Inventarisatiegids Natuurboeren
Woord vooraf Boerenzwaluwen op het erf, korenbloemen in de akkers, fladderende citroenvlinders tussen de schuren. Deze veldgids is geschreven als ondersteuning voor vrijwilligers die de erven gaan monitoren van Natuurboeren. Natuurboeren voeren de werkzaamheden op hun bedrijf met zorg en aandacht voor flora en fauna uit. Naast een brede inzet om biologische en natuurvriendelijke producten in de winkels te krijgen willen we ook laten zien wat natuurvriendelijk boeren oplevert voor mens, plant en dier. Door het monitoren van verschillende vogels, vlinders en planten krijgen we een goed inzicht van de biodiversiteit op de erven. Deze gids geeft een overzicht van de soorten die op de erven voor kunnen komen en die wij mee willen nemen in de monitoring van de biodiversiteit op de erven. Deze monitoring wordt enkele jaren achtereen uitgevoerd zodat ook de ontwikkelingen van de biodiversiteit in kaart gebracht kunnen worden. In deze veldgids vind je een omschrijving en beeldmateriaal van de verschillende soorten vogels, vlinders en planten die we middels het monitoringssysteem (Gaiameetlat) willen gaan meten. Deze gids kan als ondersteuning voor de herkenning gebruikt worden. We hopen dat deze veldgids met veel plezier gebruikt wordt en dat hij het herkennen van de soorten vergemakkelijkt. Bij vragen kunt u bellen met het algemene nummer van Landschap Overijssel: 0529 - 401 731. Als u duidelijk maakt dat u belt i.v.m. monitoring Natuurboeren word u doorverbonden met de juiste persoon. Meer informatie over dit project vindt u op: www.landschapoverijssel.nl www.natuurboeren.nl Pagina 2
Inhoud Vogels: pagina 4 - 15 Vlinders: pagina 16 - 23 Planten: pagina 24 - 40
Pagina 3
Boerenzwaluw | Zomergast | 18-20 cm De boerenzwaluw is een ware luchtacrobaat; al vliegend vangt hij allerlei kleine insecten. Ze zijn te herkennen aan de glanzend blauwzwarte bovenzijde, roomwitte buik en stuit, roodbruine keel en een diepgevorkte staart. Het geluid is een ratelend gekwetter. Boerenzwaluwen zijn veelal te zien rondom stallen en in de buurt van water. Ze broeden vrijwel uitsluitend in agrarische gebouwen en maken het nest van klei, stro en mest. Ze arriveren vaak in de 1e of 2e week van april weer op hun oude broedplaats in Nederland, daarin zijn ze bijzonder trouw.
Huiszwaluw | Zomergast | 27-29 cm Ook de huiszwaluw kan haast niet meer zonder de mens. Ze nestelen onder de overstek van onze daken. Je vindt hem dus rondom bebouwing en in de buurt van water, waar veel insecten te vinden zijn. Qua vorm de huiszwaluw lijkt wel een vliegende torpedo. De bovenzijde is zwart met op de schouders een blauwe glans, onderzijde is geheel wit. In vlucht snel te onderscheiden van de boerenzwaluw door de witte stuit die ook aan de bovenzijde zichtbaar is. Ook is de gevorkte staart minder diep dan die van de boerenzwaluw. Pagina 4
Huismus | Standvogel | 14-16 cm De huismus heeft zich onlosmakelijk met de leefomgeving van de mens verbonden; ze houden van een rommelige menselijke omgeving. Je ziet hem rondom erven en schuren, weilanden en struikgewas. Het vrouwtje is lichtbruin, met subtiele donkerder bruine tekening. Het mannetje is duidelijk van het vrouwtje te onderscheiden door het donkerbruine verenkleed waar meer contrast in zit en de grijze kruin. De grijze kruin onderscheidt het mannetje ook van de ringmus.
Ringmus | Standvogel | 12-14 cm In tegenstelling tot huismussen zien bij ringmussen de mannetjes en vrouwtjes er hetzelfde uit. De meest typerende kenmerken zijn een chocoladebruine kop, zwarte keel en zwarte vlek in de nek en een witte ring om de nek. In de zomer leeft de ringmus voornamelijk in boomrijk cultuurlandschap, maar in het najaar verzamelen de vogels zich in groepjes en worden ze vaker gezien in dorpen en steden. Het getsjilp van de ringmus klinkt bijna hetzelfde als dat van de huismus, met oefening is er een subtiel verschil te horen.
Pagina 5
Kerkuil | Standvogel | 80-95 cm De kerkuil jaagt in kleinschalig agrarisch gebied en ruigtes op allerlei soorten muizen. Overdag zoekt hij beschutting, bijvoorbeeld in een nestkast, een oude ongebruikte schuur of een holle boom. Maar heel soms tref je overdag er een rustend op een tak. Dan is hij onmiskenbaar de herkennen: Een lichtbruin en grijs gevlekte rug, wit ‘gezicht’ met daaromheen een hartvormige sluier.
