KIEZEN MOET [JE] KUNNEN Z E S P R A K T I J K V O O R B E E L D E N VA N S T U D I E - E N B E R O E P S K E U Z E O R I Ë N TAT I E I N H E T V M B O
2
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
Voorwoord
Help ze kiezen! Een realistische en doordachte beroeps- en studiekeuze verkleint de kans op schooluitval. Wie een beroep kiest waar hij zich iets bij voor kan stellen en waarvoor hij wil gaan, maakt immers meer kans zijn studie succesvol af te ronden en met succes zijn entree op de arbeidsmarkt te maken. Dat lijkt een waarheid als een koe. Toch is de praktijk weerbarstiger. Jaarlijks stopt een veel te groot percentage leerlingen voortijdig, en dus zonder broodnodige startkwalificatie, met hun mbo-opleiding. Recent onderzoek van het CINOP toont aan dat een kwart van de ondervraagde vmbo-leerlingen deels wist wat ze wilden worden, 14 procent had geen enkel idee. Zo’n 10 procent wilde op het vmbo al overstappen naar een andere richting. Het beroepsbeeld dat jongeren hebben is niet altijd even realistisch. Veel leerlingen kunnen moeilijk een goede beroeps- en studiekeuze maken. Ze kiezen nog te vaak voor een beroep waar de arbeidsmarkt niet naar vraagt of waarvoor ze niet aan de minimale eisen voldoen. Kiezen is lastig en je moet het kunnen. Hoe u leerlingen kunt helpen bij een realistische opleidings- en beroepskeuze, leest u in deze publicatie ‘Kiezen moet (je) kunnen’ met goede praktijkvoorbeelden en ziet u op de bijbehorende DVD-film. Er zijn allerlei manieren waarop u jongeren kunt helpen bij hun beroepenoriëntatie. Laat ze bij werkgevers kijken, met mensen praten die het ‘ideale’ beroep van uw leerlingen uitoefenen en laat leerlingen leren van elkaar. Daarvoor is geld beschikbaar in de lumpsum. Mét de school spelen de ouders
3
een belangrijke rol bij de beroeps- en studiekeuze, en daarmee bij de toekomst van hun kinderen. Hoe? Door betrokken te zijn bij de ‘droombaan’ van hun kinderen, zich te verdiepen in de kansen op de arbeidsmarkt en zich af te vragen of die droombaan het wel echt is voor hun kind. De aanpak van de scholen in ‘Kiezen moet (je) kunnen’ verschilt, het doel is gelijk: een succesvolle start van jongeren in een vervolgopleiding. Uit eigen ervaring geven de scholen tips en tricks die inspireren en prikkelen om er mee aan de slag te gaan. Belangrijk daarbij is samenwerking: met partners in de regio (ROC’s, bedrijfsleven) én met ouders. Met deze handreiking hebben we niet de pretentie volledig te zijn. De publicatie kan u wel op weg helpen. Uit de voorbeelden blijkt dat succes klein kan beginnen. Ik wens u veel succes, maar vooral voldoening bij uw inzet jongeren te ondersteunen bij hun eerste stappen op weg naar een inspirerende toekomst, hún toekomst. Hans de Boer Voorzitter Taskforce Jeugdwerkloosheid
5
Inhoudsopgave Voorwoord
2
1.
6
Inleiding
2. Overzicht van de zes interessante voorbeelden
8
3. Technotalent Rijswijk en Zoetermeer
16
4. Tutorleren Oss
24
5. VMBO-Select Zwolle
32
6. Reitdiepproject Groningen
38
7. Sectorwerkstukken Den Bosch
46
8. VMBO Carrousel Winschoten
54
9. Do’s and dont’s bij Implementatie
62
Bijlage: respondenten en websites
67
Colofon
68
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
1. Inleiding
6
Enkele cijfers: • 40% van de mbo-leerlingen verlaat de opleiding zonder diploma; • 25% hiervan schrijft dit toe aan een verkeerde beroeps- of studiekeuze en/of problemen met de inhoud van de opleiding; • 58% van de vmbo-leerlingen die naar het mbo overstapt heeft niet of nauwelijks een beroepsperspectief: - 25% van de leerlingen weet niet wat ze willen worden; - 33% van de leerlingen weet deels wat ze willen worden. Onderzoek wijst uit, dat een onjuist beeld van de gekozen studie en het beroep waartoe de studie opleidt, een belangrijke reden van uitval bij de overstap van vmbo naar het mbo is. Daarnaast speelt ook een onjuist zelfbeeld een belangrijke rol in de uitval. In dit geval heeft een jongere bijvoorbeeld geen inzicht in de eigen mogelijkheden en wensen. De kans is dan groot dat de jongere pas na een gemaakte keuze voor een bepaalde opleiding of beroepsrichting erachter komt dat de praktijk anders is dan hij of zij (in de rest van deze publicatie hanteren we gemakshalve steeds de mannelijke vorm) zich had voorgesteld. Vaak ontstaan er dan grote problemen doordat het in de praktijk niet gemakkelijk is van studierichting te veranderen. Die overstap wordt nog extra bemoeilijkt doordat leerlingen nu juist niet weten wat ze nou wel willen en via welke weg dat bereikt zou kunnen worden. Het risico van voortijdig schoolverlaten is dan zeer groot. Daarom is het van essentieel belang om leerlingen binnen hun schoolloopbaan op een effectieve manier in contact te brengen met actuele en
7
realistische beelden van opleidingen en beroepen. Daarbij is het van fundamenteel belang leerlingen te helpen om er voor zichzelf achter te komen wat ze willen, wat ze kunnen, wat ze graag zouden willen leren en hoe ze dat kunnen bereiken. Het maken van een bewuste, toekomstbestendige keuze is echter alleen mogelijk als wordt voldaan aan één hoofdregel: ‘kiezen moet (je) kunnen’. De betekenis van deze regel is tweeledig. In de eerste plaats kan een jongere alleen maar kiezen als er goed inzicht is met betrekking tot de verschillende mogelijkheden. Met betrekking tot de keuze voor een bepaalde studie of een bepaald beroep betekent dit dat de jongere ook een goed beeld moet hebben van de eisen die daaraan worden gesteld. Er kan pas echt effectief gekozen worden als een jongere ook weet wat de eigen sterke en zwakke punten zijn en als de jongere het vertrouwen heeft om ingrijpende en moeilijke keuzen te durven maken. In de tweede plaats is het alleen mogelijk voor jongeren om te kiezen als ze weten wat er allemaal te koop is op het gebied van opleidingen en beroepen. Hiervoor is het essentieel dat scholen binnen hun onderwijsorganisatie een situatie creëren waarin leerlingen zoveel mogelijk kunnen uitproberen en op een realistische manier de gevolgen van eventueel te maken keuzen kunnen ervaren. De in deze publicatie beschreven voorbeelden bieden ieder op hun eigen wijze inspirerende mogelijkheden om het proces van studie- en beroepskeuzeoriëntatie binnen de praktijk van het vmbo te verbeteren en toekomstvast te maken. Voor het samenstellen van deze publicatie zijn op basis van documentenanalyse en interviews met scholen en leerlingen zes
verschillende invullingen van studie- en beroepskeuzeoriëntatie bestudeerd. In januari 2007 zijn de geïnterviewde scholen, vertegenwoordigers van de Taskforce Jeugdwerkloosheid en van het ministerie van OCW en een aantal experts bijeen geweest om elkaars werkwijze te bespreken. Naast deze publicatie is ook een DVD-film gemaakt, eveneens ‘Kiezen moet (je) kunnen’ genaamd. De goede voorbeelden, die in deze publicatie de revue passeren, worden in deze film in beeld gebracht, opdat u een zo goed mogelijk beeld heeft en - als u vindt dat ook in uw school verbetering gewenst is - een zo gefundeerd mogelijke keuze voor een bij u passende aanpak kunt maken.
8
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
2. Overzicht van de zes interessante voorbeelden 2.1 Inleiding Uitgangspunt voor deze publicatie en ook voor de eerder genoemde DVD-film is het bieden van praktische en inspirerende handvatten aan alle vmbo-scholen op basis van ervaringen van zeven vmbo-scholen bij de uitvoering en invulling van studieen beroepskeuzeoriëntatie voor hun leerlingen. Het gaat om zes verschillende werkwijzen (in één voorbeeld zijn twee van de zeven scholen bij hetzelfde project betrokken), die zijn uitgewerkt in de volgende hoofdstukken. Daarin is een beschrijving van de werkwijze van de scholen, de resultaten en de succesfactoren opgenomen. Voor alle beschreven voorbeelden geldt, dat scholen die hiermee ook aan de slag willen gaan, ervoor kunnen kiezen om een aanpak hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk of aangepast over te nemen. Belangrijk is dat scholen die werk willen maken van studie- en beroepskeuzeoriëntatie niet de hele bedrijfsvoering en het totale onderwijsconcept hoeven om te gooien. Tegelijkertijd zijn de voorbeelden in deze publicatie zodanig geselecteerd, dat deze verder gaan dan een tijdelijk project of tijdelijke acties. De inzet is handvatten aan te reiken, die een blijvende, structurele verbetering voor leerlingen op het vmbo opleveren. In dit hoofdstuk geven wij een overzicht van werkwijzen om geheel of gedeeltelijk op uw school in te kunnen voeren, ingedeeld op basis van de volgende hoofdaccenten:
9
1. 2. 3. 4.
mentoring en coaching flexibilisering van het onderwijsaanbod samenwerking met andere vmbo-scholen en/of met ROC’s samenwerking vmbo - bedrijfsleven
Daarnaast geven we in dit hoofdstuk weer wat de kenmerken van de werkwijzen zijn en wat belangrijke succesfactoren zijn: welke randvoorwaarden zijn noodzakelijk om een aanpak tot een succes te maken? In de hoofdstukken drie tot en met acht zijn de integrale beschrijvingen van de geselecteerde voorbeelden opgenomen.
2.2 Mentoring en coaching Een dialoog voeren over ervaringen binnen en buiten het onderwijs is voor leerlingen van belang. Het verkrijgen van een goed beeld van zichzelf, de maatschappij en hun plek daarin kan goed vorm krijgen door een dergelijke dialoog te voeren met andere leerlingen of leerlingen van een andere school waarmee leerlingen zich kunnen identificeren. De mentees kunnen door de gesprekken met hun leerling-mentoren een beter beeld krijgen van hun oriëntatie op hun toekomstige loopbaan. De leerling-mentoren op hun beurt kunnen hun studie- of beroepskeuze bevestigen door aan anderen uit te leggen waarom zij juist die keuze hebben gemaakt. Daarnaast doen zij coachingsvaardigheden op. Een typisch geval van een win-winsituatie. Daarnaast is het van belang dat de leerlingen een zo breed mogelijk perspectief wordt geboden. Het inzetten van een rolmodel als mentor, uit een heel andere setting dan de achtergrond van de leerlingen, biedt de leerlingen op basis van de peergroup benadering (effectieve beïnvloeding door leeftijdsgenoten) een nieuw referentiekader. Bovendien biedt dit nieuwe perspectief (weten wat je wilt) motivatie om te slagen en een diploma te halen. Mentoring en coaching kan op verschillende manieren worden aangepakt. In de voorbeelden die wij hebben onderzocht kwamen de volgende invullingen naar voren:
10
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
Verschillende werkwijzen
Kenmerken
Waar te vinden
1
Vmbo-leerling is mentor van po-leerlingen (leerling-mentoren)
• Jongeren leren van jongeren • Leraren leren van jongeren • Jongeren leren van het leraarschap
IMC Rijswijk en Stedelijk College Zoetermeer (H3)
2
Mbo-leerling is mentor van vmbo-leerling. Hbo-leerling is mentor van mbo-leerling
• Jongeren leren van jongeren • Leraren leren van jongeren
IMC Rijswijk en Stedelijk College Zoetermeer (H3)
3
Bovenbouwleerling is tutor van onderbouwleerling vmbo (tutorleren). De onderbouwleerling wordt begeleid door een docentmentor
• Jongeren leren van jongeren • Mentoren leren van leerlingen en andersom
Hooghuis Lyceum Oss (H4)
4
Samenwerking met bedrijfsmentoren
• Betrokkenheid van de ouders bij de matching van leerling aan mentor • Toegang tot nieuwe bedrijfsnetwerken
IMC Rijswijk (H3)
Een succesvol voorbeeld van mentoring wordt toegepast door het IMC in Rijswijk en het Stedelijk College Zoetermeer in het kader van het project TechnoTalent. De genoemde peergroup benadering, waarvoor is gekozen door de twee beschreven vmbo-scholen, leidt tot positieve reacties van alle betrokkenen. Mentees worden geïnformeerd door jongeren die in leeftijd dichtbij staan en het keuzetraject zelf hebben doorlopen. Voor de leerling-mentor zelf heeft deze activiteit ook belangrijke toegevoegde waarde. Deze ontwikkelt nieuwe competenties en vaardigheden en verwerft bovendien op een pakkende manier zelfinzicht en meer echt bewustzijn ten aanzien van keuzemogelijkheden. De aanpak in Rijswijk en Zoetermeer is ontstaan vanuit het project TechnoTalent, maar is ook voor andere vak-
gebieden dan techniek toepasbaar. Zie voor meer informatie hoofdstuk 3. In Oss wordt door het Hooghuis Lyceum gewerkt met tutorleren. De oriëntatie vindt plaats voor en door eigen leerlingen. Tutorleren is ingebed in de lessentabel en budgetneutraal ingevoerd. De leerling wordt al in het eerste jaar voorbereid op de vervolgstappen binnen de school. Onderbouwleerlingen worden door het contact met de tutor geïnspireerd: door het maken van opdrachten krijgen zij inzicht in de sector en de afdelingen binnen de sector. Zie voor meer informatie hoofdstuk 4.
