INHOUD TOELICHTING ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING ZWOLLE Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen en procedurevoorschriften
Artikel 1.1 Artikel 1.2 Artikel 1.3 Artikel 1.4 Artikel 1.5 Artikel 1.6 Artikel 1.7 Artikel 1.8
Begripsomschrijvingen Beslissingstermijn Te late indiening aanvraag Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing Intrekking of weigering van vergunning of ontheffing Termijnen Termijnen Weigeringsgronden
Hoofdstuk 2
Openbare orde
Afdeling 1
Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1
Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1.1.1 Artikel 2.1.1.2 Artikel 2.1.1.3 Artikel 2.1.1.4 Artikel 2.1.1.5
Samenscholing en ongeregeldheden Verwijderingbevel Verbod om voorwerpen mee te voeren Verbod vernielen en beschadigen Verplichte route voetbalsupporters
Paragraaf 2
Betogingen
Artikel 2.1.2
Kennisgeving betogingen en samenkomsten op openbare plaatsen
Paragraaf 3
Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2.1.3.1
Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Paragraaf 4
Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2.1.4.1 Artikel 2.1.4.2 Artikel 2.1.4.3
Feest, muziek en wedstrijd e.d. Dienstverlening Straatartiest
Paragraaf 5
Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2.1.5.1 Artikel 2.1.5.2 Artikel 2.1.5.3
Voorwerpen op, aan of boven de weg Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg Maken en veranderen van een uitweg
Paragraaf 6
Veiligheid op de weg
Artikel 2.1.6.1 Artikel 2.1.6.2 Artikel 2.1.6.3 Artikel 2.1.6.4 Artikel 2.1.6.5 Artikel 2.1.6.6 Artikel 2.1.6.7 Artikel 2.1.6.8
Veroorzaken van gladheid Winkelwagentjes Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp Openen straatkolken e.d Kelderingangen, koekoeken e.d Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp Vallende voorwerpen Veiligheid op het ijs
Afdeling 2
Toezicht op evenementen
Artikel 2.2.1 Artikel 2.2.2 Artikel 2.2.3
Begripsomschrijvingen Evenement Betaald voetbal
Afdeling 3
Toezicht op openbare inrichtingen
Paragraaf 1
Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2.3.1.1 Artikel 2.3.1.2 Artikel 2.3.1.3 Artikel 2.3.1.4 Artikel 2.3.1.5 Artikel 2.3.1.6 Artikel 2.3.1.7 Artikel 2.3.1.7a Artikel 2.3.1.8 Artikel 2.3.1.9
Begripsomschrijvingen Exploitatie horecabedrijf Opheffing vergunningplicht Sluitingsuur Afwijking sluitingsuur; algehele sluiting Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf Ordeverstoring Zwarte lijst Toegang ambtenaren van politie Het college als bevoegd bestuursorgaan
Paragraaf 2
Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2.3.2.1
Speelgelegenheden
Afdeling 4
Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2.4.1 Artikel 2.4.2 Artikel 2.4.3 Artikel 2.4.4 Artikel 2.4.5.a Artikel 2.4.6 Artikel 2.4.7 Artikel 2.4.8 Artikel 2.4.9 Artikel 2.4.11 Artikel 2.4.12 Artikel 2.4.13 Artikel 2.4.14 Artikel 2.4.15 Artikel 2.4.16 Artikel 2.4.17 Artikel 2.4.18 Artikel 2.4.19
Betreden gesloten woning of lokaal Plakken en kladden Vervoer plakgereedschap e.d. Vervoer inbrekerswerktuigen Verbod tot het spelen om geld Hinderlijk gedrag op of aan de weg Hinderlijk drankgebruik Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten Neerzetten van fietsen e.d. Overlast van fiets of bromfiets op evenemententerrein e.d. Bespieden van personen Loslopende honden, verboden plaatsen Verontreiniging door honden Gevaarlijke honden Houden van hinderlijke of schadelijke dieren Loslopend vee en pluimvee Aanstootgevende sportvisserij
Afdeling 5
Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2.5.1 Artikel 2.5.2 Artikel 2.5.3 Artikel 2.5.4 Artikel 2.5.5
Begripsomschrijvingeng Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht Vervreemding van door opkoop verkregen goederen Handel in horecabedrijf
Afdeling 6
Vuurwerk
Artikel 2.6.1 Artikel 2.6.2 Artikel 2.6.3
Begripsomschrijving Consumentenvuurwerk Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
Afdeling 7
Drugsoverlast
Artikel 2.7.1 Artikel 2.7.2 Artikel 2.7.3 Artikel 2.7.4 Artikel 2.7.5 Artikel 2.7.6
Drugshandel op straat Verzameling van personen in verband met drugs Openlijk drugsgebruik Weggooien van spuiten en dergelijke Verbod betreden gesloten woning Verbod betreden gesloten voor publiek toegankelijke inrichting
Afdeling 8
Veiligheidsrisicogebieden
Artikel 2.8.1.
Veiligheidsrisicogebieden
Hoofdstuk 3 Prostitutie
Afdeling 1
Begripsomschrijvingen
Artikel 3.1.1 Artikel 3.1.2
Begripsomschrijvingen Bevoegd bestuursorgaan.
