens dit protocol worden uitgevoerd. uitleg In een ecologisch werkprotocol staat omschreven welke maatregelen getroffen worden om effecten op beschermde soorten te voorkomen. Ook staat erin hoe te handelen als deze effecten toch optreden. Er staat onder andere in vermeld: • in welke periode gewerkt moet worden • welke activiteiten op welke locatie(s) en op welk moment plaatsvinden • welke maatregelen worden genomen en wat daarmee wordt gerealiseerd voor de kleine modderkruiper • wanneer begeleiding door een kleine modderkruiperdeskundige noodzakelijk is • wie die kleine modderkruiperdeskundige is en wat de deskundige exact gaat doen. Kader maatregel: Zorgplicht/zorgvuldig handelen
Pagina 37 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
4
Activiteiten: effecten en te nemen maatregelen
In dit hoofdstuk staat van een aantal veelvoorkomende activiteiten een indicatie van mogelijke negatieve effecten op de kleine modderkruiper. Ook staat hier bij welke activiteiten welke maatregel of maatregelen veelal in aanmerking komen. Dit gebeurt op hoofdlijnen. Elk project en gebied is uniek: maatwerk kan en is noodzakelijk.
4.1
Effecten van verschillende typen activiteiten Verschillende typen activiteiten zullen andere effecten tot gevolg hebben. Belangrijk is het schaalniveau waarop de activiteiten zich afspelen en op welke wijze de kleine modderkruiper negatief beïnvloed wordt. Voor de kleine modderkruiper kan dan in grote lijnen de volgende driedeling worden gemaakt: • activiteiten die zich over een grote oppervlakte afspelen: een groot deel van of een gehele polder of watersysteem • activiteiten die zich afspelen op het niveau van één of slechts enkele watergangen • activiteiten die zich op slechts een beperkt deel van een watergang plaatsvinden. Activiteiten die over een grote oppervlakte of lengte aan watergangen plaatsvinden hebben meestal effect op een zeer groot aantal voortplantingsplaatsen en winterverblijfplaatsen. Vaak zal het niet mogelijk zijn om van elke verblijfplaats de functionaliteit te behouden. Door deze activiteiten moet rekening gehouden worden met sterfte van een groot aantal kleine modderkruipers als er geen voorzorgsmaatregelen worden getroffen. De effecten op de staat van instandhouding van de lokale populatie zijn vaak ook groot. Deze laatste effecten kunnen verminderd worden door de activiteiten gefaseerd in ruimte en tijd uit te voeren. Activiteiten die plaatsvinden op een beperktere ruimtelijke lengte of oppervlakte, in de orde van grootte van één watergang, hebben veelal op een groot aantal voortplantingsplaatsen of winterverblijfplaatsen effect. Vaak zal het niet mogelijk zijn om van elke verblijfplaats de functionaliteit te behouden. De effecten op de staat van instandhouding van de populatie zijn vaak beperkt. Hier kunnen effecten verminderd worden door binnen de watergang de activiteiten gefaseerd in ruimte en tijd uit te voeren. Vooral bij dempen of tijdelijk droogvallen van de watergang kunnen de effecten nog aanzienlijk zijn. Verlagen van het waterpeil kan tot gevolg hebben dat ondiepe zones droogvallen, diepere plekken te ondiep worden voor overwintering of dat delen van elkaar geïsoleerd van elkaar komen te liggen. Bij tijdelijke drooglegging is van belang hoe lang die duurt: als de drooglegging langer dan een enkele dag duurt dan is het vergelijkbaar met dempen. Droogzetting van een watergang in de winterperiode is funest voor de kleine modderkruiper.
Pagina 38 van 43
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Werkzaamheden die slechts een ruimtebeslag hebben van enkele meters zullen in het algemeen weinig voortplantingsplaatsen of winterverblijfplaatsen aantasten of vernietigen. Vaak zullen de getroffen exemplaren op een gemakkelijke manier een andere plek in dezelfde watergang kunnen vinden. De effecten op de populatie zijn veelal marginaal. Extra aandacht vragen wel de activiteiten die ter hoogte van een diepere plek in de watergang plaatsvinden waar zich grote aantalleen overwinterende kleine modderkruipers kunnen bevinden. Ook verdienen de activiteiten die een watergang “afsluiten” speciale aandacht, omdat deze een populatie kunnen opknippen in twee deelpopulaties die minder levensvatbaar kunnen zijn. Activiteiten die de isolatie van een watergang opheffen kunnen ervoor zorgen dat een populatie minder levensvatbaar wordt door de ontstane toegankelijkheid van het gebied voor andere vissoorten. Bij gemalen kunnen er aanzienlijke aantallen kleine modderkruipers sterven doordat ze meegezogen worden. Een lozingspunt kan uiteindelijk effect hebben op een groot gebied en op een groot deel van de populatie. Activiteiten die zich op een kleine plek afspelen, kunnen dus ook grote effecten hebben op de kleine modderkruiper. Onbekend is of trillingen veroorzaakt door bijvoorbeeld heiwerkzaamheden, machines of motoren van boten, effecten op de kleine modderkruiper opleveren. Hetzelfde geldt voor effecten van lichtbronnen. Hier zijn in deze soortenstandaard dan ook geen maatregelen voor beschreven. Bij activiteiten waarbij dit speelt zal een kleine modderkruiperdeskundige moeten onderbouwen of er wel of geen effecten optreden.
