JBPR 2012/74 Bewijsbeslag, Conservatoir beslag, Inzagerecht
Wetsbepaling(en):
Rv Artikel 730, Rv Artikel 843a, Rv Artikel 1019b, Rv Artikel 1019c
Ook gepubliceerd in: Fout! De hyperlinkverwijzing is ongeldig. Overige referenties:
NJF 2007/354
Aflevering
2012 afl. 5
College
Rechtbank Haarlem
Datum
29 juni 2012
Rolnummer
193121/KG ZA 12-277 LJN BX1123
Rechter(s)
mr. Van der Meer
Partijen
De vennootschap onder firma Bouwcombinatie Komfort VOF te Utrecht, eiseres, advocaat: mr. T.R.B. de Greve te Amsterdam, tegen 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders BV te Eindhoven, 2. Wilbertus Wilhelmus Maria van de Donk te Geldrop, verweerders, van wie verweerder sub 2 vrijwillig is verschenen in persoon en tevens als statutair bestuurder van verweerder sub 1. Eiseres zal hierna Komfort worden genoemd. Verweerders zullen ook worden aangeduid als de gerechtelijk bewaarder respectievelijk de deurwaarder.
Noot
mr. M.A.J.G. Janssen en mr. J. van der Kraan
Trefwoorden Bewijsbeslag, Conservatoir beslag, Inzagerecht Rv Rv Rv Regelgeving Rv Rv Rv
-
704 730 843a 1019a 1019b 1019c
JBPR 2012/74 Rechtbank Haarlem, 29-06-2012, 193121/KG ZA 12-277, LJN BX1123 Bewijsbeslag, Conservatoir beslag, Inzagerecht »Samenvatting Eiseres heeft afgifte en inzage van ter conservering in bewaring genomen bescheiden gevorderd. Er is geen sprake van een IE-zaak, daarom oordeelt de betrokken voorzieningenrechter terecht dat het gelegde conservatoire beslag zijn grondslag vindt in art. 843a Rv jo. 730 Rv, en niet in art. 1019b en 1019c Rv. Art. 843a Rv geeft in samenhang met art. 730 Rv geen sluitende wettelijke basis voor een inzagerecht ten
aanzien van ter conservering in beslag genomen bescheiden. Desondanks oordeelt de voorzieningenrechter dat de bewaarder de ter conservering in beslag genomen bescheiden dient af te geven zodat eiseres de bescheiden kan inzien. beslissing/besluit »Uitspraak 1. De procedure (...; red.) 2. De feiten 2.1. Komfort heeft voor de rechtbank Amsterdam een bodemprocedure gevoerd tegen G.J.C. Oomen (hierna: Oomen) en Bouwmanagement en Adviesgroep Oomen BV, die hierna gezamenlijk zullen worden aangeduid als Oomen c.s. De procedure betrof, kort gezegd, een schadevordering ter zake van onrechtmatig handelen van Oomen c.s. 2.2. Voordat Komfort de procedure aanhangig maakte heeft zij de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda verzocht verlof te verlenen voor, onder meer, het leggen van “bewijsbeslag ex artikel 843a lid 2 Rv” (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en een gerechtelijk bewaarder te benoemen. In het beslagrekest is daarover in paragraaf 31 het volgende vermeld. “Ingevolge artikel 843a Rv. is het mogelijk bepaalde bescheiden te vorderen die betrekking hebben op een rechtsverhouding waarbij De Bouwcombinatie (of haar rechtsvoorgangster) partij is. De rechtsverhouding is in het onderhavige geval de managementovereenkomst en of artikel 6:162 BW. Onder bescheiden kan in dit geval tevens worden verstaan genoemde facturen en/of andere documenten waaruit voornoemd onrechtmatig handelen blijkt alsook gegevensdragers waarop de opgenomen gesprekken zijn opgeslagen. Gelet op het arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 4 augustus 2009; LJN: BJ4901, is het mogelijk om ook in niet IE-zaken het gevraagde bewijsbeslag te leggen.” 2.3. De voorzieningenrechter van de rechtbank Breda heeft bij beschikking van 8 april 2011 het gevraagde verlof verleend en verweerder sub 1 als gerechtelijk bewaarder aangewezen. 2.4. Op 12 april 2011 is blijkens het beslagexploot op verzoek van Komfort ten laste van Oomen c.s. “conservatoir beslag tot afgifte/bewijsbeslag” gelegd, waarbij twee USB sticks, twee ordners met administratie en een harde schijf van een computer (hierna: de bescheiden) in beslag zijn genomen en in gerechtelijke bewaring zijn gegeven aan verweerder sub 1. 2.5. In de bodemprocedure heeft de rechtbank Amsterdam op 30 mei 2012 vonnis gewezen. In dat vonnis (hierna: het vonnis) heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen.
