Inleiding................................................................................................................................. 2 Aanleiding ......................................................................................................................... 2 Doelstelling........................................................................................................................ 2 Leeswijzer .......................................................................................................................... 2 Algemene inkadering windenergie....................................................................................... 3 Inleiding............................................................................................................................. 3 Wind................................................................................................................................... 3 Plaatsing van Windmolens................................................................................................ 3 Ecologie .......................................................................................................................... 3 Landschap ...................................................................................................................... 4 Planologische effecten .................................................................................................... 5 Hinder & risico’s ............................................................................................................ 6 Economie........................................................................................................................ 8 Biomassa als alternatief voor windenergie?................................................................... 8 Financiering van duurzame energie .............................................................................10 Beleidskaders........................................................................................................................11 Rijksbeleid.........................................................................................................................11 Provinciaal beleid .............................................................................................................12 Beleid van de drie voormalige gemeenten .......................................................................13 Zoekgebieden....................................................................................................................14 Conclusies - hoofdlijnen windmolenbeleid..........................................................................18 BIJLAGE 1: Overzicht subsidies duurzame energie.........................................................19 BIJLAGE 1: Beleid naburige gemeenten...........................................................................20 BIJLAGE 2: Verhouding tot huidige aanvragen...............................................................21
Inleiding Aanleiding Binnen de provincie Overijssel heeft de gemeente Steenwijkerland slechts een beperkte taakstelling voor wat betreft het opwekken van windenergie. Toch zijn er de afgelopen jaren bij de gemeente Steenwijkerland meerdere verzoeken ingediend voor de plaatsing van in totaal 54 windmolens. Er liggen acht verschillende aanvragen bij de gemeente, waarover tot op heden niet een definitief standpunt is ingenomen. Gezien de aard en opbouw van het gemeentelijk grondgebied zou de plaatsing van al deze turbines vanuit diverse gezichtspunten onwenselijk zijn. Derhalve is het noodzakelijk dat de randvoorwaarden en (mogelijke) locatie(s) voor de plaatsing van windturbines nader onderzocht worden. Het beleid in de drie voormalige gemeenten aangaande dit onderwerp liep wat dit onderwerp betreft uiteen. In deze beleidsnotitie geeft de gemeente aan of en waar in de gemeente ruimte is voor de plaatsing van windmolens en hoe hiermee zal worden omgegaan. Aangezien windmolens naast voordelen op het gebied van duurzame energieopwekkingen ook diverse nadelen hebben, is het van belang om tot een zorgvuldige afweging te komen, daar waar het gaat om de ruimtelijke inpasbaarheid van molens. Naast directe hinder van de molen zelf in de vorm van geluid- en schaduwhinder, hebben windmolens invloed op het landschap, waardoor het bestaande landschap kan en zal veranderen.
Doelstelling Doel van de beleidsnotitie Windenergie is te komen tot een afwegingskader op basis waarvan verzoeken tot plaatsing van windmolens kunnen worden beoordeeld en op basis waarvan door de gemeenteraad principe-medewerking wordt toegezegd danwel afgewezen.
Leeswijzer Het eerste hoofdstuk bestaat uit algemene informatie over windenergie en de plaatsing van windturbines. Aansluitend wordt in het daaropvolgende hoofdstuk ingegaan op het beleid bij rijk, provincie en gemeente. Hierin worden de gemeentelijke speelruimte c.q. mogelijkheden op een aantal vlakken afgebakend. De beleidsrichtingen die door de drie voormalige gemeenten zijn ingestoken, worden afgezet tegen het provinciale beleid. De notitie wordt afgesloten met de hoofdlijnen van het te voeren beleid. In de bijlage worden de consequenties van de lopende aanvragen geschetst in het licht van de beleidsmatige mogelijkheden.
Algemene inleiding windenergie Rijk
Beleidskaders
Provincie Overijssel Voormalige gemeenten Steenwijk, IJsselham en Brederwiede
Zoekgebieden
Locatiekeuze
Conclusie
Algemene inkadering windenergie Inleiding Het belang van een duurzame ontwikkeling voor zowel de economie als voor onze leefomgeving is evident, maar niet eenvoudig. Windenergie kan hieraan bijdragen. Ten eerste is windenergie schoon (geen emissie van CO2 of enig andere schadelijke stof die wordt geassocieerd met het gebruik van fossiele brandstoffen). Ten tweede is het aanbod van windenergie onuitputtelijk en volop aanwezig. Het enorme potentieel en het steeds verder verbeteren van de concurrentiepositie ten opzichte van andere energiebronnen maakt dat windenergie steeds meer kan bijdragen aan een duurzame toekomst
Wind De windsnelheid bepaalt naast het rotoroppervlak de energie-opbrengst van een windturbine. Zo leidt een verdubbeling van de windsnelheid tot een 8 maal hogere energie-inhoud bij een gegeven rotoroppervlak. De windsnelheid neemt toe met de hoogte zodat de ashoogte van de windturbine mede de energie-opbrengst bepaalt. De relatie tussen windsnelheid en hoogte is niet overal gelijk waarbij met name er een duidelijk verschil is tussen locaties op land en op zee. Op een locatie met een jaargemiddelde windsnelheid van zeven meter per seconde levert een windturbine de helft meer op dan op een locatie waar het gemiddeld zes meter per seconde waait. Het windaanbod is aan de kust en langst het IJsselmeer het gunstigst. Maar dat wil niet zeggen, dat windenergie in andere delen van het land niet haalbaar is. De gemiddelde windsnelheid neemt toe met de hoogte. Door windturbines uit te voeren met een hogere mast en een grotere rotor is het ook verder in het binnenland mogelijk een rendabel project te realiseren. Geconcludeerd wordt dat een geringer windaanbod niet langer een belemmering behoeft te zijn voor de ontwikkeling van windenergie. Bij een ashoogte van 70 meter, produceert een windturbine op een binnenlandlocatie nagenoeg evenveel als een windturbine van 50 meter op een windrijke locatie. De gemeente Steenwijkerland ligt binnen het gebied waar windturbines tot 60 meter hoogte nodig zijn voor een rendabele opbrengst (bron: Ecofys). De omgeving waarin windturbines worden geplaatst is gebaat bij een open landschap met beperkte obstakels. Obstakels in het landschap kunnen ook bij turbines met een ashoogte van 70 tot 80 meter invloed hebben op het windaanbod van een specifieke locatie.
Plaatsing van Windmolens De plaatsing van windmolens kan negatieve effecten hebben op de milieukwaliteit en landschappelijke kwaliteit. Bij het plaatsen van windmolens dient met een aantal aspecten rekening te worden gehouden. Dit zijn aspecten van: Ø ecologie Ø landschap Ø planologie Ø hinder & risico’s (veiligheid, geluid, schaduw)
Ecologie De plaatsing van windmolens in seizoentrekroutes kan voor vogels grote verstoringen tot gevolg hebben. Voor Flevoland zijn bijvoorbeeld de belangrijkste trekroutes te vinden langs de IJsselmeerdijk en langs de kustlijn van het oude land. Binnen de gemeente hebben de open polders in het landschap (agrarische functie) langs de voormalige Zuiderzee belangrijke waarden voor winter- en trekvogels. Windmolens kunnen ook op andere fauna verstorend werken. De qua natuur belangrijkste gebieden zijn reeds uitgesloten van de plaatsing van windturbines; toch zal
met dit aspect voorzichtig omgegaan moeten worden. Een groot deel van de gemeente is aangewezen als vogel- en/of habitatrichtlijngebied. Plaatsing van turbines is hier reeds uitgesloten. Deze gebieden kennen een externe werking; dit betekent dat bij plaatsing van turbines nabij deze gebieden hier nadrukkelijk rekening zal moeten worden gehouden. Voor wat betreft de plaatsing van windmolens kan ook een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk zijn; in Staphorst is recent een ontheffing aangevraagd, vanwege het feit dat de plaatsing van windturbines hier effect heeft op vleermuizen. Uit de literatuur blijkt dat aanvaringen tussen vogels en windturbines zich met name op een aantal momenten voordoet. Ten eerste tijdens fouragevluchten (van en naar slaapplaatsen) en tijdelijke verplaatsingen tussen fourageergebieden. Fourageervluchten vinden op geringere hoogte plaats (onder de 100 meter), evenals verplaatsingen tussen fourageerplekken. Uit radarwaarnemingen blijkt dat rustende en fouragerende vogels over gebiedskennis beschikken. Hierdoor kunnen zij windturbines vermijden. Bij goed zicht vliegen vogels tussen de windturbines van een windpark door, terwijl ze bij slecht zicht om het gehele park heengaan. Ten tweede bij de jaarlijkse trek, die zich meestal afspeelt boven de 100 tot 200 meter. Bij tegenwind en/of slecht zicht vindt deze trek op geringere hoogte plaats. Deskundigen schatten het aantal vogelslachtoffer op gemiddeld 21 per jaar per MW geplaatst windturbinevermogen. Dat is gering in verhouding tot het aantal slachtoffers dat valt door andere oorzaken. De meeste slachtoffers vallen in de herfst en het voorjaar bij de jaarlijkse trek (en onder ongunstige weersomstandigheden). Het aantal slachtoffers per strekkende kilometer windturbinepark is in orde van grootte vergelijkbaar met het aantal slachtoffers per kilometer autoweg. Deze aantallen liggen lager dan bij hoogspanningsleidingen. In vogeltrekgebieden is het mogelijk windturbines tijdens die momenten stil te zetten. In gebieden waar horizonverlichting en verstorende landschapselementen in de nabijheid van het windpark zijn, vallen er overigens relatief minder slachtoffers. Het betekent echter wel, dat een lange ononderbroken rij windturbines het leefgebied kan verkleinen of versnipperen. Voor vogels in broedgebieden blijkt de plaatsing van windturbines weinig gevolgen te hebben.
