Technisch brein Erik-Jan Bos, steunpilaar van Ams-Ix, Surfnet en mondiaal internet:
Je moet het steeds laten zien en het niet bij woorden laten Behalve bedenker ook uitvoerder. Dat kenmerkt Erik-Jan Bos die graag een uitgebreid technisch verhaal vertelt over zijn pionierswerk. Vroeg bij Surftnet en nu op mondiaal niveau en bij het Scandinavische wetenschapsnetwerk Nordunet. C.V. 1963 24 augustus geboren te Rotterdam 1981-1987 TU Delft, Elektrotechniek 1987–1988 Onderzoeker wide area netwerken TU Delft 1989–2011 Medewerker, later hoofd netwerkdiensten en directeur techniek (CTO) Surfnet 2011-heden Zelfstandig met JIB Consult, onder meer als Lid managementteam Nordunet, Scandinavië Manager/bestuurslid Gezondheidscentrum Corlaer Strategisch Adviseur Internet2 Telecomadviseur Liandon
1
Formeel heb jij in 1994 de Amsterdam Internet Exchange, oftewel Ams-Ix, van de grond getild, maar het fundament lag er al. Hoe zag de voorloper eruit? “De heftige strijd tussen Osi-standaarden en TCP/IP van internet waar we bij Surfnet mee kampten, speelde daarbij een rol. Officieel ontwikkelden we Osi, maar de behoefte bij universiteiten, onze klanten, groeide om internettoegang te krijgen. Een belangrijke factor was de hoge energiefysica, in de vorm van de samenwerking tussen natuurkundeinstituut Nikhef op het Science Park en het mondiale centrum Cern in Geneve. Vanaf dag één dat ik op 10 augustus 1987 bij Surfnet kwam, was er bij het Nikhef een sterke behoefte aan dataverbindingen met het Cern. Surfnet wilde ook koppelen, en als derde partij schoof het Centrum voor Wiskunde en Informatica aan vanwege de verbindingen met NLnet en EUnet. De koppeling van deze drie partijen vormde in feite de basis voor de voorloper van de Exchange.” Hoe pakte je het op? “We kochten een doos, die we International Backbone Router (IBR) noemden. Die router vormde de poort van Amsterdam naar Geneve. De deelnemers moesten aan die doos worden verbonden met een ouderwetse dikke gele Ethernet kabel; de geboorte van het International Backbone Router Local Area Network (IBR-LAN), dat door de gebouwen van Sara, Nikhef en CWI liep op wat toen nog de WCW of WTCW heette (nu Science Park Amsterdam). Dat was het feitelijke begin van wat Ams-Ix zou worden.” Zo eenvoudig was het? Drie verbindingen in Nederland aan de ene kant, versus één aansluiting naar Zwitserland? “Inderdaad ging het de andere kant op alleen naar Cern, en vandaar hadden Surfnet en het CWI de verbinding met de VS. Later was Cern ook weer de centrale node in het Ebone IP netwerk. Cern had toen al de hoogste capaciteit in de wereld nodig, in feite nog steeds. Technisch had het wat meer voeten in de aarde. We moesten voor de aansluitingen transceivers met een pin bevestigen en vastschroeven. Met een bepaalde afstand.” CWI had toch al een directe verbinding met de VS? “Dat klopt, de eerste lijn tussen Europa en Amerika. Maar at liep via het netwerk van IBM, het Earn-knooppunt in Montpellier in Zuid-Frankrijk. Via het Cern was er een snellere verbinding, maar in de praktijk ook een back-up. Viel de een uit, dan was er een tweede connectie met de VS.”
2
Groeide het IBR-LAN snel? “Er kwamen meer partijen om te koppelen zoals WCW [Wetenschappelijk Centrum Watergraafsmeer], de voorloper van het Science Park. “Al spoedig hadden we meer poorten voor de switch nodig, ook buitenlandse partijen kwamen erbij. Dus werd het een koekoeksjong, zoals het ook bedacht was. Het mocht groter worden, en dat deed het ook snel. In deze tijd deed Surfnet het tactisch beheer maar het kostte zoveel de schaal en daarmee de inspanningen werden te groot. Surfnet was hiervoor niet opgericht dus dat maakten we kenbaar bij de partners. Verbindingen namen snel toe in capaciteit, van eerst 64 kilobit per seconde al snel naar 256 kbit/s en vervolgens 2 Mbit/s binnen een paar jaar.” Je was de eerste technisch beheerder van de Ams-Ix. “Ik leidde de opzet van de eerste architectuur, samen met een team van netwerktechnici van de deelnemers. De architectuur moest in een volgende fase nieuwe partijen steeds goed laten aansluiten zonder dat bestaande partijen er hinder van ondervonden. Ik ontwikkelde, samen met Sara die het operationeel beheer deed, ook de beheerprocedures. Die dikke gele kabel voldeed al snel niet meer, dus moest er een Ethernetswitch komen die Surfnet namens de drie partijen aanschafte. De kosten werden gedeeld..” Met wie overlegde je? Waren er meningsverschillen? “Hoofdrolspelers waren onder meer Rob Blokzijl van Nikhef en Piet Beertema en Daniel Karrenberg van het CWI en Ripe. Ook Willem van der Schön van Sara was er nauw bij betrokken. In 1988/89 was er felle discussie over internet bij het CWI en X.25 bij Surfnet. In de periode erna van het IBR-LAN helemaal niet meer.” Wat waren belangrijke momenten voor jou met Ams-Ix? “Om het beheer goed te regelen hebben we twee bloedgroepen gevormd: de Org voor de meer bestuurlijke zaken en de Tech voor technische kwesties. Een neutrale en open exchange was geboren. Een plek om onafhankelijk met elkaar te kunnen koppelen en verkeer te kunnen uitwisselen.” Spannende momenten? “Rond 1992/1993 kon de toenmalige Ams-Ix infrastructuur de groei niet meer aan en begon het platform te piepen en te kraken. Dat was een kritiek moment, want op stel en sprong moesten de capaciteit en stabiliteit worden verbeterd.