“4.11. Verder doet Komfort een beroep op artikel 843a Rv en stelt daartoe, kort gezegd, dat zij alleen in staat is om haar – naar de rechtbank begrijpt: verdere – schade vast te stellen indien de inbeslaggenomen goederen (zie hiervoor 2.15) en overige administratie en bankafschriften van Oomen c.s. aan haar ter inzage worden afgegeven. Zoals hiervoor is overwogen staat vast dat Oomen c.s. onrechtmatig jegens Komfort heeft gehandeld door onder meer gedurende langere tijd valse facturen te verzenden, waarbij Komfort aannemelijk heeft gemaakt dat deze gang van zaken reeds vele jaren tot de dagelijkse praktijk van Oomen behoorde, op welke wijze hij zich ten koste van Komfort en BPMS aanzienlijk heeft verrijkt. Nu Oomen c.s. tot op heden heeft geweigerd om openheid van zaken te geven en Komfort voldoende heeft gemotiveerd dat zij zonder deze bescheiden niet de precieze omvang van haar verdere schade kan bepalen, heeft Komfort rechtmatig belang bij inzage dan wel afschrift van de door haar gevorderde bescheiden. Onder de onderhavige omstandigheden zijn, anders dan Oomen aanvoert, de gevorderde bescheiden voldoende bepaald. Voor zover Komfort echter afgifte van de bescheiden vordert, is haar vordering niet toewijsbaar en zal Oomen slechts worden veroordeeld tot inzage dan wel afschrift van de gevorderde bescheiden. Verder zal, anders dan gevorderd, een redelijke termijn voor inzage dan wel afschrift worden gegund van zeven dagen na betekening van dit vonnis. De gevorderde dwangsomveroordeling is gelet op de onwillige houding van Oomen en het belang van Komfort bij inzage toewijsbaar. De gevorderde lijfsdwangveroordeling is niet toewijsbaar, nu Komfort onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat alleen de dwangsomveroordeling onvoldoende uitkomst zal bieden.” 2.6. Het dictum van het vonnis luidt onder meer als volgt. “De rechtbank (...) 5.4. beveelt Oomen c.s. om aan Komfort na schriftelijk verzoek daartoe, doch in ieder geval binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, toegang te verlenen tot en inzage te verschaffen in en/of afschrift te nemen van: – de inbeslaggenomen 2 USB-sticks, twee ordners met administratie en de harde schijf; – de gehele administratie van Bouwmanagement vanaf oprichting op 7 mei 2007 tot de dag van dit vonnis; – alle bescheiden van Oomen die betrekking hebben op hetgeen hij in de periode vanaf 28 maart 2007 tot de dag van dit vonnis, direct of indirect, heeft ontvangen (in geld of anderszins) en/of als voordeel heeft genoten als gevolg van en/of gerelateerd aan Komfort (waaronder in ieder geval alle bankafschriften van alle bankrekeningen in de voornoemde periode en de door Oomen in het voicemailbericht aan [...] genoemde bescheiden (zie 2.14); op straffe van hoofdelijke verbeurte van een dwangsom van € 25.000,= per dag of gedeelte daarvan dat niet of niet geheel aan deze veroordeling wordt voldaan,
