Rapport “Kerk-zijn in een seculiere samenleving” Definitieve versie 2 maart 2013
Synodale commissie “Kerk-zijn in een seculiere samenleving”
2
Inhoud Inhoud ..................................................................................................................................................... 3 1.
2.
3.
4.
5.
Inleiding ........................................................................................................................................... 5 1.1
Terugblik .................................................................................................................................. 5
1.2
Samenstelling .......................................................................................................................... 5
1.3
Opdracht .................................................................................................................................. 5
1.4
Werkwijze ................................................................................................................................ 6
Een verkenning ................................................................................................................................ 7 2.1
Samenleving in beeld .............................................................................................................. 7
2.2
Secularisatie, wat bedoelen we............................................................................................. 11
2.3
Schuld .................................................................................................................................... 12
2.4
Roeping.................................................................................................................................. 12
Vreemdelingschap ......................................................................................................................... 14 3.1
De Bijbelse lijn ....................................................................................................................... 14
3.2
Bouwen en bewaren ............................................................................................................. 16
3.3
De belijdenisgeschriften ........................................................................................................ 17
3.4
De Vroege Kerk ...................................................................................................................... 18
3.5
Conclusies .............................................................................................................................. 20
Onze tijd geanalyseerd .................................................................................................................. 21 4.1
Historische terugblik.............................................................................................................. 21
4.2
Ontwikkeling in het huidige denken...................................................................................... 23
4.3
Aspecten van de huidige samenleving .................................................................................. 24
4.4
Conclusies .............................................................................................................................. 26
Kerk en Staat ................................................................................................................................. 27 5.1
Scheiding van Kerk en Staat .................................................................................................. 27
5.2
Andere relevante rechtsbeginselen ...................................................................................... 27
5.3
Marginalisering van de kerk .................................................................................................. 28 3
6.
7.
8.
5.4
De christelijke roeping ........................................................................................................... 29
5.5
Overheden ............................................................................................................................. 30
5.6
Conclusies .............................................................................................................................. 30
De positie van de kerk ................................................................................................................... 32 6.1
Kerk-zijn in de 21e eeuw; schuld en oordeel ........................................................................ 32
6.2
Wat is de kerk? ...................................................................................................................... 33
6.3
Bijbelse roeping van de gemeente ........................................................................................ 34
6.4
Positie van de Gereformeerde Gemeenten .......................................................................... 36
6.5
Conclusies .............................................................................................................................. 38
Slotconclusies en aanbevelingen................................................................................................... 39 7.1
Vreemdelingschap, een Bijbelse lijn ...................................................................................... 39
7.2
Onze tijd geanalyseerd .......................................................................................................... 40
7.3
Kerk en Staat ......................................................................................................................... 40
7.4
De positie van de kerk ........................................................................................................... 40
7.5
Schriftuurlijke toespitsing...................................................................................................... 42
Literatuurlijst ................................................................................................................................. 44
4
1. Inleiding 1.1 Terugblik In de vergadering van uw Generale Synode van 26 januari 2011 heeft u op voorstel van het Deputaatschap Kerk en Overheid besloten tot het instellen van een Synodale Commissie “Kerk-zijn in een seculiere samenleving”. De aanleiding daartoe vormde de in uw zitting van 15 en 16 september 2010 besproken Instructie van de Particuliere Synode Zuid- West inzake de positie van de kerk in de hedendaagse maatschappij. Deze Instructie van de Particuliere Synode Zuid-West ligt ten grondslag aan de opdracht van de Synodale Commissie. Daarin werd uw Synode verzocht om een commissie te benoemen met als opdracht een brede doordenking van: 1. “De plaats en het functioneren van apologetiek binnen de Gereformeerde Gemeenten 2. De wijze waarop de kerk zich in getuigende zin naar buiten toe beweegt, en dat in relatie tot het werk van het Deputaatschap bij de Hoge Overheid 3. Toerusting van kerkenraden door bijvoorbeeld ambtsdragerconferenties te beleggen om handvatten aan te reiken voor het omgaan met de hedendaagse ontwikkelingen in kerk en maatschappij 4. Het aandringen bij de gemeenten om bij voortduur de oproep tot verootmoediging en gebed te laten klinken gelet op de ontzaglijke nood der tijden”1 Op basis van de Instructie, de toelichting daarop en de bespreking van het Rapport van het Deputaatschap Kerk en Overheid heeft uw Synode besloten tot de instelling van de Synodale Commissie “Kerk-zijn in een seculiere samenleving”.
1.2 Samenstelling Door het Deputaatschap Kerk en Overheid zijn de volgende leden van de Synodale Commissie benoemd: 1. als voorzitter: ds. L. Terlouw; 2. namens het Deputaatschap Kerk en Overheid, de heren mr. dr. J.T. van den Berg en drs. I. de Muijnck, tevens secretaris van de commissie; 3. namens het Deputaatschap Evangelisatie, de heer G. Baan; 4. namens de Stichting CGO, de heer J.H. Mauritz; 5. namens het Deputaatschap Kerk, Jeugd, Gezin en Onderwijs, de heer ing. A.A. Gorter; 6. namens de Jeugdbond, de heer L. A. Kroon.
1.3 Opdracht Door uw Synode is de volgende centrale vraagstelling en opdrachtformulering vastgesteld2: Centrale vraagstelling: Hoe kan blijvend invulling worden gegeven aan de actualiteit van de belijdenis van de kerk in onze seculiere samenleving? Doordenking van deze vraag dient een praktische toepassing te krijgen ten behoeve van zowel de plaatselijke gemeente, het kerkverband als geheel en het individuele (doop)lid.
1 2
Citaat uit de Instructie Acta van de Generale Synode van de Gereformeerde Gemeenten 2010, pag. 292
5
Opdrachtformulering: a. De in te stellen commissie rapporteert aan de Generale Synode 2013 over een doorgronding van de tijdgeest ten behoeve van het kerk-zijn en christen-zijn in de hedendaagse en toekomstige maatschappij, gericht op bewustwording, bezinning, toerusting en begeleiding. b. In het op te stellen advies dient geïnventariseerd te worden waar aangesloten kan worden op bestaande activiteiten. c. Tenslotte worden in het advies concrete handreikingen opgenomen die van betekenis zijn om gestalte te geven aan het kerk-zijn en christen-zijn in de samenleving.
1.4 Werkwijze De Commissie is achtmaal in vergadering bijeen gekomen met dien verstande dat tussentijds via email onderling is gecommuniceerd. Gekozen is voor een aanpak waarbij allereerst een inventarisatie en diagnose heeft plaatsgevonden wat er in de maatschappij en de kerk gaande is. Op basis daarvan en verdere literatuurstudie heeft de Commissie de resultaten daarvan verwoord in een viertal hoofdstukken met elk een eigen toespitsing, voorafgegaan door een eerste verkennende beschouwing. De vier hoofdstukken bevatten: 1. een analyse van het Bijbelse begrip vreemdelingschap, mede in relatie tot de situatie van de Vroege Kerk; 2. een analyse van de tijd waarin wij leven, mede in het licht van de ontwikkelingen in het Westerse denken zoals dat ook voor ons land relevant is; 3. een beschouwing over de verhouding van kerk en staat, de voor ons land relevante rechtsbeginselen en de verschuiving in opvattingen in onze samenleving inzake de plaats van kerk en religie in het publieke domein; 4. tenslotte een analyse van de positie van de kerk op grond van Gods Woord en onze belijdenisgeschriften en wat dat betekent voor onze kerkelijke gemeenten. Deze hoofdstukken treft u in dit rapport aan, evenals een literatuurlijst waarin diverse relevante publicaties zijn opgenomen. Op grond van deze analyses heeft de Commissie een aantal aanbevelingen geformuleerd. Deze aanbevelingen zijn besproken met een aantal andere geledingen uit ons kerkverband, te weten het deputaatschap Kerk en Overheid en een lid van het deputaatschap Evangelisatie. Tevens is er overleg gevoerd met de Commissie Catechese en ds. W. Visscher.
6
2. Een verkenning 2.1 Samenleving in beeld In deze paragraaf proberen we met wat grafieken inzichtelijk te maken wat er gaande is in ons land. Beelden zeggen daarin soms meer dan woorden.3 Achtereenvolgens wordt een beeld gegeven van verschuivingen in het geheel van onze samenleving, zowel politiek als ten aanzien van een beperkt aantal ethische onderwerpen. Vervolgens geven de grafieken een beeld van hoe het kerkelijk in Nederland gesteld is, zowel in ledentallen als in meeleven. Ook wordt aangegeven hoe in de kerken het denken over sommige theologische onderwerpen verschuift. Tenslotte wordt weergegeven hoe het staat met het ledenverloop en kerkverlating in de Gereformeerde Gemeenten. Samenstelling van de Tweede Kamer
Duidelijk is dat het aantal christenen dat zich verbonden voelt aan christelijke partijen sterk is gedaald sinds 1965. Wijzigingen in ethische standpunten euthanasie en abortus
3
De getallen/grafieken zijn ontleed aan Joep de Hart, Zwevende gelovigen, oude religie en nieuwe spiritualiteit
7
Standpunt t.o.v. homofilie
Ledenverloop kerken/godsdiensten t.o.v. totale bevolking
Ten opzichte van de toename van de bevolking daalt het aantal kerkleden sterk. Door de instroom van allochtonen neemt het aantal inwoners die zich verbonden weten aan andere godsdiensten toe.
8
Percentage kerkleden dat vrijwel elke week in de kerk komt
Naast afname van het aantal kerkleden, is ook het percentage kerkleden dat regelmatig in de kerk komt sterk afgenomen.
Kerkelijkheid en gelovigheid naar generatie
In deze grafiek wordt zichtbaar gemaakt hoe generaties onderling verschillen. Hoe jonger de generaties hoe minder men een kerkelijk meelevend lid is (kerks lid) of nog lid blijft van de kerk (nominaal lid). De grafiek maakt duidelijk dat de uitstroom uit de kerk zal doorgaan.
9
Godsdienstige opvattingen onder kerkleden
Binnen de kerk veranderen meningen door de jaren heen over godsdienstige thema’s. De mening beweegt zich duidelijk verder van de inhoud van de Bijbel vandaan. Men gelooft binnen de kerk nog wel maar men vult het op eigen manier in. Het gezaghebbende karakter van de Bijbel is steeds meer aan het verdwijnen met alle gevolgen van dien.
Ledenverloop Gereformeerde Gemeenten4
4
Onderzoek kerkverlating in de Gereformeerde Gemeente, synodaal rapport 1992; Kerkelijke jaarboeken 19652011.
10
Uitstroom en instroom bij de Gereformeerde Gemeenten
Het ledenverloop van de Gereformeerde Gemeenten laat een steeds verder uiteen lopen van doopen belijdende leden zien. Procentueel neemt het aantal doopleden af. In absolute zin geeft het aantal doopleden een stabilisering te zien. De kerk zal als dit niet verandert vergrijzen en het ledental zal gaan afnemen. De uitstroom is door de jaren heen verviervoudigd. De instroom is hooguit verdubbeld. Procentueel is de uitstroom toegenomen. Sinds het ontstaan van de Hersteld Hervormde Kerk is de uitstroom behoorlijk toegenomen. Samenvattend kan gezegd worden: De Nederlandse samenleving raakt steeds meer los van de christelijke wortels: dat blijkt in de politieke verhoudingen maar ook in ethische standpunten bv. ten aanzien van abortus, euthanasie en homofilie; Het ledental van de christelijke kerken/gemeenschappen daalt sterk, ook het meeleven van hen die nog wel kerklid zijn neemt af. Jongere generaties zijn minder bij de kerk betrokken, zodat het aantal leden van de kerken zal blijven dalen. De theologische visie in de kerk komt steeds verder van de Bijbel af te staan. Het ledenbestand van de Gereformeerde Gemeenten vergrijst. Dit zal zich waarschijnlijk te zijner tijd vertalen in een daling van het aantal leden. De uitstroom uit de gemeenten vertoont een stijgende lijn.
2.2 Secularisatie, wat bedoelen we Met hetgeen in 3.1 is weergegeven kunnen we denken een aardig beeld te hebben van de secularisatie in Nederland. Veelal wordt er een “is gelijk teken” gezet tussen ontkerkelijking en secularisatie. Secularisatie gaat echter dieper. Secularisatie komt van het Latijnse saeculum dat o.a. een aanduiding is van het aardse leven. Secularisatie betekent dan ook leven gericht op de aarde. In de wereld van vandaag heeft de hemel/ het Hogere zijn betekenis verloren en zoekt de mens alles in het hier en nu. Secularisatie is dat we leven alleen voor het aardse; iets anders is er niet. Men kan op aarde alles zelf, weet alles zelf, heeft geen behoefte aan God en godsdienst. In onze samenleving doortrekt dit gevoelen alle mensen binnen en buiten de kerk. We zijn allemaal geseculariseerde mensen in ons denken, in ons leven in de Westerse samenleving. Godsdienst is vaak niet meer dan een sociaal gebeuren in het hier en nu of slechts een dun vernislaagje over ons leven.
11
Een leven dat onder het vernislaagje vervuld is van een ontembare honger naar welvaart op de aarde. Calvijn spreekt over het van nature geneigd zijn tot de wereld met een beestachtige liefde.5
2.3 Schuld De schuld van de huidige situatie en tendensen in de afwijking van God en Zijn Woord en het leven gericht op het hier en nu, ligt in de eerste plaats bij de kerk. Naar haar roeping zou de kerk een lichtend licht, een zoutend zout, een stad op de berg moeten zijn. De schuld betreft in de eerste plaats de ambtsdragers maar daarnaast ook de kerk als geheel. Wij zijn van het heilspoor afgegaan, wij en onze vaderen tevens. Het gevolg daarvan is dat we wonen te midden van medereizigers naar de eeuwigheid die van God en Zijn Woord niet meer weten en de weg blijven gaan bij God vandaan. Leven we als leden van de kerk onze doopleden en medemensen niet voor dat het gaat om welvaart en het aardse? Waar zijn de ambtsdragers wiens levensopenbaring getekend is in wat Calvijn schrijft: “Hierop moeten dus de gelovigen bij het waarderen van het sterfelijk leven het oog gevestigd houden, dat ze, daar ze begrijpen, dat het in zichzelf niets dan ellende is, des te vuriger en gereder zich geheel wijden aan de overdenking van het toekomende eeuwige leven.”6 Weliswaar heeft de gelovige van nature een vrees voor de dood, maar deze moet overwonnen worden door de overdenking van het toekomende eeuwige leven. Het verlangen naar de dag van de dood en van de opstanding is een belangrijke maatstaf voor de stand van het christelijk leven. We lezen daarover bij Calvijn: “Maar laat ons dit voor vastgesteld houden, dat niemand goede vordering gemaakt heeft in de leerschool van Christus, dan hij die de dag zijns doods en der laatste opstanding met vreugde verwacht.”7 Waar dit leven gemist wordt, waar deze vorderingen op de leerschool van Gods genade niet gevonden worden, is dat schuld van de ambtsdragers, van Gods volk, van de kerk. Voorts is het voor nietige mensenkinderen levend buiten het paradijs ondoenlijk het huidig tijdsgewricht te doorgronden. Het in dit rapport richting geven aan het christen-zijn binnen het kerkelijk leven voor nu en in de toekomst, is voor mensen daarom een onmogelijke taak. Ons verstand is door de zonde te verduisterd en de macht van de wereld, de satan en de zonde is zeer groot. Ons gebed mag bij voorduur wel zijn: “Want in ons is geen kracht tegen deze grote menigte, die tegen ons opkomt, en wij weten niet wat we doen zullen; maar onze ogen zijn op U.” (2 Kronieken 20:12)
2.4 Roeping De kerk draagt echter ook een verantwoordelijkheid gelet op de roeping van ´s hemelswege. Uw Synode heeft de verantwoordelijkheid van de kerk beseft. Onze Commissie heeft de opdracht dan ook zwaar gewogen om inhoud te geven aan uw opdracht en aanbevelingen op te stellen. Wij allen worden geroepen Gods Woord over te dragen. In deze overdracht waartoe we persoonlijk en als kerkelijke gemeente geroepen zijn, heeft ieder op de eigen plaats een eigen toebedeelde verantwoordelijkheid. Duidelijk moet hierbij worden voor onszelf en anderen, dat Gods Woord gezaghebbend en van beslissende betekenis is voor de vernieuwing van ons leven in de weg van bekering maar ook voor het dagelijkse leven. Van groot belang is daarbij een levenswandel die door Gods genade zichtbaar maakt, dat we als vreemdeling op weg zijn naar een beter Vaderland. Dit bewaart voor het grote gevaar van het 5
J. Calvijn, Institutie, III, IX, 1 J. Calvijn, Institutie III, IX, 4 7 Idem, III, IX, 5 6
12
materialisme en de gerichtheid op de dingen die van deze wereld zijn. Het is een leven op deze aarde als niet bezittende. Het overdragen betekent tevens onderwijzen in velerlei vorm. De verwoording van dit onderwijs vraagt om de relevantie van de boodschap voor vandaag op een verstaanbare wijze over te brengen. Niet alleen buiten de kerk, maar ook binnen de kerk. Relevant betekent vooral dat het niet alleen over anderen gaat, maar juist ook over onszelf. Hoezeer immers zijn ook wij geneigd om ons eigen ik boven Gods Woord te stellen. Naar binnen toe in kerk en gezin is het zo nodig, dat God ons in de weg van de middelen door Zijn genade maakt tot leesbare brieven van Hem. De verantwoording naar buiten toe vraagt in leer en leven diezelfde genade van God. Petrus roept de gemeente op altijd naar ieder bereid te zijn tot verantwoording (1 Petrus 3:15). Voor Petrus is dit gelet op het tekstverband een zaak van heel het leven. Deze levenshouding, die we kunnen aanduiden als een apologetische levenshouding, is voor Petrus een Goddelijke eis en roeping. Middellijk vraagt deze levenshouding ook om onderwijs binnen de gemeente in de breedste zin van het woord.
