Interview met Rebecca Brown, a writer’s writer Een kritische schrijversblik op gender, seksualiteit en de LGBT- gemeenschap Lies Xhonneux
Rebecca Brown is een uitzonderlijk veelzijdige Amerikaanse, lesbische schrijfster die bij uitstek de naam heeft een ‘writer’s writer’ te zijn. Ze oogst veel bewondering bij haar schrijvende collega’s en bouwt in de luwte gestaag aan een oeuvre. Haar bekendste werk, de aidsroman The gifts of the body (1994) – niet toevallig haar minst openlijk lesbische boek – is populair bij een breed lezerspubliek en won de Lambda Literary Award (1994). Hoewel Browns werk in verschillende talen is vertaald en onder meer in Japan een zekere cultstatus geniet, gaat ze bewust haar eigen compromisloze weg in de marge van het hedendaagse literaire bedrijf. Slechts occasioneel komt het spotlicht op haar te vallen, bijvoorbeeld in de polemiserende essaybundel van de romanschrijver en criticus Dale Peck, Hatchet jobs (2004). Daarin wordt een aantal romans van de grootste namen uit de moderne literatuur genadeloos onder het scalpel gelegd. Als enige tegenwicht in de bundel voert Peck het werk van Brown op – een auteur die volgens hem aan een veel diepgaander oeuvre bouwt en een originelere poëtica ontwikkelt dan haar meer illustere collega’s. In deze poëtica staan gender en seksualiteit centraal, en hierover had ik een gesprek met Brown. Na een jarenlange emailcorrespondentie over haar werk, kon ik in maart 2012 naar Seattle reizen om haar eindelijk te ontmoeten. We spraken af bij de schrijfster thuis, onder het waakzame oog van haar twee katten, en praatten over genderrollen en -normen, de historische onzichtbaarheid van lesbiennes, het publieke karakter van (homo)
54
Tijdschrift voor Genderstudies ● 2013, nr. 1
seksualiteit, en het fenomeen van de ‘homonormalisatie’. Een opvallende rode draad door het werk van Rebecca Brown is haar interesse in de invloed van onze westerse samenleving op het mogelijke aanbod aan genderrollen en de beperkte manier waarop die ingevuld kunnen worden. In Browns autobiografische bundel The end of youth (2003) leert de ik-verteller bijvoorbeeld dat mensen zich moeten gedragen conform hun geslacht; omdat dit personage in het begin van het boek nog een kind is, doet ze ons met nieuwe ogen kijken naar dingen die wij al lang normaal vinden. Zo beschrijft ze de meidenbladen van haar zus, die haar bijbrengen ‘how to diet and put on makeup and get a boy’ (Brown, 2003, p. 92), en vervloekt ze de cheerleaderlessen op school, waar ze tot haar grote frustratie moet leren giechelen en gillen. De verteller toont op die manier dat de samenleving, via de school en het gezin, veel te zeggen heeft over de wijze waarop mensen hun gender invullen, en bijgevolg ook hun seksualiteit. De magazines van haar zus presenteren geïnteresseerde jongens immers als de beloning voor het juiste meisjesgedrag. Hieruit blijkt dat – om het met Judith Butler te zeggen – een normatieve ‘gender performance’ onlosmakelijk verbonden is met heteroseksualiteit, en als ‘strategisch doel heeft gender binnen een binair kader te houden’ (Butler, 1990, p. 140; mijn vertaling). Brown is zich duidelijk sterk bewust van de invloed van gendernormen. ‘Tot op grote hoogte blijft de maatschappij waarvan ik deel
Interview met Rebecca Brown, a writer’s writer
uitmaak, en die ik dus het beste ken, namelijk het (post-)geïndustrialiseerde Westen, genderrollen aan mensen opleggen’, meent Brown. Deze sociaal geëngageerde en kritische schrijfster houdt zich al vanaf het begin van haar carrière met dit thema bezig. Zelf geeft ze haar tweede roman, The children’s crusade (1989), als voorbeeld: ‘in dit boek draait het vaak rond het feit dat de naamloze protagonist – een meisje – jongenskleren of meisjeskleren aan heeft’. Op een bepaald moment leidt de vader van dit meisje haar een geheime kamer binnen om haar de kleding aan te trekken die hij vroeger droeg (zoals een wambuis), terwijl haar moeder deze handeling even later herhaalt door de heldin de stereotiepe vrouwenkleren te laten passen waarin zij zelf rondliep toen ze jong was (bijvoorbeeld een prinsessenkleed en een verpleegstersuniform). Doordat deze twee verkleedrituelen parallel lopen, krijgen Browns lezers het idee dat een gender dat voldoet aan de verwachtingen (zoals een vrouwelijk