Landschap Windturbines zijn al op zeer grote afstand zichtbaar terwijl erfbeplantingen vanaf een grote afstand gezien vervloeien met de horizon of bosranden en laanbeplantingen op de achtergrond. Bij grotere windmolens dient aansluiting gezocht te worden op andere patronen in het landschap dan dat van de erfbeplantingen. Door de provincie Overijssel (2002) wordt opgemerkt dat inpassing in het algemeen het beste verloopt door aan te sluiten bij bestaande infrastructurele elementen en rekening te houden met cultuurhistorische aspecten. Met de plaatsing in open landschappen dient zorgvuldig te worden omgegaan. Bij de bundeling met infrastructuur ligt de keuze voor lijnopstellingen voor de hand. De landschappelijke waardering hangt voor een groot deel af van de opstelling van windturbines. Een solitaire windturbine, die binnen het bouwblok van een (agrarisch) bedrijf staat, vormt een visuele eenheid met dit bedrijf. Er ligt een duidelijke relatie tussen het bedrijf en windenergie. De plaatsing van veel solitaire windturbines op verspreid liggende locaties kan echter een indruk van ongecontroleerde wildgroei geven. Lijnopstellingen worden vaak gekozen omdat ze goed passen bij andere structurerende elementen in het landschap, zoals wegen, spoorlijnen, kanalen of dijken. Windturbines accentueren zulke lijnen in het landschap. Een dijk of een kavelgrens is dan vanaf een grote afstand herkenbaar. Een belangrijk element van een lijnopstelling is dat deze vanaf alle gezichtspunten inderdaad als een lijn herkenbaar blijft. In sommige landschappen kan dat echter de indruk geven van een hekwerk, waardoor het gevoel van openheid sterk wordt ingeperkt.
Wanneer windturbines in een cluster gegroepeerd zijn, kunnen er veel staan in een relatief klein gebied. Een gunstig windaanbod wordt daarmee efficiënt benut. Daarmee blijft ook geluidsemissie tot een klein gebied beperkt. Vanuit landschappelijk oogpunt kan een cluster dienen als markering van bepaalde punten, zoals een verkeersplein of een industrieterrein. Ook is het mogelijk restruimten te benutten, en de grootschaligheid van een landschap te doorbreken. Belangrijk is echter, dat de structuur van een cluster in het landschap vaak niet herkenbaar is. Op een afstand lijkt het als de windturbines een willekeurig plekje hebben gekregen. Bij de opstelling in windparken in clusters of lijnopstellingen treedt wel verlies aan energie op.
Zichtbaarheid Theoretisch kan iemand, rekening houdend met de kromming van de aarde, met een ooghoogte op 1,5 meter een windmolen van 80 meter hoogte nog op 36 kilometer onderscheiden. De literatuur laat zien dat de maximale zichtbaarheidsgrens van een moderne lichtgrijze windturbine van 70 meter in een open gebied onder gemiddelde weersomstandigheden 6 kilometer is. Op deze afstand is een turbine nog te identificeren
Planologische effecten Beoordeling vindt plaats aan de hand van bestaand en toekomstig grondgebruik. Windturbines kunnen andere functies belemmeren zoals de landbouw, de recreatie, bedrijven, de scheepvaart en het wonen. De werking van zender- en ontvangstinstallaties mag niet worden verstoord. Bovendien is de ligging van watertransportleidingen, hoogspanningsleidingen, laagvliegroutes en gasleidingen van invloed op de locatiekeuze. Bij vestiging van windturbines op of bij bedrijventerreinen kan dit consequenties hebben voor de geluidsruimte en/of gevolgen met betrekking tot de veiligheid. De verschillende soorten hinder die windmolens veroorzaken maken het plaatsen van windmolens in woon- bos-, natuur- en recreatiegebieden niet mogelijk. Maar ook ten opzichte van deze en andere functies zullen afstanden aangehouden moeten worden. In tabel 2 is aangegeven welke ruimtelijke functies wel of niet goed gecombineerd kunnen worden met windenergie. Bij dit overzicht horen minimaal te hanteren afstanden voor plaatsing van turbines welke in tabel 3 zijn weergegeven. Tabel 2: combinatie van functies met windenergie?
Ja
Landbouw Autowegen, spoorwegen en waterwegen (Niet alleen vanwege landschappelijke overwegingen, maar ook vanwege geluid. Een punt van aandacht is de veiligheid voor het verkeer. Er zijn landelijk vastgestelde afstandsnormen in ontwikkeling. Voor de afstand tot spoorwegen geldt dat de rotorbladen op een redelijke afstand (5 tot 15 meter) van de bovenleidingen moeten blijven. In voorkomende gevallen is overleg met NS Railinfrabeheer aan te bevelen. Voor wegen en vaarwegen zijn afstandsnormen in ontwikkeling. Vooralsnog wordt gedacht aan minimum afstanden van 30 tot 50 meter). Andere vormen van duurzame energie Bron: Duurzame energie scan, Novem
Onder voorwaarden
Bedrijventerreinen Dijken en dammen Militaire terreinen (Binnen de veiligheidszones (bij munitieopslagplaatsen) rond militaire terreinen gelden beperkingen voor andere gebruiksfuncties. Het Ministerie van Defensie streeft echter naar meervoudig gebruik van de ruimte, mits de activiteiten verenigbaar zijn).
Nee
Woningbouw Natuurgebieden Veiligheidszones rond vliegvelden Laagvlieggebieden Straalpaden Zendmasten van radio en tv Radar Leidingen, kabels en buizen
Tabel 3: Minimaal te hanteren afstanden tot functies voor plaatsing van windturbines
Functie
Luchtvaartterrein Woonbebouwing Verblijfsrecreatieterrein Stiltegebied
Te hanteren afstand
500 meter rondom 300-500 meter rondom * 300-500 meter rondom 300-500 meter rondom 100 meter naar weerszijden (rondom een straalzendermast dient 600 Straalpaden meter in acht te worden genomen) Hoogspanningstracé 50 meter naar weerszijden** Auto - en waterwegen 30-50 meter naar weerszijden Spoorwegen 5-15 meter vanaf de bovenleidingen *Wanneer de windturbine bij de woonbe bouwing van de initiatiefnemer staat, bepaalt deze zelf de te hanteren afstand ** Bij bovengrondse elektriciteitsleidingen varieert de breedte van de zakelijke rechtstrook van 45 meter (bij een spanningsniveau van 110 kV) tot 70 meter (bij 380 kV). Bron: Handreiking Ruimte voor Windenergie, Novem
Voorts zijn er nog ruimtelijke belemmeringen in de vorm van gas- en buisleidingen, waarmee een afstand van de ashoogte + minimaal 5 meter dient te worden aangehouden. Als richtlijn voor visuele verstoring wordt ook nog wel eens een ‘zichthoek’ van 1:10 aangehouden, dat wil zeggen dat bij een masthoogte van 50 meter een minimale afstand van 500 meter tot de woonbebouwing noodzakelijk is. Boven het grondgebied van de gemeente Steenwijk voert een laagvliegroute voor straalvliegtuigen met beperkingen voor de bouw van obstakels (zoals telecommunicatiemasten en windmolens). Obstakels hoger dan 40 meter zijn uit veiligheidsoverwegingen niet toelaatbaar.