13
3. Vreemdelingschap De verwoesting die de secularisatie aanricht in onze samenleving en in de kerk heeft niet het laatste woord. Hoe de golven ook slaan en de wateren bruisen: de Heere regeert. De HEERE in de hoogte is geweldiger dan het bruisen van grote wateren, dan de geweldige baren der zee (Ps. 93:4). Dwars door alles heen gaat Hij naar Zijn welbehagen door met Zijn kerkvergaderend werk. De schare die niemand kan tellen en Goddrie-enig eeuwig zal groot maken, zal er komen. De Kerk, die de Heere bijeen brengt, is niet ontstaan met Pinksteren. Met de NGB belijden we dat “deze Kerk is geweest van den beginne der wereld af en zal zijn tot den einde toe gelijk daaruit blijkt, dat Christus een eeuwige Koning is.” Deze Kerk is vrucht van het werk van Gods Woord en Geest. Met Zijn genade werkt God hartvernieuwend in het leven van zondaren. Doden gaan naar Zijn welbehagen luisteren naar de stem van de levende God. Als het gaat om het Kerk-zijn buiten het paradijs, zullen we in de eerste plaats moeten luisteren naar Gods Woord.
3.1 De Bijbelse lijn In de positie die de Kerk in Oude en Nieuwe Testament inneemt, staat het begrip “vreemdeling” heel centraal. Het woord vreemdeling roept gedachten op aan het woord vreemd in de zin van raar. In het vervolg zal duidelijk worden dat het in “vreemdelingschap” gaat om het enige leven dat in positieve zin toekomst heeft. Bijbels gezien is het leven als vreemdeling op aarde een bevoorrechte positie. Vreemdelingschap wijst er Bijbels gezien in de eerste plaats op dat we op aarde niet thuis zijn. De apostel trekt daarin in de brief aan de Hebreeën de lijn vanuit het Oude Testament naar zijn eigen tijd. Hij houdt de gemeente het vreemdelingleven voor vanaf Abel tot en met de tijd van de profeten. Men leefde op de aarde als “gasten en vreemdelingen”8 (Hebr. 11:13). Ook de apostel Petrus vermaant zijn lezers: “zo wandelt in vreze den tijd uwer inwoning”9(1 Petrus 1:17). Verderop lezen we: “Geliefden, ik vermaan u als inwoners en vreemdelingen10, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerlijkheden welke krijg voeren tegen de ziel; en houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen..”(1 Petrus 2:11,12). Paulus gebruikt dezelfde woorden in omgekeerde zin als hij schrijft aan de gemeente van Efeze: “Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners11 maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods” (Ef. 2:19). In de Openbaring aan Johannes wordt zowel in de brieven aan de zeven gemeenten als in de openbaring van wat zal geschieden, duidelijk dat het leven van Gods gemeente tot het einde toe gekenmerkt zal worden door vreemdelingschap. Zo onderscheidt men zich van hen die het merkteken van het beest dragen (Openb. 11:1-14; 13:6). Er is in het Nieuwe Testament een aanwijsbaar verband tussen vreemdelingschap en gemeente, tussen zich bijwoner weten en geloof.
In het Grieks staat hier ><>dhmoi> (xenoi kai parepidemoi):vreemdelingen/gasten en vreemdelingen/bijwoners met nadruk op tijdelijkheid verblijf 9 In het Grieks staat hier het woord >(paroikas) is vreemdeling/bijwoner; de kanttekeningen op de Statenvertaling vermelden: Het Griekse woord >(paroikas) betekent een inwoning voor een tijd in een plaats die ons vaderland niet is. Het woord komt o.a. ook voor in Hebr. 11:9 10 In Grieks staat hier >< parepidh>mouHet eerste woord is gelijk aan 1 Petr. 1:17 en het tweede woord komt ook voor in Hebr. 11:13. 11 In het Grieks staat hier >>(xenoi kai paroikoi): vreemdelingen/gasten en vreemdelingen en bijwoners 8
14
Vreemdelingschap duidt ook de plaats aan van de gelovigen als volk van God in een heidense omgeving. Ware christenen zijn als vreemdelingen niet thuis in deze wereld 12 en leven anders dan de wereld. Hun levensopenbaring laat zien dat ze vreemdeling zijn. Paulus schrijft dat onze wandel13 in de hemelen moet zijn (Fil. 3:20). De ware christen behoort tot de hemelse gemeenschap. Ze zijn burger van het rijk van Christus en de hemelse stad. Daarom moet men zich door het aardse niet laten verlokken. Men leeft naar de hemelse wetten. Het Hoofd van de Kerk is Boven en daarom zoekt de Bruidskerk, die met Christus is opgewekt datgene wat boven is (Kol. 3:1). Men is door Gods genade op aarde geroepen tot een heilig leven,tot het niet vervallen in zonde en een zich onthouden van wat kan schaden. Vreemdelingschap duidt de plaats aan van de gelovigen als volk van God in een heidense omgeving. Verder wijst het woord vreemdelingschap erop dat men op reis is naar het land waar men thuis zal zijn. Gods kinderen zijn als pelgrims op weg naar het eeuwig huis bij God. Zij hebben hier geen blijvende stad maar zoeken de toekomende (Hebr. 13:14). Christenen mogen de wereld niet ontvluchten maar moeten wel als vreemdeling en bijwoner in deze wereld leven. Abraham kon daarin niet buiten de Heere en Zijn Woord. Zijn geloofsvertrouwen rustte daarop door Gods genade. Diezelfde levensrichting wordt vandaag van “vreemdelingen op reis” gevraagd vanuit de genade dat het beste nog wacht. Leven met een verlangen naar het “en alzo zullen wij altijd bij de Heere wezen” (1 Thess. 4:17b). Op de achtergrond van de term ‘vreemdelingschap’ in het Nieuwe Testament staat heel duidelijk het gebruik van de aanduiding ‘vreemdeling’ in het Oude Testament. Het Oude Testament spreekt veelvuldig over de bijzondere positie van de aartsvaders en Israël als van vreemdelingen op de aarde. Zo spreekt Jacob tegen Farao over de dagen van zijn vreemdelingschap op aarde (Gen. 47:9). In onderscheid met de andere stammen krijgt de stam van Levi geen erfdeel in het beloofde land. Dit maakt dat ze ook op een bepaalde manier vreemdeling zijn in het beloofde land. Maar ook voor het volk van Israël in Egypte, Kanaän of elders gebruikt het Oude Testament de uitdrukking ‘vreemdeling’. Het vreemdelingschap is een kenmerk van het volk Israël in het Oude Testament (bv. Lev. 25:23; Ps. 119:19). Israël is als volk van God vreemd in deze wereld. Het beloofde land is Gods eigendom. Daar verkeert Israël als vreemdeling en bijwoner (Lev. 25:23; Ps. 39:13). Het volk heeft geen rechten maar geniet daar en elders Gods bescherming en is daarvan afhankelijk.14 De term ‘bijwoner, vreemdeling’ is een term die de verhouding van de gelovige of Israël tot God weergeeft. Israël als afgezonderd volk, gesteld als vreemdeling, tot voorbeeld opdat de heidenen naar Israëls God zouden vragen (bv. Deut. 28). Vreemdeling is een aanduiding voor Israëls totale afhankelijkheid van God zodat ze hun hoop niet op het land maar op God zouden vestigen.15 In het Oude Testament komen we het begrip “vreemdelingen” echter ook tegen zoals wij dat vandaag nog kennen voor mensen die niet tot de volksgemeenschap behoren, buitenlander. Het is de niet-Israëliet die slechts tijdelijk op het grondgebied van Israël vertoeft en er geen blijvende woonplaats heeft. Het kan de notie in zich dragen van vijanden van Israël (bv. Ps. 54; 137; Ez. 11). De verlossing van deze vreemdelingen is een trek van het toekomstige heil. Verder kan er in meeklinken onbevoegd en onheilig (Num. 18:4). Samenvattend kan men van deze groep vreemdelingen zeggen dat het anders-zijn, het ongewone, niet-thuishorend in Israël en ook wel het onbevoegd zijn, wordt onderstreept. Met uitzondering van de betekenis in de zin van “onbevoegd zijn” wordt het niet 12
Met de wereld wordt hier niet de schepping bedoeld, maar de mensenwereld zoals deze per definitie in opstand is tegen God (evangelie van Johannes) 13 In het Grieks staat (polòteuma) gemeenschap, maar dan hier niet op de aarde maar in de hemel. 14 Hebreeuws In LXX vooral vertaald met >(paroikos) 15 Zo o.a. in de verklaringen van Calvijn op het O.T. Zie ook Jacob Gopalswamy, The Motif of Stranger in Calvin’s Old Testament Commentaries, blz. 151
15
gebruikt voor een Israëliet. Juist wat niet tot Israël behoort, dat wat zich niet gedraagt overeenkomstig hetgeen van Israël gevraagd wordt of onrein is, wordt benadrukt.16 Onder Israël kent men in het Oude Testament ook vreemdelingen die worden aangeduid als gast en bijwoner. Het zijn mensen die hun woonplaats in Israël hebben gevonden. Het verschil tussen deze groep en de vorige wordt bepaald door de verhouding ten opzichte van Israëls God. Deze vreemdelingen houden zich aan de wetten van God en er zijn er die zich laten besnijden, zodat ze ook het Pascha mogen meevieren (Ex. 12:48). Zij houden onder Israël de gedachte levend dat Abraham vreemdeling is geweest in het land der belofte en dat Israël vreemdeling is geweest in Egypte.17 Van deze vreemdelingen zegt het Oude Testament meer dan eens dat ze delen in dezelfde rechten als andere zwakken in de samenleving bijvoorbeeld huurlingen, verarmden (bv. Ex. 12:45, Lev. 22;10, 25:35). Men heeft woonrecht en recht op asiel.18 De tegenstelling tussen het leven in vreemdelingschap en het leven in een opgaan in het hier en nu wordt ons in de Bijbel al getekend in de generaties voor de zondvloed. Lamech en zijn zonen Jabal, Jubal en Tubal-Kaïn leven uit: ”hier beneden zijn wij thuis”. In het geslacht van Seth vinden we de lijn van het vreemdelingschap als we de Lamech uit dit geslacht bij de geboorte van zijn zoon Noach horen uitroepen: Deze zal ons troosten over ons werk en over de smart onzer handen, vanwege het aardrijk, dat de HEERE vervloekt heeft (Gen. 5:29). In het Oude Testament zijn meerdere aansprekende voorbeelden waarbij Gods kinderen gestalte geven aan het leven als vreemdeling. Zo is Abraham levend in tenten en bij het altaar, een vreemdeling geweest in het beloofde land. Lot overschreed de grenzen van het leven als vreemdeling door in Sodom te gaan wonen met alle consequenties van dien. Ook Daniël en zijn drie vrienden geven een tekening van het als vreemdeling leven in Babel. Dit maakte echter niet dat zij geen positie in het landsbestuur konden innemen.
3.2 Bouwen en bewaren Een andere opdracht, die God aan de mens geeft, is de aarde bebouwen en bewaren (Gen. 1:28, 9:1 e.v.). De vraag kan rijzen of dit verenigbaar is met het vreemdeling zijn. Men dient de opdracht om te bebouwen en te bewaren als rentmeester in afhankelijkheid van de Schepper op aarde te vervullen. Dit betekent dat bouwen en bewaren niet kan betekenen dat mensen op aarde Gods Koninkrijk dichterbij brengen door hun inspanning en organisaties. Een rentmeester heeft geen eigendomsrecht en zal eenmaal verantwoording moeten afleggen van wat hij met de geschonken gaven heeft gedaan. Van nature zoekt een mens buiten het paradijs als god te zijn om te heersen en alles door te brengen als vermeende eigenaar, net als de verloren zoon in de gelijkenis. Calvijn spreekt over het op een wachtpost gesteld zijn als hij spreekt over de basis van de roeping en het beroep van de mens. Voor iedereen is de eigen levensvorm dus als het ware een (wacht-)post die hem door de Heere toebedeeld is, zodat de mensen niet hun leven lang van het een naar het ander gedreven worden. Dit onderscheid is ook om deze reden nodig dat al onze handelingen daarnaar voor Zijn aangezicht beoordeeld worden, en vaak is dit heel anders dan volgens het oordeel van de menselijke rede en het wijsgerig denken.19 De geboden die God geeft in Zijn Woord zijn voor dit bouwen en bewaren richtinggevend.
Hebreeuws nooit het woord Voor beide woorden in het Nederlands de vertaling vreemdeling.In het Grieks van de LXX: >of > 17 Hebreeuws In LXX is de vertaling meestal >proselytos). 18 Hebreeuws In LXX is de vertaling >(paroikos) 19 J. Calvijn Institutie, III, X, 6 16
16
Bij bouwen en bewaren gaat het dus niet om het verwerven van wereldse macht en heerschappij. Het koninkrijk der hemelen is niet van deze aarde en krijgt geen gestalte door het verwerven van aardse macht. Dit betekent niet dat de mens niet dienstbaar kan zijn in het bouwen en bewaren bij de overheid. Denk daarbij aan Daniël en ook Paulus roept personen in overheidsdienst niet op deze overheidsdienst te verlaten. Veelmeer is er de opdracht om tot een voorbeeld te zijn in christelijke levenswandel. In het bouwen en bewaren gaat het erom met de gaven die God gaf, te dienen tot Zijn eer. Het gaat om het uitoefenen van het goddelijk beroep zo getrouw als de engelen in de hemel. De naasten zullen in die weg delen in de gaven die God gaf. In het huwelijksformulier lezen we hierover: ”En naardien het Gods bevel is dat de man in het zweet zijns aanschijns brood zal eten, zo zult gij ook getrouwelijk en naarstiglijk in uw Goddelijk beroep arbeiden, opdat gij uw huisgezin met God en met ere moogt onderhouden en ook daarenboven iets hebt om den nooddruftigen mede te delen.” Duidelijk is dat buiten Christus’ werk om, de mens nooit kan voldoen aan de roeping tot bouwen en bewaren als rentmeester. Toch blijft de Goddelijke eis staan en dient deze de gemeente te worden voorgehouden.