personage in een verpleegstersoutfit) niet automatisch verschilt van – dat wil zeggen even kunstmatig gecreëerd is als – een gender dat er niet aan beantwoordt (zoals een vrouwelijk personage in een wambuis). Brown gaat verder: ‘Ook is het van belang dat dit personage haar ouders in de karikaturale kledij van mannelijke of vrouwelijke machthebbers ziet – “Henry the VIIth kind of outfits” versus “Margaret Thatchertype clothes”. In het boek onderneemt de protagonist bovendien een zoektocht naar “de verloren jongen”, haar broer, binnenin zichzelf ’. Brown werkt dus, zoals ze zelf zegt, ‘al geruime tijd met ideeën over de opgelegde of overgeërfde “kostuums” van vrouwelijkheid en mannelijkheid’. In deze context is het opvallend dat Brown de identiteit van haar protagonisten weigert op te bouwen door middel van de klassieke narratieve technieken. De lezer moet raden
naar hun geslacht, naam of uiterlijke kenmerken, en de personages die Browns verhalen bevolken zijn dan ook vaak simpelweg ‘ik’ en ‘jij’. Dit verhaaltechnisch procedé typeert haar werk al sinds het prille begin. Het is sindsdien ook te vinden in de bekendere romans van Jeanette Winterson, die een tijdje als Browns redacteur optrad. ‘Al die “ik-jou” verhalen die ik schrijf van in het begin van de jaren tachtig betekenen dat – welk geslacht de lezer ook toewijst aan het personage – dit gekozen, geconstrueerd of opgelegd moet worden door die lezer’, verduidelijkt Brown. ‘We zijn allemaal medeplichtig, of we nu willen of niet’. De schrijfster is echter geen voorstander van het radicaal afschaffen van genderrollen (als zoiets al mogelijk zou zijn): Ik ben eigenlijk een grote fan van het behouden van verschillen in gender, op voorwaarde dat ze gekozen zijn. Ik kijk niet uit naar een samenleving waarin genderverscheidenheid niet langer bestaat. Ik hou van de spanning tussen, en het spel met, de termen ‘hetzelfde’ en ‘verschillend’, het gladde terrein daartussen dat naar voren komt op sommige momenten, en de extreme verschillen die we zien op andere momenten. De problemen presenteren zich pas wanneer mensen zich niet bewust zijn van genderrollen, ze ze niet kunnen kiezen of oncomfortabel vinden, en/of wanneer hen een rol – eender welke rol – opgedrongen wordt zonder dat ze dit beseffen of daarvoor toestemming gegeven hebben, of zonder dat ze er plezier aan beleven.
Een auto-mytho-grafie Voor Brown is het heel belangrijk om te schrijven als vrouw, omdat de gevolgen van diepgewortelde ideeën over de minderwaardigheid van vrouwen of vrouwelijke auteurs haar op een fundamentele manier beïnvloed hebben. ‘Ik schrijf voornamelijk vanuit mijn eigen ervaring’, legt ze uit. ‘Mijn werk is in sommige opzichten een soort emotionele en spirituele
2013, nr. 1 ● Tijdschrift voor Genderstudies
55
Lies Xhonneux
Rebecca Brown in de schrijversstudio achter haar huis Bron: Lies Xhonneux
auto-mytho-grafie. Ik denk dat een groot deel van dit werk zijn oorsprong vindt in de diepe, onderliggende ervaring van op een of andere manier “minder” bevonden te zijn als vrouw – minder intelligent, minder “universeel”, minder in staat om iets te creëren, minder geschikt om met de literaire canon in discussie te gaan’. Ondanks de kwalijke gevolgen van clichés over de zorgende taken waarvoor vrouwen zogezegd wél bijzonder geschikt zouden zijn, wil Brown deze aspecten bewust niet negeren in haar oeuvre. Brown: ‘Ik denk dat er in mijn werk bepaalde beelden van het lichaam terugkeren: het lichaam als een leegte, maar ook als een plek die kan vervullen, vervolledigen, en van waaruit we kunnen zorgen voor anderen – het lichaam als voeder en verzorger. Maar de lichamen die ik beschrijf zijn ook bang om gekwetst of aangevallen te worden’. Hiermee
56
Tijdschrift voor Genderstudies ● 2013, nr. 1
doelt Brown op haar niet-geïdealiseerde voorstellingen van het zorgen voor mensen met aids, meer bepaald in The gifts of the body en het verhaal ‘A good man’ uit de bundel Annie Oakley’s girl (1993). In die autobiografisch geïnspireerde werken zetten Browns vertellers hun lichaam in om te verzorgen en te verlichten waar genezen geen optie is (het draait er om ‘care’ in plaats van om ‘cure’), door mensen te wassen, te masseren, of hen verhalen te vertellen. Hun zorgende handelingen zijn echter niet noodzakelijk aan hun gender gebonden; Browns aidsverhalen tonen ook mannelijke partners, familieleden en vrienden van mensen met aids in de rol van verzorger. Bovendien valt deze rol de vertellers niet altijd even gemakkelijk: soms belemmert de angst om zelf besmet te raken hun contact met mensen met aids of hebben ze moeite met de uiterlijke tekens van de ziekte. Voor de