11
2.3 Flexibilisering van het onderwijsaanbod Zowel leerlingen die precies weten wat ze willen als leerlingen op het vmbo die zoekende zijn naar hun richting, zijn gebaat bij het volgen van lessen uit meerdere beroepsoriënterende richtingen. Hiermee kunnen zij voor zichzelf uitproberen of die richting bij hen past. Voor leerlingen is het kiezen in het tweede jaar daarom niet altijd ideaal. Er zijn voorbeelden van vmbo-scholen die hun onderwijsaanbod in de bovenbouw zelf of in samenwerking met andere vmbo-scholen flexibiliseren, waardoor leerlingen op een later moment en op een betere manier kunnen kiezen. Meer keuzemogelijkheden voor leerlingen betekent dat zij goed moeten worden begeleid. Informatie, voorlichting, maar ook betrokkenheid van ouders en verzorgers is daarbij onontbeerlijk. Mentoren spelen daarbij een belangrijke rol.
1
Flexibilisering van het onderwijsaanbod vindt plaats in het kader van VMBO-Select in Zwolle. VMBO-Select is een praktische tussenstap op weg naar een fusie van de bovenbouw van de twee betrokken vmbo-scholen, het Thomas a Kempis College en het Agnietencollege. Deze tussenstap houdt in, dat in afstemming met het ROC is gekozen voor een modulaire opzet van hun bovenbouw, waaruit in de volle breedte door leerlingen kan worden gekozen. De reacties in woord en daad van leerlingen en ouders zijn positief en beloven veel voor de nog te meten kwantitatieve resultaten. VMBO-Select slaagt er in om de examenprogramma’s van de beroepsgerichte vakken volledig af te ronden en de leerlingen goed voor te bereiden op het centraal examen. Deze aanpak wordt niet alleen in Zwolle, maar bijvoorbeeld ook in Winsum uitgevoerd. Zie voor meer informatie hoofdstuk 5.
Werkwijze
Kenmerken
Waar te vinden
Flexibiliseren van het onderwijs in modulen in de bovenbouw van het vmbo
• Een breed opleidingenaanbod • Mogelijkheid tot het uitstellen van de keuze • Brede oriëntatie op talenten en ambities
VMBO-Select Zwolle (H5)
12
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
2.4 Samenwerking vmbo en mbo De oriëntatie van de vmbo’er is primair gericht op een vervolgopleiding op een ROC. Uiteraard is het daarbij ook van belang om het langere termijn beroepsbeeld goed op het netvlies te hebben. Tussen het vmbo en het mbo liggen op een groot aantal vlakken lijnen om het onderwijs beter op elkaar aan te sluiten, op tijd BPV-plaatsen te organiseren en de jongeren goed over te dragen van het vmbo naar het ROC. In het kader van studie- en beroepskeuzeoriëntatie zien we meerdere samenwerkingsvarianten. Niet zelden is ook de onderbouw van het vmbo betrokken, omdat de leerlingen in een vroeg stadium een zo goed mogelijke keuze moeten kunnen maken. Leerlingen kennis laten maken met verschillende beroepen en verschillende opleidingen op het ROC helpt ze een beter onderbouwde keuze en een goede start op het ROC te maken. Dit kan op verschillende manieren worden vormgegeven, variërend
van praktijksimulaties op het ROC bij verschillende sectoren, het opzetten van een gezamenlijke methodiek voor loopbaanoriëntatie, tot het uitvoeren van het verplichte sectorwerkstuk in de toekomstige ROC-omgeving. In onderstaande tabel zijn deze aanpakken opgenomen:
Verschillende werkwijzen
Kenmerken
Waar te vinden
1
Methodiek vmbo en ROC voor loopbaanorientatie in het derde leerjaar dmv praktijksimulaties op het mbo die op het vmbo worden voorbereid en geëvalueerd
• Leerling wordt door eigen ervaring, zelfevaluatie en ondersteuning geconfronteerd met het maken van een keuze op basis van praktijksimulaties. • Relatie versterken tussen docenten en mentoren
Reitdiep College, Noorderpoort College Groningen (H6)
2
Vmbo-leerlingen voeren het verplichte sectorwerkstuk uit bij de verschillende opleidingen binnen de ROC’s in de hele regio
• Juiste beeldvorming opleidingen ROC • Ervaren door te doen, leidt tot een beter onderbouwde keuze
Hervion College, Koning Willem I College Den Bosch (H7)
13
In Groningen heeft het Reitdiepproject ertoe bijgedragen, dat de uitval op het mbo spectaculair is gedaald: van 30% naar 6%! De leerlingen van de deelnemende scholen doen binnen alle sectoren ervaring op binnen het mbo en kunnen daarmee ervaren of een sector (verwacht of onverwacht) wel of niet bij hen past. Door het voorbereiden en evalueren van de ervaring op het mbo is het effect maximaal, waarbij de mentor bij het keuzeproces van de leerling een belangrijke rol vervult. Deze aanpak wordt overigens niet alleen in Groningen, maar ook in Utrecht uitgevoerd. Zie voor meer informatie hoofdstuk 6.
Het sectorwerkstuk is een verplicht programmaonderdeel in de gemengde en theoretische leerwegen. Leerlingen kiezen een thema dat binnen hun eigen sector past. Dit thema kan verbonden zijn aan één of meer vakken binnen de sector, maar het kan ook gericht zijn op een vervolgopleiding of beroep binnen de sector. Dit sectorwerkstuk is een uitermate geschikt aangrijpingspunt voor het aangaan van een praktische, voor leerlingen zeer inspirerende samenwerking met een mbo-instelling. In ’s Hertogenbosch is hiervoor gekozen, waarbij door het succes van de formule steeds meer scholen zijn aangehaakt. Een belangrijke factor hierbij is de win-winsituatie voor vmbo en mbo: het vmbo biedt de leerlingen een gefundeerde oriëntatie op de opleidingen en de mbo-instelling voorkomt dat leerlingen een opleiding kiezen die niet bij ze past waardoor ze uitvallen uit het eerste jaar. Het sectorwerkstuk dient voor leerlingen als een ‘reality check’ bij de keuzebepaling. Zie hoofdstuk 7.
14
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
2.5 Samenwerking vmbo en het bedrijfsleven Voor scholen zijn contacten met het bedrijfsleven zeer functioneel om bij het onderwijsaanbod steeds goed te weten welke competenties voor bedrijven van belang zijn. Ook voor leerlingen is rechtstreeks contact met het bedrijfsleven een leerrijke ervaring. Ze krijgen zo zicht op hun toekomstige werkomgeving. Voor leerkrachten vormen bedrijfscontacten een kans om hun kennis over beroepen op de arbeidsmarkt aan te vullen. Andersom geldt dat het voor het bedrijfsleven, zeker in een tijd van krapte op de arbeidsmarkt, interessant is om leerlingen in een vroeg stadium voor hun sector te interesseren en kennis te laten maken met wat een sector te bieden heeft voor hun loopbaan. Vanuit meerdere perspectieven is deze samenwerking dus van belang. Samenwerking tussen vmbo en bedrijfsleven kan vanuit meerdere initiatieven ontstaan. In de tabel is één voorbeeld opgenomen:
1
In hoofdstuk 8 staat de VMBO Carrousel in Winschoten beschreven. Een succesvol project, getuige de verbreding hiervan naar andere sectoren en getuige het verder uitbouwen c.q. differentiëren ervan: er zijn meerdere trajecten mogelijk, waarbij het uitgangspunt is dat de aanpak aansluit op de wensen en behoeften van leerlingen van de vmbo-school. Leerlingen die deelnemen aan de Carrousel maken op een actieve manier kennis met de verschillende onderdelen van een leerbedrijf. Hierdoor krijgen zij een breder beeld van de mogelijkheden dan bij een stage het geval zou zijn geweest. Tijdens een stage is de kans groot dat een leerling bijvoorbeeld op slechts één afdeling van een zorginstelling terecht komt. Tijdens het Carrouselbezoek komt de leerling ook op de andere afdelingen. Hierdoor krijgen de leerlingen de mogelijkheid om sfeer te proeven. Door het werk aan den lijve te ervaren kunnen ze een beter gefundeerde keuze maken voor studie of beroep. Ook deze aanpak is niet alleen in Winschoten, maar bijvoorbeeld ook in Amsterdam in uitvoering.
Werkwijze
Kenmerken
Waar te vinden
Beroepenoriëntatie door leerlingen van vmbo’s in de regio, om ervaring op te doen bij een bedrijf binnen een bepaalde branche
• Leerlingen een beter beeld geven van verschillende sectoren, beroepen en opleidingen • Leerlingen sfeer laten proeven • Zorgen dat leerlingen een gemotiveerde keuze maken voor opleiding of beroep
VMBO Carrousel (H8)
15
2.6 Aan de slag Aan het slot van iedere beschrijving zijn adviezen van ervaringsdeskundigen, namelijk de geïnterviewde scholen, opgenomen. Wat was achteraf belangrijk bij het opzetten van dit project? Hoe is alles begonnen? Wat zou je de volgende keer anders doen? Wat bleek niet te werken en heeft daarom geleid tot bijsturing? De antwoorden op deze vragen bevelen wij van harte onder uw aandacht aan. Verderop in deze publicatie, na de zes beschrijvingen, gaan we tot slot nog in op een zestal ‘implementatielessen’. Kies een aanpak die inspireert, leer van de ervaringen van anderen en help zo uw leerlingen echt bij het lastige keuzeproces waar ze voor staan. Wij hopen dat deze publicatie u daarbij op enigerlei wijze helpt of op ideeën brengt. Om meer te weten te komen over een werkwijze, waar uw interesse naar uit gaat, kunt u contact opnemen met de per school genoemde contactpersoon of kunt u voor meer informatie kijken op de website www.voortijdigschoolverlaten.nl.
16
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
3. Technotalent Rijswijk en Zoetermeer Waarom deze aanpak? Landelijk is sprake van een probleem in de sector Techniek en Technologie vanwege een lage uitstroom van technisch geschoolden naar de beroepspraktijk en een hoog aantal voortijdige schoolverlaters in de sector Techniek. In de regio Haaglanden pakt men in samenwerking met het onderwijs en het bedrijfsleven dit probleem aan door leerlingen een zo realistisch en actueel mogelijk beeld te geven van techniek in het onderwijs en het bedrijfsleven. Bij TechnoTalent worden aansprekende leermiddelen toegepast, met het bedrijfsleven samengewerkt én leerling- en studentmentoren ingezet. Zowel het Interconfessioneel Makeblijde College (IMC) Rijswijk als het Stedelijk College Zoetermeer is betrokken bij de inzet van student- en leerling-mentoren.
Student- en leerlingmentoren maken talenten wakker!
De aanpak, die ook toepasbaar is op andere vakgebieden dan techniek, is gericht op de volgende punten: • Het geven van een juist en actueel studie- en beroepskeuzebeeld aan jongeren én hun omgeving, bijvoorbeeld hun ouders. • Het bieden van de mogelijkheid om praktische ervaring op te doen.
17
•
•
Het stimuleren van de keuze van jongeren voor techniek en technologie door het aantrekkelijker maken van het onderwijs. Het garanderen van een doorlopende leerlijn van primair onderwijs naar voortgezet, middelbaar en hoger beroepsonderwijs en arbeidsmarkt.
Organisatiestructuur: rollen en verantwoordelijkheden
VMBO
HBO/MBO Student mentor
TechnoTalent
Leerling mentor
Basisschool
TechnoTalent Groep: is een samenwerkingsverband in de regio Haaglanden waaraan onderwijsinstellingen en andere partijen, waaronder het bedrijfsleven, deelnemen. De TechnoTalent Groep (hierna TechnoTalent) neemt de algehele coördinatie van het programma op zich, inclusief het ontwerpen, ontwikkelen en evalueren van de aanpak. Studentmentor: is in dit verband een leerling van het mbo die de vmbo-leerling coacht tijdens het uitvoeren van techniekopdrachten (op het mbo worden leerlingen op hun beurt gecoacht door studentmentoren van het hbo). Leerling-mentor: een leerling-mentor is een derde of vierde jaars leerling van het vmbo die zich inzet als mentor tijdens technieklessen in het primair onderwijs. Docenten: de (vak)docent begeleidt de leerling-mentor. Basisschool: de basisschool is de betrokken partij (groep 7/8) die de leerling-mentor ontvangt tijdens de techniekles. De docent van de basisschool en de begeleider van de leerling-mentor op het vmbo hebben tijdens het traject regelmatig contact. Vmbo-school: de vmbo-instelling levert de leerling-mentor. Het Stedelijk College heeft een eigen interne coördinator aangesteld die het contact legt met de basisschool. Ook onderhoudt de coördinator van het Stedelijk College het contact met TechnoTalent.
18
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
PABO (studenten): de leerling-mentoren worden in totaal twee dagdelen getraind door studenten van de PABO. Ook leggen deze trainers tijdens de mentor periode een bezoek af aan de basisschool ter ondersteuning van zowel de school als de mentor.
Voor zowel de leerling-mentoren als de studentmentoren geldt dat zij gestimuleerd worden te reflecteren op de eigen vervolgopleiding of beroepskeuze. Daarnaast ontwikkelen de mentoren belangrijke loopbaancompetenties en sociale vaardigheden: zelfstandig werken, leiding geven, omgaan met weerstand, samenwerken, feedback geven en krijgen, en op tijd komen.
De aanpak Het mentortraject is gebaseerd op de gedachte dat jongeren meer leren van leeftijdgenoten dan van docenten als het gaat om studie- en beroepskeuzeoriëntatie; de zogenaamde peergroup gedachte. De mentoren hebben zelf al een keuzeproces doorgemaakt. Zij kunnen als geen ander vertellen hoe zij tot die keuze zijn gekomen en waarom. De student- en leerlingmentoren zijn dan ook geen onderwijsassistenten, maar mentoren. Zij kunnen leerlingen begeleiden bij hun studie- en beroepskeuzeoriëntatie en brengen daarnaast technische kennis over die zij zelf hebben opgedaan tijdens de opleiding die zij volgen. Zij fungeren hierdoor als rolmodel voor jongeren die nog het keuzeproces moeten doorlopen. Naast het feit dat ze kennis en ervaring overbrengen, worden de mentoren gedwongen te reflecteren op hun eigen keuzeproces. Dit wordt door hen ervaren als toegevoegde waarde op het beroepskeuzeproces. Door de mentoring ontwikkelen zij tevens diverse competenties, zoals bijvoorbeeld het overbrengen van informatie en samenwerken.