3
De groei was extreem en groter dan wie dan ook had durven denken. Dat terwijl de Amerikanen hun exchange-model baseerden op ATM en kritiek uitten dat ons Ethernet model bij groei zou vastlopen. Intussen weten we beter, en zijn juist de ATM exchanges van de aardbodem verdwenen. In Amsterdam hebben we vanaf het begin de juiste technische keuzes gemaakt.” Ams-Ix kende ook expansiedrift in Nederland? “Ongeveer tien à twaalf jaar geleden ventileerde Ams-Ix het voornemen om een nationaal Ethernet aan te leggen zodat Ams-Ix werd uitgesmeerd over heel Nederland. Klanten zouden dan geografisch in alle grote steden kunnen aansluiten en niet louter meer in Amsterdam. Dat gaf spanning, want het zou betekenen dat Ams-Ix de concurrentie met de Nederlandse klanten zou aangaan met een eigen netwerk naar de rgio’s. Immers, die klanten zoals KPN en BT leverden de verbindingen naar de Ams-Ix in Amsterdam vanuit het hele land.” Over naar de Surfnet-historie. Er is veel verteld over de Osi/internet stammenstrijd. Wat merkte jij ervan in contacten met universiteiten? “Ik herinner me de discussies met de netwerkmensen van de universiteiten van o.a. Tilburg, Groningen, Nijmegen en Utrecht die aan de deur rammelden voor IP. Die hadden in Amerika al ‘NSFnet connected status’ aangevraagd en verkregen van de National Science Foundation. Daarmee kon een instelling aan de door NSF-gefinancieerde backbone koppelen. Die behoefte was zeer krachtig en het CWI kon daarin voorzien. Surfnet kon de universiteiten niet in de kou laten staan.” Geen TCP/IP, wel de vraag van de universiteiten? “Surfnet mocht aan dat spel formeel niet meedoen dus dreigde er een scheuring te ontstaan. Ik herinner me nog vergaderingen met Piet Beertema in 1988 met de nodige spanning. Hij beweerde dat wij niets van internet begrepen. Boudewijn Nederkoorn en Kees Neggers wisten slim uit die spagaat te komen en een oplossing te vinden, die ook bijvoorbeeld Nordunet in praktijk bracht. Surfnet ging internet, oftewel IP, over het datanetwerk aanbieden volgens de Osi-standaard X.25 in het Surfnet2. Daarmee hield Surfnet de universiteiten als klant en kon ze bedienen met internetconnectiviteit, terwijl we toch X.25 deden, maar dan als transport voor IP.” Beertema was de calvinist die het heilige geloof in TCP/IP voorstond. Surfnet meer katholiek; preekte Osi, maar beleed stiekem internet? “Surfnet was pragmatisch qua standaarden. Piet Beertema was visionair: IP wordt het, weg met X.25, zei hij. Met zijn node voor internet leverde hij 4
Surfnet via NLnet ook enige tijd de internationale toegang tot internet en bleef zo dus belangrijk voor ons als toeleverancier. Financieel was Surfnet voor de universiteiten veel gunstiger. Voor TCP/IP via het CWI hadden ze lijnen naar Amsterdam moeten huren bij PTT en die waren destijds peperduur en het Surfnet2 netwerk lag er reeds.” Over de technische universiteiten van Twente, Eindhoven en Delft hoor ik niets. Had jij geen internet tijdens je studie en de onderzoeksjaren erna? “Vreemd inderdaad, maar die hoorden we niet toen de internet connected status speelde. In Delft stuurde ik mijn eerste internetmail al in 1982, maar die bleef intern bij de universiteit. Freek de Kruif was daar heel geavanceerd bezig met een terminalnetwerk waarmee overal toegang tot het mainframe bestond, het DUneT. Zelfs met inbellen met modems. Het TCP/IP protocol werd al gebruikt op het LAN. Ik zat bij de vakgroep Digitale Techniek en bestudeerde wide area netwerken. Via mijn prof kwam ik in contact met Wim Verdonck die als projectmanager Surfnet aan het opzetten was vanuit het IT-bedrijf BSO. Alles van Surfnet was toen uitbesteed en ze zochten zelf iemand om het netwerk mee op te zetten en te beheren. Mijn eerste taak, nog vanuit de TU Delft, was het meten van verkeer op Surfnet1 om na te gaan waarom die PTT-rekening voor Datanet1 zo hoog opliep, tot astronomische bedragen. Niemand had enig idee hoe dat kwam, want metingen ontbraken. Daarmee was het eerste netwerkmanagement geboren.” Waar resulteerde dit in? Illegaal gebruik in de nacht zoals later bij universiteiten? “Nee, dat speelde toen niet. Het was een heel regulier patroon van verkeer overdag. Veel bestandsoverdracht en werken op afstand op elkaars computer. Beide genereerden veel en