Steenuil | Standvogel | 23-28 cm Extensief cultuurlandschap of jonge heideontginningen met een groot aantal graslandjes en erven vindt de steenuil een fijne leefomgeving. Hier vangt hij insecten, regenwormen, amfibieën, vogels en andere kleine zoogdieren. De steenuil broedt in open agrarische gebieden, met name bij weilanden met boomgroepen, hagen en bebouwing. De steenuil is de kleinste uil van Nederland. Hij heeft een grote, brede, ronde kop met lange poten en een korte staat. De bovenzijde is bruin met witte spikkels, de onderzijde is wit met bruine lengtestrepen. De opvallende witte wenkbrauwen en gele ogen geven hem een streng uiterlijk. Pagina 6
Geelgors | Standvogel | 15-17cm De geelgors is een vogel die leeft in diverse halfopen landschappen op de hogere zandgronden en zoeken vaak enkele struikjes op aan de rand van graslanden. Hier eten ze zaden en kleine insecten. Het verenkleed is een combinatie van geel en bruine strepen. Vooral het mannetje heeft in de broedperiode een helder gele kop. Wanneer hij opvliegt zijn de witte veren aan beide zijdes van de staart te zien. De zang is te onthouden door het ezelsbruggetje: mamamamama, ik wil een ijsje!
groenling | Standvogel | 14-16 cm De groenling houdt van plekken met dichte struiken zoals kleinschalige cultuurlandschappen, tuinen, parken en bosranden en allerhande andere struikrijke plaatsen. Met hun stevige snavel kraken ze zaden. De groenling lijkt qua grootte en bouw op de vink. Hij heeft een overwegend geelgroen en grijs verenkleed met gele streep op de vleugel. Het vrouwtje is doffer van kleur. De groenling heeft een lieflijk bubbelend liedje, ter afwisseling laat hij ook een langzaam in toonhoogte dalend, nasaal snerpend ‘dsrjuuuuuuuuuh’ horen. Pagina 7
Gele kwikstaart | Zomergast | 15 -16 cm De gele kwikstaart heeft een voorkeur voor open landbouwgebieden met een dichte vegetatie van 40 tot 65 cm hoogte. Deze insecteneter is te herkennen aan de gele buik, geelgroenige bovenkant en een grijze kop met witte oogstreep. Kwikstaarten danken hun naam aan de typische gewoonte om veelvuldig hun staart op en neer te bewegen. Het geluid, een kort ‘tzieziet’ lijkt sterk op dat van de witte kwikstaart, maar is iets feller en krachtiger.
Witte kwikstaart | Jaarvogel | 16-19 cm De witte kwikstaart kun je vrijwel overal tegenkomen. Het enige wat hij nodig heeft is een goed beschut plekje om te broeden en voedsel. Vaak zie je hem in de buurt van een trekker of van vee, daar vangt hij insecten die opvliegen. Broeden gebeurt in dicht struikgewas, maar ook in gebouwen of onder dakpakken. Met zijn zwart-witte uiterlijk is de witte kwikstaart een makkelijk te herkennen soort. Net als zijn gele familielid wipt hij veelvuldig met zijn staart. In vlucht is de witte kwikstaart makkelijk te herkennen aan de lange staart en de stuiterende manier van vliegen. Bij vrijwel elke reeks korte vleugelslagen hoor je een kort ‘tzieziet’. Pagina 8
Grasmus | Zomergast | 13-15 cm De grasmus verbergt zich graag in struwelen en ruigtes. Het is een erg beweeglijk vogeltje en laat zich maar kort zien. Het mannetje zingt een snel en krassend liedje, veelal vanuit een top van een struik. Als je hem ziet herken je hem aan de lichtbruine buik, roestbruine vleugels met donker strepen en de grijze kop met witte keel.
Roodborsttapuit | Jaarvogel | 11-13 cm De roodborsttapuit is een vogel van structuurrijke open gebieden, dus met de nodige boompjes en struikjes.. Je vindt ze veel op heideterreinen. Maar ook braakliggende agrarische grond met struiken in de buurt is geschikt terrein. Het mannetje heeft een zwarte kop, een witte vlek in de hals. De borst is helderoranje. De bovenzijde is donkerbruin tot zwart. De tekening van het vrouwtje is komt overeen maar is minder uitgesproken. Met hun spitse snavel eten ze vooral insecten, maar ook slakken, bessen en zaden. Let op! Een vrouwtje
roodborsttapuit lijkt sterk op het paapje. Die vogelsoort heeft echter een lichte streep boven het oog die bij de roodborsttapuit ontbreekt. Pagina 9
Veldleeuwerik Zomergast | 16-18 cm De veldleeuwerik hoort thuis in boomloze open gebieden met een korte vegetatie; graanakkers, weidegebieden en vooral heidevelden. De insectenetende veldleeuwerik is een onopvallend gekleurde vogel, een bruin gestreepte rug en een lichte buik met in de hals en borststreek wat donkere streepjes. De baltsvlucht met bijbehorende zang is daarentegen wel opvallend. Eerst klimmen ze tot een hoogte van soms meer dan honderd meter, luid zingend dalen ze weer af om bij het vrouwtje in de buurt te landen.
Graspieper Standvogel | 14-16 cm
Pagina 10
De graspieper geeft de voorkeur aan open terrein en is aan te treffen op grasland, akkers, heide, kwelders en hoogveen. Bovendelen zijn olijfbruin met donkere strepen. De borst is gelig of grijzig getint met zwarte strepen. De buik en staartzijden zijn wit. De graspieper lijkt qua kleur en grootte sterk op de veldleeuwerik, maar onderscheid zich door de dunnere snavel en langere staart. Net als leeuweriken hebben ook piepers een zangvlucht, waarbij de vogel opstijgt en al zingend omhoog vliegt om daarna met gespreide vleugels als een parachute af te dalen.