Afdeling 2
Seksinrichtingen, straatprostitutie en dergelijke
Artikel 3.2.1 Artikel 3.2.2 Artikel 3.2.3 Artikel 3.2.4 Artikel 3.2.5 Artikel 3.2.6 Artikel 3.2.7
Seksinrichtingen Gedragseisen exploitant en beheerder Sluitingsuur Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder Raam- en Straatprostitutie Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch- pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Afdeling 3
Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels
Artikel 3.3.1 Artikel 3.3.2 Artikel 3.3.3
Beslissingstermijn Weigeringsgronden Nadere regels
Afdeling 4
Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3.4.1 Artikel 3.4.2
Beëindiging exploitatie Wijziging beheer
Afdeling 5
Overgangsbepaling
Artikel 3.5.1
Overgangsbepaling
Hoofdstuk 4
Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1
Geluidhinder
Artikel 4.1.1 Artikel 4.1.2 Artikel 4.1.3 Artikel 4.1.4 Artikel 4.1.5 Artikel 4.1.6 Artikel 4.1.6a Artikel 4.1.6b Artikel 4.1.6c
Begripsomschrijvingen Aanwijzing collectieve festiviteiten Kennisgeving incidentele festiviteiten Verboden incidentele festiviteiten Overige geluidhinder (Geluid)hinder in de openlucht (Geluid)hinder door dieren (Geluid)hinder door bromfietsen (Geluid)hinder door vrachtauto's
Afdeling 2 Artikel 4.2.1 Artikel 4.2.2.
Afdeling 3
Bodem-, weg- en milieuverontreiniging Natuurlijke behoefte doen Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen Bescherming van flora en fauna
Artikel 4.3.1 Artikel 4.3.2
Bescherming groenvoorziening Beschermde planten; hout sprokkelen
Afdeling 4
Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4.4.1 Artikel 4.4.2 Artikel 4.4.3 Artikel 4.4.4
Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d Verbod handelsreclame Vergunningplicht lichtreclame Inrichtingseisen terrassen
Hoofdstuk 5
Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Afdeling 1
Parkeerexcessen
Artikel 5.1.1 Artikel 5.1.2 Artikel 5.1.2a Artikel 5.1.3 Artikel 5.1.4 Artikel 5.1.5 Artikel 5.1.6 Artikel 5.1.7 Artikel 5.1.8 Artikel 5.1.9 Artikel 5.1.10 Artikel 5.1.11
Begripsomschrijvingen Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d Te koop aanbieden van voertuigen Defecte voertuigen Voertuigwrakken Caravans e.d Parkeren van reclamevoertuigen Parkeren van grote voertuigen Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen Overlast van fiets of bromfiets
Afdeling 2
Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten
Paragraaf 1
Collecteren
Artikel 5.2.1 Artikel 5.2.2.1
Inzameling van geld of goed Begripsomschrijving
Paragraaf 2
Venten
Artikel 5.2.2.2 Ventverbond Paragraaf 3
Standplaatsen
Artikel 5.2.3.1 Artikel 5.2.3.2 Artikel 5.2.3.3
Begripsomschrijving Stadplaatsvergunning en weigeringsgronden Toestemming rechthebbende
Paragraaf 4
Snuffelmarkten
Artikel 5.2.3.4 Artikel 5.2.4.1 Artikel 5.2.4.2
Afbakeningsbepalingen Begripsomschrijving Snuffelmarkt
Afdeling 3
Openbaar water
Artikel 5.3.1 Artikel 5.3.2 Artikel 5.3.3 Artikel 5.3.4 Artikel 5.3.5 Artikel 5.3.6 Artikel 5.3.7 Artikel 5.3.8 Artikel 5.3.9 Artikel 5.3.10 Artikel 5.3.11
Voorwerpen op, in of boven openbaar water Ligplaats vaartuigen, die geen woonschip als bedoeld in de Ligplaatsenverordening woonschepen zijn Aanwijzingen ligplaats Verbod innemen ligplaats Beschadigen van waterstaatswerken en oevers Reddingsmiddelen Veiligheid op het water Overlast aan vaartuigen Overlast door kleine snelle vaartuigen Verbod beschadigen ijsvlakten Verbod werkzaamheden aan vaartuigen te verrichten
Afdeling 4
Verbod vuur te stoken
Artikel 5.4.1
Verbod afvalstoffen te verbranden en buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Afdeling 5
Asverstrooiing
Artikel 5.5.1 Artikel 5.5.2 Artikel 5.5.3
Begripsomschrijving Incidentele asverstrooiing Verbod incidentele asverstrooiing
Hoofdstuk 6
Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6.1 Artikel 6.2 Artikel 6.3 Artikel 6.4 Artikel 6.5 Artikel 6.6
Strafbepaling Toezichthouders Binnentreden van woningen, andere gebouwen en terreinen Inwerkingtreding Overgangsbepaling Toepassing paragraaf 4.1.3.3 Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beslissing bij niet tijdig beslissen)
TOELICHTING ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING ZWOLLE Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen en procedurevoorschriften Algemeen Ingevolge de APV kunnen er vergunningen en ontheffingen verleend worden. Aan deze vergunningen en ontheffingen kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Hierdoor kan een verfijning in de gewenste rechtstoestand worden aangebracht. De term "voorschrift" verdient de voorkeur boven de water verouderde term "voorwaarden", een woord dat te veel doet denken aan de opschortende en ontbindende voorwaarden uit het privaatrecht. Voorts wekt het gebruik van het woord "voorwaarden" ten onrechte de indruk, dat het gaat om condities waaraan moet zijn voldaan om op een vergunning of ontheffing aanspraak te kunnen maken. In de literatuur en jurisprudentie wordt algemeen het standpunt gehuldigd dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning/ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan. Deze voorschriften mogen uitsluitend strekken ter bescherming van de belangen in verband waarmee het vereiste van vergunning/ontheffing is gesteld. Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning/ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere administratieve sancties. Derhalve is het niet noodzakelijk een bepaling op te nemen waarin de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften uitdrukkelijk geregeld wordt. Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd gedefinieerd Van een aantal specifieke begrippen, dat wil zeggen begrippen die op één bepaald onderdeel van deze verordening betrekking hebben, zijn in de desbetreffende afdeling of paragraaf definities opgenomen. Zie met name de afdelingen: `geluidhinder', en `parkeerexcessen'. Deze definities kunnen afwijken van de in artikel 1.1 opgenomen definities. Zie de definitie van de definitie van `weg' in de afdeling `parkeerexcessen'. Ten aanzien van de in artikel 1.1 opgenomen definities kan het volgende worden opgemerkt. A Weg De meeste van de in deze verordening opgenomen bepalingen hebben betrekking op (verboden) gedragingen `op of aan de weg, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen’. Op het eerste gezicht lijkt het duidelijk wat met deze term wordt bedoeld. Bij nadere beschouwing rijst ten aanzien van nogal wat plaatsen de vraag of deze ook onder het begrip `weg' vallen. Daarnaast kan tot verwarring aanleiding geven het feit dat het begrip `(openbare) weg' ook in de Wegenwet en in de Wegenverkeerswet (WVW) voorkomt en daar een duidelijk omlijnde/afgebakende betekenis heeft. Het begrip `openbare weg' in de zin van de Wegenwet is voor een APV niet bruikbaar. Dit geldt minder voor het begrip `weg' in de WVW, maar dit is te beperkt. Er zijn namelijk vele plaatsen die geen verkeersfunctie hebben, maar die wel algemeen toegankelijk zijn voor het publiek dan wel zonder veel belemmeringen voor het publiek bereikbaar zijn. De in artikel 1.1 gegeven omschrijving is ruimer dan die van de Wegenwet en die van de wegenverkeerswetgeving. Op of aan de weg Verschillende bepalingen in deze verordening hebben betrekking op (verboden) gedragingen `op of aan de weg'. De term `aan de weg' duidt begripsmatig op een zekere nabijheid ten opzichte van de weg. Daaronder valt echter niet hetgeen zich binnenshuis bevindt of afspeelt. B Openbaar water Hier wordt het begrip `openbaar' gebruikt. Bij water heeft dit begrip, anders dan bij wegen (Wegenwet), geen juridische betekenis. Zie ook de toelichting op Boek 5 van het Burgerlijk wetboek. Een weg is ieder weg, dat voor enig gebruik open staat voor het publiek'. `Openbaar' is hier dus synoniem aan `feitelijk voor het publiek toegankelijk'. C Bebouwde kom De reikwijdte van een aantal artikelen in deze verordening is beperkt tot de bebouwde kom.
Bij bepaalde artikelen is dit geschied, omdat het euvel dat de desbetreffende bepalingen beogen te voorkomen, zich buiten dat gebied niet of nauwelijks zal voordoen. Een aantal andere artikelen heeft slechts betrekking op gedragingen binnen de bebouwde kom, omdat deze gedragingen voor zover zij plaatsvinden buiten de bebouwde kom reeds bestreken worden door provinciale verordeningen. Door beperking van de reikwijdte van deze artikelen tot de bebouwde kom wordt de werkingssfeer van deze artikelen ten opzichte van de provinciale verordeningen afgebakend. D Rechthebbende Zoals uit de omschrijving duidelijk wordt, hebben wij hier te maken met de rechthebbende naar burgerlijk recht. E Voertuigen De omschrijving van `voertuigen' is ontleend aan artikel 1, onder a en onder a1, van het RVV: aanhangers, fietsen, bromfietsen, invalidenvoertuigen, motorvoertuigen en wagens met uitzondering van trams. F Vaartuigen Als voorbeelden van hier bedoelde vaartuigen kunnen worden genoemd: baggerwerktuigen, bokken, kranen en elevators. In het arrest van 4 maart 1980, NJ 1980, 35, heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat een zeilplank een vaartuig is als bedoeld in artikel 2 van het Vaarreglement. I Bouwwerk Deze omschrijving is ontleend aan artikel 1 van de (Model-)bouwverordening. J Gebouw Deze omschrijving is ontleend aan artikel 1 van de (Model-)bouwverordening. K Handelsreclame In lid 4 van artikel 7 van de Grondwet wordt de handelsreclame (commerciële reclame) met zoveel woorden buiten de werking van dit artikel geplaatst. Dit is vooral van belang in verband met het bepaalde in lid 1, dat zich volgens constante jurisprudentie verzet tegen een vergunningsstelsel voor de verspreiding van gedrukte stukken e.d. Door deze uitzondering is het mogelijk bepaalde vormen van reclame beter te reguleren in het belang van onder andere landschapsschoon, recreatie, milieubescherming en volksgezondheid. Aan bijvoorbeeld een vergunningsstelsel voor handelsreclame staat het grondwetsartikel niet in de weg. Onder het begrip `reclame' dient te worden verstaan: iedere vorm van openbare aanprijzing van goederen en diensten. Door dit te beperken tot `handelsreclame' heeft de in het vierde lid geformuleerde uitzondering slechts betrekking op reclame voor commerciële doeleinden in de ruime zin des woords en omvat zij elk aanbod van goederen en diensten maar is zij niet van toepassing op reclame voor ideële doeleinden. Bij handelsreclame staat dus een materiële doelstelling voorop. Uiteraard zal de grens tussen handelsreclame en reclame voor ideële doeleinden niet altijd even scherp zijn. Om enige duidelijkheid te verkrijgen in het onderscheid reclame/ handelsreclame levert artikel 1, lid 2, van de Mediawet een voorbeeld van de opvatting van de wetgever van datgene dat niet als handelsreclame hoeft te gelden in de zin van die wet. Artikel 1, lid 2, Mediawet: Onder reclameboodschappen en andere reclame-uitingen wordt niet verstaan het oproepen tot steun aan of het gunstig stemmen ten aanzien van instellingen met een wetenschappelijk, cultureel, geestelijk, godsdienstig, politiek of liefdadig karakter voor zover deze niet betrekking hebben op het kopen van een bepaald product of het gebruik maken van een bepaalde dienstverlening, die in de handel verkrijgbaar is. Artikel 1.2 Beslissingstermijn Het vaststellen van een termijn waarbinnen op een aanvraag moet zijn beslist, bevat een element van willekeurigheid. Het merendeel van de aanvragen kan ruimschoots binnen acht weken worden afgewerkt. De meer ingewikkelde aanvragen echter, zeker die waarvoor de adviezen van meerdere instanties moeten worden ingewonnen, vergen geruime tijd, soms meer dan acht weken. In dat geval kan ingevolge het tweede lid de beslissingstermijn verlengd worden. Uitkomst kan deze mogelijkheid ook bieden, wanneer een verzoek om vergunning, gelet op het tijdstip van indiening, nog niet op zijn merites kan worden beoordeeld, bijvoorbeeld wanneer het een activiteit betreft die vele maanden later is gepland.