(...).” Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. 2.7. Op 21 mei 2012 is Oomen overleden. Het vonnis is op 1 juni 2012 aan zijn erfgenamen en de executeur testamentair, alsmede aan Bouwmanagement en Adviesgroep Oomen BV betekend. Daarbij is tevens bevel gedaan om aan de inhoud van de executoriale titel te voldoen als bedoeld in artikel 491 Rv jo. artikel 439 lid 1 Rv. 2.8. Diezelfde dag heeft Komfort de deurwaarder opdracht gegeven om onderdeel 5.4 van het dictum van het vonnis door middels van reële executie af te dwingen door afgifte van of inzage in de bescheiden. Tevens heeft Komfort de gerechtelijk bewaarder verzocht om afgifte van of inzage in de in bewaring gegeven bescheiden. De deurwaarder en de gerechtelijk bewaarder hebben daaraan niet voldaan. 3. Het geschil 3.1. Komfort vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad 3.1.1. zal bepalen dat de gerechtelijk bewaarder gehouden is om de bescheiden aan Komfort af te geven, 3.1.2. zal bepalen dat de deurwaarder gehouden is om op grond van het vonnis conform art. 491 lid 2 Rv de bescheiden onder zich te nemen en aan (de advocaat van) Komfort af te geven, 3.1.3. de gerechtelijk bewaarder zal bevelen om terstond de bescheiden aan Komfort af te geven, althans de gerechtelijk bewaarder zal bevelen om terstond de bescheiden ter inzage aan Komfort te geven, althans afgifte dan wel inzage zal bevelen op een door de voorzieningenrechter te bepalen wijze, 3.1.4. Komfort zal machtigen om de bescheiden onder zich te nemen en de deurwaarder zal veroordelen om te gehengen en te gedogen dat Komfort de bescheiden onder zich neemt, althans Komfort zal machtigen om de bescheiden in te zien en de deurwaarder zal veroordelen om te gehengen en te gedogen dat Komfort de bescheiden inziet, 3.1.5. (zo nodig bij beschikking) op grond van 856 lid 3 Rv de voorwaarden van de gerechtelijke bewaring op een door de voorzieningenrechter te bepalen wijze zal wijzigen en/of aanvullen zodat de gerechtelijk bewaarder gehouden is om op grond van het vonnis tot afgifte, althans inzage, van de bescheiden aan Komfort, althans het mogelijk maakt voor de deurwaarder om tot afgifte als bedoeld in art. 491 lid 2 Rv te komen, 3.1.6. althans ten aanzien van ieder van voornoemde vorderingen steeds die voorzieningen en/of bevelen en/of machtigingen en/of aanpassingen als bedoeld in artikel 856 lid 3 Rv zal treffen die de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden juist voorkomen en die verweerders zal opleggen, 3.2. De deurwaarder voert verweer. 3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling 4.1. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het onderhavige bewijsbeslag is gebaseerd op artikel 730 Rv (beslag tot afgifte), dan wel op artikel 1019b en c Rv en, samenhangend daarmee, de vraag of de deurwaarder op de voet van artikel 491 lid 2 Rv dient te bewerkstelligen dat Komfort toegang krijgt tot en inzage in en/of afschrift van de beslagen bescheiden. 