BELEIDSREGELS terugvordering Participatiewet, Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) ISD Noordenkwartier.
Inwerkingtreding: 1 juli 2015.
ALGEMEEN
1. Begripsbepalingen. 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Awb. 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder: a. ISD: de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier; b. bestuur: het dagelijks bestuur van de ISD Noordenkwartier c. fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht; d. inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, lid 1 van de Participatiewet, artikel 13, lid 1 van de IOAW, artikel 13, lid 1 van de IOAZ en artikel 30c, lid 2 en 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; e. bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is voor zover deze belasting en premies verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen; f. IOAW: de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; g. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; h. uitkering: de door het bestuur verleende algemene en bijzondere bijstand in het kader van de Participatiewet of verleende inkomensvoorziening in het kader van de IOAW en IOAZ; i. Awb: Algemene wet bestuursrecht.
2. Wettelijke bevoegdheid. Het bestuur van de ISD maakt op grond van artikel 58 Participatiewet lid 2, artikel 59 Participatiewet en artikel 25 en 26 IOAW en IOAZ gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering van kosten van uitkering. Het bestuur maakt daarvan gebruik op de hierna beschreven wijze.
TERUGVORDERING 3. Reikwijdte. De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan
4. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie. a. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 vordert het bestuur een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden. Onder een signaal wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het bestuur op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. b. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 beperkt het bestuur de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen. c. Het bestuur ziet af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
5. Afzien van terugvordering 1. Het bestuur ziet af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien: a
het terug te vorderen bedrag op jaarbasis lager is dan € 150,00 of;
b. de vordering een voorlopige teruggaaf heffingskortingen van de Belastingdienst betreft, waarbij reeds uit een voorlopige berekening blijkt dat de totale vordering lager ligt dan het onder a vermelde bedrag of; c. het een terugvordering van de ouderenkorting en/of alleenstaande ouderenkorting betreft of; d. het terug te vorderen bedrag is ontstaan door een fiscaal voordeel van een eerder teruggevorderd bedrag aan uitkering, ongeacht de aard van deze uitkering, of; e. hiertoe dringende redenen aanwezig zijn.
6. Uitzondering 1. Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die: a. het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid; b. door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden. 2. Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens
heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
TERUGVORDERINGSPROCEDURE
7. Bij terugvordering wordt de volgende procedure gevolgd 1. Afgifte van een beschikking waarin in ieder geval wordt aangegeven: -
de grondslag van het terugvorderingsbesluit;
-
de termijn waarbinnen moet worden betaald;
-
dat (indien van toepassing) het terug te betalen bedrag of saldo daarvan zal worden verhoogd met af te dragen premies en belasting wanneer het niet wordt terugbetaald binnen het jaar waarin de uitkering ten onrechte is uitbetaald;
-
de mogelijkheid om binnen zes weken na dagtekening van de beschikking om een aflossingsregeling te verzoeken;
-
de mogelijkheid om een bezwaarschrift in te dienen.
-
dat de beleidsregels van de ISD terug te vinden zijn op de website van de ISD.
2. Indien een uitkering wordt verstrekt op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ dan vindt inhouding op deze uitkering plaats conform de beslagnormen.
8. Procedure bij niet betalen 1. Indien degene van wie een bedrag is teruggevorderd na verzending van een beschikking niet uit eigen beweging tot betaling overgaat wordt een aanmaning verzonden. 2. Indien degene van wie een bedrag is teruggevorderd na verzending van een aanmaning niet uit eigen beweging tot betaling overgaat wordt een dwangbevel verzonden.
9. Betalingstermijnen 1. Bij een beschikking: zes weken. 2. Bij een aanmaning: twee weken. 3. Bij een dwangbevel: twee weken.
10. Aanmaning Een aanmaning vermeldt ten minste: -
het bedrag van de vordering;
-
de soort vordering;
-
de termijn waarbinnen moet worden betaald;
-
dat bij niet tijdige betaling deze kan worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen.