Het uitgangspunt van artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht is dat in het wettelijk voorschrift de termijn aangegeven wordt waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Op deze wijze kan worden nagegaan wat voor iedere situatie een goede beslistermijn is. Wel wordt door de formulering van artikel 4:13 tot uiting gebracht dat bij een termijnstelling in een bijzondere wet op het bestuur steeds de verplichting rust om binnen die termijn een beslissing te nemen (`de beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn'). Dergelijke termijnstellingen kunnen dus niet meer beschouwd worden als `termijnen van orde', die voor het bestuur geen verplichting zouden inhouden. De rechtsgevolgen die verbonden zijn aan het laten verstrijken van die termijn, treden dus steeds in na afloop van de door de bijzondere regelgever vastgestelde termijn. Ingevolge de Algemene wet bestuursrecht betreft het hier de bevoegdheid van de aanvrager om bezwaar te maken of beroep in te stellen. Artikel 6:2, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht stelt namelijk het niet reageren van een bestuursorgaan op een aanvraag voor bezwaar en beroep gelijk met een uitdrukkelijk besluit. Doordat het niet tijdig beslissen op een aanvraag voor de regeling van bezwaar en beroep wordt gelijkgesteld met een uitdrukkelijk besluit, kan in bezwaar en beroep ook de inhoud van het te nemen besluit aan de orde komen. Blijkt bijvoorbeeld tijdens een procedure voor een rechter welk besluit genomen had moeten worden, dan behoeft deze niet te volstaan met de uitspraak dat het bestuur niet tijdig heeft beslist, maar kon hij ook een oordeel geven over de inhoud van het besluit. Los van de mogelijkheid om tegen het niet tijdig reageren van het bestuursorgaan bezwaar te maken of beroep in te stellen blijft het bestuursorgaan in beginsel verplicht alsnog een besluit op de aanvraag te nemen (artikel 6:20 Algemene wet bestuursrecht). Artikel 1.3 Te late indiening aanvraag Hoewel het publiek zoveel mogelijk service moet worden geboden, zijn de mogelijkheden van het ambtelijk apparaat niet onbeperkt. In de praktijk gebeurt het nog wel eens dat burgers met de aanvraag om een vergunning tot het laatste moment wachten. Als algemene richtlijn wordt daarom een termijn van vier weken aangehouden. Veel verzoeken kunnen overigens binnen deze termijn worden afgewikkeld. De bewoordingen van het onderhavige artikel (`kan') laten uitkomen, dat het indienen van verzoeken binnen die termijn bepaald niet tot een niet-ontvankelijkverklaring behoeft te leiden. Anderzijds zijn er ook soorten vergunningen waarvoor de termijn van vier weken niet toereikend is. Met het oog daarop is in het tweede lid de mogelijkheid geschapen om de termijn van vier weken te verlengen tot maximaal tien weken. Artikel 1.4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing De beantwoording van de vraag of een vergunning (of ontheffing) overgaat op een rechtsopvolger, hangt af van het persoonlijk of zakelijk karakter van die vergunning (of ontheffing). Persoonlijk wordt de vergunning genoemd, indien de mogelijkheid van verkrijging uitsluitend of in hoge mate afhangt van de persoon van de vergunningaanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma, bewijs van onbesproken levensgedrag etc.). De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling krachtens welke de vergunning is verleend hiertoe de mogelijkheid biedt. Zakelijk daarentegen is de vergunning die afhangt van en gebonden is aan het object waarop zij betrekking heeft en waarbij de persoonlijke kwaliteiten van de aanvrager geen rol spelen. Anders gezegd: de zakelijke vergunning is niet gebonden aan de persoon, maar aan de hoedanigheid van eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde tot een ongebouwd of gebouwd onroerend goed. Het kan ook een andere hoedanigheid zijn, bijvoorbeeld die van gebruiker of ondernemer. De zakelijke vergunning gaat in beginsel over krachtens rechtsopvolging onder algemene of bijzondere titel op de opvolger in diens hoedanigheid van eigenaar, zakelijk gerechtigde, ondernemer etc. De mate waarin de persoonlijke kwaliteiten van de aanvrager een rol spelen, verschilt sterk; er is een scala van die vergunningen welke zodanig aan de persoon zijn gebonden dat elke overgang is uitgesloten, tot die, bij welke de persoon van de gerechtigde voor het bestuur van ondergeschikte betekenis is en waar overgang in ruime mate is toegelaten. Persoonlijke werking zal men voorts eerder aanwezig moeten achten bij de ontheffing dan bij de vergunning. Indien in een regeling de ontheffingsfiguur gebruikt is, geeft dit aan dat het de bedoeling van de wetgever is geweest slechts voor bijzondere gevallen de mogelijkheid te creëren een uitzondering te maken op de algemene regel. Zou een ontheffing bij rechtsopvolging zonder meer `mee overgaan' op de rechtsopvolger, dan zou