Groene specht | Standvogel | 30-35 cm Groene spechten leven in open loofbossen, hoogstamboomgaarden, parken en oude houtsingels. Ze broeden meestal in een zelfgehakt hol in een oude loofboom. Het voedsel bestaat uit grote mieren (vooral rode bosmieren) en wordt meestal op de grond verzameld. De groene specht heeft een olijfgroen verenkleed op zijn rug, naar de stuit toe wordt het geel. Op zijn kop heeft hij een zwart masker en een rode pet. Het mannetje heeft ook een rode vlek onder zijn oog, bij vrouwtjes is deze plek zwart. De lachende roep ‘kluu-kluu-kluukluu’ is zeer herkenbaar.
grote bonte specht | Standvogel | 30-35 cm Van alle spechten komt de grote bonte specht het meest algemeen voor. Ze zijn te vinden in loofen gemengde bossen, parken en tuinen. De grote bont specht is zwart-wit en heeft een rode ‘broek’. In de (golvende) vlucht vallen de grote witte schoudervlekken op. Het mannetje heeft een rode vlek op het achterhoofd. Deze ontbreekt bij het vrouwtje. In het voorjaar kun je het territoriale geroffel veel horen. Ook hebben ze een roep die klinkt als ‘kiep!’
Pagina 11
Patrijs | Standvogel | 28-32 cm De patrijs komt van oorsprong voor op steppes maar paste zich aan op het leven op het kleinschalig agrarische landschap. Ze leven in paartjes of kleine groepjes op akkers, vooral waar ruige dijken, slootranden, houtwallen en heggen in de buurt zijn. Ze eten zowel plantaardig (zaden en knoppen) als dierlijk voedsel (kleine insecten). De patrijs is te herkennen aan de grijze hals en borst, bruingevlekte vleugels en met witte streepjes. Het meest opvallende kenmerk is de roodoranje kop. Het geluid van de patrijs ‘kir-IK’ is vooral ’s avonds en ’s nachts te horen.
Kwartel | Zomergast | 16-18 cm ‘kwik me dit’ of ‘kwik kik kik’. Om de aanwezigheid van de kwartel te ontdekken moet je vooral letten op dat geluid. Je hoort het vooral in de schemering van een rustige zomeravond. Als je hem te zien krijgt mag je jezelf heel gelukkig prijzen. Met zijn bruingestreepte camouflagepak scharrelt hij rond in graanakkers, korenvelden en weilanden waar genoeg dekking te vinden in, zoals hoog gras en houtwallen.
Pagina 12
Torenvalk | Jaarvogel | 31-37 cm Boven wegbermen en weilanden zie je ze vaak: biddende torenvalken. Door stil te hangen kunnen ze bewegingen op de grond goed waarnemen. Zo speuren ze naar vooral naar veldmuizen. De onderkant van de buik en vleugels zijn lichtbeige met donkerbruine streepjes. De staart heeft aan het einde een brede zwarte band. Zittend op een paaltje herken je ze aan hun roestbruine verenkleed met veel donkere vlekken en strepen. Het mannetje verschilt van het vrouwtje door zijn blauwgrijze kop en aan de bovenzijde blauwgrijze staart.
Ooievaar | Jaarvogel | 180-220 cm De ooievaar is met zijn zwart-witte verenkleed en lange oranje/rode snavel haast niet te verwarren met een andere vogel. Hij zoekt zijn voedsel vooral in vochtige weiden, moerassen en ondiep water. Daar jaagt de ooievaar op insecten, kikkers, muizen en verorbert soms zelfs een konijn. Ook zie je de ooievaar vaak op het nest. Hoog op het dak, elektriciteitsmast of door mensen gemaakte ooievaarsplatforms. Pagina 13
Wulp | Jaarvogel | 48-57 cm Deze vogel van fors formaat zie je vooral in graslanden. Met hun lange, naar beneden gebogen snavel zoeken in de grond naar regenwormen en andere ongewervelde bodemdiertjes. De roep van de wulp is een zeer luid ‘koerlie’, in de broedtijd is een zang te horen die bestaat uit een reeks luide tonen die oplopen in snelheid en toonhoogte en worden gevolgd door een triller.
Grutto | Zomergast | 37-42 cm Grutto’s broeden bij voorkeur op vochtige graslanden en leven van insecten, wormen, slakken en ander klein gedierte dat op of in de bodem leeft. De grutto heeft een lange rechte snavel: geel/ oranje met een zwarte punt. De bovenzijde is grijsbruin, de buik is lichtbeige met zwarte vlekken. In de broedperiode is de kop, hals en borst roestbruin gekleurd. De grutto laat je weten dat hij er is door steeds zijn eigen naam te herhalen: ‘grrruu-to grrruu-to’
Pagina 14
Kievit | Jaarvogel | 28-31 cm De kievit is een vogel van akkers en weilanden waar hij allerlei insecten eet. De zwarte rug laat in direct zonlicht een prachtige groenpaarse glans zien. Wanneer hij vliegt zie je zijn zwarte vleugeleinden en witte oksels. Aan de kop pronkt een lange kuif. De kievit heeft een zeer kenmerkende baltsvlucht met veel acrobatische capriolen waarbij ook het zeer typische geluid waarin ook zijn eigen naam te horen is. ‘Tjoewiet, tjoewiet’.
Pagina 15
Atalanta | Vliegtijd: Maart - oktober Voorvleugellengte: 26-32 mm. De atalanta is een vrij grote zwarte vlinder en komt algemeen voor. In de vleugelpunt van de voorvleugel enkele witte vlekken; vanaf de voorrand loopt een oranjerode band dwars over de vleugel naar de binnenrandhoek. Langs de achterrand van de achtervleugel is een oranjerode band zichtbaar. Atalanta’s zijn vaak te vinden op plaatsen met veel zon en nectarrijke planten vaak en vliegt dan in grotere aantallen. Zwervende atalanta´s kunnen vrijwel overal gezien worden. Wel goed opletten: Hij scheurt je zo voorbij met zo’n 14 km/u!