11. Dwangbevel 1. Een dwangbevel vermeldt ten minste: -
aan het hoofd het woord “dwangbevel” en de titel “In naam des Konings`;
-
het bedrag van de invorderbare hoofdsom;
-
het saldo van de vordering;
-
de beschikking of het wettelijk voorschrift waaruit de geldschuld voortvloeit;
-
de termijn waarbinnen alsnog kan worden betaald;
-
dat het op kosten van de schuldenaar ten uitvoer kan worden gelegd;
-
de mogelijke wijzen van tenuitvoerlegging en de mogelijkheid van verzet;.
-
gevolgen bij niet tijdige betaling.
2. Bij het dwangbevel wordt tevens een inlichtingenformulier gevoegd. 3. De bekendmaking van het dwangbevel gebeurt, in afwijking van artikel 4:123 lid 1 van de Awb, door middel van toezending per post aan degene van wie een bedrag wordt teruggevorderd. 4. Het dwangbevel levert een executoriale titel op als bedoeld in artikel 4.4.4.2.3 van de Awb. 5. Wanneer een dwangbevel wordt overbetekend, kan degene tegen wie het bevel is uitgegeven in verzet komen bij de Rechtbank.
12. Overdracht aan deurwaarder en vaststellen wettelijke rente Een vordering wordt pas overgedragen aan een deurwaarder wanneer de ISD zelf geen interne of externe verrekeningsmogelijkheden ex. art. 60a Participatiewet meer heeft. Na overdracht aan een deurwaarder wordt wettelijke rente in rekening gebracht.
13. Brutering 1. Brutering van (het saldo van) de vordering overeenkomstig artikel 58 lid 5 Participatiewet vindt plaats indien: a. De terugvordering betrekking heeft op een periode gelegen in een vorig kalenderjaar of kalenderjaren of; b. de vordering niet (volledig) is voldaan in het kalenderjaar waarin de uitkering ten onrechte is verstrekt. 2. Wanneer door een andere (uitkerende) instantie wordt verzocht om een verrekenstaat wordt deze altijd bruto opgesteld.
14. Aflossing en aflossingstermijnen 1. Vorderingen als bedoeld in deze beleidsregels dienen door middel van een betaling ineens binnen de daartoe gestelde termijn te worden voldaan. Indien het inkomen en/of de omstandigheden daar aanleiding toe geven, kan om een betalingsregeling worden verzocht. Indien het verzoek wordt ingewilligd dan wordt het maandelijkse aflossingsbedrag vastgesteld op maximaal het voor beslag vatbare deel van het inkomen. In overleg kan een lagere/hogere aflossing worden overeengekomen. 2. Het vastgestelde bedrag blijft in beginsel gedurende de gehele aflossingsperiode ongewijzigd.
3. De aflossing dient maandelijks aan de ISD, telkens voor de 1e van de maand, te worden overgemaakt. 4. Indien de gegevens in het Digitaal Klantendossier (DKD) daartoe aanleiding geven, kan een herziening van het aflossingsbedrag plaatsvinden. Daarnaast kan degene van wie een bedrag is teruggevorderd op grond van gewijzigde omstandigheden verzoeken om het aflossingsbedrag te herzien.
15. Verrekening en beslaglegging 1. Indien degene van wie een bedrag is teruggevorderd zijn betalingsverplichting, na verzending van een dwangbevel, niet (voldoende) nakomt wordt overgegaan tot invorderingsmaatregelen. 2. Invorderingsmaatregelen vinden plaats overeenkomstig artikel 60 en 60a Participatiewet en in principe in onderstaande volgorde: a. verrekening met de maandelijks verleende uitkering op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek; b. indien dit niet mogelijk is vereenvoudigd derdenbeslag; c. indien dit niet mogelijk is, executoriaal beslag middels een deurwaarder.
16. Verwerking betalingen 1. Indien door de debiteur bij zijn betalingen niet wordt aangegeven waarop hij deze in mindering wil laten brengen, worden de betalingen in eerste aanleg in mindering gebracht op een netto vordering; 2. Na aflossing van deze vordering (eventueel na brutering bij overschrijding van een kalenderjaar), wordt afgelost op de vordering die betrekking heeft op de oudste terugvorderingsperiode; 3. Indien een nieuwe (netto) vordering ontstaat en er is al een betalingsregeling getroffen voor een andere vordering, dan loopt deze betalingsregeling door totdat de desbetreffende vordering volledig is voldaan. Vervolgens worden de betalingen verwerkt zoals omschreven in lid 1 en lid 2.