daarmee aan de ontheffingsmogelijkheid het karakter van uitzonderingsbepaling ontnomen worden. Een voorbeeld van een persoonsgebonden vergunning is de vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet. Dit hangt samen met de omstandigheid dat ingevolge deze wet voor het verkrijgen van een vergunning moet worden voldaan aan eisen van kredietwaardigheid, handelskennis, vakbekwaamheid, leeftijd en moraliteit. Als een persoonlijke vergunning kunnen ook de standplaatsvergunning en de ventvergunning worden beschouwd. Dit hangt samen zowel met het - persoonlijke - karakter van de ambulante handel als met de omstandigheid dat het aantal aanvragen om vergunning het aantal te verlenen vergunningen veelal verre overtreft, hetgeen het bestuur noodzaakt een restrictief beleid te voeren. Het zou onredelijk zijn als een standplaats- of ventvergunning zonder meer kan worden overgedragen aan een andere terwijl een groot aantal aanvragers op de wachtlijst staat. Indien in de verordening of in de vergunning is bepaald dat deze vergunning persoonsgebonden is, terwijl deze vergunning toch vooral verband houdt met de aard van het object waarop zij betrekking heeft, zal deze vergunning weliswaar niet automatisch overgaan op de rechtsopvolger doch aan hem in vele gevallen ook niet licht geweigerd kunnen worden. De vergunning dient dan echter wel door de rechtsopvolger opnieuw aangevraagd te worden. Artikel 1.5 Intrekking of weigering van vergunning of ontheffing In dit artikel worden de gronden genoemd waarop een vergunning/ontheffing kan worden ingetrokken respectievelijk waarop de daaraan verbonden voorschriften kunnen worden gewijzigd. Artikel 1.6 Termijnen De in de Algemene termijnenwet neergelegde regeling geldt voor de in een wet of een AMvB gestelde termijnen, derhalve niet automatisch voor de termijn gesteld in een gemeentelijke verordening. De regeling van de Algemene termijnenwet is derhalve van overeenkomstige toepassing verklaard. Voor zover de APV termijnen bevat die in uren worden uitgedrukt of door terugrekening worden bepaald, is de Algemene termijnenwet niet van toepassing. Het artikel 1.15 bevat daartoe een terugrekeningsregeling die voorkomt dat afhandeling op zaterdag of zondag of op een algemeen erkende feestdag of op een werkdag na 12.00 uur moet plaatsvinden. Dat laatste is gedaan om toch nog over enige uren voor beoordeling en besluitvorming te beschikken. Artikel 1.7 Termijnen Voorheen kende de Zwolse APV geen bepaling die een geldingsduur aangaf voor een krachtens de APV verleende vergunning of ontheffing. Dit nieuwe artikel zorgt ervoor dat een krachtens de APV verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet. Dit artikel heeft als gevolg dat de gemeente bij het verlenen van een vergunning voor bepaalde tijd moet beargumenteren waarom deze beperking nodig is en de evenredigheidstoets kan doorstaan. Artikel 1.8 Weigeringsgronden Alleen indien er voor een bepaalde vergunning andere weigeringsgronden zijn dan de in artikel 1.8 genoemde, worden die in het betreffende artikel genoemd. De weigeringsgronden zijn overeenkomstig de eisen van de Europese Dienstenrichtlijn geformuleerd. Hoofdstuk 2 Openbare orde Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg In deze afdeling zijn bepalingen opgenomen bedoeld om zowel het gebruik als de bruikbaarheid van de weg in goede banen te kunnen geleiden. Het gebruik van de straat voor demonstraties, optochten, feesten e.d. wordt door weinigen nog aangemerkt als gebruik dat daar absoluut onverenigbaar mee is. Wel houdt dit in dat deze diverse functies vragen om een scheiding dan wel regulering van het gebruik. Het gebruik van de weg is geregeld in de paragrafen 1 tot en met 4, terwijl de bruikbaarheid door middel van paragraaf 5 gereguleerd is. In paragraaf 6 ten slotte zijn bepalingen opgenomen
aangaande de veiligheid op de weg. Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden Lid 1 In dit lid zijn gedragingen aangegeven die door hun dreigende karakter aanleiding kunnen zijn voor verstoring van de openbare orde. Onder `samenscholing' verstaat Van Dale: `het groepsgewijze bij elkaar komen van mensen die een dreigende houding aannemen of kwade bedoelingen hebben'. Onder omstandigheden is het echter denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van bijvoorbeeld een betoging. Gelet op de Wet openbare manifestaties (Wet van 20 april 1988, Stb. 1988, nr. 157) moeten dit soort samenscholingen van de werking van dit artikel uitgezonderd worden. In het vijfde lid is dit dan ook gebeurd. Lid 2 Een rechtstreekse toekenning van uitvoeringsbevoegdheden aan ambtenaren door de gemeentelijke wetgever is niet mogelijk. Afzonderlijke vermelding verdient echter de figuur dat een door een politieambtenaar gegeven aanwijzing, last, bevel of oordeel een element vormt van een strafbepaling. Een voorbeeld van zo'n bepaling is gegeven in het tweede lid van dit artikel. Het geven van de aanwijzing e.d. is dan niet zozeer aan te merken als het uitvoeren van de raadsverordening in de zin van artikel 162 of artikel 174 Gemeentewet, maar als het constateren van een feitelijke toestand, als in de verordening bedoeld. Dit is nodig indien een situatiebeoordeling nodig is voor de reële toepasbaarheid van een strafbepaling. Aan de politieambtenaar mag slechts