3.3 De belijdenisgeschriften Het zal niemand verbazen, dat we de weergegeven Bijbelse lijn ook in de belijdenisgeschriften tegen komen. De belijdenisgeschriften spreken ook hierin Gods Woord na. In de Nederlandse Geloofsbelijdenis is het in de eerste plaats artikel 37 dat onze aandacht trekt. Daar lezen we: “En daarom is de gedachtenis van dit oordeel met recht schrikkelijk en vervaarlijk voor de bozen en goddelozen, en zeer wenselijk en troostelijk voor de vromen en uitverkorenen; dewijl alsdan hun volle verlossing volbracht zal worden, en zij aldaar zullen ontvangen de vruchten des arbeids en der moeite, die zij zullen gedragen hebben; hun onnozelheid zal door allen bekend worden, en zij zullen de schrikkelijke wraak zien die God tegen de goddelozen doen zal, die hen getiranniseerd, verdrukt en gekweld zullen hebben in deze wereld. Dewelke overwonnen zullen worden door het getuigenis hunner eigen consciënties, en zullen onsterfelijk worden, doch in zulker voege, dat het zal zijn om gepijnigd te worden in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is. En daarentegen, de gelovigen en uitverkorenen zullen gekroond worden met heerlijkheid en eer. De Zone Gods zal hun naam belijden voor God, Zijn Vader, en Zijn uitverkoren engelen; alle tranen zullen van hun ogen afgewist worden; hun zaak, die nu tegenwoordiglijk door vele rechters en overheden als ketters en goddeloos verdoemd wordt, zal bekend worden de zaak des Zoons Gods te zijn. En tot een genadige vergelding zal hen de Heere zulk een heerlijkheid doen bezitten, als het hart eens mensen nimmermeer zou kunnen bedenken. Daarom verwachten wij dien groten dag met een groot verlangen, om ten volle te genieten de beloften Gods, in Jezus Christus, onzen Heere.” Guido de Brès spreekt hier in het hier en nu van het verlangen, het heimwee van één die vreemdeling is geworden op aarde. In de Heidelbergse Catechismus lezen we in antwoord 1 wat beslissend is voor het getroost leven van een zondaar op aarde: “Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn , maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, Die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart , dat zonder den wil mijns hemelsen Vaders geen haar van mijn hoofd vallen kan, ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heiligen Geest van het eeuwige leven verzekert , en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.” Het christenleven wordt gekenmerkt door het afsterven van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens in de weg van bekering. Het gaat om het hoe langer hoe meer leren haten en vlieden van de zonden en een hartelijke vreugde in God door Christus, en een ernstige lust en liefde om naar de wille Gods in alle goede werken te leven (antwoord 89,90). 17
In Zondag 12 wordt het leven van een christen als volgt verwoord: “Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus en alzo Zijner zalving deelachtig ben; opdat ik Zijn Naam belijde, en mijzelven tot een levend dankoffer Hem offere , en met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde en den duivel strijde, en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regere.” Het leven van een ware christen door de werking van Gods Geest is gericht op wat boven, waar Christus is, zittende ter rechterhand Gods en niet wat op de aarde is (antwoord 49). In antwoord 52 lezen we over dit leven: “Dat ik in alle droefenis en vervolging met opgerichten hoofde even Denzelfde Die Zich tevoren om mijnentwil voor Gods gericht gesteld en al den vloek van mij weggenomen heeft, tot een Rechter uit den hemel verwacht , Die al Zijn en mijn vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen, maar mij met alle uitverkorenen tot Zich in de hemelse blijdschap en heerlijkheid nemen zal.” Als het gaat om de Dordtse Leerregels komen we ten aanzien van het leven van een ware christen en het volharden op de weg des leven als vreemdeling het volgende tegen: “Hieruit spruiten de dagelijkse zonden der zwakheid, en ook aan de allerbeste werken der heiligen kleven gebreken. Hetwelk hun gestadige oorzaak geeft om zich voor God te verootmoedigen, hun toevlucht tot den gekruisigden Christus te nemen, het vlees hoe langer hoe meer door den Geest des gebeds en heilige oefeningen der godvruchtigheid te doden, en naar het eindperk der volmaaktheid te zuchten, totdat zij van dit lichaam des doods ontbonden zijnde, met het Lam Gods in de hemelen zullen regeren.” (DL V.2) “Doch zo ver is het vandaar dat deze verzekerdheid der volharding de ware gelovigen hovaardig en vleselijk-zorgeloos zou maken, dat zij daarentegen een ware wortel is van nederigheid, kinderlijke vreze, ware godzaligheid, lijdzaamheid in allen strijd, vurige gebeden, standvastigheid in het kruis en in de belijdenis der waarheid, mitsgaders van vaste blijdschap in God; en dat de overdenking van die weldaad hun een prikkel is tot ernstige en gedurige beoefening van dankbaarheid en goede werken; gelijk uit de getuigenissen der Schrift en de voorbeelden der heiligen blijkt.” (DL V.12) “Wanneer ook het vertrouwen der volharding wederom levend wordt in degenen die van den val weder opgericht worden, zo brengt dat in hen niet voort enige dartelheid of veronachtzaming der godzaligheid, maar een veel grotere zorg om de wegen des Heeren vlijtiglijk waar te nemen, die van tevoren bereid zijn, opdat zij, daarin wandelende, de verzekerdheid van hun volharding zouden mogen behouden, en opdat het aanschijn des verzoenden Gods (waarvan de aanschouwing den godvruchtigen zoeter is dan het leven, en waarvan de verberging bitterder is dan de dood), om het misbruik van Zijn Vaderlijke goedertierenheid niet wederom van hen afgekeerd worde, en zij alzo in zwaarder kwellingen des gemoeds vervallen”. (DL V.13)
3.4
De Vroege Kerk20
De Vroege Kerk heeft de gedachte van het Nieuwe Testament rond vreemdelingschap overgenomen.21 Men gaat in die tijd de plaatselijke gemeente aanduiden met het woord parochie22 dat is afgeleid van het Griekse woord voor vreemdeling. De eerste christengemeenten verkeerden als minderheid in een wereld die veelal vijandig tegenover hen stond. Regelmatig waren vervolgingen het deel van christenen in de eerste eeuwen totdat Constantijn de Grote in 313 een einde maakte aan de vervolgingen. Doordat de christelijke gemeente een minderheid was die geminacht werd, is het gelet op de huidige tijd in het westen waar de kerk wordt gemarginaliseerd, van belang om te zien hoe de Vroege Kerk in de wereld stond. Tegelijk is het goed om ons te realiseren dat de positie van de
20
Aan de Vroege Kerk wordt hier in het bijzonder aandacht geschonken omdat er in het mandaat voor de commissie naar gevraagd is dat te doen. Dit omdat de situatie van de Vroege Kerk in een vijandige wereld punten van gelijkenis vertoont met de huidige situatie. 21 Zie 2 Clemens 5:1; Diognetus 5:5; Eusebius, Hist. Eccl. V 24, 14. 22 Het gaat om het Griekse woord: >(paroikas) naast het woord Jh>ekkelsia): gemeente
18
kerken in het westen ook anders is. Zij verkeren in een cultuur die het christendom achter zich gelaten heeft. De Vroege Kerk stond in een wereld waarvoor het christendom iets nieuws was. Een brief aan een zekere Diognetus, uit naar men aanneemt de tweede eeuw, laat iets zien van het christen zijn in de wereld van de Vroege Kerk. "De christenen onderscheiden zich niet van andere mensen door taal, vaderland of kledij. Zij wonen immers nergens in eigen steden, gebruiken geen afwijkend dialect en leven geen uitzonderlijk leven. Hun leer is niet uitgevonden door de vindingrijkheid of het overleg van mensen die zich met nutteloze problemen bezighouden en zij zijn niet, zoals sommigen, de verdedigers van een menselijke leer. Zij wonen in steden van Grieken en barbaren, zoals aan ieder het lot beschoren was en zij leven volgens de zeden van het land, wat betreft kledij, voeding en andere levensomstandigheden, en geven zo blijk van een verwonderlijk en naar aller mening paradoxaal burgerschap. Zij wonen in hun eigen vaderland, maar als vreemdeling; zij kwijten zich van hun burgerplichten en verdragen als vreemdeling alles. Ieder vreemd land is hun vaderland en ieder vaderland is een vreemd land. Zij trouwen als ieder ander maar leggen hun kinderen niet te vondeling. Zij delen hun tafel maar niet hun bed. Zij leven in het vlees maar niet naar het vlees. Zij wonen op aarde maar zijn thuis in de hemel. Zij gehoorzamen de heersende wetten maar overtreffen ze in hun eigen leven. Zij hebben iedereen lief en worden door iedereen vervolgd. Zij worden miskend en veroordeeld; ze worden gedood en ten leven gewekt. Zij zijn arm als bedelaars maar maken velen rijk. Zij hebben aan alles gebrek maar leven in overvloed. Zij worden veracht maar ze worden verheerlijkt door de verachting. Ze worden belasterd maar worden gerechtvaardigd door de laster. Zij worden bespot en ze zegenen. Ze worden beledigd en bewijzen eer aan zij die hen beledigen. Hoewel zij goed doen, worden ze gestraft als misdadigers. Zij die hen haten kunnen geen reden opgeven voor hun haat. In één woord, wat de ziel is voor het lichaam, dat zijn de christenen in de wereld. De ziel is verspreid over alle delen van het lichaam en de christenen over alle steden van de wereld. De ziel verblijft in het lichaam, maar is niet van het lichaam. Christenen zijn in de wereld maar niet van de wereld." De mensen in de wereld waarin Diognetus en andere christenen leefden, was uit op vooruitgang en macht. Daarnaast draaide het in hun leven om brood en spelen. De zedelijke verwildering nam hand over hand toe. De gemiddelde Romein scheidde één keer. De vrouw was ondergeschikt aan de man en kon om allerlei oorzaak verlaten worden. De vrouw mocht geen overspel doen en de man wel. Kinderen werden dikwijls te vondel gelegd of gedood als een kind niet aan de wensen van de vader voldeed. De Vroege Kerk had een andere oriëntatie. Men vertoefde op de aarde, maar het thuis was in de hemel. Dus de hoop richtte zich niet op een betere samenleving maar op het eeuwig leven. Men vormde hechte gemeenschappen waarbinnen niemand gebrek had. In de eerste plaats in de huisgezinnen. Dit was de plaats waar mensen over het algemeen voor het eerst over Gods Woord hoorden en ook tot bekering kwamen. Als de man, het hoofd van het gezin, christen werd had dat invloed op het hele gezin. Paulus schrijft aan Korinthe over een gelovige vrouw die door haar levenswandel het middel kan zijn tot bekering van haar echtgenoot (1 Kor. 7:11 v.v.). Ook slaven, vrijgelatenen kwamen zo tot geloof. Vervolgens was daar het onderlinge gesprek met buren, op de markt en in het badhuis. In de brief van Barnabas lezen dat ieder woord dat de gelovigen spreken in geloof en liefde ‘zal strekken tot hoop en bekering voor velen.’23 Verder liet men zich in met zieken, melaatsen, het uitschot van de toenmalige maatschappij. Gaven werden ook ingezameld om behoeftige weduwen en wezen hulp te bieden.
23
A. Baars, Vreemdelingen in de Vroege Kerk, artikel in Vreemdelingen en bijwoners, opstellen rond een urgent theologisch thema, G.C. den Hertog en H.G.L. Peels (red.) blz. 31, 32
19
In levensstijl onderscheidde men zich omdat men niet mee deed met allerlei volksvermaak van schouwspelen, openbare feesten, e.d. Het volksvermaak riep veel agressieve emoties op en gevloek. Voor o.a. Tertullianus (ca. 160-230 na Chr.) waren toneelspelen “kijkspelen van de duivel”. Schaamteloosheid en menselijke hartstochten stonden centraal. Men eerbiedigde de overheid, bad er voor maar men leefde ook bij het ‘Gode meer gehoorzaam zijn dan de keizer’. Op bevel van de overheid de keizer vereren of de afgoden offeren was voor hen onmogelijk. Ook overheidsdienst waarbij men moest offeren aan de afgoden kon men niet vervullen. Christenen hadden een hecht huwelijks- en gezinsleven. De vrouw was niet ondergeschikt aan de man, wel had ieder een eigen roeping en verantwoordelijkheid. Seksualiteit had alleen een plaats binnen het huwelijk. Men waarschuwde tegen de morele verloedering van de samenleving. De verdediging van het christendom naar buiten had in de Vroege Kerk een belangrijke plaats. Deze verdediging of apologie geschiedde niet al weifelend maar met beslistheid. Men stelde de critici van het christendom ook onder kritiek en riep op tot bekering. Men zocht niet het geloof acceptabel te maken voor de wereld, maar ontmaskering van het leugenachtige gedachtegoed van de tegenstanders, evenals Christus mensen liet zien wie ze waren. De zaak van Christus vroeg offers. Menigeen liet het eigen leven als martelaar en ook daarin was men wervend. Zo stond de Vroege Kerk als vreemdeling in de wereld, maar trok men zich er in die begintijd nog niet uit terug. De pilaarheiligen en kluizenaars in de 4e eeuw deden dit wel. Zij trokken zich terug in de woestijn en wilden zo een zuiver, gewijd en eenvoudig leven leiden. Ze wilden zich onttrekken aan de samenleving, waar veel mensen alleen maar uit waren op eigenbelang. Later vinden we dit ook in het zich terugtrekken in kloostergemeenschappen. Hoewel het buiten de periode van de Vroege Kerk valt, ter afsluiting een opmerking over de visie van Augustinus. Voor hem zijn er twee steden: de stad Gods en de stad van de mens. De stad van de mens zal uiteindelijk ten ondergaan. De stad Gods verkeert hier op aarde in den vreemde. Voor Augustinus heeft Constantijn de Grote met de erkenning van het christendom zeker zegen gebracht. Tegelijk heeft het echter het denken van de stad van de mens in de stad Gods gebracht. De kerk is daardoor gaan vergeten dat haar bestemming niet in de wereld ligt en dat aardse macht betrekkelijk is.24
3.5 Conclusies
24
God de Heere regeert en naar Zijn welbehagen zal Hij ondanks alle machten en krachten, in en door Christus en de werking van Zijn Geest zorgen dat de Kerk er op deze aarde zal zijn tot Christus’ wederkomst. Het vreemdelingschap vraagt een levenswandel waarin tot uitdrukking komt dat men niet thuis is op aarde en men door genade op weg is naar een beter Vaderland. Dit vraagt alertheid om niet meegezogen te worden in de verwereldlijking zodat het onderscheid verdwijnt. Het rentmeesterschap vraagt de aarde te bebouwen en bewaren levend voor Gods aangezicht tot eer van God en heil van de naaste. Het gaat hierbij niet om de gedachte dat in het hier en nu het koninkrijk Gods wordt gerealiseerd. Het “gij geheel anders” moet door Gods genade tot uitdrukking komen in een Bijbels getuigende levenswandel ook naar degenen die buiten zijn. Dit vraagt zelfopofferende liefde vanuit de liefde tot God en de naaste. De apologie dient tot uitdrukking te komen in ons Bijbels getuigend verantwoorden naar die buiten zijn in leer en leven met een oproep tot bekering.
M.J. de Vries, God vinden, in gesprek met zoekers, blz. 55-58
20
4. Onze tijd geanalyseerd Ons land is één van de rijkste en welvarendste landen in deze wereld. Materieel is de welvaart nog nooit zo groot geweest. Bovendien is Nederland een stabiele rechtsstaat waarin we zowel als individuele burger als ook als kerkelijke gemeenschappen alle ruimte hebben om de Heere te dienen. En niet alleen dat, maar ook worden veel van onze verworvenheden van overheidswege gefinancierd, bijvoorbeeld het reformatorisch onderwijs. In dit hoofdstuk wordt een poging gedaan tot analyse van de tijd en cultuur waarin we leven. Om de geest van onze tijd te doorgronden, zullen we eerst een korte historische terugblik geven. Vervolgens zullen we wat uitvoeriger stilstaan bij de kenmerken van onze cultuur.
4.1 Historische terugblik Iedere tijd kenmerkt zich door invloeden vanuit verschillende bronnen. De Middeleeuwen bijvoorbeeld worden getypeerd door heidense en christelijke invloeden. De kerstening van ons land was een geleidelijk proces. Na de Reformatie kreeg in de 17e eeuwse Republiek der Nederlanden het gereformeerd protestantisme een belangrijke invloed. Daarnaast was er gelijktijdig sprake van een grote invloed van de Renaissance en het Humanisme. Ook onze tijd laat meerdere invloeden zien en daarom is het goed om een korte schets te geven van enkele bronnen. Een belangrijke periode in de geschiedenis van het westerse denken is de Verlichting. Deze kenmerkt zich door het geloof in een niet te stuiten vooruitgang van de beschaving. De mens moest bevrijd worden van de onmondigheid en onvrijheid, van het gezag van de kerk en de (absolute) staat. Het licht van de rede, het verstand, zou de mens bevrijden en wees de weg naar een toekomst van vrijheid en welvaart voor iedereen. Uitdrukkelijk kwam deze omslag in het denken25 tot uitdrukking in de Franse Revolutie met de leuze vrijheid, gelijkheid en broederschap. De Verlichting putte daarbij uit twee bronnen: Het Rationalisme, waarbij de rede als absoluut uitgangspunt wordt gezien voor het vaststellen en normeren van kennis. Dit uitgangspunt van het onfeilbare menselijke kenvermogen noemen we de autonome rede. Anders gezegd: het denken komt los van God te staan.26 Het Empirisme, waarbij de zintuiglijke waarneming, dat wat we zien, voelen, proeven enz. , de inhoud levert van het denken van een mens. In het Empirisme zien we hoe de werkelijkheid los van God wordt bezien.27 De Verlichting bracht het Rationalisme en het Empirisme tot een eenheid28. Niet God of de vorst stelt mij de wet, maar ik stel mezelf de wet. De autonome, zelfbeschikkende mens zou vanuit de rede en 25
Groen van Prinsterer heeft het antichristelijke van de Revolutie op een indringende wijze ontmaskerd in zijn boek Ongeloof en Revolutie (Groen van Prinsterer, Ongeloof en Revolutie, 1976, 3e uitgebreide druk, pag. 19: “omkering van denkwijs en gezindheid” ). Hij betoogt dat, zolang men de grondslag van het recht niet erkent in de wet en ordening Gods, een verdere revolutionaire ontwikkeling niet te stoppen is. Met instemming haalt hij daartoe een citaat aan van de Bonald: “De Revolutie is begonnen met de verklaring van de rechten van de mens, zij zal pas eindigen door de verklaring van de rechten Gods.” (idem, pag. 20). 26 De geestelijke vader van het Rationalisme is Descartes. Deze zag de rede als een onafhankelijk en een zelfstandig criterium om tot waarheid te kunnen komen. 27 Met name in Engeland ontstond deze denkrichting vanuit de gerichtheid op experimenten en waarnemingen. Grondlegger was John Locke wiens visie was dat de mens aanvankelijk een onbeschreven blad (tabula rasa) is.