Hinder & risico’s •
•
Schaduw & reflectie: De schaduw van draaiende rotorbladen wordt als zeer hinderlijk ervaren. Een hinderduur van maximaal 64 dagen per jaar met een maximum van 20 minuten per dag wordt in de jurisprudentie als aanvaardbaar beschouwd. In het algemeen wordt een flikkerfrequentie van 2,5 Hz als grens aangehouden. De mate van hinderlijkheid wordt onder meer bepaald door schaduwscherpte, daglengte, seizoenslengte, zonintensiteit, rotororiëntatie, locatie van woningen ten opzichte van turbines. Een woning die zuidelijk van een turbine is gelegen heeft geen last van schaduwhinder. Geluid: Hoe groter de turbine, des te hoger het geluidsniveau er aan de bron wordt geproduceerd. Aangezien de geluidsimmissie door woningen afhankelijk is van een aantal factoren, dient de mate van geluidhinder per situatie bepaald te worden. Factoren die een rol spelen zijn: type en hoogte, referentieniveau, afstand turbine-woning, windsnelheid, etc. Om geluidsoverlast voor omwonenden zo veel mogelijk te beperken zijn wettelijke normen opgesteld ten aanzien van het zogenaamde equivalente geluidsniveau op de gevel van woningen. In het ontwerpbesluit uit 1999 van de AMvB Installaties en Voorzieningen (die voor een aantal gevallen de huidige verplichte milieuvergunning voor het plaatsen van turbines ondervangt), wordt rekening gehouden met het achtergrondgeluid. Windturbines produceren namelijk meer geluid bij een hogere windsnelheid maar tevens neemt het achtergrondgeluid toe bij hogere windsnelheden (ruisen van bomen etc.). De normen voor het maximale windturbinegeluid op de gevel van woningen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Tabel 1: Max. windturbinegeluid op de gevel van woningen bij een gegeven windsnelheid op min. 10 meter Bron: Ontwerpbesluit AMvB Installaties en voorzieningen, januari 1999 Windsnelheid in m/s 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 LAeq in dB(A) 40 40 41 41 42 42 43 44 46 47 48 50
In de nevenstaande figuur is de relatie tussen geluiddruk en de afstand tot de bron grafisch weergegeven. Reflecties van geluid door bebouwing in de omgeving en windrichting spelen een rol in waarneming van het geluid van een turbine. Niettemin kan
gesteld worden dat bij afstanden van 250 tot 300 meter vanaf de windturbine geluidsoverlast al vrijwel niet meer kan optreden. In principe is het zo dat bedrijfswoningen op een in de zin van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein als niet geluidsgevoelig worden aangemerkt. Dit betekent dus dat in dat geval geen rekening gehouden hoeft te worden met eventuele zoneringen. Op niet-gezoneerde industrieterreinen ligt dat verhaal anders. Daar moet een Nota Industrielawaai van een gemeente aan ten grondslag liggen. Wanneer een windturbine op een gezoneerd industrieterrein geplaatst wordt, wordt die molen onderdeel van de "geluidboekhouding" van het industrieterrein. Met andere woorden, de deelbijdrage van de turbine aan de totale geluidscontour wordt meegerekend. Daardoor kan het zijn dat de windmolen geluidsruimte van andere bedrijven "afsnoept". Wanneer die bedrijven bijvoorbeeld zouden willen uitbreiden kan dit een belemmering vormen. Het is voorts mogelijk dat de geluidzone beperkingen stelt aan de windturbines zelf. Wanneer deze te dicht bij de zonegrens geplaatst worden zal bij vergunningverlening op grond van de Wet Milieubeheer veelal een beperking aan de bedrijfsduur opgelegd worden. Met een dergelijke beperking wordt voorkomen dat het toegestane geluidsniveau op de zonegrens overschreden wordt. In die gevallen zal de energieopbrengst van de windmolens dus niet optimaal zijn. Bij de plaatsing moet door middel van akoestisch onderzoek worden aangetoond dat voldaan kan worden aan de geluidsvoorwaarden ter plaats van de geluidszone en bedrijfswoningen. Tevens moet hieruit blijken dat de omringende bedrijven niet worden belemmerd door de plaatsing van de turbine. Uit landelijke ervaringen blijkt dat – gelet op praktische problemen als slagschaduw (kantoorgebouwen), straalpaden, infrastructuur en leidingen (veiligheid), turbulentie (obstakels), hoge grondprijs – realisatie van windturbines op bedrijventerreinen nauwelijks van de grond komt. De aanwezigheid van bedrijfswoningen levert beperkingen op voor de plaatsing van windturbines, niet zozeer door de component geluid, maar vanwege de schaduw en veiligheid. De afstandsnormen dienen in acht te worden genomen. •
Veiligheid: het plaatsen van windmolens brengt bepaalde risico’s met zich mee (schrik, afleiding, losraken van delen). In Nederland mogen alleen windturbines geplaatst worden die voldoen aan de veiligheidscriteria vastgelegd in de norm NVN 11400/4. Deze norm bepaalt tevens voorschriften voor geluidsemissie en rendement. De technologische ontwikkelingen in mastconstructies, ontwerp en productie van rotorbladen en beveiligingsmechanismen in combinatie met de invoering van (internationale) normen en certificeringsystemen hebben ervoor gezorgd dat moderne turbines relatief veilig zijn. Ongevallen beperken zich voornamelijk tot extreme weersomstandigheden, prototypes op testvelden en verouderde turbines. Tevens doen zich incidenten en ongelukken voor bij personeel betrokken bij montage en testen van turbines welke echter niet wezenlijk afwijken van de beroepsrisico's in vergelijkbare arbeidssectoren. Niettemin blijft net als bij andere industriële installaties, een risico voor de veiligheid van omwonenden en passanten bestaan. De grootste veiligheidsrisico's betreffen bladbreuk en in mindere mate mastbreuk en ijsafwerping. Bij plaatsing op locaties langs snelwegen, vaarwegen, spoorleidingen, op bedrijventerreinen of bij potentieel gevaarlijke industriële installaties worden daarom door betrokken instanties zoals de NS en de overheid aanvullende voorwaarden gesteld over minimaal te hanteren afstanden. Hiervoor bestaan (nog) geen wettelijke normen en wordt per situatie een afweging gemaakt en eventueel een uitvoerige risicoanalyse uitgevoerd.
Economie Plaatsing van windmolens, betekent ook dat deze locaties aangesloten moeten kunnen worden op het elektriciteitsnet en bereikbaar moeten zijn voor het transport. Vanuit kostentechnische overwegingen kan het op nieuwe locaties voordelig zijn om de plaatsing van windmolens in een lijn of cluster te concentreren. Voorts vormt de plaatsing van windmolens en het opwekken van energie op diverse plaatsen in Nederland een belangrijke neventak voor agrarische bedrijven. Procedure Naast een bouw- en mogelijk milieuvergunning is soms ook nog een ontheffing of vergunning van een ander bestuursorgaan nodig. Zo kan er bijvoorbeeld bij plaatsing van een windturbine bij dijken en vaarten toestemming van het waterschap nodig zijn. Het ministerie van LNV gaat over de natuur- en beheergebieden. Andere voorbeelden van plekken waar een ontheffing verplicht kan zijn: vliegvelden, spoorlijnen en gebieden met gas- en pijpleidingen. Bij windenergieprojecten met een vermogen van 10 MW of meer en/of projecten met 10 windturbines of meer is het bevoegd gezag – meestal de gemeente – verplicht te beoordelen of een milieueffectrapportage (MER) moet worden opgesteld (Besluit milieueffectrapportage van 1999). Met een MER kunnen de belangrijkste nadelige gevolgen van een windpark in beeld worden gebracht. Wanneer een initiatiefnemer schriftelijk melding maakt het voornemen voor een windenergieproject te hebben, is de gemeente als bevoegd gezag verplicht binnen zes weken te beslissen of bij de voorbereiding van het besluit over de voorgenomen activiteit al dan niet een MER moet worden opgesteld. De Wet milieubeheer (Artikel 7.8b) geeft aan dat daartoe kan worden besloten als er sprake is van bijzondere omstandigheden, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij gaat het onder meer om de kenmerken van het project (omvang, hinder en risico voor ongevallen), de locatie (gevoelig gebied?), de samenhang met andere activiteiten en mogelijke onomkeerbaarheid van het effect. Wanneer de gemeente initiatiefnemer is, bijvoorbeeld wanneer het bestemmingsplan windenergieprojecten van 10 MW of 10 windturbines of meer mogelijk maakt, is dezelfde beoordelingsprocedure van toepassing. De gemeente moet zo vroeg mogelijk besluiten of een MER vereist is.