Dagpauwoog | Vliegtijd: half juli - half september Voorvleugellengte: 24-31 mm. De dagpauwoog is een wat grotere vlinder en oogt in zijn geheel roodbruin. Het is een zeer herkenbare algemeen voorkomende vlinder met vier grote opvallende oogvlekken op de bovenkant van de vleugels. De onderkant van de vleugels zijn donkerbruin tot zwart met een fijne tekening. Je ziet hem vooral in ruige graslanden, bloemrijke randen van bos- en heidegebieden, dijken, parken en tuinen.
Pagina 16
Bont zandoogje | Vliegtijd: Half april - oktober Voorvleugellengte: 19-22 mm. De bovenkant van de voorvleugel is donkerbruin met een geeloranje vlekkenpatroon en een witgekernde zwarte oogvlek. Op de bovenkant van de achtervleugel bevinden zich drie of vier zwarte vlekken. In deze zwarte vlekken zie je een klein wit stipje. Vooral windluwe en zonbeschenen plekken; ook in tuinen en parken in een bosrijke omgeving. De vlinder is niet overal te vinden, maar komt op geschikte plekken met meerdere exemplaren tegelijk voor.
Bruin zandoogje | Vliegtijd: Begin juni – eind augustus Voorvleugellengte: 21-28 mm. Het bruin zandoogje is een grotere vlinder. Landelijk is het ook de meest geteld vlinder. Het mannetje is aan de bovenzijde geheel bruin met een kleine zwarte stip op de voorvleugel. Aan de onderzijde heeft deze stip een klein wit stipje erin. Het vrouwtje is aan de bovenzijde ook overwegend bruin, maar heeft een oranje veld rondom de grotere zwarte stip met witte kern. Soms hebben vrouwtjes twee witte stipjes in de zwarte stip. Bruine zandoogjes leven in ruigere graslanden en ruigten met structuren in het landschap zoals houtwallen, hagen, bermen of slootkanten; ook landbouwgebieden, stedelijk groen en braakliggende terreinen.
Pagina 17
Oranjetipje | Vliegtijd half april - begin juni Voorvleugellengte: circa 20 mm. Vaak één van de eerste vlinders die je ziet in het jaar. Van enige afstand is het mannetje van deze soort direct te herkennen door de grote oranje vlek in de voorvleugelpunt. Bij het vrouwtje onbreekt deze karakteristieke vlek. Bij zowel man als vrouw is de achtervleugel geelgroen gemarmerd. Het oranjetipje is een soort van beschutte plaatsen in vochtige hooilanden en zonnige ruigten in bosranden waar de waardplanten groeien, zoals pinksterbloem en look-zonderlook.
Citroenvlinder | Vliegtijd: februari - half oktober
Pagina 18
Voorvleugellengte: 27-30 mm. Deze citroengele, wat grotere vlinder is door zijn kleur snel te herkennen. De voorvleugel is puntig gevormd. Ook aan de achtervleugel bevindt zich halverwege de achterrand een duidelijk puntje. Het vrouwtje is bleekgeel of soms bijna wit. De onderkant van de vleugels is groenachtig van kleur. Vooral zonnige plaatsen in open bosjes en langs bosranden, struwelen op braakliggende percelen en houtwallen in landbouwgebieden. De vlinder is een algemene verschijning.
Landkaartje | Vliegtijd: Half april - half september Voorvleugellengte: - voorjaarsgeneratie 16-18 mm - zomergeneratie 17-21 mm Een middelgrote vlinder. Het landkaartje heeft twee generaties die sterk in uiterlijk verschillen. De bovenkant van de lentevorm is oranje met veel bruinzwarte vlekken. In de punt van de voorvleugel zijn witte vlekken te zien. De zomervorm heeft zwarte vleugels met een onderbroken witte band in het midden. Naar de rand toe is ook een fijne oranjerode band te zien. De zomervorm lijkt sterk op de kleine ijsvogelvlinder, maar deze heeft geen oranje band en leeft in vochtige loofbossen. Het landkaartje vind je in bosranden, heggen en houtwallen.
Lente
Lente
Zomer
Zomer
Pagina 19
Gehakkelde aurelia | Vliegtijd: maart - oktober Voorvleugellengte: 20-26 mm. De gehakkelde aurelia dankt zijn naam aan de sterk gekartelde rand van zijn vleugels. De bovenkant van de vleugels heeft een oranje grondkleur met zwarte vlekken. De rand van voor- en achtervleugel is zwart. Op de onderkant van de achtervleugel bevindt zich een kleine witte C. Je ziet hem langs bosranden, op open plekken in het bos, in parken en tuinen. De vlinders voeden zich met nectar van verschillende planten en drinken ook van plassen of mest; in het najaar zijn ze geregeld aan te treffen op rottend fruit. Het is een algemeen voorkomende vlinder, maar wel in kleinere aantallen.
Kleine vos | Vliegtijd: februari - oktober Voorvleugellengte: 22-25 mm. Het meest in het oog springende kenmerk is de zwarte rand met blauwe vlekjes langs de achterrand van zowel voor- als achtervleugel. Langs de voorrand van de voorvleugel bevinden zich afwisselend enkele zwarte en lichte vlekken en in het midden van de voorvleugel liggen drie zwarte vlekken. De achtervleugel is bruin en rood. Je ziet kleine vossen op allerlei plaatsen waar voldoende nectar te vinden is, zoals tuinen, parken, bosranden, ruigten, dijken en bermen. Pagina 20
Kleine vuurvlinder | Vliegtijd: eind april - eind oktober Voorvleugellengte: circa 13 mm De bovenkant van de voorvleugel is oranje met onregelmatige zwarte vlekken. De bovenkant van de achtervleugel is overwegend bruin met een oranje band langs de achterrand. De onderkant van de achtervleugel is grijsbruin met kleine vlekjes. Dit is het meest onderscheidend kenmerk ten opzichte van de andere vuurvlindersoorten. Je ziet hem door de gehele provincie in vrij open en meestal droge gebieden, zoals schrale plekken in graslanden, braakliggende gronden, tuinen en bermen. Zelden in grote(re) aantallen.