duur verkeer, allemaal wetenschappelijk. Toen ik bij Surfnet kwam, hing de hele TU Delft achter een 9.6Kb/s verbinding. Nu is dat onvoorstelbaar. Na een jaar mat ik wel ineens nachtelijke pieken in het verkeer tussen twee en vier uur. Bleek dat twee universiteiten een onderlinge backupregeling hadden afgesproken. Hoefden ze niet meer met tapes te sjouwen. Toen onbetaalbaar vanwege het afrekenen per datapakketje, tegenwoordig zouden we dat de eerste cloud-toepassing noemen.” Waren er toen al cloud-achtige oplossingen; opslag bij derden om eigen back-ups te besparen? “Absoluut, zoals nu Google Drive. Heel slim bedacht. Elke nacht ging er dus een berg data heen en weer, niet alleen de data die dag geproduceerd maar alle data, ook die van eerdere perioden. Enorme datapakketten en peperduur voor het net begonnen Surfnet.” 5
6
Internet of IP-verkeer over X.25 en niet over een TCP-netwerk was in 1988/89 technisch toch verre van ideaal? “Daarvoor, met Surfnet1, was pas echt een drama, omdat IP-verkeer over Datanet1 van PTT Telecom ging. We betaalden per pakketje data. IP is een babbelprotocol, voor geringe communicatie al erg veel pakketjes op en neer, dus we zagen de rekening van de PTT door het dak gaan. Voordeel was dat we wel direct zagen dat we zelf een netwerk moesten aanleggen. Dat werd weer het X.25 protocol want dat was OSI en was het enige dat mocht volgens de subsidievoorwaarden. Vanaf dag één zagen we dat er 75 procent van de capaciteit in gebruik was met IP-verkeer.”
7
8
Met Surfnet3 gingen jullie vanaf 1991 echt internet bieden, met een eigen verbinding naar de VS. “Dat werd een verbinding van 1,5Mb/s. Vandaag de dag is dat natuurlijk niets, maar destijds was het een gigantische doorbraak.. Wie had dat kunnen denken dat het zo snel ging? We schreven voor het eerst ‘requests for proposals’ uit om internationale partijen uit te dagen de beste prijs-prestatieverhouding te bieden. Tegenwoordig is er een gezonde concurrentie, met bijvoorbeeld in Amsterdam partijen die op de Ams-Ix aansluiten, met prijzen beneden de 1 euro per megabit per maand. In die tijd betaalden we 15.000 gulden per maand. En dan was je nog maar in New York en moest je daar met je verbinding nog internettoegang kopen. We deden zaken met grote partijen als MCI, Qwest en Teleglobe, die allemaal niet meer bestaan. PTT, later KPN, verloor helaas altijd net; of te duur òf wat wij wilden kon niet.” Zuur voor een aandeelhouder? “Zeker, maar we voeren onze eigen koers. KPN beschikte nooit over informatie van Surfnet anders dan dat wij voorop wilden lopen. Dat was moeilijk, want KPN zat die jaren erg op de lijn van ISDN en X.25. Daarmee was de toekomst voor alle digitale verkeer, spraak, video, data voor jaren geregeld volgens Europese PTT’s. Terwijl ons vrij snel duidelijk werd dat de praktijk anders was en alles richting TCP/IP zou gaan. Wij namen altijd de vlucht naar voren en voor ons waren data van begin af aan de kern. Bij KPN was het een bijproduct van spraak. Spraak was voor ons altijd één van de applicaties en al snel over IP.” Was Surfnet3 een grote stap met puur TCP/IP? “We transporteerden al voornamelijk IP-verkeer, maar met Surfnet3 in 1991 maakten we ook daadwerkelijk de overstap naar volledig internet. Met huurlijnen van KPN en routers van Cisco. Er stonden wel wat multiplexers om nog een beetje X.25 verkeer te kunnen afhandelen vanuit het Northern Telecom netwerk van Surfnet2. Met wat 64Kb/s kanalen voor X.25 was het overgrote deel van de 2 megabit verbindingen bestemd voor TCP/IP.” Was er een Surfnet3a en 3b fase? “De term was Surfnet3plus waarmee we een opwaardering van de capaciteit bewerkstelligden tot een 34 megabit netwerk, geheel bestemd voor IP-verkeer. De eerste 34Mb/s IP-verbinding in Nederland zou dat moeten worden. Ik herinner me nog dat ik de eerste 34 Mbit/s lijn bestelde voor de verbinding tussen ’apparatuur van Surfnet bij Sara op het Science Park en bij de de TU Delft. Twee weken later belde een PTT-meneer op met de 9
