S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
In Europa S t r a t e gi s c he he r or i ë nt a t i e v a n d e Ne de r l a n ds e b r a n dw e e r l o b by i n Br u s s e l
Maart 2009 I r . J . T.M . va n M e ns v o or t M CDM - X
Samenvatting
Pagina 1
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Samenvatting De afgelopen jaren hebben binnen Brandweer Nederland in het teken gestaan van FLO, Wet veiligheidsregio‟s en Arbeidstijdenbesluit. Dat laatste (pijn)dossier van Brandweer NL heeft een Europese oorsprong in het Working Time Directive. Deze EU-richtlijn is tot stand gekomen zonder vroegtijdige betrokkenheid van het Ministerie van BZK en/of de Nederlandse brandweer. Met name dat dossier en ook andere Europese thema‟s vergen meer aandacht en energie van Brandweer NL in Europese beleidsontwikkeling, bij subsidieregelingen en in projecten. De centrale vraag van het onderzoek luidt: Hoe profiteert de brandweer in Nederland nu van de aan de veiligheidsketen gerelateerde beleidsontwikkelingen binnen de Europese Unie en hoe kan dat beter met een daarop toegeruste EU-lobby van de Nederlandse brandweer? Middels 6 deelvragen en de beantwoording daarvan levert deze notitie inzicht in hoe de Europese Unie (EU) ontstaan is, hoe deze tegenwoordig georganiseerd is en hoe de beleids- en besluitvorming binnen de EU verloopt en welke beleidsontwikkelingen in de EU relevant zijn voor de Nederlandse brandweer. De op het eerste oog complexe besluitvormingsstructuur in Brussel blijkt zeer transparant en vooral ook toegankelijk te zijn, zeker ook voor nationale branche-organisaties als de NVBR. Aan de hand van het standaardwerk „Machiavelli in Brussels‟ (Van Schendelen) wordt beschreven hoe belangenbehartiging in Brussel werkt, aan welke criteria een goede lobby dient te voldoen en hoe dit in de praktijk voor Brandweer NL zou kunnen uitwerken. Het vergt de nodige energie, prudentie en discipline om op een effectieve manier gebruik te maken van de beïnvloedingsmechanismen Ook wordt onderbouwd waarom en hoe Brandweer NL een lobby in Brussel kan organiseren en hoe de Nederlandse brandweer hieraan op dit moment het beste een bijdrage kan leveren. Middels interviews en literatuurstudie is ook een beeld geschetst van hoe de Europese brandweerlobby op dit moment functioneert, vooral vanuit de koepelorganisaties FEU, CTIF en EFA. Ook wordt beschreven hoe de Duitse en Britse brandweer hun belangenbehartiging in Brussel georganiseerd hebben en met welke thema‟s zij zich bezig houden. Hieruit blijkt dat er duidelijke raakvlakken tussen deze en de Nederlandse thema‟s zijn, zoals innovatie, life long learning, arbeidsomstandigheden /-tijden, vrijwilligheid en informatievoorziening. Eén van de conclusies van dit rapport is dat er diverse goede mogelijkheden zijn voor Brandweer NL om invloed uit te oefenen in de EU en te profiteren van de EU. De analyse is dat hiervoor nu het momentum is, vanwege het mee kunnen liften met Europese collega‟s / koepels en de noodzakelijke versterking van de Europese brandweerkoepel, door het onderbrengen van de brandweer in de stevigere Veiligheidsregio‟s en doordat Brandweer NL nu bezig is met haar strategische koers en de daaraan te koppelen resultaten. Anderzijds liet Brandweer NL zich tot heden verrassen door Brusselse ontwikkelingen en kan er op korte termijn zo maar weer een ander pijndossier opduiken omdat zowel de nationale als Europese brandweerlobby nog relatief onprofessioneel en weinig georganiseerd is. Ook het feit dat de FEU, CTIF en deels ook EFA nog zonder veel ruggespraak de Europese arena bestormen verbetert deze situatie vooralsnog niet. Een andere conclusie en daaraan gekoppelde aanbeveling is dat de huidige structuur van de NVBR met de programmaraden en netwerken beter dient te functioneren om een goede beïnvloeding in Brussel mogelijk te maken. Er is veel kennis en capaciteit binnen Brandweer NL, echter nog te labiel georganiseerd om de lange adem die voor een Europese lobby nodig is te kunnen bieden. Ter aanbeveling stelt het rapport dat de NVBR/RRC haar ingeslagen weg van voorjaar 2008 moet doorzetten en de komende periode (2009) moet benutten om een goede, gedragen shortlist van enkele thema‟s voor een Europese agenda vast te stellen, gekoppeld aan de uitkomsten van de strategische discussie die op dit moment binnen Brandweer NL speelt. Ondertussen moet de eigen nationale achterban georganiseerd worden en het inzicht in het EU-speelveld vergroot worden om een goede start met de juiste personen op de juiste posities volgens de juiste procedures te kunnen maken. Daarbij moeten de juiste partnerschappen nationaal en internationaal aangegaan worden en dient met name ook geïnvesteerd te worden in de vorming van één sterke Europese brandweerkoepel. [Tekening omslag: Bart van Rosmalen naar een idee van Michael Bertels]
Samenvatting
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Inhoud 1
2
3
4
5
6
Inleiding .......................................................................................................................................... 5 1.1 Doel van dit onderzoek .......................................................................................................... 5 1.2 Definities ................................................................................................................................ 6 1.3 Onderzoeksopzet ................................................................................................................... 8 1.4 Leeswijzer .............................................................................................................................. 8 De Europese Unie .......................................................................................................................... 9 2.1 Inleiding.................................................................................................................................. 9 2.2 Geschiedenis ......................................................................................................................... 9 2.3 Europese wetgeving en beleidsvorming ................................................................................ 9 2.3.1 Besluitvorming binnen de EU .......................................................................................... 10 2.4 De instellingen van de Europese Unie ................................................................................ 10 2.4.1 Complexiteit en dynamiek van de Europese Arena ........................................................ 13 2.4.2 Europese thema‟s voor de brandweer ............................................................................ 15 Brandweerlobby in Brussel ........................................................................................................... 17 3.1 Inleiding................................................................................................................................ 17 3.2 Beïnvloedingsmechanismen ................................................................................................ 17 3.2.1 Beïnvloedingsmogelijkheden Brandweer Nederland ...................................................... 19 3.2.2 Organisatie van de brandweer en brandweertaken in Europa ........................................ 21 3.2.3 Op welke wijze volgt Brandweer NL Europese ontwikkelingen? .................................... 22 3.3 Welke belangen heeft de Nederlandse brandweer? ........................................................... 23 3.4 Britse brandweerlobby ......................................................................................................... 26 3.5 Duitse brandweerlobby ........................................................................................................ 26 3.6 Belangen van de EU op het vlak van fysieke veiligheid ...................................................... 28 Mogelijkheden voor een Nederlandse brandweerlobby ............................................................... 30 4.1 Inleiding................................................................................................................................ 30 4.2 Actuele en toekomstige beleidsthema‟s Brandweer Nederland .......................................... 30 4.2.1 Historie, cultuur en structuur van de Nederlandse brandweer ........................................ 30 4.2.2 Actuele en toekomstige beleidsthema‟s .......................................................................... 31 4.3 Actoren en hun rollen ........................................................................................................... 32 4.3.1 Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding ................................... 32 4.3.2 Nederlandse maatschappelijke organisaties ................................................................... 34 4.3.3 Nederlands en internationaal bedrijfsleven ..................................................................... 34 4.3.4 Europese organisaties met activiteiten op het vlak van fysieke veiligheid ...................... 36 4.4 Europa en de brandweer binnen de Veiligheidsregio .......................................................... 38 Analyse van de lobby ................................................................................................................... 39 5.1 Inleiding................................................................................................................................ 39 5.2 Lobbyen in Brussel is een kunst .......................................................................................... 39 5.2.1 Alleen kwaliteit werkt ....................................................................................................... 39 5.2.2 Personen, posities, procedures ....................................................................................... 40 5.3 Dient Brandweer Nederland een Europese lobby op te starten? ........................................ 41 5.4 Professionaliteit versus amateurisme .................................................................................. 41 5.4.1 Brandweer NL als A-merk ............................................................................................... 43 Conclusies en aanbevelingen ...................................................................................................... 45 6.1 Inleiding................................................................................................................................ 45 6.2 Conclusies ........................................................................................................................... 45 6.3 Aanbevelingen ..................................................................................................................... 46
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5
De Europese Unie Relevante EU-programma‟s, -regelgeving en projecten Respondenten Working Time Directive Afkortingen
Inhoud
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Voorwoord e
Bij de aanvang van de 10 leergang Master of Crisis and Disastermanagement in september 2007 e wist ik dat ik in mijn individuele opdracht het thema „Europa‟ wilde uitdiepen. Hoewel ook de 5 leergang MCDM in hun onderzoekslijn „Internationalisering en globalisering‟ uitgebreid aandacht besteedde aan risico‟s en crisismanagement in Europees verband – en er dus al energie gestoken was in de „wat-vraag‟ – bleek er vanuit de MCDM-leergangen nog geen aandacht besteed te zijn aan de „waarom en hoe vraag‟ van een actieve rol van de Nederlandse brandweer in Brussel. Mijn deelname aan het EU Second Civil Protection Forum in november 2007 gaf mij voldoende bagage en opgedane indrukken om een definitie van mijn onderzoek op te stellen en mijn begeleider Menno van Duin was al snel enthousiast over dit onderwerp. Op 4 juni 2009 worden in Nederland de verkiezingen voor het Europees Parlement gehouden en de afgelopen periode was dan ook duidelijk de toenemende aandacht voor Europa te bespeuren in de media en gesprekken – niet altijd werd er weggezapt. De kredietcrisis en de rol die Europa daarin speelt is daarin een belangrijke factor geweest, echter ook op andere terreinen wordt duidelijk dat er een kentering gaande is. De mislukkingen kwamen tot nu toe altijd uit Brussel en de successen waren een gevolg van nationale politiek, dit lijkt langzaam te veranderen. Nu ook de Nederlandse Brandweer met haar Strategische Reis naar 2040 bezig is en daarbij thema‟s zoals (technische) innovatie en opleiden benoemt die specifiek ook in Europa opgeld doen, lijkt de tijd rijp om meer dan tot nu toe te profiteren van het feit dat Nederland deel uitmaakt van Europa en geen eiland in de Stille Zuidzee is. De uitdaging ligt in het verkleinen van de psychologische afstand tussen Den Haag en Brussel, tot eenzelfde orde van grootte als de fysieke afstand. Ik bedank op deze plaats mijn begeleider Menno van Duin voor zijn scherpte, geduld en zorg die mede tot deze afstudeerscriptie geleid hebben. Speciale dank ben ik ook mijn gezin verschuldigd; zonder de grote ruimte die Natascha en mijn kinderen Katya en Ira mij gegeven hebben voor mijn MCDM-avontuur in het algemeen en deze studie in het bijzonder, was deze notitie niet tot stand gekomen.
Hans van Mensvoort Breda, maart 2009
Voorwoord
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
1 Inleiding "De mensen hebben zelden de moed om volkomen goed of volkomen slecht te zijn." Niccolò Machiavelli, Florentijns staatsfilosoof (1469-1527)
“The system was blinking red”, aldus CIA-directeur George Tennet over de aanslagen op 9/11. Hetzelfde gevoel van urgentie bestaat volgens mijn waarneming binnen de brandweer in Nederland als het gaat om „te investeren en te oogsten in Europa‟: het besef groeit snel dat Europees beleid en subsidiemogelijkheden steeds bepalender zijn of worden voor de taken en organisatie van de Nederlandse brandweer. Er worden echter door die Nederlandse brandweer tot heden weinig concrete initiatieven genomen om „aan te haken bij Europa‟. Arbeidstijdenbesluit In 2003 brachten het Europees Parlement (EP) en de Europese Raad de Workingtime Directive (WTD) 2003/88/EC uit, „aangaande bepaalde aspecten van de organisatie van arbeidstijden‟, refererend aan de eerdere Directive 93/104/EC over hetzelfde onderwerp. Deze Directive had een grote impact op de arbeidstijden van vele organisaties –waaronder de brandweer – binnen de lidstaten omdat sommige onderdelen tegenstrijdig waren met nationale, regionale of lokale regelingen voor arbeidstijd. De impact van deze richtlijn kwam pas echt in beeld nadat de Duitse ambulancehulpverlener Pfeiffer een zaak over zijn beschikbaarheidsdienst begint bij het Europees Hof. De gemeenten met beroepskorpsen in Nederland kenden voor de medewerkers een werkweek van 54 uur, die aangepast diende te worden tot 48 uur. Door het Jäger-arrest was immers door het Europees Hof beslist dat wachttijd als arbeidstijd gezien dient te worden. De invoering van de WTD in de Arbeidstijdenwet (ATW) leidde tot grote roosterwijzigingen,hoge kosten voor de gemeenten en de noodzakelijke werving van veel nieuwe brandweermensen.Terugkijkend op dit dossier valt te constateren dat deze er bij het ministerie van BZK „doorgeglipt‟ is en dat er onvoldoende aandacht geweest is voor de mogelijke complicaties. Omdat er enkele jaren geleden nog geen brandweerorganisaties actief waren in Brussel, werden de Nederlandse gemeenten en de brandweer zich pas bewust van de implicaties toen het Europees Hof haar uitspraak in het Jäger-arrest deed.
1.1 Doel van dit onderzoek De laatste jaren kom ik binnen mijn werk als Hoofd Pro-actie en Preventie van Brandweer Midden- en West-Brabant steeds vaker dossiers tegen die een Europese in plaats van een Nederlandse oorsprong hebben. Vaak is de Nederlandse brandweer zich niet bewust van het feit dat er ontwikkelingen rond regelgeving, normeringen of relevante projecten in Europees verband plaatsvinden. Het Arbeidstijdendossier (zie hiernaast en een uitgebreider beschrijving in bijlage 4) is daarvan zeker de bekendste en heeft een grote impact op de Nederlandse brandweer gehad. Er zijn echter ook dossiers op andere gebieden te vinden die een soortgelijke impact zouden kunnen hebben. Er wordt in Brussel beleid ontwikkeld op het gebied van bouw- en milieuregelgeving, goederenvervoer, ruimtelijke ordening, informatiesystemen, kennismanagement, Life Long Learning, aanbestedingen, sociaal recht etc. Er worden dus op Europese schaal initiatieven ontplooid waar Brandweer Nederland geen of slechts summier weet van heeft en niet vroegtijdig en/of actief bij betrokken is. Brandweer Nederland kan zich dus nog vaker laten verrassen over de mogelijke impact van Europese ontwikkelingen op het functioneren van de Nederlandse brandweer. Tenzij de Nederlandse brandweer zich mogelijk op een andere manier organiseert en opstelt ten aanzien van internationale ontwikkelingen en die binnen de EU in het bijzonder. De „EU-aanvoerroute‟ van Nederlandse beleidsontwikkelingen geeft „early warnings‟ en dus kansen om te anticiperen [Galan Groep, 2008]. Steeds meer (semi-)overheidsorganen zijn daarom inmiddels in Brussel actief en hebben een soort „Brusselhuis‟ opgericht. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Gemeenten, de Provincies, de Rijksdienst voor het Wegverkeer en de Unie van Waterschappen; zij richten zich actief op Europa en hebben daar ook afgevaardigden gestationeerd.
1. Inleiding
5
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Doel en opzet van de studie Wat weten beleidsmakers en beslissers binnen de Nederlandse brandweer eigenlijk van Europa? Wat betekent Europa voor de Nederlandse brandweer, weten we in voldoende mate wat er op ons afkomt uit Europa en dienen we hierop actiever te anticiperen door bijvoorbeeld eerder in het traject in te stappen? Willen we middels beïnvloeding van Europees beleid Nederland (brand)veiliger maken of willen we dit vooral door gebruik te maken van de vele subsidieregelingen die de EU biedt en halen we daar de krenten uit de pap? Dergelijke vragen liggen ten grondslag aan de onderzoeksvraag van deze scriptie: Hoe profiteert de brandweer in Nederland nu van de aan de veiligheidsketen gerelateerde beleidsontwikkelingen binnen de Europese Unie en hoe kan dat beter met een daarop toegeruste EU-lobby van de Nederlandse brandweer? Deze hoofdvraag is voor dit onderzoek ontleed in de volgende deelvragen: 1. Hoe verloopt de beleids- en besluitvorming binnen de Europese Unie en welke beleidsontwikkelingen in de EU zijn relevant voor de Nederlandse brandweer? 2. Met welk doel dient de Brandweer in Europa een lobby in Brussel te organiseren en hoe kan de Nederlandse brandweer hieraan op dit moment het beste een bijdrage leveren? 3. Hoe hebben andere Europese brandweren de beïnvloeding van de Europese Unie georganiseerd? 4. Welke mogelijkheden zijn voor Brandweer Nederland geschikt om invloed uit te oefenen in de EU en/of te profiteren van de EU? 5. Hoe dient Brandweer Nederland haar beïnvloeding van de Europese Unie vorm te geven, rekening houdende met haar historie, cultuur en structuur? Welke inspanningen zijn mogelijk en hoe effectief zijn zij? 6. Hoe kan de vorming van Veiligheidsregio‟s in Nederland als een kans benut worden om de belangen van de Nederlandse brandweer in Europa sterker te positioneren? Hoewel de invloed van Europa op organisatorische aspecten van de Brandweer waarschijnlijk groter is dan op de vakinhoud, wordt in dit onderzoek omwille van een duidelijke afbakening de nadruk gelegd op de invloed van Europa op de onderdelen van de veiligheidsketen van de brandweer, de primaire taakuitvoering waar de brandweer voor verantwoordelijk is. De Veiligheidsketen bestaat in deze studie uit de schakels Pro-actie en Preventie (samen Risicobeheersing) en Preparatie, Respons en Herstel (samen Crisisbeheersing). In het vervolg van deze studie zal veelal de tweedeling Risicobeheersing en Crisisbeheersing gehanteerd worden. Het gaat in deze notitie dus om de invloed van een Europese Brandweerlobby op de primaire, oorspronkelijke taken van de brandweer.
1.2 Definities In deze studie staat de Nederlandse brandweer en lobbyen in Europa centraal. Het is dus van belang af te bakenen wat we binnen die begrippen verstaan. Hierna volgen de definities voor deze twee termen die in deze studie gehanteerd worden, inclusief een toelichting. Brandweer Het is niet mogelijk om de Nederlandse brandweer onder één noemer te vatten. “Wie is de baas van de brandweer?” vroeg Fons de Poel zich terecht af ter voorbereiding voor het NVBR-congres van 1 oktober 2008; een eenduidig antwoord heeft hij niet gekrgen . De brandweer („fire and rescue‟ in Europese terminologie) in Nederland en daarmee ook haar verantwoordelijkheden en taken zijn anno 2008 formeel nog steeds wettelijk geregeld in de Brandweerwet 1985 en de Wet rampen en zware ongevallen. De brandweer is de organisatie die 2 middels de Brandweerwet 1985 ingesteld is om de „brandweerzorg‟ te behartigen: „het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt‟.
1 2
Zie dossier www.youtube/nvbr1 De Brandweerwet 1985 regelt het „brandweerwezen‟, bestaande uit gemeentelijke en regionale brandweren.
1. Inleiding
6
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
De verantwoordelijkheid over de brandweer ligt bij de Colleges van Burgemeester en Wethouders en op regionaal niveau bij de het algemeen bestuur van de regionale brandweer, in enkele regio‟s inmiddels ingebed in een Veiligheidsregio. In 2009 wordt in dit verband naar verwachting de Wet veiligheidsregio van kracht. „Brandweer NL‟ bestaat momenteel dus nog primair uit circa 450 gemeentelijke brandweren en hun 3 25 regionale samenwerkingsverbanden . Deze korpsen zijn vooral lokaal en hoogstens binnenlands georiënteerd, nationale wetgeving bepaalt de taken, de verantwoordelijkheden en bevoegdheden, de budgettaire ruimte, de veiligheidseisen, beleidsplannen, bijzondere projecten etc. Het takenpakket van de brandweer (binnen een Veiligheidsregio) ontwikkelt zich daarbij nog steeds. Vanuit de klassieke expertise op het vlak van brandbestrijding, technische hulpverlening en rampenbestrijding is de brandweer één van de toonaangevende partijen die verantwoordelijk is voor 4 het realiseren van een geaccepteerd niveau van fysieke veiligheid in Nederland . De Nederlandse brandweer is verenigd in de „Nederlandse Vereniging van Brandweer en Rampenbestrijding‟ (NVBR). Deze brancheorganisatie onderneemt vooral netwerkactiviteiten en speciale projecten en heeft tot doel de kwaliteit en uniformiteit van de Nederlandse brandweer te 5 verbeteren . (Europese) Lobby: Public Affairs Management Lobbyen kan omschreven worden als „het informeel pogen formele gezagsdragers te beïnvloeden‟ [Van Schendelen, 1995] of „het systematisch en georganiseerd streven van één of meer belangengroepen om de (politieke) besluitvorming te beïnvloeden‟ (Wikipedia). In Europees verband betekent dit dat getracht wordt om op het hoogste niveau het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Europese Raad te beïnvloeden. Een steeds meer gebruikte term die eigenlijk verder gaat dan lobbyen is „Public Affairs Management‟ (PAM) en deze zal dan ook vaker in dit onderzoek gehanteerd worden. PAM behelst een bredere, meer intelligente en omzichtige vorm van lobbyen, steeds gebruik makend van nieuwe methoden en zeer sterk opererend vanuit de belangen en wensen in de omgeving van de eigen organisatie. Het basiswerk over „The art of lobbying the EU‟ is „Machiavelli in Brussels‟ (M.P.C.M. van e Schendelen, 2 editie 2005). Nicollò Machiavelli (Florentijns staatsfilosoof, 1469-1527) staat in Van Schendelen‟s boek symbool voor zowel de politieke als de management-stroming in de Europese lobby. Machiavelli stond bekend om zijn wil om te winnen, zijn uitgebreide voorbereiding en zijn voorzichtigheid / omzichtigheid tijdens het spel. Dit basiswerk van Van Schendelen zal dan ook regelmatig in deze studie aangehaald worden. Europese Unie De Europese Unie (EU) is het samenwerkingsverband dat in ruim 50 jaar tijd gegroeid is van 6 naar 27 lidstaten en ruim 460 miljoen inwoners. Wanneer Turkije en voormalige Joegoslavische staten uit de wachtkamer mogen stijgt het inwoneraantal met nog eens 100 miljoen. Binnen de structuur van de EU hebben de deelnemende landen o.a. vrede en welvaart, in een deel van de landen een gezamenlijke munt en vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal gekregen. De lidstaten blijven daarbij onafhankelijk en soeverein, maar bundelen hun soevereiniteit om macht en invloed in de wereld te verwerven die ze afzonderlijk niet zouden hebben. De EU is een wet- en rechtsgemeenschap (geen federatie zoals de VS dus) die op verdragen gebaseerd is; zij is ook veel meer dan een organisatie voor intergouvernementele samenwerking zoals de Verenigde Naties. Het bundelen van soevereiniteit betekent in de praktijk dat de lidstaten sommige besluitvormingsbevoegdheden overdragen aan instellingen die zij daartoe hebben opgezet, zodat 3
Het merendeel van de brandweerregio‟s heeft in 2007 en 2008 een convenant met de Minister van BZK ondertekend waarmee de intentie tot regionalisering van de brandweer is vastgelegd. 4 Fysieke veiligheid: „Het ongestoord functioneren van de mens in Nederland en zijn omgeving‟ [WRR, 2008]. Een alternatieve term is fysieke onveiligheid: „bedreiging van gezondheid en goederen door allerhande ongevallen‟ [Helsloot, 2007]. 5 De Vakvereniging voor BrandweerVrijwilligers laat ik in deze studie buiten beschouwing omdat haar focust met name het deelaspect vrijwilligheid betreft en daarmee geen representant van de hele branche is.
1. Inleiding
7
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
beslissingen over specifieke onderwerpen van gemeenschappelijk belang democratisch op Europees niveau kunnen worden genomen [Europese Commissie, 2007].
1.3 Onderzoeksopzet Vertrekkend uit een literatuurstudie wordt inzicht verschaft in de structuur van de Europese Unie, de kunst van het lobbyen in Europa en wordt ingezoomd op aspecten die specifiek voor de Nederlandse brandweer relevant kunnen zijn. Dit betreft vooral programma‟s en projecten en in mindere mate organisatorische aspecten. Daarnaast heb ik een aantal actoren een aantal vragen voorgelegd, bestaande uit een deel standaard vragen en een deel specifieke vragen relevant voor een specifieke actor. De hierdoor verkregen informatie is gebruikt om in combinatie met de materie uit het literatuuronderzoek de onderzoeksvragen te beantwoorden. De actoren zijn gekozen na eerste contacten binnen Brandweer 6 Nederland en op het Second Civil Protection Forum in Brussel in november 2007, uit de politieke en ambtelijke omgeving in Nederland en binnen de EU. Daarnaast is gesproken met vertegenwoordigers van de Duitse en Britse brandweer, twee landen waar de brandweer al langere tijd ervaring heeft met een meer actieve Europese lobby.
1.4 Leeswijzer Het volgende hoofdstuk beschrijft de structuur van de Europese Unie en geeft antwoord op de vraag hoe de beleids- en besluitvorming binnen de Europese Unie verloopt en op welke wijze hierop invloed uit te oefenen is. Hoofdstuk 3 geeft algemene informatie over lobbyen en inzicht in de mogelijkheden van een Brandweerlobby in Europa. Daarna besteedt hoofdstuk 4 specifiek aandacht aan de mogelijke rol van de Nederlandse brandweer in een Europese Brandweerlobby, in relatie tot de structuur en relevante thema‟s van Brandweer NL. Vervolgens bevat hoofdstuk 5 een analyse van de vergaarde informatie die uiteindelijk in hoofdstuk 6 gebundeld is in conclusies en aanbevelingen van dit onderzoek. In de bijlagen 1 en 2 is uitgebreidere informatie opgenomen over de structuur en werking van de Europese Unie, van relevante dossiers, subsidiemogelijkheden et cetera van de EU en over relevante partners en netwerken in Europa voor Brandweer Nederland. Omwille van de bruikbaarheid van teksten is er in deze notitie voor gekozen om niet alle teksten te vertalen naar het Nederlands. Omdat binnen de EU de belangrijkste communicatie in het Engels, Frans of Duits gebeurt, is het nuttig om de Engelse terminologie te kennen die hoort bij de structuur en beleidsterreinen van de EU.
6
Tweedaags Forum van het EU Directoraat Generaal Environment, Unit Civil Protection met ruim 500 deelnemers. Namens de Nederlandse overheid waren er 8 deelnemers aanwezig (4x BZK, 1x Nifv, 2x brandweer en 1x politie.
1. Inleiding
8
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
2 De Europese Unie 2.1 Inleiding Na lezing van dit hoofdstuk heeft u inzicht in het verloop van de Europese beleids- en besluitvorming en de punten waar beïnvloeding mogelijk is. Er wordt antwoord gegeven op de deelvraag: “Hoe verloopt de beleids- en besluitvorming binnen de Europese Unie en welke beleidsontwikkelingen in de EU zijn relevant voor de Nederlandse brandweer?” Hierna wordt eerst de ontstaansgeschiedenis van de EU beschreven waarna kort de belangrijkste instellingen van de EU toegelicht worden. Met name zullen hierbij ook die onderdelen van de EU uitgelicht worden die verantwoordelijk zijn voor activiteiten die direct raken aan de belangen van de Nederlandse brandweer. Een uitgebreidere beschrijving hierover is opgenomen in Bijlage 1.
2.2 Geschiedenis Om de huidige gang van zaken binnen de Europese Unie te begrijpen is het van belang de geschiedenis van de EU globaal te kennen. De EU is een wet- en rechtsgemeenschap (geen federatie zoals de VS dus) die op verdragen gebaseerd is. De belangrijkste zijn: Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS, Parijs 1952); Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG, Rome 1958); Verdrag van Maastricht betreffende de Europese Unie (EU-verdrag) (1992). Met dit laatste verdrag kwamen de lidstaten overeen om ook samen te gaan werken op het terrein van buitenlandse zaken, veiligheid, binnenlandse zaken en justitie. Hiermee werd een derde pijler toegevoegd en ontstond de huidige 7 Europese Unie (EU) . Voor ieder beleidsterrein van iedere pijler is in de achtereenvolgende verdragen namelijk geregeld hoe de besluitvorming dient Figuur 1 Sinds het Verdrag van Maastricht kent plaats te vinden. Nadere informatie over de de EU een politieke en economische structuur beleidsterreinen onder de drie pijlers is opgenomen met 3 pijlers. in Bijlage 1.
2.3 Europese wetgeving en beleidsvorming Europese wetten en regels komen op een andere wijze tot stand dan de Nederlands wet- en regelgeving. Er is in Europa (nog) geen Grondwet, maar een aantal verdragen waarin de Europese grondbeginselen vastliggen. De EU kent drie soorten wetgeving: Primaire wetgeving: de Verdragen van de EU Secundaire wetgeving: wet- en regelgeving die op basis van de Verdragen wordt opgesteld; het gaat hierbij om circa 15% van de EU-wetgeving. De belangrijkste vormen zjin:
7
Momenteel ligt het Verdrag van Lissabon voor (in 2007 overeengekomen), dat in werking zal treden als het door alle lidstaten is geratificeerd. Het is de opvolger van het Verdrag uit 2004 dat één Grondwet voor Europa moest realiseren en dat nooit in werking getreden is omdat het niet door alle lidstaten is geratificeerd. Het Verdrag van Lissabon dient alleen nog door Ierland geratificeerd te worden.
2. De Europese Unie
9
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
o
o o o
Richtlijnen (Directives): dit is een door het Europees Parlement en/of de Europese Raad gegeven voorschrift dat de EG-lidstaten bindt ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar vrij in de keuze van een vorm en middelen voor de uitvoering. Een richtlijn dient eerst in nationale wetgeving te worden geïmplementeerd. Verordeningen (Regulations): is van algemene strekking, rechtstreeks verbindend voor burgers in al haar onderdelen en rechtstreeks werkend in alle lidstaten. Beschikkingen (Decrees, Decisions): in al haar aspecten bindend voor degene tot wie de beschikking is gericht (lidstaten, één lidstaat, ondernemingen of personen). Richtsnoeren (Guidelines): niet bindende aanbevelingen en adviezen.
Gedelegeerde wetgeving: 85 % van verordeningen, richtlijnen en beschikkingen komt tot stand via gedelegeerde wetgeving: wetgeving die gemaakt is door instanties die daarvoor bevoegd zijn gemaakt door een hogere wetgever, de Europese Commissie (COM). Het is niet helemaal alleen de Commissie die de wetgeving maakt, zij doet dit in veel gevallen in samenspraak met comités, de zogenaamde „comitologie‟ en dus wel buiten Europees Parlement (EP) en de Europese Raad om.