Hooibeestje | Vliegtijd: half mei – september Voorvleugellengte: circa 15 mm. De bovenkant van de vleugels is oranje met een bruine rand. In de vleugelpunt van de voorvleugel bevindt zich op de bovenkant een kleine zwarte oogvlek, die ook aan de onderkant van de vleugel te zien is en daar witgekernd is. Deze oogvlek is bij het vrouwtje op de bovenkant scherper afgezet dan bij het mannetje. Het hooibeestje lijkt op het bruin zandoogje, het hooibeestje is echter kleiner en heeft zachtere kleuren. Je ziet het hooibeestje vooral op de zandgronden. In open, droge tot vrij vochtige en vrij voedselarme graslanden, heiden.
Pagina 21
Icarusblauwtje | Vliegtijd : begin mei- begin oktober Voorvleugellengte: circa 15 mm. De bovenkant van de vleugels is bij het mannetje blauw en bij het vrouwtje bruin met oranje vlekjes rand de rand. Sommige vrouwtjes hebben een sterke blauwe bestuiving, maar er komen ook zuiver bruine vrouwtjes voor. Langs de achterrand van beide vleugels hebben ze eerst een smalle zwarte band, daarbuiten een zuiver witte franjerand. De vlekken op de onderkant van de voor- en de achtervleugel zijn even groot. Icarusblauwtjes leven in allerlei kruidenrijke vegetaties, zoals halfnatuurlijke graslanden, lage pioniersvegetaties, parken, wegbermen en dijken. Ze bezoeken graag vlinderbloemigen. Redelijk algemeen voorkomende vlinder.
Groot dikkopje | Vliegtijd: begin juni – half augustus
Pagina 22
Voorvleugellengte: 12-15 mm. De vleugels zijn oranjegeelachtig, met lichtbruine vlekken. Het mannetje heeft op de bovenkant van de voorvleugel een duidelijke geurstreep in de vorm van een langgerekte S. De sprietknoppen hebben een haakje. hij vliegt in beschutte, vrij vochtige graslanden en ruigten, zoals vochtige heide met pijpenstrootje, grazige ruigten in graslanden, open plekken in bossen en langs bosranden. Vaak op braam struwelen en windluwe plekken.
Bruine vuurvlinder | Vliegtijd: Begin mei - eind augustus Voorvleugellengte: circa 14 mm. Een kleine en schaars voorkomende vlinder. De bovenkant van de voorvleugel van het mannetje is bruin met enkele zwarte en oranje vlekjes. Bij het vrouwtje is de bovenkant van de voorvleugel oranje met zwarte vlekken en is de oranje band op de achtervleugel iets breder. De onderkant van de achtervleugel heeft een geelbruine grondkleur. Zowel op de voorals op de achtervleugel bevinden zich oranje achterrandvlekken die scherp zwart zijn afgezet. Je ziet de bruine vuurvlinder in zowel in droge gebieden op de zandgronden, zoals schrale, bloemrijke graslanden als in vochtige gebieden, zoals schraal kruidenrijk grasland.
Zwartsprietdikkopje | Vliegtijd: Eind juni - eind augustus Voorvleugellengte: 12-14 mm. Een kleine en schaars voorkomende vlinder. De vleugels zijn lichtbruin tot geel zonder tekening op de bovenkant van de vleugels. Op de onderkant van de vleugels zijn egaal lichtbruin. De onderkant van de sprietknop is zwart. Zwartsprietdikkopjes zijn de vinden in droge graslanden en ruigten met overjarige grassen en nectarrijke kruiden. Vaak langs bosranden, in bermen en op dijken. Pagina 23
Klimop | Bloeitijd: september – december Hoogte: 30 cm – 12 meter. Een algemene soort in onze rijkere loofbossen en groeit met zijn vuistdikke wortels tegen bomen op of over de bosbodem. Met een soort wortels grijpt de plant zich vast aan de boombast. Muren van huizen en bomen in tuinen zijn ook ideale groeiplaatsen voor de Klimop. De bloeiwijzen zijn bolvormig en de bladeren aan de niet bloeiende stengelwortels zijn vijflobbig en aan de bloeiende stengels ruitvormig. Goede nectarplant voor onder andere citroenvlinder en bont zandoogje.
Hulst | Bloeitijd: mei – juni Hoogte: tot 10 meter. De takken met stevige, donkergroene, vaak stekelige bladeren en rode bessen belanden vaak als kerstversiering in ons huis. Hulst bloeit met vele kleine witte bloemen. Hulst groeit van nature in oudere loofbossen.
Pagina 24
Wilde kamperfoelie | Bloeitijd: juni – oktober Lengte: tot 3 m! De wilde kamperfoelie is een bladverliezende groene klimplant, met houtige stengels. De bloemen staan in hoofdjes en zijn vaak geelachtig wit en aan de buitenkant roodachtig aangelopen. De bladeren zijn eirond. Wilde kamperfoelie komt op veel plaatsen voor (op het erf of in houtwallen en singels), maar soms ook aan slootkanten. Het is een goede nectarplant voor insecten.
