Problemen met TCP/IP-verbindingen in Windows XP oplossen Inleiding Er zijn hulpprogramma's die nuttige informatie kunnen verstrekken over de oorzaak van TCP/IPnetwerkproblemen in Microsoft Windows XP. In dit artikel vindt u aanbevelingen voor het gebruik van deze hulpprogramma's voor het opsporen van netwerkproblemen. Hoewel het overzicht niet volledig is, wordt aan de hand van tal van voorbeelden aangegeven hoe u deze hulpprogramma's kunt gebruiken voor het oplossen van netwerkproblemen.
Meer informatie Hulpprogramma's voor het oplossen van problemen met TCP/IP De volgende lijst bevat een aantal diagnosehulpprogramma's voor TCP/IP die deel uitmaken van Windows XP: Basishulpprogramma's •
Netwerkdiagnose in Help en ondersteuning Hier vindt u gedetailleerde gegevens over de netwerkconfiguratie en de resultaten van automatische tests. Map Netwerkverbindingen De map bevat informatie en de configuratie van alle netwerkverbindingen op de computer.
• Klik op Start en vervolgens op Configuratiescherm en Netwerk- en Internet-verbindingen om de map Netwerkverbindingen te openen. Opdracht IPConfig Hiermee kunt u de waarden van de huidige TCP/IP-netwerkconfiguratie weergeven, door DHCP • toegewezen leases bijwerken of vrijgeven en DNS-namen weergeven, registreren of leegmaken. Opdracht Ping • Hiermee verzendt u ICMP Echo Request-berichten om te controleren of TCP/IP juist is geconfigureerd en er een TCP/IP-host beschikbaar is. Geavanceerde hulpprogramma's Opdracht Hostname Hiermee geeft u de naam van de hostcomputer weer. Opdracht Nbtstat • Hiermee wordt de status van de huidige NetBIOS over TCP/IP-verbindingen weergegeven, kan de NetBIOS-naamcache worden bijgewerkt en
kunnen de geregistreerde namen en de bereik-id worden weergegeven. Opdracht PathPing • Hiermee wordt een pad naar een TCP/IP-host weergegeven en pakketverlies bij elke router op het pad. Opdracht Route • Hiermee geeft u de IP-routeringstabel weer en kunnen IP-routes worden toegevoegd of verwijderd. Opdracht Tracert • Hiermee wordt het pad naar een TCP/IP-host weergegeven. Typ in de opdrachtregel -? achter de naam van een hulpprogramma voor de juiste opdrachtsyntaxis van de hier beschreven hulpprogramma's. Windows XP Professional-hulpprogramma's Windows XP Professional bevat de volgende extra hulpprogramma's: Systeemlogboek • Hier worden systeemfouten en -gebeurtenissen vastgelegd. Computerbeheer • Hier kunt u stuurprogramma's voor de netwerkinterface en andere onderdelen wijzigen.