Negentig procent van de wetten en regels (verordeningen en beschikkingen) is dus rechtstreeks werkend en slechts bij de 10% richtlijnen is er nog ruimte voor aanvullende beleidsinstrumenten in de lidstaten. 2.3.1
Besluitvorming binnen de EU
Bij de besluitvorming in de Europese Unie zijn verschillende EU-instellingen betrokken: het Europees Parlement (EP), de Raad van de Europese Unie (Raad) en de Europese Commissie (COM). Het Verdrag van de EU geeft voor elk beleidsterrein aan of en hoe het EP bij de besluitvorming over een Commissievoorstel betrokken is. In het algemeen stelt de COM nieuwe wetgeving voor, terwijl de Raad en het EP de wetgeving aannemen. In sommige gevallen kan de Raad ook alleen besluiten nemen. Binnen de EU is de wijze van besluitvorming opgehangen aan de drie pijlers van de EU. De drie volgende procedures gelden in dit verband: 1. Medebeslissingsprocedure: (grafische weergave in bijlage 1) de meest gebruikte procedure bij de EU-besluitvorming. EP en de Raad delen de wetgevende bevoegdheid op gelijke voet. Als de Raad en het Parlement geen overeenstemming over een wetgevingsvoorstel bereiken, komt er geen nieuwe wet. De procedure voorziet in twee opeenvolgende „lezingen‟in elk van beide instellingen en een adviesrol van het Comité van de Regio‟s (COR) en het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC). Als in deze beide lezingen overeenstemming wordt bereikt, kan de wet tot stand komen. 2. Raadplegingsprocedure: de Commissie legt een wetsvoorstel voor aan de Raad, die vervolgens het EP raadpleegt (niet bindend advies). De Raad heeft op een aantal terreinen de verplichting om het EP om advies te vragen. Indien dit verzuimd wordt, is een besluit onrechtmatig. 3. Instemmingsprocedure: in een aantal specifieke gevallen kan de Raad alleen besluiten nemen wanneer zij de uitdrukkelijke goedkeuring van het EP heeft. In bijlage 1 zijn de medebeslissingsprocedure en raadplegingsprocedure schematisch weergegeven.
2.4 De instellingen van de Europese Unie In deze paragraaf worden achtereenvolgens de rol en werking van het Europees Parlement, De Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie beschreven. Tot slot worden nog enkele andere relevante instellingen kort genoemd. Europees Parlement (EP) Omat de EU inmiddels 27 lidstaten kent en een bevolking van circa 460 miljoen burgers, bestaat het Europees Parlement (EP) uit 785 rechtstreeks gekozen zetels, waarvan Nederland er 27 bezet.
Het EP heeft de volgende bevoegdheden:
2. De Europese Unie
10
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
1. Het samen met de Raad wetgeving vaststellen. Normaliter via de medebeslissingsprocedure (zie hierna) waarbij EP en Raad op basis van gelijkheid de wetgeving vaststellen die door COM is vastgesteld. 2. Begrotingsbevoegdheid door het - samen met de Raad – goedkeuren van de jaarlijkse begroting (ca. 130 miljard euro, betekent ca. 250 euro per Europeaan). 3. Democratische controle uitoefenen op alle activiteiten van de EU. Het EP vervult een essentiële rol bij de benoeming van de Commissie, het stellen van schriftelijke en mondelinge vragen tot de Commissie en de Raad. Het EP adviseert of beslist mee en kent 17 parlementaire commissies voor ieder beleidsterrein van de EU en 3 commissies over het externe beleid van de EU. Iedere commissie bestaat uit zo‟n 50 tot 80 commissieleden. Effectief vergaderen en goede besluitvorming is daarmee erg lastig. De voorzitters van de (momenteel 8) fracties vormen samen met de voorzitter van het EP de Conferentie van voorzitters. Deze bepaalt de agenda en beslist dus welke commissievoorstellen in het EP (en voorafgaand in een parlementaire commissie) besproken worden. Voor elk onderwerp in een commissie wordt één parlementariër (MEP: Member of the European Parliament) als rapporteur aangewezen (vaak een „senior MEP‟). De rapporten worden besproken in de fractievergaderingen en vervolgens in de plenaire vergadering van het EP. Eén van de mogelijkheden van een MEP om invloed uit te oefenen is het stellen van schriftelijke en mondelingen vragen aan de Commissie. 8
Raad van de Europese Unie (Raad) Deze raad bestaat uit de ministers van de regeringen van de lidstaten. De Raad komt regelmatig in wisselende samenstelling bijeen 9 (er zijn 9 „vakraden‟ ). In het algemeen stelt de Europese Commissie nieuwe wetgeving voor, terwijl de Raad en het Parlement de wetgeving aannemen. In Figuur 2 Begroting Europese Unie 2008. sommige gevallen kan de Raad ook alleen besluiten nemen. In de Raad wordt bij stemming besloten. Hoe groter de bevolking van een land, hoe meer stemmen het land heeft. De stemmen worden echter gewogen in het voordeel van de landen met minder inwoner (Duitsland heeft bijvoorbeeld het maximum van 29 stemmen, Malta het minimum van 3 en Nederland 13). Onder de Raad speelt het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (COREPER) een belangrijke rol. In COREPER zitten de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten. De Europese Commissie brengt initiatieven tot regelgeving pas naar buiten na ruggespraak met COREPER. Deze beschikt daartoe over een groot aantal deskundigengroepen die beoordelen of een voorstel 8
Naast deze Raad bestaat er ook nog de Europese Raad, bestaande uit de regeringsleiders en staatshoofden van de lidstaten. Formeel is de Europese Raad het hoogste besluitvormingsorgaan, bijeenkomsten worden vaak als „Europese Top‟ aangeduid. 9 Algemene zaken en buitenlandse betrekkingen, Economische en financiële zaken (Ecofin), Justitie en binnenlandse zaken (JBZ), Werkgelegenheid, sociaal beleid, volksgezondheid en consumentenbescherming, Concurrentievermogen, Vervoer, telecommunicatie en energie, Landbouw en visserij, Milieu, Onderwijs, jeugd en cultuur.
2. De Europese Unie
11
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
voldoende draagvlak bij de lidstaten heeft. De vertegenwoordigers in deze groepen hebben rechtstreeks invloed op en contact met de dossierhouders van de Commissie (zie onder) of de Rapporteur van het EP. COREPER is ook verantwoordelijk voor de voorbereiding van de vergaderingen van de Raad en de Raadscommissies. Als er binnen COREPER overeenstemming is over een voorstel dan komt het voorstel als A-punt in de Raad op de agenda en is het een hamerstuk. De Raad debatteert eigenlijk alleen over punten waarover binnen COREPER geen overeenstemming is bereikt, dit zijn de zogenaamde B-punten. Meestal beslist de Raad niet over B-punten, maar stuurt zij ze met nadere aanwijzingen terug naar de permanente vertegenwoordigers. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging (PV) in Brussel bestaat uit enige tientallen beleidsambtenaren die afgevaardigd zijn door alle departementen en zitting hebben in de diverse raadgevende comités en circa 300 raadswerkgroepen (zoals Externe Relaties, Veiligheid en Defensie & Justitie en Binnenlandse Zaken). Europese Raad De Europese Raad (Raad), bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van alle lidstaten, plus de voorzitter van de Europese Commissie. Het hangt af van het politieke systeem van elk land of hun president en/of hun eerste minister deelneemt. De Europese Raad komt in principe vier keer per jaar bijeen om het algemene beleid van de EU vast te stellen en de geboekte vooruitgang te beoordelen. De Europese Raad is het hoogste besluitvormingsorgaan van de Europese Unie, bijeenkomsten worden daarom vaak een „Europese Top” genoemd. Europese Commissie De Europese Commissie (COM) vormt eigenlijk het Dagelijks Bestuur van de EU. Zij is vrijwel exclusief bevoegd om voorstellen te doen voor wet- en regelgeving. De Commissie heeft een ambtelijke staf van ca. 24.000 medewerkers, waarvan slechts 14.000 beleidsambtenaren. Deze zijn verdeeld over zo‟n 18 Directoraten-Generaal (DG‟en, met daarbinnen een aantal Units) en ongeveer 20 agentschappen (zie overzicht in bijlage 1). Met deze relatief kleine ambtelijke ondersteuning (in Den Haag alleen al werken 120.000 ambtenaren) is de EC altijd op zoek naar oplossingen voor het vele werk: (a) bepaalde taken worden ge-outsourced aan lidstaten of adviesbureaus en (b) experts uit de lidstaten (publiek maar ook privaat) worden ge-insourced in adviescomités en 10 deskundigenoverleggen (bijna 2000 „expertgroups‟ met zo‟n 100.000 experts ) in zowel de ontwerpfase („greenpaper‟, houtskoolschets met een probleem) als in de detailfase van wets- en beleidsvoorstellen („whitepaper‟ met oplossingen en conceptvoorstel). Er zijn naar schatting zo‟n 3000 Nederlandse experts binnen de EU actief. Onder de COM functioneren naast de expertgroepen ook nog zo‟n 450 comité‟s („comitology‟), die niet alleen enige kennis over een thema hebben maar ook nog formele adviserende en regulerende bevoegdheden. Zij zijn betrokken bij de 85% regelgeving waarvoor de Commissie verantwoordelijk is en worden in de praktijk gestuurd door de Commissie. De samenstelling is deels publiek (centraal, decentraal) en deels privaat (bedrijfsleven, NGO‟s). Met de vele expertgroepen, comités en daarbij nog de (bijna 300) raadswerkgroepen en (20) agentschappen van de Commissie die eigenlijk net zo werken als de expertgroepen en de comitology, zijn er dus ruim voldoende mogelijkheden aanwezig om belangen bij diverse actoren onder de aandacht te brengen. Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) en het Comité van de Regio’s (COR) Het EESC en het COR zijn adviesorganen voor de Raad. Wanneer een voorstel de ontwerpfase gepasseerd is, is in het Verdrag van de EU vastgelegd of op het betreffende beleidsterrein de Raad advies moet vragen aan deze comités. Het EESC fungeert als formeel platform waar vertegenwoordigers van Europese belangengroepen, zoals werkgeversorganisaties en vakverenigingen, en van andere maatschappelijke organisaties, 10
Om als expert toe te treden tot een „expertgroup‟, wordt een zeer omvangrijk assessment en inhoudelijke beoordeling uitgevoerd. Er schijnt momenteel vanuit de Nederlandse brandweer één expert in Europa geregistreerd te staan (Bron: T. Woeltjes, ministerie van BZK).
2. De Europese Unie
12
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
zoals consumentenverenigingen, hun standpunten over EU-kwesties naar voren kunnen brengen. Het EESC telt 344 leden; het aantal leden per lidstaat is ongeveer evenredig met het aantal inwoners. Het Europees Economisch en Sociaal Comité vervult drie hoofdtaken: Het EP, de Raad de COM adviseren, op verzoek van deze instellingen of op eigen initiatief; Het maatschappelijk middenveld aanmoedigen om een grotere rol bij de beleidsvorming in de EU te spelen; Het maatschappelijk middenveld in derde landen ondersteunen en helpen om raadgevende structuren op te zetten. Comité van de regio’s (COR) Het COR heeft eveneens 344 leden en is een raadgevend orgaan dat bestaat uit vertegenwoordigers van regionale en lokale overheden. Het COR verwoordt het standpunt van de lokale en regionale overheden over de EU-wetgeving en brengt adviezen uit over voorstellen van de Commissie. De Commissie en de Raad moeten het COR raadplegen alvorens besluiten te nemen over zaken die de lokale en regionale overheden aangaan. Het kan daarbij gaan om voorstellen over bijvoorbeeld werkgelegenheidsbeleid, milieu, onderwijs, cultuur, beroepsopleiding, jeugd, energie, vervoer, telecommunicatie en volksgezondheid. Het staat de COM, de Raad en het EP vrij het Comité van de Regio‟s over andere onderwerpen te raadplegen. Het Comité kan ook op eigen initiatief adviezen uitbrengen. De Nederlandse delegatie bestaat uit twaalf leden en twaalf plaatsvervangende leden. De helft komt uit gemeentelijke kring, de andere helft uit provinciale kring. De delegatie wordt door VNG en IPO voorgedragen en ondersteund. Europees Hof Het „Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen‟ is opgericht bij het allereerste EU-Verdrag in 1952 en is in Luxemburg gevestigd. Het Hof is er voor verantwoordelijk dat alle lidstaten de EUwetgeving op dezelfde wijze uitleggen en toepassen. Het zorgt er bijvoorbeeld voor dat nationale rechters geen verschillende uitspraken over dezelfde kwestie doen. Het Hof ziet er ook op toe dat de EU-lidstaten en -instellingen hun wettelijke verplichtingen nakomen. Het is bevoegd uitspraak te doen in juridische geschillen tussen EU-lidstaten, EU-instellingen, bedrijven en personen. In de zaak rond 11 het Workingtime Directive 93/104/EC is het ook naar aanleiding van 3 arresten van Het Hof geweest dat de Europese Commissie met een voorstel kwam om de richtlijn aan te passen en dat in een aantal lidstaten de arbeidstijden van o.a. brandweer- en ambulancemedewerkers verminderd moesten worden [Konijn, 2005]. 2.4.1
Complexiteit en dynamiek van de Europese Arena
Het „Speelveld‟ in Brussel is volgens Van Schendelen [2005] in de volgende steekwoorden te beschrijven: complexiteit, dynamiek en relevantie. Deze 3 elementen worden hierna kort toegelicht. Complexiteit Het EU-labyrinth is opgebouwd uit vele verschillende peilers, instituties, procedures, posities, krachten, autoriteiten, competenties etc. Duizenden organisaties met allen eigen belangen en allerlei onderlinge afhankelijkheden anticiperen op reacties van anderen. Commissie, Parlement en Raad zijn tot elkaar veroordeeld door de gezamenlijke, verweven besluitvormingsstructuur. Ook het feit dat op grond van het EU-Verdrag (Maastricht, 1992) voor verschillende beleidsterreinen binnen de 3 pijlers verschillende besluitvormingsprocedures gelden, maakt het er niet eenvoudiger op. Als ook nog eens het Comité van de Regio‟s en het Europees Economisch en Sociaal Comité zich formeel en informeel met de beleidsvorming gaan bemoeien, wordt het voor buitenstaanders en nieuwkomers lastig om zich door het labyrint te worstelen. Overigens is de complexiteit soms ook relatief. Wanneer een goede inspanning gepleegd wordt om het speelveld in kaart te brengen, dan zou een professionele organisatie goed in staat moeten zijn om juist die actoren er uit te pikken die voor haar van belang zijn. Een voorbeeld is te zien in waar de 11
Simap-arrest (HvJ EG 3 oktober 2000, zaaknr. C-303/98), Jaeger-arrest (HvJ EG 9 septembe r2003, zaaknr. C-151/02) en Pfeiffer-arrest (HvJ EG 5 oktober 2004, zaaknr. C-397/01 - C-403/01).
2. De Europese Unie
13
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
CTIF het EU normeringsstelsel in beeld gebracht heeft. Duidelijk mag zijn dat de complexiteit in de EU vergt dat er extra studie verricht wordt voordat in partijen, netwerken, thema‟s geïnvesteerd wordt.
Figuur 3 Standaarden en normeringsinstellingen in de EU (CTIF, 2008). Dynamiek Ieder handboek over de EU dient elke paar jaar herschreven te worden. Op alle onderdelen – zowel fysiek als inhoudelijk – wijzigt de EU continu. De inhoud van beleidsterreinen verandert, beleid gaat van peiler 3 naar peiler 1, besluitvormingsprocedures worden aangepast, EP en Raad krijgen andere rollen etc. Vooral ook de impact van ieder nieuw Verdrag en de gevolgen die de toetreding van 12 nieuwe lidstaten heeft is erg groot . Op detailniveau zijn „Chefs de dossier‟ (senior beleidsmedewerkers), rapporteurs, medewerkers van het Comité van permanente vertegenwoordigers (COREPER) enzovoort continu bezig met proactieve beïnvloeding. Steeds meer publieke en private organisaties melden zich in Brussel, de expertgroups houden andere expertgroups, de moederorganisaties en geïnteresseerde buitenstaanders in de gaten. Ook zijn er nog de verbanden op alle niveaus met organisaties in de lidstaten die zouden kunnen leiden tot moeilijkheden bij de implementatie van EU-richtlijnen. Kortom, dynamiek te over. Relevantie Wanneer er voldoende inzicht is in de complexiteit en dynamiek van de Brusselse Arena, dan is het vervolgens zaak om de juiste partijen in beweging te brengen rond de gewenste thema‟s. Op steeds meer terreinen vindt europeanisering van onderwerpen plaats: het grensoverschrijdende en transnationale element in de publieke en private ontwikkeling van onderwerpen in Europa blijft toenemen. Dit geldt zowel voor de oorsprong van een onderwerp, de richting waarin het zich
12
In de nabije toekomst zullen bijvoorbeeld de ratificatie van het Verdrag van Lissabon en de mogelijke toetreding van Turkije de structuur van de EU van binnenuit op een aantal onderdelen aanzienlijk doen veranderen.
2. De Europese Unie
14
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
ontwikkelt als de uitkomst van het proces. De mate van grensoverschrijdend / Europees zijn varieert hierbij, evenals of het zich in de private of publieke sector afspeelt. Tot slot dient nog vermeld te worden dat het voorzitterschap van de EU (feitelijk 13 van de Europese Raad) zoals bekend per half jaar wisselt. Iedere lidstaat wil tijdens het voorzitterschap in meer of mindere mate een eigen stempel op de agenda drukken. Dit is zeer wel mogelijk, mede ook omdat met het wisselende voorzitterschap ook dat van de Raad en zelfs ook soms van de raadswerkgroepen wisselt. De agenda kan dus sterk bepaald worden door de lidstaat die voorzit, dit hoeft uiteraard echter nog niet te leiden tot een gewenste uitkomst van beleidsontwikkelingen. 2.4.2
Europese thema’s voor de brandweer
De verdeling van de voor de brandweer relevante beleidsvelden binnen de EU is complexer dan dat we dit op nationaal niveau gewend zijn. Er is niet één DG „Veiligheid‟ of „Intra-Europese Zaken‟ waar 14 alle voor de brandweer relevante dossiers behartigd worden . De oorsprong van de EU (stabiliteit door economische samenwerking in de jaren van wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog) ging niet primair over veiligheidsdossiers. Vanaf de jaren ‟70 (beginnend met de Seveso-ramp, Sandoz en recenter bijvoorbeeld de internationale aandacht voor terrorisme) bleek dat de lidstaten elkaar nodig hadden bij brandweerthema‟s als (de preventie van) zware ongevallen en rampen. Vanuit het communautair milieubeleid ontstond de Seveso-richtlijn (1982). Vanuit die oorsprong van het voorkomen van (milieu)rampen is Civil Protection binnen de EU onderdeel van het Directoraat Generaal Milieu (Unit 15 Civil Protection binnen de directie Communication, Legal Affairs and Civil Protection ). Andere bronnen van ontwikkelingen binnen de EU in relatie tot de veiligheidsketen van de Nederlandse brandweer zijn: DG „Transport and Energy‟, bijvoorbeeld op de beleidsterreinen vervoer gevaarlijke stoffen en passagierveiligheid; DG „Agriculture and Rural Development‟, bijvoorbeeld dierziekten/voedselkwaliteit; DG „Consumer Protection‟ met o.a. brandveilige nachtkleding en bankstellen, brandveilige hotels; DG Environment (Civil Protection), coördinatie rampenbestrijding, Civil Protection Financial Instrument, ruimtelijke ordening in relatie tot externe Veiligheid; DG „Enterprise and Industry‟, bijvoorbeeld met productnormeringen; DG Social Affairs, voor bijvoorbeeld arbeidsomstandigheden, arbeidstijden. De Nederlandse brandweer heeft zich de afgelopen decennia op een steeds breder scala onderwerpen gericht en is op nationaal niveau steeds vroegtijdiger in processen aan tafel gekomen. Op Europees niveau is deze situatie nog lang niet zo ver, en ligt de focus van zowel de EU als de Europese brandweerorganisaties nog vooral bij de klassieke thema‟s als brandveiligheid, rampenbestrijding en gevaarlijke stoffen. Op het vlak van informatievoorziening, ruimtelijke ordening of opleidingsbeleid is binnen de EU nog niet vanzelfsprekend de brandweer in beeld. Een actieve houding is dus van de brandweer zelf nodig om tijdig een vinger in de pap te hebben en beleidsontwikkelingen in de gewenste richting te beïnvloeden. Civil Protection In veel lidstaten wordt een deel van de taken zoals de Nederlandse brandweer die kent niet door „de brandweer‟ uitgevoerd, maar door een veelal centraal georganiseerde instantie die vaak aangeduid wordt met „Civil Protection‟ (CP). Civil Protection kan vertaald worden als „Civiele Bescherming‟, de term „rampenbestrijding‟ dekt in ieder geval niet de volledige lading van CP.
13
1-2009 Tjechië, 2-2009 Zweden, 1-2010 Spanje, 2-2010 België, 1-2016 is Nederland weer aan de beurt. De (Nederlandse) Politie heeft het relatief eenvoudiger met het DG Justice, Freedom and Security en diverse agentschappen op het gebied van Openbare Orde en Veiligheid (o.a. EU Politieacademie en Interpol) [Kornaat, 2007]. 15 Organigram DG Environment via ec.europa.eu/environment/index_en.html, december 2008. 14
2. De Europese Unie
15
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Civil Protection stamt in veel lidstaten af van defensie of maakt daar nog steeds (deels) onderdeel van uit. Ook is er verschil waarneembaar tussen de noordelijke lidstaten, waar de CP vaak samenwerkt met andere hulpverleningsdiensten, en lidstaten in het zuiden en oosten, waar CP nog zelfstandige, meer paramilitaire organisaties zijn. Sinds het Verdrag van Maastricht (1993) is Civil Protection binnen de EU een zich verder ontwikkelend beleidsterrein. In de conceptgrondwet is dit beleidsthema meer ingebed en is er bijvoorbeeld een solidariteitsclausule die regelt dat lidstaten elkaar helpen in geval van een terreuraanslag of ramp. Het optreden van de EU op dit terrein wordt voorlopig nog gekenmerkt door „ondersteunen‟, „faciliteren‟ en „coördineren‟ [Buitink e.a. 2004]. Het rapport van Michel Barnier (For a European civil protection force: europe aid, 2006) doet voorstellen om hier fysieke Europese Civil Protection Units aan toe te voegen. Een deel van de lidstaten is het niet eens met de Commissie om centrale hulpverleningscapaciteit te organiseren, en beroept zich daarbij o.a. op het subsidiariteitsbeginsel: de EU zal geen taken ter hand nemen die een lidstaat even goed of beter zelf kan oppakken. O.a. Duitsland, Nederland en Groot-Brittanië zijn van mening dat er gebruik gemaakt moet worden van de operationele structuren en het surplus aan middelen dat zich in iedere lidstaat bevindt. Bovendien is het voorstel van Barnier slecht voor de autonome noodzakelijke versterking van de lidstaten in het zuiden en oosten, er zou geleund kunnen gaan worden op de in te vliegen Europese capaciteit. Disaster Prevention Het meest recente onderwerp waar de EU zich vanaf 2007 op het vlak van fysieke veiligheid mee bezig houdt is dat van „Disaster Prevention‟. De EU richt zich niet alleen meer op het doorontwikkelen en financieren van feitelijke hulpverlening in geval van rampen of zware ongevallen, maar begint langzaam aandacht (en middelen) te schenken aan een instrument dat rampen (met name natuurbranden, overstromingen, aardverschuivingen e.d.) mede helpt te voorkomen. Vrijwilligheid Een belangrijk element voor de Nederlandse brandweer is dat er in veel (met name ook zuidelijke) lidstaten geen of nauwelijks sprake is van vrijwilligheid bij de uitvoering van brandweertaken. Er wordt dus door veel beleidsontwikkelaars en ook het EP in Brussel vanuit een ander denkkader geredeneerd en besloten dan in Nederland gebruikelijk is bij een aantal brandweerzaken. De wijze waarop in Nederland, Duitsland, Frankrijk en bijvoorbeeld Groot-Brittanië de brandweerzorg en gerelateerde diensten geleverd worden, maakt dat ruimte voor maatwerk in beleid noodzakelijk is. Consument / burger centraal De EU stelt bij veel van haar beleid en regelingen het concrete effect voor de burger, ondernemer e.d. centraal: de filosofie van de EU sluit – in ieder geval op papier –daarmee goed aan op de ontwikkeling die Brandweer NL doormaakt in relatie tot een meer outcome-gestuurde organisatie die steeds meer ook wil werken vanuit de filosofie van Community Fire Safety. Deze nationale en Europese ontwikkelingen zouden elkaar moeten (op termijn) in staat zijn elkaar te versterken. Nadere informatie over voor de brandweer interessante thema‟s binnen de EU is opgenomen in paragraaf 3.6 en bijlage 2.
2. De Europese Unie
16
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
3 Brandweerlobby in Brussel “Why do we not learn as much as possible from incidents that have taken place in other countries? ....... The tragic discotheque fires in Gothenburg (Sweden) and Volendam (the Netherlands) could happen at any moment in many cities in Europe. The same holds for the fatal hotel fires in Paris in 2005, the fatal house fires several years ago in Berlin, the fire at the prison in Amsterdam in 2005 in which 11 people lost their lives and the fire on the shooting range in Budapest that cost the lives of three fire fighters. And those are just a few examples.” (Speech R. Hagen EFA, oktober 2007)
3.1 Inleiding In hoofdstuk 2 is de structuur en werking van de EU op hoofdlijnen beschreven. Als hierop verder ingezoomd wordt dan zijn een aantal terreinen interessant voor de brandweer. In dit hoofdstuk worden die terreinen benoemd en de relevantie ervan voor de Nederlandse brandweer geanalyseerd. Er wordt in dit verband antwoord gegeven op de deelvragen: “Met welk doel dient de Brandweer in Europa een lobby in Brussel te organiseren en hoe kan de Nederlandse brandweer hieraan op dit moment het beste een bijdrage leveren?” “Hoe hebben andere Europese brandweren de beïnvloeding van de Europese Unie georganiseerd?” “Welke mogelijkheden zijn voor Brandweer Nederland geschikt om invloed uit te oefenen in de EU en/of te profiteren van de EU?” Hierna volgt eerst enige algemene theorie over het hoe en waarom van Public Affairs Management (lobbyen) en een overzicht van de praktische mogelijkheden die er zijn om als Brandweer Nederland het spel binnen de EU te spelen. Vervolgens worden de belangen van de Nederlandse brandweer en beknopter van de Duitse en Britse brandweer beschreven. Daarna wordt inzicht geboden in de belangen van de EU op het vlak van fysieke veiligheid. Tot slot wordt geschetst op welke wijze de brandweer vanuit haar belangen de Europese arena kan beïnvloeden.
3.2 Beïnvloedingsmechanismen Het is natuurlijk zo dat de grootte van een lidstaat en het daarbij behorend aantal zetels in het EP in zekere zin ook uitstraalt op de „macht‟ die een lidstaat in Europa heeft; Duitsland en Frankrijk hebben het in die zin waarschijnlijk eenvoudiger gehad als ze iets voor elkaar wilden krijgen. Anderzijds is de Brusselse arena zodanig transparant dat degene met goede argumenten, bij de juiste spelers (chefs de dossier, andere beleidsmakers / platforms of rapporteur in het EP) zijn punten eenvoudig kan maken en dat op vele manieren en plaatsen kan blijven doen. Figuur 4 Belangengroeperingen en mogelijke routes naar de EU [Van Dit systeem kan wel als Schendelen, 2005].