Interview met Rebecca Brown, a writer’s writer
vrouwelijke vertellers van The gifts of the body en ‘A good man’ is het zorgen voor anderen duidelijk geen aangeboren gave. De zorg voor kinderen is evenmin vanzelfsprekend voor de vrouwen die Browns werk bevolken. De baby’s en peuters die de auteur beschrijft, zijn vaak egoïstische monstertjes die hun moeders uitmelken en hen het leven zuur maken, bijvoorbeeld in The children’s crusade en The dogs, Browns ‘moderne bestiarium’ uit 1998. Het is dus niet verwonderlijk dat de verteller van The end of youth spot met het cliché dat kinderen onze hoop zijn voor de toekomst of dat we in hun gekir ‘the bright sounds of the future’ kunnen horen (Brown, 2003, p. 117). Op deze manier hekelt Brown beleidsmakers die dit cliché gebruiken (of liever, misbruiken) om homofobe beslissingen door te voeren, zogenaamd ‘in het belang van de toekomst van onze kinderen’ – een ideologie die Lee Edelman ‘reproductive futurism’ heeft gedoopt (Edelman, 2004, p. 27). Over homo’s en lesbiennes wordt in homofobe middens immers gezegd dat ze slecht zijn voor de toekomst, zo beseft ook Brown, ‘want we planten ons niet voort’. Brown: ‘De ironie is natuurlijk dat veel kinderen geboren worden zonder een stabiele ouder of ouders, en dat de “probleemkinderen”, zoals bijvoorbeeld de aidsbaby’s, geadopteerd worden door homofamilies. Of er zijn kinderen die nergens anders geplaatst kunnen worden van wie homo’s en lesbiennes zeggen, “wij nemen ze wel”’. ‘Mensen respecteren ons niet als ouders, terwijl we de samenleving een flinke last van de schouders nemen’, besluit Brown, ‘al zijn er wel dingen aan het verschuiven: homo’s en lesbiennes stichten gezinnen die steeds meer gerespecteerd worden en zichtbaarder zijn’. Wat betreft zichtbaarheid is er echter een historisch verschil tussen lesbiennes en homomannen. Terwijl seks tussen vrouwen zogezegd niet bestond, werden homo’s in het
verleden vaak geviseerd, waardoor hun seksualiteit en identiteit ‘expliciet gedocumenteerd’ zijn in archiefmateriaal gaande van ‘romans tot politieverslagen’ (Terry, 1991, p. 69). Hoewel Brown in ‘Aspects of the novel’ uit haar verhalenbundel The last time I saw you (2006) aangeeft dat lesbiennes een zekere vrijheid en veiligheid genoten dankzij hun onzichtbaarheid, heeft die situatie uiteraard ook negatieve gevolgen: ‘Invisibility had its uses. Also its costs…’ (Brown, 2006, p. 74). Zo kan de huidige generatie homomannen bijvoorbeeld zijn geschiedenis traceren via beroemde figuren zoals Plato, Nero, Michelangelo, William Shakespeare en Oscar Wilde. Lesbiennes hebben veel meer moeite om bewijzen te vinden van het bestaan van lesbische liefde in het verleden, ‘vooral van haar seksueel explicietere vormen’ (Terry, 1991, p. 69). Brown komt in haar werk vaak terug op het feit dat lesbische vrouwen nog steeds minder zichtbaar zijn dan homomannen, zoals in het krantenartikel ‘Everything but the girl: why lesbians don’t get paid’ dat verscheen in The Stranger en in het verhaal ‘Invisible’ uit haar recente essaybundel American romances (2009). Het is bijvoorbeeld veelzeggend dat het lesbische hoofdpersonage van dit laatste verhaal letterlijk onzichtbaar is voor de buitenwereld. Brown wordt wel gewaar dat lesbiennes recent sterker vertegenwoordigd zijn in de media en in leidinggevende functies, maar ze is zich tegelijkertijd bewust van een zekere terugslag wat betreft de sociale acceptatie van holebi’s: Lesbiennes worden alsmaar zichtbaarder en ik denk dat die trend zich in de toekomst gaat doorzetten. Ik bedoel, we zien lesbiennes op TV en in populaire films en in make-up reclame. Openlijk lesbische vrouwen worden zelfs gekozen voor openbare ambten. Maar ik merk ook dat er een tegenbeweging ontstaan is, in de VS tenminste, die zich afzet tegen homo’s, lesbiennes en feministen – of feminazi’s, zoals
2013, nr. 1 ● Tijdschrift voor Genderstudies
57
Lies Xhonneux
we genoemd worden. Hierover maak ik me echt zorgen.
