Brandbeveiligingsvoorschriften
k 11 HOOFDSTUK 1
lnleidende bepalingen Artikel 1 In deze handleiding wordt verstaan onder: 1 - bioscoopgebouwen: elk gebouw waarin voor het publiek toegankelijke filmvoorstellingen met gebruikmaking van moeilijk ontvlambare films worden gegeven; 2 - moeilijk ontvlambare film: film, waarvan, (bepaald op de in het Normaalblad 1185 van de Hoofdcommissie voor de Normalisatie in Nederland aangegeven wijze): de brandduur meer bedraagt dan 45 seconden, het ontvlammingspunt boven 300 graden Celsius ligt; 3 - projectie-afdeling: de projectiecabine met de eventueel aanwezige bijbehorende vertrekken, zoals werkplaats en voorportaal; 4 - toeschouwersafdeling: het gedeelte van een bioscoopgebouw, omvattende de toeschouwersruimte met alle daarbij behorende, in de regel voor bezoekers toegankelijke, nevenruimten zoals: foyers, salons, garderobes, toiletruimten enz., met inbegrip van de daarbij behorende uitgangen, gangen en trappen; 5 - toeschouwersruimte: het gedeelte van de toeschouwersafdeling waarin de bezoekers zich gedurende de voorstelling bevinden; 6 - installatievoorschriften : a - veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties (Installatievoorschriften I), NEN 1010 van het Nederlands Normalisatieinstituut; b - veiligheidsvoorschriften met betrekking tot werkzaamheden aan of in de omgeving van laagspanningsinstallaties en –netten (werkvoorschriften I), NEN 3140 van het Nederlands Normalisatie-instituut.
Toelichting Het is van belang om goed onderscheid te maken tussen wat wordt verstaan onder toeschouwersafdeling en onder toeschouwersruimte,
aangezien deze beide delen van het bioscoopgebouw nogal eens worden verward. Safety-films worden vervaardigd van celluloseacetaat of andere acetaatverbindingen. De benaming safety-film doet veronderstellen dat deze films niet branden. Ze branden wel degelijk, maar met veel geringer snelheid dan nitraatfilm. Ze branden alleen als ze in een vlam worden gehouden, maar gaan uit als de vlam wordt weggenomen. Ze zijn dus minder gevaarlijk dan nitraatfilms. De ontstekingstemperatuur ligt veel hoger, de verbrandingssnelheid veel lager en er bestaat geen gevaar voor ontwikkeling van giftige dampen. Cellulose-acetaatfilm begint te ontleden bij 500 graden F. AIs ontstekingstemperatuur wordt gewoonlijk 800 graden F. (circa 425 graden C.) aangegeven. Eén en ander betekent dat ten eerste safetyfilm moeilijk in brand te krijgen is en wanneer eenmaal in brand, dan is dit gemakkelijk te doven met water of door verstikking. Dergelijke films hebben een verbrandingssnelheid die te vergelijken is met die van papier in gelijke afmeting en hoeveelheid. Sommige fabrikanten (Kodak) voorzien hun films bovendien nog van een stof die vertragend werkt op het ontvlammen en de snelheid van verbranding afremt. Moderne safety-films branden in de praktijk veel minder snel en minder gemakkelijk dan papier of hout van dezelfde afmeting en hoeveelheid. De gassen die worden ontwikkeld tijdens het branden van deze films zijn vrijwel dezelfde als die welke ontstaan bij brandend hout. Hiervan is het koolmonoxyde het gevaarlijkste, hoewel de andere gassen benauwdheid of zelfs ernstige longbeschadiging ten gevolge kunnen hebben als ze in grote hoeveelheden worden ingeademd. Het safety-materiaal vereist tijdens de behandeling of het opbergen geen bijzondere maatregelen tegen brandgevaar. Nu uitsluitend safety-film wordt toegepast zouden de normale brandbeveiligingsmaatregelen zoals die ook zijn voorgeschreven voor kantoren en gebouwen waar veel papier, hout en dergelijke aanwezig zijn, reeds voldoende zijn. Het enige wezenlijke gevaar van safety-film is, dat het gebruik ervan zou
kunnen leiden tot een zekere onzorgvuldigheid bij degenen die er mee moeten omgaan. De gewenste veiligheidsmaatregelen worden dan verwaarloosd. Mocht zich tussen de acetaatfilms een gedeelte nitraatfilm bevinden, dan kan een ernstig ongeval het gevolg zijn. Het kan voorkomen dat een rol1film, die aan de buitenzijde bestaat uit safety-film, toch aangelaste stukken nitraatfilm bevat. Om te kunnen zien met welk soort materiaal men te doen heeft, is een goed systeem van onderscheiding in de eerste plaats belangrijk en noodzakelijk om ongelukken te vermijden.*
Wanneer u daarbij bedenkt, dat de cabine ook een ruimte is waarin gewerkt wordt en dus valt te beschouwen als een tot de projectieafdeling behorende werkruimte, houdt dit artikel in, dat er in geen geval een deur aanwezig mag zijn tussen cabine en toeschouwersafdeling. Alleen het voorportaal wordt niet als werkruimte beschouwd, zodat de cabine wel via het voorportaal met de toeschouwersafdeling in verbinding mag staan. Een deur tussen cabine en de zaal, die immers tot de toeschouwersafdeling behoort, is op grond van het vorenstaande evenmin toegestaan.