Probleemoplossing Welke procedure u het beste kunt gebruiken om TCP/IP-problemen op te lossen, hangt af van het type netwerkverbinding dat u gebruikt en het connectiviteitsprobleem dat u ondervindt. Automatische probleemoplossing Bij de meeste problemen met internetverbindingen gebruikt u eerst het hulpprogramma Netwerkdiagnose om de oorzaak van het probleem vast te stellen. Ga als volgt te werk om Netwerkdiagnose te activeren: 1. Klik op Start en op Help en ondersteuning. Klik op de koppeling Gebruik Hulpprogramma's als u gegevens over deze computer wilt weergeven en problemen wilt onderzoeken en klik op 2. Netwerkdiagnose in de lijst aan de linkerkant. Wanneer u klikt op Systeem scannen, verzamelt Netwerkdiagnose configuratiegegevens en worden 3. problemen met de netwerkverbinding automatisch opgelost. Wanneer de procedure is voltooid, controleert u of er items zijn waarbij in rode letters 'Mislukt' wordt aangegeven. 4. Vouw deze categorieën uit en bekijk de testresultaten. U kunt deze informatie gebruiken om het probleem op te lossen of de informatie doorgeven aan een professionele netwerkbeheerder en deze om hulp vragen. Als u de mislukte tests vergelijkt met de beschrijving in de sectie Handmatige probleemoplossing verderop in dit artikel, kunt u mogelijk de oorzaak van het probleem achterhalen. Als u de resultaten voor TCP/IP wilt bekijken, vouwt u de sectie Netwerkadapters van de resultaten uit en vervolgens de netwerkadapter
waarvoor de test is mislukt. U kunt de interface van Netwerkdiagnose ook rechtstreeks openen met de volgende opdracht: netsh diag gui Handmatige probleemoplossing U kunt problemen met de TCP/IP-verbinding handmatig oplossen door de volgende methoden te gebruiken in de aangegeven volgorde: Methode 1: de configuratie controleren met het hulpprogramma IPConfig
Als u met het hulpprogramma IPConfig de TCP/IP-configuratie wilt controleren van de computer waarop het probleem zich voordoet, klikt u op Start, Uitvoeren en typt u cmd. U kunt nu de opdracht ipconfig gebruiken voor informatie over de configuratie van de hostcomputer, waaronder het IP-adres, het subnetmasker en de standaardgateway. Met de parameter /all van de opdracht IPConfig genereert u een gedetailleerd configuratierapport voor alle interfaces, waaronder eventuele RAS-adapters. U kunt de IPConfig-uitvoer omleiden naar een bestand of in andere documenten plakken. Typ hiervoor: ipconfig > \mapnaam\bestandsnaam De uitvoer krijgt de opgegeven bestandsnaam en wordt opgeslagen in de opgegeven map. U kunt de IPConfig-uitvoer bekijken om problemen op te sporen in de configuratie van het computernetwerk. Als de computer bijvoorbeeld handmatig is geconfigureerd met een IP-adres dat hetzelfde is als een bestaand IP-adres dat al is gedetecteerd, wordt het subnetmasker 0.0.0.0 weergegeven. Als uw lokale IP-adres wordt weergegeven als 169.254.y.z met een subnetmasker 255.255.0.0, is het IPadres toegewezen door de functie APIPA (Automatic Private IP Addressing) van Windows XP Professional. Dit betekent dat TCP/IP is ingesteld voor automatische configuratie, dat er geen DHCP-server is gevonden en er geen alternatieve configuratie is opgegeven. Deze configuratie heeft geen standaardgateway voor de interface. Als voor het lokale IP-adres 0.0.0.0 wordt weergegeven, heeft de instelling van de functie DHCP Media Sensing prioriteit gekregen. Dit omdat de netwerkadapter geen juiste verbinding heeft met een netwerk of omdat TCP/IP een IP-adres heeft gedetecteerd dat hetzelfde is als een handmatig geconfigureerd IP-adres. Als er geen problemen zijn met de TCP/IP-configuratie, gaat u naar Methode 2.
Methode 2: de verbinding testen met het hulpprogramma Ping
Als er geen problemen zijn met de TCP/IP-configuratie, kunt u nu testen of de computer verbinding kan maken met andere hostcomputers in het TCP/IP-netwerk. Dit doet u met het hulpprogramma Ping. Met het hulpprogramma Ping kunt u de verbinding op IP-niveau controleren. Met de opdracht ping verzendt u een ICMP Echo Request-bericht naar een doelhost. Gebruik Ping om te controleren of een hostcomputer IP-pakketten kan verzenden naar een doelhost. U kunt Ping ook gebruiken om de oorzaak van problemen met de netwerkhardware en incompatibele configuraties vast te stellen. Opmerking Als de IP-configuratie wordt weergegeven nadat u de opdracht ipconfig /all hebt uitgevoerd, hoeft u de opdracht ping niet uit te voeren voor het loopback-adres en uw eigen IP-adres. IPConfig heeft deze taken al uitgevoerd om de configuratie weer te geven. Controleer bij het oplossen van problemen of er een route tussen de lokale computer en een netwerkhost bestaat. Hiervoor gebruikt u de volgende opdracht: ping IP-adres OpmerkingIP-adres is het IP-adres van de netwerkhost waarmee u verbinding wilt maken. Ga als volgt te werk om de opdracht ping te gebruiken: Voer Ping uit voor het loopback-adres om te controleren of TCP/IP is geïnstalleerd en goed werkt op de lokale computer. Typ hiervoor de volgende opdracht: ping 127.0.0.1 1. Als de loopback-test mislukt, reageert de IP-stack niet. Dit probleem kan optreden in de volgende gevallen: • De TCP-stuurprogramma's zijn beschadigd. • De netwerkadapter werkt niet. • Een andere service veroorzaakt IP-conflicten. Voer Ping uit voor het IP-adres van de lokale computer om te controleren of de computer op de juiste wijze is toegevoegd aan het netwerk. Als de routeringstabel correct is, wordt het pakket doorgestuurd naar het loopback-adres 127.0.0.1. 2. Typ hiervoor de volgende opdracht: ping IP-adres van lokale host
3.
