JAARBOEK DIRK VAN ECK 2013 216
Luigi Belfi met zijn ijscokar op de hoek Korevaarstraat/Jan van Houtkade, maart 2002. Foto Niek Bavelaar.
PIET DE BAAR
Leiden en zijn Italianen
T
ER inleiding op de hierna volgende memoires van Luigi Belfi als Italiaanse Leidenaar heel kort iets over zijn vele voorgangers.
Gedurende vele eeuwen hebben zich in tal van Hollandse steden personen gevestigd die afkomstig waren uit wat nu Italië heet. Soms is daar al vrij uitvoerig onderzoek naar verricht, zoals – om maar één voorbeeld te noemen – in Delft.1 Daar worden met name Romeinse soldaten en handelaren, de Lombardische bankiers, ambachtslieden en kunstenaars, gastarbeiders bij de kabelfabriek en de ijsverkopers en terrazzowerkers besproken. Die groepen heeft Leiden ook allemaal gekend. De geschiedenis van de Romeinen in Matilo en verder aan de limes [=grens] behoort meer tot het terrein van de archeologie.2 Die bankiers uit Lombardije deden ook Leiden aan, zelfs al in de veertiende eeuw.3 Van sommigen is hun doopceel al gelicht, zoals van Sion Luz4 of Jean Francois Tartarolus of Tortarolus,5 maar van velen zijn amper de namen bekend. Naar de tafelhouders van banken van lening in heel Nederland is al zeer veel onderzoek verricht door L.J. Rietema. Aangezien zij een heel gesloten clan vormden, met veel onderlinge huwelijken, is uit deze studies een schat aan informatie te halen.6 In Leiden was hun glorietijd na de stichting van een stedelijke bank van lening in 1676 echter wel voorbij, ook al moest de eerste jaren nog wel op hun vakkennis geteerd worden. Later kwamen de stucwerkers. Hoewel er in de zeventiende eeuw al plafonds gestuct werden, nam dit modeverschijnsel in de achttiende eeuw enorm toe. Voor die eeuw is al veel grondig onderzoek verricht voor Den Haag en Leiden.7 Bij de plafonds hoorden ook schoorstenen en de bouw
JAARBOEK DIRK VAN ECK 2013 218
daarvan en vooral het schoonhouden ervan was haast uitsluitend in handen van Italianen. Voor Leiden is er over schoorsteenbouwers en schoorsteenvegers en rookverdrijvers niet veel bekend.8 Slechts het verhoor van de 44jarige J.F. Gubbi, ‘schoorsteenvegers- en metselaarsbaas’, door de Staatscommissie van Arbeidsenquête uit 1890 biedt een inkijkje.9 Voor Den Haag ligt dat anders en wellicht hebben Haagse schoorsteenvegers ook wel eens in Leiden gewerkt.10 Een eveneens in de achttiende eeuw opkomend specialisme van Italianen was het vervaardigen van barometers en paraplu’s. Een bekend Leids voorbeeld is Dominicus Sala uit Ponjana in Lombardije, die vanaf juni 1785 in Leiden woonde. Hij werd winkelier en verkoper van paraplu’s en prenten genoemd, maar het blijkt dat hij ook neringdoende in barometers was.11 Zijn zoon Carolus Antonius was vooral bekend als spiegelmaker.12 Een kleinzoon Daniel Antonius (1835-1875) werd nog bekender als koopman en physisch instrumentmaker, maar anderen hadden meer zijn kunstzin (en ook het koopmanschap) in hun genen: Hendricus Dominicus Sala dreef tot zijn dood in 1935 een bekende kunsthandel in het pand Breestraat 114. Daarna waren het vooral de terrazzo- en granitowerkers uit Italië die hier weer nieuwigheden introduceerden: vloeren, stoepen en aanrechten die veel gemakkelijker schoon te maken waren dan de vroegere. Vooral de familie Spadon is in Leiden bekend geworden, maar die is zeker niet de enige.13 En dan, afgezien van meer tijdelijke gastarbeiders na de oorlog bij grote bedrijven als de kettingfabriek, de ijsbereiders en -verkopers.