17. Buiten invordering stellen van de terugvordering wegens schuldenproblematiek 1. Het bestuur kan besluiten op verzoek van belanghebbende geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien: a. De schuldenregeling wordt uitgevoerd door een erkende schuldhulpverlenende organisatie en; b. de vordering van de ISD wegens teruggevorderde uitkering tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang; c. er tenminste 25% van de oorspronkelijke vordering wordt aangeboden in het geval de vordering is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht en de oorspronkelijke bruto vordering niet meer bedraagt dan € 6000,00 of er tenminste 10% wordt aangeboden in het geval er geen sprake is van een schending van de inlichtingenplicht. 2. Niet eerder dan dat de belanghebbende de uit de schuldenregeling voortvloeiende aflossingen en afspraken volledig is nagekomen.
3. Van lid 1 onder c kan worden afgeweken indien redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldenregeling met betrekking tot alle vorderingen zonder een zodanig besluit van de ISD niet tot stand zal komen dan wel tot een dwangakkoord zal leiden.
18. Fraudevorderingen na 1 januari 2013 Artikel 17 is niet van toepassing indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevordering of daarmee samenhangende boete betreft.
19. Kwijtschelding op verzoek van de belanghebbende 1. Het bestuur kan op verzoek van belanghebbende besluiten het restant van een vordering die niet is ontstaan door een schending van de inlichtingenplicht kwijt te schelden indien: a. belanghebbende gedurende drie jaar voorafgaand aan het verzoek volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en; b. belanghebbende tenminste 75% van de vordering heeft betaald en; c. voortzetting van aflossing van het volledige bedrag een onevenredige belasting vormt. 2. Op grond van bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van hetgeen in het eerste lid is genoemd.
20. Pand of hypotheek Deze beleidsregels zijn niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt.
21. Buiten invordering stellen van de vordering a. Het bestuur kan de vordering buiten invordering stellen indien de belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij dit op enig moment zal gaan doen. Dit is van toepassing indien de vordering niet het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht Participatiewet, IOAW of IOAZ. b. Het bestuur kan de vordering buiten invordering stellen indien de belanghebbende gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij dit op enig moment zal gaan doen. Dit is van toepassing indien de vordering het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht Participatiewet, IOAW of IOAZ.
OVERIGE BEPALINGEN
22. Schorsende werking 1. Een bezwaar- of beroepschrift van de belanghebbende tegen een terugvorderings- en/of invorderingsbesluit heeft geen schorsende werking. (art. 6:16 Awb) 2. Verzet tegen een dwangbevel heeft geen schorsende werking. 3. Ondanks een bezwaar- of beroepschrift dan wel verzet, wordt doorgegaan met de maatregelen genoemd in de artikelen 7 t/m 15 van deze beleidsregels.
4. Het bestuur kan de invordering in het geval van bezwaar- of beroep opschorten indien naar het oordeel van het bestuur belanghebbende aangetoond heeft dat de onmiddellijke invordering onevenredig belastend is.
23. Hardheidsclausule Het bestuur kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de beleidsregels, indien toepassing tot onbillijkheden leidt.
TOELICHTING BELEIDSREGELS EN UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN TERUGVORDERING PARTICIPATIEWET, IOAW en IOAZ.
ALGEMEEN
1. Begripsbepaling In dit artikel wordt een verklaring gegeven van de afkortingen en vaktermen die in de volgende artikelen worden gehanteerd.
2. Gebruik maken van de wettelijke bevoegdheid In de Participatiewet, IOAW en IOAZ is het terugvorderen van kosten van uitkering een bevoegdheid van het college van Burgemeester en Wethouders. Op grond van de gemeenschappelijke regeling van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier ligt deze bevoegdheid bij het Bestuur van de ISD.
TERUGVORDERING
3. Reikwijdte In verband met de invoering van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving, komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (art. 58, lid 7 van de Participatiewet en artikel 25, lid 6 van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking.
4. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie Dit artikel beschrijft de algemene – binnen de jurisprudentie geformuleerde – uitzonderingen op de in artikel 2 vermelde hoofdregel. Het gaat hierbij om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het bestuur ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het bestuur heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie genoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat specifiek om:
a. Zesmaanden jurisprudentie Bij zesmaanden jurisprudentie komt het er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaandenjurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending is van de inlichtingenplicht.
b. Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd De situatie kan bestaan dat betrokkene niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.
c. Afzien van brutering Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naast vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
5. Afzien van terugvordering In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van invordering in een later stadium. In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan enerzijds worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen). Het bestuur is vrij om de hoogte van het grensbedrag te bepalen. Deze grens is vastgesteld op € 125,00. Bepaalde heffingskortingen worden gezien als middelen en dienen derhalve op de uitkering in mindering te worden gebracht. Daaronder vallen ook de ouderenkorting en de alleenstaande ouderenkorting. Deze heffingskortingen kunnen echter pas te gelde worden gemaakt, nadat aangifte inkomstenbelasting is gedaan en pas nadat iemand de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Ze kunnen niet via een voorlopige teruggaaf gedurende het jaar dat iemand gepensioneerd wordt al maandelijks door de Belastingdienst worden uitbetaald.
Gevolg hiervan is dat de uitkeringsverstrekking wordt beëindigd op het moment dat iemand de pensioengerechtigde leeftijd bereikt dat eerst ongeveer een jaar later een terugvorderingsbesluit kan worden genomen. Bij de beëindiging van de uitkeringsverstrekking moet bovendien nog de verplichting worden opgelegd aangifte te doen bij de Belastingdienst om de heffingskortingen te verkrijgen. Hoewel er in beginsel sprake is van ontvangen middelen met betrekking tot een uitkeringsperiode, is het bestuur van mening dat er een dermate lange periode verstrijkt alvorens tot terugvordering kan worden overgegaan, dat ze besluit er in dit specifieke geval van af te zien.
6. Uitzondering Niet in alle gevallen zal uitvoering worden gegeven aan artikel 5. Het staat het bestuur vrij om op de in artikel 5 vermelde hoofdregel uitzonderingen te formuleren. Er is gekozen om de reikwijdte van de kwijtscheldingsregeling volledig te beperken voor bepaalde typen schulden. Er is gekozen voor: a. schulden die het gevolg zijn van een eerder verstrekte geldlening; b. schulden die gedekt zijn door een zakelijk recht zoals pand of hypotheek; en andersoortig die zijn ontstaan als gevolg van enig verwijtbaar gedrag van een schuldenaar, niet zijnde fraudevorderingen. Hierbij kan gedacht worden aan boetes. De terugvorderingsplicht geldt immers enkel voor de onterecht verstrekte uitkering in verband met schending inlichtingenplicht, niet voor de ermee samenhangende boete.
7. Bij terugvordering wordt de volgende procedure gevolgd In dit artikel wordt de te volgen procedure beschreven.
8. Procedure bij niet betalen In dit artikel wordt aangegeven hoe de ISD handelt wanneer degene van wie een bedrag wordt teruggevorderd niet uit eigen beweging tot betaling van het verschuldigde overgaat.
9. Betalingstermijnen De betalingstermijnen voor de beschikking en de aanmaning zijn overgenomen uit de Algemene Wet Bestuursrecht. De betalingstermijn voor een dwangbevel wordt daarin niet gesteld en is overeenkomstig de aanmaning vastgesteld op twee weken
10 en 11. Aanmaning en dwangbevel In deze artikelen staat vermeld welke gegevens minimaal in de aanmaning en het dwangbevel moeten worden opgenomen en hoe de overbetekening van een dwangbevel plaatsvindt. Wanneer een belanghebbende in verzet gaat tegen het dwangbevel gaat het in de verzetprocedure bij de Rechtbank slechts om de vraag of terecht een dwangbevel is uitgevaardigd. De vraag of de vordering terecht is ingesteld e.d. staat niet ter discussie. Die vraag had eerder middels een bezwaar- of beroepschrift in moeten worden gebracht. Overigens zal de rechter dat wel
indirect meenemen, omdat ook beoordeeld wordt of de ISD in redelijkheid gebruik mocht maken van de bevoegdheid om een dwangbevel uit te vaardigen. Aan de hand van het in artikel 11 sub b vermelde inlichtingenformulier wordt de beslagvrije voet van betrokkene vastgesteld.