vraag: “Mijnheer Bos, weet u wel wat u heeft aangevraagd? En weer u wel hoeveel bandbreedte 34 Mbit/s is?” En vervolgens: “Weet u hoeveel telefoongesprekken daar tegelijkertijd over kunnen gaan?” Die mijnheer heb ik toen vriendelijke uitgelegd dat we geen spraakkanalen op die lijn zouden zetten. Ik heb hem rustig het verhaal verteld van het opkomende internet en daarmee een lesje moderne datacommunicatie gegeven.” Had PTT nog het monopolie? “KPN was in elk geval op dat moment, zo rond 1993 de enige partij die dat van punt tot punt kon leveren. De telecominfrastructuren van de energiebedrijven, Enertel, NS en Telfort, waren net in opkomst. NLnet ging internet leveren via de spoorwegkabels, maar had voor de laatste kilometers vanaf stations de PTT nog nodig. Pas later gingen Europese PTT’s serieus huurlijnen aanbieden. Daarna pas glasvezel.” KPN startte in 1991 met Unisource. Jullie moesten helpen om een internetaanbod tot stand te brengen voor de grote Europese klanten? “ We koppelden op dat moment op tijdelijke basis bedrijven aan Surfnet. Dat was een tussenmaatregel, zodat Unisource tijd had om zijn eigen netwerk op orde te krijgen. Toen Unisource een eigen backbone kreeg voor internet, hebben we de klanten een voor een overgedragen.” Verder nooit commerciële uitdagingen gehad? Boudewijn Nederkoorn wilde er wel mee doorgaan. “Kees Neggers wilde Surfnet bij de kern houden, met de academische wereld als doelgroep. We hebben ons altijd op de non-profit sector gericht. Dat biedt grote voordelen qua innovatie omdat je niet direct de resultaten die je boekt commercieel hoeft te verantwoorden. Surfnet is ook nooit afhankelijk geweest van de economische conjunctuur, geen diepe dalen of ineens op de tenen moeten lopen voor de markt. We hebben altijd heel gestaag kunnen doorgroeien met volgende generaties hoogste snelheden en voorzieningen die op dat moment technisch voorhanden waren.” Was jij vóór die strategie? “Ik was altijd een groot voorstander van de technology push. Een zo geavanceerd mogelijke infrastructuur aanbieden volgens open standaarden, ongeacht de directe vraag van de afnemers. Die zou toch steeds wel volgen, zo bewees de praktijk. Ons uitgangspunt in de tijd was “leg de bandbreedte maar neer, het gebruik volgt snel”. Van Surfnet 2, 3, 4, 5 en 6, inclusief de tussenfase 3+, was ik steeds de architect, met uiteraard een heel team achter me. Dat was mijn kern, daar stopte ik al m’n energie in.” 10
Was je ook betrokken bij Ebone, het eerste pan-Europese TCP/IP netwerk dat vanaf september 1992 alle Europese wetenschapsnetten verbond? “Ja, ook daar mocht ik een van de leidende architecten voor zijn. Er waren drie groepen: Ebone management onder leiding van Kees Neggers, Ebone action team geleid door de Zweed Peter Lothberg, nu werkzaam bij Deutsche Telekom, en Ebone operations. Aan die laatste twee groepen nam ik deel.” Tegen de Europese Commissie met haar Osi-wens in? “De Nederlandse overheid begreep inmiddels dat internet onontkoombaar de strijd won van Osi, maar de Europese Commissie was nog niet direct overtuigd. Met Ebone is er in Europa een belangrijk statement gemaakt met het aantonen van de enorm groeiende behoefte aan internet. Ebone had nodes in Amsterdam, Stockholm, Parijs, Geneve, Montpellier en later ook Wenen: de vooruitstrevende landen die zoveel mogelijk TCP/IP capaciteit wilden. We hadden wel een probleem: BGP3 als routing protocol voorzag niet in het koppelen van landendomeinen. Een nachtmerrie om voor elkaar te boksen. Ebone heeft een heel instrumentele rol gespeeld in de ontwikkeling van een opvolger, BGP4.” Was Amsterdam daarin leidend? “Nee, Peter Lothberg leidde de standaardisatie in de werkgroepen van de IETF, de mondiale standaardisatie van internet. Samen met de bouwers van routers bij Cisco, want die moesten het in praktijk brengen. Ik herinner me dat bijna elke maandag nieuwe software geladen moest worden met een nieuwe versie van het BGP-protocol. Ebone was dus zowel politiek pionieren met de internetstandaard als technisch om de verbindingen tussen nationale domeinen tot stand te kunnen brengen.” Problemen? “Mede als gevolg van het opraken van IP-adressen, zagen we in de Ebone-tijd al problemen ontstaan. Daar is toen ook een nieuwe techniek voor bedacht om de schaarste aan te pakken, CIDR geheten. Dit was een gevleugeld begrip in die dagen omdat het er om hing of het zou lukken. Er gold: “CIDR, default or die”. Er was verzet maar je moest meedoen; er was geen ontkomen aan. Ik heb daar veel internationaal aan meegedaan, jarenlang presentaties gegeven, ook in de VS waar we als Surfnet actief waren in de mondiale standaardisatie van de IETF.” Met Erik Huizer organiseerde je in 1993 de eerste IETF-bijeenkomst buiten Noord-Amerika. Dag en nacht werken? 11