* Cellulose-nitraat (nitraatfilm) bevat genoeg zuurstof in haar moleculen om de ontleding of zelfs verbranding zeer snel voortgang te doen vinden. Zelfs al is de zuurstof-toevoer van buitenaf beperkt. Daarom kan brandende nitraatfilm noch met water noch met zuurstofafsluitende middelen als schuim e.d., worden geblust. De ontbrandingstemperatuur van nitraatfilm ligt in de buurt van 300 graden Fahrenheit. Deze ontbrandingstemperatuur wordt ook nog beïnvloed door de tijd, die de film aan verwarming is blootgesteld; de hoeveelheid en zuiverheid van het materiaal en andere factoren (300 graden Fahrenheid = circa 150 graden Celsius). Tijdens laboratoriumproeven bleek een monster van nitraatfilm in lucht bij een temperatuur van 325 graden F. na 80 seconden te ontbranden; bij een temperatuur van 400 graden F. na 10 seconden en bij 500 graden F. na 3 seconden. De ontbrandingstemperatuur wordt lager door de aanwezigheid van vuil; de overblijfselen van scheikundige stoffen waarmee de films behandeld zijn, enz. 600 meter nitraatfilm geeft een steekvlam van 5 meter!
2 - De afmetingen van de projectiecabine moeten zodanig zijn, dat voldoende ruimte beschikbaar is voor het opstellen van de apparatuur, benodigd voor het geven van een filmvertoning, en dat de met de bediening belaste personen in de gelegenheid zijn zich gemakkelijk in de cabine te verplaatsen en snel en ongehinderd de uitgang kunnen bereiken. Als de cabine voor een projectietoestel is bestemd moet daartoe aan de bedieningszijde van dit toestel een vrije ruimte van tenminste 1 meter, aan de andere zijde tenminste 0.50 meter en aan de achterzijde tenminste 1.50 meter aanwezig zijn. Worden in de cabine meer projectietoestellen geplaatst, dan moet de vrije ruimte tussen de toestellen onderling tenminste 1 meter bedragen.
HOOFDSTUK 2 Veiligheidsvoorschriften voor de projectieafdeling Inrichting van de projectie-afdeling Artikel 2 1 - Van de projectie-afdeling mogen de cabines en de eventuele werkplaats(en) niet in directe verbinding staan met de toeschouwersafdeling. Het aantal doorgangen in de wand tussen de projectieafdeling en de toeschouwersafdeling moet tot het hoogst noodzakelijke beperkt blijven. Toelichting Onder directe verbinding wordt niet verstaan een verbinding door middel van een gang of een door wanden omgeven trap. Onder directe verbinding wordt wel verstaan een verbinding door middel van een deur.
Onverminderd het vorenstaande moeten in verband met het gestelde in artikel 6 van het Veiligheidsbesluit voor Fabrieken en Werkplaatsen 1938, de afmetingen van de cabine zodanig zijn, dat voor elke persoon die in de cabine werkzaam is een vrije luchtruimte van tenminste 7 m3 aanwezig is, waarvan tenminste 2.80 m3 boven een hoogte van 1.80 meter, met dien verstande, dat bij de berekening van de vrije luchtruimte, zowel van het werklokaal in zijn geheel als van het gedeelte boven een hoogte van 1.80 meter, gedeelten waarvan de hoogte minder bedraagt dan 2.50 meter niet in rekening mogen worden gebracht. 3 - De wanden, de vloer en de afdeling van de tot de projectieafdeling behorende ruimten moeten in hoofdzaak zijn samengesteld uit onbrandbare materialen volgens klasse A1 van NEN- en 13501-1 en moeten, bepaald op de wijze als aangegeven in NEN 6069, een brandwerendheid bezitten van tenminste 30 minuten.
Toelichting Met in hoofdzaak wordt bedoeld, dat bijv. een bekleding van onbrandbaar plaatmateriaal op een houten regelwerk of een bepleistering op metaalgaas aangebracht tegen een houten balklaag waarop een houten vloer, ondanks het in deze constructie aanwezige hout aanvaardbaar is, indien de constructie de vereiste mate van brandwerendheid bezit.
Deze schuif moet de glazen plaat over de gehele oppervlakte bedekken.
Artikel 3 1 - De toegangsdeur(en) tot de projectieafdeling moet(en) zelfsluitend zijn en, bepaald op de wijze als aangegeven in NEN 6069, een brandwerendheid hebben van tenminste 30 minuten. Op de buitenzijde van deze deur(en) moet, in duidelijk leesbare blokletters van tenminste 3 cm. hoogte het opschrift: "Streng verboden andere dan moeilijk ontvlambare film aanwezig te hebben" zijn aangebracht. 2 - Draaideuren in de afscheidingen tussen de tot de projectieafdeling behorende ruimten moeten draaien in de richting van de vluchtweg.
2 - Het in open stand vastzetten van de in het vorig lid bedoelde schuiven mag niet anders geschieden dan door middel van een, door of vanwege Burgemeester en Wethouders goedgekeurde inrichting, waarmede alle schuiven snel en gelijktijdig gesloten kunnen worden. Deze inrichting moet zodanig zijn, dat zij in werking wordt gesteld: a - door het doorbranden van een draad schietkatoen van ten hoogste 25 cm. lengte; b - door bediening van de in artikel 10 bedoelde noodschakelaar.