21
de ervaring de gehele werkelijkheid (van God en mensen) doorgronden. Ook de Nederlandse theologie werd hierdoor sterk beïnvloed29. De rede ging ook in de theologie heersen over de openbaring30. Rond 1900 was men zeer overtuigd van de maakbaarheid van de samenleving. Het evolutiedenken speelde hierbij nadrukkelijk een rol: ontwikkeling leidt tot het opklimmen in kennen en kunnen. Daarmee was dit tevens een aanjager van de secularisatie. Het was de tijd van ingrijpende veranderingen op wetenschappelijk, politiek en maatschappelijk terrein. Men geloofde in een toekomst vol welvaart, vrede en vrijheid voor een ieder. Dit optimisme heeft wel schade opgelopen (wereldoorlogen, crisis jaren 30) maar rond 1960 leek het “moderne” en het vooruitgangsoptimisme alle lagen van de bevolking te hebben bereikt. Daarmee werd het denken en doen vooral door het moderne beïnvloed en nam de invloed van het christelijke af: de “bevrijding” van de mens leek voltooid. Als reactie op deze ontwikkelingen ontstond een krachtige tegenbeweging vanuit het christelijke denken. Was het Reveil vooral een beweging onder de elite, dr. A. Kuyper wist “de kleine luiden” te mobiliseren. Daarmee werd de verzuiling van onze samenleving ingezet. Sinds de tijd van Groen van Prinsterer heeft een verdere verschuiving plaatsgevonden van gemeenschap naar individu, is het hiërarchische meer en meer weggevallen en zijn we terecht gekomen in een netwerksamenleving. Inmiddels moeten we constateren dat de zuilen mede daardoor grotendeels zijn ontmanteld. Ook onze reformatorische zuil staat intern onder grote druk door de secularisatie, de toenemende relativering, de materiële welvaart en een toenemend gebrek aan historisch besef. Een aspect wat daarbij ook zeker een rol speelt is dat allerlei reformatorische organisaties meer en meer te maken krijgen met maatregelen die vanuit maatschappij en overheid indringen in de “soevereiniteit in eigen kring”, zoals scheiding van bestuur en toezicht en de doorgaande schaalvergroting (onderwijs, zorg en dergelijke). Daarmee worden de banden met de kerken losser en de afstandelijkheid groter, zodat de risico´s van onderlinge vervreemding en het los raken van de oorspronkelijke doelstellingen toenemen.
28
Het is met name de verlichtingsfilosoof Immanuel Kant geweest die een wereldbeeld heeft geschapen waarin God weliswaar nog wel scheppend, maar niet onderhoudend aanwezig is. Het is moeilijk om het effect van deze gedachte te overschatten. Hiermee wordt immers de basis gelegd voor bijvoorbeeld het evolutionisme, dat al het leven los van een scheppende God ziet, en voor het nihilisme (Nietzsche), dat de zin of de waarde van het bestaan van de wereld ontkent. Het is een belangrijke stap in een proces waarin God meer en meer uit het leven wordt verbannen. 29 Vooral via de invloed van met name Georg Wilhelm Friedrich Hegel. De hoogleraar J.H. Scholten was de grondlegger van “de moderne richting” ofwel de vrijzinnigheid. 30 Opmerkelijk is hoe Groen van Prinsterer de consequenties van de Verlichting heeft doorgrond en ontmaskerd. De laatste keer dat hij als visionair de toekomst van Nederland en Europa duidde was in 1867 op een conferentie in Amsterdam. Enkele aanhalingen: “De overheersende trek in het moderne leven is om de Natie los te maken van het Evangelie, los te maken van het godsdienstig geloof. Men gaat zo ver dat men zelfs beweert, dat het een bevrijding en een voorwaarde voor levensgeluk en zelfontplooiing is (…). Weet echter, wat gij moderne politici bereikt zult hebben als gij uw droombeelden ten volle zult hebben verwerkelijkt! Gij zult dan voor u zien Naties, voor zover men dan nog van Naties kan spreken, die volkomen ontwricht zijn, verworden tot een willoze schare, tot massa´s, tot onaanspreekbare menigten, tot samenklonteringen van geestloze individuen, tot losse atomen, tot stof dat modder geworden is”. (Dr. W. Aalders, Ontwikkeling tot christen-staatsman, in: Vonken van heilig vuur, 2001, pag. 24-25).
22
4.2 Ontwikkeling in het huidige denken Onze tijd kenmerkt zich door moderne en postmoderne invloeden. Bij het moderne denken is waarheid gebaseerd op wetenschap en techniek. Alleen positieve feiten, empirisch controleerbaar, berustend op zintuiglijke waarneming en dus toetsbaar, zijn waar. Daarmee komt de openbaring buiten het zicht. Er is alleen ruimte voor het zichtbare en door de wetenschap bewijsbare in de wereld. Voor dat wat het zichtbare en wetenschappelijk bewijsbare te boven gaat ( het transcendente) is geen plaats meer. Het zicht op God en Zijn werken is ‘verduisterd‘. Het christelijk geloof staat haaks op deze absolute waarheidsclaim. Voor de moderne mens is er een levenshouding zonder God overgebleven: in het denken en doen is God er niet (verwereldlijking, secularisatie). Toch is er ook kritiek op het modernisme van de Verlichting. Sommigen31 hebben betoogd dat de Verlichting geen vrijheid maar onvrijheid heeft gebracht. De rede die dit had moeten brengen, is in de vorm van wetenschap en techniek zelf gaan heersen. De mens is nauwelijks meer dan een slaaf van het maatschappelijk bestel met twee functies: produceren en consumeren. Bij het postmoderne denken32 is waarheid volledig van de persoon zelf afhankelijk. Typerend voor het postmoderne is het “einde van de grote verhalen” waarmee grote theorieën bedoeld werden, die een betere toekomst voor de mensheid voorzagen33. De mens leeft niet langer gericht op de toekomst, maar is gericht op het heden, het hier en nu, de hedendaagse samenleving. De samenleving is verbrokkeld; gemeenschappen vervielen tot verzamelingen van individuen. Al deze losse individuen (atomisering van de samenleving) worden beheerst door het systeem van de gevestigde orde34. Het ideaal van het moderne, gericht op vrijheid en gelijkheid is weggevallen. Gedreven door de vrije markteconomie ontbreekt het geheel aan waarden en normen35. Het betekent een leven in hedonisme: het genieten van het hier en nu36. Een andere belangrijke ontwikkeling is de fundamentele verschuiving in de filosofie van het metafysische (wat zit er achter het zichtbare?) naar het pragmatisme (alleen het praktische nut telt). Absolute waarheid is onmogelijk: er is maar één werkelijkheid, namelijk de ’context’, het maatschappelijk leven van alledag. Waar is enkel wat werkt; de horizon is beperkt tot het hier en nu: ‘Wat heb ik er aan? En wat kan ik er mee37’? Als de waarheid contextgebonden is, geldt dat ook voor waarden en normen. Vrijheid en zelfbeschikkingsrecht staan in het centrum38. Daarnaast gelooft men
31
De neomarxisten uit de Frankfurter Schule. Het begrip “postmodern” is in 1979 geïntroduceerd door de franse filosoof Lyotard met zijn boek “Het postmoderne weten”. 33 Daarmee doelt Lyotard op het liberalisme, het socialisme / communisme en de emancipatietheorie. Deze vruchten van de Verlichting claimden op basis van de autonome rede de absolute waarheid. Ze beloofden een toekomst van vrijheid, gelijkheid en welvaart voor iedereen. Ze verschilden in route maar niet in doel. Hij constateert het einde van deze grote verhalen. 34 Dit liberaal-democratische systeem benoemt Lyotard als postmodern: voortgekomen uit het samengaan van wetenschap, techniek en kapitaal. Het ontwikkelt zich vanuit zichzelf, ook door de voortgang van organisatie en automatisering. Door deze dynamiek neemt ook de complexiteit steeds verder toe. 35 Nihilisme 36 Toch zijn er ook andere geluiden. Enkele varianten in denken zijn dat het liberalisme en kapitalisme definitief hebben gewonnen (Fukuyama, 1992 “Het einde van de geschiedenis”), of dat het alsnog mogelijk zou zijn om met inzet van de rede via de wetenschap en communicatie het vrijheidsideaal te bereiken (bv. Habermas). 37 De Amerikaanse filosoof Rorty publiceerde in 1979 zijn visie (“Filosofie in de spiegel van de natuur”). 38 Neoliberalisme. Zie het bijvoorbeeld aan de ontwikkeling waarbij het non-discriminatiebeginsel in de grondwet een extra accent krijgt ten opzichte van andere grondrechten. 32
23
in de heilzame werking van de markt voor de samenleving. Zelfbeschikking en marktwerking zijn tot dogma geworden39. De Verlichting resulteerde in de scheiding tussen geloof en wetenschap. Wetenschap was objectief, geloof en theologie waren subjectief. Het postmoderne denken is radicaler: zelfs wetenschap is uiteindelijk een mening en dus subjectief. Toch sluimert onder deze totale onbekwaamheid om iets te kunnen weten juist een verlangen naar eenheid. De moderne denker wil de opdeling in het gescheiden zien van dingen en het denken doorbreken. Dat leidt tot een opleving en belangstelling voor spiritualiteit. Geloof is niet langer belachelijk, maar ieder gelooft op zijn eigen manier. De postmoderniteit lijkt vriendelijker, maar is agressiever dan de moderniteit. Dit zet de restanten van de christelijke samenleving onder druk.40
4.3 Aspecten van de huidige samenleving Ieder mens heeft behoefte aan zingeving. Ieder mens heeft behoefte aan het zich welbevinden. Het denken van onze tijd kan dit niet bieden. Alleen materiële welvaart biedt onvoldoende aan de postmoderne mens: aan de “grote verhalen” en ook aan het geloof in de maakbare samenleving is een einde gekomen. Er zijn dus openingen in het postmoderne denken. Er is behoefte aan overtuigingen, spirituele ervaringen; overigens neemt de belangstelling voor het belijden, de geloofsleer af. Het goede gevoel heeft een grote plaats verworven: de emotie is geëmancipeerd. Iets is waar of men gelooft iets omdat men het voelt. Het levert een grote verscheidenheid op aan spiritualiteit. De marktwerking is voor het openbare leven; dat geldt zeker niet voor de religie. Alle overtuigingen zijn immers gelijk en dus moet de religie zich beperken tot de privésector. Een religie met een absolute waarheid die buiten de “voordeur” wordt geuit, stuit op onbegrip of erger. Genieten en gezondheid worden gecommercialiseerd en daarmee ingekapseld in het systeem. Alles moet vooral ook leuk zijn; het genieten op het moment is wezenlijk. Denk daarbij aan relaties, werk, onderwijs, vakantie, politiek, ja ook de kerk. Authenticiteit wordt nagestreefd: dat betekent dat je jezelf accepteert zoals je bent en laat je leiden door wat uit je diepste innerlijk opkomt. De ikgerichtheid (egocentrisme) overheerst in onze samenleving die arm is in de gerichtheid op de ander, op de gemeenschap, ja arm in de gerichtheid op De Ander. We leven in een wereld die een grote aantrekkingskracht heeft, zeker ook voor onze jongeren. In geen enkel land ter wereld is het percentage jongeren dat meent gelukkig te zijn zo hoog. We zien daarin iets terug van het verschil tussen Orpa en Ruth. Orpa koos er toch voor om in Moab te blijven. De vraag is ook hoe jongeren iets kunnen zien van de rijkdom in de vreze des Heeren. Om ons heen zien we dat mensen die zonder God hebben geleefd, ook zonder vrees sterven. En anderzijds hoe mensen die altijd onder Gods Woord hebben geleefd, zonder God moeten sterven. Voor een nadere beschrijving van de cultuur waarin wij leven, maken we gebruik van een indeling die is gegeven door Prof. J. Hoogland41. Hij maakt daarbij gebruik van de vijf i’s: a. Individualisering b. Informalisering c. Informatisering d. Internationalisering e. Intensivering
39
Vanuit het pragmatisme ligt er een duidelijke lijn naar de betrekkelijkheid van de waarheid (relativisme) en bovendien zijn levensovertuigingen gelijkwaardig naast elkaar, dus is sprake van meervoudige waarheid (pluralisme). Morele keuzes worden in toenemende mate gedaan op grond van persoonlijk gevoel in plaats van op basis van Gods Woord (moreel relativisme). 40 H. van de Belt, Betrouwbaar getuigenis, het geestelijk gezag van de Bijbel, blz. 87 v.v. 41 Mede ontleent aan trendrapportages van het Sociaal Cultureel Planbureau
24
a. Individualisering Onder individualisering verstaan we dat het individu boven de gemeenschap en het collectief wordt geplaatst. Bovendien verbrokkelt de samenleving door de toenemende complexiteit. De deelsamenlevingen die daardoor ontstaan (economisch, medisch, kerkelijk) kennen hun eigen “waarden” en sociale patronen. Voor het individu betekent dit dat deze als het ware in verschillende werelden participeert. Mensen maken zelfstandig keuzes en laten zich steeds minder beïnvloeden door andere verbanden. Het individu is zichzelf tot norm. De invloed van de kerk of anders gezegd, de Bijbelse waarden en normen hebben steeds minder zeggingskracht in het gefragmentariseerde samenleven. Anderzijds is er steeds minder begrip voor het feit dat persoonlijke wensen en eisen niet altijd ingewilligd kunnen worden. Individualisme is niet gelijk aan egoïsme. Het betekent wel los van familie en vrienden tot keuzes komen. Keuzes waarbij we soms denken dat we ons van niemand iets aan behoeven te trekken. We leven in wisselende sociale verbanden met wisselende allianties. De uitholling van huwelijk en gezin en tevens het wegvallen van sociale controle door de fragmentarisering van de samenleving zijn exponenten van de ontbindende verschijnselen in onze maatschappij. b. Informalisering De autonome mens maakt op basis van eigen inzichten (rede) en ervaringen persoonlijke keuzes. Een ander dient daarvan gepaste afstand te houden en deze te respecteren. Iedere opvatting, mening of overtuiging is immers gelijk. Gevolg daarvan is ook dat de verhoudingen tussen mensen informeler worden. Traditionele verhoudingen zijn steeds minder belangrijk, verhoudingen worden steeds meer op vrijwillige basis aangegaan. Er is minder formeel gezag en er zijn minder traditionele verbanden. Gezag moet “verdiend” worden en is niet meer gebonden aan posities. c. Informatisering De moderne mens draagt zijn individualiteit uit. Met de moderne media (internet, twitter, enzovoorts) is daar alle gelegenheid voor. Anderzijds bieden deze media volop de gelegenheid om de wereld in huis te halen voor onze gezindte. Het einde van deze ontwikkelingen en mogelijkheden is nog lang niet in zicht. Internet kenmerkt zich ook door anonimiteit en mogelijkheden tot het leiden van een dubbelleven door op internet een andere identiteit aan te nemen. De media bieden de mogelijkheid deel te nemen aan een diversiteit van virtuele werelden met een wisselende identiteit. Participatie in allerlei netwerken neemt de plaats in van feitelijke ontmoeting in samenlevingsverbanden, zoals ook de kerk. Waarden en normen worden in hoge mate ontleend aan de media, denk aan speelfilms en computerspellen; mede daardoor zijn de media een machtig middel om de massa te manipuleren. De moderne media dragen ook in hoge mate bij aan versterking van de gerichtheid op het visuele en het vluchtige. Dit gaat ten koste van het cognitieve en het “horen en luisteren”. Door de informatiemaatschappij wordt het denkvermogen niet meer ontwikkeld, laat staan dat deze bijdraagt tot de ontwikkeling van creativiteit en probleemoplossend vermogen42. Daarmee ontstaat spanning met de bediening van het Woord en met het verwerven van kennis van de geloofsleer in de catechisaties. De “ontlezing” en “ontluistering” staan op gespannen voet met wat Gods Woord aangeeft: “Mijn volk is uitgeroeid, omdat het zonder kennis is” (Hosea 4:6) en “Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods” (Romeinen 10:17). Horen wijst tevens op “gehoorzaamheid”: Amen leren zeggen op de boodschap van Gods Woord. d. Internationalisering Het dorp is de wereld geworden en ook de wereld is een dorp geworden. Internationalisering volgt niet alleen uit het wereldwijd zaken doen en verre vakanties. Door de mogelijkheden van internet kunnen wereldwijd contacten worden gelegd en onderhouden (e-mail, skypen, webcam). Dat maakt dat afstand veel minder wordt beleefd. Grenzen vervagen en invloeden buiten onze waarden en normen en ook onze tradities komen heel dichtbij. 42
Zie met name de pagina´s 52-55 van het boekje van drs. Els van Dijk. De hunkerende generatie, 2011
25
Door de immigratie naar Nederland komen ook in Nederland andere culturen, gewoonten en godsdiensten in onze belevingswereld. De islam profileert zich ook in onze publieke ruimte. De veelheid aan meningen, opvattingen en overtuigingen (pluriformiteit) wordt geaccepteerd mits deze slechts als één van de vele waarheden wordt gepresenteerd. Het uitdragen van een absolute waarheid (Gods Woord als norm, ook in het maatschappelijk leven) wordt gezien als een aantasting van de persoonlijke vrijheid en de maatschappelijke orde. e. Intensivering We zijn in een belevingssamenleving terecht gekomen. De moderne mens moet alles een keer beleefd hebben in het leven. Mensen stellen hoge eisen aan de beleving en zetten alles in voor het goede gevoel. De uitdagende baan, de verre vakantie, kunst, cultuur. Het grote genieten van het hier en nu uit zich in een puur horizontale gerichtheid op het materialisme. De seksualisering in onze maatschappij heeft ook alles hiermee te maken. Alleen de dingen van deze tijd hebben waarde. Vandaag in het hier en nu telt, de dag van morgen geeft nieuwe kansen om de dag te plukken. Alles draait om het genieten en het maximale uit het leven halen.