“De laatste weken voorafgaand aan de IETF ging het dagelijks tot in de kleine uurtjes door om het logistiek en technisch te laten kloppen. De verwachte internettechneuten moesten in de RAI een goede verbinding hebben om mail te checken, documenten te editen en bestanden uit te wisselen. Nu is dat triviaal met smartphones en overal 3G of zelfs 4G, maar destijds was dat een hele opgave. We hadden een hele terminalruimte ingericht, met een snelle internetverbinding via Surfnet. Het was zo veel werk dat Erik en ik elkaar na afloop aankeken en zeiden: de komende tien jaar doen we niet meer. ” De eerste bijeenkomst in Europa werd een enorm succes met alle belangrijke internetmensen bijeen. Maar Nederlandse media hadden geen aandacht? “Het was een groot succes. Uit de noodzaak voor vele Amerikanen om een paspoort aan te vragen kun je al afleiden hoezeer tot dan toe Amerika domineerde met internet. Dat was dankzij de bijeenkomst in Amsterdam ook in één klap over. Vanaf 1993 werden het internet en de standaardisatie werden echt mondiaal. Amerikanen als Paul Traina van Cisco en Randy Bush waren vol lof voor wat Surfnet had gedaan in Amsterdam. Vooraf waren ze sceptisch of het kon lukken buiten de VS. In Nederland was er buiten onze kringen geen belangstelling.” Waarom ging Surfnet4 in 1994 weer met KPN van start? “Dat was het gevolg van een nieuwe technologie voor integraal schakelen van spraak, video en data, ATM of populair ook wel ‘broadband ISDN’. KPN had grote switches aangeschaft en wij waren de eerste klant om dat in de praktijk te testen, misschien zelfs de eerste in Europa. We waren in elk geval ook de eerste die weer afscheid nam van ATM, nog vóór Surfnet4 voorbij was. IP over ATM gaf te geringe prestaties. Dat was redelijk schokkend, vooral voor degenen die ATM al de absolute datacomstandaard van de toekomst noemden.” Over en sluiten met KPN? “Nee, want KPN gaf ons toestemming om direct te koppelen met een andere nieuwe technologie voor transport over glasvezel, SDH. Daar waren we een van de eersten in de wereld mee. In alle andere landen was het toen nog ATM wat de klok sloeg, omdat de beloften zo groot waren. Ik vermoed dat in die tijd in Duitsland zelfs nog gewerkt werd met de voorganger, X.25. Hoeveel technische problemen er ook waren in Surfnet4, KPN bleef zeer loyaal en het partnership Surfnet-KPN werkte prima. KPN moest een grote omslag maken om zo snel al te erkennen dat ATM het voor Surfnet niet zou worden, maar heeft dat ook geaccepteerd. 12
Toen die bittere pil geslikt was, hebben ze goed geholpen om ATM ertussenuit te halen en toegestaan om direct via SDH data te gaan transporteren. Terwijl KPN zwaar geïnvesteerd had in ATM. KPN heeft van directe aansluiting op SDH vervolgens snel een product gemaakt, dus er was synergie en er is toch weer voordeel mee behaald.” En over naar Surfnet5? “Met Surfnet5 hebben we ook van SDH afscheid genomen en zijn direct IP gaan transporteren over glasvezel. Dat deden we via een laagje DWDM, toen weer de nieuwe technologie om van lichtfrequenties in glas gebruik te gaan maken. Cisco leverde wederom de hardware en British Telecom/Telfort leverde de verbindingen, op 10 Gbit/s.” Wat maakte Surfnet5 zo leuk? “De enorme sprong naar hogere snelheden. Dat is echt een doorbraak geweest; van 622 Mb/s in Surfnet4, die KPN leverde in vier verbindingen van 155 Mb/s, naar 10 gigabit per seconde in Surfnet5. Dat was in 2001 ongehoord snel en internationaal is 10 gigabit nog steeds de norm. BT was de enige die helemaal klaar was met 10 gigabit verbindingen binnen heel Nederland, tegen een goede prijs. Het was zelfs zo snel dat Cisco nog net niet klaar was met de apparatuur, zodat we met tijdelijk apparatuur werkten. Het was op het scherpst van de snede.” En was het duur? “Ondanks die sprong voorwaarts leerden we ook dat de verbinding niet langer de dure component was, maar de apparatuur. Met Surfnet2 en Surfnet3 was de bandbreedte peperduur en boekten we de routers bij wijze van spreken als pro memorie. Dat kantelde volledig in Surfnet5. Toen