Italiaanse ijsverkoper Luigi Belfi in Leiden Over de ijsbereiders is al het nodige gepubliceerd,14 zowel over die van Nederlandse herkomst, als Voortman,15 als over de veel bekendere Italianen. De bekendste ijsventer was wel Luigi Belfi, die in 2002 met pensioen ging. Na bemiddeling van de zoon van een vroegere ijsventer van zijn firma schonk hij zijn ijskar aan Museum ‘De Lakenhal’ en de belangrijkste stukken uit zijn bedrijfsarchief aan het Regionaal Archief Leiden. Bovendien was hij bereid zijn herinneringen aan dat toch wel typische en zo goed als uitgestorven beroep op papier te zetten. Vrijwel ieder jaar kwam er weer een aantal bladzijden uit Italië. Deze waren met een eenvoudige typemachine getypt en moesten dus overgetypt worden; vanwege veel verbeteringen en toevoegingen
LEIDEN EN ZIJN ITALIANEN 219
was scannen geen optie. Maar een nog groter bezwaar was de taalbarrière. Hoewel hij best goed Nederlands geleerd had op diverse scholen, van mevrouw C.E. Somaini-Becherer en van diverse behulpzame dames en collega’s tijdens zijn loopbaan als loonadministrateur bij een Rotterdams bedrijf, was zijn zinsconstructie op zijn minst merkwaardig te noemen. Om er vlot leesbaar Nederlands van te maken was het nodig om veel zinnen radicaal om te gooien. Bij het schrijven van memoires staan vaak de exacte schrijfwijze van namen en dergelijke of andere feiten de schrijver niet meer scherp voor de geest. Daarom heb ik zoveel mogelijk namen, adressen, enzovoort geverifieerd in adresboeken en dergelijke. Ook het archief van Consumptieijsfabriek ‘La Torino’ G.A. Belfi & Zonen, 1934-2002, heb ik daarvoor doorgenomen. Dat wil niet zeggen dat in dit verhaal, waar geen noten aan gekoppeld zijn, geen foutieve namen meer zouden zitten. Alles overziend is het toch aardig dat deze memoires in druk kunnen verschijnen. Het navolgende is een selectie uit een veel meer omvattend manuscript. Hopelijk lukt het om het in zijn geheel, en dan geannoteerd, uit te geven.
JAARBOEK DIRK VAN ECK 2013 220
Noten
1 Epko J. Bult, Raimond de Prez en Richard Scalzo, Romeinen, bankiers en gastarbeiders: Italianen in Delft (Associazione Italiana, de Italiaanse vereniging in Delft, 1996). 2 C.R. Brandenburgh en W.A.M. Hessing, Matilo, Rodenburg, Roomburg. De Roomburgerpolder: van Romeins castellum tot moderne woonwijk (Leiden 2005) is wel de belangrijkste publicatie, maar er is heel wat meer op dat gebied verschenen. 3 B.N. Leverland en R.C.J. van Maanen, De Leidse leenbank, drie eeuwen spanning tussen winst en weldadigheid (Leiden 1980). 4 Annie J. Versprille, ‘Sion Luz. Tafelhouder’, Leids Jaarboekje 49 (1957), 106-118; Th.H. Lunsingh Scheurleer, C.W. Fock en A.J. van Dissel, Het Rapenburg. Geschiedenis van een Leidse gracht, deel VIA, 63, 83-86. 5 Lunsingh Scheurleer e.a., a.w., deel IVB, 447-450 en 452-455, maar ook op veel andere plaatsen in deze delen; Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel IX, 1131. 6 Zie bijvoorbeeld L.J. Rietema: ‘Kriex: een familie van tafelhouders’, Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie en het Iconographisch Bureau 31 (1977), 67-83 en de daar aangegeven literatuur. 7 Gemke W.M. Jager en C. Willemijn Fock, Italiaans stucwerk in Den Haag en Leiden 1700-1800 (Stichting Leids Kunsthistorisch Jaarboek, Delftsche Uitgevers Maatschappij BV 1984). Later zijn er nog wel deelstudies verschenen, vooral in bouwkundige of kunsthistorische rapporten over individuele panden in Leiden, zoals ook in de delen van Het Rapenburg. 8 Vanzelfsprekend zijn wel wat losse gegevens bekend, zoals van de rookverdrijvers A. Saroni, J. Gubbi, V. Piaggi, Carlo Gennari, Francesco (en nageslacht) Delsasso (ook wel Del Sasso) en A.J. Togni in de negentiende eeuw, maar een fatsoenlijk overzicht of genealogietjes van deze geslachten zijn nog amper gemaakt. 9 Het verhoor vond plaats op vrijdag 15 augustus 1890, toen Gubbi als goed katholiek wel niet gewerkt zal hebben wegens de viering van Maria ten Hemelopneming. 10 J.W.M. Kors en M.J.G. Kors, ‘Italiaanse schoorsteenvegers in Den Haag. De familie Andreoli’, in: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie en het Iconographisch
LEIDEN EN ZIJN ITALIANEN
Bureau 46 (1992), 178-207. 11 Zie bijvoorbeeld: Bert Bolle, Barometers in beeld (Lochem/Poperinge 1983). 12 E.H.M. Heijboer, De firma D. Sala en Zonen: Leidse lijstenmakers 1825-1935 (Leiden 1988). 13 Gerard van der Harst en Leo Lucassen, Nieuw in Leiden. Plaats en betekenis van vreemdelingen in een Hollandse stad (1918-1955) (Primavera pers Leiden 1998). 14 Gerard van der Harst en Leo Lucassen, zie boven; ook vaak uitvoerige artikelen en interviews in de komkommertijd van de kranten: Leidsch Dagblad 24-6-1989, 1-81994, 29-4-1998, 24-8-2001, 28-9-2002, 9-10-2002, 25-4-2003, waarvan de laatste vooral over Luigi Belfi en familie. Voor een meer algemeen overzicht: F. Bovenkerk, A. Eijken en W. Bovenkerk-Teerink, Italiaans ijs. De opmerkelijke historie van de Italiaanse ijsbereiders in Nederland (Meppel/Amsterdam 1983). 15 Marja Kroef, ‘IJsfabriek Voortman: Met het volk vergroeid (1910-1984)’, Stielz 10 (juni 1990), 10-14.
JAARBOEK DIRK VAN ECK 2013 222