4.4 Conclusies
Het denken van de moderne mens, waarin God geen plaats meer heeft, is een gevolg van een hele reeks ontwikkelingen in de afgelopen twee à driehonderd jaar. De Verlichting heeft geleid tot de idee van de autonome mens die door de rede en de ervaring los van God zichzelf tot norm is. De erkenning van God in het publieke leven is verdrongen naar de marge. Waarheid en dus ook waarden en normen zijn relatief: alleen het praktische nut telt. Zingeving is gebonden aan het materiële en het individuele goede gevoel. De samenleving is verbrokkeld door individualisme waardoor traditionele samenlevingsverbanden bijvoorbeeld het huwelijk uiteenvallen. De moderne media zijn een aanjager van een individualistische en materialistische levensstijl gericht op het genieten in het hier en nu: pluk de dag. De moderne mens is gelukkig in zijn denken los van God. Voor de kerkmensen is, los van God, het huidige leven vol van aards genieten heel aantrekkelijk.
26
5. Kerk en Staat 5.1 Scheiding van Kerk en Staat In onze samenleving geldt het beginsel dat kerk en staat van elkaar gescheiden zijn. Hoewel dit niet formeel is beschreven of gecodificeerd, is er lange tijd overeenstemming geweest dat kerk en staat ieder op hun eigen terrein autonoom zijn. Oorspronkelijk ging het in 1796 om de ontvlechting van de institutionele en organisatorische banden tussen kerk en staat. De kerken zijn dus vrij van overheidsinmenging bij de vormgeving van hun kerkelijke organisatie en in de aanstelling van hun functionarissen. Tevens mag er over en weer geen rechtstreekse inhoudelijke zeggenschap zijn. De kerken zijn dus vrij van overheidsinmenging in hun geloofsleer. Anderzijds hebben de kerken geen formele positie in het publieke besluitvormingsproces43.
5.2 Andere relevante rechtsbeginselen44 Het beginsel dat er over en weer geen zeggenschap geldt in institutioneel en in inhoudelijk opzicht, betekent dat er nog veel opengelaten is inzake de verhouding kerk en staat. Voor de relatie tussen kerk en overheden en de plaats van de religie in de samenleving zijn ook andere rechtsbeginselen van belang45. Allereerst de vrijheid van godsdienst, vastgelegd in artikel 6 van de grondwet. Dit recht is niet alleen van toepassing op individuen maar ook op groepen (‘in gemeenschap met anderen’) . De uitoefening van deze vrijheid kan bij wet worden beperkt in het belang van gezondheid, verkeer en wanordelijkheden. Zoals uit het huidige politieke en publieke debat blijkt, zijn er meerdere interpretaties van de vrijheid van godsdienst. Voor sommigen betekent het dat godsdienst een privéaangelegenheid is, voor anderen dat de overheid actief voorwaarden moet scheppen in het publieke domein voor religieuze uitingen. Sommigen pleiten voor het afschaffen van de vrijheid van godsdienst46. Ook het gelijkheidsbeginsel, vastgelegd in artikel 1 van de grondwet (“Allen … worden in gelijke gevallen gelijk behandeld…”), is een bron van verschillen in opvattingen. Tenslotte geldt dit eveneens voor het zogenaamde neutraliteitsbeginsel. Dit betekent dat de overheid, als vertegenwoordiger van de gehele samenleving, ook ten opzichte van godsdienst neutraal dient te zijn. De overheid mag geen partij kiezen. Sommigen menen dat deze neutraliteit inhoudt dat alle geloofsuitingen geweerd moeten worden uit het overheidsdomein of ook het publieke domein. Anderen daarentegen zijn van opvatting dat historisch ontstane ongelijke situaties moeten worden rechtgetrokken door specifieke steun aan achtergestelde geloofsgemeenschappen (compenserende neutraliteit)47. Overigens is het goed er op te wijzen dat neutraliteit van de staat onmogelijk is: het seculiere standpunt is even goed een levensbeschouwelijke keuze. Bovengenoemde beginselen of vrijheden kunnen met elkaar botsen of staan open voor diverse interpretaties. Kennelijk is in de Nederlandse wetgeving de relatie tussen overheid en religie niet eenduidig genoeg vastgelegd om de diversiteit aan opvattingen te kanaliseren. Overigens behoeft 43
Vgl. Sophie van Bijsterveld. Overheid en godsdienst. Herijking van een onderlinge relatie. Wolf Legal Publishers, Nijmegen, 2008, 194 pag. 44 Zie ReS-Factsheet no. 1 (FORUM), maart 2009 45 Zie ook Aernout Nieuwenhuis. Tussen Keulen en Parijs. Naar een duidelijker regeling van de verhouding tussen staat en religie in Nederland. In: Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2010 (1), pag. 51-67 46 o.a. P. G. C. van Schie, directeur van de Teldersstichting, het wetenschappelijk bureau van de VVD, aangehaald in het RD van 29 november 2011 47 Gemeente Amsterdam, Notitie Scheiding Kerk en Staat, 2008, p. 8
27
ons dat niet te verwonderen, want verschillen in opvatting over de verhouding van kerk en staat zijn van alle tijden. In lijn met artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis belijden wij dat de overheid Gods dienaresse is en gehouden is om niet alleen de tweede tafel van de Tien Geboden te handhaven maar ook de eerste tafel. Daarmee moet de neutrale staat worden verworpen: immers de overheid heeft tot verantwoordelijkheid om de ongebondenheid van de mensen te bedwingen en Gods eer te bevorderen. Anderzijds is de overheid naar Romeinen 13 een instrument van God: God gebruikt de overheid om chaos te beperken en de disorde in de schepping zoals deze te weeg is gebracht door de zonde, tegen te gaan. God heeft ons de huidige democratische rechtsstaat nog gelaten. Daarin mogen we vrijheid van godsdienst genieten.
5.3 Marginalisering van de kerk Als gevolg van de secularisatie en de komst van de verzorgingsstaat kreeg de overheid invloed op de breedte van de samenleving. De kerk werd meer en meer gemarginaliseerd en godsdienst is een privézaak geworden. Daarmee werd de doorwerking van godsdienst en daarop gebaseerde overtuigingen tot een zaak “achter de voordeur”. Ook voor de overheid vanuit het denken van de neutrale staat heeft godsdienst nauwelijks betekenis, behoudens daar waar vanuit de kerken als maatschappelijk middenveld nog een (beperkte) bijdrage geleverd kan worden aan doelstellingen van de overheid. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan de WMO. Overigens biedt dit wel mogelijkheden voor de diaconale taak van de kerk! Onze parlementaire democratie heeft de laatste jaren laten zien dat door de toenemende invloed van het seculiere denken, acties worden ondernomen waarbij de vrijheid van het individu moet worden bevorderd. Gelijktijdig wordt stevig gewerkt aan het verwijderen van de christelijke uitgangspunten in onze wet- en regelgeving. Met de wetgeving op het terrein van abortus en euthanasie zijn in het verleden op dit gebied duidelijk herkenbare principiële stappen gezet. Juist ook nu worden sluipendeweg de christelijke noties in wet- en regelgeving vervangen door seculiere uitgangspunten. Godsdienst is hoogstens nog een zaak van het individu en mag geen werking hebben in de publieke ruimte en de wetgeving. Het accent op de grondrechten van het individu geeft aanleiding tot wetgeving die wat ‘waarden en normen’ betreft, gebaseerd is op de waan van de dag. Daarmee is de vluchtigheid en leegheid getekend van veel moderne regelgeving. Een ander aspect is dat, in elk geval, sommigen van de ‘seculiere kerk’ bewust uitdragen en werken aan het ‘uitroeien ‘ van de nog overgebleven aspecten van christelijke oorsprong in ons publieke leven. De hitte waarmee deze en gene, binnen en buiten het parlement, zich inzetten voor het buiten de deur zetten van de laatste ‘weigerambtenaren’ is veelzeggend. Zo ook de steeds weer terugkerende discussie over artikel 23 van de grondwet inzake de vrijheid van onderwijs. Niet alleen wordt hiermee getornd aan het bestaan van het identiteitsgebonden onderwijs, maar ook wordt geprobeerd seculiere meerderheidsstandpunten (homoseksualiteit, evolutietheorie) op te leggen in de onderwijsprogrammering. Tolerantie dreigt een leeg begrip te worden als het gaat om minderheden die andere opvattingen hebben dan de seculiere meerderheid. Kortom, onze democratie verschuift van een op consensus gerichte besluitvorming met respectering van en ruimte voor minderheidsstandpunten naar een opgelegde seculiere normstelling die uitgaat van de autonome mens48. Juist de rechten van minderheden zouden in een parlementaire democratie gewaarborgd moeten worden ter voorkoming van het recht van de sterkste. Hierin valt een toenemende spanning te constateren tussen onze rechtsstaat en de verschuivende invulling van de democratie.
48
Zie ook de constatering van prof. dr. Andreas Kinneging die in navolging van Alexis de Tocqueville constateert dat zonder religie een democratie snel ontaardt in tirannie of anarchie (RD 31 mei 2012).
28
Een punt wat in deze ontwikkeling ook een rol speelt is dat de traditionele vrijheidsrechten (godsdienst, vereniging, onderwijs enzovoorts) steeds meer onder druk komen te staan. Waren deze bedoeld om de burger, ook in collectieve verbanden, te behoeden voor te veel invloed van de staat, nu zien we dat het gelijkheidsbeginsel een overheersende rol heeft gekregen. Deze gelijkheid richt zich op het individu en heeft een horizontale werking gekregen, dus tussen individuele burgers. De ruimte voor instellingen, verenigingen, kerken en andere groepen om invulling te geven aan hun rechten en vrijheden wordt minder gezien en erkend. De effectiviteit van het door Kuyper uitgewerkte beginsel van soevereiniteit in eigen kring’ is weggevallen. Een voorbeeld is het benoemings- en toelatingsbeleid van schoolbesturen gebaseerd op Bijbelse uitgangspunten wat onder druk staat van de bescherming van individuele rechten49. Het stellen van eisen die de ‘gelijkheid’ van het individu zouden aantasten, wordt een steeds moeilijker opgave.
5.4 De christelijke roeping Een christen en de kerk zijn geroepen om de overheid te gehoorzamen50. Immers deze is er ons ten goede en om de ongebondenheid der mensen te beteugelen. Deze gehoorzaamheid wordt nadrukkelijk begrensd door Gods geboden51. Ook is het onze taak om voor de overheid te bidden “opdat wij een stil en gerust leven leiden mogen …52”. Tevens ligt er de plicht om te midden van de maatschappij naar volk en overheid zowel als individuele christen als ook als kerk dat het ons moet gaan om de eer van Gods Naam. Dit roept de vraag op in hoeverre het gerechtvaardigd is om daarnaast ook ’onze’ instituties en andere verworvenheden te verdedigen. Past dat eigenlijk wel bij het getuigenis vanuit Gods Woord? Vervallen we daarmee niet in de praktijk van deze wereld om onze eigen belangen te bevorderen met de inzet van zoveel mogelijk machtsmiddelen?53 Een andere vraag is of we niet in ‘alle gezapigheid door de welvaart’ de ernst van de verschuivingen in het overheidsbeleid niet willen zien met de gedachte: het zal zo’n vaart niet lopen. Hebben we voldoende oog voor de geestelijke dimensie achter de zorgwekkende ontwikkelingen in onze samenleving54? Daarnaast mag niet worden vergeten dat we nadrukkelijk ook intern in de eigen kring(en) verantwoordelijkheid dragen. Allereerst onze persoonlijke positie in deze samenleving: vertonen wij het beeld van Christus. Kunnen anderen aan ons vernemen dat we de Heere dienen? Denk vervolgens aan onze gezinnen: behoren deze niet een kleine kerk te zijn? Of is de opvoeding van onze kinderen ’uitbesteed’ aan de reformatorische school en aan de kerkelijke gemeente met 49
Denk aan de leerkracht die door de gereformeerde Dr. K. Schilderschool in Oegstgeest is geschorst Romeinen 13:1-2: Alle ziel zij den machten over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, die zijn van God geordineerd. 50
Alzo dat die zich 9tegen de macht stelt, de ordinantie Gods wederstaat; en die ze wederstaan, zullen over zichzelven een oordeel halen. 9 Namelijk niet alleen met rebellie, gelijk Absalom, maar ook met ongehoorzaamheid in zaken die tegen Gods Woord niet strijden. 51
Zie voorts artikel 36 Nederlandse Geloofsbelijdenis 1 Timotheüs 2: 1-2: Ik vermaan dan vóór alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen voor alle mensen, Voor koningen en allen die in hoogheid zijn, opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle 5 godzaligheid en eerbaarheid. 52
5 Dit gaat den godsdienst of de eerste tafel van de geboden Gods aan, gelijk het volgende woord eerbaarheid of zedigheid op de geboden van de tweede tafel en op de diensten die de een den ander schuldig is, zijn oogmerk heeft. Want de rechte overheden zijn bewaarders of beschermers van beide de tafelen der tien geboden. 53
Zie voor het tegendeel het artikel van ds. W. Visscher “Laten we zuinig zijn op reformatorische organisaties” in het RD 29 november 2011 54 Zie artikel in het RD van 31 december 2011 van ds. W. Visscher: Oog voor de werkelijke fronten
29
bijvoorbeeld de catechisatie? Ook lijkt het moeizamer te zijn dan in het verleden om mensen te werven voor bestuurlijke en andere vrijwilligerstaken. Een toenemende maatschappelijke uitsluiting van christenen in de samenleving behoeft ons niet te verbazen. Na marginalisering volgt onbegrip, spot, verdrukking, uitstoting en lijden. Moeten we ons als kerk en als christen niet voorbereiden op andere tijden? En is het niet voluit een Bijbelse notie: “In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen” (Johannes 16:33b). Juist ook het ondervinden van lijden en dergelijke is naast het getuigen de gang van een christen door deze wereld. Wat is het dan van wezenlijk belang om door genade gegrond te mogen zijn op Christus, het enige Fundament.
5.5 Overheden Vanouds is het in onze kerkelijke gemeenten aan de orde om het goede contact met de ‘Hoge Overheid’ te onderhouden. Het deputaatschap met die naam (inmiddels gewijzigd in ’Kerk en Overheid’) is het oudste van ons kerkverband, ingesteld tijdens de totstandkoming van onze gemeenten. Dit contact is derhalve vanzelfsprekend, evenals met ons Koningshuis op gepaste momenten. Niet minder is echter het contact met de plaatselijke overheden van belang. In sommige burgerlijke gemeenten wordt daaraan reeds inhoud gegeven. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten55 heeft daarvoor een richtlijn opgesteld. Ook vanuit wetenschappelijke optiek zijn er aanbevelingen gedaan56. Concrete mogelijkheden zijn een regelmatig overleg van de burgemeester of het college van B&W met de pastores in de burgerlijke gemeente, overleg met betrokkenheid van diaconieën inzake de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en de uitvoering daarvan. Daarbij valt ook te denken aan armoedebeleid. Aandacht in overleg met de gemeente voor zaken als openbare orde (alcoholmatigingsbeleid, drugsverslaving en dergelijke) biedt ook mogelijkheden voor de inbreng van Bijbelse waarden en normen. Andere zaken die genoemd kunnen worden zijn onderwijsbeleid, mede in relatie tot de interpretatie en toepassing van artikel 23 van de grondwet en subsidies voor het werk van identiteitsgebonden instellingen.
5.6 Conclusies
Staatsrechtelijk is er scheiding van kerk en staat hetgeen betekent dat ieder op eigen terrein autonoom is. Het beginsel van de neutraliteit van de overheid wordt steeds meer geïnterpreteerd als zou de publieke ruimte niet-religieus moeten zijn vanuit een seculier normatief denken. Een seculiere, godsdienstloze overheid is niet neutraal maar evengoed gaat daarachter een bepaald mens- en maatschappijbeeld schuil. Godsdienst en religie wordt meer een meer een privézaak geacht zodat uitingen van religieuze opvattingen in het publieke domein steeds minder worden getolereerd en de autonomie van de kerk onder druk staat. Wetgeving wordt meer en meer ontdaan van christelijke waarden en normen en gebaseerd op standpunten van een op dat moment aanwezige democratische meerderheid. Het denken vanuit deze opvatting over democratie gaat gepaard met een minder wordend besef dat ons land een rechtsstaat is.