Op de vraag of iemands (homo)seksualiteit volgens haar dan in publieke termen gedefinieerd moet worden, antwoordt Brown: ‘voor mij, als een lesbienne die volwassen werd in de late jaren zeventig en de jaren tachtig, was het natuurlijk moeilijker om openlijk lesbisch te zijn dan het nu is’. In die tijd was er ook een bepaalde verantwoordelijkheid verbonden aan het uit de kast komen, vindt ze. ‘Want op veel vlakken is seksualiteit iets persoonlijks, maar als mensen die met anderen omgaan in de publieke ruimte, presenteren we ons op een bepaalde manier’. Daarom pakt ze Susan Sontag stevig aan in de eindnoten bij ‘Invisible’, het eerder vermelde verhaal uit American romances. Deze feministe en activiste kwam immers ‘bewust niet uit de kast gedurende een hele lange tijd, en wanneer ze eindelijk uit de kast kwam, deed ze alsof ze er nooit in had gezeten’. Brown is van mening dat mensen met een publieke taak – politici, kunstenaars, wat dan ook – die een bewuste keuze maken om te liegen, hun verantwoordelijkheid ontlopen. Vandaag de dag is het natuurlijk anders, maar een tijd geleden was dat zeker zo, vooral in het geval van Sontag. Haar hele werk draaide rond vragen als ‘wie zijn we’, ‘hoe leven we’; ze ijverde voor mensenrechten en ging naar de Balkan om “mensen zichzelf te leren worden” enzovoort, maar haar eigen seksualiteit was geheim. En dan denk ik: ‘Je kan de pot op, je hebt je hele carrière lang gelogen en vrouwen en lesbiennes afgekraakt als denkers. Doe toch eens wat’. Je merkt waarschijnlijk dat ik niet hou van haar publieke persoonlijkheid.
Brown nuanceert haar uitspraken door er aan toe te voegen dat niet iedereen open kon of kan zijn over haar/zijn seksuele voorkeur, en ze geeft een paar voorbeelden: ‘als ik nu
58
Tijdschrift voor Genderstudies ● 2013, nr. 1
in Irak leefde, zou ik niet uit de kast komen; als ik in 1980 een leraar op een privéschool was of een moeder met een kind, was ik misschien ook niet uit de kast gekomen. Er zijn dus mensen die best in de kast blijven, voor hun gezondheid, de gezondheid van hun familie, voor hun job, weet ik veel… Maar een kunstenaar hoeft dat verdorie toch niet te doen! Dan denk ik, “ga weg”. Daar erger ik mij echt mateloos aan’. En Sontag is geen alleenstaand geval: Brown merkt op dat er een zekere trend is ontstaan, waarbij bekende homo’s en lesbiennes uit de kast komen ‘nu de wereld veilig is’, maar geen enkele moeite doen om de inspanningen van homoactivisten te erkennen. In plaats van bijvoorbeeld geld te doneren aan projecten om homoseksuele jongeren te helpen (Brown vermeldt ‘the Trevor project’), zijn ze blij verrast over ‘hoe vriendelijk iedereen wel is’. ‘Ja’, denkt Brown dan, ‘maar dat is omdat andere mensen zichzelf uit de naad hebben gewerkt!’.
