Bijlage bij VNO-NCW-brief d.d. 8 mei 2009, nr. 09/10.847/K over wetsvoorstel Implementatie richtlijnen BTW-pakket (wetsvoorstel 31 907) Lijst met per wetsartikel geformuleerde vragen en opmerkingen
Artikel 6 Wet OB – Nieuwe hoofdregel plaats van dienst Dit artikel bevat onder meer de nieuwe hoofdregel voor het bepalen van de plaats van dienst voor grensoverschrijdende diensten van ondernemers aan ondernemers (B2B-diensten). Artikel 6, eerste lid, bepaalt dat de plaats van dienst, verricht voor een als zodanig handelende ondernemer, de plaats is waar die ondernemer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd. Worden de diensten evenwel verricht voor een vaste inrichting op een andere plaats dan de zetel van de bedrijfsuitoefening, dan geldt de plaats van de vaste inrichting als plaats van dienst. De heffing wordt in deze gevallen verlegd naar de afnemer van de dienst. Het voorliggende wetsvoorstel regelt deze verlegging door de toepassing van de bestaande verleggingsregeling (artikel 12 Wet OB) tot deze diensten te verruimen. Vragen: • Op welke wijze kan de ondernemer aantonen dat een in een andere lidstaat gevestigde afnemer een ondernemer/belastingplichtige is? Is een BTW-identificatienummer dat via het VAT Information Exchange System (VIES) is geverifieerd voldoende bewijs dat een afnemer een belastingplichtige is?1 Is een snelle verificatie van (grote hoeveelheden) BTW-identificatienummers gewaarborgd? Wat staat een ondernemer te doen in de situatie waarin de afnemer nog niet over een BTW-identificatienummer beschikt? • Op welke wijze kan een ondernemer aannemelijk maken/bewijzen dat een niet-EUafnemer een ondernemer/belastingplichtige is? • De bestaande Europese regels verplichten ondernemers om bij verlegging op de factuur te vermelden “een verwijzing naar de toepasselijke bepaling in deze richtlijn of naar de overeenkomstige nationale bepaling of enige andere vermelding”. Is het juist dat deze verplichting ook voor verlegde B2B-diensten gaat gelden? Blijft de door Nederland geëiste aanduiding (een verwijzing naar de nationale of richtlijnbepaling) gehandhaafd? Welke aanduidingen eisen de andere lidstaten? Er zijn lidstaten die thans uitsluitend een verwijzing naar de eigen belastingwetgeving accepteren. Zoals Frankrijk, die voor bijvoorbeeld cabotage de verwijzing “La TVA est due par le client – CGI 238-I” eist. Voor het tijdig kunnen aanpassen van de administratieve systemen is het noodzakelijk dat over de door de lidstaten vereiste aanduidingen spoedig duidelijkheid komt. VNO-NCW dringt er dan ook op aan op korte termijn een overzicht beschikbaar te stellen. • Wat wordt bedoeld met de zinsnede "de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd" in artikel 6, lid 1? Is het door het Europese Hof van Justitie gewezen Planzer-arrest (C-73/06) beslissend? In dat arrest is beslist dat de zetel is de plaats van de voornaamste beslissingen over de algemene leiding van de vennootschap en van centrale bestuurstaken. • Een BTW-registratie in een lidstaat voor bijvoorbeeld een opslagplaats betekent niet dat een belastingplichtige daar is gevestigd of een vaste inrichting heeft. Is sprake van een uniforme benadering door alle lidstaten? Zo neen, hoe moet de ondernemer met de verschillen in benadering omgaan? Hoe wordt uniformiteit bereikt?
1
Zie in dit verband ook de vragen onder artikel 7, waarin het ondernemersbegrip wordt uitgebreid.