Toelichting artikel 3-1 De deuren moeten zelfsluitend zijn, bijvoorbeeld door middel van een deurdranger. De bedoeling hiervan is, dat de deur zich sluit wanneer de operateur de cabine betreedt of deze verlaat. Het is aan te bevelen de deuren niet van een slot met een sleutel of een sluiting, die alleen met een sleutel kan worden geopend, te voorzien. Een normale kruksluiting, een zgn. dagslot, is dus aan te bevelen. Het opschrift spreekt voor zichzelf. Toelichting artikel 3-2 De verschillende deuren in de tot de projectieafdeling behorende ruimten moeten in de richting van de vluchtweg, dus naar buiten, opendraaien. Artikel 4 1 - Openingen aangebracht in de wand tussen de cabine en de toeschouwersruimte, die noodzakelijk zijn voor het verzorgen van een filmvoorstelling en waarvan de afmetingen niet meer bedragen dan 30 x 30 cm, moeten rookdicht zijn afgesloten door een glazen plaat, dik tenminste 7 mm. Andere dan de hiervoor bedoelde openingen moeten bovendien zijn voorzien van een ijzeren schuif ter dikte van tenminste 3 mm, welke zodanig in sponningen is gevat, dat uitspringen of vastlopen is uitgesloten.
Toelichting De afmetingen en het aantal cabinevensters zijn niet meer voorgeschreven. Het ligt voor de hand, de afmetingen en het aantal niet groter te maken dan voor een goede projectie en goede gang van zaken noodzakelijk is.
Hoofdstuk 11 Toelichting Alleen de automatisch werkende afsluitingen met valkleppen zijn dus toegestaan. Met nadruk is hier schietkatoen als brandbaar materiaal genoemd. Er zijn twee systemen van cabinevensterafsluitingen: a - met mechanische bediening; b - met elektrische bediening. De werking is als volgt: Mechanische systemen met brandstrip. Bij al deze systemen vallen de kleppen dicht zodra de zogenaamde brandstrip, die vlak boven het cabinevenster is aangebracht, doorbrandt of, wanneer de noodschakelaar wordt bediend. . Afbrandschakelaar Bij de elektrisch werkende systemen is de brandstrip verbonden met een schakelaar (afbrandschakelaar), waarin een veer, die door de strip gespannen wordt gehouden. Brandt de strip door, dan treedt de veer in werking en verbreekt de stroomkring, of wat ook mogelijk is: sluit een stroomkring. Elektrische systemen met afbrandschakelaar Het elektrisch werkende systeem kan zo zijn, dat alle vensterafsluitingen door een pal worden vastgehouden, maar ook kunnen de verschillende afsluitingen elk hun eigen vastzetinrichting hebben. Dit laatste systeem verdient voorkeur. De niet in gebruik zijnde vensteropeningen kunnen dicht blijven en de constructie is eenvoudiger. a - Vensterafsluiting met gezamenlijke
vastzetinrichting De vensterafsluitingen zijn door middel van kabels bevestigd aan sectoren met gleuf, die aan een gezamenlijke as bevestigd zijn. Aan een van de uiteinden van de as is een extra sector bevestigd met kabel en handvat om alle afsluitingen tegelijkertijd te kunnen openen. Deze sector heeft een nok, die als de afsluitingen geopend zijn, blijft hangen achter een ijzeren pal, die zich voor een deel in de opening van een spoel bevindt. Deze pal wordt door een veer naar buiten gedrukt. De spoel is opgenomen in de stroomkring die kan worden gesloten door het indrukken van drukschakelaars (bijv. één bij elke projector) en door het in werking treden van de afbrandschakelaar. Deze dient zo te zijn uitgevoerd, dat er een stroomkring wordt gesloten zodra de brandstrip doorbrandt. Wordt één van de schakelaars gesloten, dan wordt de spoel bekrachtigd en de pal verder in de spoelopening getrokken. Door hun gewicht vallen nu alle afsluitingen tegelijk voor de vensteropeningen omdat de nok dan door de pal wordt losgelaten. b- Vensterafsluitingen met afzonderlijke vastzetinrichtingen Bij dit systeem zit boven aan elke vensterafsluiting een staaf met een inkeping die, wanneer de afsluiting naar boven wordt geschoven, achter een pal blijft haken. Deze pallen worden of door elektrisch bekrachtigde magneten vastgehouden en vallen weg als de stroomkring wordt verbroken, of de pallen worden door elektromagnetische werking weggetrokken zodra de stroomkring wordt gesloten. In het eerste geval zijn de schakelaars en de afbrandschakelaar uitgevoerd als uitschakelaars, terwijl ze in het tweede geval juist de stroomkring moeten sluiten. Bij weer een andere uitvoering zit boven elke vensteropening een elektromagneetje dat door een speciale kleine gelijkrichter wordt bekrachtigd. Aan de bovenzijde van de valkleppen is dan een blokje weekijzer bevestigd, dat (met de klep) door de magneet wordt vastgehouden. Treedt de afbrandschakelaar in werking of valt de spanning aan de gelijkrichter weg (bijv. door het gebruik van de noodschakelaar), dan wordt de magneet niet langer bekrachtigd en laat de klep los. Deze valt dan dicht. Artikel 5 - Als de projectieafdeling aan de buitenlucht
grenst moeten in de buitenwanden van deze afdeling aanwezige raam-, deur- of andere openingen zodanig zijn aangebracht, dat bij brand in deze afdeling gevaar voor overslag naar belendingen naar oordeel van Burgemeester en Wethouders zoveel mogelijk is vermeden. Artikel 6 1 - De cabine en de andere tot de projectieafdeling behorende werkruimten moeten rechtstreeks op de buitenlucht worden geventileerd. 2 - Kokers voor ventilatie mogen niet in verbinding staan met andere ruimten in het gebouw noch met andere kanalen of kokers. 3 - De in het vorig lid bedoelde kokers moeten zijn samengesteld uit onbrandbaar materiaal. Voor zover zij door andere ruimten voeren mag dit tevens geen materiaal zijn dat bij verhitting zijn samenhang verliest. Elektrische installatie van de projectieafdeling Artikel 7 - In de projectieafdeling moet een doelmatige elektrische algemene verlichtingsinstallatie zijn. Artikel 8 1 - Behoudens de in artikel 7 genoemde algemene verlichtingsinstallatie en de in artikel 9 genoemde smeltveiligheden en automatische schakelaars mogen in de projectieafdeling geen andere elektrische toestellen, apparaten en installaties zijn aangebracht dan die welke nodig zijn voor: a - het verzorgen van een bioscoopvoorstelling; b - het inschakelen van de zaalverlichting; c - het elektrisch verwarmen van de projectieafdeling. 2 - Als dit uit bedrijfstechnische overwegingen wenselijk is, kan door of namens Burgemeester en Wethouders toestemming worden verleend om andere dan de in het vorig lid bedoelde elektrische toestellen, apparaten en installatie in de projectieafdeling aanwezig te hebben. Artikel 9 - Smeltveiligheden en automatische schakelaars ten behoeve van de beveiliging van elektrische leidingen mogen uitsluitend in de projectieafdeling of in een andere door of vanwege Burgemeester en Wethouders daarvoor goedgekeurde, niet voor het publiek toegankelijke ruimte, zijn aangebracht.