4.2. Komfort stelt zich op het standpunt dat het beslag is gebaseerd op artikel 730 jo. 843a Rv en voert ter toelichting het volgende aan. Er zijn twee soorten bewijsbeslag, te weten beslag tot afgifte ex artikel 730 Rv jo. – bijvoorbeeld – artikel 843a Rv (hierna: het gewone bewijsbeslag) en IE-bewijsbeslag ex artikel 1019c Rv (hierna: IE-bewijsbeslag). De grondslag voor IE-bewijsbeslag is beperkt tot het toepassingsgebied van artikel 1019 Rv. Volgens Komfort is de onderhavige kwestie geen aangelegenheid als genoemd in titel 15 Rv (rechtspleging in zaken betreffende rechten van intellectuele eigendom). Het gewone bewijsbeslag is ontwikkeld in de rechtspraktijk en kent een ruime toepassing. Grondslag voor het gewone bewijsbeslag kan bijvoorbeeld zijn de exhibitieplicht van artikel 843a Rv. Uit het beslagrekest en het daarop verleende verlof blijkt, aldus Komfort, dat het hier gaat om conservatoir beslag tot afgifte en derhalve een gewoon bewijsbeslag. Het vonnis van 30 mei 2012 bevat onder 5.4. van het dictum een veroordeling tot afgifte van de in beslag genomen zaken. Het recht daarop was door middel van het conservatoir bewijsbeslag zeker gesteld. Door de executoriale titel is het conservatoir beslag, aldus Komfort, op de voet van artikel 704 lid 1Rv overgegaan in een executoriaal beslag. Komfort stelt nu dat de deurwaarder, gelet op zijn ministerieplicht, gehouden is de zaken tot afgifte waarvan Oomen c.s. is veroordeeld op de voet van artikel 491 lid 2 onder zich te nemen en aan Komfort af te geven. 4.3. Verweerders betwisten niet dat de deurwaarder, indien sprake zou zijn van beslag ex artikel 730 Rv, de gevraagde tenuitvoerlegging op de voet van artikel 491 Rv zou kunnen verrichten. Verweerders betwisten ook niet dat de hoofdzaak geen geding is tot handhaving van rechten van intellectuele eigendom. Niettemin is volgens verweerders het onderhavige beslag te beschouwen als bewijsbeslag ex artikel 1019b en c Rv. Zij voeren daartoe het volgende aan. Artikel 843a Rv, waarnaar in het beslagrekest wordt verwezen, is materieel recht. Uit de kop van het beslagrekest en uit paragraaf 31 daarvan blijkt niet, aldus verweerders, dat Komfort heeft bedoeld afgifte van de bescheiden te bewerkstelligen en er is ook niet expliciet verlof voor beslag tot afgifte gevraagd. Volgens verweerders kan daarom niet worden aangenomen dat het onderhavige beslag is gebaseerd op artikel 730 jo. 843a Rv, maar moet het beslag worden aangemerkt als oprekking van bewijsbeslag ex artikel 1019b en c Rv. Uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot Titel 15 Rv volgt dat het doel van een conservatoir bewijsbeslag uitsluitend is om bewijsstukken veilig te stellen. Vervolgens is het aan de bodemrechter om na een contradictoir debat te beslissen wat er met de in beslag genomen zaken moet gebeuren (artikel 1019 c lid 2 Rv). Het bewijsbeslag ex artikel 1019b Rv gaat niet automatisch over in een executoriaal beslag. In het onderhavige geval heeft de rechter onder 5.4 van het dictum van het vonnis bepaald dat Oomen c.s. aan Komfort toegang dient te verlenen tot en inzage dient te verschaffen in en/of afschrift dient te nemen van de in beslag genomen bescheiden. Verweerders stellen zich op het standpunt dat hiervoor een actieve handeling van Oomen wordt verlangd en dat het de gerechtelijk bewaarder niet vrij staat om zonder een dergelijke aanwijzing van Oomen c.s. Komfort toegang te verlenen tot de beslagen bescheiden. De veroordeling is voorts, aldus verweerders, niet vatbaar voor rechtstreekse tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 491 lid 2 Rv.