4.2
In aanmerking komende maatregelen bij verschillende typen activiteiten Afhankelijk van het soort activiteit en de grootte van het gebied waar de activiteit plaatsvindt, is het toepassen van één of meer van de maatregelen die genoemd zijn in hoofdstuk 3 effectief. In de tabel van figuur 15 staat indicatief aangegeven bij welke activiteiten welke maatregelen vrijwel altijd, welke vaak en welke meestal niet van toepassing zijn om effecten te vermijden of zoveel mogelijk te verminderen. Elk gebied en alle activiteiten zijn uniek. De maatregelen die genomen worden betreffen altijd maatwerkmaatregelen. Afwijken van de genoemde maatregelen kan dan ook. Een onderbouwing waarom gekozen wordt voor (andere) maatregelen is dan noodzakelijk. Deze onderbouwing moet door een kleine modderkruiperdeskundige worden aangeleverd.
Pagina 39 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
xx
o
o
x
o
o
xx
o
x
x
o
o
o
o
x
o
x
x
x
o
o
Werkzaamheden in natte oever
xx
xx
xx
o
x
x
Ruimte voor Rivier projecten, introduceren peildynamiek
x
xx
x
x
x
Achterstallig schonen
xx
x
o
o
Achterstallig baggeren
xx
x
o
Beschoeien gehele watergang (oeververdediging, damwand, grondkering)
xx
o
xx
Dempen, bijvoorbeeld ten behoeve van aanleg infrastructuur, vergroten kavel
xx
o
x
xx
x
xx
Verlagen peil, verhogen peil (peilbesluit)
xx
Waterkwaliteit verandering, bodem- of grondwatersanering, verzilting
verbeteren voortplantingshabitat in bestaand leefgebied
xx
Dempen, bijvoorbeeld ten behoeve van stadsuitbreiding, aanleg bedrijventerrein
opstellen ecologisch werkprotocol
x
o
Achterstallig baggeren
inschakelen kleine modderkruiperdeskundige
x
o
o
herstellen of behouden onderlinge verbondenheid leefgebieden
o
xx
realiseren nieuw leefgebied
aanpassen gemalen en dergelijke
o
xx
wegvangen en verplaatsen van kleine modderkruipers
aanpassen werkapparatuur
xx
Achterstallig schonen
verbeteren overwinteringhabitat in bestaand leefgebied
x
faseren activiteiten in ruimte en tijd
o
werken buiten kwetsbare periode
aanpassen werkwijze of werkvolgorde
Kleine modderkruiper
op de kant gebrachte kleine modderkruipers terugzetten
Figuur 17: Indicatie van welke type maatregelen in aanmerking komen bij verschillende activiteiten, afhankelijk van de grootte van het gebied waar de activiteit wordt uitgevoerd en de impact van de maatregel; xx = vrijwel altijd van toepassing, x = vaak van toepassing, o = vrijwel nooit van toepassing
Gehele polder, meerdere watergangen: o
x
o
o
x
xx
x
o
o
xx
o
x
xx
x
xx
xx
o
x
x
x
x
xx
o
xx
x
xx
x
o
o
o
o
o
x
x
o
o
x
o
xx
o
xx
xx
x
xx
o
o
xx
o
o
x
o
o o
x
xx
o
o
xx
o
o
x
o
x
o
o
x
o
o
o
x
o
x
x
o
o
xx
o
x
x
x
x
Één of een enkele watergang:
Pagina 40 van 43
o
o
o
o
o
o
x
o
Waterkwaliteit verandering, bodem- of grondwatersanering, lozen, inbrengen water
x
o
x
x
o
o
o
x
o
x
o
x
o
Tijdelijk droogleggen
xx
o
x
x
xx
o
o
xx
x
o
o
xx
x
Aanleg dam zonder duiker
xx
o
x
x
o
o
o
x
o
o
xx
x
o
Aanleg dam met duiker
xx
o
x
x
o
o
o
x
o
o
x
o
o
Beschoeiing perceel (oeververdediging, damwand, grondkering)
xx
o
x
o
o
o
o
X
o
o
o
o
o
Werkzaamheden in natte oever
xx
o
x
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
Aanleg steiger
xx
o
x
o
o
o
o
x
o
o
o
o
o
Lozen
xx
o
x
o
o
o
o
x
o
xx
o
xx
x
Evenementen
xx
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
xx
o
Bouwen en gebruiken gemaal, waterkrachtcentrale
xx
o
x
x
o
o
xx
x
o
x
xx
xx
x
opstellen ecologisch werkprotocol
xx
inschakelen kleine modderkruiperdeskundige
o