Als de loopback-test slaagt maar u het lokale IP-adres niet kunt pingen, is er mogelijk een probleem met de routeringstabel of het stuurprogramma van de netwerkadapter. Voer Ping uit voor het IP-adres van de standaardgateway om te controleren of de gateway functioneel is en of het mogelijk is een verbinding te maken met een lokale host op het lokale netwerk. Typ hiervoor de volgende opdracht:
ping IP-adres van standaardgateway Als pingen niet lukt, is er mogelijk een probleem met de netwerkadapter zelf, met het router- of gatewayapparaat, de kabels of andere verbindingshardware. Voer Ping uit voor het IP-adres van een externe host om te controleren of u via een router kunt communiceren. Typ hiervoor de volgende opdracht: ping IP-adres van externe host 4. Als pingen niet lukt, reageert de externe host mogelijk niet of is er een probleem met de netwerkhardware tussen de computers. Ping nog een andere externe host om uit te sluiten dat de externe host niet reageert. Voer Ping uit voor de hostnaam van een externe host om te controleren of u een externe hostnaam kunt herleiden. Typ hiervoor de volgende opdracht: ping Hostnaam van externe host
5.
Ping gebruikt naamomzetting om een computernaam te herleiden in een IP-adres. Als u wel een IP-adres kunt pingen maar geen computernaam, dan is er dus een probleem met de hostnaamomzetting en niet met de netwerkverbinding. Controleer of de DNS-serveradressen zijn ingesteld voor de computer. Deze kunnen handmatig worden ingesteld via de TCP/IP-instellingen of automatisch worden toegewezen. Als de DNS-serveradressen worden weergegeven wanneer u de opdracht ipconfig /all gebruikt, pingt u alle serveradressen om te controleren of ze kunnen worden benaderd.
Controleer de volgende configuraties als Ping in geen enkele situatie werkt: Controleer of het IP-adres van de lokale computer geldig is en of het juist is ingevoerd op het tabblad •
Algemeen in het dialoogvenster Eigenschappen voor Internet Protocol (TCP/IP) en juist wordt gebruikt in het hulpprogramma Ipconfig. Zorg dat er een standaardgateway is geconfigureerd en dat de verbinding tussen de host en de standaardgateway functioneert. Zorg bij het oplossen van problemen dat er slechts één standaardgateway is geconfigureerd. U kunt meerdere standaardgateways configureren,
•
maar gateways na de eerste gateway worden alleen gebruikt als de IP-stack vaststelt dat de oorspronkelijke gateway niet functioneert. Het doel van de probleemoplossing is de status van de eerste geconfigureerde gateway te bepalen.
•
Om de taak te vereenvoudigen kunt u dus beter alle andere gateways verwijderen. Zorg dat IPSec (Internet Protocol Security) is uitgeschakeld. Wanneer IPSec is geactiveerd, worden Pingpakketten mogelijk geblokkeerd of is extra beveiliging vereist. Ga voor meer informatie over IPSec naar Methode 7: de IP-beveiliging (IPSec) controleren.