Toelichting Schakelaars, smeltveiligheden en dergelijke, welke nodig zijn voor de in de cabine opgesteld apparaten, mogen dus ook worden aangebracht in het voorportaal of in de werkplaats. Plaatsing buiten de cabine is aan te bevelen om de inrichting van de cabine zo overzichtelijk mogelijk te houden.
Hoofdstuk 11 Artikel 1O - Buiten de cabine, maar in de nabijheid van de toegangsdeur daarvan moet een hefboomschakelaar (noodschakelaar) zijn aangebracht door middel waarvan in één handeling: a - de vastzetinrichting van de in artikel 4 onder 1 bedoelde schuiven buiten werking kan worden gesteld, zodat deze schuiven worden gesloten; b - de normale lichtinstallatie van de toeschouwersruimte geheel of, met goedkeuring van Burgemeester en Wethouders, voor een gedeelte kan worden ingeschakeld. Het verdient wel aanbeveling om de plaats van de schakelaar duidelijk aan te geven, zodat ook niet met de situatie op de hoogte zijnde personen de schakelaar direct kunnen herkennen. We kunnen dat doen door bijvoorbeeld een cirkel in een opvallende kleur er omheen te schilderen. In tegenstelling tot hetgeen nogal eens wordt verondersteld, heeft de noodschakelaar dus niets uitstaande met de noodverlichting ( zie artikel 32 en volgende ). Artikel 11 - In de projectieafdeling moet een voor direct gebruik gereed zijnde elektrische handlamp aanwezig zijn. Artikel 12 - Behalve de in artikel 7 genoemde algemene verlichtingsinstallatie moet in elke ruimte van de projectieafdeling een elektrische verlichting aanwezig zijn, aangesloten op een groep van de transparanten- of tredenverlichting, bedoeld in de artikelen 30 en 31. Toelichting Deze verlichting heeft een dubbele functie; 1 - stelt de operateur in staat op eenvoudige wijze te controleren of de transparant- en tredenverlichting in het gebouw ontstoken is; 2 - doet bij het wegvallen van de netspanning dienst als noodverlichting.
De lampen van deze verlichting moeten voldoen aan het bepaalde in artikel 32 onder 4. Dit artikel met toelichting spreekt voor zichzelf. Natuurlijk moeten de in dit artikel bedoelde controlelampen op een daarvoor geschikte plaats zijn aangebracht. Projectietoestel Artikel 13 1 - Het lampenhuis van een projectietoestel moet zodanig zijn geconstrueerd dat, ook bij langdurig branden van de lamp de temperatuur aan de buitenzijde van de wand bene den 80 graden Celsius blijft. 2 - Als een open lichtboog of een andere lichtbron, welke schadelijke gassen opwekt, wordt gebruikt, moet het lampenhuis rechtstreeks op de buitenlucht zijn geventileerd door middel van een leiding van onbrandbaar materiaal. Indien in deze leiding een klep aanwezig is, moet deze in gesloten stand tenminste 1/4 gedeelte van de doorsnede der leiding vrij laten. 3 - De niet mechanische bediening van de lamp moet aan de buitenzijde van het lampenhuis gebeuren. 5 - Het projectietoestel moet zijn voorzien van een inrichting die bij het tot stilstand komen van de filmband, de toetreding van het projectielicht tot de filmband automatisch onderbreekt, alsmede van een inrichting, die bij breuk of brand van de filmband in het filmvenster het toestel automatisch doet stoppen en de lichtbundel tussen de lichtbron en het filmvenster doet onderbreken. Artikel 14 Programma-automaat Als een programma-automaat wordt gebruikt moet deze zijn voorzien van een inrichting waardoor: 1 - met uitschakeling van de verduisteringstoestellen de verlichting van de toeschouwersruimte geheel of (met goedkeuring van Burgemeester en Wethouders) gedeeltelijk wordt ontstoken zodra de filmband tot stilstand komt, breekt of in brand geraakt, het projectielicht uitvalt of zich in de projectiecabine brand- of rookverschijnselen voordoen; 2 - de voeding van het projectietoestel en van het projectielicht wordt uitgeschakeld zodra de filmband tot stilstand komt, breekt of in brand geraakt, het projectielicht uitvalt of zich in de projectiecabine brand- of rookverschijnselen voordoen; 3 - de voeding van het projectietoestel en van het projectielicht kan worden uitgeschakeld door het bedienen van de in artikel 10
genoemde hefboomschakelaar (noodschakelaar).
de tot de cabine behorende ruimten worden bewaard.