herstellen of behouden onderlinge verbondenheid leefgebieden
aanpassen gemalen en dergelijke
xx
realiseren nieuw leefgebied
aanpassen werkapparatuur
x
wegvangen en verplaatsen van kleine modderkruipers
aanpassen werkwijze of werkvolgorde
xx
verbeteren overwinteringhabitat in bestaand leefgebied
faseren activiteiten in ruimte en tijd
Werkzaamheden in natte oever
verbeteren voortplantingshabitat in bestaand leefgebied
werken buiten kwetsbare periode
Kleine modderkruiper
op de kant gebrachte kleine modderkruipers terugzetten
Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ
Klein deel van een watergang:
Specifieke activiteiten:
Pagina 41 van 43
Kleine modderkruiper | Cobitis taenia Soortenstandaard | Versie 2.0 December 2014
5
Bronnen en begrippen
Literatuur • Ottburg, F.G.W.A. & Th. de Jong, 2009. Vissen in poldersloten deel 2. Alterra, Wageningen, Ecologisch Adviesbureau Viridis, Culemborg. •
Spikmans, F., T. de Jong, F.G.W.A. Ottburg & J. Kranenbarg, 2008. Methodiek en richtlijnen voor verspreidingsonderzoek naar bittervoorn, kleine modderkruiper en grote modderkruiper. Stichting RAVON, Nijmegen.
•
Unie van Waterschappen, 2011. Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen.
Websites www.ravon.nl www.beheerdersnetwerken.nl à laagveen- en zeeklei à fauna à
visstandbeheer www.environmental-dna.nl Soortendatabase ministerie van Economische Zaken: http://minez.nederlandsesoorten.nl/content/kleine-modderkruiper-cobitistaenia Profieldocument soorten habitatrichtlijn, Kleine modderkruiper (H1149): http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/documenten/profielen/soorten/ profiel_soort_H1149.pdf
Totstandkoming publicatie Deze herziene uitgave is opgesteld en gecoördineerd door Dienst Landelijk Gebied (DLG). Bij de totstandkoming van de eerste versie (december 2011) waren de navolgende personen betrokken: Wouter van Heusden (auteur, Dienst Landelijk Gebied), Jarno Beijk (auteur, Dienst Landelijk Gebied), Toon Zwetsloot (auteur, Dienst Landelijk Gebied), Rémon ter Harmsel (Dienst Landelijk Gebied), Arthur de Bruin en Jan Kranenbarg (RAVON), Theo de Jong en Pepijn Calle (Ecologisch adviesbureau Viridis), Fabrice Ottburg (Alterra-WUR), Martijn Dorenbosch en Tako Brouwer (bureau Natuurbalans), Ruud Bink (Gegevens autoriteit Natuur), Sander Hunink (Dienst Landelijk Gebied), Joost van Beek (Dienst Landelijk Gebied), Martijn van Opijnen (Dienst Regelingen), Natalie van der Water-Hoek (Dienst Regelingen) en Mirjam Salm (Dienst Regelingen).
Pagina 42 van 43
Colofon Dit is een publicatie van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Postbus 40225 | 8004 DE Zwolle
Meer informatie 088 042 42 42 (lokaal tarief) | mijn.rvo.nl.
Bronvermelding Soortenstandaard Kleine Modderkruiper, versie 2.0 © Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | December 2014.
Publicatienummer RVO-S15-402/BF16681 Deze publicatie is tot stand gekomen in opdracht van het ministerie van Economische Zaken en opgesteld en gecoördineerd door Dienst Landelijk Gebied (DLG). De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) stimuleert ondernemers bij duurzaam, agrarisch, innovatief en internationaal ondernemen. Met subsidies, het vinden van zakenpartners, kennis en het voldoen aan wet- en regelgeving. RVO.nl werkt in opdracht van ministeries en de Europese Unie. RVO.nl is een onderdeel van met ministerie van Economische Zaken. De opdrachtgever is verantwoordelijk voor de beleidsinhoud; Economische Zaken is verantwoordelijk voor de organisatie.