een begrensde `bevoegdheid' (tot het geven van aanwijzingen e.d.) worden gegeven, namelijk om in die gevallen dat iets voor regeling in bijzonderheden niet vatbaar is, naar gelang van de omstandigheden ter plaatse te beoordelen of de in de desbetreffende APV-bepaling verboden toestand feitelijk aanwezig is. De aanwijzing, last e.d. vormt een voorwaarde voor de toepasselijkheid van de strafbepaling; zij is bestanddeel van het strafbare feit. Artikel 2.1.1.2 Verwijderingbevel De bevoegdheid tot het geven van een verwijderingbevel kan de burgemeester niet mandateren. De burgemeester moet het bevel schriftelijk uitvaardigen. In het verwijderingbevel dient de persoon en de locatie waarvan hij zich verwijderd dient te houden vermeld te worden. Overtreding van het verwijderingbevel levert een misdrijf op als bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel bestaat naast artikel 2 en artikel 12 van de Politiewet. Ingevolge de jurisprudentie kan het burgemeestersbevel voor ten hoogste 8 dagen gegeven worden. Artikel 2.1.1.3 Verbod om voorwerpen mee te voeren Door het opnemen van dit artikel wordt vooruitgelopen op het wetsvoorstel Bestuurlijke Ophouding. De leden 2 en 3 van dit artikel treden pas in werking op het moment dat artikel 154a van de Gemeentewet in werking treedt. Artikel 2.1.1.4 Verbod vernielen en beschadigen Door het opnemen van dit artikel wordt vooruitgelopen op het wetsvoorstel Bestuurlijke Ophouding De leden 2 en 3 van dit artikel treden pas in werking op het moment dat artikel 154a van de Gemeentewet in werking treedt. Artikel 2.1.1.5 Verplichte route voetbalsupporters Dit artikel is in de APV opgenomen omdat dit een situatie is, die regelmatig voorkomt bij betaald voetbalwedstrijden. Tot op heden is voor de in dit artikel omschreven situaties gebruik gemaakt van het noodbevel op grond van artikel 175 van de Gemeentewet. Voor situaties die regelmatig voorkomen is artikel 175 van de Gemeentewet niet geschreven; de APV is een geschikter middel. De leden 4 en 5 van dit artikel treden pas in werking op het moment dat artikel 154a van de Gemeentewet in werking treedt.
Paragraaf 2 Betogingen Artikelen 2.1.2 Kennisgeving betogingen en samenkomsten op openbare plaatsen Door invoering van het nieuwe artikel 2.1.2, waarbij de artikelen 2.1.2.2 t/m 2.1.2.4 zijn samengevoegd, en door de intrekking artikel 2.1.2.5, wijzigen een tweetal zaken. De eerste wijziging houdt in dat de termijn van de schriftelijke kennisgeving van een betoging wordt verruimd van 48 uur naar 96 uur. Hierdoor ontstaat er meer voorbereidingstijd voor de gemeente. De tweede wijziging betreft de intrekking van artikel 2.1.2.5. Deze bepaling was immers overbodig en onverbindend wegens strijd met hoger recht. Artikel 7 van de Wet openbare manifestaties (WOM) bevat immers een bevelsbevoegdheid voor de burgemeester. Overtreding van een krachtens die bevoegdheid gegeven bevel is reeds strafbaar gesteld in artikel 11 WOM (aanhef en lid 1 onder b). Artikel 2.1.2 is een uitwerking van enkele artikelen uit de WOM. In artikel 1 van de Wet openbare manifestaties wordt in het eerste lid “openbare plaats” gedefinieerd als: een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek. In het tweede lid is bepaald dat daaronder niet is begrepen: een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet (een kerk, moskee, synagoge of een ander gebouw dat met name wordt gebruikt voor godsdienstige of levensbeschouwelijke doelen). Uit de artikelen 3 en 4 WOM volgt dat de gemeenteraad moet bepalen of, en zo ja, voor welke activiteiten een kennisgeving is vereist en daarbij enkele procedurebepalingen moet vaststellen. Artikel 5 WOM kent de burgemeester de bevoegdheid toe om naar aanleiding van een kennisgeving voorschriften en beperkingen te stellen of een verbod te geven; artikel 6 WOM kent hem een aanwijzingsbevoegdheid toe, terwijl artikel 7 WOM bepaalt dat hij bevoegd is aan de organisatoren van de desbetreffende activiteit de opdracht te geven deze te beëindigen en uiteen te gaan. Ten aanzien van vergaderingen en betogingen op andere dan openbare plaatsen kent artikel 8 WOM de burgemeester o.a. de bevoegdheid toe opdracht te geven deze te beëindigen. Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen Gekozen is voor een opzet, waarbij de verspreiding is toegestaan behalve op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan. Tevens biedt lid 2 de mogelijkheid het verbod voor die wegen nog weer te beperken tot nader aan te geven dagen en uren, waarbij lid 4 het college de bevoegdheid geeft voor het dan nog resterende verbod een ontheffing te verlenen. Van de in lid 1 toegekende bevoegdheid mag het college niet zodanig gebruik maken dat `geen gebruik van enige betekenis' overblijft. Paragraaf 4 Vertoning e.d. op de weg Artikel 2.1.4.1 Feest en muziek en wedstrijd e.d. Vervallen Artikel 2.1.4.2 Dienstverlening (vervallen) Artikel 2.1.4.2 (oud) bevatte een vergunningstelsel voor dienstverlening. Dienstverlening betreft allerlei straatberoepen, zoals kruiers, de scharensliep, de reiniger van voertuigen en de glazenwasser. Sommigen zijn