Bedrijfsvoorschriften - Blusmiddelen Artikel 15 1 - Voor het blussen van een begin van brand dient in of nabij de cabine een blusapparaat met een inhoud van tenminste 6 kg te zijn opgesteld. 2 - Het in het eerste lid bedoelde apparaat, alsmede de andere eventueel in het gebouw aanwezige blusapparaten dienen tenminste 1 x per jaar door of vanwege de leverancier te worden gecontroleerd. . Overige bepalingen Artikel 16 1 - Behalve kledingstukken van het in de cabine werkzame personeel mogen in de projectieafdeling geen voorwerpen, materialen of stoffen aanwezig zijn die niet noodzakelijk zijn in verband met: a - het verzorgen van bioscoopvoorstellingen; b - het verrichten van reparatiewerkzaamheden aan de in de projectieafdeling aanwezige apparatuur; c - het blussen van brand. Dit lid behoeft geen toelichting.
Artikel 17 - In de projectieafdeling mag alleen open vuur worden gebruikt voor het verrichten van werkzaamheden, die voor de uitoefening van het bioscoopbedrijf noodzakelijk zijn en alleen gedurende de tijd dat het gebouw niet voor bezoekers is geopend.
Hoofdstuk 11
Toelichting De bedoeling van dit artikel is, dat alleen voor of na de voorstelling noodzakelijke werkzaamheden met open vuur (bijvoorbeeld solderen en lassen) mogen worden verricht. Artikel 18 1 - Toestellen voor verwarming van de tot de projectieafdeling behorende ruimten moeten brandveilig zijn opgesteld. verbrandingsproducten moeten op brandveilige wijze worden afgevoerd. 2 - Directe verwarming door middel van toestellen met open vuur of gloeiend materiaal mag alleen geschieden met inachtneming van nader door Burgemeester en Wethouders te stellen voorwaarden.
2 - In de cabine mag alleen brandbare vloeistof in de vorm van filmplakmiddelen aanwezig zijn. De voorraad mag ten hoogste 1/10 liter bedragen en moet zijn geborgen in een goed gesloten fles of bus.
Toelichting Lid 1 van dit artikel levert geen moeilijkheden op. Met betrekking tot lid 2 is het aan te bevelen te informeren welke verwarming is toegestaan, wanneer geen centrale verwarming aanwezig is.
Toelichting De in dit lid genoemde hoeveelheid van 0,1 liter filmplakmiddelen is voor de praktijk veel te groot. Een of twee kleine flesjes met 10 a 20 cc filmkit is meer dan voldoende en praktischer dan een grote hoeveelheid. Eventueel mag dus wel een voorraadfles tot 0,1 liter inhoud aanwezig zijn. Alcohol, benzine e.d. mogen echter niet in de cabine worden opgeborgen.
Personen in projectieafdeling Artikel 19 - Gedurende de tijd dat het gebouw voor bezoekers toegankelijk is gesteld, mogen tot de projectieafdeling geen andere personen worden toegelaten dan de in het gebouw werkzame operateurs en leerling-operateurs tot een aantal van ten hoogste drie personen, alsmede de op hun werkzaamheden toezicht hebbende personen.
3 - Indien een werkplaats aanwezig is mag behalve de in lid 2 genoemde brandbare vloeistof nog een totale hoeveelheid, van ten hoogste 2 liter van deze vloeistoffen aanwezig zijn. Deze moet zijn geborgen in één of meer goed gesloten metalen bussen.
Toelichting Het maximum aantal personen dat tijdens de voorstelling in de cabine aanwezig mag zijn bedraagt 3(uitsluitend operateurs en leerlingoperateurs) plus eventueel toezicht houdend personeel. Bezoekers mogen dus niet in de cabine worden toegelaten tijdens de voorstelling.
Toelichting Is een werkruimte aanwezig, dan mag men daar in goed gesloten bussen nog hoogstens 2 liter brandbare vloeistoffen in voorraad hebben. Is er geen werkruimte dan mogen dus geen andere brandbare vloeistoffen in
Artikel 20 - Gedurende de tijd dat het gebouw voor bezoekers toegankelijk is, moet in de cabine
een eerste of tweede operateur aanwezig zijn. Bij bijzondere omstandigheden mag deze, doch ten hoogste gedurende een half uur, worden vervangen door een leerlingoperateur. Hiervan mag worden afgeweken als bij de voorstelling gebruik wordt gemaakt van een programma-automaat, met dien verstande, dat gedurende de afwezigheid van een operateur iemand in het gebouw aanwezig dient te zijn, waarvan bij de plaatselijke brandweer bekend is, dat hij voldoet aan de eisen met betrekking tot het onderwerp 'Brandbeveiligingsvoorschriften' .
en tredenverlichting, die dus op een spanning van maximaal 42 V mogen worden aangesloten. In verband met de daarvoor nodige accubatterij zal deze spanning echter meestal 24 V bedragen. De maximale spanning is op 42 V gesteld omdat deze spanning voor de mens niet gevaarlijk is. Bij breuk van bijvoorbeeld een tredenverlichting zou de kans bestaan, dat de bezoeker met de spanning in aanraking komt. Vandaar dat er een grens is vastgesteld. Volgens art. 13 van de voorschriften NEN 1010 is de maximaal toelaatbare spanning voor dieren 24 Volt.
Toelichting De leiding in de cabine berust bij een eerste of (tijdelijk) bij een tweede operateur. Verder mogen er leerling-operateurs aanwezig zijn, mits het totale aantal personen niet meer dan drie bedraagt.
Artikel 24 - Lampen voor de verlichting in de toeschouwersafdeling moeten zodanig zijn aangebracht, dat de in artikel 30 bedoelde transparanten duidelijk leesbaar blijven.