2 •
• • •
Wat wordt bedoeld met de zinsnede "een als zodanig handelende ondernemer" in artikel 6, lid 1? In dit verband wordt gewezen op het voorgestelde artikel 7 Wet OB. Daarin wordt een ondernemer die ook werkzaamheden of handelingen verricht die niet als belastbare goederenleveringen of diensten in de zin van artikel 2, lid 1, van BTW-Richtlijn 2006 worden beschouwd, met betrekking tot alle voor hem verrichte diensten als ondernemer aangemerkt. VNO-NCW neemt aan dat de afname van een dienst door een ondernemer/belastingplichtige natuurlijk persoon per definitie als ondernemer plaatsvindt. Een dienstverlener kan de hoedanigheid van de afnemer (ondernemer of privépersoon) immers niet vaststellen. Is de aanname van VNO-NCW juist? Zie ook de vragen onder “Artikel 7 Wet OB – uitbreiding ondernemersbegrip”. Wat wordt bedoeld met de zinsnede "verricht voor een vaste inrichting" in artikel 6, lid 1? Wat is beslissend: het contract, het feitelijke werk of het voordeel/gebruik? Ook op dit punt is een uniforme benadering door alle lidstaten noodzakelijk. Wat wordt bedoeld met de zinsnede "verricht vanuit een vaste inrichting" in artikel 6, lid 2? Is het contract of het feitelijke werk bepalend? Ook hier is een uniforme benadering door alle lidstaten noodzakelijk. In de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat B2B-intracommunautaire goederenvervoerdiensten onder de hoofdregel vallen. Dat geldt toch ook voor goederenvervoer a. binnen Nederland door een in Nederland gevestigde ondernemer in opdracht van een ondernemer die in een andere lidstaat is gevestigd? b. binnen een andere lidstaat door een in Nederland gevestigde ondernemer in opdracht van een ondernemer die in een andere lidstaat is gevestigd (de zogenoemde cabotage)? c. binnen een andere lidstaat door een in Nederland gevestigde ondernemer in opdracht van een ondernemer die in Nederland is gevestigd (eveneens een vorm van cabotage)?
Artikel 6b Wet OB – Onroerende zaken (uitzondering op hoofdregel) De plaats van een dienst die betrekking heeft op een onroerende zaak, met inbegrip van o.a. diensten van experts, is de plaats waar de onroerende zaak is gelegen. Vragen: • Geven alle lidstaten dezelfde uitleg aan de begrippen "roerend" en "onroerend"? Is het Maierhofer-arrest van het Europese Hof van Justitie (zaak C-315/00) beslissend? Daarin is beslist dat het van belang is dat de constructies niet gemakkelijk zijn te demonteren en te verplaatsen, doch dat het niet nodig is dat zij onlosmakelijk met de grond zijn verbonden. • Wie worden bedoeld met "experts"? • Wat wordt verstaan onder "een dienst die betrekking heeft" op een onroerend goed?
Artikel 6c, lid 1, Wet OB – Personenvervoerdiensten (uitzondering op hoofdregel) De plaats van personenvervoerdiensten, verricht voor zowel ondernemers als andere dan ondernemers, wordt bepaald op de plaats waar het vervoer daadwerkelijk plaatsvindt en naar verhouding van de afgelegde afstanden. Hiermee wordt de bestaande regeling gehandhaafd. Vraag: VNO-NCW neemt aan dat bij grensoverschrijdend personenvervoer, de mogelijkheid van aftrek van voordruk in de lidstaten waar een deel van de vervoerdienst wordt belast, geen wijziging ondergaat. Is die aanname juist?