uit het straatbeeld verdwenen, anderen hebben hun intrede gedaan. Denk bijvoorbeeld aan besteldiensten van pizza’s of de supermarkt en bewakingsdiensten. De deregulering is ingegeven door de opvatting dat de regeling niet (meer) voldeed aan het noodzaakvereiste zoals verwoord in de Europese Dienstenrichtlijn. Het risico van overlast of verstoring van de openbare orde en zedelijkheid is immers niet groot bij deze vormen van dienstverlening. Artikel 2.1.4.3 Straatartiest De activiteiten van de straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur en gids vallen onder de werking van artikel 7, derde lid, Grondwet. De betekenis van het begrip 'openbaren van gedachten of gevoelens' moet blijkens jurisprudentie en blijkens de toelichting op artikel 7 Grondwet haast
grammaticaal worden uitgelegd. Elke uiting van een gedachte of een gevoelen, ongeacht de intenties of motieven van degene die zich uit, wordt door artikel 7 Grondwet beschermd. Artikel 7, derde lid, Grondwet laat door zijn formulering (niemand heeft voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud) een verbod toe voor andere aspecten van de uiting dan de inhoud, zoals bijvoorbeeld de verspreiding. Het is bij de genoemde activiteiten echter moeilijk te scheiden tussen inhoud en verspreiding. Immers, het verbieden van een optreden van een straatartiest op een bepaalde plaats houdt in veel gevallen ook in dat de inhoud van het optreden niet kan worden geuit. Dat betekent dat voor de beperkingsgronden van het in artikel 7, derde lid, opgenomen grondrecht, het best kan worden gekozen voor de beperkingsgronden die bij artikel 7, eerste lid, Grondwet zijn toegelaten. In artikel 2.1.3.1, Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen, is dat uitgewerkt in een verbod met ontheffingsmogelijkheid dat voor bepaalde straten en uren geldt. In artikel 2.1.4.3 is dezelfde redactie gevolgd. Artikel 8.3, tweede lid van het Vreemdelingenbesluit bepaalt dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet geen aanspraak kan maken op de toekenning van vergunningen en ontheffingen door bestuursorganen, voor zover die vergunningen en ontheffingen betrekking hebben op standplaatsen, markten, venten, collecteren, evenementen of beroepsmatige dan wel bedrijfsmatige activiteiten. Het besluit schrijft dwingend voor dat voor de verlening van een vergunning en ontheffing die een beroeps- dan wel een bedrijfsmatig karakter heeft een verblijfsrechtelijke toets dient plaats te vinden. Feesten en wedstrijden zijn ondergebracht bij de evenementen. Muziek maken kan ook een evenement zijn, zie onder artikel 2.2.1. Echter het optreden van een straatmuzikant, bijvoorbeeld een harmonicaspeler, is dat niet. Daarom is alsnog de straatmuzikant onder artikel 2.1.4.3 gebracht. Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen op, aan of boven de weg Dit artikel geeft het college de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden of containers. Het helemaal laten vervallen van het artikel is geen optie, omdat dit de gemeente Zwolle het enige juridische handvat biedt om op te treden als de openbaarheid van de weg wordt gehinderd. De reikwijdte van dit artikel wordt beperkt door de Wet milieubeheer, de Woningwet, het Rijkswegenreglement en het Provinciale wegenreglement. Het begrip `weg' in de APV Zwolle is ruimer dan in de wegenverkeerswetgeving. Aan artikel 2.1.5.1 liggen als motieven ten grondslag de verkeersveiligheid en het gevaar of de hinder die de stoffen of voorwerpen voor personen of goederen kunnen opleveren. Het artikel beperkt zich niet tot het plaatsen, aanbrengen, of hebben van stoffen of voorwerpen op de weg, maar heeft tevens betrekking op het plaatsen, aanbrengen of hebben van stoffen of voorwerpen aan of boven de weg. Onder werkdagen in dit artikel wordt verstaan: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag. Feestdagen die op een van de hiervoor genoemde dagen vallen, worden niet meegerekend als zijnde een werkdag. Voor de definiëring van ‘feestdag’ wordt aangesloten bij artikel 3 van de Algemene termijnenwet. In het kader van de deregulering en de vermindering van administratieve lasten is bekeken of de vergunningplicht van artikel 2.1.5.1 artikel kon komen te vervallen. De gemeente Zwolle kiest ervoor om breed gestelde algemene regels (zie lid 1) op te nemen in plaats van het voorheen bestaande vergunningsstelsel. De vergunningplicht is vervangen door een meldingsplicht. In het tweede lid wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarin het verbod van lid 1 (en daarmee dus ook de meldingsplicht) niet geldt. De uitgezonderde gevallen waren voor het grootste deel ook al uitgezonderd van de vergunningplicht in het oorspronkelijke artikel 2.1.5.1. Nieuw is de uitzondering onder sub d, waarin nadrukkelijk een link wordt gelegd met de nieuwe beleidsregel reclame. Onder sub h is onder andere aangegeven dat bouwwerken die in de Woningwet zijn geregeld, zijn uitgezonderd van het verbod van het eerste lid en daarmee tevens van de meldingsplicht. Deze bouwwerken worden immers getoetst aan de bepalingen van de Woningwet.