55
VNG, Ministerie van BZK en IPP. Tweeluik religie en publiek domein. Handvatten voor gemeenten. Maart 2009, 56 pag. 56 Vgl. Sophie van Bijsterveld. Overheid en godsdienst. Herijking van een onderlinge relatie. Wolf Legal Publishers, Nijmegen, 2008, pag. 155-184
30
Onze democratie verschuift van op consensus gerichte besluitvorming naar een opgelegde seculiere normstelling: de tolerantie ten opzichte van minderheden neemt af. De kerk en haar leden hebben tot taak om in de samenleving iets zichtbaar te maken van het Koninkrijk van God. We moeten rekening houden met een toenemende maatschappelijke uitsluiting van kerk en christen.
31
6. De positie van de kerk 6.1 Kerk-zijn in de 21e eeuw; schuld en oordeel Onder invloed van de ingrijpende secularisatie zet de massale kerkverlating in Europa door. Het postmodernisme en de welvaart zet de traditionele kerken op verlies. Het christelijk geloof is niet meer dan een optie, die bovendien niet voor de hand ligt. Secularisatie in de zin van kerkverlating, heeft zich ontwikkeld tot secularisme. Daarmee wordt niet alleen het bestaan van God geloochend, maar is secularisme een nieuwe allesomvattende levensbeschouwing, zonder vaste waarden en normen. Ongeveer 75% van de mensen in Nederland gelooft eigenlijk niet meer in God en komt ook niet meer in de kerk. Merkwaardig is dat ondanks deze secularisatie de hang naar spiritualiteit niet is verdwenen. Velen geloven wel in ‘iets’ (‘ietsisme’) of noemen zich agnost (het geloof in een hogere macht); maar de bodem voor het Evangelie is weg. Het moedwillig afscheid nemen van de christelijke religie (Hebr. 6:4-8, zie ook kanttekening 1757) biedt een somber perspectief voor onze samenleving. Naast de toenemende kerkverlating is er ook sprake van een uitstroom vanuit de gevestigde kerken naar evangelische en charismatische kringen, terwijl de invloed van het evangelische denken ook binnen de kerken zijn weerslag heeft. Er zijn aantrekkelijke godsdienstige alternatieven voorhanden, waarbij een losse structuur, het niet gebonden zijn aan een kerkgenootschap of belijdenis, een breed pallet aan ‘charismatische’ sprekers kenmerkend zijn. Door deze ontwikkelingen staat de gereformeerde belijdenis onder druk, hetzij door externe invloeden, hetzij door verstolling als reactie op de aanvallen van buitenaf en binnenuit. Innerlijke uitholling is er ook doordat de praktijk van de godzaligheid, de praxis piëtas, tanende is onder Gods kinderen. Vormen van materialisme, hedonisme en individualisme gaan de Kerk niet voorbij. God is niet veranderd, maar Zijn wonderdaden merken we niet meer zo op. Het voorleven en uitdragen van de vreze des Heeren wordt minder gevonden. Door een minder teer leven voor Zijn aangezicht staat de heiligmaking en ook de gemeenschap der heiligen onder druk. In het kerkelijk leven is in toenemende mate sprake van een leven zonder God. Zonder God gaat het immers ook wel. Sinds de zondeval is de grootste zonde van de mens dat we God niet nodig hebben. In ons is de dood. Daarin ligt onze schuldige onmacht, maar niet minder onze onwil. Eenmaal sprak de Zaligmaker tot de Joden: “En gij wilt tot Mij niet komen opdat gij het leven moogt hebben” (Joh. 5:40). In de prediking van Wet en Evangelie worden de hoorders schuldig gesteld. Nog wil de Heere dat gebruiken om door Zijn Geest zondaren aan Zijn voeten te brengen. Nog doet Hij jonge en oude
57
4 bWant 11het is onmogelijk, degenen 12die eens verlicht geweest zijn en 13de hemelse gave gesmaakt hebben en 14des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, 5 En gesmaakt hebben 15het goede woord Gods en 16de krachten der toekomende eeuw, 6 En 17afvallig worden, 18die, zeg ik, 19wederom te vernieuwen tot bekering, 20als welke zichzelven den Zone Gods wederom kruisigen en openlijk te schande maken. 7 21Want de aarde die den regen menigmaal op haar komende, indrinkt en bekwaam kruid voortbrengt voor degenen door welke zij ook gebouwd wordt, die 22ontvangt zegen van God; 8 Maar die doornen en distelen draagt, die is verwerpelijk en 23nabij de vervloeking, welker einde is tot verbranding. 17 Of: vervallen, waardoor niet allerlei zonden worden verstaan, waarin de ware gelovigen ook somwijlen vervallen, gelijk David, Petrus, enz., die daarna tot bekering komen; maar een geheel vervallen of afval van de christelijke religie, en die moedwilliglijk geschiedt, gelijk Hebr. 10:26 wordt uitgedrukt, en met lastering derzelve, tegen de getuigenis des Heiligen Geestes in hun gemoed, gevoegd is; gelijk Christus betuigt Matth. 12:31.
32
zondaren komen met smeking en geween. Tegelijk moeten we vast stellen dat de zeggingskracht van Gods Woord afneemt. In Nederland en West-Europa breken wij de kerk in allerlei opzichten af. Dit gaat ons eigen kerkverband niet voorbij. Het kerkelijk leven vertoont op veel terreinen de gedaante die Israël eertijds had onder de regering van de koningen die deden wat kwaad was in Gods ogen. De profeten predikten het oordeel, maar het volk bekeerde zich niet. Ze bogen niet voor de eis en belofte van het Woord. God kwam daarop met Zijn oordeel. Hij week van Zijn volk. De kerk valt vandaag op soortgelijke wijze onder Gods oordeel. God wijkt van de kerk. De secularisatie, ook in de samenleving, is daarom in de eerste plaats schuld van de kerk. Schuld van een kerk die zich niet bekeert tot de levende God. In de eerste plaats ligt deze schuld bij ambtsdragers, persoonlijk en ambtelijk, maar ook bij het geheel van de gemeenten. Toen de profeet Jona tot Ninevé kwam met de oordeelsaankondiging was er verootmoediging, een buigen voor de God des hemels. “En God zag hun werken, dat zij zich bekeerden van hun boze weg; en het berouwde God over het kwaad, dat Hij gesproken had hun te zullen doen, en Hij deed het niet” (Jona 3: 10). De aangrijpende werkelijkheid is dat velen onder ons op catechisatie, thuis en onder de prediking van Gods Woord zitten zonder zich druk te maken hoe ze straks rechtvaardig verschijnen voor God. Moet van onze gemeenten niet gezegd worden: En zij bekeerden zich niet? Er is nog een zaak die we willen opmerken. De gestalte van de Kerk in de wereld is een kerk onder ’t kruis. Naar het woord van Christus: “In de wereld zult gij verdrukking hebben” (Johannes 16: 33m). We zijn ook als gemeenten deze gestalte kwijt geraakt. We klagen over ontwikkelingen in de samenleving waarin sprake is van verzet tegen de kerk en kerkmensen. Maar veelal vergeten we dat Sions Koning tot Zijn kerk gezegd heeft: “Verblijdt en verheugt u; want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die voor u geweest zijn” (Mattheüs 5:12). Zonder lijden is er geen loon en zonder strijd geen kroon. Op de leerschool van Gods genade leert de Heere eerst: ‘ik moet lijden, onafwendbaar’. Daarna: ‘ik kan lijden’, vervolgens: ‘ik wil lijden’ en tenslotte: ‘ik mag lijden’.
6.2 Wat is de kerk? Met het Apostolicum belijdt de kerk der eeuwen dat er door de eeuwen heen een heilige, algemene Christelijke Kerk is, die door de Zoon van God wordt vergaderd, beschermd en onderhouden (zie Heidelbergse Catechismus Zondag 21, vraag en antwoord 54). De Nederlandse Geloofsbelijdenis wijdt zes artikelen aan de belijdenis van de kerk. Artikel 27 verwoordt op een kernachtige manier het wezen van de Kerk. Het is “een heilige vergadering der ware Christgelovigen, al hun zaligheid verwachtende in Jezus Christus, gewassen zijnde door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door den Heiligen Geest. Deze Kerk is geweest van den beginne der wereld af, en zal zijn tot den einde toe; gelijk daaruit blijkt, dat Christus een eeuwig Koning is, Dewelke zonder onderdanen niet zijn kan. En deze heilige Kerk wordt van God bewaard, of staande gehouden, tegen het woeden der gehele wereld; (…). Ook mede is deze heilige Kerk niet gelegen, gebonden, of bepaald in een zekere plaats, of aan zekere personen, maar zij is verspreid en verstrooid door de gehele wereld; nochtans samengevoegd en verenigd zijnde met hart en wil in één zelfden Geest, door de kracht des geloofs”. De Kerk is dus allereerst heilig. Ze is afgezonderd van de wereld tot de verheerlijking van God. De Kerk is ook algemeen. Ze behoort niet tot één bepaald volk of één bepaalde tijd. Verder is de Kerk christelijk. Ze is eigendom van Christus.
33
Daarnaast typeert de NGB in de artikelen 29-33 de kerk nader als een gemeenschap waar de rechte prediking wordt gevonden, de sacramenten rein worden bediend, de drie ambten functioneren en de kerkelijke tucht wordt gebruikt. Dit sluit aan bij zondag 31 van de Heidelbergse Catechismus over de Sleutelen des hemelrijks. Christus staat, als Hoofd van Zijn gemeente, centraal. Hij openbaart Zich in Zijn Woord. Daarom staat ook de prediking centraal, als eerste sleutel van het Koninkrijk der hemelen. De tweede sleutel, de kerkelijke tucht, hoort er wezenlijk bij. Het lichaam van de Kerk moet zich ervoor wachten af te wijken van hetgeen ons Christus, onze enige Meester, geordineerd heeft. Ook de reformator Calvijn schrijft in zijn Institutie uitvoerig over de kerk. Hij noemt de kerk onze ’moeder’. “Wie Hem (God, red.) als Vader heeft, moet de kerk dus als moeder hebben”. Daarbij komt dat er buiten de schoot van de kerk geen vergeving van zonden te verwachten is en geen zaligheid (Jesaja 37: 32, Joël 2: 32). Calvijn onderscheidt een onzichtbare en een zichtbare kerk. De onzichtbare kerk is alleen voor Gods ogen waarneembaar. Daarin worden alleen zij opgenomen die door de genade van de aanneming kinderen van God en door de heiliging van de Geest ware lidmaten van Christus zijn.” Het is”, zegt Calvijn, “niet alleen noodzakelijk dat we een onzichtbare kerk geloven, maar we hebben ook de opdracht de kerk, zoals zij vanuit het oogpunt van mensen als kerk bezien wordt (de zichtbare kerk dus), hoog te houden en gemeenschap met haar te onderhouden”. Het ambt aller gelovigen heeft hier een belangrijke opdracht. Dit is het oefenen van geestelijke gemeenschap met andere gelovigen, het letten op de handel en wandel van medekerkleden, het approberen (goedkeuren) van kerkelijke zaken en het belijden van Gods Naam in de wereld. Belangrijk is een voortdurende persoonlijke omgang met het Woord: Het Woord is een zaad der wedergeboorte: “Gij, die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar [uit] onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord van God” (1 Petrus 1:23). Het Woord is Licht in de duisternis: “En wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de morgenster opga in uw harten” (2 Petrus 1:19). Het Woord is Bron van troost, lering en hoop: “Want al wat te voren geschreven is, dat is tot onze lering te voren geschreven, opdat wij, door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften, hoop hebben zouden” (Romeinen 15:4). Van nature is de mens dood in zonden en misdaden. De levendmakende kracht van Gods Geest is nodig om doden te wekken tot het leven. Noodzakelijk is daarom het werk van de Heilige Geest die (de prediking van) het Woord in het hart brengt (Johannes 3: 3). Onmisbaar is zaligmakend geloof: ”Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen” (Hebr. 11: 6a).
6.3 Bijbelse roeping van de gemeente Tot de gemeente behoren allen die op het erf van het Verbond geboren of gebracht zijn. Dat betekent ook onze kinderen en jonge mensen. Kinderen die in zonden ontvangen en geboren zijn en in het rijk Gods niet kunnen komen tenzij ze opnieuw geboren worden. Als we de betekenis daarvan beseffen, zal het brengen tot het gebed om bekering. Tegelijk plaatst het ons voor de opdracht onze kinderen en jongeren te helpen ingroeien in de Bijbels - gereformeerde traditie. Van groot belang is een nauwe band met de kerkelijke gemeente, opdat de broederlijke liefde blijve. “En laat ons op elkander acht nemen, tot opscherping der liefde en der goede werken; En laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar [elkander] vermanen; en [dat] zoveel te meer, als gij ziet dat de dag nadert” (Hebr. 10:24-25). Dit is de praktijk der godzaligheid. 34
Het persoonlijke en gemeenschappelijk gebed is onmisbaar. “Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Want een iegelijk, die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, dien zal opengedaan worden” (Matth. 7:7-8). De gemeente heeft als belangrijkste roeping de waarheid te belijden en vast te houden. “Maar zo ik vertoef, opdat gij moogt weten, hoe men in het huis Gods moet verkeren, hetwelk is de Gemeente des levenden Gods, een pilaar en vastigheid der waarheid” (1 Tim. 3: 15). De gemeente is gefundeerd op de heilige Schrift en de belijdenis. Hierbij belijdt de kerk te willen staan in de traditie van de kerk der eeuwen. Het vasthouden van de leer die naar de Godzaligheid is, is roeping van de kerk. Evenzeer staat de kerk voor de opdracht om de Goddelijke Waarheden over te dragen aan een nieuwe generatie. Het overdragen betekent onderwijzen in velerlei vorm. De verwoording van dit onderwijs vraagt van ambtsdragers om de boodschap van Gods Woord in de werkelijkheid van vandaag op een verstaanbare wijze over te brengen. Niet alleen buiten de kerk, maar ook binnen de kerk. Herderlijke zorg en diaconale handreiking behoren wezenlijk tot de gemeente. “En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar zeg Ik u, voor zoveel gij dit één van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan” (Matth. 25: 40). Van groot belang is onderwijs en toerusting aan jongeren en ouderen in de gemeente. “(…) lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb” (Matth. 28: 19c; zie ook Deuteronomium 6 en Psalm 78). Dit brengt tot het Bijbelse verstaan van de gereformeerde belijdenis in relatie tot het seculiere en evangelische gedachtegoed en tot een Bijbelse ethiek. De roeping van de gemeente krachtens Gods Woord is verder: Oog voor zending en evangelisatie. “Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb” (Matth. 28: 19). Aandacht geven aan een apologetische levenshouding: Wat is waarheid? Hoe er voor uitkomen? “(…) zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk die u rekenschap afeist van de hoop die in u is, met zachtmoedigheid en vreze” (1 Petrus 3: 15b). In de schatten van de kerk (zoals de Nederlandse Geloofsbelijdenis) is daarover veel te vinden. Zorg dragen voor de dienst der barmhartigheid: hulp aan de naaste dichtbij, binnen en buiten de gemeente, en ver weg. “Zo dan, terwijl wij tijd hebben, laat ons goeddoen aan allen, maar meest aan de huisgenoten des geloofs” (Galaten 6:10). De gemeente wordt ook geroepen om te bidden voor en te zoeken naar eenheid met andere gereformeerde belijders en in het getuigenis naar de overheid (bv. Woerdens Beraad). “Opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn, opdat de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt” (Joh. 17: 21). In Romeinen 12 vermaant Paulus om de wereld niet gelijkvormig te worden, maar godzalig te wandelen. De door God geschonken gaven moeten worden aangewend tot stichting van de gemeente, om standvastig te zijn in de wereld, in het besef dat we hier geen blijvende stad hebben (Hebr. 11). Van nature is geen mens zoeker van de stad die fundamenten heeft en welks Kunstenaar en Bouwmeester God is. Dat komt omdat ons hart gericht is op de dingen van deze wereld. Daarom zal in de prediking gedurig gewezen worden op de vergankelijkheid van alle dingen. Dat wij geen blijvende stad hebben, geldt ook onze godsdienst. De Joden vertrouwden op de tempel, hun afkomst, besnijdenis en goede werken. Maar Christus wijst op de dwaze bouwer die zijn levenshuis op zand bouwde.
35
Daarbij leert Gods Woord ons dat de dag van Christus wederkomst aanstaande is. De Heere leidt Zijn kerk naar de voleinding der wereld. Dat geeft Gods Kerk hoop en verwachting. De Koning van de Kerk komt terug en zal Zijn gemeente thuisbrengen. In de prediking zal de eschatologie aan de orde komen. De dienaren des Woords zullen in het profetisch duiden van de tijd waarin we leven lijnen trekken naar Schriftgedeelten die spreken over het einde der tijden. De toekomst van de Zoon des Mensen is aanstaande. Zullen we bereid zijn voor de grote Godsontmoeting? Zijn we als de wijze maagden? Bijbelse waakzaamheid en nuchterheid is hier geboden.