HOOFDSTUK 3 Inrichting toeschouwersafdeling*) Algemene verlichting Artikel 21 - Alle ruimten in de toeschouwersafdeling moeten zijn voorzien van een door of vanwege Burgemeester en Wethouders goedgekeurde elektrische algemene verlichtingsinstallatie van voldoende lichtsterkte. Artikel 22 - De in artikel 21 bedoelde elektrische algemene verlichtingsinstallatie alsmede de in de artikelen 29, 30, 31 en 32 bedoelde elektrische minimum-, transparant-, treden- en noodverlichtingsinstallatie moeten voldoen aan de installatievoorschriften, als bedoeld in artikel 1. Artikel 23 - Elektrische verlichtingstoestellen die in verband met hun gemakkelijke bereikbaarheid naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders gevaar voor bezoekers kunnen opleveren, mogen uitsluitend worden gevoed door een stroom, waarvan de spanning tegen aarde ten hoogste 42 Volt bedraagt. Toelichting Tot deze groep verlichtingstoestellen worden in de eerste plaats gerekend de transparant-
Artikel 25 - Verlichtingsarmaturen moeten armaturen van moeilijk brandbaar materiaal zijn. Artikel 26 1 - Omhulsels en draagconstructies van schakelen verdeelborden en -rekken moeten van onbrandbaar of moeilijk brandbaar materiaal zijn. 2 - Schakel- en verdeelborden en -rekken moeten zo zijn opgesteld of afgeschermd, dat elektrische vuurverschijnselen geen ontbranding van voorwerpen of stoffen of van delen van gebouwen kunnen veroorzaken. 3 - Schakel- en verdeelkasten en -rekken moeten, waar mogelijk niet in de onmiddellijke nabijheid van gas-, stroom-, water of dergelijke leidingen zijn opgesteld. 4 - In de onmiddellijke nabijheid van schakelen verdeelborden en -rekken mogen geen elektrische leidingen voorkomen dan die welke bij de borden of rekken behoren. 5 - Het bepaalde in lid 3 en 4 van dit artikel geldt niet voor schakel- en verdeelborden die een volledige, deugdelijke omkasting hebben. Artikel 27 1 - Aansluitpunten voor verlichting in voor het publiek toegankelijke ruimten moeten over tenminste twee eindgroepen en, zo mogelijk, over tenminste twee fasen zijn verdeeld. Deze bepaling geldt niet voor kleine ruimten, zoals toiletten. 2 - Aansluitpunten voor verlichting in gangen, trappenhuizen en andere ruimten die gewoonlijk door executanten en leden van het personeel worden gebruikt, moeten, zo mogelijk, over tenminste twee eindgroepen zijn verdeeld. Het bepaalde in dit artikel geldt
ook voor de noodverlichtingsinstallatie. Toelichting Dit voorschrift is gegeven om te voorkomen, dat in het geval wanneer er een smeltveiligheid zou doorsmelten,een gehele ruimte verduisterd zou worden. Dit wordt voor grotere ruimten ook reeds bepaald in de voorschriften NEN 1010 . Artikel 28 1 - Schakel- en verdeelinrichtingen op de plaats van overgang (hoofdschakelaar) tussen de installatie en het verdeelnet van een openbaar elektriciteitsbedrijf en schakel- en verdeelinrichtingen voor nood-, tredeen transparantverlichting bedoeld in de artikelen 30, 31 en 32, moeten in niet voor het publiek toegankelijke ruimten nabij toegangen tot het gebouw zijn aangebracht; deze ruimten moeten brandwerend van andere ruimten zijn gescheiden en de afstand tussen eerstbedoelde ruimten en de plaatsen waar de bijbehorende aansluitkabels in het gebouw zijn binnengeleid, moet zo klein mogelijk gehouden zijn. 2 - Schakel- en verdeelinrichtingen met eindgroepen voor verlichting moeten zo zijn opgesteld of ingericht dat zij niet door het publiek kunnen worden bediend. 3 - In elk van de ruimten, bedoeld in lid 1 moet het niveau van de noodverlichting tenminste 10 lux bedragen. Artikel 29 Minimumverlichting 1 - In toeschouwersruimten van bioscopen moet een minimuverlichting zijn aangebracht die niet kan worden verduisterd en die overal een redelijke oriëntering mogelijk maakt. Eventueel kan worden volstaan met de transparant- en tredenverlichting, indien deze verlichting een redelijke oriëntering mogelijk maakt. 2 - Aansluitpunten voor de in het eerste lid van dit artikel bedoelde minimum verlichting moeten deel uitmaken van uitsluitend voor dit doel bestemde eindgroepen, waarvan de smeltveiligheden of maximumschakelaars zich bevinden op of in de schakel- en verdeelinrichting die op de plaats van overgang tussen de installatie en het verdeelnet van een openbaar elektriciteitsbedrijf is aangebracht. Toelichting artikel 29 lid 1 Ook tijdens de voorstelling moet dus in de toeschouwersruimte enige verlichting aanwezig zijn, die echter volgens artikel 29 lid