3
Artikel 6d en 6e Wet OB – Culturele, artistieke, vermakelijkheidsactiviteiten etc. (uitzondering op hoofdregel) Voor 2010 geldt de tekst van artikel 6d voor zowel B2B- als B2C-diensten. Dit betekent dat de plaats van dienst van culturele, artistieke, vermakelijkheidsactiviteiten etc. is de plaats waar die activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden. Dit betekent voor 2010 geen verandering van de huidige situatie. Met ingang van 1 januari 2011 worden de bepalingen evenwel aangepast. Daarbij wordt gedifferentieerd naar status van de afnemer (ondernemer of nietondernemer) en naar de aard van de dienst (toegangverlening versus andere diensten). Vragen: • Wat is de reden van de differentiatie naar aard van de dienst en waarom treden de artikelen 6d en 6e eerst op 1 januari 2011 in werking? • Wat wordt bedoeld met "daarmee samenhangende diensten" in artikel 6d (tekst 2010)? • In artikel 6d (tekst met ingang van 2011) wordt gesproken over een dienst "bestaande in het verlenen van toegang tot". Wat wordt daarmee bedoeld? Is sprake van een koppeling aan een persoonlijk toegangsbewijs met toegangscontrole, zoals bij een bezoek aan het theater of een voetbalwedstrijd? Zo ja, betekent dit dat voor evenementen zonder toegangsbewijs – zoals seminars, trainingssessies, interne bedrijfscursussen – de hoofdregel voor B2B-diensten geldt (lidstaat van vestiging afnemer met verlegging)? • Wat wordt verstaan onder "met de toegangverlening samenhangende diensten" in artikel 6d (tekst met ingang van 2011)? • Wat is de betekenis van het vervangen van de term "activiteiten" in artikel 6d (tekst 2010) door de term "evenementen" (tekst met ingang van 2011)? • De voor 2010 geldende tekst van artikel 6d bepaalt dat de plaats van dienst is "de plaats waar die activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden". Deze zinsnede staat ook in de Nederlandse tekst van de artikelen 6d en 6e die met ingang van 2011 voor respectievelijk B2B- en B2C-diensten gaan gelden. In de Engelse tekst van Richtlijn 2008/8/EG (Richtlijn plaats van dienst) wordt evenwel gesproken over "those activities are physically carried out" (tekst 2010) en "those activities actually take place" (tekst met ingang van 2011). Wellicht zijn er ook tekstverschillen in andere talen. Hoe wordt het risico van verschillende interpretaties tussen lidstaten voorkomen? Wordt/is het BTW-Comité hiervoor ingeschakeld?
Artikel 6f, lid 2, Wet OB – Restaurant- en cateringdiensten aan boord van schip, vliegtuig of trein (uitzondering op hoofdregel) De plaats van deze diensten tijdens het in de Gemeenschap verrichte gedeelte van een passagiersvervoer, is de plaats van vertrek van het passagiersvervoer. Het bestaande artikel 2a, onderdelen, n, o en p, Wet OB geven aan wat wordt verstaan onder respectievelijk "gedeelte van een binnen de Gemeenschap verricht passagiersvervoer" (= vervoer tussen plaats van vertrek en plaats van aankomst zonder tussenstop buiten de Gemeenschap), plaats van vertrek en plaats van aankomst. In de definities van plaats van vertrek en plaats van aankomst wordt gesproken over respectievelijk "aan boord kunnen komen" en "van boord kunnen gaan".
4 Vragen: • In de memorie van toelichting wordt een voorbeeld geschetst van een bootreis Amsterdam-Sevilla-Tanger-Londen-Amsterdam. Is de conclusie juist dat het gaat om de feitelijke mogelijkheid voor passagiers om aan of van boord te gaan? En dat van gebondenheid aan een ticket geen sprake is? • Is het juist dat de catering tijdens een bootreis met een plaats van vertrek buiten de Gemeenschap en een plaats van aankomst binnen de Gemeenschap (en omgekeerd) niet met BTW is belast?