Homonormalisatie Dit gebrek aan erkenning en respect voor eerdere generaties homoactivisten kan gesitueerd worden binnen het fenomeen van de ‘homonormalisatie’, waarbij voor bepaalde groepen homo’s en lesbiennes het hoofddoel is: opgenomen worden in (en zich aanpassen aan) de heteroseksuele mainstream. De critica Heather Love verduidelijkt het feit dat een deel van de homobeweging zich zo concentreert op ‘een betere toekomst’ door te verwijzen naar ‘het verhaal van Lots ontsnapping uit Sodom’. ‘Om in die toekomst op te gaan is er een voorwaarde’, zegt ze. ‘We moeten het verleden achter ons laten’ (Love, 2007, p. 9; mijn vertaling). Dit betekent dat voorstanders van homonormalisatie afstand nemen van homoactivisten die in hun ogen – om de woorden te gebruiken van een verwende lesbienne uit Browns verhalenbundel The terrible girls (1990) – ‘doordramden over een verleden
Interview met Rebecca Brown, a writer’s writer
dat voor ons niets betekende en ons ervan beschuldigden onze erfenis niet te kennen’ (Brown, 1992, p. 128; mijn vertaling). De uitnodiging om bij de mainstream aan te sluiten is voor velen een oproep om de beschamende geschiedenis van stigmatisatie en discriminatie te vergeten – en laat dat nu net hetgene zijn waar homoactivisten ons aan herinneren. De feministe Gayle Greene merkt dat er een ‘disremembering process’ plaatsvindt in feministische kringen nu verworvenheden, zoals stemrecht, door God geschonken lijken (1991, p. 298). Iets gelijkaardigs is dus aan de gang in bepaalde delen van de LGBTgemeenschap. Daarom vergelijkt Brown in ‘Invisible’ uit American romances de meisjes die zeggen ‘“Ik ben geen feministe, ik wil gewoon advocate worden”, terwijl ze zich er niet van bewust zijn dat een generatie geleden niet veel meisjes rechten konden gaan studeren’ met de ‘opzettelijke vergeetachtigheid’ van homo’s en lesbiennes die uit de kast komen zonder oog te hebben voor ‘alle dingen die [de activisten] gedaan hebben om de wereld beter te maken’ (Brown, 2009, p. 112-113). Brown vertelt dat ze hiermee in haar maag zit: ‘Het lijkt wel “politics light”’. Er is bovendien nog steeds nood aan activisme: de discriminatie en stigmatisatie van homo’s en lesbiennes is volgens haar nog steeds niet van de baan. Het ‘idee dat het nu gemakkelijk is voor homo’s en lesbiennes’ wil Brown dan ook nuanceren door een ervaring te delen die zij, als schrijfster, tekenend vindt. ‘Ik geef creatief schrijven, en iedereen in mijn klas doet dan veel moeite om me ervan te overtuigen dat ze goede liberalen zijn en geen problemen hebben met homoseksualiteit. Op een bepaald moment waren we het verhaal van een jonge, intellectuele en “punky” vrouw aan het bespreken, en zij zei, “Het maakt helemaal niet uit of mijn personages homo’s of lesbiennes zijn, het zijn gewoon personages”.
Iedereen sprong haar bij met opmerkingen als “voor mij maakt dat ook niets uit als ik lees: mensen zijn mensen”. Maar dan vroeg ik of iemand recent een boek van een lesbische auteur had gelezen ... Niemand. “But they’re not out there”, verdedigden ze zich. Weet je, die boeken zijn er wel degelijk, maar het lijkt alsof onze cultuur ze verstopt! Dus het hele idee dat het nu allemaal gemakkelijk is ... Ik weet het niet hoor ...’