3. Brandweerlobby in Brussel
17
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
een lichte vorm van corporatisme beschouwd worden, maar dan in de positieve betekenis: de Europese overheid laat een deel van het werk over aan belangengroepen, de markt etc. en voorkomt dat ze daarmee de beleidsontwikkeling te veel onder de eigen pet houdt en te weinig afgestemd is met de mensen en organisaties in de lidstaten. Partijen die daarbij het spel in Brussel beter beheersen of daar eenvoudiger toegang toe hebben (door de geografische afstand bijvoorbeeld) zijn daarbij uiteraard in het voordeel, omdat er niet altijd nog een uitgebreid debat over een op deze wijze tot stand gekomen onderwerp meer volgt in het Europees Parlement. Weten hoe besluiten genomen worden en welke subtiele (en minder subtiele) processen daar aan vooraf gaan is één van de belangrijke randvoorwaarden voor succesvol Public Affairs Management (PAM). PAM werkt beter dan lobbyen omdat het niet gebruik maakt van de standaard lobbytechnieken, maar meer onorthodoxe pogingen doet om gewenste uitkomsten te krijgen. Van Schendelen [ 2007] vergelijkt lobbyen daarbij met marketing, waar vernieuwende methoden spoedig door anderen overgenomen worden. Dit mechanisme noodzaakt alle partijen om de methoden steeds te blijven ontwikkelen, marktonderzoek te blijven doen en uiteraard de producten interessant te houden. (Met) wie beïnvloeden? Om op nieuwe en verrassende (beleids)ontwikkelingen voorbereid te zijn is het al lang niet meer mogelijk om de aandacht bijna geheel op de nationale (politieke) arena gericht te houden, zoals de Nederlandse brandweer anno 2008 nog grotendeels doet. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) – van oudsher het Brandweerdepartement – is nog maar voor een klein deel verantwoordelijk voor de ontwikkeling die de brandweer doormaakt en de regelgeving waar de brandweer mee te maken heeft. Andere departementen als met name VROM en VenW hebben ook grote invloed op het takenpakket van de brandweer, op het steeds breder wordende beleidsterrein van fysieke veiligheid. Omdat deze departementen ook een meer internationale agenda hebben dan BZK (climate change, fijn stof, goederenvervoer per spoor, luchtvaartverkeer etc.), hebben zij ook een stevigere basis in Brussel en een netwerk binnen de EU. Bovendien is het zo dat bij steeds meer belangen eenvoudiger Den Haag via de EU beïnvloed kan worden dan omgekeerd de EU vanuit een nationale hoofdstad. MEP Van Nistelrooij wijst er in dit kader wel op vooral kritisch te zijn op BZK, omdat dit departement toch tot nu toe de Nederlandse brandweerbelangen in Brussel heeft moeten behartigen en er bij BZK dan ook een zekere verantwoordelijkheid ligt om dit in samenspraak met het brandweerveld te doen. De laatste jaren lijkt hier bij BZK – mede ook door de interne reorganisatieperikelen van 2006-2008 – te weinig aandacht voor geweest te zijn. Onderstaand voorbeeld over een Europese regeling voor duurzame inkoop van wegvoertuigen illustreert dat vanuit allerlei Europese hoeken ontwikkelingen komen die een aanzienlijke (financiële) impact op de Nederlandse brandweer (kunnen) hebben. Duurzame inkoop van voertuigen per april 2010 Op 22 oktober 2008 heeft het EP een akkoord met de raad goedgekeurd voor de bevordering van schone wegvoertuigen. In haar Mededeling (COM(2008) 400/2,Overheidsopdrachten voor een beter milieu, d.d. 16 juli 2008 stelt de Commissie aan lidstaten, het Europees Parlement en de Raad, voor om groen aanbesteden meer en volgens een voorgestelde benadering te promoten. MEP Lambert van Nistelrooij: “Overheden worden verplicht om vanaf 2012 te werken met aanbestedingsregels voor onder meer energieverbruik, CO2-uitstoot en luchtverontreiniging. Ik vind het een goed idee dat centrale en decentrale overheden het voortouw nemen bij de aankoop van schonere en zuinigere voertuigen. Het stellen van verplichtende Europese richtlijnen is echter hiervoor niet noodzakelijk.” De richtlijn is niet alleen van toepassing op openbare aanbestedingen, maar ook op wegvoertuigen die aangekocht worden door aanbestedende diensten en entiteiten, ongeacht of ze publiek of privé zijn. Bovendien is de richtlijn ook van toepassing op voertuigen voor het openbaar vervoer. Lidstaten krijgen de mogelijkheid om voertuigen die voor bijzonder gebruik ontworpen zijn (voor bouwwerven, haven- of luchthavenfaciliteiten, brandweerdiensten, openbare ordediensten, enz.) van de eisen vrij te stellen. Bron: http://www.europarl.europa.eu/news/expert/infopress_page/064-40227-294-10-43-91120081021IPR40226-20-10-2008-2008-false/default_nl.htm
3. Brandweerlobby in Brussel
18
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Het is dus al lang niet meer voldoende om klassiek te lobbyen in Brussel. Met alleen het uitventen van de eigen belangen kan het speelveld niet meer betreden worden. Binnen het moderne Public Affairs Management (PAM) is het nodige voorbereidende huiswerk noodzakelijk en worden subtielere beïnvloedingsmechanismen gebruikt dan de traditionele vormen van dwang, inkapselen (bevriezen, vasthouden), verdedigen en beargumenteren [Van Schendelen, 1995]. 3.2.1
Beïnvloedingsmogelijkheden Brandweer Nederland
“Wie meedoet kan zijn vingerafdruk achterlaten op het besluit.” Wanneer rechtstreeks gekeken wordt naar de actoren binnen de EU dan is de kunst van het lobbyen eigenlijk vrij eenvoudig: de middelhoge ambtenaren van de Commissie maken een opzetje voor een voorstel op een A4‟tje. Hoge ambtenaren stellen dit zonodig nog bij voordat het in de tweede route door de Commissie wordt vastgesteld (met zo nodig nog een rol voor EP en de Raad). Doordringen tot deze ambtenaren is dus handig. Er is echter een veel grotere arena van beleidsmakers, belangengroepen, MEP‟s, bestuurders, bedrijven etc. die een rol voor of achter de schermen spelen bij de totstandkoming van voorstellen en in de besluitvorming. Na een goede analyse van de shortlist van onderwerpen van de Nederlandse brandweer is nauwkeuriger te definiëren welk onderwerp op welk momenten, met welke partij(en) en in welke (onorthodoxe) vormen gepositioneerd dient te worden. Hierna wordt een overzicht gegeven van de manieren waarop de Nedelandse brandweer actief dient te worden om enige rol te kunnen gaan spelen in Brussel. Beïnvloeding van de binnenlandse arena
IPO, VNG en de Unie van Waterschappen zijn permanent vertegenwoordigd in Brussel. Hetzelfde geldt voor de G-4 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) en georganiseerde Nederlandse regio‟s (de zuidelijke provincies, Oost-Nederland, Noord-Nederland) etc. Het ligt voor de hand om als brandweer – als gemeentelijke dienst en/of als gemeenschappelijke regeling van een aantal gemeenten – gebruik te maken van dit netwerk en van de op diverse dossiers te verwachten overeenkomende standpunten van deze organisaties. Met name IPO en VNG hebben een stevige structuur georganiseerd om proactief Europese ontwikkelingen te beïnvloeden en er tijdig op in te spelen. Jaarlijks stemmen IPO en VNG hun (Europese) jaarprogramma‟s af op het Jaarprogramma van de Europese Commissie. Overigens is er nationaal slechts sprake van een relatief beperkte samenwerking tussen VNG en NVBR op het terrein van fysieke veiligheid. Op dossiers als bouwen/milieu en het arbeidstijdendossier is deze tijdelijk soms intensiever, maar doorgaans zien VNG en IPO de brandweer niet als een onderdeel of verlengde van de gemeenten. Het beeld dat gemeenten, provincies en brandweer elkaar nodig hebben om sterk in de EU te opereren als het gaat om fysieke veiligheid bestaat dus nog bij geen van deze partijen, hier dient dus de behoefte gekweekt te worden dat hierin geïnvesteerd wordt. Er ligt dus een kans voor Brandweer NL om bij IPO en VNG aan de bel te trekken en af te stemmen welke zaken zij voor het komend jaar/jaren in Europa actief gaan beïnvloeden/volgen en bij welke dossiers de NVBR betrokken zou willen zijn. Überhaupt is het zinvol om enkele malen per jaar als NVBR met de EU-volgers van BZK, VNG en/of IPO bijeen te komen en te bespreken welke dossiers een relatie met de brandweer hebben en of Brandweer NL hierbij betrokken wil/kan zijn. Een andere optie is de extra mogelijkheid om als Brandweer EU (en dus niet als Brandweer NL) de lidstaat die de EU gedurende een half jaar voorzit, tijdig van informatie te voorzien om bepaalde punten in EU-verband als voorzitter te agenderen. Nederland is de eerste helft van 2016 (enkele
3. Brandweerlobby in Brussel
19
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
kabinetten verder) weer aan de beurt de voorzittersrol over te nemen en vanaf eind 2014 kan het dus interessant zijn om de voor Brandweer NL belangrijke (internationale) thema‟s bij de departementen actief op de 16 agenda te zetten . Rechtstreeks contact met chefs de dossier, rapporteurs, beleidsmedewerkers
„It is not those who sign the decision, but those who write the text, who are the most important people‟ en „the devil (or the saint) is usually in the detail‟. Hiermee is aangegeven dat het vooral van belang is lijnen te leggen met degenen die achter de schermen verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van mededelingen, wetgeving, richtlijnen, subsidieregelingen etc. Wanneer enige eerste inspanning verricht wordt om daadwerkelijk in Brussel eerste contacten met de Europese Commissie en andere organisaties te leggen zal men verbaasd zijn hoe relatief eenvoudig het is om door te dringen tot degenen die verantwoordelijk zijn voor de beleidsteksten en dicht bij de Commissaris opereren. Europees georganiseerd zijn, deskundigheid/specialismen, betrouwbaarheid en zo mogelijk ook bekendheid zijn belangrijke voorwaarden om op dit niveau bij de EU 'binnen te komen.
MEP’s informeren
Europarlementariërs zijn goed toegankelijk als het gaat om onder de aandacht brengen van dossiers. Persoonlijk contact is hierbij belangrijk, een MEP wil uiteraard ook weten wat voor vlees hijz/ij in de kuip heeft. Via brief, mail en teleonisch kan een eerste afspraak gemaakt worden, een werkbezoek, (ontbijt)bijeenkomst of andere activiteit kan helpen om MEP‟s warm te krijgen voor een dossier. Bij een sterke lobby is het zo dat zowel de inhoudelijke experts van een organisatie als ook managers en bestuurders zich op geplande momenten in dit lobbyproces mengen en daarmee aangeven dat een onderwerp voor een organisatie van groot belang is. Het inschakelen van een extern (PAM)bureau kan hierbij zinvol zijn voor het organiseren van de juiste contacten op het juiste moment; de EFA heeft bijvoorbeeld om deze reden het secretariaat bij Burson-Marsteller Consultants ondergebracht.
Actieve rol bij totstandkoming beleid
De zogenaamde Green Papers en in definitievere vorm de White Papers komen tot stand door een deel inbreng van beleidsmedewerkers van de Commissie en voor een ander belangrijk deel door de betrokkenheid van experts in „workinggroups‟, „expertcommittees „ etc. Bij het opstellen van nieuw beleid plaatst de Commissie regelmatig zogenaamde „Calls for experts‟ die de mogelijkheid bieden om bijvoorbeeld namens de NVBR in een werkgroep te participeren. Een andere mogelijkheid is natuurlijk om meer achter de schermen de nationale afgevaardigden (meestal afkomstig van departementen) van cruciale technische informatie te voorzien die hij/zij in onderhandelingen kan inbrengen.
Stakeholdermeetings
16
In april 2008 organiseerde de Unit Civil Protection van DG Environment een „Stakeholders meeting „Towards a Community initiative in the field of disaster prevention‟. Een dergelijke bijeenkomst met enige tientallen specialisten van overhead, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven is een relatief toegankelijke gelegenheid om vroegtijdig bij een voorstel betrokken te zijn en de eigen speerpunten in te brengen (ook als het namens Brandweer NL is en niet -
Een aardige optie voor de korte termijn zou nog kunnen zijn om het Zweeds voorzitterschap (2 2009) te benutten om het onderwerp van verplichte rookmelders in alle woningen binnen de EU te agenderen (in Zweden wordt door brandveiligheidsorganisaties al enige tijd getracht dit tot formeel beleid te maken).
3. Brandweerlobby in Brussel
20
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
namens Brandweer EU). Bovendien is het een goede gelegenheid om gedurende de dag contacten te leggen en bijvoorbeeld over andere onderwerpen te spreken. Belangrijke zaken rechtstreeks onder de aandacht brengen van publieke media
Door (media)presentaties te houden, zo mogelijk in aanwezigheid van MEP‟s, EU-commissarissen en nationale vertegenwoordigers wordt getracht de besluitvorming in Brussel te beïnvloeden. Een effect is dat stakeholders eerder wakker geschud worden. De EFA is bijvoorbeeld steeds actiever om samen met andere „pressure groups‟ middels publieke campagnes aandacht te vragen voor brandveiligheid in woningen, normering voor de brandveiligheid van TVtoestellen, bankstellen e.d. en voor rookmelders in woningen. De CTIF had voor begin 2009 het voornemen om een receptie te beleggen voor MEP‟s om daar nog eens de knelpunten m.b.t. de Working Time Directive toe te lichten.
Publieke consultaties
Een DG probeert via publicaties (vooral internet) zo veel mogelijk burgers en organisaties bij een beleidsontwikkeling of –evaluatie te betrekken. Een recent voorbeeld is de evaluatie van de Seveso-II Directive in 2008 en voor het toekomstige JBZ-beleid vanaf 2010. Voor een lobby-organisatie is dit een minder effectief instrument om invloed uit te oefenen omdat reacties expertopinions in een grote brei van reacties terechtkomt en daaruit gedestilleerd dient te worden. Het is echter wel een relatief eenvoudige mogelijkheid om nogmaals een eerder gemaakt punt in te brengen, zo mogelijk door organisaties waar ondertussen bijvoorbeeld een alliantie mee aangegaan is.
Europese transnationale allianties
Door als Brandweer NL – uiteraard op basis van de eigen ambities en prioriteiten – de prioritaire dossiers in Europa helder voor de geest te hebben, is het mogelijk om hier organisaties bij te zoeken die er baat bij hebben om die dossiers eenzelfde gewenste uitkomst te laten hebben. Dit betekent dat er actief op zoek gegaan moet worden naar deze partijen. Brandweerorganisaties in andere lidstaten, Europese/internationale koepels, producenten, maatschappelijke organisaties als de European Burn Casualties Association (EBCA) en Alliance for Consumer Fire Safety in Europe (ACFSE), milieugroepen, lagere overheden (VNG), departementen etc. kunnen dan interessant zijn om de arena mee te betreden. Soms zal dit als leider / aanvrager van subsidie zijn, andere keren meeliftend op een organisatie die het kan gebruiken als het logo van Brandweer Nederland op het project staat.
3.2.2
Organisatie van de brandweer en brandweertaken in Europa
Het profiel van Nederland als één van de kleinere lidstaten die al langer lid zijn van de EU is anders dan dat van de jongere lidstaten. De lange geschiedenis van Nederland binnen de EU én het hoge welvaartsniveau in Nederland zou het eenvoudiger moeten maken voor de Nederlandse overheid – en dus ook de brandweer – om EU-beleidsontwikkelingen te monitoren, te beïnvloeden en te implementeren. Tot voor kort had Nederland de status een duidelijk pro-Europees land te zijn, het „nee‟ tegen de EU-Grondwet heeft hier echter verandering in gebracht. Bovendien is Nederland natuurlijk één van de kleinere lidstaten (3,3% van het inwonertal van de EU) en moet dus harder / slimmer roepen om zaken voor elkaar te krijgen. Voor de Nederlandse brandweer gaat tot op heden niet op. Hoewel Nederland historisch gezien erg internationaal georiënteerd is, is de brandweer vanaf de Brandweerwet 1952 lokaal/regionaal
3. Brandweerlobby in Brussel
21
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
17
georiënteerd . Het kost de Nederlandse brandweer dan ook nog steeds moeite om deze focus te verruimen en keuzes te maken om hier verandering in te brengen. De Wet op de veiligheidsregio‟s die in 2009 van kracht moet worden en de versterking van de regionale structuren, zal hier mogelijk na bijna 60 jaar enige verandering in gaan brengen. Hiervoor zijn twee belangrijke oorzaken te benoemen: 1. De huidige organisatievorm van de Nederlandse brandweer, met de gemeente als verantwoordelijk bestuursorgaan én financieringsbron, wordt gestuurd vanuit een lokale en hooguit regionale visie en prioriteiten. 2. Er is een grote afstand tussen de lokaal/regionaal gewortelde brandweer en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dat o.a. verantwoordelijk is voor de meeste regelgeving én op Europees vlak brandweerzaken behartigt. Het afbrokkelen van inhoudelijke brandweerkennis binnen BZK het afgelopen decennium en de recente reorganisatie hebben er bovendien voor gezorgd dat Dé Europese brandweer bestaat niet. In de lidstaten worden in vele organisatievormen branden geblust, mensen gered en slachtoffers vervoerd. 3.2.3
Op welke wijze volgt Brandweer NL Europese ontwikkelingen?
Eigenlijk kan ik hier kort over zijn: relatief passief en niet structureel. Natuurlijk zijn er hierop binnen Brandweer NL uitzonderingen, deze zijn echter vaak ingegeven door specifieke belangen van organisaties of individuen. Binnen de RRC of NVBR is geen specifieke capaciteit benoemd waarmee structureel energie in Europa gestoken wordt. Er zijn enkele zeer praktische mogelijkheden om met relatief weinig inspanning hier verandering in te brengen en op de hoogte te blijven van Europese ontwikkelingen die relevant (kunnen) zijn voor Brandweer NL. De belangrijkste zijn: 1. Abonneren op de nieuwsbrieven van „Europa Decentraal‟, „VNG-Internationaal‟ en „Nieuwsbrief EU-Stimulering‟, (min. van BZK en Justitie) met brede berichtgeving over Europese regelgeving, subsidieregelingen, projecten, evenementen e.d. 2. Abonneren op de EU-newsletters zoals de „Europa Newsletter‟ van de Deutsche Feuerwehrverband voor specifieke berichtgeving over Fire and Rescue Services; gebruik maken van de inspanningen van collega-branche-organisaties. 3. Via lidmaatschap van en frequente contacten met de FEU (de NVBR is lid, actieve inbreng) en de EFA (Nifv en RRC actief) en via de CTIF (geen actieve rol van Brandweer NL) op de hoogte blijven van EU-ontwikkelingen en informatie over ontwikkelingen binnen Brandweer NL aanreiken. 4. De RRC draagt de NVBR-programmaraden en onderliggende netwerken op om functies en/of mensen aan te wijzen die de verantwoordelijkheid krijgen om op specifieke terreinen Europese ontwikkelingen te volgen en hierover frequent te rapporteren. In een vervolgfase kan er voor gekozen worden om deze mensen ook actief contacten te laten leggen en te laten onderhouden (met name telefonisch en e-mail) en hierover frequent via de netwerken terugkoppeling te laten verzorgen via de netwerken naar de programmaraden en de „Werkgroep Europa‟ kan hier de 18 nodige structuur in aangebracht worden . 5. Het op nationaal niveau afspraken maken met de Nederlandse beleidsmakers die namens Nederland frequent in Brussel meepraten. Dit geldt voor BZK (afdeling Internationale Zaken), VROM (afdeling Bouwkwaliteit) maar ook bijvoorbeeld SZW, VNG en IPO en betreft ontwikkelingen die rechtstreeks van invloed zijn op Brandweer NL. 6. Het op Europees niveau afspraken maken met nationale en Europese brandweervertegenwoordigers over passieve of actieve informatie en communicatie met Brandweer NL. 17
Lochem, P.J.P.M. van, „Van brandweerzorg naar rampenbestrijding: ontwikkeling van het brandweerbestel van 1940-2006‟, in „Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving [2007]. 18 Informatie en communicatie van/naar Europa zijn de sleutelwoorden voor het eerste stadium, pas in tweede instantie gaat dit over in het actief verkrijgen van subsidies, het participeren in projecten of het mede beïnvloeden van beleid.
3. Brandweerlobby in Brussel
22
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
7. Het jaarlijks enige malen deelnemen aan meetings en evenementen die de EU of gelieerde organisaties organiseren met een relatie met fysieke veiligheid. Dit kan zijn van de jaarlijkse „EU Open Days‟ in oktober, stakeholdermeetings van DG‟s (zoals voor „Disasterprevention‟ in april 2008), informatiebijeenkomsten over subsidieregelingen in Brussel en Den Haag etc. Een complexere variant is om als branche te faciliteren dat er Nederlandse „nationaal experts‟ gecreëerd worden, zodat vanuit het werkveld actief geparticipeerd kan worden in EU-ontwikkelingen. Dit is een complexer traject, om nationaal expert te worden dient namelijk een uitgebreid assessment doorlopen te worden. Daarnaast bestaan voor Brandweer NL dezelfde reguliere mogelijkheden die iedere inwoner van de EU heeft om informatie in Brussel van de Commissie of rechtstreeks van europarlementariërs te verkrijgen. Er is nog geen sprake van een tijdige betrokkenheid bij dossiers of afspraken hierover met de nationale departementen. Dit kan ook niet omdat uit de contacten met de respondenten blijkt dat er maar weinig brandweer-experts in Europa zijn die actief zijn in de Europese Arena of in ieder geval via de uitstekende mogelijkheden van de EU de (beleids)ontwikkelingen op de voet volgt. Het is dus vooral ook een kwestie van onbekendheid en onwetendheid met de Brusselse structuur en dossiers die er voor zorgen dat de brandweer niet of te laat reageert op een Europees voorstel.
3.3 Welke belangen heeft de Nederlandse brandweer ? Sinds het ontstaan van de EU bijna 60 jaar geleden heeft iedere organisatie in Europa een sterkere grensoverschrijdende dimensie gekregen. Hoewel de Nederlandse brandweer dit lange tijd heeft weten te beperken tot grensoverschrijdende samenwerking op lokaal en regionaal niveau, begint deze ook steeds meer een echt internationaal karakter te krijgen. Zeker na de aanslagen in New York in 2001 en de latere aanslagen dichter bij huis in Madrid en bijvoorbeeld Londen, heeft fysieke veiligheid veel meer een internationale dimensie gekregen, wordt er meer grensoverschrijdend en internationaal samengewerkt en is Nederland en de Nederlandse brandweer onderdeel van een 19 groter internationaal veiligheidsnetwerk . Hoewel in de hele (westerse) wereld de laatste jaren een zwaarder accent op „security‟ (openbare Europese lobby te provinciaals Lobbyisten van de lagere overheden in Brussel opereren “vreselijk nationaal en provinciaal”. Dit stelt de Rotterdamse hoogleraar Rinus van Schendelen. “De decentrale belangengroep moet zich zo snel mogelijk ontdoen van haar binnenlandse klederdracht en zich europeaniseren.” Dit geldt volgens hem ook voor het Huis van de Nederlandse Provincies, waarin lobbyisten uit de provincies en een aantal stedelijke gebieden zich gezamenlijk in Brussel hebben gevestigd. Van Schendelen verwacht dat het Huis binnen vijf jaar uit elkaar valt. “De gebieden met veel water kunnen zich bijvoorbeeld aansluiten bij de Europese federatie van waterprovincies. Drenthe en Groningen kunnen meeliften op het Duitse Nedersaksen en Brabant kan zich aansluiten bij de geïndustrialiseerde provincies.” Van Schendelen heeft ook lof voor de werkwijze van de decentrale lobbyisten. Die halen volgens hem wel degelijk punten binnen in Brussel. “Juist omdat ze, zoals ik bepleit, hun semi-formele en informele contacten gebruiken voor hun lobby en Den Haag selectief en additioneel inzetten.” Bron: Binnenlands Bestuur, 23-09-2005
orde en veiligheid, sociale veiligheid e.d.) gelegd wordt dan op „safety‟ (de fysieke veiligheid), staan er op internationaal en specifiek op Europees vlak belangrijke onderwerpen op de agenda die betrekking hebben op het thema „fysieke veiligheid‟. De EU opereert op het vlak van fysieke veiligheid langzaamaan (pro)actiever in haar beleidsontwikkeling en het is nu aan de (Nederlandse) brandweer om hier vanuit haar expertise en takenpakket tijdig bij betrokken te worden en te blijven.
19
[Hoetjes, 2007]: Bij grensoverschrijdende samenwerking in Nederland blijkt steeds dezelfde kleine groep personen zich bezig te houden met internationale contacten. De mate van specialisatie en professionalisering bij het internationale werk is daarom vaak beperkt, de mate van persoonlijke inzet en enthousiasme vaak groot .
3. Brandweerlobby in Brussel
23
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Uit de voor deze studie geraadpleegde bronnen en de door de respondenten aangeleverde informatie is een uitgebreide lijst van belangen voor Brandweer Nederland op te stellen. In eerste instantie ligt de focus daarbij op de belangen van Brandweer NL in het algemeen, waarna ingezoomd wordt op de relatie van die belangen met ontwikkelingen binnen de EU. Als het gaat om public affairs management (PAM) voor/door de Brandweer in de EU dan zijn de belangen in drie thema‟s te bundelen: 1. Het in de gewenste richting ontwikkeld krijgen van beleid, wet- en regelgeving die raakt aan de schakels van de Veiligheidsketen. 2. Het verkrijgen van middelen (subsidies, besparingen, aanbestedingen) om taken adequater uit te kunnen voeren. 3. Het verkrijgen van invloed via netwerken, agentschappen, workinggroups etc. Hierna zal eerst per thema beschreven worden waaraan in EU-verband gedacht moet worden in relatie tot de Nederlandse brandweer. 1. Het in de gewenste richting ontwikkeld krijgen van beleid, wet- en regelgeving die raakt aan de schakels van de Veiligheidsketen Wanneer het niet lukt om nationale wetgeving via een lobby gewijzigd te krijgen is het mogelijk middels een Europese lobby dit wel in Europa voor elkaar te krijgen. Er worden dan meteen twee vliegen in één klap geslagen: de suboptimale / ongewenste binnenlandse wetgeving wordt aangepast en deze regels gelden meteen ook in de 26 ons omringende lidstaten van de EU. 2. Het verkrijgen van middelen (subsidies, besparingen, aanbestedingen) om taken adequater uit te kunnen voeren De financiering van de brandweer bestaat grotendeels uit inwonerbijdragen, inkomsten door het verzorgen van opleidingen en oefeningen en subsidies (BDUR, Programmafinanciering Externe 20 Veiligheid, ESF e.d.). ESF was de eerste grote Europese financieringsregeling waar de Nederlandse brandweer zeer succesvol gebruik van heeft gemaakt. In bijlage 2 zijn het Europees Sociaal Fonds en andere fondsen/programma‟s opgenomen die mogelijk interessant kunnen zijn voor het optimaliseren en faciliteren van de taken van Brandweer Nederland. Als het bijvoorbeeld gaat om de Nedelandse Brandweer van de Toekomst De brandweer kan ook in zijn rol als adviseur van bevoegde gezagen (gemeenten, provincies, rijk) bij ruimtelijke projecten of het vergunnen van activiteiten baat hebben bij Europese ondersteuning en e contacten. Zeker bij bijzondere, grootschaligere projecten zoals de betuwelijn, HSL of 2 Maasvlakte is er mogelijk tijd om EU-middelen te mobiliseren om nadere onderzoeken naar heikele discussiepunten in te schakelen. Uiteraard vergt dit wel een vooruitziende blik in het onderhandelingsproces omdat dergelijke aanvragen binnen de EU op zijn minst 6 maanden in beslag nemen. 3. Het verkrijgen van invloed via netwerken, agentschappen, technical workinggroups etc. Zoals in hoofdstuk twee al beschreven heeft de Europese Commissie slechts de beschikking over een relatief klein aantal beleidsmedewerkers (circa 14.000 voor de 18 DG‟en). Er wordt binnen de EU dan ook veel gebruik gemaakt van expertise uit de lidstaten. Het is ook voor de Nederlandse brandweer mogelijk om, als experts op het gebied van risicobeheersing en crisismanagement op het vlak van fysieke veiligheid, toe te treden tot één van de deskundigheidsgroepen (gebeurt nog slechts sporadisch). Leren maar ook uitdragen Tot het verkrijgen van invloed behoort naar mijn mening ook het willen leren van best practices, incidenten en crisis in de ons omringende landen. In nagenoeg alle Nederlandse beleidstukken en wetenschappelijke literatuur over fysieke veiligheid wordt over de landsgrenzen gekeken. In de praktijk leert de Nederlandse brandweer echter slechts vooral van de ervaringen in eigen land. Dit is bijzonder omdat Nederland met haar 16,3 miljoen inwoners slechts 3,5% van de Europese bevolking 20
ESF: Europees Sociaal Fonds, de NVBR heeft over 2005, 2006 en 2007 ESF-subsidie ontvangen voor scholing en training van medewerkers (ondersteuning door bureau EDU-Finance, www.esfvoordebrandweer.nl/)
3. Brandweerlobby in Brussel
24
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
vormt en er in de ons omliggende landen in Europa dus een veelvoud aan belangrijke en leerzame cases zijn die voor onze eigen ontwikkeling nuttig kunnen zijn. Contacten op Europese schaal zullen zeker bijdragen aan de nodige verbetering van kennisoverdracht en kennismanagement in Europa, uiteraard ook omdat de EU kennismanagement, innovatie en Life Long Learning al jaren als één van haar belangrijkste prioriteiten hanteert. Naast het verkrijgen van kennis uit Europa is het ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid om kennis opgedaan in het eigen land te delen met de andere lidstaten. Nederland had grote ongevallen zoals Bijlmerramp, Herculesramp, Vuurwerkramp, Cafébrand en Schipholcellenbrand. Hier ligt een verantwoordelijkheid voor de Nederlandse overheid en dus deels ook voor de brandweer om de kennis hierover uit te dragen om er aan bij te dragen dat dergelijke ernstige ongevallen niet elders in Europa nogmaals gebeuren. Een goed voorbeeld hiervan is hoe Jan Mans, voormalig burgemeester van Enschede, het European Forum Local and Regional Disastermanagement oprichtte en het delen van kennis en het leren van rampen verder 21 georganiseerd heeft . Fysiek in Brussel aanwezig zijn In februari 2008 heeft de Raad voor regionale commandanten (RRC) een tweedaagse studiereis naar Brussel georganiseerd voor RRC-leden om de vraag te beantwoorden „Wat zijn voor de brandweer actuele kansen en bedreigingen op het Europese speelveld en welke implicaties moet dit hebben 22 voor de eigen organisatie?‟. Tijdens en na de tweedaagse hebben de deelnemers een notitie opgesteld over hoe de NVBR / RRC zich in Europa zou moeten manifesteren. In een later te organiseren bijeenkomst zou nog aan de orde komen welke aanpassingen van de interne organisatie van noodzakelijk is „in verband met de relevantie van Brussel‟. In maart 2008 heeft de RRC het volgende besloten: De NVBR kiest voor een onderwerpgerichte benadering, zo mogelijk in samenwerking met strategische partners uit andere lidstaten (FEU, EFA, DFV e.d..). Er worden geen middelen vrijgemaakt voor een (semi-)permanente vertegenwoordiging in Brussel. Er wordt met beleidsontwikkeling meegelift op het netwerk en de specialisten van BZK, Justitie, VNG, IPO e.d.. De RRC benoemt een „shortlist‟ van onderwerpen waarvoor de EU-aanvoerroute ontdekt zou moeten worden. Voorbeelden zijn: o Activiteiten in lijn met het Project „Strategische Reis‟ (de Nederlandse brandweer en haar takenpakket in 2040, eindrapportage eind 2009) o Projecten op het vlak van burgerparticipatie/ zelfredzaamheid o Leiding en Coördinatie o Informatievoorziening (meldkamersystemen, netcentrisch werken etc.) o Transportveiligheid / vervoer gevaarlijke stoffen o Brandveiligheid (rookmelders in woningen) o Opleiding & Oefening (bijvoorbeeld in relatie tot het NVBR-Programma „Leren van incidenten‟). Het verwerven van subsidies en bijvoorbeeld een actieve rol binnen het Security Research 23 Programme en het „Civil Protection Financial Instrument‟ is weliswaar niet de „hoofdprijs‟ in Brussel, maar is voor de korte termijn wel waar de RRC haar energie aan wil gaan besteden. Invloed en agenda dienen georganiseerd te worden via de programmaraden en netwerken, gecoördineerd door de Werkgroep Europa‟. De RRC blijft actief met een delegatie deelnemen aan de FEU-vergaderingen. Speciale aandacht dient geschonken te worden aan het briefen en debriefen van „Brusselgangers‟, bij voorkeur via de Programmaraden.
21
Uit: J. Mans, „Making local authorities conscious of risks‟, lezing tijdens de 11e ministeriële sessie van de „Europese en Mediterrane zware ongevallen overeenkomst (EUR-OPA), oktober 2006. 22 RRC-Themasessie „Europa‟, 13 maart 2008, Agendapunt3.04, Bijlage 1 (zonder titel). 23 Programma om de EU veiliger te maken voor haar burgers, met name aandacht voor dreiging van terrorisme, georganiseerde misdaad, natuurrampen, CBRNE-crises, Crisis Management Systeem voor de herstelfase, de „First Responder of the Future‟, e.d. (http://ec.europa.eu/enterprise/security/index_en.htm )
3. Brandweerlobby in Brussel
25
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Aan bovenstaande punten uit de RRC-vergadering van maart 2008 is nog weinig opvolging gegeven. Begin 2009 gaat de aandacht van de RRC met name uit naar de subsidiemogelijkheden die de EU 24 biedt .
3.4 Britse brandweerlobby Vanaf de regeringen Thatcher eind jaren ‟70 zijn als gevolg van privatiseringsdisccussies de belangenorganisaties in Groot-Brittanië voor wat betreft de beïnvloeding van de EU zich steeds zelfstandiger gaan organiseren. EU-zaken werd een onderdeel van iedere organisatie afzonderlijk, die hiervoor eigen agenda‟s routes naar Brusselse stakeholders, allianties etc. ontwikkelden. Ook het feit dat de Britse overheid over het algemeen nogal Euro-sceptisch is, noodzaakte veel organisaties om zelf maar contacten te gaan onderhouden op het Europese vasteland. Vanuit deze historie heeft de Britse „Federation of British Fire Organisations‟ (FOBFO) haar beïnvloeding van de EU al langere tijd geleden als één van haar doelstellingen gesteld: Lobbyen / beïnvloeden van belangrijke beleidsmakers / beslissers Ondersteunen van handelsmissies binnen de Fire Industry Confederation (FIC) Het organiseren van brandweergerelateerde congressen / seminars, vaak met deelname van ministers en parlementsleden Ook heeft de voorzitter expliciet tot taak om internationaal samen te werken (binnen de CTIF, op onderwerpen als natuurbrand, gevaarlijke stoffen, ontwikkeling van jeugdbrandweer, brandveiligheid e.d.). De Britse lobby kenmerkt zich door het intensief beïnvloeden van de eigen nationale parlementsleden, die de relevante punten dan vervolgens bij hun collega‟s in Brussel op de agenda zien te krijgen. Vertegenwoordigers van de FOBFO zijn zelf ook regelmatig fysiek aanwezig en actief in Brussel. De Brit Dennis Davis is momenteel voorzitter van de Europe-Commission van de CTIF en hij bepleit in die hoedanigheid; „The active engagement with Europe‟s fire and rescue services and their providers must become far more formalised, so that they become participants in developing this new strategy.‟ Helaas is de rol van „Brandweer EU‟ nog lang niet zodanig professioneel en betrouwbaar dat CTIF of FEU vroegtijdig door de EU als officiële partner benaderd worden.