2 in tegenstelling tot de nader te noemen verlichtingen, op één of meer direct op het schakelbord aangesloten beveiligde groepen moet zijn aangesloten. Transparantenverlichting Artikel 30 1 - Boven elke uitgang van de toeschouwersruimte, boven elke deur in de gangen en trappenhuizen, door welke bezoekers een uitgang of nooduitgang, uitkomende op de openbare weg, kunnen bereiken, alsmede op elke andere door de brandweer aangewezen plaats, moet een inwendig elektrisch verlicht transparant zijn aangebracht, voorzien van een groene glasruit, hoog 12 cm, op welke in duidelijk, in melkglas uitgespaarde, transparante blokletters van 8 cm hoogte het woord 'UIT' is aangegeven en welke van een bodem van matglas is voorzien. Op de door of vanwege Burgemeester en Wethouders aangewezen plaatsen moet op de in de vorige alinea bedoelde glasruit een pijl zijn aangebracht, wijzende in de richting van de vluchtweg.* 2 - Indien in bestaande gebouwen het aanbrengen van het transparant boven een deur niet mogelijk is, kan deze met toestemming van Burgemeester en Wethouders in de onmiddellijke nabijheid van de deur worden aangebracht. 3 - In de in lid 1 bedoelde transparanten moeten twee lampjes van 5 W of een TLbuisje zodanig zijn aangebracht, dat het opschrift helder en gelijkmatig wordt verlicht en van elke plaats van waar het transparant volledig te zien is, ook na inschakeling van de volledige verlichting van de betreffende ruimte, het opschrift duidelijk leesbaar is. 4 - Transparanten met andere opschriften dan die in lid 1 bedoeld, moeten van een sterk afwijkende kleur zijn; zij mogen slechts met toestemming van Burgemeester en Wethouders zijn aangebracht. Toelichting artikel 29 lid 4 Om te voorkomen dat het publiek de verkeerde aanwijzingen volgt, is de kleur van alle aanduidingen (bordjes 'UIT' en van voorgeschreven 'pictogrammen) voor de vluchtwegen groen. Alle andere transparanten, bijvoorbeeld voor toiletten, wachtruimten, dienstruimten e.d. moeten van sterk afwijkende kleur zijn. Tredenverlichting Artikel 31 - Treden in looppaden in toeschouwersruimten moeten van een alleen daartoe bestemde,
zodanige verlichting zijn voorzien dat zij voldoende zijn te onderscheiden.
11 Noodverlichting Artikel 32 1 - In de toeschouwersafdeling moeten op door of vanwege Burgemeester en Wethouders goedgekeurde plaatsen elektrische lampen aangesloten op de noodverlichtingsinstallatie zijn aangebracht. 2 - Voor ruimten met een klein vloeroppervlak, geen deel uitmakende van de gangen en trappenhuizen, kunnen de in het vorig lid bedoelde lampen met toestemming van Burgemeester en Wethouders worden weggelaten. 3 -De noodverlichting moet een zo sterk wit licht verspreiden, dat in het zwakst verlichte gedeelte van de in lid 1 bedoelde ruimten bij afwezigheid van elke andere verlichting een niveau van 1 lux wordt verkregen. 4 - De lampen van de noodverlichtingsinstallatie moeten zijn voorzien van lamphouders, waarbij de lampen niet kunnen lostrillen. Artikel 33 1 - De voeding van de in artikel 32 bedoelde noodverlichting moet geschieden door één of meer accumulatorenbatterijen; de voeding van de in artikel 30 bedoelde transparanten en de in artikel 31 bedoelde tredenverlichting mag, al of niet onder tussenschakeling van een transformator, geschieden door de stroombron van de algemene verlichting, zoals b.v. het plaatselijk energiebedrijf, mits aan de daarbij van geval tot geval door of vanwege Burgemeester en Wethouders te stellen voorwaarden is voldaan en deze verlichting in geval van storing, automatisch omgeschakeld wordt op de accumulatorenbatterij. 2 - Indien de gezamenlijke vloeroppervlakte van de toeschouwersruimte en de daarin aanwezige balkons meer dan 600 m2 bedraagt, moet de noodverlichtingsinstallatie in ten minste twee ongeveer gelijke delen zijn gesplitst, die elk door een afzonderlijke accumulatorenbatterij wordt gevoed. 3 - De in lid 1 en lid 2 bedoelde accumulatorenbatterijen moeten voor dit speciale doel geschikt zijn en een ruim voldoende capaciteit hebben om zonder bijlading onafgebroken alle in de artikelen 30, 31 en 32 bedoelde inrichtingen gedurende tenminste 1 uur van voldoende stroom te kunnen voorzien. 4 - De in het vorige lid bedoelde accumulatorenbatterijen mogen, zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders niet voor voeding van andere
lampen of toestellen dan bedoeld in de artikelen 30, 31 en 32 worden gebruikt. Artikel 34 1 - De in het vorige artikel bedoelde accumulatorenbatterijen moeten zijn ondergebracht in één of meer goed geventileerde ruimten, waarvan de wand en de vloerconstructies een brandwerendheid bezitten van tenminste 30 minuten volgens NEN 6069, die gemakkelijk bereikbaar zijn en bij voorkeur zijn gelegen in de nabij de in artikel 28, lid 2 genoemde schakelruimte en die overigens voldoet aan het gestelde in artikel 40 van het Elektrotechnisch Veiligheidsbesluit 1938. Deze ruimten mogen voor geen andere doeleinden worden gebruikt dan die, welke rechtstreeks verband houden met de bediening van de in artikel 30, 31 en 32 bedoelde verlichting en op geen andere wijze met andere ruimten in verbinding staan dan door middel van een deur die met inbegrip van het kozijn een brandwerendheid bezit van tenminste 30 minuten volgens NEN 6069. Van de in dit lid omschreven eisen, met uitzondering van die steunend op artikel 40 van het Elektrotechnisch Veiligheidsbesluit 1938, kan door of namens de Burgemeester, onder daarbij te stellen voorwaarden, ontheffing worden verleend. 2 - Op de buitenzijde van de toegangsdeur tot deze ruimten moet in duidelijk leesbare blokletters van tenminste 5 cm. hoogte het opschrift 'vuur’ en roken verboden' zijn aangebracht. Toelichting Het genoemde artikel van het Veiligheidsbesluit 1938 komt in het kort hierop neer, dat accumulatorenruimten brandveilig moeten zijn, goed geventileerd en niet voor een ander doel mogen worden gebruikt. De deur moet aan beide zijden met brandwerend materiaal worden bekleed. Deze deur moet de enige toegang vormen tussen accuruimte en andere ruimten van het gebouw. Toelichting lid 2. Dit lid houdt dus tevens in, dat in de accuruimte niet mag worden gerookt, daar er dampen aanwezig kunnen zijn, die gemakkelijk een ontploffing kunnen veroorzaken (knalgas). Laadinrichting accumulatorenbatterijen Artikel 35 - De laadinrichting van de accumulatorenbatterijen moet zodanig zijn, dat ontlading van een batterij over de