6.4 Positie van de Gereformeerde Gemeenten a. Een kleine kerk in de spanning van een postmoderne cultuur De toegenomen welvaart in onze samenleving heeft het materialisme in de Gereformeerde Gemeenten aangewakkerd. Veel gemeenteleden geven prioriteit aan ‘geld en goed’. Een eenvoudig, sober christelijk leven staat niet hoog aangeschreven. Het vreemdelingschap (Hebr. 11: 13-16) , de praxis piëtas (2 Tim. 3:12), het leven en lijden als christenen (1 Petrus 4: 7- 11) en een leven uit de hoop (2 Petrus 3: 13) zijn in onze gemeenten meer uitzondering dan regel. De wereld krijgt steeds meer vat op de kerk en ook op Gods kinderen. Daarnaast wordt in de gemeente een ogenschijnlijk rechtzinnige handel en wandel vaak gecombineerd met een wereldse levensstijl. Een veruiterlijking van het geloof is het gevolg, zich uitend in gedrag, kenmerken en eigenschappen. In plaats van dit te beleven als schuld, heeft het vaak iets geruststellends. Zolang we dat bij elkaar herkennen, valt de crisis nog wel mee. We leven als gemeenten veelal in een geïsoleerde positie, terwijl onze gezinnen en jongeren in een open wereld leven. De Gereformeerde Gemeenten kennen een presbyteriaal-synodale structuur. Ambtsdragers zijn bekleed met het gezag van de Koning van de Kerk, Christus. Door de beïnvloeding vanuit de cultuur – zoals individualisering en informalisering – staan de kerkelijke structuur en het (daarmee verbonden) ambtelijke gezag onder druk. Dit kan de intrinsieke betrokkenheid van de leden van de gemeente(n) belemmeren. Het wordt steeds moeilijker om als kleine kerk van gereformeerd belijden in het publieke domein een Bijbels geluid te laten horen. De Boodschap van het Evangelie is voor velen onbegrijpelijk geworden. Een absolute Waarheid bestaat immers niet meer. De werelden zijn qua taalveld en beleving ook volstrekt uit elkaar gegroeid. Daarbij komt dan ook nog eens dat de gereformeerde gezindte eerder breder is geworden dan dat er gezocht wordt naar een gezamenlijk vasthouden van een leven naar Gods Woord en de daarop gegronde belijdenis. Dit bemoeilijkt de herkenning over en weer. b. Een gereformeerde kerk met verlies Veel volwassenen, kinderen en jongeren horen zondag aan zondag het Woord van God. Er zijn ook veel (betrokken) catechisanten. Er is onder ons nog een Schriftuurlijk-bevindelijke prediking. Bij de verstaanbaarheid van de prediking wordt door jongeren vragen gesteld. Dat zijn soms kritische vragen, maar veelal ook informatieve vragen. In de benadering van de jeugd van de gemeente zal de liefde dringen. Het gaat om zielen op reis naar de eeuwigheid. En ook jonge mensen kunnen plotseling weggenomen worden. Jongeren merken het als ambtsdragers worstelen met hun zielen. Er is sprake van afnemend gezag van de ambten. De verandering in het denken over gezag komt ook de kerk binnen. Hoe reageert de kerk daarop en welk beeld roepen ambtsdragers op? Er is vaak een begrijpelijke verlegenheid. Soms is er kramp of angst, in plaats van ootmoed en kwetsbaarheid. Er zijn in onze kerken grote gemeenten ontstaan. De winst van gemeentegroei brengt verlies in contacten met zich mee. Tal van gezinnen en jongeren spreken hooguit eenmaal per jaar een ambtdrager. Door de tijdgeest nemen pastorale problemen toe. Mensen hebben door onder andere de individualisering meer behoefte aan persoonlijk pastoraat. Ook in kleine gemeenten neemt die behoefte toe.
36
Het individualisme neemt toe en staat op gespannen voet met de Bijbelse gedachten over het gemeente-zijn. De sociale samenhang staat ook in de gemeente onder druk. Hoe zijn we dienstbaar in de gemeente? Wat betekent trouw? Er gaat nauwelijks werfkracht uit van de gemeente(n). Jaarlijks staan tegenover ongeveer 800 toetredingen zo´n 1800 onttrekkingen. In vijf jaar tijd verlaten 1100 doopleden de gemeenten om zich nergens bij aan te sluiten. Dat is elke vijf jaar een flinke gemeente in ons kerkverband. De reformatorische zuil waarvan de Gereformeerde Gemeenten deel uitmaken, speelt een minder grote, maar nog steeds wel positieve rol in de religieuze socialisatie van jongeren. Er ontstaat onder de jongeren van de gemeenten een driedeling: Jongeren die nog onder het beslag van Gods Woord leven. Jongeren die hinken op twee gedachten. Jongeren die afgroeien van de kerk en veelal kerkverlaters worden. De kerk is er eigenlijk vooral voor de betrokken jongeren. Te vrezen is dat de kerkverlating onder jongeren zal groeien tot een derde van alle gedoopte jongeren. Het moment is dichtbij dat ook onze gemeenten gaan delen in de getalsmatige neergang die vandaag kenmerkend is voor de meeste kerken van gereformeerd belijden. c. Gezinnen in nood Ouders die hun kinderen vanuit innerlijke betrokkenheid opvoeden en hun kinderen bewust Bijbels opvoeden, hebben een duidelijk effect op de religieuze socialisatie van hun kinderen. Veel gezinnen met opgroeiende kinderen zijn in nood. Er komt een vloedgolf van postmodern denken over de gezinnen. Het materialisme en de genotscultuur leggen vandaag een groot beslag op de gezinnen. Ouders vragen zich af of en hoe Bijbelse distantie en gewetensvorming inhoud moeten en kunnen krijgen. De huisgodsdienst en de geloofsoverdracht staan in onze drukke en onrustige tijd onder spanning. Individualisme leidt tot meer eigen keuzes. Er ontstaan (grote) verschillen tussen gezinnen binnen eenzelfde gemeente. Dit leidt weer tot grote onderlinge druk. De eisen die de moderne samenleving aan jonge gezinnen stelt zijn hoog. De financiële lasten worden zwaarder. Steeds meer ouders zien zich daarom genoodzaakt allebei (deeltijds) te werken. Dit fenomeen wordt versterkt door veranderde opvattingen over de verhouding tussen man en vrouw en de daarbij behorende roeping. De spanningen in gezinnen nemen toe en leiden vaker tot psychische problemen en echtscheiding. Het denken over seksualiteit en gezinsvorming verandert. Dit heeft grote consequenties voor relaties en gezinnen. De moderne media beïnvloeden ouders en kinderen steeds meer en zijn medeopvoeders geworden. d. Jongeren in de branding van de tijd Duizenden jongeren worden bereikt door het plaatselijke, regionale en landelijke jeugdwerk. Je hoort soms onder jongeren hoopvolle dingen als ze hun hart blootleggen. Er zijn veel betrokken en bewogen ambtsdragers, ouders en jeugdwerkers, met hart voor jongeren. Jongeren waarderen dat ook. Ze hebben behoefte aan positieve identificatiefiguren! Jongeren zijn de seismografen van de tijd. Vooral zij ademen de tijdgeest in. Het geeft veel spanningen voor henzelf en in de opvoedingssituatie. Onze tijd is a-historisch. Oriëntatie op wat voorbij is, heeft voor velen geen waarde. Kerkelijke jongeren hebben per definitie moeite met oriëntatie op kerkgeschiedenis, traditie en de zeggenschap van belijdenissen. Het gaat om het nu. Postmodern en gereformeerd gaan niet samen. “Hoe dan uitkomen voor de waarheid, waar de tijdgeest bezwaar maakt?” (Groen van Prinsterer). Hoe moet je als jongere omgaan met pluralisme als ideologie? Er is geen absolute Waarheid in de postmoderne cultuur. Hoe kun je als studerende jongere vasthouden aan de absolute waarheid van de Bijbel? Waarom zouden alleen christenen de waarheid hebben?
37
In onze geseculariseerde samenleving is God voor veel jongeren afwezig. Er is sprake van transcendentieverlies. Het postmoderne gedachtegoed beïnvloedt jongeren in sterke mate. Onderzoek onder jongeren naar opvattingen over vrijetijdsbesteding, seksualiteit, muziek, mediagebruik, film e.a. laten zien dat de levenspraktijk soms/vaak ver afstaat van Gods gebod. Jongeren ervaren in de kerk soms weinig ruimte voor persoonlijke vragen. Vanuit evangelische groepen en baptistenkerken wordt die ruimte wel geboden. Jongeren worden daar positief aangesproken op hun gevoel en vragen. Dit heeft een grote aantrekkingskracht op jongeren, die aangeven vooral de betrokkenheid op het individu en het persoonlijke pastoraat in gevestigde kerken te missen. Jongeren zijn op zoek naar houvast, geborgenheid, rust. De gemeente, met het Woord van God als schat, zou dit aan jongeren bij uitstek moeten bieden. De vraag is of de gemeente op dit punt aansluiting vindt bij de behoefte van jongeren.
6.5 Conclusies
Onze persoonlijke en kerkelijke schuld in secularisatie, kerkverlating, verwording van de kerk, zou voortdurend moeten leiden tot verootmoediging en gebed. Levend onder de blijken van Gods toorn mag ons gebed wel zijn: “Keer weder HEERE, tot hoe lange?” (Ps. 90:13a). Gods kerk op aarde bestaat uit levende en dode ranken, wijze en dwaze bouwers, goede en kwade vissen. Deze scheidslijn loopt door de zichtbare kerk. Nodig is dat we door wedergeboorte, bekering en geloof ware Christgelovigen worden. Daartoe geeft de Koning van de kerk ons de kerkdienst en het predikambt (zondag 38 HC). De samenkomst van de gemeente is de werkplaats van de Heilige Geest (zondag 21 HC). Ook alle andere arbeid in de gemeente dient de spits te hebben op wedergeboorte, bekering en geloof. De Gereformeerde Gemeenten leven in zijn algemeenheid te aardsgericht en zijn teveel gericht op de status-quo. Zolang we menen dat er uiterlijk in zekere zin een leven naar Gods Woord is, zijn we geneigd gerust verder te leven. De kerkelijke verdeeldheid binnen de gereformeerde gezindte doet afbreuk aan het spreken van de kerk in de samenleving. In deze seculiere tijd hebben het gezin en de gemeente hun eigen waarde tot behoud en bescherming van een leven naar Gods Woord. Dit wordt door zowel kerkenraden als gemeenteleden te weinig ingezien. Ambtsdragers, catecheten en jeugdwerkers zullen zich moeten realiseren dat veel (jonge) gemeenteleden leven alsof God er niet is. Er is sprake van transcendentieverlies. Dit stelt hoge eisen aan de communicatie van de Boodschap, omdat moet worden aangesloten op dit verlies aan transcendentie. Het verstaan en naspreken van de gereformeerde belijdenis is meer dan ooit nodig. (Jeugd)pastoraat is van wezenlijk belang in een tijd van voortgaande individualisering. De postmoderne samenleving stelt hoge eisen aan de gezinnen. De secularisatie dringt door. Ouders zullen toegerust moeten zijn om richting te kunnen geven aan de kinderen als het gaat om de geboden van God (ethiek) en de kernpunten van de leer (belijdenis). Het is van groot belang om in catechese, jeugdpastoraat en jeugdwerk een (h)echte band te leggen met jongeren vanaf 12 jaar. Niet genoeg kan benadrukt worden het belang van de (goede) verhouding tussen catecheet en jongere. In een relatie kan iets van de wezenlijke waarden van Schrift en belijdenis worden overgedragen. De houding van onze gemeenten om wel in, maar niet van de wereld te zijn, mag niet leiden tot alleen een isolementshouding, maar vraagt toerusting voor het staan in de wereld. De gemeente heeft een taak in de wereld, juist ook naar de mensen in de eigen omgeving. Deze aandacht betreft niet alleen de zendings- en evangelisatieopdracht, maar ook de dienst der barmhartigheid met betrekking tot de nood van de wereld dichtbij en ver weg.
38
7. Slotconclusies en aanbevelingen In dit hoofdstuk volgt eerst een overzicht van de slotconclusies en concrete aanbevelingen op basis van de analyses die de Commissie heeft opgesteld. Daarbij is voor de overzichtelijkheid gekozen voor een indeling aansluitend bij de diverse analyses. Daarna wordt afgerond met een Schriftuurlijke toespitsing op vier punten.
7.1 Vreemdelingschap, een Bijbelse lijn God, de Heere regeert in de hemel en op de aarde. Ondanks alle tegen machten en krachten gaat het kerkvergaderend werk naar Zijn welbehagen door de hand van Christus gelukkig voort op aarde tot op de dag van Christus’ wederkomst. Naar dat welbehagen zorgt God om de verdienste van Christus, dat zondaren als vreemdeling leren leven op aarde. 1. Het leven als vreemdeling op aarde vraagt bekering. Zonder het wederbarend werk van Gods Woord en Geest zal er geen gevallen Adamskind vreemdeling worden op aarde. De blijvende oproep tot bekering is dan ook dringend noodzakelijk. 2. Het leven als vreemdeling vraagt bij de voortduur dat de wind van Gods Geest ons leven doorwaait. We kunnen daarin niet buiten het voortdurend besef dat vreemdelingschap vrucht is van de het werk van Christus. 3. Het leven als vreemdeling op aarde, gericht op de stad die fundamenten heeft en met een verlangen naar de wederkomst, dient duidelijk een plaats te hebben in prediking en catechese. De eis van het leven als vreemdeling en de weg waarlangs de Heere dit leert, dient daarbij aan de orde te komen. Alle halfheid in het leven van (doop-)leden en ook bij Gods kinderen moet daarin worden aangewezen en afgewezen. Het vreemdelingschap zal gestalte krijgen in het zijn van een leesbare brief van Christus. Dit leven zal een leven moeten zijn in distantie tot de omringende zondige wereld. 4. Een Bijbels getuigend leven moet onderwezen worden vanuit de Bijbel. God heeft door Zijn genade dit onderwijs in het verleden gezegend en kan dit ook vandaag nog zegenen zodat het gestalte krijgt binnen de kerkelijke gemeente. Ook naar buiten zullen werken der barmhartigheid gestalte moeten krijgen ten opzichte van anderen. Voor het gevaar van werkheiligheid moet gewaakt worden. Het leven van de Bijbelheiligen, de vermanende gedeelten uit de apostolische brieven, het leven van christenen in de Vroege Kerk dient hierbij onder beding van Gods genade en zegen gestalte te krijgen. Bij deze levenshouding behoort het onderwijs in Bijbels rentmeesterschap dat haaks staat op ons leven in het opgaan in aardse welvaart vandaag. Het is een leven dat offers vraagt. 5. In het onderwijs binnen de kerk in de geloofsleer op o.a. de catechisatie dient aandacht geschonken te worden aan de verwoording van de Bijbelse leer naar de wereld toe. Deze toespitsing van het al gebruikelijke onderwijs wordt aangeduid met apologetiek. Belijdende leden moeten in staat zijn het wezenlijke van het christendom in hun gezin en naar buiten te verwoorden. In de catechese kan hierbij worden aangesloten op onderwijs in apologie dat op reformatorische scholen van voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger beroepsonderwijs reeds gestalte krijgt. 6. Het “waakt en bidt” dient de gestalte te zijn van de Kerk als gemeenschap.
39
7.2 Onze tijd geanalyseerd 1. Aandacht voor de aard van de tijdgeest dient een plaats te krijgen in de toerusting van predikanten en andere ambtsdragers ten behoeve van prediking, catechese en pastoraal werk op de Theologische School , de GTA en de CGO. 2. Door middel van het kerkelijk werk (prediking, catechese, huisbezoeken, jeugdwerk, verenigingsleven enz.) dient concreet gewaarschuwd te worden tegen de geest van de tijd vanuit Gods Woord zodat men het Gode vijandige van de tijdgeest leert zien, zowel in ons eigen hart als ook met betrekking tot de samenleving waar we deel van uitmaken.
7.3 Kerk en Staat 1. Inhoud te blijven geven aan het verruimde mandaat van het deputaatschap Kerk en Overheid naar de landelijke overheid en in de samenleving: a. gebed voor onze overheden, een profetisch getuigenis van de kerk in de richting van de overheid als dienaresse Gods; b. het informeren en adviseren van kerkenraden; c. het bevorderen van het Bijbels getuigenis in de samenleving; d. het onderhouden van contacten met gelijkgezinde kerkverbanden, politieke partijen en/of maatschappelijke groeperingen, en het -zo mogelijk- met hen gezamenlijk optreden naar overheid en samenleving (CIO, Woerdens Beraad, Platform Waarden en Normen); e. het monitoren van ontwikkelingen in de samenleving en op het terrein van wet- en regelgeving die de (eigensoortige rol van de) kerk raken of bedreigen. 2. Onze kerkelijke gemeenten op te roepen, voor zover dat niet reeds plaatsvindt, contact te onderhouden met de burgerlijke gemeente over relevante onderwerpen: WMO (diaconale taak), zondagsrust (profetisch spreken), jeugdbeleid, alcoholmatigingsbeleid, rampenbestrijding, overlast jaarwisseling, ’weigerambtenaren’ en dergelijke. 3. Het deputaatschap Kerk, Gezin, Jeugd, Onderwijs te vragen om zich in samenspraak met de VGS vanuit de positie van de kerk te bezinnen op wat te doen indien het reformatorisch onderwijs naar Schrift en belijdenis niet meer kan worden ingevuld. 4. Het deputaatschap Kerk, Gezin, Jeugd, Onderwijs te verzoeken om de ‘ontlezing en ontluistering’ nader te bezien in het licht van Gods Woord en de gevolgen voor de overdracht van de geloofsleer (catechese, zondagsscholen, verenigingen). 5. Het deputaatschap Kerk, Gezin, Jeugd, Onderwijs te verzoeken te komen met aanbevelingen voor de (on)mogelijkheden van mediagebruik in het kerkelijk werk. Daarnaast is het nuttig om kerkenraden aan te bevelen afspraken te maken omtrent het woordvoerderschap met de media en zich daarop voor te bereiden door middel van mediatraining. 6. Het deputaatschap Kerk en Overheid te verzoeken waar nodig in voorkomende gevallen aan te geven waar grenzen liggen van de gehoorzaamheid aan de overheid wegens strijd met Gods Woord en daarover dan een advies uit te brengen. Dit mede omdat de tijden er niet gemakkelijker op worden.