3.5 Duitse brandweerlobby Kenmerkend voor Duitse belangengroepen is hun verdeeldheid door het feit dat ook binnen Duitsland de 16 deelstaten eigen regeringen en regelgeving hebben en dus een ander standpunt kunnen uitdragen dan de nationale regering. Alle 16 deelstaten hebben dan ook een eigen kantoor in Brussel. Tevens is het (economische) gewicht van de Duitse lobbyisten van belang, met bijna 20% van alle inwoners van de EU en de grote economische kracht van Duitsland. De Duitse Brandweer is middels een bureau van de Deutsche Feuerwehrverband (DFV) sinds februari 2008 in Brussel vertegenwoordigd. Deze Duitse brancheorganisatie representeert: 25.000 vrijwillige brandweerkorpsen met 1,3 miljoen vrijwillige brandweermensen 100 beroepskorpsen met 27.600 beroeps brandweermensen 860 bedrijfsbrandweren met 30.000 „industriële‟ brandweermensen 261.000 leden jeugdbrandweer 35.000 brandweerkazernes De Duitse Brandweer is net zoals de Nederlandse en de Franse voor een groot deel op vrijwilligheid gebaseerd en heeft daarmee een belangrijke overeenkomst met de Nederlandse brandweer. Ook het takenpakket van de Duitse brandweer lijkt sterk op dat van de Nederlandse brandweer. Daarnaast wordt echter ook spoedeisende medische hulp verleend en patiëntentransport verzorgd. Sinds februari 2008 heeft de DFV als eerste Europese brandweerorganisatie een „permanent‟ kantoor in Brussel. Ook de Duitse collega‟s zijn naar aanleiding van de Working Time Directive wakkergeschud over de mogelijke impact van Europees beleid en hebben in 2007 besloten
24
Informatie afkomstig uit overleg van RRC Werkgroep Europa met het ministerie van BZK, 8 januari 2009.
3. Brandweerlobby in Brussel
26
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
structureel in Brussel vertegenwoordigd te willen zijn. Internationale en met name Europese belangenbehartiging is dan ook één van de leidende doelstellingen van de DFV. Inhoudelijk volgt het DFV-bureau (1 lobbyist circa 2 dagen per maand, 1 medewerker fulltime) over de volle breedte de EU-agenda om tijdig betrokkenheid te kunnen organiseren voor mogelijk interessante dossiers voor de brandweer. Inhoudelijk is er o.a. aandacht voor de EU Rijbewijs25 Richtlijn (91/439/EWG), subsidies binnen het Civil Protection Financial Instrument , het tegengaan van een centraal georganiseerde „Europese Rampenbestrijdsingsorganisatie‟ en bijvoorbeeld ook de versterking van deelname van migranten aan de brandweer. [Deutscher Feuerwehrverband, 2008]. De DFV heeft overigens de achterban in Duitsland georganiseerd, voordat zij de stap naar Brussel gezet heeft . De DFV mag in Brussel namelijk namens de 4 Duitse Brandweerbranches spreken: de DFV zelf, de Vereniging voor Commandanten van Beroepsbrandweren, de Vereniging van Bedrijfsbrandweren en de Duitse Vereniging voor Brandpreventie. De Duitse brandweer weet het belang van een goed georganiseerde belangenbehartiging in Europa goed te schatten en streeft de komende jaren naar een verdere uitbouw en versterking van de vertegenwoordiging in Brussel. Netwerken op Europees vlak doet de DFV binnen de CTIF (zie paragraaf 4.3.4), waar de DFV ook fysiek continu capaciteit aan levert.
Figuur 5 Dynamiek waarbinnen de Duitse brandweer zich bevindt [bron: 'Warum auch die Feuerwehr nicht ewig ist' Presentatie tijdens DFV-congres ‘Mut zur Zukunft’, W.R. Dombrowsky, Berlijn, februari 2008]. 26
De DFV is enige dagen per maand in haar „Brussels Office‟ te vinden en de twee medewerkers verruilen Berlijn voor Brussel slechts dan wanneer er specifieke bijeenkomsten zijn waar het van belang is fysiek als DFV aan deel te nemen. De belangrijkste doelstellingen van het DFV-bureau zijn: Het vormen en onderhouden van netwerken (vooral het in het beginstadium „intakken‟ in bestaande netwerken vergt grote inspanningen) 25
Subsidieregeling gecoördineerd door DG Environment, Unit Civil Protection met een totaal budget van 189,8 miljoen euro voor 2007-2013. Ten opzichte van het programma voor 2001-2006 is er in deze programmaperiode meer aandacht voor risicobeheersing en preparatie (Europese Raad, besluiten 5215/07 and 6974/07). 26 Ondergebracht in het Brussel-kantoor van de deelstaat Hessen, waar de DFV goede contacten mee heeft.
3. Brandweerlobby in Brussel
27
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Ontwikkelingen volgen, informatie vergaren en informatie delen Advisering en het verstrekken van bijzonderheden over organisatiebrede brandweerzaken aan de achterban in Duitsland, in Brussel en internationaal (via de CTIF). Het de komende jaren versterken van het Europese brandweernetwerk en het EU-bureau van de DFV uit te bouwen tot een „gezamenlijk bruggenhoofd voor de Europese Brandweer‟. 27
De DFV is in 2008 gestart met het uitgeven van een digitale Nieuwsbrief Europa ‟, waarin zij de belangrijkste ontwikkelingen opneemt die voor de Duitse Brandweer van belang kunnen zijn.
3.6 Belangen van de EU op het vlak van fysieke veiligheid De grote risico‟s van deze tijd beperken zich in hun verschijningsvormen niet tot één gemeente, regio of lidstaat. Grenzen zijn open, veiligheid is wereldomvattend in ketens georganiseerd en niet meer een puur nationaal iets. Ook de veiligheidssystemen zijn sterk afhankelijjk van wereldwijde technologie zoals GPS, e-mail, satellieten etc. [Colijn, 2007]. De EU heeft in haar beleid onder pijler 3 de laatste jaren steeds meer (fysiek) veiligheidsbeleid opgenomen. Echter ook in de meer oorspronkelijke beleidsterreinen onder pijler 1 zijn veel terreinen te benoemen waar Brandweer Nederland actief is en waar blijkbaar in de Nederlandse filosofie op veiligheid „zaken gedaan moeten worden‟. De kern van het veiligheidsbeleid zit echter in pijler 2 en 3 en vanuit deze meer internationale, op security gerichte veiligheidspolitiek stelt de EU Figuur 6 Aantal gevallen van Blauwtong, oktober steeds meer beleid op en subsidies beschikbaar. 2006 [Takken, 2006]. Het lijkt er niet op dat de EU haar doelstellingen op het vlak van fysieke veiligheid duidelijk gebundeld, met gekwantificeerde doelen heeft opgesteld. De EU is een netwerkorganisatie die partijen bij elkaar brengt en middels wet- en regelgeving, onderzoeken en subsidieregelingen zorgt voor de uitwisseling van best practices. Door van elkaar te leren en buiten het eigen geografische gebied te willen treden, wordt getracht om verspreid over alle 28 lidstaten de kwaliteit van het leven te verbeteren. Duurzame ontwikkeling , innovatie en kennisdeling zijn daarbij belangrijke thema‟s die ook in het kader van „safety and security‟ binnen de EU steeds vaker gehanteerd worden. Ook het voorzorgsbeginsel wordt zowel door de EU als de nationale 29 overheid gehanteerd op steeds meer beleidsterreinen, waaronder dat van (fysieke) veiligheid . Voor 2009 heeft de Europese Commissie als concrete initiatieven op het vlak van fysieke veiligheid – 30 en daarmee voor Brandweer NL mogelijk interessant – de volgende onderwerpen benoemd : Initiatief om de reactiecapaciteit op het gebied van de civiele bescherming te vergroten. Actieplan voor de beperking van het gevaar van terroristische aanvallen van chemische, biologische, nucleaire of radiologische aard. Voorstellen voor een efficiëntere civiele bescherming, met name om vervolg te geven aan de mededeling betreffende preventie (nog niet gepubliceerd). 27
VFB Sondernewsletter Schwerpunkt Europa Nr. 1 2008 d.d. 4 Juli 2008 en Nr. 2 d.d. 22 september 2008. Abonneren kan via www.dfv.org/newsletter. 28 De EU hanteert voor de term „duurzame ontwikkeling‟ de definitie uit het Brundtland-rapport ('Our Common Future', 1987): “Ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generaties zonder de mogelijkheden van de toekomstige generaties in gevaar te brengen om hetzelfde te doen”, waarbij milieubescherming, economische groei en sociale rechtvaardigheid de drie voornaamste pijlers zijn. 29 De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid [2008] stelt dat voorzorg ook voor de EU een „essentieel beleidsinstrument‟ is. 30 Jaarlijkse beleidsstrategie voor 2009, Europese Commissie, COM(2008) 72 definitief, Brussel, 13-02-2008.
3. Brandweerlobby in Brussel
28
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Voortgangsverslag betreffende maatregelen in verband met mogelijke risico‟s en voordelen van nanomaterialen voor de menselijke gezondheid en het milieu. Verdere ontwikkeling van het Europees luchtverkeersbeveiligingssysteem van de nieuwe generatie (“Single European Sky Air Traffic Management Research” - SESAR) en het Europese verkeersleidingsysteem voor de spoorwegen (“European Rail Traffic Management System” ERTMS).
In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsontwikkelingen, programma‟s en subsidieregelingen die de EU op dit moment kent. Versterking territoriale cohesie In Europa bestaan al sinds jaar en dag programma‟s voor regionale versterking en sinds het Verdrag van Madrid (1980) zijn de lidstaten verplicht om samenwerking van decentrale overheden over de grens te bevorderen en te vergemakkelijken [Hoetjes, 2007]. De EU en BZK stimuleren grensoverschrijdende samenwerking sterk, ook op het vlak van fysieke veiligheid, risico-informatie en rampenbestrijding (o.a. op grond van het Verdrag van Helsinki), informatievoorziening, innovatie etc. Vaak is deze samenwerking formeel georganiseerd in Euregio‟s, die als makelaar en wegwijzer 31 tussen overheden in de grensstreek functioneren . Middels territoriale cohesie-mechanismen streeft de EU er naar om partijen uit buurlanden met elkaar in contact te laten treden, kennisoverdracht te bewerkstelligen en innovatieve oplossingen voor bestaande knelpunten te stimuleren. Crisisresponse In geval van grotere crises treedt de EU in bepaalde gevallen coördinerend op net zoals de lidstaten dat op nationaal niveau doen. Op politiek en operationeel terrein wordt dan gezamenlijk bepaald welke maatregelen op EU niveau genomen dienen te worden. De nationale bevoegdheden mogen daarbij uiteraard niet aangetast worden [Wamsteker, 2006]. Middels het Monitoring Information Center (MIC) heeft de Unit Civil Protection sinds 2002 de beschikking over een operationeel centrum ten tijde van crises. Ook wanneer de EU buiten Europa hulp verleent, vervult het MIC een coördinerende rol. Disaster Prevention De Europese Commissie is eind 2007 gestart met een onderzoek dat moet leiden tot een initiatief „Community programme for disaster prevention‟. Na de bosbranden in 2007 in Bulgarije en Griekenland en de grootschalige overstromingen in o.a. Groot-Brittanië wilde de EU weten welke mogelijkheden er op Europees vlak bestaan om preventieve maatregelen tegen dergelijke (natuur)rampen te nemen. In april 2008 organiseerde de EU een stakeholdersmeeting, begin 2009 is een witboek over dit onderwerp verwacht.
31
Een andere, minder opvallende, wijze van transnationale afstemming en samenwerking is die van de stedenbanden. Deze contacten met gemeenten in andere landen – vaak ook in Oost-Europa – zijn voor de EU ook een voorbeeld van „post-accession assistance‟ aan lidstaten die recent toegetreden zijn [Hoetjes, 2007]. In Nederland zijn er incidenteel uitwisselingen tussen brandweerkorpsen binnen de structuur van een stedenband; vaak blijft het echter bij een enkele keer en wordt er niet structureel invulling aan gegeven.
3. Brandweerlobby in Brussel
29
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
4 Mogelijkheden voor een Nederlandse brandweerlobby “Als het om praktische gegevens over het bedrijfsleven of een branche gaat, zullen Europarlementariërs die van Europese belangenbehartigers willen betrekken.” (Rogier Chorus, goeroe van de Nederlandse lobbyisten in Brussel in „ManagementScope, juli/augustus 2008).
4.1 Inleiding Met de informatie over de EU en de brandweerlobby in Brussel uit de vorige hoofdstukken wordt in dit hoofdstuk verder ingezoomd op de mogelijkheden die er voor „Brandweer NL‟ in Europees verband bestaan om invloed uit te oefenen in en te profiteren van de EU. De volgende deelvragen worden in dit hoofdstuk behandeld: “Hoe dient Brandweer Nederland haar beïnvloeding van de Europese Unie vorm te geven, rekening houdende met haar historie, cultuur en structuur? Welke inspanningen zijn mogelijk en hoe effectief zijn zij?” “Hoe kan de vorming van Veiligheidsregio‟s in Nederland als een kans benut worden om de belangen van de Nederlandse brandweer in Europa sterker te positioneren?”
4.2 Actuele en toekomstige beleidsthema’s Brandweer Nederland 4.2.1
Historie, cultuur en structuur van de Nederlandse brandweer
Het is van belang om enige kennis te hebben van historische ontwikkelingen in het Nederlandse 32 Brandweerbestel om de huidige oriëntatie en positie van Brandweer NL te kunnen verklaren. Historisch is de brandweerzorg in Nederland altijd aan de gemeenten verbonden geweest. Na de Tweede Wereldoorlog geldt een „Tijdelijk brandweerbesluit‟ dat de basis vormde voor de eerste Brandweerwet van 1952. De gemeenten krijgen hierin formeel de autonomie over de brandweerzorg, de rijksoverheid heeft een toezichthoudende rol en kan nadere voorschriften stellen. In de jaren zestig starten echter al de discussies over hervorming van de organisatie van de brandweer, die met haar sterke lokale borging de aansluiting met technologische en maatschappelijke ontwikkelingen lijkt te gaan missen. Bovendien blijken gemeenten niet gevoelig voor vrijwillige regionalisering. Na nog enkele zware ongevallen (o.a. explosie DSM Geleen 1973) komt het Kabinet Den Uyl in 1975 met de conceptnota over hulpverlening bij ongevallen en rampen. Samenvoeging met de in 1952 opgerichte Bescherming Bevolking (BB) was hierin nog niet aan de orde, wel neemt de rijksoverheid medeverantwoordelijkheid voor de (grootschalige) hulpverlening. Hiervoor én om de regionalisering te bevorderen komen er vanaf midden jaren zeventig structureel financiële middelen beschikbaar voor de regionale brandweer. Langzaamaan houdt de rijksoverheid zich steeds meer bezig met de brandweerzorg en krijgen ontwikkelingen steeds meer een centralistisch karakter. Met de Brandweerwet 1985 wordt de regionale samenwerking geformaliseert en is de regionale brandweer o.a. verplicht een meldkamer in te stellen en de voorbereiding van de coördinatie van de rampenbestrijding op te pakken. De daarop volgende jaren wordt aan de regionale samenwerking verder invulling gegeven, maar wordt daarnaast ook gestart met het Project Versterking Brandweer (1995-1999), dat met name gericht was op professionalisering van de gemeentelijke brandweer. Na de Vuurwerkramp in Enschede in mei 2000 en de Cafébrand Volendam 7 maanden later werd er voor de voorkant van de veiligheidsketen nog een extra versterkingstraject ingezet met het Project Versterking Pro-actie en Preventie (2001-2003). Tenslotte leidden de aanslagen in New York (2001), Madrid (2004) en Londen (2005) en de oorlogen in Irak en Afghanistan definitef tot het besef dat „de bestuurlijke organisatie onder de loep moet worden genomen op het gebied van taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheden en financiering‟. Het in 2003 gestarte „Project Veiligheidsregio‟ leidde tot een eerste concept Wet veiligheidsregio medio 2006. De politieke discussie over dit wetsontwerp heeft inmiddels tot meerdere herzieningen van het wetsvoorstel geleid, vooralsnog wordt het „eindconcept‟ maart 2009 door de Tweede Kamer behandeld en beoogt het kabinet de wet nog in 2009 van kracht te laten worden.
32
Informatie over de historische ontwikkeling van het Nederlandse Brandweerbestel is overgenomen uit [Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, 2006] en [Helsloot e.a., 2007].
4. Mogelijkheden voor een Nederlandse brandweerlobby
30
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Besluitvorming over de brandweerzorg en rampenbestrijding (risico- en crisisbeheersing) vindt dus nu al en op de korte termijn nog veel meer vanuit een bovenlokale structuur plaats. Op regionaal niveau worden strategische visies en de uitwerking ervan in missies en meerjarenplanningen opgesteld, lokaal zijn er steeds minder onderwerpen waar het College van B&W en de Gemeenteraad rechtstreeks zeggenschap over hebben, zij hebben hier over het algemeen in het verleden ook weinig aandacht voor gehad [IOOV, 2006]. Op landelijk niveau is ondertussen een soortgelijke ontwikkeling gaande: de Raad van Regionale Commandanten (RRC) bestuurt de branchevereniging NVBR en de voorzitters van de 26 Veiligheidsregio‟s besluiten over steeds meer multidisciplinaire thema‟s in het Veiligheidsberaad. Steeds meer zaken zoals informatiemanagement, financiën en personele vraagstukken die rechtstreeks ook voor de brandweer gelden, worden over de RRC heen besloten en de RRC/NVBR is dan ook op een aantal terreinen medebeslisser, adviesorgaan of klankbord. 4.2.2
Actuele en toekomstige beleidsthema’s
Brandweer NL houdt zich met een groeiend aantal thema‟s actief bezig, waarbij de „orderportefeuille‟ de afgelopen decennia een steeds breder karakter gekregen heeft. Vanuit de oorspronkelijk lokaal 33 geborgde, technisch en intern georiënteerde brandweer , ontwikkelt deze zich de laatste jaren steeds meer tot een bovenlokaal/regionaal georganiseerde, omgevingsgerichte brandweer. Inhoudelijk heeft de brandweer de afgelopen decennia zich naast brandbestrijding verbreed met steeds meer (specialistische) hulpverleningstaken, ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen, steeds meer aandacht en formele advisering op het vlak van risicobeheersing en maakt zij de ontwikkeling door van de klassieke rampenbestrijding naar een moderne crisisbeheersing. Concrete actuele dossiers voor Brandweer NL zijn momenteel (nog steeds) het Functioneel Leeftijdsontslag (FLO), de tweede loopbaan, het Arbeidstijdenbesluit en de extra eisen die aan opleiding en oefening (professionaliteit) worden gesteld. Strategische Reis NVBR De NVBR heeft eind 2008 bestuurders meegenomen op een reis naar de toekomst en in vier scenario‟s geschetst hoe de brandweer (of een soortgelijke organisatie) er over 40 jaar uitziet: Muller en Helsloot poneerden in „Brandweer, Studies over organisatie, functioneren en omgeving 34 (2007) naar aanleiding van de artikelen in het boek al een aantal stellingen over de toekomst van de brandweer. Deze stellingen komen voor een groot deel ook terug in de toekomstvisie van de NVBR, de „Strategische Reis‟ naar de brandweer in het jaar 2040 [Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding, 2008]. De reis begon in 2007 en in 2008 werden binnen het project de bouwstenen bepaald. In een bestuurlijke conferentie eind 2008 werden vervolgens de volgende vier 35 modellen voor Brandweer NL 2040 gepresenteerd : „ Nachtwakerbrandweer: in extremo een type brandweer die alleen nog als laatste redmiddel fungeert in geval van grootschalige ontwrichting van de maatschappij; alle overige incidenten worden door andere organisaties en de burgers zelfs aangepakt. Mantelbrandweer ( „noaberschap‟): sociaal gedrag waarbij de bevolking zelf bereid is een bijdrage te leveren, onderlinge hulpvaardigheid op lokaal niveau met veerkrachtige burgers. Een brandweer die een breed scala aan veiligheidsdiensten levert en midden in de samenleving staat. Regiebrandweer: een totale ketenbenadering met terugkoppelingsmechanismen, samenwerking met sociaal-economische dimensies met als middelpunt een brandweer die regie voert met bevoegdheden gebaseerd op een rijkdom aan kennis. Continuïteitsbrandweer: niet veiligheid maar continuïteit (veel breder) is het hoogste doel, de netwerksamenleving is hierbij een nadeel; het identificeren, organiseren, regisseren en optreden noodzaakt een dienstverlener met een breed pakket. 33
„Brussel raakt het fundament van iedere organisatie‟, Galan Groep Report, Baarn, 2006. De tien stellingen in het kort: zichtbaarder in de samenleving, brandweer is geen Calimero, zorg dat dé Nederlandse Brandweer bestaat, vrijwilligheid als waarde en als risico, verbetering professionaliteit en cultuur, betere repressie maar vooral meer preventie, naar een bredere taakstelling als opmaat voor één fysieke veiligheidsorganisatie, verdergaande samenwerking en integratie met de politie, beperk het risico van incidentsturing en ontwikkel een echte brandweerwetenschap. 35 Spreektekst voorzitter NVBR C. van de Wiel, strategische conferentie project „Strategische Reis‟. 34
4. Mogelijkheden voor een Nederlandse brandweerlobby
31
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Met deze toekomstmodellen voor ogen schetst de NVBR voor de middellange termijn drie belangrijke ontwikkelingen die in gang gezet / versneld ingevoerd dienen te worden om een te grote achterstand van de brandweer te voorkomen op de korte termijn. Ten eerste de vorming van een specialistische landelijke brandweerorganisatie (parallellen met KLPD). Ten tweede het toestaan van geografische differentiatie op basis van regionale risicoprofielen. En tot slot het investeren in de implementatie van technologische ontwikkeling („proven technology‟). De hiervoor geschetste historische en huidige ontwikkelingen binnen Brandweer NL zijn belangrijk om te kunnen bepalen op welke wijze Brandweer NL haar beïnvloeding van de EU dient vorm te geven.
4.3 Actoren en hun rollen Voor een brandweerlobby in Brussel dienen de belangen van de brandweer vooraf goed inzichtelijk te zijn en dient de nodige preparatie verricht te zijn op de daaraan gekoppelde dossiers in Nederland en Europa. Hierbij hoort ook een uitgebreide actorenanalyse om te weten met en tegen wie in de arena gestreden wordt of kan worden. Zoals in hoofdstuk 0 gesteld is zijn er vele partijen – waaronder de EU zelf – met een (fysiek) veiligheidsbelang in Europa. Het is de kunst en uitdaging om zo nodig, mogelijk of wenselijk met deze partijen zaken te doen om gezamenlijke belangen te identificeren, analyseen en vervolgens mogelijk middels een lobby uit te dragen. Hierna volgt een opsomming van de belangrijkste partijen voor de Nederlandse brandweer die we – pro of contra – tegenkomen op het Europees speelveld. 4.3.1
Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding
Nederland kent feitelijk één brancheorganisatie voor de Brandweer: de Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding (NVBR). De NVBR heeft een (relatief klein) stafbureau en wordt qua beleidsontwikkeling programmatisch georganiseerd en wordt gestuurd door de Raad van Regionale Commandanten (RRC), welke ondersteund wordt door de Adviesraad. De kerntaken van de NVBR zijn: Strategische belangenbehartiging NVBR: meningvormend zijn, begeleiden van en afstemmen met, contacten onderhouden op nationaal en internationaal niveau, „het veld‟ van de brandweerzorg en rampenbestrijding vertegenwoordigen. Organiseren van de samenwerking: onder het Motto „Van 25x1 naar 1x25‟. Dienstverlening aan de leden: leveren van collectieve diensten en individuele service aan haar leden. Deze taken voert de NVBR uit middels onderstaande structuur, ondersteund door een bureau van 36 ruim 20 medewerkers . Met de complexiteit van deze structuur, voor een groot deel leunend op de vrijwillige inspanningen van specialisten uit het land en inhuurkrachten, heeft de Nederlandse brandweer aardig wat weg van de EU-slangenkuil. De sterke lokale binding van Brandweer NL en de nog maar recent zichzelf versterkende regio‟s (zie ook paragraaf 4.2.1) maakten deze netwerkstructuur tot de suboptimale basis voor de ontwikkeling van Brandweer NL de afgelopen jaren. In haar jaarverslag 2007 benoemt de NVBR een groot aantal dossiers waar de NVBR en/of al haar schakels aan willen werken in 2008 en daarna. Voorbeelden zijn continuering van de ESF-subsidies, 37 verankering van het Actieprogramma Brandveiligheid en het organiseren van Life Long Learning. Bij een deel van de activiteiten van de NVBR is al sprake van een multidisciplinaire benadering in Veiligheidsregio-verband: zowel GHOR, Politie, Gemeenten, Brandweer als Defensie (soms) hebben dezelfde belangen en participeren in programma‟s/projecten. Steeds meer van deze onderwerpen die nu nog mono-disciplinair binnen de NVBR/RRC behandeld worden zullen in de nabije toekomst op de
36 37
Jaarverslag 2007 [Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding, 2008]. Ministerie van BZK, Ministerie van VROM, 2007
4. Mogelijkheden voor een Nederlandse brandweerlobby
32
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
agenda komen van het Veiligheidsberaad (voorzitters Veiligheidsregio‟s) en bijvoorbeeld de Raad MIV (Multidisciplinaire Informatievoorziening).
Figuur 7 Structuur NVBR 2007 (NVBR, 2008)
Internationale agenda binnen de RRC Opvallend is dat de NVBR het voeren van een lobby voor de Nederlandse brandweer niet expliciet als kerntaak heeft benoemd, in tegenstelling tot de Duitse en Britse brancheorganisaties die meer met een (internationale) blik naar buiten opereren. De NVBR richt zich nauwelijks op ontwikkelingen buiten Nederland. De voornaamste internationale contacten van de Nederlandse brandweer zijn van grensoverschrijdende aard, van individuele korpsen/regio‟s met de brandweer aan de andere zijde van de landsgrens. In veel gevallen zijn deze contacten tot stand gekomen na grote incidenten in het (verre) verleden en in een aantal gevallen bestaat er een historische of geografische verwevenheid tussen korpsen rond de grens. Het ministerie van BZK stimuleert al jaren actief de grensoverschrijdende samenwerking tussen brandweerkorpsen en heeft dit ook in 2009 prominent als 38 prioriteit . Buiten de grensoverschrijdende samenwerking en projecten wordt de internationale focus door Brandweer Nederland vanuit de RRC ingevuld; de NVBR speelt hierin geen formele rol. Eén van de RRC-leden heeft de portefeuille „Internationaal‟ en is trekker van de „Werkgroep Europa‟ (momenteel J. Rooijmans, Zuid-Oost Brabant). Deze werkgroep en de portefeuillehouder worden niet of nauwelijks ondersteund met capaciteit vanuit de NVBR. Er is ook geen formele verbintenis met een programmaraad of netwerk waar de Werkgroep Europa formeel een beroep op capaciteit kan doen en gebruik kan maken van de denkkracht binnen de netwerken. De Internationale Portefeuille binnen de RRC staat dan ook nog steeds in de kinderschoenen en kan zich op deze wijze nauwelijks verder ontwikkelen.
38
Uit gesprek met Gerrit Haverkamp, senior beleidsmedewerker ministerie van BZK, december 2008.
4. Mogelijkheden voor een Nederlandse brandweerlobby
33
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
4.3.2
Nederlandse maatschappelijke organisaties
In Nederland zijn de Brandwondenstichting en de Stichting Consument en Veiligheid wel de bekendste partijen die zich inzetten voor het voorkomen en beperken van de gevolgen van brand en voor de verbetering van de zorg voor slachtoffers. Deze en soortgelijke andere instellingen kunnen een waardevolle partner vormen in de „Arena‟ die ook in de eigen lidstaat opgebouwd en onderhouden dient te worden. Omdat deze Nederlandse organisaties lid zijn van Europese koepelorganisaties, zijn deze contacten in Nederland waardevol voor een eventueel Europees lobbytraject. VNG, IPO, G-4, Unie van Waterschappen Koepels als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen zijn al enige jaren actief aanwezig in Brussel in bijvoorbeeld het „Huis der provinciën‟. De G4-lobbyisten brengen de steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht 39 naar Brussel en werken bijvoorbeeld nauw samen met de belangenorganisatie Eurocities . Daarnaast versterken zij het Europees bewustzijn bij de achterban in Nederland. Deze lobbyisten openen deuren bij EU-instellingen en organiseren ontvangsten en (internationale) ontmoetingen over belangrijke thema‟s. Nationaal zijn organisaties als de VNG actief op een breed scala aan dossiers waar ook de Nederlandse brandweer mee bezig is (Veiligheid, Gezondheid, Ruimtelijke Ordening, Vergunningverlening, Verkeer etc.). Hoewel de VNG in de praktijk haar oren zelden richt op brandweerdossier, zijn er ongetwijfeld beleidsterreinen waar de brandweer en gemeentekoepel elkaar nodig hebben. Een voorbeeld is de milieukwaliteit/veiligheid in woongebieden/binnensteden in relatie tot het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor. MEP Van Nistelrooij onderschrijft ook dat de VNG en IPO belangrijke partijen zijn voor Brandweer Nederland om mee af te stemmen, zaken mee te doen of mee te liften bij Europese ontwikkelingen. Gebruik als het mogelijk is bestaande partijen met een stevig netwerk binnen de EU om op te starten. Het is zinvol om structureel en in het bijzonder natuurlijk bij het meedingen naar subsidies een alliantie met deze partijen aan te gaan om de professionele insteek van de brandweer en de politiekbestuurlijke insteek van VNG en IPO te bundelen op de route naar de EU. 4.3.3
Nederlands en internationaal bedrijfsleven
Steeds meer bedrijven richten zich actief op beleidsontwikkelingen, subisidieregelingen en projecten in Europees verband. De grotere multinationals zijn hiertoe zelfstandig in staat, Philips is één van de bedrijven die een zeer lange ervaring hebben in en professionele EU-lobby. Anderen organiseren zich in Europa via bijvoorbeeld de brancheorganisaties zoals het Midden- en Kleinbedrijf (MKB Nederland), de chemische energie (Vereniging van Nederlandse Chemische Industrie VNCI), de transportsector (Transport en Logistiek Nederland), de installatiebedrijven (VEBON) etcetera. Deze branches zijn ook vaak aangesloten bij internationale associaties, zo is het MKB is actief lid van de Europese branches EUAPME en Eurocommerce. Op het gebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen spreekt de EU bijvoorbeeld met partijen als de European Liquified Petroleum Gas Association 40 (AEGPL) en de European Industrial Gas Association (EIGA) . Corporate Security Er zijn in het bedrijfsleven drie belangrijke ontwikkelingen gaande in de manieren waarop verantwoordelijkheid wordt genomen voor het beheersen van risico‟s. Risicomanagement en recenter corporate security is sterk in opkomst, begonnen na 9/11. De tweede ontwikkeling is de opkomst van zelfregulering en dus een verschuiving van verantwoordelijkheden tussen overheid en private sector. Ten derde is er een toename van private handhavings- en toezichtvormen. De opkomst van risicomanagement en corporate security is binnen het bedrijfsleven een trend die zich pas sinds 39
Aangesloten Nederlandse steden: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Eindhoven en Parkstad Limburg. Verbonden aan het netwerk als partner zijn BrabantStad (Breda, Eindhoven, Helmond, ‟sHertogenbosch en Tilburg), Leeuwarden en Netwerkstad Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne). Eurocities stelt in haar Werkplan 2009-2010 de thema‟s innovatie, partnerschap en diversiteit centraal. 40 Overigens wordt ook steeds meer Europees veiligheidsbeleid voor o.a. het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor opgesteld binnen werkgroepen van de OESO, de Organisatie voor Economische Samenwerking in Europa.