Biomassa als alternatief voor windenergie? Op het vlak van duurzame energie zijn er verschillende alternatieve mogelijkheden. Zo bestaat er de mogelijkheid dat de gemeente collectief duurzame energie inkoopt en het kostenvoordeel aan de gebruikers doet toekomen. Daarnaast zijn er mogelijkheden als energie-opslag, warmtepompen, zonne-energie en biomassa. Met name deze laatste vorm is van groot belang; in 2000 is ruim 60% van de duurzame energie gewonnen uit bio-massa en afval (en ca. 20% windenergie). Onder bioenergie wordt verstaan de benutting van de energie-inhoud van afval- rest- en biomassastromen. Er zijn diverse conversietechnieken beschikbaar of in ontwikkeling, waarbij onderscheid wordt gemaakt in verbranden van afval, verbranden & vergassen van afval en biomassa, actieve vergisting en productie/ gebruik van vloeibare brandstoffen. In sommige gevallen zijn er nog wel technische problemen te overwinnen. Voordelen van de toepassing van bio-energie zijn onder meer: • vermindering afhankelijkheid van fossiele brandstoffen • draagt bij aan de reductie van de CO2-uitstoot (uitstoor bij biomassa alleen van kortcyclische CO2 • aanwezige reststoffen kunnen nuttig worden gebruikt • vanuit kostenoogpunt op relatief korte termijn aantrekkelijk ten opzichte van andere vormen van duurzame energie • relatief makkelijk inpasbaar in de energievoorziening
•
bijdrage aan de nederlandse economie. Projecten leveren een belangrijke economische toegevoegde waarde en dragen bij aan de werkgelegenheid in de landbouw- en bosbouwsector
Op dit moment is de stand van zaken dat vanwege de prijsstelling met name reststromen in huidige projectinitiatieven worden ingezet. Energieteelten worden vanwege de kostprijs nu niet ingezet, maar wel wordt verwacht dat geteelde biomassa op de langere termijn een rol gaat spelen. Naar verwachting zal ook import noodzakelijk zijn, omdat niet voldoende biomassa in Nederland voorhanden zal zijn. Een veelgenoemde brandstof is snoeihout afkomstig uit onder meer plantsoenen. Op dit moment wordt snoeihout samen met ander plantsoenafval ingezameld en veelal gecomposteerd. Eind 2000 heeft het energiebedrijf Nuon in Lelystad een warmtekrachtcentrale in gebruik genomen, welke wordt gestookt wordt met houtsnippers. Deze zijn afkomstig van dunningshout uit de bossen van Flevoland en snoeihout uit plantsoenen van omliggende gemeenten. Er is bovendien een proef voorzien met maximaal 10% biomassa afkomstig uit energieteelt. Een gemeente die overschot heeft aan biomassa, betaalt er nu voor om het af te voeren. Dit geld kan worden aangewend voor de productie van duurzame energie. Voor Steenwijkerland kunnen interessant zijn: • restproducten uit de natuur (riet, stro, hooi) • restproducten groen uit stad & dorp (snoeihout & bermgras) • speciaal geteelde producten voor biomassa (muscanthus, wilgen, hennep, etc.) • restproducten landbouw (ook houtwallen): mest, gras, hooi, stro, aardappelloof, etc. Speciale technieken die voor de gemeente interessant lijken, zijn: • vergassen en in een gasleiding pompen • maken van bio-olie (het gemeentelijk wagenpark kan hier op rijden) • warmtekrachtkoppeling benutten (vergisten) – het zogenaamde digestaat is een mooie meststof • electro farming: H2 maken voor brandstofcellen (electriciteit) Vanwege de personele bezetting voorzien wij geen inspanning op dit punt. Diverse anaërobe vergistingsinstallaties bij boeren worden op het ogenblik commercieel geëxploiteerd. Hiervoor is echter nog wel subsidie noodzakelijk. Overigens liggen er bij de afdeling Milieu op dit moment twee aanvragen voor een vergistingsinstallatie. Zowel voor het energieverbruik als de mestproblematiek zou het een gunstige ontwikkeling kunnen zijn. In plaats van dat energie (elektra) nodig is , levert het wat op voor een bedrijf. Het eindproduct is een hoogwaardige meststof (het product is homogener dan wanneer het direct over het land zou worden verspreid). In theorie kan ook bermgras toegevoegd worden aan dit proces. Door een relatief hoog koolstof aandeel wordt het vergistingsproces goed op gang gebracht. Wel is er sprake van dat bermgras aangewezen als gevaarlijk afval. In beperkte mate past de productie van bioenergie op een agrarisch bedrijf; grootschalige installaties passen niet op agrarische bedrijven. Potentiële aanvragen worden voor een locatie doorverwezen naar een bedrijventerrein. Ten aanzien van biomassa wordt in het Streekplan 2000+ opgemerkt dat deze energievorm meestal kleinschalig van aard is en derhalve weinig ruimtelijke gevolgen heeft. Voor vestiging van een grootschalige vestiging in het buitengebied is een streekplanuitwerking noodzakelijk. Bio-energie is op dit moment vooral voor wat betreft reststoffen commercieel winbaar (subsidie noodzakelijk). Met name op kleine schaal is het experimentele stadium gepasseerd. Voor wat betreft grootschalige winning van bio -energie is de markt volop in ontwikkeling. Het karakter van de gemeente Steenwijkerland, met relatief veel landbouw en natuur, leent zich in principe uitstekend voor de toepassing van bio -energie. Bio-
energie kan als aanvulling op windenergie worden gezien. Ter vergelijking: 1.000 huishoudens vragen gemiddeld 3.150.000 kWh aan elektriciteit. Dit kan duurzaam worden opgewekt door:
Biomassa Windenergie zonnecellen
Capaciteit 1 centrale van 450 kW 2 molens van 750 kW 3950 kW zonnecellen
Ruimte 2100 ton biomassa of 190 ha teelt 0,1 ha windpark 4 ha zonnecellen of 15 daken
Financiering van duurzame energie Windenergie is in Nederland in principe rendabel. Hiervoor zijn echter wel subsidies noodzakelijk. Indien subsidies wegvallen c.q. wijzigen komt de rentabiliteit onder druk te staan. In de bijlage is een tabel weergegeven van subsidieregelingen voor duurzame energie. Belangrijkste wijziging is dat in het tweede kwartaal van 2003 de MEP (milieukwaliteit elektriciteitsproductie) in werking treedt. Deze vervangt de doorsluis van de REB (regulerende energiebelasting). In de MEP-regeling is een producent verzekerd van een periode van tien jaar vast bedrag per kWh elektriciteit. Belangrijk verschil is dat er in de subsidiëring een wijziging optreedt van vermogen naar productie. Dit kan ertoe leiden dat grotere c.q. hogere windturbines noodzakelijk zijn. Ook aanscherpingen in andere regelingen kunnen leiden tot een verminderde rentabiliteit. In de bijlage is kort een overzicht van de diverse subsidies weergegeven. Om in een mogelijk vervolgtraject nader in te zoomen op een locatie is er bij het NOVEM een expertpool beschikbaar. Kosten hiervoor worden voor de helft gesubsidieerd.