‘Uitleg geven met je handen op de rug’
19
Derde of vierde leerjaar
Selectiefase t/m oktober
Nov: eerste training door Pabo
Start inzet leerlingmentoren: 9 weken
De leerling-mentoren komen uit het derde en vierde leerjaar van het vmbo, richting Techniek. Bij het Stedelijk College in Zoetermeer worden deze mentoren aan het begin van het schooljaar geselecteerd door een vakdocent van het beroepsvoorbereidend programma, die hen beoordeelt op de benodigde capaciteiten en kennis. Deze competenties zijn uitgebreid beschreven in het handboek dat door TechnoTalent in samenwerking met de scholen is opgesteld bij aanvang van de pilot in 2005. De leerlingen die mentor willen worden, schrijven vervolgens een sollicitatiebrief aan de basisschool waar zij de activiteiten uit gaan voeren. De leerling-mentoren gaan tijdens de lesuren van het beroepsvoorbereidend programma naar de basisschool.
Na 6 weken: tweede training Pabo
Na inzet: evaluatie en afsluiting
De leerling- en studentmentoren brengen de docenten op de hoogte van de meest recente ontwikkelingen op hun vakgebied in het vervolgonderwijs. Hierdoor zijn zij op hun beurt beter in staat leerlingen te begeleiden bij hun studie- en beroepskeuzeoriëntatie.
20
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
Voordat de leerling-mentoren aan de slag gaan, volgen zij een training bij de PABO van de Haagse Hogeschool. Deze training beslaat twee dagdelen: één dagdeel vindt plaats voorafgaand aan de start van de mentoring en de andere training vindt plaats na ongeveer zes weken. Tijdens deze training staan de competenties centraal waarover de leerling-mentor moet beschikken en de manier waarop de mentor les moet geven. De leerling-mentoren van het Stedelijk College gaan gedurende een periode van negen effectieve weken één middag in de week naar de basisschool om de leerlingen uit groep zeven en acht te ondersteunen tijdens de techniekles. Zij gaan altijd met minimaal twee tegelijkertijd. De leerling-mentoren maken voor invulling van de lessen gebruik van het materiaal dat voor de technieklessen in groep 7 en 8 is ontwikkeld: het ‘ontdekkasteel’. Voor de invulling van de les kiest de leerling-mentor een opdracht uit het ontdekkasteel en legt deze uit aan de leerlingen. Vervolgens laat hij de leerlingen zelf de opdracht uitvoeren. Hierbij speelt het concept van ‘ontdekkend leren’ in het primair onderwijs een rol. De mentoren mogen alleen uitleg geven ‘met de handen op de rug’. Dit betekent dat zij de leerlingen mogen begeleiden bij het goed uitvoeren van een opdracht, maar dat ze geen antwoorden voorzeggen of technische handelingen voordoen. Voorbeelden van opdrachten zijn het bouwen van een brug en het maken van een motor van technisch lego.
Het mentorschap wordt afgesloten met het schrijven van een verslag, dat deel uitmaakt van het Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA). Hiermee is de inzet van de mentoren verankerd in het onderwijsprogramma van de vmbo instelling. De leerlingen-mentoren krijgen daarnaast een certificaat als bewijs van deelname. Binnen de aanpak bestaan meerdere programmalijnen. Een leerling-mentor op het vmbo kan meegroeien met het programma door studentmentor te worden op het mbo. De jongere ontwikkelt hierdoor extra competenties naast die, welke hij zich eigen maakt via het volgen van de reguliere lessen.
Overigens kent het IMC Rijswijk naast de inzet van leerling- en studentmentoren ook een bedrijfsmentor. Dit is een rolmodel uit het bedrijfsleven, met wie het IMC maandelijks enkele uren contact heeft. Dit draagt bij leerlingen bij aan een beter beeld van het werkveld volgend op de opleiding. Doordat ouders uitdrukkelijk bij de matching betrokken worden, heeft het mentorproject positieve effecten op relaties tussen alle betrokkenen.
21
De studentmentoren volgen onderwijs aan het mbo of het hbo. Ook voor hen geldt dat zij het proces van ontdekkend leren begeleiden en leerlingen ondersteunen in hun studie- en beroepskeuze. De studentmentoren zijn geen onderwijsassistenten, maar coachen de leerling tijdens het uitvoeren van techniekopdrachten. De invulling van de inzet van mentoren is altijd schoolspecifiek. De school is vrij om invulling te geven aan zowel het aantal mentoren, als ook aan de duur van het mentoraat. TechnoTalent heeft een handboek geschreven waarin de aanpak onafhankelijk van een specifieke situatie wordt beschreven. Hierdoor kan de aanpak op elke school toegepast worden.
Kritische succesfactoren •
•
•
•
De aanpak is onafhankelijk van specifieke omstandigheden opgezet, waardoor het op elke school toegepast kan worden. Daarnaast is de aanpak van TechnoTalent regio- en sectoroverstijgend. Dit betekent dat het mentoraat niet alleen in de sector Techniek, maar ook op andere vakgebieden toepasbaar is. Goede contacten en korte lijnen met de samenwerkende scholen. Onder meer door het aanwijzen van duidelijke contactpersonen door de scholen. Kritische selectie van de mentoren. Het Stedelijk College laat de selectie van leerling-mentoren uitvoeren door vakdocenten. Zij zien de leerlingen in actie tijdens de praktijklessen en kunnen zo hun competenties goed inschatten. De regiefunctie van TechnoTalent. Zij ontwikkelt materialen, evalueert de aanpak en past deze indien nodig aan. TechnoTalent heeft ook de contacten met de onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven.
Leerling: ‘Ik weet nu hoe het is voor onze leraar om voor de klas te staan.’
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
22
Aan de slag met deze aanpak Wat betekent deze aanpak praktisch voor de school? Startfase: de school stelt een coördinator aan die het contact legt met de basisschool. Vervolgens wordt overlegd over de invulling van de inzet van de leerling-mentoren. Deze wordt vastgelegd in een overeenkomst. De coördinator communiceert naar leerlingen, ouders en docenten over het mentoraat. De coördinator bereidt met de docent/vaksectievoorzitter van het beroepsvoorbereidend programma de selectie van de mentoren voor. Na de selectie volgen de leerlingen een training en begint het programma. Tijdsinvestering: bij de opstart van de aanpak worden contacten gelegd en het programma voorbereid en uitgewerkt. De tijdsinvestering is schoolspecifiek. De vakdocent die optreedt als begeleider van de leerling-mentor volgt net als de leerlingmentoren een training, verzorgd door PABO studenten. Deze training neemt een dagdeel in beslag. Deze vakdocent heeft regelmatig contact met de docent van de basisschool. Als het programma loopt en bekend is bij de betrokkenen kost het de school aanzienlijk minder tijd. De inzet kan ingepast worden in de normjaartaak van de docenten en directieleden. Financieel: de kosten van de inzet vallen met name onder tijdsinvestering. Daadwerkelijke out of pocketkosten worden niet of nauwelijks gemaakt.
Lesprogramma: de inzet kan bij het IMC en het Stedelijk College ingepast worden in het beroepsvoorbereidend programma. De aanpak kan op maat gemaakt worden. Er zijn geen voorgeschreven regels met betrekking tot lengte en duur van het mentoraat. Hou het beperkt en overzichtelijk, zo luidt het advies.
23
Adviezen van het IMC en het Stedelijk College Zoetermeer: •
•
• •
•
Pas de aanpak in het kader van TechnoTalent aan het bestaande lesprogramma van de school aan. Op het Stedelijk College wordt lesgegeven in blokken van vier lesuren à 45 minuten. Tijdens deze blokken kunnen de leerlingmentoren naar de basisschool voor de techniekles. Het is raadzaam samen te werken met scholen in de buurt om de reistijd zoveel mogelijk te beperken. Zorg ervoor dat er binnen de school een coördinator is die de regierol op zich neemt. Er moet contact gelegd worden met de samenwerkende scholen en er moeten goede afspraken worden gemaakt over de invulling van de taak van de mentor. Zorg dat het management of de directie vanaf het begin betrokken is bij de opstart van de aanpak. Investeer in een goede werving en training van de leerlingmentoren. Zij fungeren als het visitekaartje van de school. Ook is het succes van de inzet direct afhankelijk van de persoonlijke inzet van de mentoren. Tot slot: hou de duur van de inzet van de leerling-mentor beperkt. Hou het overzichtelijk, anders verliezen de jongeren hun interesse en motivatie.
Meer weten? Voor meer informatie kunt u contact opnemen met: J. (Jolanda) Poppelaars, adjunct-locatiedirecteur Stedelijk College Zoetermeer (079-3310300 of
[email protected]) P.M.H. (Piet) Vaneman, vaksectievoorzitter Techniek Breed Stedelijk College Zoetermeer (079-3310300 of
[email protected]) A. (Aad) van Loenen, directeur Onderwijs IMC Rijswijk (070-3948833 of
[email protected]) B. (Bianca) van Hooff, projectleider mentoraat TechnoTalent (070 -4458766 of
[email protected],
[email protected]) Of kijk op: www.technotalent.nl, www.imcvo.nl, www.scz.nl, www.voortijdigschoolverlaten.nl
24
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
4. Tutorleren Oss
Waarom deze aanpak? Een aantal jaar geleden hebben de locaties Oss-Zuid en OssWest van het Hooghuis Lyceum een nieuwe instellingsbrede onderwijsvisie ontwikkeld. Deze onderwijsvisie heet ‘Koers Zuid-West’ en legt de focus op het vraag- en interessegestuurd onderwijs. In dit kader heeft in het schooljaar 2005/2006 een herijking van de loopbaanoriëntatie plaatsgevonden. Door middel van tutorleren doen onderbouwleerlingen ervaringen op in de bovenbouw, waarbij zij worden ondersteund door een tutor, een bovenbouwleerling. Hierdoor kunnen zij een gefundeerde keuze maken voor een sector en een afdeling binnen de sector en wordt voorkomen dat leerlingen cultuurgebonden of trendgerelateerd kiezen. Het traject dat onderbouwleerlingen via het tutorleren doorlopen, beslaat twee jaar. Het eerste jaar is gericht op het kiezen van een sector en het tweede jaar op het kiezen van een afdeling binnen die sector.
Koers Zuid-West: vraaggestuurd onderwijs! De aanpak is erop gericht leerlingen mogelijkheden te bieden om ervarend te leren. Daarbij wordt - met aandacht voor ouderbetrokkenheid - de juiste keuze van leerlingen gestimuleerd voor een sector en een afdeling. Bovenbouwleerlingen vervullen een voorbeeldfunctie voor onderbouwleerlingen. Dit maakt deel uit van het concept van doorlopende leerlijnen van het Hooghuis Lyceum.
25
Organisatiestructuur: rollen en verantwoordelijkheden
Kwaliteitsgroep PSO
Mentor: de mentor begeleidt de onderbouwleerling in het keuzeproces voor de sector en de afdeling, zowel tijdens mentorlessen als tijdens het tutorleren. Docent: het tutorleren vindt plaats tijdens de bovenbouwlessen. De docent van de betreffende klas heeft een coördinerende maar ook een beoordelende rol ten opzichte van de tutor.
Docent
Mentor
Tutor klas 3/4
Leerling klas 1/2
Leerling klas 1/2: het tutorleren is opgezet voor onderbouwleerlingen. Eerstejaars leerlingen zijn gekoppeld aan derdejaars leerlingen en tweedejaars leerlingen zijn gekoppeld aan vierdejaars. De onderbouwleerling wordt in het keuzeproces begeleid door een mentor. Tutor klas 3/4: de tutor, een leerling uit de bovenbouw, ondersteunt de onderbouwleerlingen in de uitvoering van de opdrachten.
Kwaliteitsgroep PSO: de school heeft een kwaliteitsgroep PSO (praktische sectororiëntatie). De leden van de kwaliteitsgroep zijn afkomstig uit verschillende geledingen binnen de school, waaronder docenten en mentoren. De kwaliteitsgroep komt eens per week samen. Naast het ontwikkelen van het programma, voert deze groep de regie en organisatie over het tutorleren en wordt de voortgang besproken.
26
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
De aanpak Onderbouwleerlingen worden door het contact met de tutor geïnspireerd en door het maken van de opdrachten krijgen zij inzicht in hoe de sector en de afdelingen binnen de sector inhoudelijk in elkaar zitten.
De aanpak van het tutorleren is verspreid over het hele jaar. De eerstejaars leerlingen volgen de tutorlessen bij twee sectoren, terwijl de tweedejaars leerlingen zich richten op twee afdelingen binnen de dan reeds gekozen sector. Dit heeft te maken met de keuzemomenten. Aan het einde van het eerste jaar kiezen de leerlingen een sector, aan het einde van het tweede jaar kiezen zij een afdeling binnen die sector. Het tutorleren bereidt ze op deze keuzes voor. Voor het tutorleren is een vast dagdeel ingebed in het lesrooster. Het tutorleren neemt een dagdeel per week in beslag.
Eerste jaar
Iedere week mentorlessen
Vanaf januari 10 weken lang een dagdeel per week tutorleren
Tweede jaar
Juni: • eindgesprek mentor en leerling • gesprek met ouders • keuzemoment
Iedere week mentorlessen
Vanaf oktober 10 weken lang een dagdeel per week tutorleren
Juni: • eindgesprek mentor en leerling • gesprek met ouders • keuzemoment
27
Door de verspreiding van het programma over twee jaren krijgt de leerling in het eerste jaar een reëel beeld van de inhoud van de verschillende sectoren en in het tweede jaar een reëel beeld van de afdelingen binnen een sector.
De aanpak begint met het voorbereiden van het tutorleren tijdens de wekelijkse mentorlessen. Leerlingen worden getest om hun beroepskeuze, competenties en wensen in kaart te brengen. Ook neemt de mentor met hen een informatiemap door, zodat ze een inhoudelijk beeld kunnen vormen van de verschillende sectoren. Op basis van de voorbereiding in het eerste halfjaar, kiezen de leerlingen vóór de kerst twee schoolsectoren. Vervolgens vinden binnen deze sectoren de tutorlessen plaats.