gingen we over tot een nieuwe architectuur met minder routers, voortgezet in Surfnet6 met een nog verdergaande kostenreductie. Grote datastromen, toen nog voornamelijk in de hoge energiefysica, leidden we over lichtpaden van de glasvezels.” Hoe verliep de geboorte van Netherlight? “Netherlight is neergezet naast de Amsterdam Internet Exchange om researchnetwerken onderling verkeer via lichtpaden te laten uitwisselen. Vanuit de hele wereld schakelen onderzoeksnetwerken daar hun verkeer, zoals TIFR in India, RIPN in Rusland en de Universiteit van Jeddah, Saoedi-Arabie. Zeg maar, vrijwel alle partijen die zich organiseren in mondiale organisatie Glif. Amsterdam is daarvoor weer het centrum geworden. Je hebt ook Netherlight-achtige voorzieningen in onder andere Scandinavie, Geneve, New York City, Chicago, en Singapore.” 13
Waarover ontstonden spanningen binnen Surfnet? “Op momenten dat we echt op onze tenen moesten lopen. Bijvoorbeeld toen we afscheid namen van ATM terwijl de hele wereld nog stond te applaudisseren voor de nieuwe mogelijkheden die ATM bood. Toen ontstond er echt flinke discussie of we niet te drastisch waren met het afscheid. Moesten we niet wachten tot de problemen verholpen waren?” Waren jullie altijd eigenwijs? ‘Je ziet wel dat Surfnet er steeds weer voor koos om een eigen koers te varen, altijd goed gefundeerd door technische kennis en ervaring. Zo is Surfnet ook voor gek verklaard omdat we ons inlieten met lichtpaden. “Wat een onzin, routers lossen toch alle problemen op”, werd er geroepen. Surfnet had een idioot idee over lichtpaden, vond een groot deel van de netwerkwereld.” Was Cees de Laat van de UvA de aanjager daarvan? “Zeker, maar zo'n idee lanceren, en aantonen dat het werkt, is een groepsinspanning. Geen zaak van eenlingen. Cees de Laat was zo’n belangrijke man in onze groep, net als Kees Neggers, Bill St. Arnaud van Canarie (het Canadese onderzoeksnetwerk) en Joe Mambretti van de NorthWestern University/iCAIR. Elk van de oprichters van Glif had een groep technici achter zich staan om gedurfde stappen te bespreken en te motiveren en te laten zien dat het werkt. Glif is echt verantwoordelijk geweest voor een significante vooruitgang in de architectuur van onderzoeksnetwerken. Je moet het alleen ook steeds laten zien en zeker niet bij woorden laten.” Het gebeurt in Amsterdam, maar zelden door Amsterdammers? “Dat komt door de opbouw van zwaartepunten, te beginnen met het CWI en EUnet vanuit de Unixgroepen . Dat is des poedels kern, want daaruit ontstondde aanzuigende werking op goede technici en bandbreedte. Het vliegwieleffect werd daardoor steeds sterker. NLnet, universiteiten, AmsIx brachten Amsterdam die dominante positie. En nu ook NetherLight waar heel veel intercontinentale bandbreedte samenkomt. Ik herinner me dat de grond in de Watergraafsmeer heel vaak open lag. Het grapje ging: als de dijken rond de Watergraafsmeer doorbreken dan blijft het Science Park drijven op alle fiberducs die er liggen.” Je was nog even directeur van Surfnet. Waarom zo kort? “Toen Boudewijn Nederkoorn zijn afscheid aankondigde, zijn Erwin Bleumink en ik toegevoegd aan de directie. Kees werd algemeen directeur, Erwin en ik directeur onder hem. Wat later in dit traject, aan de 14
vooravond van de pensionering van Kees, werd Erwin ‘chief executive officer’ en ik ‘chief technical officer’.” Jij werd technisch directeur en Erwin algemeen directeur. Was dat de reden voor je vertrek? “Haha, nee hoor. Sterker nog, ik was liever technisch directeur, want mijn hart ligt bij de techniek. Surfnet was zodanig groot gegroeid dat ik een deel van mijn tijd met overhead en managementtaken bezig was in plaats van met de techniek zelf. Surfnet7 kwam eraan en ik had de teams geleid voor de bouw van Surfnet1 tot en met Surfnet6. De vraag die ik me stelde was: wil ik dat nog een zevende keer gaan doen. Het antwoord was duidelijk: ik wilde met vernieuwing aan de slag, dit keer voor mezelf.” Doe je bij Nordunet hetzelfde als bij Surfnet? “Bij Nordunet doe ik andere zaken. Geen ontwerp van nieuwe netwerken maar van een nieuwe wereldwijde netwerkarchitectuur voor het koppelen van onderzoeksnetwerken. Dat is een stap naar voren, niet nationaal of Europees, maar een wereldwijde activiteit. Nordunet bood mij