Beleidskaders Rijksbeleid Op Europees niveau is het doel gesteld om het aandeel duurzame energie te vergroten naar 12% in 2010. In dit licht bezien levert het Rijk inspanningen in ons land de diverse vormen van duurzame energie te stimuleren. In 2020 moet duurzame energie in minstens tien procent van de energiebehoefte voorzien.. Windenergie moet volgens de plannen in 2020 een capaciteit vertegenwoordigen van 7500 MW. In januari 2002 stonden in Nederland ruim 1300 windmolens, genoeg om een kwart miljoen huishoudens van stroom te voorzien. Eind 2001 was er 480 MW aan windenergie op land gerealiseerd, in 2010 moet dit minstens 1500 MW zijn. In 2001 hebben vijf ministeries samen met gemeenten en provincies de doelstellingen vastgelegd in het zogeheten windenergieconvenant BLOW. In deze Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie zijn over provinciale taakstellingen afspraken gemaakt. De provincie Overijssel heeft op zich genomen tenminste 30 MW in 2010 te realiseren. In de toelichting op het BLOW wordt geconstateerd dat een belangrijke oorzaak voor de beperkte groei van de windenergie het gebrek aan draagvlak voor windprojecten op lokaal niveau is. Zoekruimte criteria Vijfde Nota op de Ruimtelijke Ordening In de Vijfde Nota wordt gesproken over het bevorderen van de plaatsing van windturbines naar een totaal van 1500 MW (op land). Het Rijk zal met de provincies afspreken hoe de taakstelling verder wordt ingevuld; realisatie wordt overgelaten aan de markt. Bij het formuleren van zoekruimten worden de volgende criteria gehanteerd: Waar mogelijk bundelen van windturbines tot lijnen en parken Waar mogelijk combineren van windturbines met industrieterreinen en verkeers- en vaarwegen (vanwege de grootte kunnen individuele turbines doorgaans niet meer op een landschappelijk verantwoorde wijze worden geplaatst direct bij agrarische bedrijven) Bij voorkeur plaatsing van windturbines in grootschalig ingerichte landschappen Bij voorkeur plaatsing aan de rand van open ruimten; het effect van een visuele omheining van de ruimte wordt vermeden Nieuwe turbines worden niet geplaatst in open landschappen, tenzij landschappelijk goed inpasbaar en onmisbaar om de taakstelling te halen Voor plaatsing van windturbines in contourgebieden geldt de ‘nee, tenzij’ afweging Door de verschillende regeringswisselingen is de status van de Vijfde Nota niet helder; bovenstaande uitspraken geven echter wel de beleidsrichtingen weer. Met betrekking tot de Vijfde Nota heeft het demissionaire kabinet Balkenende op 1 november 2002 de Stellingnamebrief Nationaal Ruimtelijk Beleid vastgesteld. De brief gaat in op wijzigingen in het nationaal ruimtelijk beleid naar aanleiding van het Strategisch Akkoord van dit kabinet. Op basis van de voorstellen uit deze brief wil het kabinet de huidige Vijfde Nota en het Tweede Structuurschema Groene Ruimte integreren in de Nota Ruimte. De Stellingnamebrief gaat ook in op aanpassingen in het nationale verkeers- en vervoersbeleid. Zo spoedig mogelijk na de Tweede Kamerverkiezingen worden beide nota's aan het parlement aangeboden. In de Vijfde Nota wordt een voorstel gedaan tot realisatie van een Randmeer tussen de Noordoostpolder en het oude land. Dit zou betekenen dat de westzijde van de gemeente hiermee te maken krijgt. Andere nationale beleidsdocumenten zijn onder meer het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (‘om de klimaatproblematiek aan te pakken is een duurzame energiehuishouding noodzakelijk…als aanpak wordt gekozen voor de inzet van hernieuwbare energiebronnen, zoals zon, wind en biomassa, efficiencyverbetering..) en het Structuurschema Groene Ruimte 2 (‘ bestaande
kwaliteiten moeten tegen ongewenste ontwikkelingen worden beschermd…aan nieuwe noodzakelijke ontwikkelingen dient een kwaliteitsimpuls te worden gekoppeld’).
Provinciaal beleid Tegelijk met het provinciaal milieubeleidsplan is in december 2000 ook het Streekplan 2000+ vastgesteld. In het milieubeleidsplan 2000+ staat de reeds genoemde 30 MW-doelstelling. De ruimtelijke voorwaarden voor de realisering van windenergie staan in het Streekplan 2000+. Dit beleid is op hoofdlijnen en bij wijze van interimbeleid geformuleerd. In het streekplan is ook een onderzoek naar de mogelijkheden voor windenergie, gevolgd door een partiële streekplanherziening, aangekondigd. Totdat de partiële streekplanherziening windenergie is vastgesteld, worden initiatieven voor de plaatsing van windturbines uit de hele provincie getoetst aan het provinciale interimbeleid. Het genoemde onderzoek (Windenergie in Overijssel, 2001) is november 2001 afgerond. Naar aanleiding van de resultaten hiervan, hebben Gedeputeerde Staten in april 2002 besloten om de start van de partiële streekplanherziening voor te bereiden door met de meest kansrijke gemeenten overleg op te starten om te komen tot een gezamenlijke beleidsvisie. Ook wordt dan duidelijk of een deel van de taakstelling eventueel via meerdere kleinschalige opstellingen elders in de provincie verwezenlijkt zal moeten worden. In de overige gemeenten zijn de mogelijkheden voor grootschalige opstellingen door onder meer landschappelijke en natuurwaarden veel beperkter. Het wordt voorlopig aan die gemeenten zelf overgelaten om wel of geen beleid te formuleren. Projectinitiatieven vanuit deze gemeenten worden getoetst aan het interimbeleid uit het streekplan. Het realiseren van kleinschalige opstellingen in deze gemeenten draagt ook bij aan de taakstelling van 30 MW. Samengevat luidt het in het streekplan geformuleerde interimbeleid (handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen): 1.
Solitaire windturbines (één of twee) kunnen alleen op of bij een bedrijventerrein met een omvang van minimaal 5 hectare worden opgericht, mits een goede ruimtelijke inpassing is gewaarborgd. Dat mag leiden tot meerdere turbines op één bedrijventerrein. De aanvaardbaarheid van windturbines is afhankelijk van de landschappelijke inpasbaarheid, hinder, veiligheid en milieuoverwegingen. 2. Voor het oprichten van windturbineparken en andere vormen van geclusterde windturbines moet een afwijkingsprocedure van het streekplan worden gevolgd. Clusters zijn parken of lijnopstellingen van 3 of meer turbines, waarvan de onderlinge afstand niet meer is dan ongeveer 6 keer de ashoogte. Vestiging binnen de PEHS en de streekplanzones III en IV is niet toegestaan. Realisering binnen de belangrijke weidevogel- en ganzengebieden (zoals opgenomen op de natuurinformatiekaart van het streekplan, pagina 79) kan alleen plaatsvinden langs infrastructuur als spoorwegen, stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen die al veel verstoring voor de vogels geven. De turbines worden binnen het verstoringsgebied van de infrastructuur geplaatst. De mate van verstoring zal van geval tot geval onderzocht en beoordeeld moeten worden.
3.
In alle gevallen is het van belang dat turbines goed in het landschap worden ingepast, een ruimtelijke relatie hebben met de bebouwde omgeving of met andere infrastructuur als wegen en spoorwegen, geen onaanvaardbare hinder voor het woon- en leefmilieu veroorzaken en geen gevaar vormen voor de luchtveiligheid. In verband met dit laatste aspect is (vooraf) overleg met het ministerie van Defensie noodzakelijk. In laagvliegroutes is plaatsing niet toegestaan, behalve bij Almelo Wierden waar een minimale vlieghoogte van 300 meter geldt.
Ten aanzien van kleinschalige parken en lijnopstellingen in en buiten Noordoost Overijssel is het beleid (Plan van Aanpak Windenergie 2002-2010 – Provincie Overijssel, GS 25-06-02) dat het streekplan voorlopig van kracht blijft en dat op basis daarvan, via een afwijkingsprocedure aan de vestiging van kleinschalige windturbineparken en lijnopstellingen kan worden meegewerkt. De beoordeling van de aanvaardbaarheid vindt plaats aan de hand van: • Planologie (bestaand en toekomstig gebruik en effect op andere functies; ligging ten opzichte van leidingen, vliegroutes e.d.) • Landschap (zorgvuldig omgaan met open ruimte & bij bundeling met infrastructuur lijnopstelling • Woon- een leefmilieu (aanvaardbare afstand tot omwonenden en passanten) • Ecologie (vogel- en habitatrichtlijngebieden)
De verwachting is dat medio 2004 de partiële streekplanherziening zal worden vastgesteld. Ten aanzien van solitaire windmolens wordt alleen meegewerkt aan initiatieven op bedrijventerreinen. In de onderzoeksnota (2001) van de provincie Overijssel wordt met kleinschalig een lijnopstelling van 3 tot 4 turbines en een clusteropstelling van 3 tot 6 turbines aangeduid. Clusteropstellingen van 8 of meer worden als grootschalig aangeduid. In deze nota wordt een aantal richtlijnen gegeven om de kwaliteit op lokaal niveau te bevorderen, zoals gelijke tussenafstanden, plaatsing op een lijn, eenheid in hoogte, in type, fabrikaat en kleurstelling en bereikbaarheid van turbines. Op de kaarten valt nagenoeg de gehele gemeente binnen het gebied wat is getypeerd als Provinciale ecologische hoofdstructuur, zones III en IV en belangrijke weidevogel en ganzengebieden. Alleen ten noordwesten en ten zuidoosten van Steenwijk, ten zuidoosten van Vollenhove en de westrand van de gemeente zijn er mogelijk opties voor toepassing van windturbines Met betrekking tot de geluidruimte wordt in het interimbeleid door de provincie het volgende opgemerkt: ‘ Bij een gezoneerd industrieterrein zijn windturbines niet zonder meer inpasbaar omdat de zoneringssystematiek geen rekening houdt met een hoger achtergrondgeluid bij hogere windsnelheden. In afwachting van een definitieve regeling van het rijk beoordelen wij de toelaatbaarheid van het geluid aan de hand van de geluidsruimte op de zonegrens die wordt gevormd door het geluidsniveauverschil tussen de WindNormCurve en de vaste grenswaarde van 40 dB(A) welke voor de nachtperiode geldt voor de bedrijven. Dan wordt de geluidsruimte van bedrijven in ieder geval niet aangetast en ontstaan er wel plaatsingsmogelijkheden voor windturbines’ .