Artikel 6g Wet OB – Verhuur van vervoermiddelen (uitzondering op hoofdregel) Dit artikel regelt de plaats van dienst van kortdurende verhuur van vervoermiddelen. Het tweede lid bepaalt dat onder kortdurende verhuur wordt verstaan "het ononderbroken bezit of gebruik van het vervoermiddel gedurende een periode van ten hoogste dertig dagen, en voor schepen ten hoogste negentig dagen." Vragen: • Wat is beslissend voor "het ononderbroken bezit of gebruik"? Het contract of het bezit van het vervoermiddel? • Hoe vindt de BTW-heffing plaats in het geval een verhuurperiode van een vervoermiddel van meer dan 30 dagen zich uitstrekt over 2009 en 2010, waarbij minder dan 30 dagen in 2010 vallen? Met ingang van 2013 wordt aan artikel 6g een aantal bepalingen toegevoegd die betrekking hebben op langlopende verhuur van vervoermiddelen. Een van de bepalingen betreft de langlopende verhuur van een pleziervaartuig. Vraag: Wat wordt verstaan onder een pleziervaartuig? Wat is beslissend? Uiterlijk en/of gebruik?
Artikel 6j Wet OB – Voorkoming niet-heffing Dit artikel beoogt niet-heffing te voorkomen in het geval niet in de EU gevestigde ondernemers diensten verrichten aan in Nederland gevestigde niet-ondernemers (B2Cdiensten). Hoewel deze diensten volgens de hoofdregel voor B2C-diensten buiten de EU worden verricht, worden zij op grond van artikel 6j toch in Nederland belast als "het werkelijke gebruik en de werkelijke exploitatie" van die diensten in Nederland plaatsvinden. Uit artikel 6j blijkt dat de bepaling betrekking heeft op drie categorieën diensten, waaronder de verhuur van vervoermiddelen. Vragen: • Wat wordt verstaan onder "het werkelijke gebruik en de werkelijke exploitatie"? • Artikel 6j is gebaseerd op artikel 59bis van Richtlijn 2008/8/EG (Richtlijn plaats van dienst). De tekst van artikel 59bis geeft een ruime discretionaire bevoegdheid aan de lidstaten. Zij kunnen alle onder de hoofdregels van de plaats van dienst vallende B2B- en B2C-diensten (en enkele andere diensten) waarvan de plaats van dienst buiten de Gemeenschap is gelegen, aanmerken als diensten waarvan het werkelijke gebruik en de werkelijke exploitatie op hun grondgebied plaatsvinden.Voor ondernemers is een uniform gebruik van deze bepaling van groot belang. Vindt op Europees niveau hierover overleg plaats?
5
Artikel 7 Wet OB – Uitbreiding ondernemersbegrip Dit artikel bevat een uitbreiding van het ondernemersbegrip voor de toepassing van de nieuwe regels die betrekking hebben op de plaats van dienst. In de eerste plaats wordt een ondernemer die ook werkzaamheden of handelingen verricht die niet als belastbare goederenleveringen of diensten in de zin van artikel 2, lid 1, BTW-richtlijn 2006 worden beschouwd, met betrekking tot alle voor hem verrichte diensten als ondernemer aangemerkt. Verder wordt een rechtspersoon, andere dan ondernemer, die voor BTW-doeleinden is geïdentificeerd, als ondernemer aangemerkt. Vragen: • Er zijn lidstaten die aan ondernemers die vrijgestelde prestaties verrichten, geen BTWidentificatienummer toekennen. Op welke wijze moet een dienstverlener aannemelijk maken/bewijzen dat een in een andere lidstaat gevestigde afnemer die niet over een BTWidenficatienummer beschikt, een ondernemer/belastingplichtige is? • VNO-NCW neemt aan dat het afnemen van een dienst door een ondernemer/belastingplichtige natuurlijk persoon die zich als ondernemer presenteert (bijvoorbeeld zijn BTW-identificatienummer toont) per definitie als ondernemer wordt gedaan. Is deze aanname juist? Het antwoord zou bevestigend moeten zijn, omdat het voor een in Nederland gevestigde leverancier niet is na te gaan of een in het buitenland gevestigde ondernemer/belastingplichtige natuurlijk persoon een dienst afneemt in zijn hoedanigheid van ondernemer/belastingplichtige dan wel in zijn hoedanigheid van privépersoon. • In de memorie van toelichting wordt gesteld dat ook rechtspersonen, ander dan ondernemers, diensten als privépersoon kunnen afnemen. In die gevallen zullen zij zich niet als ondernemer mogen presenteren bij de dienstverlener, bijvoorbeeld door het tonen van hun BTW-identificatienummer. Hoe verhoudt deze stelling zich tot onderdeel b van artikel 7, waarin (conform de Europese richtlijn) is vastgelegd dat een rechtspersoon, andere dan ondernemer, die voor BTW-doeleinden is geïdentificeerd, als ondernemer wordt aangemerkt? Deze bepaling brengt toch met zich dat een rechtspersoon die over een BTW-identificatienummer beschikt een dienst altijd als ondernemer afneemt? • Hebben alle lidstaten van de EU een uniforme benadering met betrekking tot rechtspersonen andere dan ondernemers? Kennen alle lidstaten op dezelfde wijze BTWidentificatienummers toe?