4.4. De voorzieningenrechter volgt verweerders hierin niet. Artikel 1019 Rv bepaalt expliciet dat Titel 15 Rv van toepassing is op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom ingevolge de in het artikel genoemde wetten en verordeningen. Partijen zijn het erover eens dat de vordering in de hoofdzaak niet strekt tot handhaving van intellectuele eigendomsrechten. In de rechtspraktijk is herhaaldelijk uitgemaakt dat ook in niet IEzaken bewijsbeslag mogelijk is en dat de grondslag daarvoor kan worden gevonden in artikel 730 jo. 843a Rv. In dit geval blijkt uit de aanhef en paragraaf 31 van het beslagrekest dat Komfort een dergelijk beslag ook heeft beoogd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook sprake van beslag dat is gebaseerd op artikel 730 jo. 843a Rv. De enkele omstandigheid dat in het beslagrekest artikel 730 Rv en/of afgifte niet expliciet worden genoemd doet daaraan niet af. 4.5. Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de deurwaarder, gelet op zijn ministerieplicht, ter uitvoering van het vonnis toepassing dient te geven aan artikel 491 Rv en het ertoe dient te leiden dat aan Komfort, zoals in het dictum van het vonnis onder 5.4. vermeld, toegang wordt verleend tot en inzage wordt verschaft in en/of afschrift wordt verstrekt van de in beslag genomen bescheiden. Een aanwijzing van Oomen c.s. is daartoe niet vereist. De gerechtelijk bewaarder dient op instructie van de deurwaarder aan de uitvoering van het vonnis mee te werken. 4.6. Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering in beginsel voor toewijzing vatbaar is. Om executieproblemen te voorkomen zal de voorzieningenrechter de toewijzing anders formuleren dan gevorderd. Conform het eensluidend verzoek van partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt. 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. beveelt de deurwaarder om voor de tenuitvoerlegging van het door de rechtbank Amsterdam op 30 mei 2012 onder zaaknummer 492280/HA ZA 11-1858 gewezen vonnis, ten aanzien van de in onderdeel 5.4 genoemde in beslag genomen zaken, toepassing te geven aan artikel 491 Rv en de gerechtelijk bewaarder dienovereenkomstig te instrueren, 5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, 5.4. weigert de gevraagde voorziening voorzover meer of anders is gevorderd. »Annotatie 1. De relevante feiten en het procesverloop X is lange tijd ingehuurd door eiseres om werkzaamheden voor eiseres te verrichten. Aan het licht komt dat X stelselmatig werkzaamheden aan eiseres heeft gefactureerd die niet zijn verricht. Hiermee heeft X onrechtmatig gehandeld jegens eiseres. Eiseres heeft door dit onrechtmatig handelen schade geleden. Teneinde de omvang van deze schade vast te kunnen stellen, wenst eiseres de administratie van X in te zien.
Eiseres heeft eerder verzocht om onder X conservatoir beslag te mogen leggen op bepaalde bescheiden. Onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 4 augustus 2009, LJN BJ4901, betoogde eiseres dat het mogelijk is om ook in niet-IEzaken bewijsbeslag te leggen. Nadat het verlof om beslag te mogen leggen was verleend, heeft de deurwaarder “conservatoir beslag tot afgifte/bewijsbeslag” onder X laten leggen. De bescheiden zijn vervolgens in bewaring genomen. Er wordt daarna een bodemprocedure gestart bij de rechtbank Amsterdam. Eiseres vordert in deze procedure inzage en afgifte van de bescheiden. De rechtbank wijst de gevorderde afgifte van de bescheiden af. Wel wordt eiseres het recht verleend om zich toegang te verschaffen tot de bescheiden, teneinde deze in te kunnen zien en daarvan een afschrift te kunnen maken. Eiseres wendt zich met dit vonnis tot de deurwaarder/bewaarder. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij bewijsbeslag heeft gelegd ex art. 843a Rv jo. 730 Rv. Nu de bodemprocedure is gevoerd waarin een executoriale titel is verkregen die vatbaar is voor tenuitvoerlegging, meent eiseres dat het gelegde conservatoire beslag krachtens 704 lid 1 Rv is overgegaan in een executoriaal beslag. De deurwaarder stelt zich op het standpunt dat art. 730 Rv in combinatie met art. 843a Rv geen basis biedt om bescheiden in bewijsbeslag te nemen. De deurwaarder meent dan ook dat het beslag waartoe eiseres heeft verzocht, en welk beslag door de deurwaarder is gelegd, een conservatoir beslag betreft dat de meeste overeenkomsten vertoont met bewijsbeslag op basis van art. 1019b en 1019c Rv. Dit is een beslag van conservatoire aard, en bij een dergelijk beslag dient eiseres een bodemprocedure te starten op basis van art. 1019c Rv om na de beslaglegging het recht tot inzage te verkrijgen. Nu eiseres geen bodemprocedure heeft gevoerd op basis van art. 1019c Rv, kan de deurwaarder naar onze mening geen inzage verlenen in de bescheiden die slechts ter conservering van het bewijs in beslag zijn genomen. In de onderhavige kortgedingprocedure die eiseres jegens de deurwaarder/bewaarder is gestart, oordeelt de Voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem dat wanneer geen sprake is van een IE-zaak, de grondslag voor bewijsbeslag kan worden gevonden in art. 730 Rv en niet in art. 1019b en 1019c Rv. Dat eiseres noch art. 730 Rv, noch “afgifte” expliciet heeft genoemd in haar beslagrekest doet daaraan niet af. 2. Twee vormen van bewijsbeslag In de onderhavige casus worden twee vormen van bewijsbeslag aan de orde gesteld. Het gaat daarbij om bewijsbeslag in IE-zaken op grond van art. 1019b en 1019c Rv, en om bewijsbeslag in niet-IE-zaken, waarbij art. 730 Rv in samenhang met art. 843a Rv als basis zou moeten dienen. 3. In IE-zaken geeft art. 1019a Rv de rechter, kort samengevat, de bevoegdheid om toe te wijzen een vordering tot inzage of afgifte van bescheiden aangaande de (beweerdelijke) IE-inbreuk. Ingevolge art. 1019b lid 1 Rv kan de Voorzieningenrechter, kort gezegd, verlof geven tot het in “bewijsbeslag” nemen van de in art. 1019a Rv bedoelde bescheiden. Een verlof tot het leggen van bewijsbeslag houdt niet tevens een inzagerecht voor de beslaglegger in. Ter conservering in beslag genomen bescheiden mogen pas worden ingezien wanneer het beslag wordt gevolgd door een aparte procedure tot inzage op grond van art. 843a jo. art. 1019a Rv. Een verzoek tot het mogen leggen van conservatoir beslag dat tevens een verzoek tot inzage bevat, behoort te worden afgewezen (zie o.m.
Rb. Arnhem, 1 juni 2007, LJN BA9615, NJF 2007, 354 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 17 maart 2009, LJN BI7600, «JBPr» 2009/46, m.nt. L. Wijnbergen). Terecht oordeelt de voorzieningenrechter in de onderhavige casus dat geen sprake is van een bewijsbeslag op basis van art. 1019b jo. 1019c Rv. De wet laat er geen twijfel over bestaan dat deze variant alleen geldt in IE-zaken, en daarvan is in het onderhavige geval duidelijk geen sprake (zie hiervoor sub 1 van deze noot). 4. Bewijsbeslag in niet-IE-zaken De beslagsyllabus (versie augustus 2012) baseert bewijsbeslag (a.w. pag. 29 e.v.) in nietIE-zaken op art. 730 Rv (conservatoir beslag tot afgifte van zaken en levering van goederen). De beslagsyllabus geeft terecht aan dat er over de mogelijkheid van bewijsbeslag in niet IE-zaken in de rechtspraak en literatuur verschillend wordt geoordeeld (a.w. pag. 29). Waar het LOVC eerder van mening was dat bewijsbeslag ex art. 843a Rv jo. 730 Rv mogelijk was, is het LOVC nu op dit standpunt teruggekomen en is aangegeven het oordeel of bewijsbeslag ex art. 843a Rv jo. 730 Rv mogelijk is aan de rechtspraak over te laten, in de hoop dat de Hoge Raad daarover op korte termijn uitsluitsel zal geven (a.w., pag. 29-30). 