Beleid van de drie voormalige gemeenten Van de drie gemeenten waaruit de gemeente Steenwijkerland is ontstaan kenden twee gemeenten beleid ten aanzien van windenergie. Begin 2000 is er een ‘quick scan naar de mogelijkheden van windenergie in de voormalige gemeente Steenwijk’ opgesteld, met als conclusie dat er goede mogelijkheden zijn in Steenwijk. Destijds is door het college besloten het rapport voor kennisgeving aan te nemen. Ten aanzien van de verdere bestudering van één locatie (polder Gelderingen) is dit nog niet geschikt geacht, omdat een nadere standpuntbepaling te zijner tijd in coördinatie met de voormalige gemeenten Brederwiede en IJsselham plaats kan vinden. Er zijn uit deze quick scan zes locaties naar voren gekomen die voor de opstelling van windturbines in aanmerking zouden kunnen komen. Deze locaties zijn: 1. Eesveen 2. Steenwijker AA 3. Kallenkote 4. Bovenakkers 5. Polder Gelderingen 6. Kanaal Steenwijk-Ossenzijl De eerste drie locaties liggen grotendeels binnen de laagvliegroutes en/of de zone III en IV uit het streekplan (PEHS, Ecologische verbindingszone, weidevogel- en ganzengebieden die voldoen aan de 1% norm of waardevol cultuurlandschap) waardoor zij afvallen. Alleen ten zuidoosten van Kallenkote zijn beperkte mogelijkheden voor toepassing van windenergie, indien dit mogelijk is langs grootschalige infrastructuur, op bedrijventerreinen en in glastuinbouwgebied. Voor de locatie Polder Gelderingen geldt de restrictie dat hier slechts mogelijkheden voor toepassing van windenergie zijn, als het gelegen is buiten de PEHS en ecologische verbindingszones. Aangezien er ook sprake is van een weidevogel- en ganzengebied dient deze te worden gecombineerd met infrastructuur die reeds verstorend werkt. In casu is dit gebied onvoldoende geschikt voor plaatsing van turbines. De locatie Bovenakkers valt gedeeltelijk binnen de laagvliegroute.
Door de gemeente IJsselham is een restrictief beleid gevoerd ten aanzien van windenergie; er is voor gekozen geen ruimte meer te bieden aan solitaire windturbines. De conclusie van de beleidsnotitie plaatsing windturbines (1998) is dat voor rendabele projecten masten met een hoogte van 60 tot 80 meter noodzakelijk zijn; vanuit landschappelijk oogpunt wordt dit ongewenst geacht. Ten aanzien van lijnopstellingen is een opstelling van minimaal 4 en maximaal 10 stuks, met plaatsing bij voorkeur aan de rand van open ruimten en in grootschalige ingerichte landschappen, gehanteerd. De beleidskeuze is dan ook terughoudend. In het voorontwerp bestemmingsplan buitengebied is het gebied ten westen van Baarlo en Blokzijl geschikt geacht. Voor deze locatie lag een concrete aanvraag. Dit beleid is echter niet vertaald in een juridische regeling. Mede op eigen verzoek is het destijds niet planologisch geregeld, omdat de aanvrager technisch nog niet alles voor elkaar had. In een reactie op een zienswijze, ingediend tegen de plaatsing van een windmolencluster, is aangegeven dat een apart bestemmingsplan een goede mogelijkheid biedt een concreet initiatief te toetsen aan een aantal relevante aspecten, als het beschermde stadsgezicht van Blokzijl, een goede landschappelijke inpassing, een goede ontsluiting, een goede relatie tot woonbebouwing en de relatie met de belangrijkste vogeltrekroutes. Het gebied ten westen van Baarlo en Blokzijl wordt binnen het grondgebied van de voormalige gemeente IJsselham geschikt geacht. In Brederwiede was er geen concreet beleid en ook geen voornemen om te komen tot een concreet beleid met betrekking tot de toepassing van windenergie. BELEID NABURIGE GEMEENTEN Het beleid in omliggende gemeenten is globaal genomen terughoudend. De plaatsing van solitaire turbines in het buitengebied is in geen enkele gemeente een optie. De meeste gemeenten hebben windscans laten uitvoeren, waaruit potentieel geschikte locaties zijn uitgerold. Aan plaatsing van windturbines wordt meestal slechts meegewerkt, indien het een cluster- of lijnopstelling is op een afgebakende locatie (bedrijventerrein, dijk of lijn infrastructuur. In de bijlage is een kort overzicht opgenomen.
Zoekgebieden Binnen de gemeente Steenwijkerland komt slechts een beperkt aantal locaties, op grond van de beleidsmatige analyse, potentieel in aanmerking voor plaatsing van windturbines. Deze zijn: • Locatie Bovenakkers (voor zover gelegen buiten de laagvliegroute) • Gebied ten noorden van het Kanaal Steenwijk-Ossenzijl / Steenwijkerwold • Gebied ten zuidoosten van Kallenkote • Bedrijventerrein Groot Verlaat • Gebied ten westen van Baarlo • Buitenpolder achter Kuinre • Gebied ten zuidoosten van Vollenhove Over de hoogte van de windturbines zal, afhankelijk van de locatie, nader uitsluitsel moeten worden gegeven in relatie tot bovenstaande randvoorwaarden in concrete gevallen. Beoordeling is afhankelijk van de mate van verstoring van het landschap en ecologie, de mate van hinder en de noodzaak tot de hoogte in relatie tot de mate waarin projecten rendabel zijn.
Afweging zoekgebieden In het navolgende is op grond van selectiecriteria een afweging gemaakt tussen de locaties. Het is, vanwege de kans op wildgroei aan windmolens en het aanzicht van de gemeente Steenwijkerland onwenselijk dat er op diverse locaties binnen de gemeente mogelijkheden worden gecreëerd; derhalve is het noodzakelijk dat er een of enkele locaties hiervoor in aanmerking komen. Op basis hiervan kan de beoordeling van bestaande en nieuwe aanvragen plaatsvinden. Criteria waaraan getoetst is, zijn de volgende: • Milieu/hinder: plaatsing leidt tot veel/weinig problemen op het vlak van geluid, veiligheid en schaduw • Infrastructuur en stedelijk grondgebruik: aansluiten op (hoofd)wegen, spoorverbindingen, bedrijventerreinen, hoogspanningsleidingen etc. betekent dat extra versnippering zoveel mogelijk wordt voorkomen • Landschap: behoud van landschappelijk waardevolle gebieden en plaatsing mag geen onaaceptabele invloed hebben op het landschap • Ecologie: ligging ten opzichte van/ nabijheid natuurgebieden en vogeltrekgebieden
Bovenakkers Het deel van deze locatie wat buiten de laagvliegroute ligt is een karakteristiek waardevol landschap (open grootschalig landschap); dit deel heeft ook onvoldoende mogelijkheden voor combinatie met infrastructuur en stedelijk grondgebruik. Gezien deze factoren is dit gebied onvoldoende geschikt voor een windturbineopstelling. Onvoldoende geschikt voor plaatsing windturbines door laagvliegroute en aanwezigheid waardevol landschap Steenwijkerwold Deze locatie is een karakteristiek waardevol landschap (besloten kleinschalig landschap). Indien dit gebied al in aanmerking zou komen is plaatsing in de zone langs A32 en spoor (verstorende infrastructuur) een mogelijkheid. De PEHS is echter in de directe nabijheid gelegen. Onvoldoende geschikt vanwege het besloten kleinschalig landschap. Buitenpolder achter Kuinre Deze locatie kan worden getypeerd als karakteristiek waardevol landschap (grootschalig open landschap). In 1998 is echter geconcludeerd dat plaatsing in dit gebied pas rendabel is voor windmolens tussen 60 en 80 meter. Gezien de grote landschappelijke consequenties is er destijds voor gekozen geen ruimte te bieden aan windturbines. Onvoldoende geschikt; waardevol grootschalig landschap Zuidoosten Kallenkote Dit gebied beslaat slechts een klein gedeelte van het gemeentelijk grondgebied en wordt derhalve omsloten door het grondgebied van de Drentse gemeente Westerveld. Zowel het feit dat dit militair oefenterrein ook natuurgebied is als het beleid van de provincie Drenthe en de gemeente Westerveld maken dat deze locatie in beperkte mate geschikt is. Voorts zal dit gebied naar verwachting worden aangewezen als habitatgebied, waardoor plaatsing van windturbines nagenoeg uitgesloten is. Onvoldoende geschikt door ligging natuur & landschap