Het praktische onderdeel van het tutorleren gaat in januari van het jaar van start, nadat de leerling twee sectoren heeft gekozen. Leerlingen maken daarvoor in twee blokken van vijf weken opdrachten in de bovenbouw bij de verschillende afdelingen van de twee gekozen sectoren. De eerstejaars leerlingen worden daarvoor gekoppeld aan derdejaars leerlingen, die de rol van tutor op zich nemen. De tutor heeft een uitvoerende en begeleidende rol. Hij legt het één en ander uit over de betreffende sector en gaat vervolgens met de leerling praktisch aan de slag. De tutor vult de inhoud van de opdracht meestal zelf in, waarbij de docent van de klas controleert of er een reëel beeld wordt gegeven van het theoretische en praktische gedeelte van de sector. De onderbouwleerling wordt tijdens het werken op de verschillende afdelingen in de twee sectoren gevolgd door de mentor. De taak van de mentor richt zich bij de aanpak op het begeleiden van de leerling in de keuzemomenten. De mentor beoordeelt de competenties van de leerling op basis van zijn waarnemingen tijdens het tutorleren. In het eerste jaar maakt de mentor daarvoor gebruik van een kaart waarop zijn algemene waarnemingen worden geschreven. Deze worden met de leerling tijdens de mentorlessen besproken. De tutor wordt voorbereid op het tutorschap door middel van instructies en terugkoppelingen door de docent van de afdeling. Bovendien wordt de tutor door de docent beoordeeld op de uitvoering van het tutorleren als zijnde een competentie.
28
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
Aan het einde van het jaar, vlak voor het keuzemoment van de sector, voert de mentor een afsluitend gesprek met betrekking tot de keuze van de leerling. Ook gaat de mentor op bezoek bij de ouders voor een evaluatie, waarbij ook de leerling aanwezig is. In het tweede jaar wordt het tutorleren herhaald, waarbij het programma is gericht op de afdelingen die binnen de gekozen sector passen. In het tweede jaar volgen leerlingen de aanpak met tutoren uit het vierde jaar. Vaak hebben leerlingen meerdere tutoren aangezien de vierdejaars leerlingen over de verschillende afdelingen zijn verspreid. De vierdejaars leerlingen maken eerder in het jaar hun opleiding af, daarom is het tutorleren naar voren geschoven, van oktober tot maart. De beoordeling met de mentor geschiedt dat jaar door middel van een uitgebreidere kaart, waarop twee specifieke en twee algemene competenties staan vermeld. Na afloop van het tutorleren geven de mentoren een advies aan de leerling. Op basis hiervan maakt de leerling een eigen voorkeurskeuze voor een specifieke afdeling.
In 2005/2006 is door middel van een audit een evaluatie van het tutorleren gehouden. Hierbij zijn leerlingen, tutoren, docenten en mentoren ondervraagd. Aangezien het tutorleren dit jaar voor de tweede maal wordt uitgevoerd, tracht de school aanpassingen te verrichten op basis van de audit. Daarbij is primair het uitgangspunt dat wordt geleerd van de ervaringen uit het eerste jaar. Bovendien worden er evaluaties gehouden binnen de kwaliteitsgroep en is de school van plan om regelmatig tevredenheidsonderzoeken te houden.
Leerling: “Mijn tutor legt me uit wat de afdeling horeca precies inhoudt, wat er leuk aan is en wat ik ook moet weten. We hebben onder andere samen een maaltijd klaargemaakt.”
29
Kritische succesfactoren Een aantal factoren is belangrijk voor het slagen van de aanpak: • De regie is in handen van de kwaliteitsgroep. Hierin zitten mensen uit alle geledingen van de school. Dit is van belang gezien het feit dat het tutorleren instellingsbreed wordt uitgevoerd, zodat een breed draagvlak nodig is. • De mentorlessen spelen een belangrijke rol in het proces van het tutorleren. Dit geldt ook voor de bezoeken van de mentor tijdens de tutorlessen. De leerling doet niet alleen ervaring op, maar krijgt zo dus ook goed ondersteunend advies. • De aanpak is gericht op een nauwe relatie tussen betrokkenen. Het contact tussen mentor en docent leidt tot optimaal van elkaar leren en reflecteren.
De tutor wordt beoordeeld op de competentie voor het ondersteunen van de onderbouwleerling. Daarnaast wordt de tutor zich bewuster van zijn eigen studiekeuzes door het overdragen van de informatie. Hiermee is er een wederzijds belang in het tutorleren ingebouwd.
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
30
Aan de slag met deze aanpak Wat betekent deze aanpak praktisch voor uw school? Startfase: bij het tutorleren in Oss zijn de leerlingen van alle vier jaren betrokken. Scholen kunnen er echter voor kiezen om het tutorleren kleinschalig uit te voeren, bijvoorbeeld door een pilot met een aantal klassen. Vele variaties zijn mogelijk, zoals het opzetten van het tutorleren voor alleen het eerste jaar. Het is raadzaam een instellingsbreed coördinerend team op te stellen, dat het tutorleren vorm en inhoud geeft (vergelijkbaar met de kwaliteitsgroep van het Hooghuis Lyceum). In de startfase (pilot) zijn de mentor(en) van de onderbouwleerling en de docent (en) van de tutorleerling de uitvoerende actoren. Zij zijn degenen die het traject met de beide leerlingen doorlopen en worden dan ook samen bij het ontwerp betrokken. Mentoren die (nog) niet aan de uitvoering meedoen, kunnen meekijken bij de pilots, waardoor er draagvlak en het enthousiasme voor het project ontstaat. Tijdsinvestering: het tutorleren is ingebed in de lessentabel, zodat het de docenten en mentoren geen extra tijd kost. Door kleinschalig te beginnen aan het project is de tijdsinvestering minimaal. Per week neemt het tutorleren een dagdeel van 2,5 uur in beslag. Eenmaal op gang vormen de tutorlessen een vast onderdeel van het lesrooster en de lessen. De tijdsinvestering is dus redelijk constant gedurende de maanden van tutorleren.
Financieel: het project is budget neutraal. De tutorlessen worden namelijk weggezet in de lessentabel. Het inzetten van de tutoren en de leerlingen voorkomt dat er extra docenten op het project gezet dienen te worden. Lesprogramma: de opdrachten worden door de tutoren zelf ontworpen en vergen weinig voorbereiding. De docent bespreekt weliswaar van tevoren met de tutoren de opdrachten, maar een speciaal lesprogramma hiervoor is niet nodig. Bij het maken van de roosters dient rekening gehouden te worden met het feit dat voor het tutorleren de onderbouwleerling en de bovenbouwleerling samenkomen tijdens de les van de tutor. De docent en de mentor dienen dus op hetzelfde moment beschikbaar te zijn.
31
Adviezen van het Hooghuis Lyceum over de aanpak: •
•
•
•
•
Wees vasthoudend, laat het initiatief niet inzakken. De startfase is een verkennend onderdeel en al doende leert men. Wanneer het project eenmaal is gestart verbetert het zichzelf. Leer dan ook van elkaar. Overleg van tevoren goed over de vorm van de uitvoering en stem deze af. Wie krijgt welke rol in het proces en hoe wordt het proces praktisch ingericht. De taken en functies van de betrokkenen, alsook die van de tutoren en onderbouwleerlingen dienen helder in kaart gebracht te worden. De kwaliteitsgroep kan hier een rol in vervullen. Ontwikkel een aanspreekcultuur waardoor het proces optimaal wordt geëvalueerd en zich verder kan ontwikkelen. Dit gaat in eerste instantie al vanzelf omdat de mentoren en docenten contact hebben met elkaar tijdens de lessen. Het houden van een audit in het eerste uitvoeringsjaar schept een duidelijk beeld van het verloop van het proces en van de te wensen verbeterpunten. Het is belangrijk dat de afdelingen op kwaliteit worden geëvalueerd. Ook kunnen scholen door middel van bijvoorbeeld een klachten/evaluatiesysteem kleinschalige kwaliteitsmetingen doen. Hou rekening met het verschil in lastendruk per afdeling. De belangstelling van leerlingen voor verschillende afdelingen loopt uiteen, waardoor de lasten onevenredig zijn verdeeld. Echter, het verschil in populariteit per afdeling en sector is niet onbekend. Het Hooghuis Lyceum raadt aan om als school de garantie te bieden alle leerlingen bij de opleidingen naar keuze in te kunnen delen.
Meer weten? Voor meer informatie kunt u contact opnemen met: J. (Jan) van Vucht, Teamleider Hooghuis Lyceum (0412696704 of
[email protected]), W. (Willy) Hendriks, Teamleider van de onderwijsgroep Hooghuis Lyceum (041-2696704 of
[email protected]) Of kijk op: www.hooghuislyceum.nl, www.voortijdigschoolverlaten.nl
32
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
5. VMBO-Select Zwolle Waarom deze aanpak? Het Thomas a Kempis College en het Agnieten College werken in afstemming met ROC Landstede samen aan de voorbereidingen van Talentstad, een nieuwe, gezamenlijke school voor de bovenbouw van het vmbo. Talentstad is een onderwijskundig concept dat wil aansluiten bij de talenten, ambities en leerstijlen van elke leerling. Talentstad wordt in het najaar van 2008 voorzien, VMBO-Select is een tussenstap op weg daar naartoe.
VMBO-Select: keuzes uitstellen!
In de oude situatie moesten leerlingen aan het einde van klas 2 een keuze maken voor een beroepsgericht programma, waarmee zij zich toelegden op één bepaalde richting. De leerlingen deden eindexamen in dit specifieke beroepsgericht programma, zoals uiterlijke verzorging, voertuigentechniek, transport en logistiek, metalektro, etc. Voor leerlingen die al precies weten wat ze later op het mbo willen gaan doen, is dit een prima systeem. Voor de andere leerlingen, en dat zijn er veel, is het best moeilijk en eigenlijk nog te vroeg om een richting te kiezen. Een verkeerde keuze op het vmbo zou ook tot een verkeerde keuze voor een mbo-opleiding kunnen leiden, met alle gevolgen van dien. Het is voor deze leerlingen veel beter als ze zich langer kunnen oriënteren. Voor deze leerlingen én voor die leerlingen die het meteen al weten (voor alle leerlingen dus), hebben beide scholen VMBO-Select ontwikkeld.
33
Organisatiestructuur: rollen en verantwoordelijkheden
Thomas a Kempis College
Agnieten College
VMBO Select
‘Vrij Programma’ Leerlingen 3e en 4e jaar
‘Specialistisch Programma’ Leerlingen 3e en 4e jaar
VMBO Select: beslaat de eerste fase van Talentstad, een initiatief van het Thomas a Kempis College en het Agnieten College. Het betreft de opzet van een modulair ingerichte bovenbouw, waardoor jongeren aan het eind van de onderbouw niet hoeven te kiezen voor één sector als ze dit moeilijk vinden. Vrij Programma: één van de twee programma’s die deel uit maken van VMBO-Select. In dit programma kunnen de leerlingen een eigen ‘leermenu’ samenstellen bestaand uit modules verdeeld over meerdere sectoren.
Bij VMBO-Select staat optimale keuzevrijheid centraal. Ouders en leerlingen reageren positief op de aanpak. Vooral de vele keuzemogelijkheden en de uitstel van keuzes spreekt aan. Er komen leerlingen naar TalentStad uit groepen die eerst voor een andere school kozen. Traditionele keuzemogelijkheden vervagen. Meer meisjes kiezen techniekvakken omdat ze niet in de volle breedte voor techniek hoeven te kiezen.
Specialistisch Programma: dit programma is geschikt voor leerlingen die weten wat ze willen. In dit programma kiest de leerling modules uit één sector.
34
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
De aanpak
VMBO-Select slaagt er in om de examenprogramma’s van de beroepsgerichte vakken (hetzij het smalle afdelingsvak hetzij het brede intrasectoraal programma) volledig af te ronden en de leerlingen goed voor te bereiden op het centraal examen.
Tweede jaar
Mentorgesprekken en voorlichtingsbijeenkomsten
1 april: keuze VP of SP en keuze modulen
In de kern is het doel van VMBO-Select dat leerlingen via een modulair ingerichte bovenbouw een ontdekkingstocht kunnen uitvoeren. Een leerproces om erachter te komen wat ze leuk en vooral niet leuk vinden. Op die manier kunnen ze ontdekken wat ze later willen worden en welke vervolgopleiding op het ROC het beste bij hen past. In Talentstad (met als eerste bouwfase VMBO-Select) krijgen leerlingen veel ruimte om hun beroepsgerichte programma in te vullen met verschillende modules (cursussen) die bij hen passen en een goede oriëntatie op mogelijkheden binnen het mbo bieden. In deze modules worden naast specifieke beroepsvaardigheden ook algemene vaardigheden aangeleerd.