12. Overdracht aan deurwaarder en vaststellen wettelijke rente Op grond van artikel 4.4.2.2 van de Algemene Wet Bestuursrecht kan het bestuur wettelijke rente in rekening brengen bij niet tijdige betaling door de schuldenaar. Gelet op het feit dat de meeste schuldenaren (vaak ook na de uitkeringsverstrekking) zijn aangewezen op een minimuminkomen, wordt hiervan in eerste aanleg afgezien. Slechts wanneer de schuldenaar volledig in verzuim blijft de vordering uit eigen beweging te betalen en derdenbeslag niet mogelijk is, waardoor de vordering in handen moet worden gesteld van een deurwaarder, wordt vanaf dat moment wettelijke rente in rekening gebracht. Gedachte daarachter is dat bij eigen derdenbeslag maandelijks zal worden afgelost op de vordering. Bij beslag middels een deurwaarder wordt slechts één maal per (half) jaar een bedrag aan aflossing ontvangen. Bij de ISD blijft de vordering dan ook, in vergelijking met het derdenbeslag, relatief lang op een hoog bedrag open staan. Daarnaast is de debiteur dermate in verzuim gebleven door geen informatie te geven omtrent zijn financiële en maatschappelijke omstandigheden, dat het bestuur van mening is dat wettelijke rente op dat moment op zijn plaats is.
13. Brutering In de Participatiewet is het bruteren van vorderingen als bevoegdheid geformuleerd. Wanneer een ten onrechte verleende uitkering niet binnen hetzelfde kalenderjaar (volledig) is terugbetaald als waarbinnen het is uitgekeerd, dient de ISD premies en belasting daarover af te dragen. In de terugvorderingsbeschikking wordt reeds vermeld dat de vordering zal worden verhoogd met deze kosten in dit soort gevallen. Bij het bruteren van een vordering worden slechts de premies volksverzekeringen en loonbelasting bij de debiteur in rekening gebracht. De premies ZVW kan de ISD op andere wijze verrekenen. Na terugbetaling van de bruto bijstand, kan de debiteur deze terugbetaling als negatief loon opgeven bij de Belastingdienst. Op die wijze kan hij/zij de “brutering” weer verrekenen met de Belastingdienst. Het fiscale voordeel dat voortvloeit uit de aftrek van terugbetaalde uitkering, wordt niet door de ISD teruggevorderd. Bruteren vindt slechts plaats in gevallen waarbij het ontstaan van de vordering te wijten is aan de uitkeringsgerechtigde. Indien er geen sprake is van verwijtbaar gedrag, zal van brutering worden afgezien. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan achteraf ontvangen middelen die betrekking hebben op een uitkeringsperiode, zoals het vrijkomen van een boedelscheiding, e.d. Een uitzondering op het bovenstaand voorbeeld kan zijn het met terugwerkende kracht ontvangen van een andere uitkering (denk aan WW e.d.). In die gevallen zal over het algemeen door het UWV worden verzocht om een verrekenstaat. Een verrekenstaat dient altijd bruto te worden opgesteld, inclusief premie ZVW. Reden daarvoor is dat het UWV weliswaar de uitkering heeft toegekend, maar dat de jaaropgave door de ISD zal (blijven) worden verstuurd. Door het UWV zal geen jaaropgave worden aangemaakt over de periode dat de verrekening heeft plaatsgevonden.
Mocht de toegekende uitkering per abuis aan de klant zijn overgemaakt, vindt op grond van hetgeen in de vorige alinea staat vermeld, netto terugvordering plaats. Dit dient zo spoedig mogelijk na ontvangst van de nabetaling te gebeuren.