Groot Verlaat Plaatsing van turbines op het bedrijventerrein sluit goed aan op de huidige functie. Vanuit provinciaal gezichtspunt verdient deze locatie de voorkeur. De gemeente Steenwijkerland heeft haar visie op de stad Steenwijk neergelegd in structuurkaart stadsbeeld 2020/30 (bij raad vastgesteld d.d. 26-06-2001). Hierin is opgenomen een woningbouwlocatie direct ten noorden van het bedrijventerrein Groot Verlaat. Hiertoe zal een minimale afstand van 500 meter worden aangehouden. Bij de plaatsing van windmolens op dit bedrijventerrein zal hiermee rekening gehouden moeten worden. In Nederland is de belangrijkste beperkende factor het gegeven dat 75% van het aantal hectaren op bestaande bedrijventerrein een zodanige geluidszonering heeft dat plaatsing van turbines niet mogelijk is. De situatie ten aanzien van de geluidsbelasting op Groot Verlaat is dusdanig dat de geluidsruimte niet volledig is benut; plaatsing van windturbines betekent wel een beperking in de uitbreidingsruimte van de bedrijven die er gevestigd zijn c.q. nieuw te vestigen bedrijven. Om de mate van inperking te kunnen bepalen zijn nadere gegevens over vermogen, hoogte, locatie e.d. noodzakelijk. De beperking als gevolg van het geluid zorgt samen met de aanwezigheid van bedrijfswoningen op Groot Verlaat ervoor dat, hoewel vanuit beleidsmatig, landschappelijk en ecologisch oogpunt deze locatie de voorkeur geniet, plaatsing van windturbines in de praktijk lastig wordt. Locatie op zich geschikt, praktische beperkingen door geluidruimte, bedrijfswoningen (schaduw en veiligheidszones) en toekomstige ontwikkeling van Steenwijk Westen van Baarlo Het buitendijkse gebied ten westen van Baarlo komt in beperkte mate in aanmerking voor plaatsing van windmolens. Factoren die op deze locatie namelijk van grote invloed zijn, zijn de aanwezigheid van een beschermd stadsgezicht van Blokzijl, het beleid van de gemeente Noordoostpolder, de wenselijkheid van windmolens in relatie tot een toekomstig Randmeer en de aanwezigheid van vogels. Het vogelrichtlijngebied ligt op ruim een kilometer vanaf de dijk. Dit gebied tussen de dijk en het vogelrichtlijngebied is tevens fourageergebied voor de Zwarte Stern (kwalificerende vogelsoort), wat maakt dat voor de plaatsing van windturbines nader onderzoek noodzakelijk is. Deze buitendijkse locatie vormt de overgang tussen het oude en het nieuwe land; om het grensgebied te markeren wordt dit als een geschikte locatie gezien. Locatie op zich geschikt, realisatie onzeker vanwege onder andere de invloed van de vogelhabitatrichtlijn & het planologische traject wat hiermee samenhangt. Bij een eventuele invulling zal dit expliciet moeten worden onderzocht.
Zuidoosten Vollenhove: dit gebied is eveneens een karakteristiek waardevol en besloten kleinschalig landschap. Plaatsing is derhalve niet wenselijk. Locatie onvoldoende geschikt, door opbouw van het landschap en ligging in de directe nabijheid van c.q. omgeven door Vogelrichtlijngebieden Conclusie Gezien de grote landschappelijke implicaties die gepaard gaan met de plaatsing van windturbines komen in Steenwijkerland twee plaatsen in aanmerking voor de plaatsing van windturbines. Dit is ten eerste het bedrijventerrein Groot Verlaat. Nader onderzoek bij een concrete aanvraag zal hier moeten uitwijzen of, hoeveel en waar windturbines, gezien de beschikbare geluidsruimte en de toekomstige plannen gerealiseerd kunnen worden. Op een bedrijventerrein zijn solitaire windmolens toegestaan. Er wordt echter gekozen medewerking te verlenen aan de plaatsing van
één of twee clusters/lijnen van drie windturbines. Plaatsing van meer turbines en meer locaties zou leiden tot een verstorend beeld van de bebouwde kom. Tevens komt de locatie ten westen van Baarlo in aanmerking voor plaatsing van windturbines. Afgezien van een aantal factoren die de mogelijke plaatsing van windturbines hier beïnvloeden wordt gekozen voor één lijnopstelling van minimaal 4 en maximaal 6 windmolens. Bij een opstelling van meer dan zes windturbines, wordt een locatie in toenemende grootschalig met grotere landschappelijke implicaties. Gekozen is voor een lijnopstelling vanwege de mogelijkheid de begrenzing tussen het oude en nieuwe landschap te accentueren. Voor een herkenbaar en rustig beeld moeten alle windturbines op de locatie van hetzelfde type zijn. Door overleg met exploitanten kunnen meerdere initiatieven in een windpark worden samengevoegd. In de behandeling van aanvragen worden aanvragen naar volgorde van binnenkomst behandeld. De plaatsing van windturbines op andere locaties dan de twee bovengenoemde is op dit moment vanuit ruimtelijk oogpunt niet wenselijk.
Conclusies - hoofdlijnen windmolenbeleid Op twee plekken in de gemeente Steenwijkerland is plaatsing van windturbines in principe aanvaardbaar: 1 Bedrijventerrein Groot Verlaat is in principe een geschikt locatie. Hierbij dient minimaal een afstand van 500 meter tot bestaande en nieuw te bouwen woningbouw te worden aangehouden. Plaatsing van turbines is slechts op het terrein mogelijk, indien het gebruik van de geluidsruimte niet leidt tot onacceptabele beperking van de beschikbare geluidsruimte van de bedrijven. Het feit dat op bedrijventerrein Groot Verlaat bedrijfswoningen aanwezig zijn en op een aantal delen nieuwbouw van bedrijfswoningen bestemmingsplantechnisch is toegestaan, betekent eveneens een inperking van de mogelijkheden tot het oprichten van windturbines (veiligheid & slagschaduw). Vanwege de ligging binnen de bebouwde kom, de directe aanwezigheid van de windturbines op de bedrijventerreinen en de invloed op de skyline van Steenwijk wordt de hoogte van de windmolens in principe beperkt tot circa 60 meter. Er is maximaal ruimte voor twee clusters/lijnen van drie windturbines 2 Westrand gemeente; buitendijks Blokzijl e.o.; een lijnopstelling van minimaal 4 en maximaal 6 windturbines wordt aanvaardbaar geacht. Vanwege het feit dat de lijnopstelling de grens tussen het oude en nieuwe land accentueert, wordt gekozen een maximale hoogte van 80 meter toe te laten. Elders in de gemeente wordt aan de plaatsing van windturbines geen medewerking verleend. Op basis van de ervaringen die op deze locaties worden opgedaan kan in een later stadium worden besloten tot de plaatsing van meer turbines op deze of andere locaties. Dit wil echter nog niet zeggen dat realisatie haalbaar is op beide locaties. Nadere toetsing en onderzoek op landschappelijke, milieutechnische en planologische effecten van aanvragen moet leiden tot een definitief oordeel over concrete aanvragen. Ten aanzien van de plaatsing van windmolens: • Is de gemeente in principe bereid planologische medewerking te verlenen voor aanvragen op bovengenoemde locaties. Dit betekent echter niets meer of minder dan het opstarten van de benodigde (planologische) procedures, waarvan de uitkomst allerminst zeker is. • dienen in aanvullende onderzoeken (bijvoorbeeld in akoestisch of ecologisch vogelonderzoek) in concrete gevallen (bij een aanvraag) door aanvrager aangetoond te worden of en wat de effecten zijn op: 1. de aanwezigheid van trekvogels en de verstoring voor pleisterende of broedende vogels 2. hinder & risico’s (geluid, schaduw, veiligheid) 3. landschappelijke en planologische effecten • is de aanvrager verantwoordelijk voor de financiering van de verbinding van windmolens met het elektriciteitsnet
Particulieren * Vereniging van eigenaren * particuliere onderneming/ bedrijf * * * Stichtingen Verenigingen Woningcorporaties/-verhuurders * Publiekrechtelijke rechtspersonen Producten van duurzame energie Aanschaf producten duurzame * * * * energie Grootschalige toepassing * * * * duurzame energie Voorlichting Marktintroductie Onderzoek EPR = Energiepremieregeling REB = Regulerende energiebelasting EIA = Energie -investeringsaftrek MEP = Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (nog niet in werking)
* * * * * * * *
* * * * * * * * * *
* * * * * * *
*
* * * * * * * *
BSE
Co2 reductieplan
EET
MEP
Groene financiering REB