Artikel 12, lid 4, Wet OB – verleggingsregeling/definitie niet in Nederland gevestigde ondernemer In artikel 12 Wet OB wordt de brede verleggingsregeling geïntroduceerd die samenhangt met de nieuwe hoofdregel van de plaats van grensoverschrijdende B2B-diensten (plaats van dienst = vestigingsplaats afnemer). Voor de toepassing van deze verleggingsregeling wordt in lid 4 bepaald dat een ondernemer die een vaste inrichting heeft in Nederland, geacht een niet in Nederland gevestigde ondernemer te zijn wanneer a. hij in Nederland een belastbare goederenlevering of een dienst verricht en b. bij het verrichten van die goederenlevering of die dienst de vaste inrichting in Nederland niet is betrokken. Vraag Wanneer is een vaste inrichting "betrokken"? Bij contact, contract, mail, feitelijk werk? Een uniforme benadering door de lidstaten is voor ondernemers van groot belang. Vindt op Europees niveau overleg plaats om tot een uniforme uitleg van deze bepaling te komen?
6
Artikel 13 Wet OB – Nieuw tijdstip verschuldigdheid BTW Voor B2B-diensten die op grond van de hoofdregel plaatsvinden in de lidstaat van de afnemer van die diensten en daar tot een verlegging van de BTW naar de afnemer leiden, gaat een nieuw tijdstip van verschuldigdheid gelden. Artikel 13, lid 1, bepaalt dat de BTW verschuldigd wordt op het tijdstip waarop de dienst wordt verricht. Vragen: • Wat wordt bedoeld met “het tijdstip waarop de dienst wordt verricht”? • Het nieuwe tijdstip van verschuldigdheid betekent een voor de praktijk ingrijpende verandering. Bij de uitvoerbaarheid ervan plaatst VNO-NCW grote vraagtekens, omdat in nagenoeg alle administratieve systemen de datum van de factuur of van de ontvangst van de factuur bepalend is voor de verwerking van de gegevens in de BTW-aangifte. Als gevolg van artikel 13 mag de ondernemer niet meer bij deze data aansluiten, maar moet hij overstappen op het op de factuur vermelde tijdstip waarop de dienst wordt verricht. Het is zeer goed mogelijk dat op een factuur diensten zijn vermeld die op verschillende tijdstippen – en daardoor in verschillende aangiftetijdvakken – zijn verricht. Het gevolg is dat de gegevens op de factuur in verschillende aangiften moeten worden verwerkt. Indien bijvoorbeeld op een factuur gedateerd 10 april twee diensten staan met als tijdstip van verrichting 28 maart respectievelijk 5 april, dan moeten de gegevens van de ene dienst in de aangifte over maart worden verwerkt en van de andere dienst in de aangifte over april. Echter, op de factuurdatum (10 april) is boekhoudkundig de periode maart inmiddels gesloten. Als deze ondernemer als gevolg daarvan de gegevens in zijn aangifte april verwerkt, ontstaan mismatches in tijd, omdat de dienstverlener de dienst van 28 maart over het eerste kwartaal heeft gelist. Hoe moet de praktijk hiermee omgaan? • Hoe wordt de maatstaf van heffing bepaald indien er (nog) geen factuur is uitgereikt? • Wat is het tijdstip van verschuldigdheid voor diensten die vóór 2010 worden verricht, maar in 2010 of later worden gefactureerd?