5. Bewijsbeslag in een niet-IE-zaak wordt dus gebaseerd op art. 730 Rv, met als onderliggende rechtsgrond de vordering ex art. 843a Rv. Een beslag dat is gebaseerd op art. 730 Rv is een conservatoir beslag. Het leggen van beslag op bewijsmiddelen op grond van art. 730 Rv heeft dan ook uitsluitend tot doel om de bestaande situatie te conserveren, en niet om de beslaglegger de mogelijkheid te bieden om bewijs in te zien. Indien een partij onderzoek wenst te doen naar de inhoud van bescheiden, dient hij op grond van art. 843a Rv een daartoe strekkende vordering in te stellen. Om te voorkomen dat een conservatoir beslag voor andere doeleinden wordt gebruikt dan het conserveren van bewijsmateriaal, worden bij het verlenen van dit verlof terecht voorwaarden gesteld (Beslagsyllabus, a.w., pag. 30). Wanneer onder bewijsbeslag wordt verstaan de “afgifte van bescheiden” kan in ieder geval worden getwijfeld aan het bestaan van een (toereikende) wettelijke grondslag. De rechtsgrond die art. 730 Rv vereist om “afgifte van een goed tot behoud van enig recht te rechtvaardigen” dient in geval van bewijsbeslag te worden gevonden in art. 843a Rv. Zonder dit laatste artikel bestaat er geen recht ten aanzien van de bescheiden om art. 730 Rv te kunnen toepassen. Art. 730 Rv verlangt echter dat er een recht bestaat tot afgifte. Zo ver gaat art. 843a Rv echter niet. Op basis van art. 843a Rv kan geen recht tot afgifte worden verleend. Ook lid 2 van art. 843a Rv kan bij een strikte lezing van de wet niet leiden tot afgifte. Lid 2 bepaalt de wijze waarop inzage, afschrift of uittreksel dient te worden verschaft. Fysieke afgifte gaat een stuk verder, en is naar onze mening meer dan slechts een wijze waarop inzage, afschrift of uittreksel dient te worden verschaft, maar daarover is discussie mogelijk. In de Memorie van Toelichting bij het Voorontwerp van Wet d.d. 1 oktober 2010 inzake wijziging van de exhibitieplicht van art. 843a Rv (zie Beslagsyllabus, a.w., pag. 30) gaat de minister er kennelijk van uit dat bewijsbeslag in niet-IE-zaken reeds nu tot de mogelijkheden behoort: “Volledigheidshalve zij op deze plaats nog opgemerkt dat het voorgestelde recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden de in de praktijk ontwikkelde mogelijkheid conservatoir beslag tot afgifte op bescheiden te leggen om daarvan een afschrift ter bescherming van bewijs ex art. 730 Rv te verkrijgen, onverlet laat. Voor het verkrijgen van inzage, afschrift of uittreksel van de beslagen bescheiden is
vervolgens telkens een rechterlijke machtiging vereist. Wordt het beslag achteraf onrechtmatig geoordeeld, dan is de beslaglegger in beginsel schadeplichtig.” 6. De onduidelijke samenhang tussen art. 730 Rv en art. 843a Rv, of beter gezegd het gebrek aan samenhang, houdt ook de literatuur verdeeld over de vraag of deze twee artikelen tezamen een voldoende basis kunnen bieden voor de fysieke inbeslagname van bewijsmiddelen. Onder andere Bodewes en Linssen trekken het bestaan van een toereikende basis voor bewijsbeslag in niet-IE-zaken in twijfel (T.J.J. Bodewes, Bewijsbeslag, Tilburg 2009, p. 22, resp. J.G.A. Linssen, 'Bewijsbeslag', in A.J. van der Meer, J.G.A. Linssen, J.C. van Oven, De reikwijdte van het beslag, Den Haag, 2009, p. 25), terwijl Ekelmans en Sijmonsma (J. Ekelmans, De exhibitieplicht, diss. Groningen, Deventer 2010, p. 56-61, resp. J.R. Sijmonsma, Het inzagerecht, diss. Maastricht, 2010, p. 217) evenals Harreman en Hoyng (M.L.L. Harreman, Conservatoire beslagen tot afgifte en levering (red.), diss. Rotterdam, Den Haag, 2007, p. 43-44, resp. W.A. Hoyng, 'Vier procesrechtelijke wensen', in Schoordijkbundel In het nu wat worden zal, Deventer 1991, p. 109-111) wel voldoende grondslag zien voor bewijsbeslag in niet-IE-zaken. 