Groen beleggen
Vamil
MIA
EIA
EPR
BIJLAGE 1: Overzicht subsidies duurzame energie
* * * * * * * *
*
*
* * * * MIA = Milieu-investeringsaftrek EET = Economie, Ecologie en Technologie Vamil = Willekeurige Afschrijving Milieu-investeringen BSE = Besluit Subsidies Energieprogramma's
BIJLAGE 2: Beleid naburige gemeenten Gemeente Lemsterland
Meppel
Noordoostpolder
Staphorst
Westerveld
Weststellingwerf Zwartewaterland
Beleid Lemsterland voert een terughoudend windenergiebeleid. In het bestemmingsplan buitengebied staat de bepaling dat windmolens bij agrarische bedrijven kunnen worden geplaatst, mits de opbrengst ten goede komt aan het agrarisch bedrijf. Deze regeling is door de rechter niet rechtsgeldig verklaard, zodat in het buitengebied alleen nog maar windmo lens tot 15 meter worden toegestaan. Een windturbine van een dergelijke hoogte levert voldoende energie voor de energiehuishouding van een agrarisch bedrijf. Door de raad is uitgesproken dat verder in het buitengebied niet wordt meegewerkt aan de plaatsing van windturbines, met uitzondering van één locatie; Industrieterrein Lemsterhoek – op dit gezoneerde bedrijventerrein zijn maximaal 10 windturbines toegestaan, mits de benodigde geluidruimte niet ten koste gaat van de gevestigde en toekomstige bedrijven. Daarnaast heeft de provincie Friesland stringente voorwaarden gesteld (het bedrijventerrein ligt in de directe nabijheid van het IJsselmeer met belangrijke natuurwaarden). Deze gemeente heeft nog geen beleid over windenergie vastgesteld. Wel is er een windscan uitgevoerd in 2000 en in 2002 een DE-scan. Uit deze scans blijkt, dat er een gebied geschikt is voor de plaatsing van windmolens. Er moet nog een locatieonderzoek plaatsvinden. Windmolens zouden kunnen worden gerealiseerd in de richting Havelte en langs de A32 richting Steenwijk. Hierbij is rekening gehouden met de laagvliegroute. De eventuele bouw van windmolens moet buiten de navigatiezone plaatsvinden. De provincie Drenthe wil vooralsnog niet meewerken. De provincie heeft zich verplicht tot het realiseren van 15 MW en wil dat in Coevorden doen. Er komt een nieuw Provinciaal OmgevingsPlan (POP II), waarvoor Meppel in de voorbesprekingen aangegeven heeft de mogelijkheid voor windenergie open te willen breken. Het beleid was er tot 1998 gericht op de plaatsing van solitaire molens bij agrarische ondernemingen. Sinds 1999 is dit ingetrokken en vanaf deze tijd wordt ingezet op windmolens in lijnen langs de dijken (er op of buitendijks) aan het IJsselmeer. Staphorst is mo menteel bezig met het opstellen van beleid om een afwegingskader in handen te hebben bij aanvragen voor plaatsing. Aanleiding hiervoor is het grote aantal aanvragen voor de plaatsing van turbines; het toestaan van solitaire windmolens in de hele gemeente is onwenselijk. Momenteel worden drie windturbines bij het spoor gerealiseerd. De gemeente Westerveld heeft een aantal jaar geleden een quick scan windenergie uitgevoerd. Hieruit kwamen drie locaties die fysiek/technisch geschikt zijn voor de plaatsing van windturbines. Planologisch gezien is de plaatsing op 2 locaties in ieder geval niet haalbaar. De overgebleven locatie lag op de grens met Meppel en beide gemeenten hadden weinig trek in de plaatsing van windturbines op deze plek. Daarnaast is het provinciale beleid in Drenthe gericht op plaatsing van windmolens in de oostzijde van de provincie. Ook vanuit dit oogpunt is plaatsing van windturbines in Westerveld moeilijk. Het beleid van Weststellingwerf richt zich op plaatsing c .q. clustering van windturbines op het Industrieterrein in Wolvega. Bedrijfswoningen zijn hier voldoende ver vanaf gelegen. Geen actief windenergiebeleid. Voor de gemeentelijke herindeling hebben een aantal gemeenten (Kampen, Zwartsluis, IJsselmuiden, Genemuiden en Hasselt) een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden van windenergie; op basis van locatiecriteria is een aantal locaties geselecteerd (Kampen-West,Kamperveen en Polder Masterbroek). Aanleiding voor de notitie vormde een aantal aanvragen. Als er nu door de gemeenten dan wordt meegewerkt aan de plaatsing van windturbines, dan gebeurt het op bepaalde locaties en onder bepaalde voorwaarden. Binnen het grondgebied van Zwartewaterland was er een potentieel geschikte locatie Hasselt-Oost; aangegeven is dat niet zal worden meegewerkt.
BIJLAGE 3: Verhouding tot huidige aanvragen Bij de gemeente is een negental aanvragen voor de plaatsing van windmolens bekend. Deze zijn op bijgevoegde kaart weergegeven. Locatie Windturbinepark Giethoorn
Aantal 10
Toetsing be leid Voldoet niet
2
Buitendijks (ZW Blokzijl)
3
Voldoet deels
3
Johannes Post Kazerne (Defensie) Buitendijks (NW – Blokzijl) Windpark Scheerwolde, Hesselingendijk en Luteijnweg
3
Voldoet niet
6
Voldoet deels
17
Voldoet niet
Buitendijks (W – Blokzijl) Bedrijventerreinen Steenwijk
7
Voldoet deels
8
Voldoet deels
1
4 5
6 7
Grootschalig Locatie valt voorts in het gebied dat, behoudens enkele uitzonderingen, in de provinciale onderzoeksnota (2001) als ‘geen mogelijkheden voor windenergie’ is aangeduid. Deze gebieden vallen o nder zone III en IV uit het streekplan en/of PEHS, ecologische verbindingszones en/of weidevogel- en ganzengebieden die voldoen aan de 1% norm en/of waardevolle oude cultuurlandschappen Verzoek ligt binnen het zoekgebied (hoogte 80 meter). In principe komt ligging tussen dijk en Vollenhovekanaal in aanmerking voor de plaatsing door de combinatie met infrastructuur (dijk en kanaal) Ligging in de directe nabijheid van gebied wat naar verwachting binnenkort als habitatgebied zal worden aangewezen Voor deze locatie geldt dat hij door plaatsing langs de dijken in aanmerking kan komen Grootschalig Locatie valt voorts in het gebied dat, behoudens enkele uitzonderingen, in de provinciale onderzoeksnota (2001) als ‘geen mogelijkheden voor windenergie’ is aangeduid. Deze gebieden vallen onder zone III en IV uit het streekplan en/of PEHS, ecologische verbindingszones en/of weidevogel- en ganzengebieden die voldoen aan de 1% norm en/of waardevolle oude cultuurlandschappen Verzoek ligt binnen het zoekgebied; het aantal is meer dan het gemeentelijke maximum a) 3 stuks – bedrijventerrein Groot Verlaat – op bedrijventerrein, zoekgebied b) 2 stuks – bedrijventerrein Groot Verlaat – op bedrijventerrein, zoekgebied; in de structuurkaart Steenwijk 2020/30 is deze locatie aangeduid als jachthaven c) 3 stuks – ligging langs spoorlijn en op bedrijventerrein, zoekgebied (de hoogte op al deze drie locaties is overigens onbekend)
Verhouding tot huidige aanvragen Koppeling van de potentieel geschikte locaties aan bestaande aanvragen, leidt ertoe dat de meeste aanvragen afvallen (zie bijlage en kaart). Voor twee locaties liggen er aanvrage, voor welke de gemeente Steenwijkerland in principe bereid is medewerking te verlenen: 1: Voor Groot Verlaat ligt er een aanvraag voor in totaal 8 windturbines op drie locaties; deze locatie is in principe geschikt voor plaatsing van windturbines. Plaatsing van windturbines op bedrijventerrein Groot Verlaat ‘snoept geluidsruimte van bedrijven af’ en tevens is het de vraag of plaatsing in het licht van de Ontwikkelingsvisie Steenwijk wenselijk is. Uitgangspunt zijn maximaal 2 locaties van 3 turbines; de precieze locatie hangt sterk samen met de invloed op de geluidsruimte en toekomstige ontwikkelingen. Of de locaties zoals in deze geschikt zijn, dient nader onderzocht te worden. 2: Er liggen drie aanvragen voor de westrand van de gemeente. Afstemming met de gemeente Noordoostpolder is noodzakelijk. Tevens is deze locatie vanwege landschappelijke en ecologische oogpunt niet onomstreden. Nader onderzoek en overleg met aanvrager(s) waaruit de mate van inbreuk op deze waarden naar voren komt, is noodzakelijk, alvorens het planologische traject in te steken. Rekening dient voorts gehouden te worden met het beschermde stadsgezicht van Blokzijl.