4. Mogelijkheden voor een Nederlandse brandweerlobby
34
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
enkele jaren voordoet. Kernelementen als het gaat om fysieke veiligheidsrisico‟s bij bedrijven zijn – in volgorde van belangrijkheid: de continuïteit van de bedrijfsactiviteiten het vasthouden van het consumentenvertrouwen bescherming van merk en reputatie het vasthouden van het vertrouwen onder aandeelhouders het gerust kunnen stellen van de werknemers. Deze belangen worden door het bedrijfsleven steeds meer ook op Europese schaal behartigd en verdedigd. Eén van de voorbeelden hiervan is de European Observatory for Security, een crosssectorale samenwerking van circa 34 grotere Europese bedrijven op het gebied van innovatie van securitysystemen (o.a. Philips, Siemens, Saab, TNO). Het kan voor bedrijven van belang zijn om de (Nederlandse) brandweer in projecten te betrekken. De sterke, betrouwbare naam die de brandweer heeft, en het grote netwerk aan specialisten, adviseurs, repressieve slagkracht e.d. kunnen voor bedrijven aspecten zijn om Brandweer NL te betrekken in ontwikkelingen. Er dient wel zorgvuldig voor gewaakt te worden dat de brandweer zich mee laat trekken in private activiteiten die vooral goed voor de private partij zijn en waar de brandweer voor de goede PR uitgenodigd is. Nederlandse nationale overheid Een steeds groter deel van Haags beleid voor de Nederlandse brandweer kent zijn oorsprong in Europese regelgeving. Dit varieert van de beveiliging van explosieven, bouw- en milieuregelgeving (veel technische EN-normeringen) tot strikte regels voor aanbestedingen (van invloed op aanschaf van materieel, ICT-projecten, nieuwe uniformen etc.). De nationale overheid is dan ook continu in Brussel vertegenwoordigd, middels de Permanente Vertegenwoordiging (PV), door de inzet van leden van „working groups‟, expertcommittees‟ e.d. en door het detacheren/delegeren van beleidsmedewerkers/experts in Brussel. De PV – resorterend onder het ministerie van Buitenlandse Zaken – is een belangrijk orgaan voor de Nederlandse overheid, maar kan dit ook zijn voor belangenorganisaties. PV‟ers zijn namelijk vanaf het begin bij nieuw Europees beleid betrokken en vormen een soort intermediair tussen de nationale departementen en en de Europese Commissie. Zij kennen dus het Europese speelveld en de Europese mores door en door en fungeren dan ook steeds meer als het lobbybureau voor de 41 42 Nederlandse overheid . In de „Staat van de Europese Unie 2008-2009 ‟ is de Europese agenda beschreven vanuit Nederlands perspectief. Een opvallend onderdeel in de brief is het feit dat het kabinet – mede ook door het debacle van het referendum over de Europese Grondwet – momenteel een actieve dialoog en communicatie met zeer diverse maatschappelijke organisaties opzet om Europa dichter bij de Nederlandse burger en organisaties te brengen, om „Europa in brede zin in de samenleving tot leven te brengen‟. Zoals het kabinet in deze praat met organisaties als MKBNederland, LTO-Nederland, vakbonden, Stichting Natuur en Milieu etcetera, zo spreekt het kabinet ook met minder voor de hand liggende organisaties zoals ANWB, Consumentenbond, NOC*NSF en KNVB. Door een sterkere Europese oriëntatie van de NVBR is het naar mijn mening mogelijk de NVBR in dit rijtje maatschappelijke organisaties aan te laten sluiten en ook bij het Nederlandse kabinet de visie van Brandweer NL op de fysieke veiligheid in Europees verband te laten horen. Projectteam EU-stimulering Een concrete uitwerking van EU-promotie van de departementen van BZK en Justitie vormt het projectteam EU-stimulering. Dit projectteam (in 2007 ingesteld) informeert zowel de beleidsdirecties van het ministerie van BZK als haar private en publieke partners over de Europese stimuleringsprogramma‟s en adviseert bij het indienen van projectvoorstellen. Middels de frequente digitale nieuwsbrief zijn ook de voor de brandweer relevante Europese ontwikkelingen eenvoudig te volgen. Het projectteam informeert de achterban ook concreet over deadlines bij de relevante subsidieregelingen.
41
De Nederlandse PV zetelt al jaren aan een uitvalsweg van Brussel richting Nederland en niet zoals de meeste PV‟en vlak bij de EU-gebouwen, wat fysieke contacten/beïnvloeding eenvoudiger maakt. Een onverstandige keuze die in 2009 gecorrigeerd wordt door de PV in het Brusselse EU-centrum te huisvesten. 42 Staat van de Europese Unie 2008–2009, Brief van de Minister en Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, Kamerstuk 119634, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 702, nrs. 1–2, 16 september 2008.
4. Mogelijkheden voor een Nederlandse brandweerlobby
35
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
4.3.4
Europese organisaties met activiteiten op het vlak van fysieke veiligheid
In deze paragraaf wordt kort het Europese speelveld geschetst van enige belangrijke organisaties die voor hun belangen op het gebied van brandveiligheid, fysieke veiligheid en/of consumentenveiligheid actief zijn in Brussel. Achtereenvolgens zullen de volgende organisaties worden toegelicht:
International association of fire and rescue service (CTIF) Federation of European Union Fire Officers Association (FEU) European Fire Academy (EFA) EU Fire Safety Network (EUFSN) European Burn Casualties Association (EBCA) Alliance for Consumer Fire Safety in Europe (ACFSE) International Association of Emergency Managers (IAEM)
International association of fire and rescue service (CTIF) De CTIF („Comité Technique International de Prévention et d‟extinction du Feu‟) is een international 43 brandweerorganisatie die niet alleen Europese leden kent. De CTIF Europe Commission wordt momenteel voorgezeten door de Brit Dennis Davis en heeft zich in 2007 en 2008 met name bezig gehouden met de Working Time Directive, EuropeAid en RIP-sigaretten. Helaas ten aanzien van het Working Time Directive met weinig resultaat, mede ook omdat de Europese lobby te laat en te beperkt op gang kwam en het EP en de afzonderlijke MEP‟s niet tijdig met informatie van de CTIF 44 bereikt werden . De Europe Commission is zeer bezorgd over het feit dat de „Fire and Rescue 45 Service‟ is onvoldoende effectief betrokken in EU-discussies en dialogen . Federation of European Union Fire Officers Association (FEU) De FEU is in 1995 formeel opgericht en inmiddels zijn 18 Europese lidstaten plus Noorwegen lid van de FEU. De FEU heeft als doelstelling het beïnvloeden van de EU op het gebied van brandveiligheid. De FEU heeft de afgelopen jaren een aantal projecten met steun van de EU uitgevoerd. Voorbeelden zijn EU Firefighters Vocational Study (FFVS), EUSR (reddingen op hoogten en diepten), Europese rookmelderdagen en Europese Brandweerstatistieken. Andere voorbeelden zijn „MULTICOM‟ (multitalenprogramma voor meldkamerpersoneel) en Safe Hotel (activeren van de EU-richtlijn over hotelveiligheid uit 1986). Momenteel is de commandant van Brandweer Aachen de voorzitter van de FEU. European Fire Academy (EФA/EFA) De European Fire Academy is een „Academia‟ van verschillende typen organisaties die gezamenlijk tot doel hebben om minder slachtoffers en schade door brand in Europa te realiseren. EFA kent daarom een zeer pluriforme samenstelling van zowel publieke als private partijen en onderhoudt actieve contacten met politici en hoge ambtenaren binnen de EU. De Nederlandse inbreng in de EFA bestaat uit René Hagen (vicevoorzitter) en Rob Brons (lid). Het EFA-werkprogramma ziet er najaar 2008 als volgt uit: De ontwikkeling van betrouwbare brandstatistieken Verbetering van brandveiligheid in woningen en hotels Meer structurelere aandacht voor minder zelfredzamen bij brand Effectievere communicatie naar consumenten en kwetsbare groeperingen Community Safety (afgeleid van de manier waarop brandweer Liverpool/Merseyside) brandveiligheid propageert 43
De Europe Commission kent momenteel de volgende leden: België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Hongarije, Ierland, Italië, Luxemburg, Oostenrijk, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Zweden. 44 In September 2008 besloot de CTIF Europe Commission dat via de brancheleden in de lidstaten de Europarlementariërs van iedere lidstaat geïnformeerd moesten worden over het CTIF-standpunt. Dit is echter niet tijdig gebeurd en eind 2008 heeft het EP het voorstel van de Commissie goedgekeurd. 45 Bron: Davis, D., Report „Delegates assembly‟, Colmar (FR), CTIF, 20 september 2008.
4. Mogelijkheden voor een Nederlandse brandweerlobby
36
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Climate Change en de mogelijke effecten op (brand)risico‟s (staat strategisch op de agenda)
Omdat EFA gebouwd is op de participatie van zowel brandweren, veiligheidsorganisaties technische partners (bedrijven, onderzoekers) en ook actief de media en politici benadert, betekent agendering binnen de EFA dat een onderwerp meteen in breder verband besproken wordt en dus ook meteen meerdere belangen aan eenzelfde thema gekoppeld kunnen worden. Het feit dat de EFA dus uit organisaties bestaat die dicht bij de mensen staat, informatie rechtstreeks uit de praktijk haalt, maakt het voor Brusselse beleidsmakers zeer interessant om deze kennis te gebruiken naast de officiële 46 standpunten die lidstaten innemen . Belangenorganisaties als de EFA kijken meestal op een andere wijze naar de praktijk dan nationale overheden. Het Nederlandse nationale beleid is er bijvoorbeeld op gericht om doden door brand bij bijzondere branden/objecten te voorkomen. Dit zou circa 10% minder brandslachtoffers betekenen. De EFA richt zich echter vooral op kwetsbare groepen en vooral ook het voorkomen van woningbranden. Dit zou een vermindering van het aantal doden door brand van 75% betekenen. EU Fire Safety Network (EUFSN) Dit Europees netwerk is opgezet met de steun van COM (vanuit het „Community Mechanism in the field of Civil Protection‟). 23 Lidstaten zijn in het netwerk vertegenwoordigd, voor Nederland levert het Ministerie van VROM een gedelegeerde (eerder verzorgde het ministerie van BZK deze positie). Het doel van het netwerk is kennis uitwisselen en de Europese Commissie en andere EU-diensten te adviseren op het vlak van brandveiligheid. Het netwerk komt twee maal per jaar bijeen en kent momenteel een Zweedse voorzitter. Het bijzondere aan dit netwerk is dat er erg weinig contacten zijn met andere organisaties die zich in Europa bezig houden met brandveiligheid. De agenda wordt vooral vanuit de Commissie bepaald en staat los van die van bijvoorbeeld de EFA, CTIF of ACFSE; de bezetting van het Netwerk vormen veelal afgevaardigden van nationale departementen met expertise op het vlak van bouwen. European Burn Casualties Association (EBCA) Een relatief nieuw samenwerkingsverband van de Belgische, Franse en Nederlandse brandwondenorganisaties met op korte termijn uitbreiding met de Duitse Brandwondenorganisatie. De EBCA is één van de partijen die binnen de EFA participeert in de ontwikkeling van beleid en besluitvorming op het gebied van brandwonden en brandveiligheid, primair vanuit het oogpunt en de belangen van de patiënt. De EBCA kent daarmee dezelfde doelstelling als de Nederlandse Brandwondenstichting, maar kan in Europees verband een sterkere vuist maken. Alliance for Consumer Fire Safety in Europe (ACFSE) Deze Europese organisatie voor Consumentenveiligheid is opgericht in 1998 en gespecialiseerd in brandveiligheid voor consumenten. De missie van de ACFSE is het introduceren van hoogwaardige brandveiligheidsnormering voor brandgevaarlijke consumentenproducten ter voorkoming van abusievelijke ontsteking. De ACFSE brengt ook partijen bij elkaar die tot doel hebben het beperken van ongevallen, gewonden en doden door woningbranden. Actuele dossiers binnen de ACFSE zijn: „Consumer Electronics‟ (norm voor brandveilige TV-toestellen wordt in heel de EU van kracht); „Upholstered Furniture‟ (normering voor bankstellen e.d., moeizaam dossier); „RIP-cigarettes‟ (Reduced Ignition Propensity cigarettes); dit programma om de invoering van zelfdovende sigaretten binnen de EU te realiseren is geslaagd, invoering binnen een aantal jaren. International Association of Emergency Managers (IAEM) De IAEM is een wereldwijde organisatie met daarbinnen een zogenaamde „Europe Council‟. Deze heeft enige honderden leden, het merendeel van private ondernemingen. De IAEM heeft een actief netwerk van informatie-uitwisseling, congressen, studiedagen etc. Zij biedt goede mogelijkheden om in een internationaler verband aan kennismanagement te doen en contacten te leggen die ook in
46
R. Hagen, „Fire prevention and European cooperation, lezing oktober 2007.
4. Mogelijkheden voor een Nederlandse brandweerlobby
37
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Brussel van nut kunnen zijn. Het voordeel van de IAEM is dat zij vanuit de brede achtergrond van de leden, veel breder kijkt dan eerdergenoemde belangengroepen. Naast bovengenoemde organisaties zijn er nog tientallen en mogelijk honderden groeperingen die van nut kunnen zijn voor de Nederlandse brandweer. Een voorbeeld is het „European Urban Knowledge Network (EUKN), welke zich net zoals de brandweer bezighoudt met o.a. huisvesting, vervoer & infrastructuur, stedelijk milieu, economie, kennis & werkgelegenheid, veiligheid & misdaadpreventie. Ook het eerder genoemde European Forum Local and Regional Disastermanagement (opgericht door oud-burgemeester J. Mans van Enschede) kan een interessante medespeler voor de Nederlandse brandweer zijn.
4.4 Europa en de brandweer binnen de Veiligheidsregio De vorming van de Veiligheidsregio (VR) en de positie van de brandweer daarbinnen biedt nieuwe kansen voor Brandweer NL en haar partners in Europa. Het feit dat er via de Veiligheidsregio‟s – met een grotere kritische massa en een bredere oriëntatie – eenvoudiger een coalitie met andere hulpverleningspartners aan te gaan is en door de toenemende schaalgrootte van VR‟s lijkt de weg naar Brussel beter geplaveid dan voor de gemeentelijk georiënteerde, meer versnipperde brandweer van voorheen. De structuur van de VR maakt dat samenwerking met (veiligheids)partners van binnenuit in de VR georganiseerd is. Ook de monodisciplinaire doelen kunnen zo deels middels multidisciplinaire samenwerking gerealiseerd worden. Met name ook op het gebied van bedrijfsvoering (opleidingen, arbo, sociale zaken, informatievoorziening, inkoop e.d.) is de EU toegankelijker voor breder georiënteerde, sterkere organisaties. Steeds meer regio‟s zetten bovendien interregionale of landelijke (NVBR)projecten op en vertonen daarbij steeds meer externe oriëntatie, o.a. vanuit het concept van Community FireSafety en door zich te baseren op risicoprofielen. Het zou daarom op de korte termijn (binnen enkele jaren) steeds beter moeten gaan lukken om (internationale) partners te vinden voor activiteiten die onder EU-vlag uitgevoerd kunnen worden. Ook is vanuit de Veiligheidsregio‟s met de veiligheidsdirecties waarin ook de Politie zitting heeft, een nauwere samenwerking met de Politie praktijk geworden. In lijn met de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (VtsPN) en door de intensievere contacten van de politie in Europa, zou „going Europe‟ met minder hobbels gepaard moeten kunnen gaan. Het streven naar een deels landelijk georganiseerde brandweer (NVBR Strategische Reis 2040) is dus in lijn met deze tendens. Een ander voordeel van de meer centralere sturing op de brandweer binnen de Veiligheidsregio is hopelijk in de (nabije) toekomst ook een centralere financiering van de brandweer. Het optreden / meedenken buiten de eigen – ook geografische – grenzen kan dan eenvoudiger worden. De meer multidisciplinaire analyses en multidisciplinaire samenwerking zullen tot sterkere kennisclusters gaan leiden, die daarmee meer parallellen met de lidstaten met een centraler georganiseerde Civil Protection gaan krijgen. De sterkere nationale bestuurlijke organisatie en vertegenwoordiging middels het Veiligheidsberaad biedt naar de toekomst toe – met name ook fysiek via de bestuurlijke vertegenwoordigers met andere rollen in Europa – ook transnationaal en Europees mogelijkheden voor versterking van de kracht van Brandweer NL en haar partners. Tot slot is het wel van belang te stellen dat voor een groot aantal Europese trajecten het juist van belang is om als monodisciplinaire brandweer (Fire and Rescue Services, FRS) Europees te acteren en dus voor bepaalde thema‟s ook echt met een brandweergezicht (het sterke A-merk) de brandweerbelangen te vertegenwoordigen in Brussel.
4. Mogelijkheden voor een Nederlandse brandweerlobby
38
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
5 Analyse van de lobby „It is not those who sign the decision, but those who write the text, who are the most important people‟ (R. van Schendelen, Machiavelli in Brussels)
5.1 Inleiding Uiteindelijk gaat het bij al hetgeen in voorgaande hoofdstukken beschreven is over het spel zoals Machiavelli het al speelde: vooraf nauwgezet bepaalde doelstellingen met tomeloze inzet en met een wil om te winnen zien te realiseren, middels hoge deskundigheid en goede voorbereiding en met de nodige (politieke) omzichtigheid. Nu beschikt niet iedere organisatie of belangenbehartiger, beleidsmedewerker of politicus over alle kennis, geduld, ervaring en finesse om het spel zo te spelen als Machiavelli. Wel is het met de huidige middelen steeds meer mogelijk om in een netwerkomgeving alle benodigde kwaliteiten voor een besluitvormingsproces bijeen te brengen en in een complex samenspel van factoren in een breder verband, over een langere periode het doel te bereiken. Dit hoofdstuk gebruikt de theorieën van Procesmanagement en de Multi-actorcontext uit De Bruijn en Ten Heuvelhof (1998, 1999) in netwerken van complexe samenstelling zoals Brussel zeker te karakteriseren valt.
5.2 Lobbyen in Brussel is een kunst “Menig professioneel lobbyende organisatie is ooit amateuristisch begonnen” [Van Schendelen, 1995]. Dit kan hoopgevend opgevat worden, maar dient eerder als waarschuwing voor te snel en te roekeloos van start gaan. Een gewaarschuwd mens en in dit geval een goed voorbereid en prudent werkend belangenbehartiger voor de brandweer telt voor twee. Wanneer zonder goede voorbereiding contacten gelegd worden, inhoudelijke bijeenkomsten of ontspannen recepties bezocht worden, dan blijkt dat achteraf vaak zonde van de tijd geweest te zijn. 5.2.1
Alleen kwaliteit werkt
Het hangt heel sterk van de situatie af welke vorm van lobbyen het meest geschikt is voor de belangen van dat moment. Per relevant dossier dient bepaald te worden wie de meest en minder relevante stakeholders zijn, welke onderwerpen van belang zijn, hoe veel tijd er is en welke begrenzingen er aan het dossier gesteld moeten worden. Hierna worden deze aspecten kort toegelicht. Stakeholders zorgvuldig analyseren: neem hier ruim de tijd voor, beschouw zowel binnen de eigen organisatie als daarbuiten, nationaal en internationaal, welke acties ze (kunnen) ondernemen en welke welke invloed ze hebben. Uiteindelijk worden deze stakeholders dan gerangschikt naar relevantie. Voor Brandweer NL zijn al veel stakeholders eerder in deze notitie vermeld, voor het vervolgtraject dienen deze echter nog „gescoord‟ te worden naar relevantie.
Onderwerpen zorgvuldig selecteren en analyseren: In paragraaf 3.3 zijn een aantal thema‟s genoemd die de RRC voorjaar 2008 gedestilleerd heeft na haar tweedaagse bezoek aan Brussel in februari 2008. Het lijstje lijkt een snelle opsomming van actuele thema‟s binnen Brandweer NL, en kan op zichzelf ondanks de wijze waarop het tot stand gekomen is nuttige thema‟s bevattten. Wanneer hier de programmaraden en hun netwerken nog eens „vanaf de werkvloer‟ een extra analyse op loslaten, ontstaat er waarschijnlijk een goed bruikbare shortlist. Steeds meer netwerken/collega‟s zullen zich de afgelopen jaren meer internationaal georiënteerd hebben. Dit geldt bijvoorbeeld voor het netwerk Materieel (voertuigen, veel Duitse fabrikanten, Europese aanbestedingen, technische EN-normen), Informatiemanagement (systemen voor operationele informatievoorziening, meldkamersystemen, C2000/Tetra e.d.) en de lector Brandpreventie (R. Hagen) heeft als vicevoorzitter van de EFA wellicht de meest Europees georiënteerde agenda binnen de Nederlandse Brandweer.
Tijd bewaken en tijdigheid: „Goed werk heeft tijd nodig‟ geldt zeker voor de lange termijn investering die belangenbehartiging voor de brandweer in Europees verband Europese beleidsontwikkeling heeft een doorlooptijd van circa 4 jaar, de Commissie wordt iedere 5 jaar
5. An alyse
39
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
herkozen (juni 2009 – juni 2014) en subsidieregelingen hebben een doorlooptijd van 6 jaar (2007 t/m 2013). In 2009 start de Commissie langzaam het traject om de regelingen voor 2014 t/m 2020 op te stellen en worden de komende jaren vele partijen betrokken bij de totstandkoming van deze regelingen. Het is dus afhankelijk van de (strategische) doelen die Brandweer NL nastreeft die bepalen op welk moment welk instrument ingezet wordt om de Europese Arena te beïnvloeden. In de beginfase zijn de lobbyaanpak en –route vaak indirect, informeel en charmant, de strategische doelen van waaruit geopereerd wordt dienen echter wel glashelder te zijn. Uiteraard worden hier niet alleen de pijlen gericht op de Europese Arena, maar wordt er – veel eerder al in een continu proces – ook de nodige energie besteed aan het organiseren van het thuisfront, de eigen achterban binnen de NVBR. Met name op dit vlak ligt op de korte termijn (2009) de prioriteit.
Afbakenen: de begrenzingen van de arena zijn zelden vastomlijnd. Nieuwe onderwerpen, andere stakeholders, minder tijd et cetera bepalen steeds opnieuw het spel. Stakeholders kunnen er voor kiezen om over te stappen naar een andere arena en nemen dan dus ook hun belangen met zich mee waar een andere partij mogelijk iets mee van plan was. Bij een goede lobby worden de grenzen van het spel als dynamisch beschouwd en worden de bewegingen van groeperingen in en uit de arena goed geregistreerd om daar zo nodig later informatie uit te destilleren. Voor de NVBR is het naar mijn mening van belang om vanuit deze dynamische proces-organisatie regelmatig contact te onderhouden met de geïdentificeerde relevante partijen voor Brandweer NL, en proactief met die dynamische grenzen om te gaan. Brandweer NL is immers continu in beweging en haar strategische agenda inherent daaraan ook. Daarnaast veranderen de ambities van het lokale, regionale of nationale bestuur nogal eens, wat van grote invloed ook op de Europese oriëntatie kan zijn. Houd daarom rekening met de thema‟s die bestuurders nu en in de toekomst van belang achten (en werk daar ook zichtbaar aan om draagvlak voor de te plegen inspanningen te houden).
Om het spel zuiver te spelen is het nodig om zowel formeel als informeel, snel en/of langdurig (met geduld, uithoudingsvermogen, soms zelfs weinig slaap), eerlijk en betrouwbaar (cruciaal) een expert te zijn op het speelveld. Let wel: niet per se is de lobbyist een expert op een dossier, de expert wordt vaak ingevlogen vanuit de nationale achterban. Streeft hierbij dan meteen naar het organiseren van teams van ten minste twee personen op dossiers om meer kwaliteit over de langere termijn te kunnen leveren. Wat hier tot slot opvalt is dat veel geld niet per se een criterium is voor een goede lobby. Het is zeker voor een Nederlandse organisatie best betaalbaar om de nodige tijd in Brussel te investeren. Wanneer de afweging is om simpelweg niet te investeren in een goede lobby en de (bijna altijd dure) gevolgen van het niet vroegtijdig betrokken zijn voor lief te nemen, dan is de keuze meestal snel gemaakt. 5.2.2
Personen, posities, procedures
In paragraaf 2.4.1 is de complexiteit en dynamiek van het Brusselse speelveld beschreven. De vele partijen, verschillende belangen en zeer variërende werkwijzen vergemakkelijken het lobbywerk niet. Om in het beginstadium van de ontwikkeling van een voorstel te zorgen dat men bij de daadwerkelijke start van een lobby goed in het zadel zit, heeft Van Schendelen [2005] de „Triple P Game‟ ontwikkeld. Het doel is om de vriendelijkste personen, op de beste posities te plaatsen op de meest gunstige procedures. Hiermee kan dus ruim (enige jaren) voor de echte beleidsontwikkeling op een bepaald dossier begint te spelen, gezorgd worden dat het speelveld, de spelers en de regels in het eigen voordeel georganiseerd zijn. Enkele voorbeelden van goed gespeeld Triple P: De Fransen die het lukt om bij een EU Tender in het aanbestedingsdocument bepaalde afmetingen voor vlees in blik te laten opnemen, die niet door o.a. Nederland geleverd konden worden. De 2001/37/EC Tabaksrichtlijn is door DG SANCO vrijwel geheel in samenspraak met antirookgroeperingen tot stand gebracht. Zij hadden een relatief zware vertegenwoordiging georganiseerd in zowel de expertgroep, raadswerkgroep als comité.
5. An alyse
40
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
„Triple P‟ kan er dus voor zorgen dat het speelveld enigszins ongelijk wordt; één of meerdere partijen hebben een politiek/inhoudelijk slimmere positie weten te verwerven dan andere partijen. De openheid van de EU maakt echter dat het voor de andere partijen vaak wel zichtbaar/merkbaar is dat deze situatie ontstaan is: voor hen ligt dan weer de uitdaging om zich ook in het meta-spel van Triple P te storten of te wachten tot de revisie van de regelgeving binnen 5 jaar. Voor dit spel gelden eigenlijk dezelfde factoren als De Bruijn et al. (2007) voor procesmanagement gebruiken: er is sprake van een te onderhouden relatienetwerk en in mindere mate een concrete informatiebron. Ook dient er in de contacten niet vanuit één afgebakend probleem geacteerd te worden, maar veel meer vanuit een breed spectrum aan uitdagingen en knelpunten waarmee steeds gekoppeld en ontkoppeld wordt. Het luistert nauw om in te schatten wanneer er over-attentie voor een dossier is en het dus van belang is om „silence-management‟ toe te passen.
5.3 Dient Brandweer N ederland een Europese lobby op te starten? Op basis van de literatuur die voor deze notitie bestudeerd is en de informatie uit andere belangrijke lidstaten is het antwoord op deze vraag volmondig „JA!‟. Er zijn uiteraard kritische succesfactoren eerder in deze notitie genoemd die voor de NVBR betekenen dat de ingezette analyse naar aanleiding van het Brussel-bezoek van de RRC in februari 2008 op korte termijn doorontwikkeld moet worden tot een meer gedegen strategisch document dat duidelijk gelinkt is aan de strategische ontwikkeling(en) die de Nederlandse brandweer momenteel doormaakt. Deze ontwikkelingen en de daarmee gepaard gaande interne oriëntatie rechtvaardigen de constatering dat juist op dit moment een actievere stap in Europa doelmatig en doeltreffend is: er wordt dan immers gebruik gemaakt van of aangehaakt bij ontwikkelingen die elders al gestart zijn of mogelijk al tot resultaat geleid hebben. Bovendien dient de NVBR/RRC eerder gisteren dan morgen op Europees vlak van zich te laten horen zodra er een meer gedegen „Europees plan van aanpak‟ is. Een dergelijk traject kost immers veel tijd (eerder jaren dan één jaar) en het lijkt voor de vooraanstaande positie van Nederland en haar brandweer in Europa toch zinvol om in 2010-2011 zichtbaar te worden als invloedrijke partij met een grote knowhow op het gebied van fysieke veiligheid, in een dichtbevolkt land met veel risico‟s en een hoog veiligheidsniveau. De EU beleidsmakers spreken als het gaat om technische inhoudelijke aspecten van een vakgebied bij voorkeur met een sterke Europese brancheorganisatie waar zo veel mogelijk lidstaten in vertegenwoordigd zijn. Voor de brandweer zijn de FEU of CTIF dat nu in 2009 (nog) niet, zij worden niet standaard vroegtijdig aan tafel gevraagd bij beleidsmatige ontwikkelingen waarbij inbreng van de brandweer wenselijk is. Op het gebied van brandveiligheid lukt dit de EFA veel beter, mogelijk omdat de EFA zowel een cross-sectorale als internationale samenstelling kent op het vlak van brandveiligheid. De kracht van innovatie, vrijwilligheid en professionaliteit bij de brandweer in Europa is een thema waar met de collega‟s uit andere lidstaten op gebouwd dient te worden. In lijn met het noaberschapsscenario van „Strategische Reis‟ is vrijwilligheid een aspect dat in Europa nog sterk ontwikkeld kan worden.
5.4 Professionaliteit versus amateurisme Professionele lobby‟s zijn zoals gezegd goed voorbereid (zowel inhoudelijk als organisatorisch), omzichtig („veel geduld en weinig lawaai‟) en creatief / onorthodox in de gekozen aanpak. Menige organisatie die zich het eerst in de Brusselse arena begeeft zal niet altijd goed getraind zijn in het speelveld, het spel en de knikkers. Het op enige wijze betrokken zijn bij een dossier betekent zeker nog niet dat dit leidt tot de gewenste uitkomst. Najaar 2008 kwam de CTIF bijvoorbeeld naar aanleiding van het Arbeidstijdendossier tot inzicht dat er beter zicht en grip op Europese besluitvormingsprocedures moet komen en zij vroegtijdig moet kunnen beschikken over alle informatie van een dossier. Ook is het CTIF tot inzicht gekomen dat centrale informatievoorziening noodzakelijk is om ook tijdig en uniform de nationale overheden te kunnen beïnvloeden. Wellicht dat de CTIF vanaf heden andere methoden en technieken gaat toepassen.
5. An alyse
41
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Wat zijn nu de kenmerken van een professionele lobby? In ieder geval de volgende drie punten [Van Schendelen, 1995]: 1. Een hechte interne organisatie. Overheidsorganisaties scoren hier vaak slecht op, ook de Nederlandse Brandweer is nog niet als één hechte organisatie met een eenduidige aansturing, visie/missie en financiering te kenschetsen. Op orde brengen en houden van (onderdelen van) de 47 Nederlandse brandweer – binnen de Veiligheidsregio – is een must , ernstige verdeeldheid een belangrijke oorzaak voor een falende lobby. Ook reorganisaties (zoals de regionalisering van de brandweer) leiden af van de buitenwereld en vormen een kans op falen. 2. Goed verricht huis- en veldwerk. Zelfredzame lobby‟s investeren veel in huiswerk en laten zich dus niet snel verrassen door onvoorziene gebeurtenissen of alternatieve („next best‟) scenario‟s. Zij zijn selectief in hun lobby en kiezen concrete „targets‟: beïnvloeding van regelgeving en het verkrijgen van subsidies. Zij zien over het algemeen de belangen van andere partijen, smeden coalities en treden gewoonlijk indirect en „low profile‟ op. Lobbyen is vooral intern gericht om de eigen belangen zien te positioneren en realiseren, die belangen moeten dan dus wel helder gedefinieerd zijn. Bij PAM komt het er daarnaast op neer dat ook „window-out‟ werken cruciaal is: het nodige interne huiswerk (documenten, websites, archief) wordt eerst gemaakt om daarmee vervolgens de externe arena te bewerken. De arena wordt zo mogelijk „naar binnen gehaald‟ („window-in‟ steunlobby) om coalities mee te smeden, te onderzoeken, mee te spreken etc.. PAM vergt een meer systematische en methodische aanpak, die bij een professionele aanpak van een gewone belangengroep een pressiegroep kan maken die (politieke) druk kan uitoefenen. 3. Het leerproces. Een goede lobbyist is een lerende lobbyist. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat leerde in de jaren ‟90 het doordrammen af, Flevoland schikte zich naar de Brusselse procedures en Philips leerde opnieuw het nut van stille bedrijfsdiplomatie.