Belangrijk Als het externe systeem dat wordt gepingd zich achter een verbinding met grote vertraging bevindt, zoals een satellietverbinding,
kan het even duren voordat het systeem reageert. Gebruik de parameter -w (wait) om een langere timeouttijd op te geven dan de standaardtime-outtijd van vier seconden.
Methode 3: een route controleren met het hulpprogramma PathPing
Met het hulpprogramma PathPing kunt u pakketverlies over trajecten langs meerdere hops opsporen. Voer een PathPing-analyse uit voor een externe host om te controleren of de routers op het pad naar de bestemming correct functioneren. Typ hiervoor de volgende opdracht: pathping IP-adres van externe host Methode 4: de ARP-cache wissen met het hulpprogramma Arp
Als u zowel het loopback-adres (127.0.0.1) als uw eigen IP-adres kunt pingen, maar geen andere IPadressen, gebruik dan het hulpprogramma Arp om de ARP-cache (Address Resolution Protocol) te legen. Gebruik een van de volgende opdrachten om de cachevermeldingen weer te geven: arp -a arp -g Gebruik de volgende opdracht om de cachevermeldingen te verwijderen: arp -d IP-adres Gebruik de volgende opdracht om de ARP-cache leeg te maken: netsh interface ip delete arpcache Methode 5: de standaardgateway controleren
Het gateway-adres moet zich in hetzelfde netwerk bevinden als de lokale host. Anders kunnen berichten van de hostcomputer niet worden doorgestuurd buiten het lokale netwerk. Als het gateway-adres zich in hetzelfde netwerk bevindt als de lokale host, controleert u of het adres van de standaardgateway juist is ingevoerd. Controleer of de standaardgateway een router is, en niet alleen een host. En controleer of de router is ingeschakeld voor het doorsturen van IP-datagrammen.
Methode 6: de communicatie controleren met het hulpprogramma Tracert of het hulpprogramma Route
Als de standaardgateway correct reageert, pingt u een externe host om te controleren of de communicatie tussen de netwerken juist functioneert. Als de communicatie niet verloopt zoals verwacht, gebruikt u het hulpprogramma Tracert om het pad naar de bestemming vast te leggen.
Controleer bij IP-routers op computers met Microsoft Windows 2000 of Microsoft Windows NT 4.0 de IProuteringstabel met behulp van het hulpprogramma Route of de invoegtoepassing Routering en RAS. Voor andere IP-routers gebruikt u het hulpprogramma of de voorziening van de leverancier voor het controleren van de IP-routeringstabel. Wanneer u Ping gebruikt voor probleemoplossing worden meestal de volgende vier foutberichten weergegeven: TTL verlopen tijdens overdracht Met dit foutbericht wordt aangegeven dat het vereiste aantal hops de TTL (Time to Live) overschrijdt. U kunt de TTL verhogen met de opdracht ping-i. Er bestaat mogelijk een routeringslus. Gebruik de opdracht Tracert om te controleren of door onjuist geconfigureerde routers een routeringslus is ontstaan. De doelhost is niet bereikbaar Met dit foutbericht wordt aangegeven dat er noch bij de verzendende host, noch bij de router een lokale of externe route bestaat voor de doelhost. Controleer of er problemen zijn met de lokale host of met de routeringstabel van de router. Time-out bij opdracht Met dit bericht wordt aangegeven dat de Echo Reply-berichten niet werden ontvangen binnen de ingestelde time-outtijd. De standaard ingestelde time-outtijd is vier seconden. Gebruik ping -w om de time-outtijd te verhogen. Ping-aanvraag kan host niet vinden Dit foutbericht geeft aan dat de doelhost niet kan worden herleid. Controleer de naam en de beschikbaarheid van DNS- of WINS-servers.