Artikel 37a Wet OB – de nieuwe verplichting tot het listen van grensoverschrijdende diensten De bestaande verplichting voor ondernemers om periodiek een Opgaaf intracommunautaire leveringen (opgave ICL of "listing") bij de Belastingdienst in te leveren, wordt op 1 januari 2010 uitgebreid met de verplichting tot het listen van grensoverschrijdende diensten. Het gaat daarbij om de diensten die op grond van de hoofdregel voor B2B-diensten belastbaar zijn in een andere lidstaat en waarover de BTW wordt geheven van de afnemer. Beide listings moeten langs elektronische weg bij de Belastingdienst worden ingeleverd. Vragen: • VNO-NCW dringt aan op een spoedige terbeschikkingstelling van de nieuwe listings en het nieuwe aangiftebiljet BTW. Wanneer worden ondernemers hierover geïnformeerd? • Wordt in de aangifte een duidelijk onderscheid gemaakt tussen intracommunautaire verwervingen en verlegde diensten? Moeten naar een andere lidstaat verlegde diensten en grensoverschrijdende diensten aan niet in de EU gevestigde ondernemers separaat worden vermeld? • Uit artikel 37a, lid 1, onderdeel c, blijkt dat er geen verplichting tot listing bestaat in het geval de (verlegde) dienst “in die lidstaat” is vrijgesteld. In de memorie van toelichting wordt daaraan toegevoegd dat onder vrijgesteld ook wordt begrepen de diensten die als deze in Nederland zouden plaatsvinden met 0% zouden zijn belast met een recht op aftrek.
7
• • •
Moeten ondernemers door de zinsnede “in die lidstaat” nagaan welke uitleg alle 26 lidstaten aan de vrijstellingsbepalingen geven en die uitleg volgen? De zinsnede in de memorie van toelichting wekt de indruk dat de uitleg van Nederland mag worden gevolgd. Is die indruk juist? Worden de listing intracommunautaire leveringen en de listing grensoverschrijdende diensten gecombineerd in één opgave of is sprake van twee separate opgaven? Blijft voor intracommunautaire leveringen de mogelijkheid bestaan om jaarlijks te listen? Zo ja, gaat die mogelijkheid ook voor diensten gelden? Wordt het thans voor de opgave ICL geldende aantal regels van 100 gewijzigd? Zo neen, hoe is de listing van grotere aantallen diensten geregeld?
Artikelen 28u tot en met 28x Wet OB – Telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten door in Nederland gevestigde ondernemers aan niet-ondernemers die in een andere lidstaat zijn gevestigd Thans geldt een bijzondere regeling voor elektronische diensten door buiten de EU gevestigde ondernemers aan niet-ondernemers in de EU. Met ingang van 1 januari 2015 gaat deze regeling ook gelden voor telecom- en omroepdiensten. Bovendien wordt de regeling uitgebreid tot in de EU gevestigde ondernemers die telecom-, omroep- of elektronische diensten aanbieden aan niet-ondernemers in een andere lidstaat. De uitbreiding tot EUondernemers betekent in de eerste plaats dat de genoemde diensten vanaf 1 januari 2015 belast zijn op de plaats waar de afnemer/niet-ondernemer zijn woonplaats heeft. Verder betekent het dat de EU-ondernemers gebruik kunnen maken van de mini one-stop shop regeling, waardoor zij in de lidstaat van identificatie aangifte kunnen doen voor de BTW die zij in andere lidstaten zijn verschuldigd. Vraag Artikel 28u, lid 1, onderdeel b, omschrijft niet in de lidstaat van verbruik gevestigde ondernemers als volgt: "ondernemers die de zetel van hun bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting op het grondgebied van de Gemeenschap hebben gevestigd, maar in de lidstaat van verbruik noch de zetel van hun bedrijfsuitoefening, noch een vaste inrichting hebben." VNONCW neemt aan dat in het geval een ondernemer om andere redenen over een BTWregistratie in de andere lidstaat beschikt – bijvoorbeeld vanwege de aanwezigheid van een opslagplaats – geen sprake is van het gevestigd zijn in die lidstaat. Is deze aanname juist?