Derde jaar: 17 modules
Na 15 weken: evt. overstappen of modules wijzigen
Vierde jaar: 12 modules
Keuze ISP plus aantal vrije modulen. Evt. overstap SP-VP
35
VMBO-Select kent twee programma’s, het Vrije Programma (VP) en het Specialistische Programma (SP). De leerling die nog niet weet wat hij wil kiest voor het Vrije Programma. De leerling kan binnen dit vrije programma kiezen voor modules uit verschillende afdelingen en sectoren, bijvoorbeeld een aantal modules Voertuigentechniek (zoals: Brandstofsystemen en Koppeling en Versnellingsbak), een paar modules Bouwtechniek (bijvoorbeeld: Landmeten, Metselen 1 en Metselen 2) en een paar modules Handel (bijvoorbeeld: Kassabeheer, Etaleren en Automatisering). De leerling stelt een eigen menu samen en kan zich breed oriënteren op zijn talenten en ambities. Aan het eind van de opleiding moet de leerling wel examen afleggen in een beroepsgericht programma. Hiervoor moet hij in het vierde leerjaar kiezen voor een intrasectoraal programma (ISP). Een ISP biedt een brede oriëntatie, maar beperkt zich tot een bepaalde sector, bijvoorbeeld Bouwbreed. In dit programma worden modules schilderen, timmeren, metselen en infrastructuur aangeboden. Elke sector kent zo’n ISP dat uit ongeveer zeven modules bestaat. Er worden vier ISP’s aangeboden: Bouwbreed, Metalektro, Zorg en Welzijn en Handel en Administratie. Een leerling die precies weet wat hij wil, kiest voor het Specialistische Programma. Hij of zij kiest alle modules die horen bij een traditioneel afdelingsprogramma. Deze leerling doet vervolgens ook examen binnen dit programma. Naast deze modules (extra dus) volgt de leerling bovendien altijd nog een aantal modules uit andere beroepsoriënterende richtingen. De keuzevrijheid blijft in leerjaar drie en vier groot. Bij zowel het Specialistische als het Vrije Programma komen er in het
derde leerjaar zeventien modules op het menu van de leerling te staan en in het vierde leerjaar zijn dat er twaalf. Als een leerling na de zomervakantie van programma wil veranderen, dan kan hij na circa vijftien weken van het Specialistische Programma overstappen naar een Vrije Programma of andersom. Ook is het mogelijk om over te stappen van het ene naar het andere Specialistische Programma of binnen het Vrije Programma de keuzes van de modules aan te passen. In uitzonderingsgevallen en indien dit organisatorisch haalbaar is, kan de leerling in overleg met de mentor ook nog gedurende het jaar wijzigingen in zijn programma aanbrengen. Aan het einde van de derde klas is het bovendien nog mogelijk om van een Specialistisch Programma over te stappen naar een Vrij Programma in de vierde klas (andersom kan alleen bij hoge uitzondering).
Drie vierdejaarsleerlingen: (Erik) ‘Je komt er makkelijker achter wat je wilt’, (Helène) ‘Door modules te doen, kom ik er ook achter wat ik zeker niet wil’, (Bernardo) ‘Als ik met vrienden op andere scholen praat, vind ik het toch wel goed wat onze school doet’.
36
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
Kritische succesfactoren
Aan de slag met deze aanpak Wat betekent de aanpak praktisch voor de school?
Een aantal factoren draagt bij aan het succes van VMBO-Select: • Draagvlak onder docenten en mentoren (mentoren spelen een cruciale rol in het proces van keuzebepaling). Hoe meer keuzemogelijkheden, hoe meer begeleiding er nodig is, aldus de school. Leerlingen worden door mentoren geïnformeerd over de keuzemogelijkheden, er is samenspel met leerling en ouders. Het ontwikkelde materiaal (moduleboekje, folder) wordt samen met ouders en leerling ingevuld. Van docenten wordt een grotere flexibiliteit gevraagd: de keuzes van leerlingen zijn leidend. • Continuïteit in het opzetten van de aanpak. Bij VMBOSelect is door wisselingen in trekkerschap tijdelijk enige stagnatie ontstaan. • Samenspel met het ROC Landstede, dat gebaat is bij minder verkeerde studiekeuzes en minder niet-relevante doorstroom. VMBO-Select probeert inhoudelijk goed aan te sluiten bij de invoering van het competentiegericht onderwijs bij de ROC’s. Er vindt binnen de samenwerking ook feedback vanuit het ROC naar Talentstad plaats.
Startfase: in Zwolle is op directieniveau overleg gevoerd over een nieuw onderwijsconcept, dat antwoord moest geven op de vmbo-vorming. Van daaruit is het concept van Talentstad ontwikkeld, met als kern de samenwerking van de twee vmboscholen om gezamenlijk een breed modulair opgebouwd aanbod voor de bovenbouw aan te kunnen bieden. Scholen die in hun eigen regio aan de slag willen met dit concept, doen er goed aan eerst goed te kijken naar het eigen aanbod: is de school zodanig groot dat alle benodigde, modulair in te richten opleidingen in huis kunnen worden aangeboden, of is ook bij u samenwerking met een andere vmbo-school in het belang van de leerlingen? Voor het overige is, aldus VMBO-Select, geen blauwdruk voor de marsroute te geven. Hou het einddoel in het vizier en ontwikkel stap voor stap, zo luidt het devies. Zoek afstemming met het mbo. Tijdsinvestering: geringe belasting voor mentoren. Sommige mentoren vinden het op dit moment nog wel lastig om het systeem te doorgronden, ze moeten eraan wennen. Daarom worden er ook trainingen aangeboden vanuit de ondersteunende diensten. Overigens gaat in algemene zin het adagium op: hoe meer keuzevrijheid, hoe meer begeleiding. Dit is opgenomen in de taakuitvoering van de mentoren.
37
Financieel: de aanpak is budgetneutraal ingevoerd. Er heeft geen subsidiëring van buiten plaatsgevonden. De scholen hebben wel enkele investeringen gedaan. Hierbij is vooral ingezet op het moderniseren van de praktijklokalen.
•
• Lesprogramma: docenten vinden het een leukere manier van lesgeven aangezien leerlingen gemotiveerder zijn en bovendien is het werk afwisselender en dynamischer. Het werken met heterogene groepen verloopt in de praktijk goed. Natuurlijk is er nog wel eens heimwee naar de oude, vertrouwde programma’s, maar over het algemeen is iedereen tevreden. Docenten realiseren zich dat ze moeten zorgen voor een aantrekkelijke lesinhoud, omdat leerlingen ook kunnen kiezen voor andere vakken. Dit vereist een grotere flexibiliteit van docenten. Dit heeft tot nu toe geen problemen opgeleverd. Roosteren is bij een modulaire, flexibele opzet vanzelfsprekend lastiger dan bij andere scholen. Dit wordt handmatig gedaan en leidt niet tot problemen. Automatiseren zou wel handig zijn.
•
Betrek en raadpleeg docenten en mentoren goed en tijdig. Draagvlak en ideeëninput van hun kant zijn cruciaal, gelet op de sleutelpositie die ze bij de begeleiding van leerlingen vervullen. Zorg voor heldere communicatie, zowel binnen de school, als naar ouders, leerlingen en vervolgonderwijs (mbo). Stel heldere doelen en wees koersvast, ook als er soms door omstandigheden enige stagnatie optreedt. Zorg in dit verband ook voor het professioneel organiseren van de opzet en voorkom discontinuïteit in trekkerschap.
Meer weten? Voor meer informatie kunt u contact opnemen met:
Adviezen van Talentstad/VMBO-Select over de aanpak: Wat betekent deze aanpak voor scholen die een aanpak à la VMBO-Select willen implementeren? Talentstad geeft de volgende adviezen: • Hou rekening met de uitgangssituatie van de school. Er is geen blauwdruk, iedere school moet binnen zijn visie zijn eigen ontwikkeltraject ingaan en zelf ontdekken.
O.J. (Onne) Folkeringa, Talentstad, teamleider VMBOSelect (038-4259333 of
[email protected]) J. (Jos) Oldenhuis, Talentstad, teamleider VMBO-Select (038-4259333 of
[email protected]) Of kijk op: www.talentstad.com, www.voortijdigschoolverlaten.nl
38
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
‘Leerlingen dénken, maar weten niet dat een bero
6. Reitdiepproject Groningen Waarom deze aanpak? Het Reitdiepproject is een aanpak die ontwikkeld is door het Noorderpoort College en het Reitdiep College. De aanleiding was de invoering van de vmbo-structuur. Het project ging in februari 1998 van start in de vorm van een pilot met een aantal leerlingen van het Reitdiep College. Het Reitdiep College zag het project als oplossing voor de invulling van loopbaanoriëntatie als onderdeel van de nieuwe theoretische leerweg en de daarbij behorende sectoren. Het Reitdiep College trof in het huidige Noorderpoort College een mbo-instelling met knowhow op het gebied van beroepen en sectoren. De instellingen deelden de visie dat het mbo en het vmbo samen een actieve rol moesten spelen in de studie- en beroepskeuzeoriëntatie in het vmbo. Samen ontworpen ze de contouren van het project. De contouren van het project bestaan uit een loopbaanoriëntatie in de vorm van praktijksimulaties binnen alle sectoren op het mbo. Een even belangrijk onderdeel van de methodiek is de voorbereiding op en de evaluatie van de simulatie met de leerlingen op het vmbo.
‘Uitval op het mbo spectaculair gedaald van 30% naar 6%!’
39
oep niets voor ze is’ Doel van de aanpak is leerlingen inzicht te verschaffen in hun competenties door confrontatie met de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van beroepskeuzes en de consequenties daarvan. Door de leerlingen praktijkervaring in alle sectoren aan te bieden worden ze voorbereid op de sectorkeuze in het derde jaar. Loopbaanoriëntatie wordt daarbij benaderd als integraal onderdeel van de onderwijsprocessen, met toepassing van het concept van doorlopende leerlijnen. Het project is nu uitgegroeid tot een reguliere methodiek waar bijna alle openbare vmbo-instellingen uit de regio aan meedoen, waaronder het Reitdiep College. De deelnemende mbo-instellingen zijn het Noorderpoort College en recentelijk ook het AOC Terra. Hiermee zijn alle sectoren afgedekt. Per jaar nemen in totaal zo’n zeshonderd vmbo-leerlingen deel.
Organisatiestructuur: rollen en verantwoordelijkheden
AOC • Coördinator • Afdelingen • Teamleider • Docenten
Noorderpoort College • Coördinator • Afdelingen • Teamleider • Docenten
Reitdiepproject Samenwerkingsovereenkomsten VMBO-school Reitdiep College • Teamleider • Mentor • Klas 3 tl/gl VMBO-school • Teamleider • Mentor • Klas 3 tl/gl
VMBO-school • Teamleider • Mentor • Klas 3 tl/gl VMBO-school • Teamleider • Mentor • Klas 3 tl/gl
40
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
Noorderpoort College en AOC: het Noorderpoort College en het AOC hebben een coördinator aangewezen, met een team om de regie over het project te voeren. De docenten van het mbo zijn per sector vertegenwoordigd door een teamleider. Onderling houden de teamleiders en de coördinatoren contact over de voorgang van het project. Samenwerkingscontracten: samenwerkingsverbanden maken het voor het mbo uitvoerbaar om meerdere vmbo-scholen te laten aansluiten bij het project. Aan de basis van de samenwerking tussen de vmbo’s en de mbo’s liggen samenwerkingscontracten. Daarmee verbindt het Noorderpoort College zich tot het voeren van de regie van het project, inclusief het inhoudelijk faciliteren en het maken van praktijksimulaties en het inplannen van de roosters voor de simulaties. Het is de taak van het vmbo om klassen samen te stellen die worden begeleid door een mentor. Daarnaast organiseert het vmbo de voorbereiding en de evaluatie van de simulaties en roostert de dagdelen voor de simulaties vrij zodat het mbo deze kan invullen. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het programma ligt dus deels bij het Noorderpoort College en deels bij het vmbo. Ook worden de financiële voorwaarden (zie onder ‘Aan de slag met deze aanpak’) vastgelegd. Vmbo-scholen: de eigen verantwoordelijkheid van de vmboscholen is gelegen in de uitvoering van het voorbereidende en evaluerende deel. Per klas van twaalf leerlingen in de gemengde en theoretische leerweg is een mentor aangewezen. De mentoren van de vmbo-scholen zijn vertegenwoordigd door een teamleider per school.
‘Leerlingen dénken, maar weten niet dat een beroep niets voor ze is’
De aanpak Het Reitdiepproject vormt een voorbereiding op de sectorkeuze aan het einde van de derde klas. De aanpak is erop gericht om leerlingen van de theoretische en gemengde leerweg in de derde klas gedurende het hele schooljaar verplicht alle vier de sectoren te laten doorlopen. Het programma wordt gedurende het hele schooljaar aangeboden en beslaat totaal 36 weken. Het programma is ingebed in de bestaande lessentabel. Per week wordt een vast dagdeel (twee en een half uur iedere woensdag) besteed aan een praktijksimulatie of een theoriemiddag waarin de voorbereiding en/of de evaluatie plaatsvindt. De uitvoering van de simulatie wordt verzorgd door en vindt plaats op het Noorderpoort College of het AOC. De voorbereiding en de evaluatie vinden plaats op het vmbo. In de lessentabel zijn zestien dagdelen ingedeeld voor praktijksimulatie en zestien dagdelen voor de evaluatie en de voorbereiding.
41
Derde jaar
Voorbereiding tijdens mentorlessen
Evaluatiegesprek
Evaluatie- Het hele jaar zijn er gesprek per week afwisselend praktijksimulaties, voorbereidingen en evaluaties
Voorafgaand aan het project krijgen de leerlingen informatie over de inhoud van de methodiek van het Reitdiepproject. Tijdens vaste lesuren met de mentor maken zij testen, waaronder een Differentiële Aanleg Test en een Beroepskeuze Zelfonderzoek. Het programma voor het simulatietraject kan er als volgt uitzien:
Evaluatiegesprek
Evaluatiegesprek
Keuze in juni
De voorbereiding van de simulaties vindt plaats op het Reitdiep College. Het programma is erop gericht de leerling op zoek te laten gaan naar wat hij wil en kan. De leerling bespreekt tijdens dit dagdeel met de mentor zijn verwachtingen. De zestien praktijksimulaties zelf vinden plaats op de beroepsopleidingen. De praktijksimulaties worden uitgevoerd in branches van alle vier sectoren. Het aantal simulaties per sector is afhankelijk van de verscheidenheid van beroepen per sector. Zo is de sector Groene Ruimte verdeeld in een simulatie voor milieu, die met name gericht is op milieutechnologie en
Week 1
Week 2
Week 3
Week 4
Week 5
Week 6
verwachtingen (locatie: vmbo)
praktijksimulatie handel (locatie: Noorderpoort)
praktijksimulatie handel (locatie: Noorderpoort)
ervaringen (locatie: vmbo)
verwachtingen (locatie: vmbo)
praktijksimulatie groene ruimte (locatie: AOC)
42
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
een simulatie voor landbouw. De simulaties worden ontworpen door de verschillende opleidingen op het mbo in overleg met de coördinator van het mbo. Aan de hand van een lijst met competenties is van tevoren vastgelegd welke daarvan met name in de betreffende simulatie aan bod dienen te komen. Een docent van de gerelateerde opleiding leidt de simulatie. De mentor is aanwezig bij de praktijkuitvoering en neemt het gedrag van de leerlingen waar. Hij beoordeelt de leerlingen aan de hand van de opgestelde criteria. De criteria zijn verdeeld in algemene en specifieke criteria. Een voorbeeld van een algemeen criterium is sociale vaardigheid. Voorbeelden van specifieke criteria zijn technisch inzicht en nauwkeurigheid. De mentoren worden uit de kring van docenten geselecteerd op passende kennis en vaardigheden. De evaluatie van de betreffende simulatie vindt vervolgens weer plaats op het vmbo. De leerling kijkt terug op zijn ervaringen en ontwikkelingen tijdens de simulatie. De mentor bespreekt aan de hand van zijn waarnemingen tijdens de simulatie met de leerling in welke mate het beroep bij hem past. De informatie die de mentor en de leerling verkrijgen wordt vastgelegd in een portfolio en vormt de basis tijdens de evaluatiegesprekken tussen de mentor en de leerling die vier keer per jaar plaatsvinden. De verwachtingen en de ervaring tijdens de simulaties worden dan besproken. Leerlingen maken aan het eind van het jaar zelf de keuze voor de sector en zijn dus niet gebonden aan de beoordeling van de mentor.