Methode 7: de IP-beveiliging (IPSec) controleren
Met IPSec kunt u de beveiliging van een netwerk verbeteren, maar het veranderen van netwerkconfiguraties of het oplossen van problemen kan erdoor worden bemoeilijkt. Soms is voor een IPSec-beleid beveiligde communicatie vereist op computers met Windows XP Professional. Dit kan moeilijkheden opleveren bij de verbinding met een externe host. Als IPSec lokaal is geïmplementeerd, kunt u de IPSEC-services uitschakelen in de invoegtoepassing Services. Als bepaalde problemen niet meer optreden wanneer u de IPSec-services uitschakelt, wordt het verkeer door het IPSec-beleid geblokkeerd of is extra beveiliging nodig voor het verkeer. Vraag de beveiligingsbeheerder het IPSec-beleid te wijzigen.
Methode 8: pakketfiltering controleren
Door fouten in pakketfiltering functioneert de naamomzetting of de verbinding mogelijk niet. Schakel TCP/IP-pakketfiltering uit om te controleren of een netwerkprobleem wordt veroorzaakt door pakketfiltering. Ga hiervoor als volgt te werk: Klik op Start en klik achtereenvolgens op Configuratiescherm, Netwerk- en Internet-verbindingen en Netwerkverbindingen. 2. Klik met de rechtermuisknop op de LAN-verbinding die u wilt wijzigen en klik op Eigenschappen. Open het tabblad Algemeen, klik op Internet-protocol (TCP/IP) in de lijst Deze verbinding heeft de 3. volgende onderdelen nodig en klik op Eigenschappen. 4. Klik op Geavanceerd en open het tabblad Opties. 5. Klik in het dialoogvenster Optionele instellingen op TCP/IP-filtering en klik op Eigenschappen. 6. Schakel het selectievakje TCP/IP-filtering inschakelen (alle adapters) uit en klik op OK. 1.
Gebruik om een adres te pingen de DNS-naam, de NetBIOS-naam van de computer of het IP-adres. Als het pingen lukt, zijn de pakketfilters mogelijk niet goed ingesteld of zijn er te veel beperkingen ingesteld. Met de ingestelde filtering kan de computer bijvoorbeeld werken als webserver, maar door de filtering worden bepaalde hulpprogramma's, zoals beheer op afstand, mogelijk uitgeschakeld. U kunt de reeks toegestane filteropties uitbreiden door de toegestane waarden voor de TCP-poort, de UDP-poort en het IP-protocol te wijzigen.
Methode 9: de verbinding met een specifieke server controleren
Als u de oorzaak van verbindingsproblemen wilt bepalen die optreden bij een specifieke server met een NetBIOS-verbinding, gebruikt u de opdracht nbtstat -n op de server om te bepalen welke naam de server heeft geregistreerd in het netwerk. Typ nbtstat -n output voor een lijst met namen die de computer heeft geregistreerd. Er is een naam bij die lijkt op de naam van de computer, zoals deze is ingesteld op het tabblad Computernaam van het onderdeel Systeem in het Configuratiescherm. Als dat niet het geval is, probeert u een van de andere unieke namen die met de opdracht nbtstat worden weergegeven. Het hulpprogramma Nbtstat kan ook vermeldingen in het cachegeheugen weergeven voor externe computers, op basis van #PRE-vermeldingen in het bestand Lmhosts of op basis van recent omgezette namen.
Als de naam die de externe computers voor de server gebruiken hetzelfde is en de andere computers zich in een extern subnet bevinden, moet u ervoor zorgen dat de naam-naar-adres-toewijzing voor de computer aanwezig is in het bestand Lmhosts of in de WINS-servers van de andere computers.
Methode 10: externe verbindingen controleren
Als u wilt bepalen waarom een TCP/IP-verbinding met een externe computer niet juist werkt, kunt u met netstat -a de status van alle activiteiten van TCP- en UDP-poorten op de lokale computer weergeven. Bij een goede TCP-verbinding wordt bij de wachtrijen Verzonden en Ontvangen meestal 0 bytes weergegeven. Als gegevens in een van beide wachtrijen geblokkeerd zijn of als de status onregelmatig is, is er wellicht een probleem met de verbinding. Als de gegevens niet zijn geblokkeerd en de status van de wachtrijen normaal is, ligt het probleem waarschijnlijk aan netwerk- of programmavertragingen.