Homofobie en heteronormativiteit mogen dan op subtielere wijze aan het werk zijn, de problemen zijn nog duidelijk present, al zijn ze misschien moeilijker te bestrijden juist omdat ze zich nu meer onder de oppervlakte bevinden. Brown heeft daarnaast nooit geaarzeld om problemen binnen de LGBT-gemeenschap aan te kaarten. Haar eerste boeken moest ze in Europa publiceren, omdat hun ontnuchterende representatie van holebi-relaties en hun thema’s als geweld en ongelijke machtsverhoudingen, niet in de smaak vielen bij Amerikaanse uitgeverijen. Brown: ‘Ik had het gevoel dat ik niet de “juiste” lesbienne was voor de homo-uitgevers, maar te lesbisch was voor de mainstream uitgevers’. De titelfiguren uit haar vierde boek The terrible girls, bijvoorbeeld, zijn tot de tanden gewapende meiden die terreur zaaien in hun eens zo idyllische vrouwengemeenschap en die hun kennis over de intieme details van elkaars leven misbruiken om hun doel te bereiken. Zo’n roman staat duidelijk in sterk contrast met het rooskleurige beeld van de holebigemeenschap dat opgehangen werd in de emancipatorische LGBT-fictie die populair was toen Brown begon te schrijven: ‘mijn boeken konden niet simpelweg samengevat worden als “ik werd een lesbienne, dan begon ik in een vrouwencollectief te werken, en nu zijn we allemaal vriendinnen”. Zo zag mijn leven er ook echt niet uit’, zegt Brown. ‘Ik denk dat dit één van de redenen was waarom
2013, nr. 1 ● Tijdschrift voor Genderstudies
59
Lies Xhonneux
mijn werk lange tijd niet bij Amerikaanse lesbische uitgeverijen aanvaard werd. Ze wilden het niet publiceren, omdat het geen positieve rolmodellen uitdroeg, en omdat het qua stijl niet kon omschreven worden als eenvoudig realisme’.
Lesbische lifestyle Vreemd genoeg werd Browns fictie later wel als ‘eenvoudig realisme’ gelezen. Vooral heteroseksuele recensenten die niet vertrouwd waren met andere lesbische literaire stemmen, hadden de neiging om Browns personages als ‘representatieve’ lesbiennes te beschouwen, en haar werk te lezen als een document dat een waarheidsgetrouw beeld gaf van een bepaalde subcultuur. Deze interpretatie blijkt bijvoorbeeld uit Browns grappige anekdote over de theaterbewerking van The terrible girls in 2001 door About Face Theatre, een gezelschap uit Chicago. In een van de scènes werd de arm van een personage eraf gehakt [in het vierde verhaal uit de bundel, “Forgiveness”, vraagt de partner van de verteller haar om haar rechterarm, waarop de verteller haar eigen arm afhakt], en de manier waarop ze dat hadden uitgewerkt was hilarisch: off stage hoorde je een luide kettingzaag, en mensen die het boek kenden, wisten dan “het is die scène met de arm!” Toen kwamen de reviews uit, en een ervan was geschreven door een conservatieve blanke man. Tot mijn grote verbazing was zijn review positief, maar volgens hem ging het stuk over “the lesbian lifestyle”! Sindsdien maken Chris [Browns echtgenote] en ik altijd grapjes over “the lesbian lifestyle”: laten we lesbiennes zijn en elkaars armen eraf snijden met kettingzagen!
Misschien geldt dit ook meteen als een waarschuwing voor Browns lezers. Hoewel gendervraagstukken een grote rol spelen in haar werk, en ze al meer dan dertig jaar creatief
60
Tijdschrift voor Genderstudies ● 2013, nr. 1
en kritisch bezig is met onderwerpen als homofobie en de problemen binnen de LGBTgemeenschap, staan het experiment en de verbeelding ook centraal in haar oeuvre. We doen er dus goed aan om in ons achterhoofd te houden dat, zoals Brown het stelde tijdens het interview, ‘some imaginative literature cannot be pinned down to real world specifics...’ Literatuur Brown, R. (1989). The children’s crusade. Berkeley CA: Seal Press. Brown, R. (1992 [1990]). The terrible girls: a novel in stories. San Francisco: City Lights. Brown, R. (1993). Annie Oakley’s girl. San Francisco: City Lights. Brown, R. (1994). The gifts of the body. New York: Harper Collins Publishers. Brown, R. (1999, 2-8 September). Everything but the girl: why lesbians don’t get paid. The Stranger. Retrieved from: http://www.thestranger.com/ seattle/everything-but-the-girl/ Content?oid=1892 Brown, R. (2003). The end of youth. San Francisco: City Lights. Brown, R. (2006). The last time I saw you. San Francisco: City Lights. Brown, R. (2009). American romances. San Francisco: City Lights. Butler, J. (1990). Gender trouble: feminism and the subversion of identity. New York and London: Routledge. Edelman, L. (2004). No future: queer theory and the death drive. Durham and London: Duke University Press. Greene, G. (1991). Feminist fiction and the uses of memory. Signs, 16 (2), 290-321. Love, H. (2007). Feeling backward: loss and the politics of queer history. Cambridge and London: Harvard University Press. Peck, D. (2004). Hatchet jobs. Writings on contemporary fiction. New York: The New Press. Terry, J. (1991). Theorizing deviant historiography. Differences: a journal of feminist cultural studies, 3 (2), 55-74.