Leerling: “Bij zorg heb ik een andere leerling, die de ‘verzorgende’ moest spelen, in een bed vervoerd. We kregen uitleg over wat daar allemaal bij komt kijken. Zo weet ik beter wat de sector inhoudt.”
Leerlingen leren zichzelf goed kennen door niet alleen te ervaren, maar ook voor te bereiden en te evalueren. De mentor krijgt door zijn actieve rol een reëel beeld van de competenties en capaciteiten van de leerling. De actieve houding van de mentor verhoogt zijn kennis van het beroepenveld en de eisen die daarbij aan leerlingen worden gesteld. Dit bevordert het effect van de begeleiding van de leerling. Mentoren communiceren met leerlingen op basis van concreet waarneembaar gedrag.
43
Kritische succesfactoren Een aantal factoren is belangrijk voor het slagen van de aanpak: • De rolverdeling tussen vmbo en mbo. De inhoud wordt gefaciliteerd door het mbo, aangezien zij knowhow hebben als het gaat om de beroepen binnen de verschillende sectoren. Het vmbo dient tijdens de voorbereiding en de evaluatie van de simulatie met de leerling een goede keuze te maken voor de sector. • De sterke relatie van vmbo-scholen met mbo-instellingen en tussen de vmbo-scholen onderling. Dit komt terug in de bijeenkomsten tussen de teamleiders van de vmbo-scholen en de coördinatoren van de mbo-instellingen. Ook de relatie van de mentoren met de docenten wordt door de simulaties versterkt. • Mentoren worden door het Noorderpoort College ‘opgeleid’ in hun taak als waarnemer en beoordelaar. Docenten kunnen zelf aangeven of zij de rol van mentor willen vervullen. Zij zijn dus gemotiveerd om die taak te vervullen. De mentor staat door zijn taak dichter bij de leerling dan een decaan die middels oriëntatiegesprekken de leerling begeleidt. Door de invulling van de rol als mentor wordt de traditionele rol van de decaan anders. Hij treedt op als begeleider van de mentoren. • Jaarlijks goed gezamenlijk evalueren van de aanpak.
Gebleken is dat 30% van de leerlingen dankzij de Reitdiep-aanpak een andere sector heeft gekozen dan zij aanvankelijk voor ogen hadden.
44
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
Aan de slag met deze aanpak Wat betekent de aanpak praktisch voor de school? Startfase: de startfase kan het beste worden ingevuld door afspraken te maken tussen een vmbo- en een mbo-instelling. Omdat beide instellingen belang hebben bij het project, kan het initiatief tot samenwerking van beiden komen. Aangezien de docenten van het mbo en de mentoren van het vmbo een cruciale rol spelen in de uitvoering van het project, is het belangrijk dat zij bij de startfase betrokken zijn of er bijvoorbeeld de initiators van zijn. Het project kan klein worden opgezet en langzamerhand uitgebreid. Wanneer de afspraken tussen het vmbo en het mbo rond zijn met betrekking tot de regierol en de taken rond de uitvoering, kan worden gestart met een pilot. Het is mogelijk om een mentor met één klas van twaalf leerlingen de verschillende simulaties te laten doorlopen. Aangezien het een samenwerkingsverband betreft tussen twee of meer scholen, is coördinatie noodzakelijk. Deze wordt belegd bij het mbo. Het mbo instrueert en stimuleert de docenten van de opleidingen om de simulaties vorm te geven. Het vmbo rekruteert mentoren. Tijdsinvestering: het project beslaat het hele jaar. De tijdsinvestering zit met name in de voorbereiding van de opdrachten door de mbo-docenten.
Leerlingen maken niet expliciet kennis met de inhoud van opleidingen binnen een bepaalde sector, maar worden voorbereid op de beroepenvelden binnen die sector. Zij krijgen inzicht in de vereiste competenties bij deze beroepenvelden en ervaren wat hen daar wel en wat hen niet of minder aanspreekt.
Financieel: het mbo financiert de simulaties. Het Noorderpoort College vraagt een kleine bijdrage (€ 4.000 per jaar) aan de vmbo-scholen voor de bekostiging van de coördinatie. De kosten betreffen met name de bemensing van het project. De kosten voor de voorbereiding en evaluatie zijn voor rekening van de vmbo-scholen. Lesprogramma: het is van belang tijd te investeren in het opzetten van het rooster. Aangezien het project klein kan starten, is de roostering tijdens de startfase echter minder complex. Pas wanneer er meer scholen aanhaken, zal het mbo het rooster zorgvuldig moeten invullen. De vmbo-scholen plannen simpelweg de woensdagmiddag vrij. Wanneer er geen praktijksimulatie staat ingepland door het mbo, vult het vmbo het dagdeel zelf in.
45
Adviezen van het Noorderpoort College en het Reitdiep College over de aanpak: •
• •
Creëer op de middellange termijn een instellingsbreed draagvlak voor het project en sluit samenwerkingsovereenkomsten. Kies voor een gefaseerde aanpak, begin met één klas die in groepen van twaalf leerlingen wordt ingedeeld. Het Noorderpoort College heeft bij de start van het project een subsidie ontvangen van de Startfoundation (www.startfoundation.nl). Daarna dient een instelling voldoende middelen en draagvlak te hebben om het project voort te zetten. Het is belangrijk om commitment van alle partijen te krijgen. Alleen zo kan het project regulier en succesvol worden.
Meer weten? Voor meer informatie kunt u contact opnemen met: H. (Hennie) Wiltjer, Coördinator Reitdiepmethodiek (050-5205500 of
[email protected]) Of kijk op: www.reitdiep.nl, www.noorderpoort.nl, www.voortijdigschoolverlaten.nl
46
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
7. Sectorwerkstukken Den Bosch Waarom deze aanpak? 2006-2007 is het vijfde achtereenvolgende schooljaar dat leerlingen van verschillende vmbo´s in de regio ‘s-Hertogenbosch hun sectorwerkstuk maken bij een mbo-instelling. Aanvankelijk is het ROC Koning Willem 1 College (KW1) samen met enkele vmbo-scholen het project gestart, waarna er ieder jaar meer vmbo-scholen aanhaakten, zo ook het Hervion College. Het Hervion College doet als vmbo voor het derde jaar mee aan dit project. Tijdens het opzetten van het project waren de scholen het er over eens dat leerlingen de kans moeten krijgen om ervaring op te doen bij een vervolgopleiding zodat zij inzicht krijgen in hun wensen en competenties. De ervaring doen zij op door het maken van het sectorwerkstuk, een van de verplichte programmaonderdelen in de gemengde en theoretische leerwegen. De vmbo-school heeft de keuze uit twee varianten: leerlingen het werkstuk te laten maken op basis van een thema dat binnen hun eigen sector past of het werkstuk te laten maken in het kader van de vervolgopleiding of beroep binnen de sector. De oprichters van het sectorwerkstuk in ’sHertogenbosch hebben de tweede variant vormgegeven door een programma waarbij leerlingen het werkstuk maken op een opleiding van het mbo.
‘Nu weet ik wat me te wachten staat op het mbo’
47
Bij deze aanpak wordt leerlingen inzicht gegeven in inhoud en opbouw van een mbo-opleiding. Zij ervaren in welke mate de opleiding bij hen past, waarbij bovendien de stap naar het mbo kleiner wordt gemaakt door als leerling te kunnen kennismaken met het mbo. Leerlingen wordt zodoende de mogelijkheid geboden een bewuste en reële keuze te maken voor een opleiding en daarnaast ook voor een mbo-instelling. Dit schooljaar (2006/2007) doen totaal negen vmbo-scholen mee aan de aanpak. Inmiddels zijn aan mbo-zijde ook de Laboratorium School in Oss en het AOC Helicon College in Boxtel betrokken bij het project. Hiermee zijn alle sectoren op het mbo vertegenwoordigd. Ondanks het aantal betrokken instellingen bij het project, is de organisatie van het project overzichtelijk. De structuur is zo ingericht dat de betrokkenen duidelijke taakomschrijvingen hebben en dat via alle lagen coördinatie en communicatie plaatsvindt.
Waar het project kleinschalig begon, zijn inmiddels bijna alle vmbo’s aangesloten. Het project spreidt zich als een olievlek over de regio uit.
Organisatiestructuur: rollen en verantwoordelijkheden
Helicon opleidingen • docenten • opleidingen
KW1C • TDL • docenten • opleidingen
Laboratoriumschool Oss • docenten • opleidingen
Sectorwerkstuk
VMBO-school VMBO-school • Decaan Hervion College • Klas 4 tl/gl • Decaan VMBO-school VMBO-school • Klas 4 tl/gl • Decaan • Decaan • Klas 4 tl/gl • Klas 4 tl/gl
48
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
KW1, Helicon opleidingen en Laboratorium school Oss : het proces en het inhoudelijke gedeelte van het sectorwerkstuk worden ingevuld door het KW1 College. Dit betreft de communicatie met de overige deelnemende vmbo-instellingen en de coördinatie van de uitvoering van het proces op het mbo zelf. In overleg met het coördinerende Team Doorlopende Leerlijnen (TDL) van het mbo geven de docenten van de opleidingen de inhoud van het sectorwerkstuk vorm. Het coördinerende team houdt een vinger aan de pols of de docenten in hun aanpak van het sectorwerkstuk aansluiten bij de doelstellingen van het project. Er zijn geen officiële leidraden voor de invulling van de opleidingen. Voorwaarde is wel dat een representatief beeld wordt gegeven van de inhoud van de mbo-opleiding. KW1 houdt contact met de decaan van het vmbo over de inhoudelijke en praktische vorderingen.
Vmbo-scholen: de decaan van het Hervion College houdt zich gedurende het project bezig met logistieke en organisatorische aspecten. Bovendien bezoekt hij iedere week het mbo om de gang van zaken tijdens de lessen waar te nemen. Daarbij heeft hij contact met de docenten van de opleidingen en ook met de leerlingen van zijn school, die verspreid zitten over de mboscholen en de opleidingen.
De inhoudelijke samenwerking tussen de scholen resulteert in wederzijds begrip en goede relaties.
49
De aanpak De keuze voor de opleiding waar de leerlingen het sectorwerkstuk gaan maken, vindt plaats aan het eind van het derde jaar. Het mbo levert informatie aan over 28 verschillende opleidingen en tevens over de invulling die deze opleidingen geven aan het sectorwerkstuk. De leerling kiest één opleiding uit, doorgaans passend binnen de gekozen sector. Het sectorwerkstuk start in jaar vier. Het sectorwerkstuk neemt gedurende tien weken twee uur per week in beslag en vindt plaats op dinsdag of woensdag. Een vmbo-school krijgt voor alle leerlingen een vaste dag ingepland. De leerlingen van alle vmbo-scholen worden ingedeeld in een klas op de opleiding van hun keuze. Docenten van de betreffende oplei-
ding verzorgen de lessen en het lesprogramma. Leerlingen voeren meestal in tweetallen opdrachten uit. Hierbij komen zij met nagenoeg alle inhoudelijke aspecten van de opleiding in aanraking en maken zij kennis met zowel de praktische als de theoretische kant ervan. De decaan komt iedere week langs tijdens het sectorwerkstuk om zodoende contact te houden met de leerlingen van zijn school. De eindfase van het project treedt in nadat de leerling de tien weken heeft doorlopen. In de eindfase beoordeelt het Hervion College de sectorwerkstukken van haar leerlingen aan de hand van presentaties op de eigen school. Op basis hiervan wordt
Derde jaar
Juni: Keuze sectorwerkstuk
Vierde jaar
Sectorwerkstuk van oktober t/m februari
Februari: Maart: Presentatie The sectorCompetition werkstuk op het mbo op het vmbo
50
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
een groepje uitgekozen die het Hervion College vertegenwoordigt. De winnaar gaat de strijd aan tegen de andere vmbo’s tijdens de eindcontest ‘The Competition’ op het KW1. De genomineerde groepjes worden door een persoon uit het bedrijfsleven gecoacht bij het voorbereiden van de presentatie. Op instellingenniveau voeren de teamleiders van de vmboscholen tweemaandelijks overleg met KW1. Halverwege het sectorwerkstuk vindt een tussenevaluatie plaats. Na afloop is er een eindevaluatie. De afspraken worden gemaakt op basis van wederzijdse verantwoordelijkheid, waarbij partijen elkaar aanspreken op de uitvoering van het project. Wanneer vmbo’s bepaalde logistieke, praktische of organisatorische zaken willen aanpassen, is dat altijd mogelijk. Iedereen kent elkaar en er is veel contact met het Team Doorlopende Leerlijnen van het KW1 en door middel van bezoeken door de decaan en andere betrokkenen van de vmbo’s aan de lessen tijdens de uren van het sectorwerkstuk.
Leerlingen komen er achter of een opleiding bij ze past. Als een opleiding tegenvalt of anders is vorm gegeven dan zij van tevoren verwachtten, kunnen ze op grond van het sectorwerkstuk besluiten van hun keuze af te zien. Het sectorwerkstuk is dus een ‘reality check’.