Figuur 8 Spelregels voor EU-subsidies [Ministerie van BZK, 2008]. Daarnaast zijn er twee praktische elementen van belang om een goede lobby te organiseren.
47
MEP Van Nistelrooij gaf een voorbeeld over een dossier over de toelating van bepaalde chemische stoffen en de rol daarin van de VNCI (Vereniging Nederlandse Chemische Industrie). Zowel bij een bedrijfsbezoek door een specialist, bij een receptie in Brussel door een bestuurslid van het bedrijf als door een directielid en professioneel lobbyist bij een congres werd hij aangesproken over een bepaald dossier. Wanneer een hele organisatie doordrongen is van het nut en te bereiken doel in Brussel, is er een grote kans van slagen.
5. An alyse
42
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Ten eerste de vraag of een Brussels kantoor nodig is. Het antwoord is dat fysieke aanwezigheid in Brussel een vereiste is om van dichtbij zicht te houden op de veelvuldige, snelle en onvoorziene ontwikkelingen en (informele) informatiestromen en er zo nodig direct op te kunnen reageren. Er dient een persoonlijk en adequaat netwerk opgebouwd en onderhouden te worden, „toeval‟ dient actief beperkt te worden en een zaakwaarnemer ter plaatse is hiervoor onontbeerlijk [Van Schendelen, 1995, 2005]. Overigens moet dit niet gelezen worden als een warm pleidooi voor het op korte termijn inrichten van een FEU- en/of NVBR-kantoor in Brussel zoals de DFV dat voorjaar 2008 gedaan heeft. Het frontoffice binnen de EU hoeft niet door een fulltime brandweervertegenwoordiger gevormd te worden, maar in ieder geval wel door een vertegenwoordiger die zeer wel de ontwikkelingen binnen Brandweer NL kent en weet wanneer welke personen binnen Brandweer NL geactiveerd dienen te worden op bepaalde dossiers. „The right man on the right place‟ geldt dan veel meer, zorgen dat degenen die een goed punt te maken hebben aanwezig zijn bij de bijeenkomsten die er toe doen en (schriftelijke, telefonische, mondelinge) contacten leggen met de invloedrijkste stakeholders – en zich vervolgens liefst vastbijten in een dossier en niet meer loslaten totdat het naar wens geregeld is. Ten tweede is er de kleinschaligheid, welke ook geldt voor de Nederlandse Brandweer met haar nog versnipperde achterban. Wie klein is moet slim zijn en geleidelijk bouwen aan kritische massa, dossierkennis, netwerken, opbouwen. Publiek-private samenwerking dient hierbij vooral ook nagestreeft te worden, evenals het aangaan van transnationale allianties zoals bijvoorbeeld de FEU en Europese federaties (EUROFEDS). Een Brusselse lobby vergt ook dat het belang europeaniseert en dat er dus internationaal samengewerkt wordt. Hierbij komen de verschillen tussen de cultuur, taal, takenpakket e.d. van de lidstaten boven tafel. Mensen kennen elkaars achtergrond vaak niet, spreken rond een project geen gemeenschappelijke taal (veel jargon leidt tot afscherming, de verschillende talen vormen sowieso een barrière voor soepele communicatie) en hebben dus andere associaties bij bepaalde terminologie 48 en cultureel bepaalde werkwijzen [During, 2008] . In een project waaraan verschillende lidstaten deelnemen dienen de volgende activiteiten opgenomen zijn om een project beter te laten verlopen: Organiseer in de beginfase veel bijeenkomsten in de deelnemende lidstaten; bouw in een project ook altijd excursies naar de regionale praktijk in, als mensen zelf iets waarnemen groeit het besef dat het er in andere lidstaten echt anders aan toe gaat; Maak een echt gezamenlijk projectvoorstel; niet eerst een Nederlandse versie opstellen die later door andere deelnemers aangevuld wordt; Neem ruim de tijd voor informele kennismakingen; veel Europese activiteiten ruimen een groot deel van het programma hiervoor in. De jaarlijkse „Green Week‟ (juni) en „EU Open Days‟ (oktober) zijn bijvoorbeeld bij uitstek evenementen die hiervoor bedoeld zijn. Wissel informatie uit over de politieke context waarin deelnemers moeten opereren; in Polen is een ruimtelijk plan bijvoorbeeld een politieke kwestie, Duitsers zien dat meer als een openbare wetenschappelijke excercitie. Deze cultureel georiënteerde aspecten van het samen met andere partijen uit andere lidstaten zaken doen, worden vaak verontachtzaamd in het zakelijke – projectmatig vanuit de inhoud georganiseerde – proces dat cruciaal is voor een goede lobby in Europa. 5.4.1
Brandweer NL als A-merk
De brandweer heeft een lange geschiedenis en een hoog maatschappelijk aanzien. In het jaarlijks „Trusted brands-onderzoek‟ van Readers Digest komt de brandweer steevast naar voren als betrouwbare beroepsgroep [Helsloot e.a. 2007]. Brandweer NL doet eigenlijk erg weinig met dit gegeven, mogelijk vanuit de naar binnen gerichte oriëntatie van de organisatie. De wereld om ons heen beschouwt de brandweer als professioneel, betrouwbaar en (daad)krachtig. Veel private en publieke partijen willen daarom zeker zaken doen met een dergelijke organisatie. De NVBR en haar achterban beginnen zich steeds actiever naar haar omgeving te keren en worden steeds actiever in de samenleving, weliswaar nog vanuit inhoudelijke motieven (bijvoorbeeld Community Firesafety in wijken). Dit soort ontwikkelingen en het aangaan van partnerschappen met vooralsnog publieke organisaties maar ook steeds meer marktpartijen, maken dat de ontwikkeling 48
Een analyse van 20 Interreg-projecten door Nederlandse, Poolse, Italiaanse en Griekse partners.
5. An alyse
43
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
waarin Brandweer NL zich nu bevindt zeer geschikt is om nationaal en Europees allianties aan te gaan. Dit zou naar mijn mening dan primair proactief vanuit de eigen nationaal gestelde doelstellingen dienen te gebeuren en niet, zoals vaker het geval was, door aan te haken bij voorbijkomende trajecten.
5. An alyse
44
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
6 Conclusies en aanbevelingen “We zullen ons blikveld moeten verruimen, Brussel zit niet stil. Je kunt er heel direct je invloed uitoefenen.” (2006, Leen van der Pols, destijds commandant Brandweer Almere)
6.1 Inleiding In voorgaande hoofstukken is duidelijk gemaakt dat de Europese arena complex en dynamisch is, maar dat er ook veel te halen valt voor de (Nederlandse) Brandweer als er tenminste Machiavelliaans gehandeld wordt. In dit laatste hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies getrokken uit deze studie. De centrale vraag van dit onderzoek luidde: Hoe kan de brandweer in Nederland beter profiteren van de aan de veiligheidsketen gerelateerde beleidsontwikkelingen binnen de Europese Unie en hoe dient een EUlobby van de Nederlandse brandweer er hiertoe uit te zien? Op basis van deze onderzoeksvraag zijn in de volgende paragraaf conclusies geformuleerd en worden op basis daarvan enige aanbevelingen gedaan aan de NVBR, het ministerie van BZK en VROM en de Europese brandweerorganisaties.
6.2 Conclusies In voorgaande hoofdstukken is informatie gegeven over de Europese Unie, de (belangen van de) Nederlandse brandweer en hoe in Brussel invloed uitgeoefend kan worden. Samenvattend worden in deze paragraaf de conclusies van voorgaande hoofstukken weergegeven. In paragraaf 6.3 volgen dan de aanbevelingen die hieruit volgen. 1. Er is nu momentum om in Europa te investeren voor een betere fysieke veiligheid. De Nederlandse brandweer maakt grote ontwikkelingen door en het is hoog tijd om die ook in Europa door te laten werken. De Wet veiligheidregio‟s en de in de meeste regio‟s al ingezette regionalisering maken dat de brandweer momenteel over een stevigere organisatie en meer kritische massa beschikt. De brandweer binnen de Veiligheidsregio maakt deze ontwikkeling alleen maar interessanter omdat de organisatorische samenvoeging met GHOR, meldkamer en indirect Politie een interessantere positie biedt voor andere partijen om richting Europa partnerschappen met de Brandweer aan te gaan. 2. Brandweer Nederland laat zich verrassen door Europese voorstellen. Er is de afgelopen jaren niet fundamenteel iets veranderd in de wijze en intensiteit waarop de Nederlandse brandweer „Europa‟ volgt. Ook op nationaal niveau – waar de departementen vooral de contacten met Brussel hebben – is de structuur na het Arbeidstijdendossier niet zodanig aangepast dat Brandweer Nederland nu vroegtijdig in beleidsontwikkelingen betrokken wordt. Een nieuw dossier dat dezelfde rigoureuze effecten heeft als het Arbeidstijdendossier laat op zich wachten. De nieuwe organisatiestructuur van het Ministerie van BZK heeft deze situatie eerder verslechterd dan verbeterd. Ook het Ministerie van VROM doet zaken in Europa op het vlak van brandveiligheid zonder dat Brandweer NL hier actief bij betrokken is. Een zekere verticale loyaliteit dient ontwikkeld te worden. De beleids- en besluitvorming binnen de Europese Unie verloopt immers zoals beschreven relatief transparant en toegankelijk, het vergt echter meer structurele aandacht om deze transparantie ook te zien en daadwerkelijk gebruik te maken van die toegankelijkheid. 3. De Europese brandweerlobby is nog relatief onproffessioneel en weinig georganiseerd. De diverse partijen zoals FEU, CTIF en EFA die voor of namens de brandweer spreken in Brussel – of als zodanig gezien worden door de EU – hebben vaak verschillende agenda´s, weinig afstemming en spreken vaak niet met één stem. Voor de beleidsmakers binnen de EU zijn deze partijen als het gaat om beïnvloeding van regelgeving dus weinig interessant. Brandweer NL kan voor belangrijke thema‟s slechts via één sterke Europese brandweerstem zaken doen in Brussel en dient dus mede te investeren in het georganiseerd krijgen van één krachtige brandweerlobby. Door de versnipperde inspanningen (geografisch, in tijd en over wisselende personen) ontbreekt vooralsnog de kracht om een sterke vuist te maken, om Europese dossiers professioneel en dus structureel te volgen.
6 . Conclusies en aanbevelingen
45
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
4. Met de huidige organisatiestructuur van NVBR / RRC is een goede beïnvloeding van Europese ontwikkelingen niet goed mogelijk en weinig zinvol. De NVBR / RRC is nog te beperkt in staat gebleken om een vuist maken om actieve verbanden te leggen met de eigen nationale achterban (korpsen, programmaraden, netwerken, ministeries, publieke en private partijen) en vervolgens de Brusselse Arena hiermee te betreden. De nog steeds sterke lokale en regionale focus van de Nederlandse brandweer is hier de belangrijkste oorzaak van. Vanuit deze achtergrond worden de NVBR Programmaraden en Netwerken nog niet aangestuurd vanuit een visie dat een internationale oriëntatie „part of the job‟ is. De interne, lokale/regionale oriëntatie van Brandweer NL is dient op korte termijn veranderd te worden voor een kansrijke Europese lobby. De – vaak goedbedoelde maar ongestructureerde – inspanningen die sommige lokale of regionale brandweerkorpsen in Brussel leveren dienen gekanaliseerd te worden binnen de NVBR om meer rendement voor de Nederlandse brandweer uit deze inspanningen te halen. 5. Er is tot heden onvoldoende capaciteit door de NVBR/RRC georganiseerd aanwezig om een Europese lobby over een langere periode (> 5 jaar) succesvol te kunnen laten zijn. Het praktische gevolg van het ontbreken van enige ambtelijke ondersteuning voor de RRC die ogen en oren in of gericht op Brussel kan organiseren, is dat de Nederlandse brandweer ook niet fysiek toegerust is om in „Europa‟ te investeren. EU-dossiers worden nu min of meer willekeurig vanuit enkele korpsen/regio‟s met een internationale focus gevolgd, veelal door de eigen situatie aan de landsgrens, een wereldhaven of internationale luchthaven. Er bestaat te weinig lokale of regionale managementaandacht voor de uitkomsten van Europese projecten, zij belanden vaak onder in de la door andere nationale dossiers of dringen in ieder geval meestal niet nationaal binnen de brandweer door. Het eigen lokale, regionale of nationale belang prevaleert hierin nog vaak boven het werken volgens een nationale strategische EU-agenda met dus een internationale oriëntatie als basis. 6. Brandweer Nederland is te zelden buiten de landsgrenzen actief, anders dan vanuit het oogpunt van grensoverschrijdende samenwerking. Alle respondenten met ervaring in Brussel zijn het er over eens dat een organisatie regelmatig fysiek in Brussel vertegenwoordigd moet zijn om het spel naar behoren te kunnen spelen. Dit wil helemaal niet zeggen dat de RRC meteen een lobbyist in Brussel dient aan te stellen. Er zijn legio mogelijkheden in Nederland en Europa om in het uitgebreide netwerk van organisaties die zich met fysieke veiligheid bezig houden een netwerkrol op te pakken. Met relatief weinig investering, gericht op de belangrijkste dossiers van de shortlist aan thema‟s, is het mogelijk om over langere termijn met het nodige geduld belangrijke contacten op te bouwen. 7. De Nederlandse brandweer bevindt zich nog in het beginstadium van een Europese lobby. Het is vanuit de historische versnipperdheid, relatief decentrale sturing, organisatorische dynamiek en interne focus van de Nederlandse brandweer van de laatste (en komende) jaren nog steeds verklaarbaar dat er nog weinig aandacht aan Europa besteed is. Er is een wil binnen de NVBR/RRC om actiever de EU te benaderen, op korte termijn op het terrein van subsidies. Dit is echter nog steeds geen semi-professionele, laat staan professionele EU-lobby. Hiertoe dient veel meer huiswerk ter verkenning van de lobbykansen verricht te worden en dient het bijbehorende veldwerk – machthebbers, stakeholders en thuisfront – vanuit het verworven overzicht van kansen geconstrueerd te worden. De positie van de Nederlandse brandweer binnen de constellatie van Veiligheidsregio‟s biedt goede kansen om met meer energie hier invulling aan te geven.
6.3 Aanbevelingen Op grond van bovenstaande conclusies worden hierna een aantal aanbevelingen gedaan die van belang zijn om een concrete impuls te geven aan het beter organiseren, positioneren en presenteren van de Nederlandse brandweerbelangen. 1. Maak van de door de RRC in maart 2008 opgestelde globale lijst van nationale prioriteiten, belangen en projecten een definitieve shortlist van EU-speerpunten voor Brandweer NL door deze af te stemmen op de prioriteiten en strategische agenda’s van de NVBR.
6 . Conclusies en aanbevelingen
46
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Denk en handel internationaal! Dit is wellicht nog een stap te ver voor Brandweer NL, maar de NVBR / RRC dient qua oriëntatie meer vanuit een internationale context te denken en handelen. Werk vanuit een door de RRC/Programmaraden verzamelde longlist en breng zo mogelijk onderscheid aan tussen een „Strategisch Programma‟ en „Operationeel Programma‟. Houd de lijst met onderwerpen zeker in de eerste fase beperkt (3-5 thema‟s) en voorkom vervolgens te veel focus e op deze lijst. Vertaal de shortlist in concrete targets, zoals te wijzigen regelgeving (in 2 instantie, traject van lange adem) of binnen te halen subsidiegelden en borg deze targets in het beleidsprogramma van de NVBR en haar Programmaraden. Door 3-4 jaar vooruit te plannen in strategische activiteiten ontstaat de ruimte om met gebruikmaking van eigen lokale en nationale middelen ook de EU-regelingen aan te spreken voor de uitvoering van plannen. 2. Organiseer, versterk en formaliseer de groep specialisten, generalisten en leidinggevenden die binnen Brandweer NL met Europese Zaken actief zijn. Organiseer Informatie, Communicatie en Terugkoppeling! Leg in de eerste periode (Q3-4 2009) de prioriteit bij het organiseren van de EU-gerichte achterban binnen de branche. De „Werkgroep Europa‟ dient hiertoe op tactisch en operationeel niveau versterking te krijgen om met meer slagvaardigheid én kritische massa op te kunnen treden en toekomstgerichte, concrete stappen te kunnen zetten. „Europeaniseer‟ daartoe de (agenda van de) programmaraden en netwerken door binnen deze organen aanspreekpunten te benoemen voor Europa / Internationale Zaken en voor het monitoren van en contact onderhouden met collega‟s in andere lidstaten. Daarnaast dient de „Werkgroep Europa‟ specialisten te selecteren die verantwoordelijk zijn voor het volgen van en rapporteren over internationale dossiers op het door de RRC vastgestelde „Europa Programma‟. Houdt hierbij nauwe samenspraak met de ministeries van BZK, VROM en zo nodig EZ; deze hebben belang bij een goede, stevigere rol van de Nederlandse brandweer in Europa en kunnen een goede sparringpartner, met een „expert opinion‟ en signalen uit de praktijk, gebruiken in hun onderhandelingen in Brussel. 3. Vergroot het inzicht in het Europese speelveld dat relevant is voor de Nederlandse brandweer. Begin al in 2009 met een „oefenpartijtje‟ op het veld! Onderhavige notitie biedt een voorzet maar is niet uitputtend en volledig. Een goed overzicht van relevante raadswerkgroepen, expertgroepen, comité‟s, pressiegroepen etc. is onnodig om te maken, gewerkt dient te worden vanuit de strategische en tactische prioriteiten van Brandweer NL. Er dient dus nu al in 2009 vooruit gekeken te worden naar 2011-2014 en daarnaast ook nog terug te kijken op de Europese dossiers waar Brandweer NL kansen heeft laten liggen en te analyseren hoe dit geschied is. Voor een optimale match met de prioriteiten van de NVBR-Programmaraden is hun actieve betrokkenheid van belang. 4. Organiseer niet zelfstandig als Brandweer NL fysieke vertegenwoordiging in Brussel, maak gebruik van andere ogen en oren in Brussel en versterk hun organisatie. Het netwerk en de ervaring van G-4, VNG, IPO en Politie/KLPD en de ogen en oren van Europese zusterorganisaties zoals de FEU, DFV, CTIF en EFA zijn voor de korte termijn (2009-2010) voldoende om de belangenbehartiging van de Nederlandse brandweer in Europa te organiseren. Benut de inhoudelijke screening van brandweerdossiers zoals permanent door de DFV gebeurt, de signalen die de Nieuwsbrief EU-Stimulering biedt, de netwerkrelaties die de EFA en de Politie/KLPD met EU-instellingen hebben. Maak VNG en IPO en hun bestuurders ervan bewust dat de belangen van de Nederlandse brandweer van nut kunnen zijn in Europese discussies en onderdeel uit zouden moeten maken van hun eigen gezamenlijke EU-agenda. Maak als NVBR wel in 2009 de strategische keuze in welke Europese brancheorganisatie (FEU en/of CTIF of afgeleid de EFA) op de lange termijn alleen nog maar geïnvesteerd gaat worden en geef hier vervolgens planmatig invulling aan. 5. Benut de coördinerende en ondersteunende rol van het Projectteam EU-Stimulering van de ministeries van BZK en Justitie als het gaat om nationale krachtenbundeling en formele contacten met de EU, met name op het vlak van subsidieregelingen. Het Ministerie van BZK ondersteunt het veld actief bij het vinden van de juiste subsidieregelingen en assisteert bij inschrijving e.d.. Vanuit de afdeling Internationale Zaken van BZK bestaan diverse actieve lijnen met de EU die over brandweerzaken gaan. Met enige inspanning van zowel de zijde van BZK als de NVBR kunnen meerdere belangen behartigd worden en krijgt de Nederlandse inbreng in Brussel meer aansluiting met de kennis en ervaringen van Brandweer NL. Specifiek met betrekking
6 . Conclusies en aanbevelingen
47
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
tot het Projectteam EU-stimulering dient er meer coördinatie vanuit de NVBR én BZK te zijn op de inschrijvingen op subsidietrajecten in het land: het peilen van interesses, informeren over mogelijkheden, inventariseren en coördineren van concrete initiatieven van (brandweer)organisaties etc. Tussen NVBR en BZK dienen concrete afspraken gemaakt te worden over ieders mogelijkheden, kennis en aandachtsgebieden in het Europese netwerk. 6. De lijnen tussen NL en EU op het vlak van fysieke veiligheid dienen bij de NVBR bekend te zijn en de belangrijkste informatie over deze lijnen eveneens. Leg contacten, sluit partnerschappen! Zowel de departementen, VNG/IPO als NVBR dienen bewust gemaakt te worden van de kansen die bestaan door elkaars belangen te bundelen in de contacten met de EU. Hierbij dient duidelijk afgebakend te worden voor welk deel van de fysieke veiligheid, communicatie, afstemming of samenwerking gezocht moet worden. De Europese Agenda dient een vast punt te zijn bij de formele contacten tussen NVBR, de departementen en de VNG. 7. Vorm één front van brandweerorganisaties in Europa met één strategische en operationele Europese agenda Blijf niet achteruit kijken! Zolang er nog een aantal elkaar niet versterkende brandweerorganisaties met verschillende achtergronden in Europa opereren, zal de brandweer niet goed in staat zijn om vanuit haar kerntaken en grootste belangen Europees te acteren en als betrouwbare sterke partner gezien te worden. Voorkom dat brandweerorganisaties niet serieus genomen worden, tegen elkaar uitgespeeld worden en dus zeker niet bij ontwikkelingen betrokken worden. Doorbreek bestaande structuren en bouw gestaag aan nieuwe cross-sectorale en cros-nationale allianties op het vlak van fysieke veiligheid. Vanuit de structuur en organisatie van Veiligheidsregio‟s is dit wellicht nog beter te realiseren dan vanuit de oude brandweerstructuur. Schroom vooral niet om als brandweer allianties aan te gaan met private partijen als TNO om de eigen belangen te behartigen. 8. Start met professionaliseren en innoveren, stel doelen hiertoe en houd vol! De Brandweer is een A-merk! Brandweer NL is samen met haar Europese collega‟s een omvangrijk netwerk met vele maatschappelijke functies en bijna 5 miljoen professionals. De inspanningen (voor een groot deel gebaseerd op vrijwilligheid) en de risico‟s die gelopen worden zorgen voor een hoge waardering van de beroepsgroep. Hieraan toegevoegd dient te worden dat de miljoenen mensen binnen de brandweer in Europa in staat zijn om nog in grote mate verder te innoveren en te professionaliseren, zowel in techniek, mensen en kennis. Stel als NVBR samen met de relevante partners concrete innovatiedoelen, zoek hier vervolgens Europese programma‟s bij ter mogelijke mede-financiering.
6 . Conclusies en aanbevelingen
48
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Literatuur Barnier, M., For a European civil protection force: europe aid, Brussel, mei 2006 Bos, P. e.a., Crisisbeheersing in Europees verband, In „Internationalisering en globalisering van crises en rampen‟, Leergang MCDM 2002-2004, Arnhem, 2004 Bruijn, J.A. de en Heuvelhof, E.F. ten, Management in netwerken, tweede druk, Utrecht, 1999 Bruijn, J.A. de, Heuvelhof, E.F. ten, In ‟t Veld R., Procesmanagement. Over procesontwerp en besluitvorming, Amsterdam, 2007 Buitink, A. e.a., Risico’s in Europa. Percepties vergeleken, In „Internationalisering en globalisering van crises en rampen‟, Leergang MCDM 2002-2004, Arnhem, 2004 Colijn, K., Globale dreigingen en de nationale veiligheid van Nederland, in Crisisbeheersing. Andermaal belicht, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag, 2007 Davis, D., Europe Meeting the Challenge Facing Emergencies: A European Strategy of Solidarity, Chester, mei 2008. Davis, D., Fire Across Europe. A European Fire Perspective, Federation of British Fire Organisations, Verenigd Koninkrijk, 2007 Deutscher Feuerwehrverband, Feuerwehr-Jahrbuch 2008, Berlijn, 2008 Dombrovsky, W.R., Warum auch die Feuerwehr nicht ewig ist. Lezing congres „‟Mut zur Zukunft‟, Berlijn, februari 2008 Duin, M. van, Van rampen leren. Een vergelijkend onderzoek naar de lessen uit spoorwegongevallen, hotelbranden en industriële ongelukken. Den Haag, 1992 Europese Commissie, Dienst Communicatie, Hoe werkt de Europese Unie?, Brussel, 2007 Europese Commissie, Transnationale territoriale samenwerking (Interreg IVB 2007-2013). Operationeel Programma voor Noordwest Europa, Brussel, 2006 Europese Commissie, Communication from the Commission to the European Parliament and the Council on reinforcing the Union’s Disaster Response Capacity, Brussel, 2008 During, R., Leren samenwerken binnen Europa, Wageningen, 2008 Galan Groep, Reader Masterclass ‘Wegwijs in Brussel’. Nederlandse brandweercommandanten 27-29 februari 2008, Baarn, 2008 Helsloot, I., Voorbij de symboliek. Over de noodzaak van een rationeel perspectief op fysiek veiligheidsbeleid, Den Haag, 2007 Helsloot, I., Muller, E.R., Berghuijs, J.D., Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving, Deventer, 2007 Hoetjes, B., Grensoverschrijdende samenwerking van decentrale overheden: hoe en waarom? in „Europa op het grensvlak van recht en beleid. Praktijkcahier Europees Recht, Deel 1‟, Den Haag, 2007 Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, Bestuurlijke aansturing van de brandweerzorg, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag, 2006 Konijn, Y., Arbeidstijd en rusttijd, in „Brandweer en Recht‟, aflevering 3, Den Haag, nov. 2005 Kornaat, F., Europa in een ander perspectief. Een verkennend onderzoek naar de (Europese) politielobby binnen de EU, Puttershoek, 2007 Ministerie van BZK, Ministerie van VROM, Actieprogramma Brandveiligheid, Den Haag, 2007 Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding, De Brandweer in 2040. Uitwerking van toekomstopties voor het bedrijfsmodel van de Brandweer. Deel 1: Bouwstenen, Tussenrapportage, Arnhem, juli 2008 Rooze, M., Gevolgen van een ramp duren langer dan je denkt. In „Crisisbeheersing, andermaal belicht‟, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag, 2007 RRC, Notitie zonder titel over NVBR / Brandweer.nl in Europa (Agendapunt 3.04, Bijlage 1), Arnhem, maart 2008 Schendelen, M.P.C.M. van, Gelijkhebben of winnen? Nederlandse belangenbehartiging in de Europese Unie, Amsterdam, 1995 Schendelen, M.P.C.M. van, Machiavelli in Brussels, the art of lobbying the EU, 2e druk, Amsterdam, 2005 Schendelen, M.P.C.M. van, Politieke processen en lobby, verschenen in „Wereldburgerschap: Handreikingen voor vergroting van betrokkenheid bij mondiale vraagstukken‟, pag. 82-92, Assen, 2007
Literatuur
49
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Wamsteker, N., NCC-achtige structuur binnen de Europese Unie een feit. In „Nieuwsbrief Crisisbeheersing, jaargang 4, nummer 6, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag, juni 2006 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Onzekere veiligheid. Verantwoordelijkheden rond fysieke veiligheid, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2008 Wiel, C. van de, Inleiding Strategische conferentie ‘Brandweer van de toekomst’, 20 november 2008
Literatuur
50
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Interessante websites Internetpagina
Over de EU cordis.europa.eu ccre.org
cedefop.europa.eu cepol.net cor.europa.eu/nl/index.htm curia.europa.eu easa.europa.eu ecdc.europa.eu minbuza.nl/ecer/nl/eu_essentieel_do ssiers ecprd.org ec.europa.eu/echa ec.europa.eu/enterprise/security/inde x_en.htm eda.europa.eu efsa.europa.eu efsca.co.uk emsa.europa.eu enisa.europa.eu era.europa.eu euractiv.com eurocities.org ec.europa.eu/information_society/act ivities/esafety/index_en.htm emtel.etsi.org eu-nederland.be eur-lex.europa.eu/nl/index.htm europa.decentraal.nl europarliament.net eesc.europa.eu/index_en.asp ec.europa.eu/employment/index_en. html ec.europa.eu/energy_transport/index _en.html
Omschrijving
Informatieservice EC over R&D-activiteiten die zij ondersteunt De Council of European Municipalities and Regions (CEMR), in het Nederlands Raad van Europese Gemeenten en Regio‟s (REGR), is de grootste Europese organisatie voor de belangenbehartiging van lokale en regionale overheden bij de Europese Unie. Namens Nederland zijn IPO en VNG lid van CEMR. Annemarie Jorritsma, voorzitter van de VNG, is een van de vicevoorzitters. Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding Europese Politieacademie Comité van de Regio‟s Europees Hof Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding Informatie over actuele en andere BNC-fiches. European Centre for Parliamentary Research and Documentation (EU extranet) Europees Agentschap voor Chemische Stoffen „Security Research Programme‟ (FP7-SEC-2009-1) onder het „ Seventh Framework Programme for Research and Technological Development (FP7)‟. Europees Defensieagentschap Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid European Fire Service Colleges‟ Association Europees Agentschap voor maritieme Veiligheid Europees Agentschap voor netwerken Informatiebeveiliging Europees Spoorwegbureau Zoekmachine voor actuele onderwerpen binnen EU Europees network voor steden Programma voor verbetering van de verkeersveiligheid. Emergency Communications (EMTEL) Permanente Vertegenwoordiging Nederland bij de EU Rechtstreekse toegang tot het recht van de Europese Unie Kenniscentrum Europees recht en beleid voor decentrale overheden Stemregisteren van het EP Europees Economisch en Sociaal Comité Europese Commissie DG Werkgelegenheid en Sociale Zaken Europese Commissie DG Energie en Transport
Interessante websites
51
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Internetpagina
Omschrijving
ec.europa.eu/enterprise/index_en.ht ml ec.europa.eu/environment/index_en. html ec.europa.eu/health/index_en.html
Europese Commissie DG Ondernemingen en Industrie
ec.europa.eu/dgs/justice_home/inde x_en.html eu-vri.eu europa.eu europarl.europa.eu/default_nl.htm ec.europa.eu/grants/index_en.html europa.eu.int/idea/index.html interreg4c.net/ ipsc.jrc.ec.europa.eu
iss-eu.org media.europa-nu.nl publications.eu.int nl.osha.europa.eu nweurope.eu ted.europa.eu
Over Fire and Rescue Services ctif.org dfv.org www.europeanfireacademy.com exchangeofexperts.eu
f-e-u.net fobfo.org.uk iaem.com/regions/iaemeuropa/ industrialsafety-tp.org nvbr.nl raddningsverket.se/templates/SRSA _Page____20965.aspx
Europese Commissie DG Milieu Europese Commissie DG Gezondheid en Consumentenbescherming Europese Commissie DG Justitie, Vrijheid en Veiligheid
Officiële pagina van de EU Europees Parlement Europese subsidies en leningen IDEA: online organisatieschema van de EU, o.a. namen en adressen van leidinggevende EU-ambtenaren Interreg IV-C Subsidieregeling voor regionale versterking Institute for the Protection and Security of the Citizen (één van de 7 instituten van het EC Joint Research Centre (JRC) in Ispra (Italië). Instituut voor veiligheidsstudies van de Europese Unie (IVSEU) Site voor Nederlandse journalisten die behoefte hebben aan betrouwbare en actuele informatie de EU. Toegang tot alle EU-publicaties EU Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk. Transnationale territoriale samenwerking in Noordwest Europa (NEW), binnen de Regeling Interreg IVB Tenders Electronic Daily is de online versie van het Supplement op het Publicatieblad van de Europese Unie, bestemd voor Europese openbare aanbestedingen. International association of fire and rescue service Deutsche Feuerwehrverein European Fire Academy Uitwisselingsprogramma t/m maart 2009 voor CPspecialisten binnen de EU, toekomstige lidstaten en Liechtenstein, Ijsland en Noorwegen. Federation of the European Union Fire Officer Association Federation of British Fire Organisations (FOBFO) International Association of Emergency Managers European Technology Platform on Industrial Safety Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding EU Fire Safety Network. Opgezet met de steun van COM/ENV/CP, het „Community Mechanism in the field of Civil Protection‟. 23 Lidstaten zijn in het netwerk vertegenwoordigd, voor Nederland levert het Ministerie van VROM een gedelegeerde. Het doel van het netwerk is kennis uitwisselen en een steun te zijn voor de Europese Commissie en andere EU-diensten.