Brem | Bloeitijd: mei-juni, september De brem is een struik uit de vlinderbloemenfamilie. De taaie, onbehaarde takken en vijfkantige twijgen van zijn donkergroen van kleur. De grote gele bloemen ruiken opvallend. Ze staan alleen of met tweeën bijeen aan kromme stelen in de bladoksels. Als de planten wat ouder worden, vormen ze op de diepe penwortel een stammetje van hard hout dat bruin van kleur is. Brem staat op voedselarme zanderige bodems, in heidevelden op taluds langs wegen en voedselarme hellingen.
Pagina 25
Driekleurig viooltje | Bloeitijd: april – oktober Hoogte 5 – 40 cm. Dit viooltje dankt zijn naam aan de veelkleurige bloemen. De bovenste kroonbladen zijn paars tot blauw, de twee daaronder staande zijdelingse kroonbladen zijn lila tot lichtblauw met een gele voet en het onderste grootste kroonblad is gelig met een roomwitte rand. De spatelvormige blaadjes hebben een gelobde rand. Het driekleurig viooltje groeit op akkers, in bermen en op braakliggende grond op zandgronden. Meest voorkomend in centraal Overijssel en Twente.
Akkerviooltje | Bloeitijd: april – oktober Hoogte: 5 – 30 cm. De bloemen zijn 0,8 tot 1,5 cm in doorsnede. De kelk is even lang of vaak langer dan de kroon, vaak steken de toppen van de kelken buiten de bloemkroon uit. De kroonbladen zijn geelachtig wit en naar het midden van de bloem donkergeel. De onderste bladen zijn vrijwel rond en de bovenste langwerpig en ondiep gekarteld. Algemeen voorkomend op open, vochtige tot droge, matig voedselrijke zandgrond in akkers en bermen. Vooral in de randen van zandige akkers kan de soort algemeen voorkomen. Verder niet talrijk. Pagina 26
Korenbloem | Bloeitijd: juni – augustus Hoogte: 30 – 60 cm. De korenbloem springt in het oog dankzij zijn helderblauwe bloemen. De buitenste trompetvormige bloemen stralen in een krans naar buiten. De Korenbloem houdt van veel licht en weinig vocht. Hij komt voor op zandige en lemige of kalkhoudende bodems. Komt in Overijssel het meest voor in matig voedselrijke akkers.
Slofhak | Bloeitijd: mei – juli Hoogte: 20 – 60 cm. Een grassoort van akkers en zandige ruderale bermen en braakstukken op de zandgronden. De soort komt voor in matig tot weinig bemste akkers en verdwijnt snel bij intensievere bemesting. Is nauw verwant met het reukgras, waar deze soort ook wel een beetje op lijkt.
Pagina 27
Grote klaproos | Bloeitijd: mei – juni Hoogte: 20 – 60 cm. De grote klaproos valt op door zijn meestal vuurrode bloem die aan het einde van een harige stengel groeit. De bladeren zijn langwerpig en zien er stekelig uit. De grote klaproos houdt van omgewerkte grond, zoals akkers, bermen en braakliggende grond. Kan verward worden met andere klaproos soorten, maar deze zijn veel minder algemeen.
Echte kamillle | Bloeitijd: mei – herfst Hoogte: 10 – 40 cm. Echte kamille is te herkennen aan de vele hoofdjes met gele buisbloemen en witte lintbloemen. Ook heeft kamille fijne en sterk vertakte bladeren. De sterke geur is ook een goed kenmerk. Ook de bloemen hebben nog iets typisch: tijdens de bloei groeit de bloembodem sterk omhoog, zodat die aan het eind van de bloei 2-3 maal zo hoog als breed is. Bij Echte kamille slaan de lintbloemen na de bloei sterk naar beneden terug. Hij groeit veel in bermen en graslanden. De soort lijkt veel op andere kamillesoorten! Pagina 28
Stinkende gouwe | Bloeitijd: mei – herfst Hoogte 30 – 90 cm. Licht beschaduwde (soms zonnige) plaatsen op droge tot vochtige, matig voedselrijke tot zeer voedselrijke grond. De bloemen zijn helder geel en de vier gele kroonbladen staan in volle bloei vaak wijd open. De bladeren zijn diep geveerd en licht behaard. Op omgewerkte grond kan deze soort in grote aantallen voorkomen.
Boerenwormkruid | Bloeitijd: juli – september Hoogte: 60 – 120 cm Het boerenwormkruid groeit in forse groepen. Met zijn dicht op elkaar staande, op knoopjes lijkende, gele bloemen is het een opvallende verschijning. Als je een bloem van dichtbij bekijkt, zie je dat het allemaal buisvormige bloemen zijn. De bloemen staan op lange, stevige stengels waar veervormige, gekartelde bladeren aan zitten. Hij groeit op zonnige plekken op zand en rivierklei, zelden op veen en zeeklei. Je ziet de soort ook veel in de bermen en op taluds van autowegen staan. Algemene soort in extensief beheerde plekjes. Pagina 29
Grote kaardenbol | Bloeitijd: juli – september Hoogte 90 – 200 cm. Aan zijn grote eivormige stekelige hoofdjes met daarin lila bloemen is de Grote kaardebol in de zomer goed te herkennen. Heel typisch is dat de bloei op het midden van het ‘ei’ begint, en daarna zich naar boven en onderen verspreid. Ook de stekelige bladeren en stengels vallen direct op. De naar boven wijzende bladeren zijn rondom de stengel vergroeid waardoor ze een badkuipje vormen waar regenwater in blijft staan. De plant staat vaak in ruigten, maar ook wel in bermen en op de hellingen van dijken. Zelden in grote aantallen.