Reacties van leerlingen: ‘Uit verhalen maakte ik op dat deze opleiding niet iets voor mij was, maar dat valt reuze mee.’ ‘Ik vind het goed om op deze manier een beeld te krijgen van de opleiding. Ik wist al dat ik voor deze opleiding ging kiezen, nu weet ik het zeker.’
51
Kritische succesfactoren Een aantal factoren draagt bij aan het succes van het sectorwerkstuk: • De opdrachten in het sectorwerkstuk schetsen een reëel beeld van de inhoud van de opleiding. Zowel de leuke als de saaie elementen komen aan bod, waardoor de leerling een bewuste keuze kan maken. • Er vindt een inhoudelijke samenwerking plaats tussen de verschillende onderwijsinstellingen. De lijnen zijn kort waardoor het proces optimaal bewaakt wordt. Evaluaties met de verschillende partijen zorgen voor een continue verbetering van het project. • Een ander belangrijk aspect is de duidelijke rolverdeling. De coördinatie en de uitvoering van het sectorwerkstuk is een logische taak voor het mbo. • Het project is in het belang van alle partijen. In de eerste plaats dat van de leerling, daarnaast kan het vmbo de leerlingen beter voorbereiden en laten doorstromen en is het mbo erbij gebaat dat leerlingen een goede keuze maken.
Decaan: ‘De opleiding Sport en Beweging heeft een grotere theoretische component dan veel leerlingen tevoren denken’
52
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
Aan de slag met deze aanpak Wat betekent het sectorwerkstuk praktisch voor de school? Startfase: deze aanpak levert meerwaarde op voor zowel de mbo-instellingen als de vmbo-scholen. Het is dan ook mogelijk om het initiatief uit te laten gaan van één of meer vmbo-scholen. Het project kan klein starten bij één vmbo-school en één mbo-school. Hoewel bij het sectorwerkstuk in ‘s-Hertogenbosch alle opleidingen zijn aangesloten, kan het sectorwerkstuk ook alleen in één sector plaatsvinden met vmbo-leerlingen die deze sector hebben gekozen. Tijdsinvestering: de tijdsinvestering is duidelijk verdeeld over de betrokkenen. De opleidingen stellen voorafgaand aan het sectorwerkstuk een inhoudelijk programma op. Het Team Doorlopende Leerlijnen investeert tijdens de periode van het sectorwerkstuk in het onderhouden van contacten met de docenten van de opleidingen en de decanen van de vmboscholen. Daarnaast houden zij regie op de organisatorische aspecten. De vmbo-decaan is tijdens de uitvoering van het sectorwerkstuk aanwezig op de mbo-instellingen. Ook verzorgt het vmbo de beoordeling van de werkstukken door het organiseren van de presentaties. Financieel: het KW1 College vraagt 50 euro per leerling voor het sectorwerkstuk. De vmbo-scholen hebben verder geen kosten aan het project aangezien de uitvoering ervan op het mbo plaatsvindt. Eventueel vervoer van de leerlingen zou daar nog bij kunnen komen.
Ervaring op het mbo verkleint de afstand met het mbo. De aanpak verandert het beeld van de jongere over een mbo-instelling zoals het KW1 College
Lesprogramma: het lesprogramma wordt ingevuld door de docenten van de opleidingen. Onder de voorwaarde dat er een representatief beeld wordt gegeven van de opleiding kunnen zij hier hun eigen invulling aan geven. Wanneer er meerdere vmbo-scholen betrokken zijn bij het project, kan het mbo het sectorwerkstuk ook over twee middagen verspreiden. De vmbo-scholen dienen een dagdeel vrij te plannen voor het sectorwerkstuk. De leerlingen van alle scholen worden samen bij hun opleiding naar keuze ingedeeld. Het mbo geeft de garantie af dat leerlingen altijd bij de opleiding van hun eerste keuze worden ingedeeld. Het is dan ook een uitdaging voor het mbo om zo flexibel mogelijk te zijn en dus hele grote en hele kleine klassen te bedienen.
53
Het KW1 College en het Hervion College geven de volgende adviezen: •
•
•
•
Zorg voor een goede afstemming met de verschillende partijen. Een gezamenlijke visie op hoe de oriëntatie vorm moet krijgen verbetert het draagvlak. Door de goede samenwerking zullen niet alleen de leerlingen maar ook de betrokkenen van de scholen zeer enthousiast zijn over het sectorwerkstuk. Strategische planning is belangrijk. Het moment dat de leerling kiest voor het sectorwerkstuk kan zorgvuldig worden uitgekozen. Zo zijn de scholen in ‘s-Hertogenbosch van plan om het komende jaar de keuze voor het sectorwerkstuk niet aan het einde van jaar drie, maar aan het begin van jaar vier in een tweede ronde definitief te maken. Leerlingen staan dan dichter bij de eindfase van het vmbo. Het coördinerende team van het mbo kan zicht houden op het hele proces. Zowel de relaties met de vmbo-scholen, als met de opleidingen vallen onder de verantwoordelijkheid van het team. Deze organisatievorm bevordert de snelheid en de transparantie van het project. Garandeer als mbo dat de eerste keuze van de leerling voor het sectorwerkstuk wordt gehonoreerd. Dit betekent dat de ene klas voller zit dan de andere. Een belangrijk punt om rekening mee te houden.
Meer weten? Voor meer informatie kunt u contact opnemen met: J. (Jeannette) Broekhuis, teamleider Hervion College (073-6443777of
[email protected]) P. (Paul) Schraven, decaan Hervion College ( 073-6443777of
[email protected]) J. (Jan) Jansen, Team Doorlopende Leerlijnen KW1 (073-6200264 of
[email protected]) J. (Jouke) Dijkstra, Team Doorlopende Leerlijnen KW1 (073-6200264 of
[email protected]) M. (Martin) de Louw, Team Doorlopende Leerlijnen KW1 (073-6200264 of
[email protected]) Of kijk op: www.kw1c.nl, www.hervion.nl, www.kingsplaza.nl/sectorwerkstuk, www.voortijdigschoolverlaten.nl
54
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
8. VMBO Carrousel Winschoten Waarom deze aanpak? Vanaf 2004 ondervonden stagecoördinatoren van een aantal vmbo-scholen in de provincie Groningen problemen met het vinden van stageplaatsen voor de leerlingen in de sector Zorg. Van leerbedrijven kregen zij vaak te horen dat men niet goed wist op welke manier invulling gegeven moest worden aan de stages voor de leerlingen, zodat zij een realistisch beeld zouden krijgen van het werken in de zorg. Leerbedrijven vonden de leerlingen vaak ‘jong’ en ‘onervaren’: de leerlingen lopen stage in het derde leerjaar van het vmbo. Ze zijn dan ongeveer veertien of vijftien jaar oud en hebben aan het eind van het tweede jaar van de onderbouw een keuze gemaakt voor de sector Zorg en Welzijn. Op het moment dat de leerlingen stage gaan lopen is het beeld van de sector nog niet duidelijk, waardoor de wederzijdse verwachtingen niet overeen komen. Beide partijen besloten hier iets aan te gaan doen. De OVDB (het kenniscentrum) bedacht een concept dat in samenwerking met diverse scholen, waaronder het Dollard College, werd uitgewerkt: de VMBO Carrousel. VMBO Carrousel heeft als doelstelling de uitval van vmbo-leerlingen die doorstromen naar het mbo te verminderen en hen te helpen een gemotiveerde beroeps- en opleidingskeuze te maken.
VMBO Carrousel: vind je eigen draai!
55
Met deze aanpak richt de school zich op het bieden van een volledige beroepsoriëntatie voor leerlingen in de zorgsector. Deze kent verschillende onderdelen: • Leerlingen een beter beeld geven van de verschillende sectoren, beroepen en opleidingen binnen de gezondheidszorg. • Leerlingen sfeer laten proeven binnen het werkveld. • Zorgen dat leerlingen een gemotiveerde en gefundeerde keuze kunnen maken voor opleiding en/of beroep.
Organisatiestructuur: rollen en verantwoordelijkheden
VMBO-Carrousel Kenniscentrum Coördinator Leerbedrijven
De Carrousel is bedoeld voor leerlingen in het derde en vierde jaar van het vmbo in de sector Zorg en is geschikt voor alle leerwegen. Kerngroep en Coördinator Platform Vmbo-scholen
Voor de leerlingen zijn de bezoeken een reële check van hun beelden en verwachtingen. Ze weten door de bezoeken beter wat het betekent om in een bepaalde sector aan het werk te gaan en wat er van hen wordt verwacht.
56
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
Kenniscentrum (OVDB): OVDB is het kenniscentrum voor de Gezondheidszorg, Welzijn, Dienstverlening en Sport, dat de VMBO Carrousel heeft geïnitieerd en ontwikkeld. OVDB neemt de coördinatie op zich als het gaat om de ontwikkeling van de aanpak, inclusief de ontwikkeling van Carrouselmaterialen. Daarnaast neemt zij de werving van en het contact met de leerbedrijven op zich. Recentelijk heeft OVDB in Groningen op verzoek van de andere Kenniscentra ook een coördinerende rol naar andere sectoren op zich genomen. Scholen: verschillende vmbo-scholen doen mee aan de Carrousel. Deze deelnemende scholen zijn verenigd in een Platform. Vanuit dit Platform is een kerngroep geformeerd, bestaande uit drie leden uit de regio. Coördinator: de deelnemende scholen hebben gezamenlijk een coördinator parttime in dienst genomen. In dit geval is de coördinator iemand die al dienst was als (stage)coördinator op één van de deelnemende scholen. Deze coördinator is verantwoordelijk voor het maken van de Carrouselplanning (een kalenderjaar) en heeft contact met de contactpersonen van de scholen en de leerbedrijven. De coördinator bevordert de onderlinge afstemming en bewaakt de Carrouselprogramma’s op inhoud. Leerbedrijven: de leerbedrijven zijn de diverse zorg- en welzijnsinstellingen die de leerlingen ontvangen tijdens de Carrouselbezoeken.
Leerlingen: de leerlingen komen uit het derde en vierde jaar van het vmbo. De Carrousel is geschikt voor leerlingen van alle leerwegen.
Voor de leerbedrijven betekent de aanpak dat ze zelf inspraak hebben op de inhoud van de bezoeken in tegenstelling tot de reguliere stages. Ze hoeven minder tijd te investeren, omdat ze meer leerlingen tegelijkertijd kunnen ontvangen. De leerbedrijven weten precies waar ze aan toe zijn, omdat de planning voor het hele jaar bekend is.
57
De aanpak Het idee achter de aanpak ligt besloten in de naam: de Carrousel. Leerlingen krijgen de kans een kijkje te nemen bij diverse leerbedrijven in de verschillende werkvelden binnen de zorgsector. Gedurende het Carrouseljaar bezoeken de leerlingen ongeveer acht keer een dag of een dagdeel een leerbedrijf. Een Carrouseljaar loopt parallel aan het kalenderjaar, van 1 januari tot en met 31 december. Dit betekent dat leerlingen aan het eind van het derde jaar beginnen met de Carrousel en dat zij in het vierde schooljaar het traject afronden. In verband met examens loopt de Carrousel niet door tot het eind van het vierde leerjaar. Vóór het begin van een Carrouseljaar maakt de
coördinator een jaarplanning. Hierin staat precies aangegeven welke klas op welk moment naar welk leerbedrijf gaat. Overigens wordt bij Carrouseltrajecten in andere regio’s ook wel een andere planning gehanteerd, van bijvoorbeeld één week of één maand. Belangrijk is dat de planning aansluit bij de behoeften en wensen van de school. Voorafgaand aan het bezoek wordt in de lessen aandacht besteed aan het leerbedrijf waar het bezoek plaatsvindt. Er is lesmateriaal ontwikkeld waarin de belangrijkste terminologie en vakjargon staan uitgelegd. Ook is er aandacht voor de beroepen in de sector en de vervolgopleidingen die een leerling
Derde jaar
December: Januari: Coördinator Leerlingen maakt bezoeken planning voor diverse het gehele leerbedrijven Carrouseljaar t/m einde (januari- schooljaar (juli) december)
Vierde jaar
September: Leerlingen beginnen weer met de bezoeken
De bezoeken lopen door t/m dec van het vierde leerjaar
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
Leerling: ‘Ik vond het erg leuk om met de Carrousel mee te doen. Vóór de Carrousel dacht ik dat ik later in een bejaardenhuis wilde gaan werken. Door het bezoek aan het bejaardenhuis kwam ik er achter dat dit werk niks is voor mij. Ik vind het geen prettig idee dat de mensen altijd afhankelijk zijn van mij’. Ik weet hierdoor in ieder geval wat ik niet wil.’
kan doen om in deze sector aan de slag te kunnen. Door middel van opdrachten worden leerlingen gestimuleerd zich actief voor te bereiden op het bezoek. Zo moeten ze de website van het leerbedrijf bezoeken en vooraf vragen bedenken die ze tijdens hun Carrouselbezoek willen stellen. Op deze manier wordt het leereffect van het bezoek zo veel mogelijk versterkt. In de aanpak wordt ook aandacht besteed aan de persoonlijke ontwikkeling van de leerlingen. Dit gebeurt door de bezoeken te koppelen aan competenties die vereist zijn voor het werk binnen de sector en aan gedragsregels en sociale omgangsvormen, zoals op tijd komen en jezelf netjes voorstellen.