die kans en ik heb die met beide handen aangegrepen.” Hoe kwam dat tot stand? “Ik ken Rene Buch, de directeur van Nordunet, uit mijn Surfnettijd, al een jaar of acht. We werkten sinds zijn komst naar Nordunet in 2005 samen in de pan-Europese samenwerking van nationale researchnetwerken die Géant heet. Hij belde een keer op dat hij naar Nederland kwam en bij me langs wilde komen. In mijn achtertuin is toen de overeenkomst bezegeld. Nordunet en Surfnet waren in de internationale vergaderingen vaak al gelijkgestemd in belangen die anders waren dan van de meeste andere landen in Europa.” Zoals? “Grote landen als Duitsland, Frankrijk en Italië zochten naar de grootste gemene deler binnen de europese samenwerkingen als Géant en Dante en leggen hun wereldwijde ambitie bij die organisaties. Finland, Noorwegen, Zweden, Denemarken en IJsland - samenwerkend in Nordunet - en Nederland zijn gaan altijd voor de technologische voorsprong. Wij trokken gezamenlijk op om die andere belangen voldoende op de agenda te krijgen. Later ook samen met de Tsjechen en Polen, die ook al vroeg met glasvezel bezig waren.”
15
Waarbij speelde dit bijvoorbeeld? “Nordunet en Surfnet wilden altijd een stap verdergaan met capaciteit en mogelijkheden van onze netwerken. We zagen ook als eersten dat bandbreedte, als gevolg van de komst en het gebruik van glasvezel, niet langer schaars zou zijn. Je kunt met lichtpaden over die glasvezel de capaciteit enorm uitbreiden, zonder dat je daar veel dure apparatuur voor nodig hebt. Dan krijg je je handen vrij om je druk te gaan maken over hogere lagen in de datacommunicatie, de apparatuur en de toepassingen; de zogenaamde middleware- en applicatielagen. Nordunet en Surfnet hebben ook hun eigen continentale lijnen en dat vinden die grote landen maar zo-zo. Die discussie loopt al tien jaar.” Waar wil Glif heen? “Vijftien van de meest invloedrijke onderzoeksnetwerkorganisaties hebben in september 2012 besloten om op directieniveau regelmatig samen te komen voor een gezamenlijke strategie. De werkgroep Global Network Architecture, waarvan ik namens Nordunet co-voorzitter ben, ontwikkelt een architectuur voor het intercontinentaal koppelen van onderzoeksnetwerken. Met een horizon van 5 tot 10 jaar, noodzakelijk omdat onze doelgroepen meer en meer mondiaal wetenschap bedrijven. Dat begon in energiefysica en de radioastronomie, nu zie je het in nagenoeg alle wetenschappelijke disciplines. Bovendien wordt onderwijs in hoog tempo een mondiaal gebeuren, bijvoorbeeld met de opkomst van de online studeren op afstand (MOOC) en met name Engelse en Amerikaanse universiteiten die een campus bouwen in een ander werelddeel. Maar wel dezelfde eisen aan datacommunicatie als binnen hun eigen land.” Amerikaanse en Chinese wetenschappers werken ook steeds intensiever samen… “Dat gebeurt zeker. Er liggen directe 10 Gbit/s verbindingen tussen de Amerikaanse en Chinese onderzoeksnetwerken. Amerikaanse universiteiten, met New York University voorop, hebben besloten om miljoenen dollars te investeren in campussen in het Midden- en Verre Oosten. Ook Georgetown University opende in Doha een campus.” Brengt Nordunet jou op het mondiale podium? “Het is natuurlijk een leuke positie, want het model is analoog aan dat van de G-20. Onze groep kan dus nog groeien. Dit gesprek gaat over de geschiedenis vanuit Amsterdam, maar er worden momenteel juist hele belangrijke stappen gezet voor de toekomst. Waar Nederland vanuit Netherlight weer een belangrijke stem heeft, want een open lichtpad exchange zoals NetherLight is een wezenlijke bouwsteen voor de Global Network Architecture.” 16
Kopen Surfnet en Nordunet samen in? Wat ligt er nu? “We hebben enkele tenders samen gedaan en delen de resultaten. Vervolgens koopt ieder zijn eigen lijnen in. Als je naar de NoordAtlantische route kijkt ligt er nu ongeveer 250 Gbit/s tussen NoordAmerika en Europa voor de wetenschapsnetten. Dat loopt via alle zeekabels en is het resultaat van heel veel Europese aanbestedingen. Een van de projecten die ik leid is een “pathfinder” project voor de Global Network Architecture en dat heet het Advanced North Atlantic 100 gigabit project of ANA-100G.” Maar je zit al op 250 Gb/s? “Dat is de totale capaciteit, maar verdeeld over 25 verbindingen van 10 