14. Aflossing en aflossingsbedragen Bij het afsluiten van betalingsregelingen is het uitgangspunt een minnelijke schikking waarbij in overleg met belanghebbende een regeling wordt overeengekomen die in verhouding is met het inkomen van belanghebbende. De maximale aflossing is gesteld op het voor beslag vatbare deel van het inkomen. In overleg kan eveneens een aflossing worden overeengekomen die hoger of lager is dan voornoemd bedrag. Er kan bijv. soepel mee om worden gegaan wanneer een vordering binnen een niet al te lange termijn (bijv. een jaar) met de lagere aflossingsregeling kan worden voldaan. Herbeoordeling vindt in beginsel niet plaats, maar wanneer een signaal daartoe aanleiding geeft staat de ISD in het recht een nieuwe aflossingsregeling te bepalen, of alsnog betaling ineens af te dwingen. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als is gebleken dat iemand plotseling over vermogen beschikt op grond van de ontvangst van een erfenis, als is gebleken dat iemand aan het werk is gegaan waardoor hij/zij in staat moet worden geacht een hoger bedrag te kunnen aflossen, e.d. De belanghebbende kan zelf ook om een herziening van het aflossingsbedrag vragen. Ook dan vindt een herbeoordeling plaats. De belanghebbende dient daartoe alle in de ogen van de ISD relevante informatie verstrekken. Van het al dan niet herzien van een aflossingregeling wordt altijd een beschikking verzonden.
15. Verrekening en beslaglegging Wanneer er een betalingsverplichting is opgelegd en deze wordt niet nagekomen, zal hetzij een tweede aanmaning, hetzij een dwangbevel worden verzonden. Dit is afhankelijk van de ontstaansdatum van de vordering (voor of na de inwerkingtreding van de vierde tranche van de Algemene Wet Bestuursrecht). Vervolgens worden, indien nodig, invorderingsmaatregelen getroffen. Indien mogelijk wordt overgegaan tot verrekening met de lopende uitkering, of vereenvoudigd derdenbeslag bij een werkgever of andere uitkerende instantie. Wanneer dit onmogelijk of onvoldoende blijkt te zijn, wordt de vordering (eventueel daarnaast) in handen gesteld van een deurwaarder. Bij dwanginvordering is degene van wie wordt teruggevorderd verplicht de ISD informatie te verschaffen over zijn/haar financiële en overige omstandigheden. Wanneer hij/zij niet aan deze verplichting voldoet, is de ISD nadat zij in bezit is van een executoriale titel niet gehouden aan de toepassing van de beslagvrije voet. Eerst wanneer alsnog aan de inlichtingenplicht wordt voldaan, zal de beslagvrije voet worden toegepast op het beslag.
16. Verwerking betalingen In geval van ontvangsten van een debiteur, worden de gelden afgeboekt op de vordering die hij/zij bij de betaling heeft aangegeven. In geval er niets wordt aangegeven, worden betalingen in eerste aanleg afgelost op de netto vordering. Reden daarvoor is dat slechts het saldo van deze vordering gebruteerd hoeft te worden. Dit is in het voordeel van de debiteur.
17. Buiten invordering stellen wegens schuldenproblematiek Bij een vordering die door een terugvorderingbesluit is vastgelegd, kan er in een later stadium reden zijn om deze (gedeeltelijk) kwijt te schelden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er een schuldenregeling is getroffen en de belanghebbende gedurende de looptijd van deze regeling aan alle aflossingsverplichtingen heeft voldaan. In de periode voorafgaand aan de totstandkoming van de schuldenregeling wordt de invordering voortgezet. Van het voorrecht van preferentie wordt in deze situaties gebruik gemaakt. Daarmee wordt voorkomen dat andere, minder preferente schuldeisers de financiële ruimte in het inkomen van de belanghebbende benutten. Ten aanzien van vorderingen
wegens
verwijtbaar
gedrag
is
besloten
slechts met een
schuldenregeling akkoord te gaan wanneer aan bepaalde eisen is voldaan. Het bedrag van € 6.000,00 sluit aan bij het bedrag waarboven in het verleden aangifte werd gedaan bij het O.M. in verband met fraude. Inmiddels is dit bedrag op een hoger bedrag gesteld. Het bestuur van de ISD blijft evenwel van mening dat er bij een bedrag van € 6.000,00 al sprake is van een ernstige fraude, waardoor zij heeft besloten vast te houden aan haar beleid zoals dit de afgelopen jaren van toepassing is geweest. Bij aanvragen om een schuldenregeling wordt onderscheid gemaakt tussen vorderingen die zijn ontstaan door verwijtbaar gedrag c.q. fraude en vorderingen waarbij dat niet het geval is. In het tweede geval zijn de eisen waaraan moet worden voldaan om met de regeling akkoord te gaan soepeler. In het geval op enig moment te voorzien, is dat een schuldenregeling niet op de gronden genoemd in dit beleid tot stand kan komen en dit tot een dwangakkoord zal gaan leiden, kan worden besloten soepel met de beleidsregels om te gaan.