58
Tijdens het bezoek gaat de hele klas of een groepje leerlingen (afhankelijk van leerbedrijf) onder begeleiding van de docent naar een leerbedrijf. De aard van het bezoek is afhankelijk van het leerbedrijf, dat verantwoordelijk is voor de inhoud van het programma. Meestal krijgen de leerlingen aan het begin van het bezoek een uitleg over het leerbedrijf en de sector. Daarna zijn er verschillende activiteiten mogelijk, zoals een uitgebreide rondleiding. Hierbij komen leerlingen ook op afdelingen die ze tijdens een stage waarschijnlijk niet hadden gezien. Denk aan een afdeling voor dagopvang voor ouderen of een woonvorm voor gehandicapten. Op deze manier kunnen leerlingen ‘sfeer proeven’. Een ander voorbeeld van een activiteit is het bereiden van een lunch in een zorginstelling of het bereiden van een (nep)zalfje in de apotheek van een ziekenhuis. Ook het organiseren van een bingo in het bejaardentehuis behoort tot de mogelijkheden. De programma’s zijn zo breed mogelijk opgezet, zodat leerlingen een zo volledig en praktisch mogelijk beeld krijgen van de instellingen. De bezoeken vinden plaats tijdens de reguliere lesuren die ingeroosterd zijn voor het beroepsgerichte programma. De locaties worden bewust zoveel mogelijk in de buurt van de school gezocht, zodat ze makkelijk bereikbaar zijn voor de leerlingen. Na afloop van het bezoek wordt in de reguliere les aandacht besteed aan de evaluatie van het bezoek. De leerlingen schrijven ter afsluiting van het bezoek een werkverslag. Dit verslag wordt beoordeeld en telt mee in het PTA. Hierdoor is de Carrousel verankerd in het onderwijsprogramma van de school.
59
Kritische succesfactoren Voor de school is het een versterking van het praktijkgericht onderwijs. Leerlingen krijgen op een actieve manier les in beroepsoriëntatie en kunnen beter gefundeerd hun keuze maken. Deelname aan de Carrousel betekent voor de school ook promotie. Bij zorginstellingen in Groningen en Winschoten staan de leerlingen van het Dollard College bekend als de ‘oranje kinderen’, vanwege het oranje Carrousel T-shirt dat de kinderen tijdens het bezoek dragen. Waardering voor de leerlingen blijkt wel uit de vraag van bewoners van een zorginstelling aan de leiding: “Wanneer komen de oranje kinderen weer langs?”
Een aantal factoren draagt bij aan het succes van de aanpak: • De aanpak en de bijbehorende materialen worden los van specifieke lesprogramma’s ontwikkeld, zodat VMBO Carrousel op elke school ingezet kan worden. Inmiddels is de aanpak uitgebreid naar andere sectoren en zijn andere kenniscentra aangesloten. • De coördinatie aan werkgeverszijde is in handen van de OVDB. Zij initiëren de aanpak en verzorgen de contacten met en de werving van leerbedrijven. OVDB ontwikkelt ook het materiaal voor de Carrousel: werkboeken en handleidingen. OVDB zorgt voor de evaluatie van de aanpak en scherpt het programma waar nodig aan, zodat de kwaliteit is gewaarborgd. • De leerbedrijven hebben grote invloed op de inhoud van het bezoek, waardoor ze erg enthousiast worden en bereid zijn om mee te denken over het programma dat de leerlingen doorlopen.
60
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
Aan de slag met deze aanpak Wat betekent de Carrousel praktisch voor de school? Startfase: tijdens de startfase wordt contact gelegd tussen het kenniscentrum en de school. Het is belangrijk dat de school een coördinator aanstelt, die zowel intern als extern functioneert als contactpersoon. Het kenniscentrum legt het contact met de leerbedrijven. De leerbedrijven geven aan de coördinator door wanneer en hoeveel leerlingen zij kunnen ontvangen. De coördinator past dit aan het lesprogramma van de school aan. Tijdsinvestering: de coördinator van de Carrousel in Groningen en Winschoten is voor 28 uur per week in dienst bij de 17 aangesloten scholen. Nadat de planning bekend is, is de docent van het vak waarbinnen het bezoek plaats vindt verantwoordelijk voor het maken van praktische afspraken met het leerbedrijf. Voor de docenten past de tijdsinvestering in de normjaartaak. De voorbereiding en evaluatie van de bezoeken past in het reguliere lesprogramma van loopbaanoriëntatie. De implementatiefase, waarbij met name de directie betrokken zal zijn, kost meer tijd. In Groningen betekent het voor het management van de scholen dat deze vergaderingen van het Platform en eventueel van de kerngroep bijwoont. De tijdsinvestering is echter afhankelijk van de manier waarop de Carrousel wordt gestart.
Financieel: de scholen in Groningen en Winschoten betalen de kerngroep een contributie van € 2400 per jaar plus een variabel bedrag van € 15 à € 18 per leerling. Hiervan wordt onder andere de coördinator betaald. De uitvoeringskosten liggen laag, omdat er tijdens de bezoeken weinig of geen kosten worden gemaakt. Lesprogramma: de bezoeken aan de leerbedrijven kunnen ingepast worden in het loopbaanoriëntatietraject op school.
61
Het Dollard College geeft de volgende adviezen: •
•
•
•
Steek een dergelijk project op het juiste niveau in. Het is belangrijk om de directie van de school in de beginfase te betrekken bij het project en ervoor te zorgen dat zij gecommitteerd is. Zoek actief contact met de OVDB (of ander kenniscentrum) om samen de Carrousel op te starten. Neem de hele aanpak over bij implementatie van de Carrousel. Laat de coördinatie en planning over aan OVDB of een ander kenniscentrum. Het project staat of valt met de kennis van deze centra en hun uitgebreide netwerk. Juist het brede karakter van de Carrousel maakt het tot een succes. Bereid bezoeken goed voor. Besteed genoeg aandacht aan de bezoeken in de lessen voorafgaand aan het bezoek. Dit versterkt het leereffect voor leerlingen. Zorg dat het traject wordt opgenomen in het onderwijscurriculum door bijvoorbeeld afronding te laten plaatsvinden in het PTA.
Meer weten? Voor meer informatie kunt u contact opnemen met: G.J. (Gerda) Boersema, consulent OVDB (030-7507000 of
[email protected]) S. (Siemon) van der Wal, lid centrale directie Dollard College Winschoten (0597-670200 of
[email protected]) Of kijk op: www.vmbocarrousel.nl, www.dollardcollege. nl, www.voortijdigschoolverlaten.nl
62
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
9. Do’s and dont’s bij Implementatie De praktijkvoorbeelden van studie- en beroepskeuzeoriëntatie die zijn beschreven in deze publicatie verschillen van elkaar, zowel qua concept en werkwijze, als ook voor wat betreft het proces van implementatie. Per beschreven praktijkvoorbeeld is hiervoor uitgewerkt welke kritische succesfactoren van belang zijn bij de implementatie van zo’n aanpak. Tevens zijn per aanpak adviezen opgenomen waar men rekening mee moet houden bij de start van het project. Omdat per school de uitgangssituatie verschilt, is het niet zinvol een blauwdruk op te stellen voor het implementeren van de genoemde aanpakken. Wel kunnen de volgende uitgangspunten, die in elke aanpak terugkomen, nuttig zijn om steeds in het achterhoofd te houden. Hieronder zijn de volgende zes ‘implementatielessen’ weergegeven. De scholen, die bij de totstandkoming van deze publicatie betrokken waren, geven op basis van hun eigen ervaring aan dat het cruciaal is om deze lessen steeds goed voor ogen te houden als u als school ook aan de slag wilt gaan. Het is zonde als een inhoudelijk goed plan, dat zich elders heeft bewezen, onnodig strandt door de wijze van implementeren. Daarom zijn hieronder zes randvoorwaarden voor succes beschreven, tot stand gekomen op basis van de waarschuwingen en tips van de geïnterviewde scholen, waarmee u uw voordeel kunt doen om leerlingen zo goed mogelijk te ondersteunen bij hun keuzeproces en bij het verhogen van het rendement van uw school.
63
1. Stel de leerling centraal Centraal stellen wat een ieder binnen de school, het ROC en de werkgevers bindt namelijk het zo goed mogelijk zorgen voor gemotiveerde, juiste keuzes makende leerlingen. Dit is een belangrijke factor om snel van plan tot uitvoering te komen. Mislukkingen komen vaak doordat - na een enthousiaste start met het belang van de leerling op het netvlies - de neiging tot ‘aanbodgericht denken’ de kop opsteekt. Neem gevolgen voor bijvoorbeeld roosters, lesgeven en coördinatie-inspanningen serieus en zoek daar ook oplossingen voor. Laat ze echter niet leidend zijn. Bespreek bij stagnatie van het project een of twee leerlingen die slecht af waren met de huidige werkwijze om snel weer de neuzen dezelfde kant op te krijgen: waar deden we het ook al weer voor?
3. Zorg bij het uitbouwen voor een gemeenschappelijke visie Wanneer het klein gestarte project succesvol is: zorg in de volgende stap voor draagvlak op het hoogste niveau. Het opstellen van een gemeenschappelijke visie op het thema van waaruit gewerkt wordt is daarbij van cruciaal belang. Het terugvalrisico is levensgroot als de aanpak te kwetsbaar is door onvoldoende inbedding binnen het beleid van de school. Wees overigens niet te rigide in de uitvoeringsvormen die elders in de organisatie kunnen ontstaan op basis van de heldere visie. Uitvoeringsvormen kunnen afwijken van de oorspronkelijke vorm, maar wel hetzelfde doel dienen.
4. Wees vasthoudend in die visie en het concept 2. Denk groot, begin klein Maak geen Deltaplan en probeer niet, alvorens te beginnen, eerst alle handen op elkaar te krijgen ten aanzien van de aanpak. Begin daar waar de energie in de organisatie zit en daar waar de contacten met de samenwerkingspartners goed verlopen. Voorbeeld: het Stedelijk College in Zoetermeer is begonnen met de inzet van leerling-mentoren op één basisschool. Met deze basisschool had het Stedelijk College al goed contact. Dit heeft het opstarten van het mentorschap makkelijker gemaakt. Pas nadat de aanpak succesvol bleek, heeft men de aanpak verbreed naar meerdere basisscholen.
Hou de visie en het concept overeind bij het uitvoeren van de verbreding van de aanpak. Bij het Reitdiepproject bijvoorbeeld sluiten steeds meer vmbo-scholen aan. Om de visie staande en het project solide te houden, maakt het mbo afspraken met de aansluitende vmbo-school om er zeker van te zijn dat aan de randvoorwaarden wordt voldaan.
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
5. Zorg voor samenwerking op inhoudelijk niveau Samenwerking binnen en buiten je eigen organisatie werkt het beste als je dat doet vanuit een gezamenlijke visie op het onderwijs, met - opnieuw - de leerling centraal. Wederzijdse afhankelijkheid op de inhoud van het project is het beste bindmiddel. Voorbeeld: bij de aanpak Sectorwerkstuk in ’s-Hertogenbosch is een belangrijke succesfactor dat de regie in handen van het mbo ligt, terwijl tevens doorlopend inhoudelijke en organisatorische afstemming plaatsvindt met de vmbo-scholen.
6. Kies alleen een aanpak die past bij de school De in deze publicatie opgenomen goede voorbeelden van studie- en beroepskeuze oriëntatie in het vmbo zijn geselecteerd op overdraagbaarheid: ze zijn zodanig flexibel aanpasbaar dat (bijna) alle geïnteresseerde vmbo-scholen er op de eigen maat mee aan de slag kunnen gaan. Het is belangrijk om niet te snel een-op-een een beschreven aanpak over te nemen. Er zijn vele variaties van een aanpak mogelijk. ‘Dat werkt hier toch niet’, zal daarom volgens de geïnterviewde scholen niet snel aan de orde zijn. Bijvoorbeeld het tutorleren op het Hooghuis Lyceum kan afhankelijk van de school groot of klein worden aangepakt. Wanneer er op centraal niveau sterke coördinatie plaats vindt, kan het project instellingsbreed worden opgepakt.
64
67
Bijlage: respondenten en websites Aan deze publicatie hebben meegewerkt:
Gebundelde informatie over de projecten:
J. (Jolanda) Poppelaars, adjunct-locatiedirecteur Stedelijk College Zoetermeer P.M.H. (Piet) Vaneman, vaksectievoorzitter Techniek Breed Stedelijk College Zoetermeer E. (Ed) Celnik, docent Techniek Breed Stedelijk College Zoetermeer A. (Aad) van Loenen, directeur Onderwijs IMC Rijswijk B. (Bianca) van Hooff, projectleider mentoraat TechnoTalent J. (Jan) van Vucht, Teamleider Hooghuis Lyceum W. (Willy) Hendriks, Teamleider van de onderwijsgroep Hooghuis Lyceum O.J. (Onne) Folkeringa, Talentstad, teamleider VMBO-Select J. (Jenny) Oldenhuis, Talentstad, teamleider VMBO-Select A. (Ate) Harsta, rector Reitdiep College H. (Hans) Leenes, Directeur onderwijs en innovatie Noorderpoort College J. (Jeannette) Broekhuis, teamleider Hervion College P. (Paul) Schraven, decaan Hervion College J. (Jan) Jansen, Team Doorlopende Leerlijnen KWI J. (Jouke) Dijkstra, Team Doorlopende Leerlijnen KWI M. (Martin) de Louw, Team Doorlopende Leerlijnen KWI G.J. (Gerda) Boersema, consulent OVDB S. (Siemon) van der Wal, lid centrale vakdirectie Dollard College Winschoten
www.voortijdigschoolverlaten.nl
Algemene informatie over de scholen en/of de projecten: www.technotalent.nl www.imcvo.nl www.scz.nl www.hooghuislyceum.nl www.talentstad.com www.reitdiep.nl www.noorderpoort.nl www.kw1c.nl www.hervion.nl www.vmbocarrousel.nl www.dollardcollege.nl
KIEZEN MOET [ JE ] KUNNEN
Colofon Deze publicatie is tot stand gekomen in opdracht van de Taskforce Jeugdwerkloosheid door de volgende adviseurs.
Mr. H.G. (Henk) Bakker Drs. S.M.A.F. (Susanne) de Zwart Mr. V.L.F. (Valerie) Overmeer Drs. K.E. (Francien) van Laar Grafische vormgeving in opdracht van Berenschot: Johan van den Tol, Dordrecht
Taskforce Jeugdwerkloosheid Drs. A.A.J. (Jeanet) Pijfers Drs. J.M.S. (Gita) Griffioen Ir. S.M. (Sjoukje) Meeldijk
Ministerie van OCW Drs. J. (Jeroen) de Weger Februari 2007
68