Gbit/s. Je ziet nu applicaties ontstaan die op zichzelf en per stuk meer dan 10 Gbit/s vergen, vooral in de hoge energiefysica, radioastronomie en het natuurkundig onderzoek zoals aan de UvA, in de SNE Groep van Cees de Laat. Die toont aan dat je met enkele eindstations gemakkelijk een 40 Gbit/s volkrijgt. Dit noodzaakt dus tot zwaardere intercontinentale verbindingen, om de vraag vanuit de wetenschap voor te blijven. Het ANA-100G project heeft de totstandkoming van meerdere 100 Gbit/s verbindingen over de Noord-Atlantische oceaan op het oog. Me de resultaten definiëren we de Global Network Architecture verder.” De eerste ligt er sinds 2013, maar waarvoor is het echt nodig? “Deze verbinding wordt gebruikt voor experimenten van verschillende soorten beta-onderzoek en werkt na wat aanloopproblemen naar tevredenheid. De lijn verbindt NetherLight van Surfnet op het Science Park met Man Lan, de open lichtpaden exchange van Internet2 in New York. Zes partijen kochten en exploiteren deze 100 Gbit/s lijn: in Europa Nordunet, Surfnet en Dante en in Noord-Amerika Canarie, Internet2 en ESnet van het Department of Energy. We willen zo snel mogelijk een tweede, dan wellicht een derde en een vierde 100 Gbit/s verbinding, hetgeen uiteindelijk zal leiden tot de vervanging van de 250 Gbit/s met die 25 verbindingen.” Wat kost dat? “Daar nu getallen aan hangen heeft weinig zin. Voor het eerst is deze 100G niet op de standaard manier als service ingekocht bij een marktpartij, maar zijn partnerschappen aangegaan. Het Indiase Tata Telecommunications levert de verbinding op een compleet nieuwe manier. We hebben niet meer getenderd voor een transmissiedienst, maar we hebben Tata gevraagd om een stukje spectrum op een van hun zeekabels ter beschikking te stellen. Dat belichten we zelf. 17
Dat doen we met transponders van Ciena, de hardwareleverancier. Die het spannend vond om mee te werken aan deze proef voor 's werelds eerste 100 Gbit/s verbinding door een oceaan, waarmee ze een voorsprong kunnen nemen. De eerste spectrumverbinding met licht tussen twee continenten is daarmee een feit, zonder hoge investeringen.” Je inzet lijkt niet te stuiten? “Ik ben graag nuttig bezig en heb voldoende energie als het om de vooruitgang van internet gaat. Met name voor onderwijs en onderzoek. Ik vind het geen probleem om op een tijdstip midden in de nacht met videoconferencing te beginnen om tijdzones te kunnen overbruggen. De laatste tijd gebeurt dat vaak.” Je hebt veel bijgedragen aan het internet, maar kreeg nooit de bekendheid en erkenning zoals Kees Neggers, Boudewijn Nederkoorn en Erik Huizer die wel ontvingen. Waarom bleef je onder de radar? “Zo zit ik in elkaar. Laat de onderzoeksnetwerken hun werk maar doen. Ik ben er natuurlijk trots op dat er vanuit Nederland de afgelopen dertig jaar zoveel goeds tot stand is gebracht met netwerktechnologie. Nederland staat vooraan in een heleboel rangschikkingen. Kees Neggers heeft mij meer dan voldoende geprezen, juist ook internationaal. En ach, ik ben liever bezig en wil zorgen dat wat we plannen en vertellen ook realiteit wordt. De ‘kudos’ mag een ander hebben.” Is Kees Neggers is voor Nederland de man geworden, inclusief lintje. “En terecht, hij heeft Nederland op de kaart gezet. Ook bij de start van de Ams-Ix etaleerde Kees, samen met Boudewijn, de visie om door te pakken en ruimte te geven om de nodige stappen te zetten. Dat de namen van Kees Neggers, Piet Beertema, Boudewijn Nederkoorn, Teus Hagen en Daniel Karrenberg bekender zijn geworden, komt omdat ze alles voor elkaar kregen met hun teams. Met Surfnet gingen we voor goud. Onderzoeksnetwerken wereldwijd kijken al decennialang naar Surfnet. Daar heb ik m’n steentje aan bijgedragen. Die wetenschap is voor mij meer dan voldoende.” Met Daniel Karrenberg was jij de jongste aartsvader. Jullie zijn nog actief… “De eerste generatie raakt op leeftijd, maar velen kunnen nu nog vertellen over het prilste begin. De eersten zijn ondertussen met pensioen en enkele pioniers zijn helaas al overleden. Toevallig afgelopen weekeinde nagenoeg tegelijkertijd Karel Vietsch, de stuwende kracht van de Europese Organisatie van wetenschappelijke netwerken Terena, pas 61 jaar, en Gerrit van de Graaf, jarenlang directeur van de Stichting Surf. …” 18