18. Fraudevorderingen na 1 januari 2013 Wettelijk is bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevordering betreft of de daarmee samenhangende boete.
19. Kwijtschelding op verzoek van de belanghebbende De belanghebbende van wie de teveel en/of ten onrechte verstrekte uitkering wordt teruggevorderd, kan een verzoek om kwijtschelding indienen bij de ISD. Om daarvoor in aanmerking te komen is een aantal factoren bepalend: -
het totaalbedrag van de vordering in eerste aanleg;
-
het saldo van de vordering;
-
of er sprake is geweest van verwijtbaar gedrag / fraude.
Op grond van bijzondere omstandigheden kan van de vereisten in dit artikel worden afgeweken. Daarbij valt te denken aan: -
personen waarbij nog helemaal geen betalingen hebben plaatsgevonden en waarvan we dit in de toekomst ook niet meer verwachten, maar die nu een afkoopregeling voorstellen;
-
oudere personen waarvan ook met de reguliere aflossingregeling, gelet op de leeftijd, niet te verwachten is dat de volledige vordering zal kunnen worden voldaan;
-
et cetera.
20. Pand of hypotheek In deze gevallen kan gedacht worden aan uitkeringen, verstrekt in de vorm van krediethypotheek of uitkeringen op basis van een pandovereenkomst. Aangezien deze vorderingen materiële dekking hebben, zijn er altijd mogelijkheden tot terugvordering en worden ze dus niet kwijtgescholden of buiten invordering gesteld.
21. Buiten invordering stellen van de vordering Wanneer het bestuur vijf of tien jaar voldoende inspanningen heeft verricht om tot invordering te komen en de belanghebbende heeft geen enkele aflossing op de vordering verricht en het ook in de (verre) toekomst niet te verwachten valt dat aflossing alsnog zal plaatsvinden, dan kan van (verdere) invordering worden afgezien. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de persoon van wie de verblijfplaats onbekend is of aan de persoon die zich definitief heeft gevestigd in een ander land waarmee Nederland geen executieverdrag heeft. Er wordt in dit artikel onderscheid gemaakt tussen vordering als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting en vorderingen die het gevolg zijn van andere oorzaken. Om de terugvordering buiten invordering te stellen, moet de afweging worden gemaakt of de belanghebbende zijn schuld op enig moment alsnog zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn als op andere schulden wordt afgelost en zicht bestaat op aflossing op de onderliggende vordering nadat deze schulden zijn voldaan, dat er in de toekomst aanspraken kunnen zijn op inkomen of vermogen, et cetera. Van invordering of van verdere invordering wordt ook afgezien als de vordering niet langer afdwingbaar is of de vordering als gevolg van verjaring of verval juridisch oninbaar is. Indien de vordering niet meer afdwingbaar is, laat de afdwingbaarheid de natuurlijke verbintenis onverlet. “Natuurlijke verbintenis” wil zeggen dat een aflossing die gedaan is nadat de vordering formeel verjaar is, niet onverschuldigd is betaald. Er kan dus nog steeds worden ingevorderd, ook als de vordering is verjaard, zij het dat niet tot dwanginvordering kan worden overgegaan.
22. Schorsende werking In beginsel kan het bestuur tot invordering overgaan zodra het beschikt over een executoriale titel. Een eventueel bezwaar- of beroepschrift van de belanghebbende, dan wel verzet tegen een dwangbevel, heeft geen schorsende werking.
Wel kan de belanghebbende de voorzieningenrechter van de Rechtbank of van de Centrale Raad van Beroep hangende een bezwaar-, beroeps-, of verzetprocedure verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen, waaronder begrepen een schorsing. Daarnaast kan de invordering door het Bestuur van de ISD worden opgeschort als deze voor de belanghebbende onevenredig bezwaarlijk is wegens in de persoon gelegen omstandigheden. Deze omstandigheden dienen door hem/haar zelf te worden aangetoond.
23. Hardheidsclausule Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.