Interessante websites
52
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Internetpagina
Omschrijving
Over gelieerde organisaties acfse.org ebca.info
genevaassociation.org/Affiliated_Org anizations/WFSC.aspx
Alliance for Consumer Fire Safety in Europe European Burn Casualties Association, a group of national burn patients associations in Europe. EBCA is a new European and result oriented association to be partner of the EU in improving fire safety and burn care in Europe, from a patients point of view. World Fire Statistics Center (London)
Interessante websites
53
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Bijlage 1 De Europese Unie Geschiedenis van de EU De Europese integratie krijgt voor het eerst echt vorm in de periode direct na de Tweede Wereldoorlog. Na WO II was er een machtsvacuüm ontstaan en heel Europa had de handen vol aan de wederopbouw. Om beide problemen het hoofd te bieden, presenteerde de toenmalige Franse minister van Buitenlandse Zaken op 9 mei 1950 een plan om de kolen- en staalindustrie van WestEuropa te verenigen, het zogenaamde Schuman plan. Dit wordt beschouwd als de geboortedag van de Europese Unie. 1951 1957 1973 1979 1981 1986 1993 1993 1995 1997 2001 2002 2004 2007
(Parijs): Zes landen richten de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal op (EGKS) (België, Frankrijk, West-Duitsland, Luxemburg, Italië en Nederland) (Rome): Bij het Verdrag van Rome wordt een gemeenschappelijke markt gecreëerd, de Europese Economische Gemeenschap (EEG) De Gemeenschap breidt uit tot negen lidstaten (UK, DK, IE treden toe) en ontwikkelt een gemeenschappelijk beleid De eerste rechtstreekse verkiezingen voor het Europees Parlement De eerste toetreding van een land uit het Middellandse-Zeegebied (GR) Europese Akte, SP en PT treden toe Voltooiing van de interne markt (Maastricht): Verdrag betreffende de Unie De EU breidt uit tot 15 lidstaten (SE, AU, FI) (Amsterdam): Weg vrij voor uitbreiding van EU in Midden- en Oost-Europa en Cyprus (Nice): Overeenstemming over een aantal openstaande institutionele vraagstukken, vereenvoudiging besluitvorming De invoering van euromunten en –biljetten (Rome): Verdrag voor Grondwet (nooit geratificeerd); tien nieuwe lidstaten treden toe tot de Unie (PL, CZ, HU, SK, LT, LV, SL, EE, CY, MT) (Lissabon): verdrag om EU democratischer en transparanter te maken, eenvoudiger werkmethoden en stemregelingen in te voeren, fundamentele rechten te waarborgen en de EU in staat te stellen met één stem over mondiale vraagstukken te spreken; Roemenië en Bulgarije treden toe
Tabel 1 Belangrijke data binnen de ontwikkeling van de EU.
Huidige structuur EU Het politieke systeem binnen de Europese Unie is veel transparanter en toegankelijker dan het Nederlandse. Uiteraard is de EU van veel grotere omvang en zijn er 27 lidstaten, honderden gekozen volksvertegenwoordigers en tienduizenden actoren actief. Ook zijn de fysieke afstanden groter en is er sprake van vele culturen en talen die van invloed zijn op de communicatie. Het systeem is echter aan de inputzijde opener, informeler en pragmatischer door de behoefte aan veel input van experts, belangenorganisaties en lobbygroepen uit lidstaten. Voor een organisatie als Brandweer Nederland is het eenvoudiger toegang te verkrijgen tot het Europese speelveld dan dat dit bij menig Nederlands 49 departement het geval is . „Brussel‟ mag dan relatief ver weg klinken, zich grotendeels buiten onze landsgrenzen afspelen en voor een deel ook nog eens in een andere taal, objectief gezien kan niemand echter om de (interventies van) de EU heen [Van Schendelen, 2005]. Jaarlijks produceert de EU circa 1300 stuks regelgeving die de nationale wetgeving overrulen en vele gevolgen in de lidstaten (kunnen) hebben. Aan de outputzijde is de EU overigens juist wel relatief formeel en juridisch georganiseerd, als het bijvoorbeeld gaat om de implementatie van regelgeving, subsidieprocedures en aanbestedingen.
49
Een uitgelezen gelegenheid om nader kennis te maken met alle instellingen van de EU is door deel te nemen aan de EU Open Days die ieder jaar begin oktober in Brussel georganiseerd worden. Op alle beleidsterreinen wordt de laatste stand van zaken gepresenteerd en de meeste organisaties met actuele of toekomstige plannen in EU-verband zijn dan present. De „EU Open Days 2009‟ zijn dus een goede gelegenheid om internationale contacten te leggen en partners te zoeken voor ideeën en projecten die mogelijk voor 2010 voorzien zijn.
Bijlage 1
De Europese Unie
54
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Europees Parlement Het Europees Parlement (EP) wordt door de burgers van de Europese Unie verkozen en behartigt hun belangen. Sinds 1979 worden de leden iedere 5 jaar rechtstreeks gekozen door de burgers van de EU. Het Parlement vertegenwoordigt hun belangen bij besprekingen met de andere EU-instellingen. De volgende verkiezingen zijn in juni 2009. Het EP heeft de volgende bevoegdheden: 4. Het samen met de Raad wetgeving vaststellen. Normaliter via de medebeslissingsprocedure (zie hierna) waarbij EP en Raad op basis van gelijkheid de wetgeving vaststellen die door COM is vastgesteld. 5. Begrotingsbevoegdheid door het - samen met de Raad – goedkeuren van de jaarlijkse begroting, hiermee worden tegelijk de beleidsprioriteiten van het EP bepaald. 6. Democratische controle uitoefenen op alle activiteiten van de EU. Het EP vervult een essentiële rol bij de benoeming van de Commissie, het stellen van schriftelijke en mondelinge vragen tot de Commissie en de Raad. Het Parlement heeft 785 leden uit alle 27 EU-lidstaten. De leden van het Europees Parlement vormen geen nationale fracties, maar zijn in 9 Europese politieke fracties ingedeeld (Sociaal-democraten, Liberaal-democraten, EU Volkspartij / christen-democraten, Groenen etc.). Nederland heeft 27 vertegenwoordigers in het EP (zie tabel). Zij vormen een goede en eenvoudige rechtstreekse toegang tot de EU-besluitvorming. 1. BELDER, Bastiaan, Fractie Onafhankelijkheid/Democratie 2. BERMAN, Thijs, Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement 3. BLOKLAND, Johannes, Fractie Onafhankelijkheid/Democratie 4. BOZKURT, Emine, Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement 5. Van BUITENEN, Paul, Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie 6. BUITENWEG, Kathalijne Maria, Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie 7. Van den BURG, Ieke, Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement 8. CORBEY, Dorette, Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement 9. CREMERS, Jan, Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement 10. DOORN, Bert, Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten 11. De GROEN-KOUWENHOVEN, Elly, Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie 12. HENNIS-PLASSCHAERT, Jeanine, Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie 13. In 't VELD, Sophia, Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie 14. JACOBS, Lily, Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement 15. LAGENDIJK, Joost, Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie 16. De LANGE, Esther, Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten 17. LIOTARD, Kartika Tamara, Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links 18. MAATEN, Jules, Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie 19. MANDERS, Toine, Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie 20. MARTENS, Maria, Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten 21. MEIJER, Erik, Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links 22. MULDER, Jan, Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie
Bijlage 1
De Europese Unie
55
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
23. Van NISTELROOIJ, Lambert, Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en 50 Europese Democraten 24. OOMEN-RUIJTEN, Ria, Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten 25. VISSER, Cornelis, Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten 26. WIERSMA, Jan Marinus, Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement 27. WORTMANN-KOOL, Corien, Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten Tabel 2 De 27 Nederlandse leden van het EP (2004-2009).
Europese Raad De Europese Raad (Raad), bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van alle lidstaten, plus de voorzitter van de Europese Commissie. Het hangt af van het politieke systeem van elk land of hun president en/of hun eerste minister deelneemt. De Europese Raad komt in principe vier keer per jaar bijeen om het algemene beleid van de EU vast te stellen en de geboekte vooruitgang te beoordelen. De Europese Raad is het hoogste besluitvormingsorgaan van de Europese Unie, bijeenkomsten worden daarom vaak een „Europese Top” genoemd. Europese Commissie De Commissie (COM) – waarvoor iedere lidstaat een commissaris levert - komt in het algemeen één keer per week in Brussel bijeen. Elk agendapunt wordt door de bevoegde commissaris toegelicht en het hele team neemt vervolgens een collectief besluit. Het personeel van de Commissie is ingedeeld in departementen, de zogeheten „directoratengeneraal‟ (DG‟en, 18 in totaal) en „diensten‟. Elk DG is verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein en staat onder leiding van een directeur-generaal, die aan een van de commissarissen verantwoording verschuldigd is. In feite zijn het de DG‟en die belast zijn met het voorbereiden en opstellen van de wetgevingsvoorstellen, maar deze worden pas officieel wanneer de Commissie ze op haar wekelijkse vergadering goedkeurt. Vervolgens wordt het voorstel voorgelegd aan de Raad en het EP, waarna de Commissie het nog kan aanpassen en ter definitieve vaststelling nogmaals aan de Raad en EP voorlegt. De Commissie wordt ondersteund door een Secretariaat Generaal (SG), dat zelf verantwoordelijk is voor het terrein „risk & impactassessment en methodologie. Tabel 3 Overzicht Directoraten-generaal en agentschappen van de EU. DG
Beleidsterrein
TREN
Agriculture & Rural Development Competition Economic & Financial Affairs Education & Culture Employment, Social Affairs and Equal Opportunities Transport & Energy
ENTER ENVI
Enterprise & Industry Environment
COMP
Bijzonderheden
Staatssteun, tenders en aanbesteding
Life Long Learning projecten, e-learning Arbeidstijdenrichtlijn, Europees Sociaal Fonds (ESF-subsidies)
Gevaarlijke stoffen bij alle transportmodaliteiten, veiligheidsvoorzieningen transportmiddelen Ook dit DG is verantwoordelijk voor een groot aantal technische normen (zoals EN 12798: 1999 Transport Quality Systems – Road, rail and inland navigation transport). Technische standaarden, apparaten Civil Protection, isolatiematerialen, rookgassen e.d.
50
Stelde in 2008 o.a. schriftelijke vragen aan de Commissie over de toelating van vlamvertragers en over het stellen van verplichtende Europese richtlijnen voor (lagere) overheden voor de aanschaf van schone wegvoertuigen en pleitte daarbij voor een ontheffingsmogelijkheid voor o.a. brandweer en OOV-diensten.
Bijlage 1
De Europese Unie
56
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
SANCO
MARKT JFS
Executive Agencies Fisheries & Maritime Affairs Health & Consumer Protection Information Society & Media Internal Market & Services Justice, Freedom & Security Regional Policy
RESE
Research
TACU
Taxation & Customs Union Development Enlargement External Relations Humanitarian Aid Trade
DEVE ENLA EXRE HUA TRAD
ECHA
EASA
EMSA
Relevante agentschappen Europees Agentschap voor Chemische Stoffen Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart Europees Agentschap voor maritieme Veiligheid
ENISA
Europees Agentschap voor netwerken Informatiebeveiliging
EUOSHA
Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding Europees Centrum voor ziektepreventie en bestrijding Europees Defensieagentschap
Cedefop
ECDC
EDA
Maritieme Veiligheid Brandveiligheid TV‟s, bankstellen, nachtkleding, hotels e.d. Informatievoorziening, Galileo, melding- en alarmering, e-learning Publieke diensten op het gebied van markt, assurantie O.a. ook programma‟s met als onderdeel crisismanagement. Verbetering spreiding van kennis, welvaart, veiligheid, middelen etc. over de (delen van de) lidstaten. Verantwoordelijk voor al het onderzoek door en namens de EU. Hoofdzetel is het Joint Research Center (JRC) in Ispra in NoordItalië.
Beheert de technische, wetenschappelijke en administratieve aspecten van Reach, het EU-registratiesysteem voor chemische stoffen. Vestigingsplaats: Helsinki, Finland Bevordert de hoogst mogelijke veiligheids- en milieubeschermingsnormen in de burgerluchtvaart in de EU en certificeert vliegtuigen en onderdelen. Vestigingsplaats: Keulen, Duitsland EMSA voorziet de Commissie en de lidstaten van technisch en wetenschappelijk advies over de verbetering van de veiligheid op zee en over de preventie van zeevervuiling. Vestigingsplaats: Lissabon, Portugal Door informatie te verzamelen, risico‟s te analyseren, voorlichting te geven en beste praktijken te bevorderen, draagt ENISA bij tot de veiligheid van informatienetwerken en van de via die netwerken overgebrachte gegevens. Vestigingsplaats: Heraklion (Kreta), Griekenland Dit agentschap centraliseert en verspreidt kennis en informatie over veiligheid en gezondheid op het werk, met het accent op de totstandbrenging van een cultuur van effectieve preventie. Vestigingsplaats: Bilbao, Spanje Dit centrum bevordert de ontwikkeling van beroepsonderwijs en opleiding. Het is een expertisecentrum voor kennisverspreiding en ondersteuning van de beleidsvorming. Vestigingsplaats: Thessaloniki, Griekenland ECDC identificeert, beoordeelt en informeert over bestaande en nieuwe bedreigingen voor de volksgezondheid door infectieziekten, zoals griep, sars en hiv/aids. Vestigingsplaats: Stockholm, Zweden Van belang in verband met ontwikkelingen binnen Civiel-Militaire samenwerking op Europese schaal.
Bijlage 1
De Europese Unie
57
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
ESB
Europees Spoorwegbureau
EFSA
Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid
EPA
Europese Politieacademie
IVSEU
Instituut voor veiligheidsstudies van de Europese Unie
EDA streeft naar samenhang in plaats van fragmentatie op het gebied van de Europese defensie- en veiligheidscapaciteit, waaronder bewapening en uitrusting, onderzoek en operaties. Vestigingsplaats: Brussel, België Dit agentschap werkt aan een gemeenschappelijke aanpak van spoorveiligheid en aan gezamenlijke normen voor de interoperabiliteit van spoorwegen om een volledig geïntegreerd EU-spoorwegnet tot stand te brengen. Vestigingsplaats: Lille en Valenciennes, Frankrijk Voorziet de Commissie en het publiek van onafhankelijk wetenschappelijk advies over voedselveiligheid en risico‟s in de voedselketen. Vestigingsplaats: Parma, Italië Leidt hoge politieambtenaren uit de EU op en bereidt opleidingsprogramma‟s voor politiebeambten uit het middenkader voor, waarbij specifiek de nadruk wordt gelegd op de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit. Vestigingsplaats: Bramshill, Verenigd Koninkrijk Helpt een gemeenschappelijke Europese veiligheidscultuur te creëren, het strategisch debat te verrijken en systematisch de veiligheidsbelangen van de EU te bevorderen. Vestigingsplaats: Parijs, Frankrijk
Besluitvorming binnen de EU Zoals in hoofdstuk 2 al kort beschreven is, is besluitvorming over voorstellen binnen de EU vastgelegd in de verdragen.De verdragen hebben de beleidsthemas onderverdeeld in 3 pijlers waarin is geregeld volgens welke procedure besluiten genomen dienen te worden. Europese Unie Eerste pijler Europese Gemeenschappen (EG) Douane-unie en interne markt Landbouw Visserij Mededinging Economische en Monetaire Unie EU-Burgerschap Onderwijs en Cultuur Transeuropese netwerken
Tweede pijler Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) Buitenlands beleid: EU Battle groups, European Rapid Reaction Force EUFOR Vredesoperaties Mensenrechten Democratie Buitenlandse hulp Veiligheidsbeleid Europees Veiligheids- en Defensiebeleid
Derde pijler Politiële en Justitiële Samenwerking in Strafzaken (PJSS) Drugs- en wapensmokkel Terrorisme Mensensmokkel Georganiseerde misdaad Oplichting en fraude
Consumentenbescherming Volksgezondheid Onderzoek Milieu Sociaal Beleid Asielbeleid Verdrag van Schengen Immigratiebeleid Tabel 4 De drie pijlers van de EU, in rood de relevante beleidsterreinen voor de brandweer.
Bijlage 1
De Europese Unie
58
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Het recht van de pijlers verschilt onderling. Het recht van de eerste pijler is „supranationaal‟: de EU staat qua regelgevende bevoegdheid boven de lidstaten. Het recht van de tweede en derde pijler is „intergouvernementaal‟ of „internationaal‟: de regelgevende bevoegdheid van de EU staat niet boven die van de lidstaten. Alles wat de lidstaten in het kader van de derde pijler invoeren gebeurt op basis van onderlinge afspraken en verdragen. In de derde pijler betekent een onhouding dat er geen unanimiteit is en dat een voorstel niet aangenomen kan worden. Besluitvormingsprocedures In hoofdstuk 2 zijn de 3 besluitvormingsprocedures binnen de EU al kort beschreven. In deze bijlage worden ter verduidelijking de medebeslissingsprocedure en raadplegingsprocedure schematisch weergegeven. De Medebeslissingsprocedure komt het meest voor. De Commissie voert uit en komt met voorstellen, het EP en de Raad hebben in één of twee lezingen (zeer zelden drie als het Bemiddelingscomité ingeschakeld moet worden) de gelegenheid een voorstel met eventueel amendementen aan te nemen of te verwerpen. Bij de Raadplegingsprocedure (zie figuur volgende pagina) legt de Commissie een wetsvoorstel voor aan de Raad, die vervolgens het EP raadpleegt (niet bindend advies). Wel bestaat voor de Raad op een aantal terreinen de verplichting om het EP om advies te vragen. Indien dit verzuimd wordt, is een besluit onrechtmatig. Figuur 9 Besluitvorming binnen de EU volgens de medebeslissingsprocedure. In een aantal specifieke gevallen is de Instemmingsprocedure van toepassing. De Raad kan dan alleen besluiten nemen wanneer zij de uitdrukkelijke goedkeuring van het EP heeft.
Bijlage 1
De Europese Unie
59
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Nederlands deel van Europese besluitvorming In onderstaande figuur is te zien hoe de Nederlandse overheid de betrokkenheid bij Europese besluitvorming georganiseerd heeft. Belangrijke rollen zijn weggelegd voor de Werkgroep „Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen‟ (BNC). Deze werkgroep genereert de zogenaamde BNC51 fiches die vervolgens in de Ministerraad (MR) geagendeerd worden. Politiek gevoelige onderwerpen passeren eerst nog de „Coördinatiecommissie voor Europese integratie en associatie‟ (CoCo) of de Raad voor Europese en Internationale Aangelegenheden (REIA). Komt de CoCo er niet uit, dan is er in bijzondere gevallen nog de CoCoHAN: de „Coördinatiecommissie op Hoog Ambtelijk Niveau‟. CoCo en CoCoHAN worden beiden Figuur 10 Besluitvorming binnen de EU volgens de raadplegingsprocedure. voorgezeten door de staatssecretaris van Europese Zaken (Timmermans momenteel). Na de ministerraad worden de standpunten nog met het parlement afgestemd (deels via de vaste Kamercommissie voor EU-zaken) voordat ze meegenomen worden naar de Europese Raad van Ministers.
Figuur 11 Nederlands deel van EU-besluitvorming [Kordaat, 2007].
51
Van de circa 600 commissievoorstellen per jaar aan de Raad en het EP stelt de Nederlandse regering in ongeveer de helft van de gevallen een eerste beoordeling op. Deze BNC-fiches vormen de inzet voor de Nederlandse onderhandelingen in Brussel. De BNC-fiches zijn via internet te raadplegen (minbuza.nl/ecer)
Bijlage 1
De Europese Unie
60
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Bijlage 2 Relevante EU-programma’s, -regelgeving en projecten In onderstaand overzicht wordt inzicht geboden in potentiële dossiers die van belang kunnen zijn vanuit het perspectief van de Veiligheidsketen voor de Nederlandse brandweer. Daarnaast worden voor de volledigheid enkele ontwikkelingen / regelingen genoemd die vanuit organisatorisch perspectief en/of voor de bedrijfsvoering voor de brandweer van belang kunnen zijn. Voor ieder onderwerp geldt dat het nader bestudeerd dient te woren op relevantie, bruikbaarheid en de mogelijke kosten/baten voor de Nederlandse brandweer. Project / regelgeving / subsidie
Omschrijving
Civil Protection Financial Instrument (CPFI)
Het doel van dit programma is om lidstaten te ondersteunen bij hun pogingen om mensen, maar ook omgeving en cultuurgoed te beschermen bij rampen. De Europese Commissie dekt 50 tot 80% van de kosten. Het jaarwerkprogramma 2009 is op 25-11-2008 vastgesteld en vanaf januari 2009 zullen op verschillende momenten in het jaar oproepen verschijnen tot het indienen van projectvoorstellen onder dit programma. Onderwerpen die openstaan voor EU financiering zijn onder meer: Grote (grensoverschrijdende) oefeningen, projecten die rampen kunnen helpen 52 voorkomen , training, bewustwording en oefenen met crisisbeheersingsteams. 19 December 2008 was de sluitingsdatum voor de 2de oproep 2008 voor “Simulation Exercises in the field of the Community Civil Protection Mechanism”. http://ec.europa.eu/environment/civil/prote/call_simu_2008_2.htm
Prevention of and Fight Against Crime (ISEC) en Prevention, Preparedness and Consequence Management of Terrorism and other Security related risks (CIPS), samen het algemene programma Security and 53 safeguarding liberties
Budget ISEC 2009: 70 miljoen euro (40,5 miljoen voor Action Grands). ISEC richt zich op een breed scala aan criminaliteitsonderwerpen, maar heeft naast de vooral politiële aspecten ook raakvlakken met de veiligheidsketen van de brandweer (zie onder). Naast algemene Action Grants zijn er ook mogelijkheden voor operating grants voor non-governmental, non-commercial organisaties en 54 specifieke grants voor Framework Partners (politie DinPol, KMar en Douane, BZK, Justitie). Onderwerpen zijn bijvoorbeeld: Mensensmokkel –en handel, cyber crime (in het bijzonder internetfraude en kinderporno), financieel-economische criminaliteit, beslag en ontneming, criminaliteitspreventie, milieucriminaliteit, implementatie EU actieplan voor de verbetering van de veiligheid van explosieven, radicalisering uitmondend in 55 terrorisme, maatregelen i.v.m. CBRN-dreigingen , implementatie Verdrag van Prüm (in het bijzonder het Zweedse initiatief), EU drugs actieplan 2009-2012, JIT teams, grensoverschrijdende politiesamenwerking, Napels II conventie, samenwerking met Europol,
52
Naar verwachting zal in 2009 een deel van het instrument ook besteed worden aan „disaster prevention‟, een initatief van de Commissie naar aanleiding van de extreme bosbranden in Griekenland en Bulgarije in 2007 [Europese Commissie, maart 2008]. 53 Informatie afkomstig van voorlichtingsbijeenkomst ISEC en CIPS 2009, Ministerie van BZK, 8 oktober 2008 54 Een Framework Partner is een partij die bekend & geautoriseerd is door de Commissie en meer rechten heeft, zoals het bijvoorbeeld ook buiten de vaste data Grands indienen. 55
De EU heeft in februari 2008 een CBRN Tasforce ingesteld bestaande uit experts, private partijen en onderzoekers
Bijlage 2
Relevante EU-programma’s, regelgeving en projecten
61
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Project / regelgeving / subsidie
Omschrijving
wetenschappelijk criminologisch onderzoek en statistiek (in het bijzonder harmonisering van definities), gemeenschappelijke trainingen en opleidingen. Voor het programma CIPS is in 2009 voor Action Grands 7,7 miljoen euro beschikbaar. Ontwikkeling/evaluatie/promoten van methoden en technieken om de openbare ruimte beter bestand te laten zijn tegen terroristische aanslagen (beperking effecten van explosies, constructiematerialen, detectie etc.), businesscases om de beschikbaarheid van kritieke publieke communicatiesystemen voor crisisorganisaties te verbeteren, studies om de beveiliging en beschikbaarheid van publieke communicatiesystemen en Internet te verbeteren, trainingen en oefeningen voor experts. Seventh Framework Programme for Research and Technological Development (FP7) – Security Research Programme (FP7-SEC)
Zeer omvangrijk programma met een totaal budget van 12,25 miljard euro t/m 2013. Europa veiliger maken voor haar burgers en onderwijl de concurrentiepositie van de Europese industriën verbeteren is het doel van dit „ Seventh Framework Programme for Research and Technological Development (FP7)‟ (gepubliceerd 03-09-2008) dat loopt van 2007 t/m 2013. FP7 bestaat uit 4 blokken van activiteiten die 4 specifieke e programma vormen: Samenwerking,ideeën,mensen, capaciteit en een 5 specifieke programma voor nucleair onderzoek. Het programma bevat 10 thema‟s, waarvan de volgende 3 expliciet betrekking hebben op het terrein van „Disaster risk management‟. Information and Communication Technologies, budget 9,11 miljard euro; Environment (inclusief „climate change‟), budget 1,8 miljard euro; Security, budget 1,35 miljard euro. De eerste „Call for Proposals (117,9 miljoen euro)‟ van dit „Security 56 Research Programme‟ (FP7-SEC-2009-1) sloot 04-12-2008 . Dit deelprogramma heeft tot doel om als één van de fundamentele rollen van 57 de overheid de veiligheid (nadruk op security ) van de EU-burgers te helpen verzekeren. Voor de brandweer bestaan er binnen dit programma veel mogelijkheden om samen met partners te werken aan betere producten en middelen om deze te leveren. Vooral ook veel technologische onderzoeken en projecten worden binnen dit programma gehonoreerd, bijvoorbeeld: SEC-2009.1.1.2 CBRNE (Chemical, Biologica, Radiological, Nuclear agents and Explosives) SEC-2009.2.3.1 Built infrastructure protection, including building in resilience to attack at the design stage SEC-2009.3.2.2: Sea border surveillance system (Regio Haaglanden heeft hiertoe een voorstel ingediend i.s.m. een private partij). SEC-2009.4.1.1 Aftermath crisis management system SEC-2009.4.2.1 First responder of the future
56
Security Research Call 2 FP7-SEC-2009-1, 3 september 2009. Met security‟ wordt in EU-beleid de openbare (orde en veiligheid) bedoeld (meer politioneel, vaak gerelateerd aan terrorisme), met „safety‟ wordt meer de fysieke veiligheid aangeduid, waarbinnen dan vaak onderscheid gemaakt wordt in „natural disasters‟ en „manmade disasters‟. 57
Bijlage 2
Relevante EU-programma’s, regelgeving en projecten
62
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Project / regelgeving / subsidie
Transnationale territoriale samenwerking (Interreg IVB 2007-2013) en Interregionale territoriale samenwerking (Interreg IVC 2007-2013)
Omschrijving
SEC-2009.4.3.1: Neutralisation of CBRN effects following a terrorist Event SEC-2009.4.3.3: Simulation, planning and training tools and methods for management of crises and complex emergencies SEC-2009-7.0.1 Transparency and networking amongst Member States and Associated States Het INTERREG Kaderprogramma wordt gefinancierd uit het „European Regional Development Fund‟ (ERDF). Het promoot interregionale samenwerking binnen de EU (+ Noorwegen en Zwitserland). Prioriteit 1 heeft o.a. als subthema‟s innovatie, onderzoek en technologische ontwikkeling. Prioriteit 2 van het programma heeft o.a. de subthema‟s natuurlijke en technologische risico‟s (incl. climate change en externe veiligheid), watermanagement, energie en duurzaam transport, cultureel erfgoed en landschap. Nederland is voor het grootste deel ingedeeld in de Regio „Noordwest Europa (NWE, zie afbeelding). In dit gebied is in de programmaperiode 20072013 in totaal 355 miljoen euro subsidie beschikbaar. De cofinanciering door de EU varieert van 50 tot 75%. Interreg IVC Het Interreg IVC programma is onderdeel van de Europese doelstellingen voor Territoriale Samenwerking van het ERDF voor de periode 2007-2013. Het heeft tot doel om door interregionale samenwerking de effectiviteit van regionaal ontwikkelingsbeleid te verbeteren en de regio‟s economisch sterker en meer concurrerend te maken. Prioriteiten zijn de uitwisseling van kennis en ervaringen, koplopers in contact brengen met regio‟s die minder ver zijn en het structureel borgen van goede praktijksituaties.
KP7 Kaderprogramma Onderzoek 2007-2013
Dit programma bestaat uit vier specifieke programma‟s: „Samenwerking‟: onderzoek op het gebied van:
gezondheid, voedsel/ landbouw/visserij en biotechnologie. Informatieen communicatietechnologie Nanowetenschappen, nanotechnologie, materialen en nieuwe productietechnologieën Energie Milieu (inclusief klimaatverandering) Vervoer (inclusief luchtvaart) Sociaal-economische wetenschappen en geesteswetenschappen Ruimtevaart Veiligheid
„Ideeën‟, inclusief de oprichting van een Europese Onderzoeksraad (ERC). „Mensen‟, gericht op human resources. „Capaciteiten‟, gericht op de potentiële onderzoekscapaciteit van het:
Bijlage 2
Relevante EU-programma’s, regelgeving en projecten
63
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Project / regelgeving / subsidie
Omschrijving
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)
MKB in de EU: Onderzoeksinfrastructuren Onderzoek ten voordele van het MKB Kennisregio‟s Onderzoekspotentieel Wetenschap in de samenleving Samenhangende ontwikkeling van onderzoeksbeleid Internationale samenwerkingsactiviteiten
Het totaalbudget van dit programma is 50,5 miljard euro. Dit Fonds is een van de structuurfondsen en is bedoeld om de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Europese Unie terug te dringen. Dit sluit aan bij de doelstellingen van het regionale beleid. Om dit te bereiken financiert het fonds programma's voor de ontwikkeling en structurele aanpassing van achtergebleven regio's en voor de omschakeling van regio's met afnemende industriële activiteit. Nederland heeft de mogelijkheid om in de periode 2007-2013 ruim 830 miljoen euro van de EU te gebruiken voor EFRO-activiteiten. Voorwaarde voor gebruik is dat de subsidie door de Nederlandse overheid of bedrijven moet worden verdubbeld. De Nederlandse overheid heeft aangegeven 178,6 miljoen euro te willen investeren. De rest zou van private partijen moeten komen.