Methode 11: de routeringstabel controleren met het hulpprogramma Route
Als twee hosts IP-datagrammen willen uitwisselen, moeten deze beide een route naar de andere host hebben of moet gebruik worden gemaakt van standaardgateways waarop een route is ingesteld. Gebruik de volgende opdracht om de routeringstabel van een Windows XPhost te controleren: route print Methode 12: paden controleren met het hulpprogramma Tracert
Tracert verzendt ICMP Echo Request-berichten met oplopende waarden naar het TTL-veld van de IP-header om het pad van de ene naar de andere host in het netwerk te bepalen. Tracert analyseert de ICMP-berichten die worden geretourneerd. Met Tracert kunt u het pad van de ene naar de andere router volgen over maximaal 30 hops. Als een router niet functioneert of als het pakket is gerouteerd in een lus, wordt dit door Tracert vastgesteld. Nadat de router is gevonden die de problemen veroorzaakt, neemt u contact op met de beheerder van de router of herstelt u de status van de router als u de router zelf beheert.
Methode 13: problemen met gateways oplossen
Als u tijdens de configuratie het volgende foutbericht ontvangt, moet u controleren of de standaardgateway zich in hetzelfde logische netwerk bevindt als de
netwerkadapter van de computer: Uw standaardgateway behoort niet tot één van uw geconfigureerde interfaces Vergelijk de netwerk-id in het IP-adres van de standaardgateway met de netwerk-id van de netwerkadapters van de computer. Controleer met name of de bit-gewijze logische waarde AND van het IP-adres en het subnetmasker overeenkomen met de bit-gewijze logische waarde AND van de standaardgateway en het subnetmasker. Een computer met één netwerkadapter die is geconfigureerd met het IP-adres 172.16.27.139 en het subnetmasker 255.255.0.0 moet bijvoorbeeld een standaardgateway hebben die vergelijkbaar is met 172.16.y.z. De netwerk-id voor deze IP-interface is 172.16.0.0. Aanvullende informatie De volgende bronnen bevatten extra informatie over het oplossen van TCP/IP-problemen: Raadpleeg het onderwerp 'Configuring TCP/IP' in de documentatie van de Microsoft Windows XP Professional Resource Kit. Raadpleeg 'Introduction to TCP/IP' in de TCP/IP Core Networking Guide van de Microsoft Windows 2000 Server Resource Kit voor algemene informatie over het TCP/IP-protocolpakket. Raadpleeg 'Unicast Routing Overview' in de Internetworking Guide van de Microsoft Windows 2000 Server Resource Kit voor meer informatie over routeringsprincipes. Raadpleeg 'TCP/IP Troubleshooting' in de TCP/IP Core Networking Guide van de Microsoft Windows 2000 Server Resource Kit voor algemene informatie over IP-pakketfiltering.
Referenties Voor meer informatie klikt u op de volgende artikelnummers in de Microsoft Knowledge Base: 308007 (http://support.microsoft.com/kb/308007/) Problemen met thuisnetwerken oplossen in Windows XP 325487 (http://support.microsoft.com/kb/325487/) Problemen met netwerkverbindingen oplossen 299357 (http://support.microsoft.com/kb/299357/) Het Internet-protocol (TCP/IP) opnieuw instellen in Windows XP 307874 (http://support.microsoft.com/kb/307874/) Eenvoudig delen van bestanden uitschakelen en machtigingen voor een gedeelde map instellen in Windows XP 810881 (http://support.microsoft.com/kb/810881/) Foutbericht 'Toegang geweigerd' wanneer u een map probeert te openen
308418 (http://support.microsoft.com/kb/308418/) Procedure: Machtigingen voor bestanden en mappen instellen, bekijken, wijzigen of verwijderen in Windows XP 214759 (http://support.microsoft.com/kb/214759/) Foutbericht 'Toegang geweigerd' bij verbinden met een netwerkshare
Bron: http://support.microsoft.com Naar Compufinest homepagina: http://www.compufinest.nl/