7. De jurisprudentie is niet bepaald eenduidig over het antwoord op de vraag of bewijsbeslag op basis van art. 730 jo. 843a Rv mogelijk is. In een eerdere uitspraak stelde het Gerechtshof Leeuwarden (4 augustus 2009, LJN BJ4901) vast dat er geen wettelijke regeling is voor bewijsbeslag in niet IE-zaken. Weliswaar biedt art. 843a Rv een grondslag die het mogelijk maakt om onder bepaalde omstandigheden een vordering in te stellen die ertoe strekt om inzage, een afschrift of een uittreksel van bepaalde bescheiden te verkrijgen, maar dit artikel biedt geen grondslag om bewijsbeslag te leggen, aldus het hof. Voor andere uitspraken waarin art. 730 Rv jo. 843a Rv als een niet toereikende basis voor bewijsbeslag wordt beschouwd, zie ondermeer Gerechtshof ’s-Gravenhage 24 augustus 2006, LJN AY7534 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 30 mei 2007, LJN BA9007. In de rechtspraak zijn echter ook voldoende voorbeelden te vinden waarin wordt geconcludeerd dat art. 730 Rv jo. 843a Rv wel als een toereikende basis voor bewijsbeslag wordt beschouwd. Zo oordeelde Gerechtshof ’s-Gravenhage (29 maart 2011, LJN BQ1725) dat de grondslag voor een bewijsbeslag in niet-IE-zaken kan worden gevonden in art. 730 Rv, mede in aanmerking nemende dat de maatschappelijke behoefte aan en het belang van dit beslag ter veiligstelling van bewijs een ruime uitleg van dit artikel rechtvaardigen. Voor andere gevallen waarin art. 730 Rv jo. 843a Rv als een toereikende basis voor bewijsbeslag wordt beschouwd zie onder meer Vzr. ’s-Hertogenbosch 27 maart 2002, «JBPr» 2002/10, m.nt. J.G.A. Linssen en Rechtbank Rotterdam 3 september 2009, LJN BJ7141, waarin werd geoordeeld dat bewijsbeslag op basis van art. 730 Rv jo. 843a Rv is toegestaan indien het beslag met de nodige waarborgen is omkleed (vlg. Beslagsyllabus, a.w., pag. 29-30). Het lijkt erop dat gerechtelijke instanties hun oordeel laten afhangen van criteria die niet in wet- of regelgeving zijn terug te vinden. Zo zijn “de bewijsnood” en “de maatschappelijke behoefte aan bewijsbeslag” de revue gepasseerd. Ook lijken criteria die zien op de uiteindelijke wijze waarop de beslaglegging geschiedt de beslaglegging zelf te rechtvaardigen. Hierbij dient dan te worden gedacht aan criteria zoals het respecteren van de persoonlijke levenssfeer, de behandeling van persoonlijke informatie etc. Conclusie Met het onderhavig vonnis is er weer een gerechtelijke instantie bijgekomen die van mening is dat er voldoende grond is voor bewijsbeslag in niet-IE-zaken, terwijl daarvoor
de wettelijke basis niet duidelijk is. Het is dan ook niet vreemd dat de deurwaarder een beslagvorm aanhaalt die geldt voor IE-zaken, omdat er in niet-IE-zaken geen expliciete – toegesneden – basis is waarop de deurwaarder bewijsbeslag had mogen leggen. Hoe creatief dit ook is bedacht, een oplossing is dit natuurlijk niet. Zo oordeelde ook de rechter in dit vonnis. De oplossing kan wel gelegen zijn in heldere wetgeving. De huidige stand van zaken vraagt om duidelijkheid, want die is er momenteel niet. In de praktijk doet men er verstandig aan om na te gaan hoe de ter zake bevoegde gerechtelijke instantie over bewijsbeslag in niet-IE-zaken denkt, want de meningen van de verschillende gerechtelijke instanties blijken verdeeld te zijn . mr. M.A.J.G. Janssen en mr. J. van der Kraan, beide advocaat bij Banning NV