Programma Een leven lang leren (Life Long Learning)
Van 2007-2013 loopt het overkoepelende onderwijsprogramma Levenslang Leren. Het totale budget voor de 4 programma‟s is 13,62 miljard euro. Het programma beoogt de totstandkoming van een moderne kennismaatschappij in de hele Europese Unie te bevorderen. Levenslang leren moet zorgen voor meer uitwisseling, samenwerking en mobiliteit tussen de onderwijs- en beroepsopleidingstelsels. Het programma is opgedeeld in vier programma's die zich richten op verschillende sectoren, namelijk:
Comenius: voorschool tot en met de tweede fase voortgezet onderwijs Erasmus: hoger (wetenschappelijk) onderwijs, en hoger beroepsonderwijs Leonardo da Vinci: beroepsonderwijs (behalve hoger beroepsonderwijs) Grundtvig: volwasseneneducatie
Leonardo Da Vinci heeft als doel de beroepsopleiding in de EU te bevorderen. De beroepsopleidingen zouden met behulp van het programma beter moeten aansluiten bij de veranderende behoeften op de arbeidsmarkt. Het programma ondersteunt de volgende acties:
Mobiliteit partnerschappen die werken aan vraagstukken die voor de deelnemende organisaties van belang zijn projecten met meerdere deelnemers met als doel verbetering van de nationale beroepsopleidingsstelsels thematische netwerken van deskundigen en organisaties Voor Leonardo is minimaal 3,4 miljard euro beschikbaar. Omdat het LLL-programma met name gericht is op opleiding en
Bijlage 2
Relevante EU-programma’s, regelgeving en projecten
64
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Project / regelgeving / subsidie
Omschrijving
onderwijs, bevat dit programma mogelijkheden voor bijvoorbeeld het Nifv en de NSOB (o.a. MCDM) om projecten in te dienen of samenwerkingsverbanden met Europese partners aan te gaan. Er bestaan echter zeker ook mogelijkheden om voor verbeteren van operationeel trainen en realistisch oefenen voorstellen in te dienen. In de beleidsperiode 2001-2006 zijn binnen dit programma op het vlak van fysieke veiligheid bijvoorbeeld de projecten I SEE uitgevoerd (de ontwikkeling van online trainingen voor specialisten „disaster medicine‟) 58 en INFORMED (online training voor chauffeurs gevaarlijke stoffen) . LIFE+ 2007-2013
Subsidieprogramma van circa 2,1 miljard euro met de volgende doelstellingen: het bijdragen tot de ontwikkeling en implementatie van het milieubeleid en de milieuwetgeving van de EU en daarmee tot duurzame e ontwikkeling conform de prioriteiten van het 6 Milieuactieprogramma (klimaatverandering, natuur en biodiversiteit, milieu en gezondheid, duurzaam hulpbronnengebruik e.d.). Prioriteiten zijn o.a. het „bijdragen tot de ontwikkeling en demonstratie van innovatieve beleidsbenaderingen en –instrumenten‟ en het bijdragen tot de consolidatie van de kennisbasis voor de ontwikkeling, beoordeling, monitoring en evaluatie van het milieubeleid en de milieuwetgeving,
Europees Regionaal Ontwikkelingsfonds (ERDF)
Maatregelen voor risicopreventie zijn van groot belang voor regionale ontwikkeling. Risicopreventie is dan ook als één van de prioriteiten benoemd van het „European Regional Development Fund‟ (ERDF) voor de periode 2007-2013. Risicopreventie betreft zowel natuurlijke als technologische risico‟s. Maatregelen voor risicopreventie en een goede preparatie maken dan ook integraal onderdeel uit van planvorming en ontwikkelprocessen. Het Europees Ontwikkelingsfonds ziet het voorkomen (beperken) van risico‟s als prioritair binnen de doelen van het fonds. Regionale Programma’s Onder het ERDF zijn ook een groot aantal regionale programma‟s goedgekeurd. Er is bijvoorbeeld een „Operational Programme South59 Netherlands , waarin over de periode 2007-2013 in totaal door de EU 186 van de 462 miljoen euro bijgedragen wordt aan een programma met als doelstelling het verbeteren van de „Regional competetiveness and employment‟. Dit programma heeft als prioriteiten „Kenniseconomie, ondernemerschap en innovatie‟, „Aantrekkelijke regio‟ en „Stedelijke dimensie‟ (met o.a. milieukwaliteit en toegang tot ICT-middelen). In totaal financiert de EU 1,66 miljard euro in Nederland in het kader van cohesie/versterking in de periode 2007-2013.
Community programme for disaster prevention
DG Environment organiseerde op 9 april 2008 in Brussel een bijeenkomst voor stakeholders om een potentieel „Community 60 programme for disaster prevention‟ te bespreken . Dit initiatief gaat in het kort om drie vragen: is er in Europa behoefte aan
58
Leonardo da Vinci successtories, EU DG Education and Culture, 2007.
59
Infosheet „Operational Program South Netherlands 2007,‟ SID_2007NL162PO003. Ik heb hier zelf aan deelgenomen en was de enige Nederlandse overheidsfunctionaris.
60
Bijlage 2
Relevante EU-programma’s, regelgeving en projecten
65
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Project / regelgeving / subsidie
Omschrijving
een dergelijk initiatief, hoe dient de EU een kennis-gebaseerde benadering te ontwikkelen en wat zijn de belangrijkste elementen waar het initiatief uit dient te bestaan. Ook het in kaart brengen van risico‟s en data- en kennismanagement werden als prioriteiten genoemd. Het „whitebook‟ over dit initiatief zou nog in 2008 beschikbaar komen, maar is echter februari 2009 nog niet gereed. Programme Exchange of experts (verlengd t/m mart 2009)
Uitwisselingsprogramma tussen de lidstaten tot april 2009 voor Civil Protection specialisten in de breedste zin. Ook toekomstige lidstaten en Liechtenstein, Ijsland en Noorwegen. 100% Van de onkosten wordt vergoed en deelname is een goede en ontspannen manier om de eigen kennis en ervaring uit te wisselen met collega‟s in een andere lidstaat. Tot eind 2008 hebben slechts ruim 20 specialisten uit enkele lidstaten aan deze uitwisselingsmogelijkheid deelgenomen.
Monitoring and Information Center (MIC)
Opgericht in 2001 zijn de lidstaten verplicht het MIC te informeren bij grote ongevallen met grensoverschrijdende effecten. Bij nationale „rampen‟ coördineert het MIC de bijstand van andere lidstaten [Buitink e.a., 2004]. De lidstaten leveren zo nodig interventieteams die binnen afgesproken tijden een afgemeten inzet doen. Het Landelijk Operationeel CoördinatieCentrum (LOCC) is voor Nederland het landelijk contactpunt voor het MIC; het MIC kan een partner zijn
Programma Marco Polo II (DG TREN)
Marco Polo II heeft een budget van ongeveer 400 miljoen euro. Dit programma (2007-2013) steunt modelprojecten in verband met gecombineerd goederenvervoer. Voor alle vormen van het goederenvervoer die tot een vermindering van het wegvervoer leiden, kunnen aanvragen worden ingediend. Het is de bedoeling het goederenvervoer over de weg te vervangen door meer milieuvriendelijke vormen van goederenvervoer, bijvoorbeeld over zee, spoor en binnenvaart. In 2007 en 2008 is ca. 75% van het budget gegaan naar projecten over „modality shifts‟ (verplaatsen van vervoersstromen naar alternatieve vervoersmodaliteiten).
European Program on Critical Infrastructure Protection (EPCIP)
Dit EU-programma (Greenpaper 2005, Directive 2006/61, concept) heeft tot doel een gemeenschappelijk raamwerk op te stellen voor gelijke identificatie, beoordeling en implementatie van beschermingsmaatregelen voor kritieke infrastructuur. De dreiging van „digitale verlamming‟ en de bescherming van data vergen 62 adequate systemen voor risicodetectie en het vergaren van kennis . Activiteiten worden gecoördineerd door het European Network and Information Security Agency (ENISA). In Nederland kennen we op dit vlak inmiddels het Computer Emergency Response Team (GOVCERT).
Flood Directive,
Regelgeving die vanuit reguliere EU-regelgeving koppelingen legt naar
61
Communicatie van de EC over een Europees Programma voor de Bescherming van Kritieke Infrastructuur, Brussel, 12-12-2006, COM (2006) 786 (definitief) 62 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 2008
Bijlage 2
Relevante EU-programma’s, regelgeving en projecten
66
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Project / regelgeving / subsidie
Omschrijving
Seveso-II Directive
preparatie, respons en herstel. Deze regelgeving blijft in ontwikkeling (Seveso-II directive wordt in 2008-2009 geëvalueerd), mede ook gekoppeld aan Climate Change en de effecten daarvan voor Europa. De Commissie ziet „disasterprevention‟ of „riskmanagement‟ steeds meer in samenhang met „reguliere‟ regelgeving en maakt daarom ook steeds meer middelen vrij voor onderzoek, projecten etc. De recente „Green Paper on Adapting to Climate Change in Europe‟ van dezelfde DG Environment doet in Europa het besef groeien dat risico‟s vroegtijdiger, integraler en internationaler geïnventariseerd en geanalyseerd moeten worden.
Flammability of upholstered furniture, nightwear & RIPcigarettes
In de 6.500 woningbranden die jaarlijks in Nederland plaatsvinden, spelen bankstellen een grote rol bij de verspreiding van een woningbrand. EFA en ACFSE zijn een campagne gestart die aandacht vraagt voor de rol die een bankstel speelt in de ontwikkeling van een brand. In samenwerking met het NIFV (Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid Nibra) heeft de ACFSE een brandtest uitgevoerd met bankstellen. MEP‟s pleiten voor een verhoging van de brandveiligheid van bankstellen in de EU. Andere programma‟s in dezelfde sfeer van „Consumer Safety‟ (DG SANCON) hebben inmiddels geleid tot regelgeving voor de onbrandbaarheid van nachtkleding en voor zelfdovende sigaretten, zogenaamde „RIP-cigarettes‟ (Reduced Ignition Propensity, European press release IP/07/1818 Brussels 18 November 2007).
Domestic Fire safety & Fire safety in hotels (SafeHotel)
Alle instellingen in Europa die zich bezig houden met brandveiligheid zijn het er over eens dat woningbranden veruit (circa 60%) de grootste bron van slachtoffers zijn. Diverse organisaties zijn bezig dit thema prominenter op de Europese agenda te krijgen in relatie tot bijvoorbeeld de ontwikkeling van een raamwerk voor woningsprinklers. Het programma voor brandveiligheid in hotels bestaat al sinds 1986 (86/666/EEC) en valt onder DG Consumerprotection, onderdeel „Consumer Safety‟. Tot enkele jaren geleden is aan dit programma ook door de NVBR (Landelijk Netwerk Brandpreventie) meegewerkt in FEU-verband. Het programma ligt de laatste jaren stil, maar in 2008 hebben de FEU, EFA en CTIF weer het initiatief genomen om het onderwerp bij de EU op de agenda te krijgen, met name door het te koppelen aan het dossier „Domestic Fire Safety‟. In Nederland zijn met name Brandweer Amsterdam (Ricardo Weever) en René Hagen (via de EFA) met dit dossier actief. Begin 2009 zal het kabinet haar Visie op Brandveilgheid presenteren (in navolging van het Actieprogramma Brandveiligheid) en ook hierin zal expliciet aandacht besteed worden aan brandveiligheid in woningen.
Global Monitoring for Environment and Security (GMES) en INSPIRE (Infrastructure for Spatial Information
Bijlage 2
„Global Monitoring for Environment and Security‟ is een gezamenlijk initiatief van de COM en het EU-agentschap ESA (European Space Agency). GMES (dat in 2013 operationeel geïmplementeerd dient te zijn) moet belangrijke ondersteuning gaan bieden door betere voorspelling, monitoring en beoordeling in relatie tot de voorbereiding van strategieën
Relevante EU-programma’s, regelgeving en projecten
67
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Project / regelgeving / subsidie
Omschrijving
in Europe)
voor „natural hazards‟ en „manmade disasters‟. GMES bestaat in het beginstadium uit drie „fast track services (FTS): FTS land monitoring FTS marine FTS Emergency Response GMES heeft een nauwe relatie met de Richtlijn INSPIRE (Infrastructure for Spatial Information in Europe, Directive (2007/2/EC), welke eisen stelt aan de infrastructuur, datastructuur, kwaliteit, toegankelijkheid etc. van de RO-informatie van de lidstaten (dient in de lidstaten voor 25 april 2009 geïmplementeerd te zijn). Een gerelateerd project/organisatie is www.eurisy.org, dat zich bezighoudt met „Integrated Use of Satellite Information and Services‟ op o.a. het terrein van risico- en rampenmanagement (met name op het gebied van overstromingen, natuurbranden, landverschuivingen, aardbevingen e.d.). COM
Brandstatistieken
Zowel de EFA, FEU als CTIF pleiten al enige jaren voor betrouwbare brandstatistieken in Europa. Ook in Nederland is hiervoor veel belangstelling (in het kader van doelkwantificering in de Visie op Brandveiligheid). Momenteel is de UK bezig om Eurostat (de officiële EU statistische organisatie) te bewegen om brand als één van de onderdelen die aan de Europese statistieken dienen te worden toegevoegd. De EFA pleit o.a. in haar contacten met de Europese Commissie (Commissaris Kuneva, Consumentenveiligheid) ook voor een Europees stelsel. Het World Fire Statistics Center – een internationaal samenwerkingsverband van verzekeraars in Londen – is om een praktische bijdrage te leveren aan de beperking van brandschade. Het WFSC verzamelt, analyseert en verspreidt internationaal vergelijkbare data over de kosten van branden. Het hogere doel is overheden te bewegen samenhangende strategieën te bepalen om uiteindelijk ook nationaal de effecten van brand te beperken.
Nuclear Radiological Biological Chemical (NRBC)
In de JBZ-Raad van 27-28 november 2008 is o.a. gesproken over maatregelen in de strijd tegen terrorisme. In verband hiermee is besproken dat de lidstaten een pakket maatregelen dienen te gaan nemen op het vlak van NRBC. In de JBZ-Raad van juni 2009 wordt een 63 nadere uitwerking verwacht .
Europe Aid
Het rapport „For a European civil protection force: europe aid‟ [Michel Barnier, 2006] doet 12 aanbevelingen voor de versterking van de Europese rampenbestrijdingscapaciteit. Sinds Barnier zijn rapport nogmaals onder de aandacht bracht op het „Second Civil Protection Forum‟ in november 2007, is het onderwerp door de Commissie weer op de agenda gezet (in de JBZ-raad van november 2008 uiteindelijk geen meerderheid voor één Europese eenheid, maar voor versterking van de mobiele eenheden van de lidstaten de „USAR‟s e.d.). De Fire and Rescue Services (FRS), verenigd in FEU en CTIF hebben dit
63
Persbericht EU-Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, Press 344 Nr16325_08 d.d. 28-11-2008
Bijlage 2
Relevante EU-programma’s, regelgeving en projecten
68
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Project / regelgeving / subsidie
Omschrijving
dossier eigenlijk in het beginstadium te passief naast zich neergelegd. Een aantal (met name noordelijke) lidstaten vindt een „Europese Brandweer‟ geen goede ontwikkeling omdat lidstaten (zoals Griekenland en Bulgarije) eerst maar eens zelf de eigen brandweer dienen te organiseren en professionaliseren in plaats van hiervoor eenheden met Europees geld te organiseren. Project eSafety
Programma voor verbetering van de verkeersveiligheid in Europa middels ontwikkeling, promotie en toepassing van nieuwe veiligheidssystemen in auto‟s. „eSafety‟ is de eerste peiler van het „ Intelligent Car Initiative‟, een gezamenlijk initiatief van de EC, auto-industrie en andere stakeholders.
Project ‘Citizens and Resilience. The balance between awareness and fear (2005-2007)64
Doel van dit project is om de international samenwerking te verbeteren om gezamenlijk de veerkracht van de Europese bevolking te vergroten. Uitwisseling van kennis en drie concrete producten: publiekscampagne, een interventie voor kinderen in het basisonderwijs & strategieën voor „community-based interventions‟. In het zusterproject „Eureste‟ (European resources for the victims of terrorism) zijn o.a. train de trainerprogramma‟s ontwikkeld en geïmplementeerd.
Project ‘Victims’ European Network against Terrorism’ 51 (‘Vnet’)
Doel van „Vnet‟ is het creëren en uitbreiden van een Europees netwerk van organisaties voor getroffenen van terrorisme.
64
„Eutopa‟: Doel is de standaardisering van de zorg na rampen in Europa. O.a. Europese implementatie van de Nederlandse „Richtlijn vroegtijdige interventies na rampen‟.
Bron: M. Rooze, „Gevolgen van een ramp duren langer dan je denkt.
Bijlage 2
Relevante EU-programma’s, regelgeving en projecten
69
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Bijlage 3 Respondenten Naam
Functie
Organisatie
Dhr.. D. Nuessler
FEU
Dhr. G. Haverkamp
President FEU (Commandant Brandweer Aken) Senior beleidsmedewerker
Dhr. D. Davis
President / Chairman
Dhr. J. Rooymans*
Werkgroep Europa, Raad voor Regionale Commandanten, Directeur Veiligheidsregio
Dhr. R. Hagen
Vicevoorzitter EFA, Lector Brandpreventie Nifv
Dhr. L. van Nistelrooij
Europarlementariër, Rapporteur Groenboek Territoriale Cohesie Vertegenwoordigers DFV in Brussel Projectleider Europese stimuleringsregelingen Veiligheid
Dhr. R. Römer, Mevr. C. Andree Mevr. T. Woeltjes*
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Afdeling Internationale Zaken Europe commission CTIF / Federation of British Fire Organisations (FOBFO) Raad van Regionale Commandanten, Veiligheidsregio Zuid-Oost Brabant European Fire Academy (EFA), Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Nibra Europees Parlement Bureau Brussel, Deutsche Feuerwehrverband (DFV) Ministerie van BZK, DG Veiligheid
* Telefonisch interview november 2007 en bijeenkomst bijgewoond met de RRC Werkgroep Europa (J. Rooijmans, R. Brons, P. van Dijk, G. van Klaveren) en het ministerie van BZK (T. Woeltjes), 8 januari 2009.
Vragenlijst De respondenten hebben allen op enigerlei wijze een (grensoverschrijdende) betrokkenheid bij het takenpakket van de Nederlandse brandweer en/of Europese ontwikkelingen. Op grond van hun kennis van brandweergerelateerde dossiers in Europa en/of hun ervaringen met het Brusselse netwerk zijn hen in een persoonlijk of telefonisch interview of per schriftelijke enquête de volgende vragen voorgelegd: 1. In hoeverre is de brandweer in Nederland volgens u in staat om relevant nationaal beleid of EUbeleid in de gewenste richting te beïnvloeden en in welke mate speelt de versnipperdheid van de Nederlandse brandweer hierbij een rol? 2. Waarom vindt u dat Brandweer Nederland op dit moment wel/niet zou moeten investeren in een Brandweerlobby in Brussel? 3. Hoe zou volgens u een Nederlandse inbreng binnen een Europese Brandweerlobby vormgegeven kunnen worden? Welke voorwaarden dienen hieraan te worden gesteld? 4. Welke zijn volgens u de belangrijkste Europese dossiers (longlist) t/m 2014 voor de Brandweer? 5. Op welke dossiers (shortlist) zou Brandweer Nederland naar uw mening kunnen aanhaken en hoe? 6. Welke andere organisaties met een relatie met fysieke veiligheid hebben volgens u een goede Brusselse lobby georganiseerd en welke dossiers/projecten zijn hiervan een goed voorbeeld? 7. Heeft u mogelijk nog suggesties / tips voor dit onderzoek tot besluit? Naast bovenstaande vragen zijn de respondenten in verband met hun kennis vanuit de eigen functie/organisatie nog specifieke vragen voorgelegd.
Bijlage 3
Respondenten
70
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Bijlage 4 Workingtime Directive 65
De Europese Raad heeft op 10 juni 2008 een akkoord gesloten over de WTD . Het dossier is nu vlotgetrokken door het te verknopen met een akkoord over de Uitzendrichtlijn. Tegenover de afspraken over de Uitzendrichtlijn (Temporary Agency Work Directive, TAWD) – die een versterking van de positie van uitzendkrachten inhouden – staat nu een verzwakking van de bescherming van de werknemer op het gebied van de arbeidstijden. Het gaat om afspraken over de gemiddeld 48-urige werkweek, over mogelijke afwijkingen daarvan in de vorm van verlenging van de referentieperiode, over individuele 'opt-out', over aanwezigheidsdiensten en over combinatie werk en privé. Europese Raad over Uitzendrichtlijn De richtlijn bepaalt dat uitzendkrachten vanaf de eerste dag gelijk moeten worden behandeld in arbeidsvoorwaarden met reguliere werknemers. Hiervan kan worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of (als een systeem van algemeen verbindend verklaarde cao's ontbreekt) een ander akkoord tussen sociale partners op nationaal niveau. Dit kan ook een 'qualifying period' (overgangsperiode) inhouden. Europese Raad over Arbeidstijdenrichtlijn 48-urige werkweek De WTD heeft als belangrijkste maximumnorm 48 uur arbeid gemiddeld per week, gemeten over een periode van maximaal 4 maanden. De periode waarover de 48 uur gemiddeld wordt berekend, kan onder bepaalde voorwaarden worden verlengd tot een jaar. Deze voorwaarden worden in de nieuwe Richtlijn versoepeld. Kon dat voorheen alleen bij cao, nu komt daarbij de mogelijkheid om dat te doen bij wet, met slechts als voorwaarde „consultatie van de sociale partners op het geëigende niveau‟. Aanwezigheidsdiensten Als gevolg van uitspraken van het Europese Hof moet alle tijd tijdens aanwezigheidsdiensten volledig worden meegeteld als arbeidstijd. Dat had flinke gevolgen voor personeel bij brandweer, ambulancepersoneel, artsen in ziekenhuizen etc.. Reden waarom veel landen aandringen op aanpassing van de Richtlijn. De afspraak in de raad is nu als volgt: De tijd tijdens aanwezigheidsdiensten wordt onderverdeeld in actieve tijd (waarin de werknemer na een oproep aan de slag gaat) en niet-actieve tijd. De niet-actieve tijd tijdens aanwezigheidsdiensten telt niet mee als arbeidstijd, tenzij anders geregeld bij wet of cao. De niet-actieve tijd telt ook niet mee als dagelijkse of wekelijkse rusttijd, tenzij anders geregeld bij wet of cao. Compenserende rust bij niet-naleven van de verplichte dagelijkse of wekelijkse rust is verplicht binnen een redelijke termijn, vast te stellen bij wet of cao. Zo kan de verplichte 11 uur rust per 24 uur bij een aanwezigheidsdienst van 24 uur eenvoudig op de lange baan worden geschoven. Opt-out clausule De huidige Richtlijn biedt lidstaten de mogelijkheid om individuele werknemers op vrijwillige basis af te laten wijken van de gemiddeld 48-urige werkweek. De EVV wil van deze opt-out clausule af, maar de ontwikkelingen voor de aanwezigheidsdiensten gooiden roet in het eten. Het voorstel van de Raad is nu om individuele afwijking van de gemiddeld 48 urige werkweek blijvend mogelijk te maken onder de volgende condities: Opt-out moet expliciet toegestaan zijn bij cao of bij wet (na consultatie sociale partners). Individuele instemming is vereist. Werknemer mag geen nadeel ondervinden van weigering in te stemmen. Werkgever moet register bijhouden van werknemers met opt-out. Deze geldt voor maximaal 1 jaar, met mogelijkheid tot verlengen. Instemming tijdens de eerste 4 weken van de arbeidsovereenkomst is nietig. Gemiddeld maximaal 60 uur arbeid per week, gemeten over 3 maanden. Deze grens wordt maximaal 65 uur gemiddeld als de inactieve tijd van aanwezigheidsdiensten 65
Persbericht EU IP/08/912 Working Time Directive and Temporay Working Agency Directive, 10 juni 2008.
Bijlage 4
Working Time Directive
71
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
meetelt als arbeidstijd. Voor werknemers die minder dan 10 weken in een periode van 12 maanden bij een werkgever werken gelden deze bovengrenzen niet. Gelijktijdig gebruik door een lidstaat van opt-out clausule en verlenging van de referentieperiode tot 12 maanden is niet toegestaan.
Combinatie werk en privé De Europese ministerraad stelt een zwakke tekst voor: Lidstaten zullen sociale partners aanmoedigen om afspraken te maken over verbetering van de combinatie werk en privé. Lidstaten zien er op toe dat werkgevers hun werknemers tijdig informeren over wijzigingen in hun arbeidstijdpatroon. Lidstaten zullen werkgevers aanmoedigen om verzoeken van werknemers tot wijziging van arbeidstijd en rooster serieus te nemen. Effect op de situatie in Nederland In Nederland zal wijziging ten aanzien van de referentieperiode voor de 48 uur vermoedelijk geen grote gevolgen hebben. De afspraak die hierover in de Sociaal Economische Raad gemaakt is, en overgenomen in de Arbeidstijdenwet, zal vermoedelijk niet snel ter discussie worden gesteld. Een andere regeling van de aanwezigheidsdiensten zal onmiddellijk leiden tot druk op aanpassing van de regeling in het Arbeidstijdenbesluit. Met name bij de brandweer zal de strijd dan weer losbarsten, maar ook bijvoorbeeld bij de ambulances en in de zorg. De opt-out clausule staat daarmee in nauw verband. Deze wordt in Nederland toegepast bij de aanwezigheidsdiensten en daarnaast ook in het beroepsgoederenvervoer. Afspraken over de combinatie werk en privé zullen alleen als ze hard worden gemaakt, misschien effect kunnen hebben op de Wet aanpassing arbeidsduur, en op de zeggenschapspositie van werknemers voor hun rooster. (Bron: http://www.fnvbondgenoten.nl/dossiers/dossier_overzicht/arbeidstijdenwet/arbeidstijdenwet/europees _akkoord_over_richtlijn )
Bijlage 4
Working Time Directive
72
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Bijlage 5 Lijst van afkortingen In onderstaand overzicht zijn meer afkortingen opgenomen dan in de tekst te vinden zijn. Het meerdere aan afkortingen is in de diverse geraadpleegde bronnen aangetroffen en in deze scriptie opgenomen omdat ze direct of indirect een relatie hebben met de belangen van de Nederlandse brandweer. Afkorting
Omschrijving
ACFSE AEGPL AER AISBL
Alliance for Consumer Fire Safety in Europe European Liquefied Petroleum Gas Association Assembly of European Regions European Association for the Co-ordination of Consumer Representation in Standardisation Verbond van Europese Consumentenorganisaties („European Association for the Coordination of Consumer Representation in Standardisation‟) Annual Work Programme (COM) Europese Consumenten Organisatie „Business-orientated NGO‟, bestaat uit vele handelsorganisaties, branches en georganiseerde burgergroepen Besluit risico‟s zware ongevallen 1999 Chemisch, Biologisch, Radiologisch, Nucleair Europees Comité van Verzekeraars Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding Europese organisatie voor werkgevers in de overheidssector (o.a. VNG lid) European Chemical Industry Council Council of European Municipalities and Regions (Raad van Europese Gemeenten en Regio‟s) Comité Européen de Normalisation Bescherming Vitale Infrastructuur („Critical Infrastructure Protection‟) Prevention, Preparedness and Consequence Management of Terrorism and other Security related risks Europese Commissie Directoraat Generaal „Competition‟ (mededinging) Raadpleging: European Commission and Civil Society Comité van de Regio‟s Comité van permanente vertegenwoordigers Civil Protection Civil Protection Financial Instrument Crisis Steering Group (vergelijkbaar met een Interdepartementaal Beleidsteam) International association of fire and rescue service („Comité Technique International de Prévention et d‟extinction du Feu‟) Deutsche FeuerwehrVerein Directorate General Disaster Risk Reduction European Association of Consumer Electronics Manufacturers Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart European Burn Casualties Association European Center for Disease Prevention and Control Europees Agentschap voor Chemische Stoffen
ANEC AWP BEUC BONGO Brzo „99 CBRNE CEA Cedefop CEEP CEFIC CEMR (REGR) CEN CIP CIPS COM COMP CONNECS COR COREPER CP CPFI CSG CTIF DFV DG DRR EACEM EASA EBCA ECDC ECHA
Bijlage 5
Lijst van afkortingen
73
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Afkorting
Omschrijving
ECJ EDA EESC EENA
European Court of Justice European Defense Agency European Economic and Social Committee European Emergency Number Association Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling European Food Safety Authority European Fire Service Colleges‟ Association Europees Hof voor de Rechten van de Mens European Industrial Gas Association European Network and Information Security Agency Directoraat Generaal „Enterprise‟ (ondernemingen) Directoraat Generaal Environment Europees Parlement European Public Health Alliance Europese Onderzoeksraad European Regional Development Fund Europees Sociaal Fonds Europees Verbond van Vakbewegingen Europese Unie EU Solidariteitsfonds European Centre for Disease Prevention and Control European Fire Academy European Flame Retardants Association (o.a. sponsor van EFA) European Food Safety Authority European Fire Safety Network Wetsvoorstel Europese groepering voor territoriale samenwerking (n.a.v. EUverordening EG 1082/2006) Europees Agentschap voor maritieme Veiligheid Europese Politie Academie Europees Agentschap voor netwerken Informatiebeveiliging European Program on Critical Infrastructure Protection Europees Spoorwegbureau European Urban Knowledge Network Europese Federatie Federation of European Union Fire Officers Association Fire Industry Confederation Flying-In and Flying-out lobbyist (amateur die zich slecht voorbereidt) Federation of British Fire Organisations Seventh Framework Programme for Research and Technological Development Gemeenschappelijk Buitenlands en VeiligheidsBeleid Government Organised NGO (non-gouvernementele organisatie die uit een mix van overheidspartijen bestaat, tegenpool is de BONGO) International Association of Emergency Managers Prevention of and Fight Against Crime Instituut voor veiligheidsstudies van de Europese Unie Justitie en Binnenlandsze Zaken (Commissie van de EU-Raad)
EFSA EFSCA EHRM EIGA ENISA ENTER ENVI EP EPHA ERC ERDF ESF EVV EU EUSF ECDC EFA EFRA EFSA EFSN EGTS EMSA EPA ENISA EPCIP ESB EUKN EuroFed FEU FIC FiFo FOBFO FP7 GBVB GONGO IAEM ISEC IVSE JBZ
Bijlage 5
Lijst van afkortingen
74
S t r a t e g i s c h e h e r o r i ë n t a t i e N e d e r l a n d s e b r a n d we e r l o b b y i n E u r o p a
Afkorting
Omschrijving
JFS KP7 LDC LNV MEP MIC NGO NRBC NVBR OSHA PAM PR PV REACH RFEC RIP RRC SANCO TREN UIP WFSC
Directoraat Generaal „Justice, Freedom and Security‟ Kaderprogramma Onderzoek 2007-2013 Least Developed Countries Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij Member of the European Parliament Monitoring and Information Center („EU coördinatiecentrum Brussel) Non-Governmental Organisation Nucleair Radiologisch Biologisch Chemisch Nederlandse Vereniging van Brandweer en Rampenbestrijding EU Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk Public Affairs Management Permanent Vertegenwoordiger („Permanent Representative‟) Permanente Vertegenwoordiging Registration, Evaluation and Authorisation of Chemicals Regions For Economic Change (EU Initiative) Reduced Ignition Propensity (cigarettes) Raad voor Regionaal Commandanten (binnen NVBR) Directoraat Generaal Consumer Protection Directoraat Generaal Transport and Energy International Union of Private Wagons World Fire Statistics Center
Bijlage 5
Lijst van afkortingen
75