laadinrichting onder aIle omstandigheden wordt voorkomen en een geheel ontladen batterij binnen ten hoogste tien uren weer zover is bijgeladen, dat de noodverlichtingsinstaIlatie tenminste weer 1 uur onafgebroken kan branden. Toelichting Dit artikel houdt dus in, dat het vermogen van de laadinrichting zo groot moet zijn, dat een geheel ontladen accubatterij in ten hoogste 10 uren weer geladen kan worden. Artikel 36 1 - De lichtpunten van de inrichtingen genoemd in de artikelen 30, 31 en 32 moeten op verschillende groepen zijn aangesloten, opdat ook bij storing van één of meer groepen, een naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders voldoende sterke verlichting van de toeschouwersruimte en van de gangen en trappen is verzekerd. Op elke groep van de noodverlichtingsinstallatie mogen ten hoogste zes lichtpunten zijn aangesloten. 2 - De leidingen van de in artikel 32, lid 1 bedoelde noodlampen moeten zijn aangesloten en beveiligd op een schakel- en verdeelinrichting die door de accumulatorenbatterij(en) wordt gevoed. Toelichting artikel 36 lid 1. De verdeling der lichtpunten over de groepen moet ook hier weer zodanig zijn, dat bij het uitvallen van een groep niet een gehele ruimte zonder licht komt.In afwijking van de voorschriften vervat in NEN 1010 mogen slechts 6 lichtpunten op een groep worden angesloten. Normaal worden deze lichtpunten via eent transformator door het lichtnet gevoed. In geval van nood moet deze voeding door de accubatterij worden overgenomen (automatisch!) . In- en uitschakelen transparanten-, treden- en noodverlichting Artikel 37 1 - De inschakeling van de in de artikelen 30, 31 en 32 bedoelde transparanten-, treden- en noodverlichting op de accumulatorenbatterij moet kunnen geschieden: a - geheel automatisch, zodra de netspanning van de stroombron van de algemene verlichting dan wel de spanning van de in artikel 29, lid 2 bedoelde groep voor de minimumverlichting van de toeschouwersruimte, daalt beneden 80% van haar normale waarde;
b - met de hand door middel van één of meer op door of vanwege Burgemeester en Wethouders aan te wijzen plaatsen aangebrachte controleschakelaars. 2 - Het uitschakelen van de in artikel 32 bedoelde noodverlichtingsinstallatie mag slechts kunnen geschieden door middel van een drukknop, die is aangebracht in de in lid 2, van artikel 28 bedoelde schakelruimte. 3 - Nabij de in lid 1 onder b bedoelde plaatsen moet een duidelijk leesbaar opschrift van een door of vanwege Burgemeester en Wethouders goedgekeurd model aanwezig zijn, vermeldende het woord 'NOODVERLICHTING' en aangevende de handeling, die voor de inschakeling wordt vereist. Opmerking De in artikel 10 genoemde noodschakelaar heeft dus niets met de hierboven genoemde noodverlichting te maken, doch dient alleen om het zaallicht in te schakelen en tegelijkertijd de valkleppen in werking te stellen. In lid 1b is niet langer sprake van een drukknop, wel in lid 2. Artikel 38 1 - De transparanten- en tredenverlichting moet gelijktijdig met de algemene verlichting in de toeschouwersruimte worden ontstoken en moet gedurende de tijd dat het gebouw voor bezoekers toegankelijk is gesteld, ontstoken blijven. 2 - Het in- of uitschakelen van de noodverlichting van voor het publiek toegankelijke ruimten, als omschreven in artikel 37 mag, zodra de verlichting bedoeld in artikel 30 en 31 is ingeschakeld, onder geen enkele omstandigheid kunnen worden verhinderd. N.B. Deze bepaling houdt in, dat een schakelaar voor handbediening van de noodverlichting moet zijn gecombineerd met een schakelaar voor het bedienen van de verlichting, bedoeld in artikel 30 en 31. Toelichting lid 1 Behalve de hier genoemde transparant- en tredenverlichling moet ook de minimumverlichting tegelijkertijd daarmede worden ontstoken. De voeding van de minimumverlichting behoeft echter in geval van nood niet door de accubatterij te worden overgenomen. Artikel 39 In plaats van een installatie van de transparanten-, treden- en noodverlichting, als
omschreven in de artikelen 33 tot en met 38 kan ook een andere installatie worden goedgekeurd, mits deze, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders, in alle opzichten tenminste gelijkwaardig is aan de in die artikelen omschreven installatie. Toelichting Dit artikel laat de mogelijkheid open op andere wijze te voorzien in de transparanten-, treden- en noodverlichting. Dit in verband met het feit dat er noodverlichtingsinstallaties bestaan, die niet vanuit één punt worden gevoed, doch waarvan ieder lichtpunt van een eigen (nood)voedingsbron is voorzien.
Hoofdstuk 11