7.4 De positie van de kerk 1. Onze persoonlijke en kerkelijke schuld vraagt om ware verootmoediging. Dat is een geestelijk werk en vraagt primair om waarachtige bekering, gewerkt door de Heilige Geest. Dit laat zich noch regelen noch organiseren door kerkelijke organen en commissies. Wat zouden we kerkelijk en persoonlijk meer verlegen moeten zijn om de komst en de doorwerking van Gods Geest. Welke tijd neemt dit in beslag in het persoonlijk leven en op kerkelijke vergaderingen? 40
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Wat zou dit een verlegenheid met zich moeten meebrengen en een stil worden in verootmoediging voor de almachtige God Die Zich door Zijn Zoon een Kerk vergadert tot het eeuwige leven. Onverlet de noodzaak van de blijvende overdenking van punt 1 en in de vrees dat alles wat we nu schrijven afbreuk doet aan punt 1 merken we op dat de Heere ook middellijk werkt. We zouden graag onder beding van Gods zegen en door Gods genade vanuit de diepte willen zoeken naar een Bijbels perspectief: a. gebed om verootmoediging en opwekking; b. een kerkelijke boetedag (Joël 2: 12-17); c. voor de biddag met een spits naar de zorg van de tijd: - een leespreek (jaarlijks onder redactie van de Schat des Woords); - een handreiking vanuit het Deputaatschap Kerk en Overheid waarbij de actuele zorgen van de tijd in de samenleving onder de aandacht worden gebracht van de predikanten; d. nadrukkelijker aandacht voor trouwe kerkgang, in het bijzonder tijdens de doordeweekse kerkdiensten. Het gezag en de relevantie van Gods Woord en belijdenisgeschriften dienen in prediking en catechese concreet gemaakt te worden voor de tijd waarin wij en onze kinderen leven. Dit geldt zowel de geestelijke als tijdelijke noden. Daarbij dient vooral ook praktisch richting gegeven te worden aan Bijbelse waarden als vreemdelingschap, ootmoed, dienstbaarheid, soberheid, gezag, trouw, relaties. Er moet meer aandacht gegeven worden aan de communicatie van de boodschap van Gods Woord en de verstaanbaarheid ervan, zowel intern als naar buiten. In de prediking zal aansluiting gevonden moeten worden bij de vragen die in de gemeente leven. Bij het brengen van de Bijbelse Boodschap naar buiten kan het deputaatschap Evangelisatie een ondersteunende rol vervullen. In prediking, catechese, pastoraat en jeugdwerk dient , naast de vermaning, inhoud gegeven te worden aan de gereformeerde belijdenis, de Bijbelse ethiek, de missionaire roeping en een apologetische levenshouding. Gezinnen en ouders moeten meer en blijvend worden toegerust op het terrein van de geloofsleer, de huisgodsdienst en de ethiek o.a. huwelijkstoerusting en opvoedingsondersteuning. De CGO, de Vluchtheuvel en de Jeugdbond kunnen dit in onderlinge samenwerking ter hand nemen. Ouderen en jongeren moeten hierbij ook leren de boodschap over te dragen en te internaliseren. Kerkenraden moeten zoeken naar wegen om binnen de kerkelijke kaders ambtsdragers meer en structureel aandacht te laten besteden aan pastoraat, tegen de individualisering in: a. direct en persoonlijk contact met alle jongeren van de gemeente; b. meer aandacht voor jonge gezinnen; c. goede koppeling tussen catechese en pastoraat (groepsgrootte, benadering, afhakers, enzovoort).
Tenslotte bevelen we u aan om het Deputaatschap Kerk en Overheid op synodes in de toekomst verslag te laten uitbrengen van de voortgang van de uitvoering van de aanbevelingen in dit rapport.
41
7.5 Schriftuurlijke toespitsing We spitsen ons advies in vier punten Schriftuurlijk toe. a. Schuld belijden en verootmoediging: Ons past het belijden van schuld te midden van ons volksleven en het kerkelijk leven, omdat wij niet die plaats hebben ingenomen in de vreze des Heeren die wij gelet op de eis van Gods Woord behoren in te nemen. Daarom dient van de prediking blijvend met kracht het profetisch getuigenis uit te gaan in het concreet aanwijzen van de zonden in eigen kerkelijk leven van oud en jong, van bekeerd en onbekeerd. Inkeer en weerkeer is de Goddelijke eis kerkelijk en persoonlijk. a. Om schuld te belijden: “Laat toch Uw oor opmerkende en Uw ogen open zijn om te horen naar het gebed Uws knechts, dat ik heden voor Uw aangezicht bid, dag en nacht, voor de kinderen Israëls, Uw knechten; en ik doe belijdenis over de zonden der kinderen Israëls, die wij tegen U gezondigd hebben; ook ik en mijns vaders huis, wij hebben gezondigd” (Nehemia 1:6). b. Belijden van schuld dient gepaard te gaan met verootmoediging. Daarin geldt dat de Heere ook op het uitwendig verootmoedigen Zijn toorn nog wil afkeren. Van de verootmoediging in Rehabeams dagen lezen we: “En als hij zich verootmoedigde keerde de toorn des HEEREN van hem af, opdat Hij hem niet ten uiterste verdierf; ook waren er in Juda nog goede dingen.” (2 Kronieken 12:12). b. Bidden: a. Om bekering: “Zeg tot hen: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?” (Ezechiël 33:11). b. Voor de kerk: “Bidt om den vrede van Jeruzalem; wél moeten zij varen die u beminnen.” (Psalm 122:6). c. Voor het navolgende geslacht: “Daarom ook, terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God, totdat ik dit geslacht verkondige Uw arm, allen nakomelingen Uw macht” (Psalm 71:18). d. Als opdracht en noodzaak: “Toen antwoordden zij en zeiden voor den koning: Daniël, een van de gevankelijk weggevoerden uit Juda, heeft, o koning, op u geen achting gesteld, noch op het gebod dat gij getekend hebt; maar hij bidt op drie tijden des daags zijn gebed” (Daniël 6:14). e. Voor alle mensen: “Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en bidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen” (Mattheüs 5:44). f. Voor de overheden: "IK vermaan dan vóór alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen voor … koningen en allen die in hoogheid zijn, opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid” (1 Timotheüs 2:1-2). g. Met het oog op de oogst: “Bidt dan den Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote” (Mattheüs 9:38). h. Ter bewaring: “Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak” (Mattheüs 26:41). i. Onbezorgd: “Weest in geen ding bezorgd, maar laat uw begeerten in alles door bidden en smeken, met dankzegging, bekend worden bij God” (Filippensen 4:6).
42
j.
Zonder ophouden: “En Hij zeide ook een gelijkenis tot hen, daartoe strekkende dat men altijd bidden moet en niet vertragen” (Lukas 18:1) en “Bidt zonder ophouden” (1 Thessalonicenzen 5:17).
c. Levenswandel : a. Voor de dienst des Heeren: “En in alle werk dat hij begon in den dienst van het huis Gods, en in de wet en in het gebod, om zijn God te zoeken, deed hij met zijn ganse hart en had voorspoed" (2 Kronieken 31:21). b. In ons dagelijks doen en laten: “Een jongen zal ook door zijn handelingen zich bekendmaken, of zijn werk zuiver en of het recht zal wezen” (Spreuken 20:11). c. In het weerkaatsen van Zijn Licht: “Die Hem daarentegen liefhebben, moeten zijn als wanneer de zon opgaat in haar kracht. En het land was stil veertig jaar” (Richteren 5:31b). d. Tot opwekking van anderen: “Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken” (Mattheüs 5:16). e. In ons meedelen aan anderen: “Geeft, en u zal gegeven worden; een goede, neergedrukte en geschudde en overlopende maat zal men in uw schoot geven; want met dezelfde maat waarmede gijlieden meet, zal ulieden wedergemeten worden” (Lukas 6:38). f. In gastvrijheid: “Vergeet de herbergzaamheid niet; want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen geherbergd” (Hebreeën 13:2). g. Niet gericht op het materiële: “Uw wandel zij zonder geldgierigheid; en zijt vergenoegd met het tegenwoordige; want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten” (Hebreeën 13:5). h. Vruchtdragend in goede werken: “Opdat gij moogt wandelen waardiglijk den Heere tot alle behaaglijkheid, in alle goede werken vruchtdragende, en wassende in de kennis Gods” (Kolossensen 1:10). i. In liefde voor de naaste: “Ik heb u in alles getoond dat men alzo arbeidende, de zwakken moet opnemen, en gedenken aan de woorden des Heeren Jezus, dat Hij gezegd heeft: Het is zaliger te geven dan te ontvangen” (Handelingen 20:35). j. Een hemelse wandel: “Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus” (Filippensen 3:20). k. In een heilige levenswandel: “Daarom, geliefden, verwachtende deze dingen, benaarstigt u dat gij onbevlekt en onbestraffelijk van Hem bevonden moogt worden in vrede” (2 Petrus 3:14). d. De Heere verwachten: a. Ziende op de Almachtige: “Hem nu Die machtig is meer dan overvloediglijk te doen boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht die in ons werkt” (Efeze 3:20). b. “De HEERE is goed dengenen die Hem verwachten, der ziele die Hem zoekt” (Klaagliederen 3:25). c. “Verwachtende de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van den groten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus” (Titus 2:13). d. “Maar wij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont” (2 Petrus 3:13).
43
8. Literatuurlijst H. Bakker. Ze hebben lief maar worden vervolgd. Zoetermeer, 2005, 265 pag. Prof. dr. A. van de Beek, ds. W. Visscher en dr. B.J. Spruyt. Burgerschap en cultuurparticipatie. Uitgeverij Groen, Heerenveen, 2010, 105 pag. Dr. H. van de Belt, Betrouwbaar getuigenis, het geestelijk gezag van de Bijbel, Uitgeversgroep Jongbloed, Heerenveen, 2010, 108 pag. Mr. Dr. J.T. van den Berg (red.) Religie in de samenleving. Een botsing van ideologieën. Uitgeverij Groen, Heerenveen, 2008, 137 pag. Drs. J.W. van Berkum e.a. Kwetsbare minderheid, zichtbare gemeenschap. De Vroege Kerk als inspirerend voorbeeld voor christenen in een seculiere samenleving. Guido de Brès-stichting, Gouda, 2009, 147 pag. Dr. R.A. Bitter. Vreemdelingschap bij Philo van Alexandrië, een onderzoek naar de betekenis van >Utrecht, 1982 Sophie van Bijsterveld. Overheid en godsdienst. Herijking van een onderlinge relatie. Wolf Legal Publishers, Nijmegen, 2008, 194 pag. Gijsbert van den Brink en Elco van Burg (red.) Strijdbaar of lijdzaam. De positie van christenen in het publieke domein. Uitgeverij Groen, Heerenveen, 2006, 378 pag. Hansko Broeksteeg e.a. Overheid, recht en religie. Een uitgave van het onderzoekcentrum voor Staat en Recht van de Radboud universiteit. Kluwer, Deventer, 2011, 374 pag. J. Calvijn. Institutie Gerard Dekker. Zodat de wereld verandert. Over de toekomst van de kerk. Uitgeverij ten Have, 2000, 255 pag. Gerard Dekker. Van het centrum naar de marge. De ontwikkeling van de christelijke godsdienst in Nederland. Uitgeverij Kok, Kampen, 2006, 253 pag. Paul Dekker, Gürkan Celik en Iris Creemers (redactie). Breekpunt of bindmiddel. Religieus engagement in de civil society. Uitgeverij Meinema, Zoetermeer, 2011, 179 pag. Wim Dekker. Marginaal en missionair. Kleine theologie voor een krimpende kerk. Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer, 2011, 205 pag. Drs. Els van Dijk. De hunkerende generatie. De leefwereld van jongeren. Uitgeverij De Banier, 2011, 96 pag. Minister Donner. De publieke rol van de kerk. Kampen, 26 mei 2011. http://www.refdag.nl/polopoly_fs/lezing_donner_pdf_1_566365!menu/standard/file/Lezing_Donne r.pdf 44
Pieter Jan Dijkman, Hans-Martien ten Napel, Maarten Neuteboom, Henk Vroom. De last van gelijkheid. Doordruk van het zomernummer 2011 van het tijdschrift Christen Democratische Verkenningen. Boom, Amsterdam, 2011, 232 pag. Dr. Ir. J. van der Graaf. De apostel ook profeet. De profetische roeping van de kerk in een postmoderne tijd. Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer, 2001, 69 pag. Dr. Ir. J. van der Graaf. Een land van minderheden. Tolerantie: vraagstuk en waagstuk. Uitgeverij Groen, Heerenveen, 2008, 255 pag. Joep de Hart. Zwevende gelovigen. Oude religie en nieuwe spiritualiteit. Amsterdam, Bert Bakker, 2011, 325 pag. G.C. den Hertog en H.G.L. Peels (red.) Vreemdelingen en bijwoners, opstellen rond een urgent theologisch thema, Theologische Universiteit, Apeldoorn, 2012,229 blz. Dr. J. Hoek e.a. Vroeg Christendom. Heerenveen, 2010 Dr. J. Hoek (red.). Vreemde wereldburgers. Christenen onderweg in de wereld. Vijfde deel in de serie Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Bond “Johannes Calvijn” (THGB). Uitgeverij Groen, Heerenveen, 2012, 222 pag. Ds. M.J. Kater. Geloof je dat nu echt? Antwoorden op kritische vragen over het christelijk geloof. Uitgeverij de Banier, 2011, 187 pag. James Kennedy. Stad op een berg. De publieke rol van protestantse kerken. Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer, 2010, 187 pag. Jos Kole en Gerrit de Kruijf (redactie). Het ongemak van religie. Multiculturaliteit en ethiek. Uitgeverij Kok, Kampen, 2005, 222 pag. Drs. Jacob Kruidenier. De tijdgeest nader beschouwd. Studium generale, Hogeschool De Driestar, 2002, 25 pag. Frederika Oosterhoff. Het Postmodernisme in Bijbels licht. Uitgeverij Woord en Wereld, 2004, 108 pag. Henk Post. Gelijkheid als nieuwe religie. Een studie over het spanningsveld tussen godsdienstvrijheid en gelijkheid. Wolf Legal Publishers, Nijmegen, 2010, 204 pag. Henk Post. Godsdienstvrijheid aan banden. Een essay over het probleem van de godsdienst in het publieke domein. Wolf Legal Publishers, Nijmegen, 2011, 292 pag. Dr. A. de Reuver, Verlangen naar het Vaderland. Groen, Heerenveen, 2009, 110 pag. P. Schalk (red.) Daar staan we voor. Als christen present in de samenleving. Uitgeverij de Banier, 2011, 121 pag. Drs. A.A. van der Schans. Tot activiteit geroepen: - de blijvende verantwoordelijkheid van de kerk voor de samenleving -. Willem de Zwijgerstichting, 2002, 48 pag. Ds. W. Silfhout. Tegendraads bij tegenwind. De plaats van de kerk in een seculiere samenleving. Uitgeverij De Banier, 2012, 160 pag. 45
Hijme Stoffels. Als een briesende leeuw. Orthodox-protestanten in de slag met de tijdgeest. Uitgeverij Kok, Kampen, 1995, 207 pag. Mark J. de Vries, God vinden, in gesprek met God zoekers. Groen, Heerenveen, 2011, 160 pag. Henk Vroom en Henk Woldring (redactie). Religies in het publieke domein. Meinema, Zoetermeer, 2002, 192 pag. De kerk en de democratische rechtsstaat, een positiebepaling. Bijdrage aan het gesprek in gemeente en kerk. http://www.pkn.nl/5/site/uploadedDocs/20100105_Kerk_en_staat_rapport_definitief.pdf Netwerkgroep reformatorische jongeren aan het begin van de 21e eeuw. Connected 24/7. Omgaan met jongeren in een netwerksamenleving. Erdee Media Groep, Apeldoorn, maart 2012, 48 pag. Zicht. Tijdschrift voor gereformeerd zicht op politiek en maatschappij. Thema nummer Secularisme, 2011-1
46