Grasklokje | Bloeitijd: juni – september Hoogte: 15 – 60 cm. Een bloeiend grasklokje kun je haast niet missen. Ze hebben hangende blauwpaarse klokvormige bloemen. De stengel is grotendeels kaal en alleen aan de voet zeer kort behaard. De lage bladeren zijn rondachtig met een hartvormige voet en een gekartelde rand. De hogere stengelbladen zijn smal lijnvormig met een gave rand. Het grasklokje groeit in extensief beheerde graslanden, bermen en bosranden.
Pagina 30
Dagkoekoeksbloem | Bloeitijd: april – herfst Hoogte: 30-90 cm. Het meest opvallend zijn de regelmatige, roze tot rode bloemen. De vijf kroonbladen zijn elk in het midden diep ingesneden, hetgeen haast de illusie wekt van tien kroonbladen. Het is een tweehuizige bloem, wat te zien is aan dat sommige smalle slanke kelken hebben, en andere opgezwollen, dikke kelken. Als je die twee typen bloemen nader bekijkt zul je in de slanke alleen meeldraden vinden en in de dikke het vruchtbeginsel en de stempels. Je zult hem vaak vinden in lichte loofbossen, struweelranden en aansluitende graslanden, aan sloot- en waterkanten.
Moerasspirea | Bloeitijd: juni – augustus Hoogte: 60 – 120 cm. De bloeiwijze van moerasspirea is een sterk vertakte tuil met veel roomwitte bloemetjes.. De regelmatige bloemen hebben vijf, soms zes kroonbladen. Ook de bladeren zijn erg karakteristiek; langs de stengel puntig ovaal, aan het eind van een tak in drie delen gespleten zoals een esdoorn. Alle bladeren zijn sterk gezaagd. Hij groeit in natte overhoekjes in graslanden, bermen en ruigten en langs waterkanten.
Pagina 31
Grote kattenstaart | Bloeitijd: juni – september Hoogte: 60 – 120 cm. De grote kattenstaart valt in het veld snel op door zijn grote, roodpaarse aarvormige bloeiwijze. De rechtopstaande stengels, die zich bovenin kunnen vertakken, zijn vierkant of zeskantig. De bladeren zijn lancetvorming en hebben een gave rand. Ze staan tegenover elkaar en vormen dan een kruisgewijze bladstand, maar ze kunnen ook in kransen van drie staan. De grote kattenstaart groeit in natte en voedselrijke graslanden en langs waterkanten. Kan vrij talrijk voorkomen.
Fluitenkruid | Bloeitijd: april tot juni Hoogte 60 – 150 cm. Fluitenkruid heeft holle, gegroefde stengels. De bladeren zijn tweetot drievoudig geveerd, de onderzijde is zachtbehaard. De kleine witte bloemetjes hebben vijf kroonbladeren en staan in een scherm. Het is een algemeen voorkomende soort in vochtige graslanden, bermen, in randen tegen struweel en in vochtige bossen.
Pagina 32
Pinksterbloem | Bloeitijd: April – juni Hoogte: 15-50 cm. De 4 kroonbladeren zijn 8-15 mm lang en staan als een kruis tegenover elkaar. De kleur varieert van wit tot lila, soms zijn ze zelfs bijna paars. Over de kroonbladeren loopt een aantal (meestal vijf) donkerpaarse aderen. De stijl is stomp en als een klein schijfje in de bloem te zien. De helmknoppen van de zes meeldraden zijn geel; in de bloem staan vier grote en twee korte meeldraden. Aan de rolronde tot iets kantige, holle en gladde stengel vind je veerdelige bladeren waarbij de 4-7 parige gaafrandige deelblaadjes lijnvormig tot elliptisch zijn. Algemene soort in vochtige hooien graslanden.
Echte koekoeksbloem | Bloeitijd: mei – juli Hoogte: 30-90 cm. De bloemen van de echte koekoeksbloem hebben roze kleur en de in vier delen opgesplitste kroonbladen lijken net confettislierten. In tegenstelling tot de dagkoekoeksbloem is hij eenhuizig; in elke bloem vind je vijf stempels en veel meeldraden. Je ziet hem in natte, matig voedselrijk hooilanden, vooral op veengronden.
Pagina 33
Dotterbloem | Bloeitijd: april -mei, augustus – september Hoogte: 15-50 cm. De plant heeft een rechtopstaande stengel, die bovenin vertakt; elke vertakking eindigt in een opvallend grote dooiergele bloem met vijf tot acht kroonbladen. Ze hebben een stevig, vlezig, rond hartvorming blad. Je vindt de dotterbloem op zeer natte plekken, vaak langs beken. Vooral in het rivierengebied en in laagveengebieden. De soort geeft aan dat er invloed is van grondwater.
Kale jonker | Bloeitijd: juni – september Hoogte: 60 – 150 cm. De kale jonker is te herkennen aan zijn roodpaarse bloemen en stakerige uiterlijk. De lange rechtopstaande stekelige stengels zijn weinig vertakt. De bloemhoofden staan altijd met vier of meer bij elkaar. Kale jonker staat in vochtig tot zeer vochtige graslanden, bijvoorbeeld langs sloten en in de vochtige randen van loofbossen.
Pagina 34
Grote ratelaar | Bloeitijd: mei – oktober Hoogte: 10-80 cm. De grote ratelaar is te herkennen aan zijn typische bloemen. Hij heeft onbehaarde, lichtgroene vergroeide kelken. Daaruit steken 1,5 tot 2,5 cm grote felgele tweelippige bloemen. Aan de vierkante stengel zitten lichtgroene, smalle, gezaagde bladeren. Deze staan twee aan twee, kruislings tegenover elkaar. Je vindt de soort in redelijk voedselrijke, vochtige tot natte graslanden. Toch is het geen algemene verschijning. Bijzonderheid van deze plant is dat hij parasiteert op grassen.