Artikel 28w, lid 7, Wet OB – aftrek voorbelasting Een in Nederland gevestigde ondernemer die in Nederland gebruik maakt van de mini onestop shop regeling kan de voorbelasting die hem in de lidstaat van verbruik in rekening is gebracht niet in aftrek brengen op de BTW-melding. Hij moet de belasting terugvragen. Een uitzondering geldt als de ondernemer ook andere handelingen dan telecomdiensten e.a. verricht in de lidstaat van verbruik waarvoor hij aangifte moet doen. Vragen: • Als een ondernemer die telecomdiensten e.a. verricht, kiest voor een BTW-registratie in een lidstaat van verbruik om de voorbelasting te kunnen aftrekken, kan deze dienstverlener de bijzondere regeling nog in de andere lidstaten van verbruik toepassen? • Wat is het gevolg als de dienstverlener in een lidstaat een belastbaar feit creëert en daarmee ook de behoefte aan een BTW-registratie? Een voorbeeld: eens per jaar een tijdelijke opslagplaats.
8
Artikelen 33-33f Wet OB – Teruggaafverzoek voor in andere lidstaten aan Nederlandse ondernemers in rekening gebrachte BTW De artikelen 33 tot en met 33f bevatten een nieuwe teruggaafprocedure voor in een andere lidstaat betaalde BTW. Volgens die procedure kunnen ondernemers de BTW terugvragen via een elektronische portaalsite bij de Belastingdienst in de lidstaat waarin zij zijn gevestigd. De Belastingdienst stuurt het verzoek door naar de desbetreffende lidstaat, die een beslissing neemt over het verzoek. Vragen: • Op grond van artikel 33c kan “De in Nederland gevestigde ondernemer” een verzoek tot teruggave indienen. Heeft deze zinsnede tot gevolg dat andere partijen – bijvoorbeeld oliemaatschappijen en advieskantoren – met ingang van 1 januari 2010 geen teruggaafverzoeken meer namens in Nederland gevestigde ondernemers kunnen indienen (gemachtigdenregeling)? • Artikel 33d schrijft voor dat in het teruggaafverzoek de codes van de goederen en diensten moeten worden vermeld. Volgens de memorie van toelichting kan de lidstaat van teruggaaf in bepaalde gevallen aanvullende informatie verlangen (zoals subcodes beroepsactiviteit). Is al een overzicht beschikbaar van de aanvullende informatie die lidstaten verlangen? Hoe wordt dat overzicht aan ondernemers kenbaar gemaakt? • Lidstaten kunnen verlangen dat teruggaafverzoeken vergezeld gaan van facturen. Ook kunnen zij eisen stellen aan de te gebruiken taal. Is hiervan al een overzicht beschikbaar? Hanteren alle lidstaten de Engelse taal? Hoe wordt deze informatie aan ondernemers kenbaar gemaakt? • Wordt ervan uitgegaan dat het aantal teruggaaf verzoeken zal toenemen nu de teruggaafprocedure wordt vereenvoudigd? Teruggaafverzoeken die op of na 1 januari 2010 worden ingediend en die op 2009 betrekking hebben, moeten ook volgens de nieuwe procedure worden ingediend. Zou bij de implementatie van de nieuwe procedure vertraging bij de afwikkeling van deze verzoeken kunnen optreden?