Scherpe boterbloem | Bloeitijd: april – herfst Hoogte: 30-90 cm. Met de typerende heldergele bloemen is de scherpe boterbloem een algemene soort in vochtige graslanden. Met name in het voorjaar kan de soort massaal voorkomen. Ondanks dat de bloemen veel op andere boterbloem soorten lijken, kan hij niet met veel van deze andere soorten verward worden. De scherpe boterbloem is hoger en ranker dan de andere soorten. De bladeren zijn handvormig, diep ingesneden en hebben 5 tot 7 slippen. Pagina 35
Veldzuring | Bloeitijd: mei – juni Hoogte: 50-100 cm. Veldzuring komt voor in niet te zwaar bemeste graslanden en staat vaak op de overgang van nattere naar drogere stukken. De bloemen groeien in een losse slanke pluim en kleuren diep rood vanaf eind mei. Soms ook witachtig groen. De bladeren kennen de vorm van een spies en zijn 6 keer zo lang als breed.
Duizendblad | Bloeitijd: juni – herfst Hoogte: 15-50 cm. Duizendblad heeft zijn naam te danken aan het dubbel veerdelige blad, waardoor het lijkt of het uit zeer veel kleine blaadjes bestaat. Aan de rechtopstaande stengel zitten de van boven behaarde bladeren verspreid. De kleine witte bloemetjes zitten dicht bij elkaar en vormen als het ware een groot breed scherm. De geur doet denken aan kamille. Het is een soort die houdt van open zandige plekken, maar ook in minder bemeste graslanden voorkomt. Daarnaast te vinden op akkers en in ruderale terreinen en ruigten. Pagina 36
Knoopkruid | Bloeitijd: mei – oktober De soort heeft een grote variatie in verschijningsvorm en varieert in grootte van 10 tot 120 cm. Het is een dof groene overblijvende zomer- en herfstbloeier die een wortelstok heeft en min of meer rechtopstaande of opstijgende soms vertakte stengels. Aan de basis tref je een rozetachtige structuur aan. De bloem heeft wel wat weg van een distel. Een bruine geschubde bol met bovenaan paarse buisvormige bloemen. De soort is aan te treffen in diverse iets minder voedselrijke graslandmilieus en siert bermen en dijkhellingen.
Margriet | Bloeitijd: mei – augustus Hoogte: 30 – 60 cm. De margriet is net een reuzenversie van het madeliefje. Op de hoge steel staat één hoofdje met gele buisbloemen en daaromheen een krans van witte lintbloemen. De bladeren onderaan de stengel zijn spatelvormig, naar boven toe worden ze langwerpig. Alle bladeren hebben een gekartelde bladrand met afgeronde tanden. Je vindt de margriet in grasen hooilanden, braakliggende akkers, in bermen en langs struwelen.
Pagina 37
Witte klaver | Bloeitijd: mei – oktober Hoogte: 5-25 cm De bolvormige bloeiwijzen met veel witte vlinderbloemen in onze bermen en graslanden zijn gemakkelijk herkenbaar als Witte klaver. De zeer algemene plant is in vrijwel alle gras- en hooilanden te vinden. De stengels van de Witte klaver kruipen over de bodem en wortelen telkens opnieuw op de knopen. Daardoor kan de soort grote oppervlakken bezetten. De bloemen worden bezocht door honingbijen, die voor de bestuiving zorgen.
Rode klaver | Bloeitijd: mei – herfst De rode klaver lijkt sprekend op de witte klaver. De bloemen zijn roodpaars, maar kunnen variëren van vleeskleurig tot wit. De blaadjes van rode klaver zijn langwerpiger en puntiger dan die van witte klaver. Over het algemeen is de witachtige v-vormige vlek scherper afgetekend. Rode klaver zie je veel in weinig tot niet bemeste graslanden, maar ook in ruigtes.
Pagina 38
Eikvaren Hoogte: 10-60 cm. De zwak gekartelde bladeren zijn wintergroen, langwerpig, tot 50 cm lang. Ze zijn enkelvoudig veervormig en bijna tot de hoofdnerf ingesneden. De deelblaadjes hebben een iets afgeronde top en een brede voet. Van juli tot september heeft de eikvaren oranjerode, ronde sporenhoopjes aan de onderzijde van de bladeren. Je kunt hem tegenkomen op droge zandgronden in lichte naald- en loofbossen, houtwallen, in bermen aan de voet van loofbomen, oude muren, schorsspleten van gevelde stammen en in knotwilgen.
Grote muur | Bloeitijd: april – juni Hoogte: 15 – 50 cm. De grote muur lijkt wel een mix tussen gras en een madeliefje: Lange stengels met smalle, langwerpige blaadjes met witte bloemen. De bloem heeft 5 kroonbladen die elk tot op de helft zijn ingesneden. Hij vormt grote, bodembedekkende plakkaten op niet te voedselarme leembodems in loofbossen en aan bos- en struweelranden. Bloeit relatief vroeg in het voorjaar (medio april).
Pagina 39
Bosanemoon | Bloeitijd: maart – mei Hoogte: 5 – 25 cm Met zijn wortelstokken is de bosanemoon in staat grote groepen te vormen. Zo vormen ze een groen tapijt met witte bloemen. De stuifmeeldraden zijn opvallend geel. De 3 stengelbladen staan op een steel en bijna tot de voet gedeeld in 3 of 5 langwerpige, eironde grof gezaagde slippen. Hij groeit in het vroege voorjaar op vochtige, voedselrijke, schaduwrijke plekken in bossen, struwelen en houtwallen.
Pagina 40