De gemeenteraad maakt met het overnemen van dit model een nadrukkelijke keuze voor het bieden van meer ruimte aan burger en bedrijfsleven. Als uit de melding blijkt dat een voorwerp niet op of aan de weg geplaatst zou mogen worden, wordt hiervan schriftelijk melding gedaan. Deze mededeling moet worden aangemerkt als een verbod waartegen bezwaar/beroep mogelijk is. Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg Voor de aanleg van wegen en het daarvoor eisen van een vergunning van het college is de relatie met de Wet op de ruimtelijke ordening van belang. Op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening kan het verplicht stellen van een aanlegvergunning voor de uitvoering van bepaalde werken of werkzaamheden bij een bestemmingsplan alleen geschieden om te voorkomen, dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwerkelijking van de daaraan bij het plan gegeven bestemming of ter handhaving van een verwerkelijkte bestemming, terwijl de vergunning ingevolge artikel 14 van de Wet op de ruimtelijke ordening alleen mag en moet worden geweigerd, indien het werk of de werkzaamheid in strijd zou zijn met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen. Aan artikel 2.1.5.2 ligt evenwel een ander motief ten grondslag, namelijk de behoefte om de aanleg van wegen te binden aan voorschriften met het oog op de bruikbaarheid van die weg. Deze voorschriften mogen echter slechts slaan op datgene wat op de weg zelf betrekking heeft - zoals de grenzen, de afmetingen, het profiel, de hoogte, de wijze van verharding - of wat met die weg ten nauwste verband houdt - zoals beplanting en verlichting langs en van de weg, alsmede de (situering van de) langs of in de weg liggende riolering. Naast deze min of meer technische voorschriften kan het ook gewenst zijn het tempo van wegenaanleg in de hand te houden. Voorkomen kan dan worden dat wegen voortijdig aangelegd worden waardoor, door de latere aanleg van zogenaamde complementaire openbare voorzieningen, zoals riolering, water- en gasvoorziening en verlichting, de bruikbaarheid van die weg gedurende lange tijd sterk verminderd zal zijn, nog daargelaten dat het veel extra kosten met zich mee brengt. Omdat voor de toepassing van dit artikel o.a. het begrip `weg' uit de Wegenverkeerswet gebruikt wordt, is een vergunning vereist voor de aanleg, verandering etc. van wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Dit betekent dat in beginsel de vergunningsplicht geldt voor de zogenaamde `eigen wegen'. Ook voor deze wegen is het namelijk wenselijk dat ten behoeve van de bruikbaarheid daarvan voor brandweer, ambulance e.d. voorschriften gesteld kunnen worden omtrent de wijze van verharding, breedte e.d. Die wenselijkheid is ook aanwezig voor wegen welke bijvoorbeeld aangelegd worden op grote bedrijfsterreinen. Daarvoor is in het tweede lid dan ook de toevoeging `alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen' opgenomen. Van de vergunningsplicht zijn uitgezonderd de overheden die in de uitvoering van hun publiekrechtelijke taak wegen aanleggen of veranderen. Er mag van uitgegaan worden dat zij hun werkzaamheden mede afstemmen op de bruikbaarheid van de weg. Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg Algemeen In het kader van deregulering en vermindering van administratieve lasten is bezien of de vergunningplicht in deze bepaling eventueel zou kunnen worden opgeheven. In veel gevallen kan de aanleg of verandering van een uitweg zonder meer gebeuren zonder dat dit problemen oplevert. In andere gevallen is overheidsbemoeienis wel noodzakelijk ter bescherming van het algemeen belang. De gemeente Zwolle heeft ervoor gekozen de vergunningplicht te wijzigen in een meldingsplicht. Het college kan de gewenste uitweg ook geheel verbieden wanneer op geen enkele manier tegemoet kan worden gekomen aan het algemeen belang. De belangen die het college hierbij kan afwegen zijn gevaar of hinder voor het wegverkeer ter plaatse, het gebruik van een bestaande openbare parkeerplaats of de bescherming van openbare groenvoorzieningen. Uit de jurisprudentie omtrent artikel 14 Wegenwet is duidelijk geworden dat de eigenaar van een weg het uitwegen daarop moet gedogen. Voorts blijkt uit de jurisprudentie dat regels in een verordening mogen worden gesteld, bijvoorbeeld in het kader van de vrijheid van het verkeer, veiligheid op de weg
of de instandhouding van de bruikbaarheid van de weg. Artikel 2.1.5.3 beoogt te voorkomen dat iedereen op willekeurige plaatsen uitwegen creëert. Dat zou de bruikbaarheid van de weg (bijvoorbeeld parkeerruimte aan de kant van de weg) te veel belemmeren. Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet uiteraard ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Een afgegeven vergunning mag niet worden gefrustreerd door privaatrechtelijke weigering van de gemeente. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. Het college kan in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming behoeft. Eerste lid De indiener van de melding moet bij zijn melding een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie ter plaatse voegen. Aan de hand van deze gegevens kan het college sneller de afweging maken of de gewenste uitweg al of niet kan worden toegestaan en eventueel onder oplegging van welke voorschriften. Tweede lid Een uitweg kan slechts worden verboden indien belangen in het geding zijn die in dit artikellid zijn verwoord, te weten: gevaar of hinder voor het openbaar wegverkeer ter plaatse; bescherming van het gebruik van openbare parkeerplaatsen; bescherming van openbare groenvoorzieningen. Derde lid Binnen vier weken na ontvangst van de melding moet het college besluiten tot het verbieden van de uitweg. Heeft het college binnen deze termijn geen besluit genomen, dan mag de indiener ervan uitgaan dat een uitweg aangelegd of veranderd mag worden. De gemeente legt een uitweg te allen tijde aan. De grond bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente kan bijvoorbeeld gebruikt worden om het maken van een uitweg te verbieden als daarbij een (gedeelte van) een gemeentelijk plantsoen moet wijken. Paragraaf 6 Veiligheid op de weg Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid De oude APV kende een plicht voor de eigenaar van een gebouw of terrein, gelegen binnen de bebouwde kom, om het trottoir langs dat gebouw of terrein sneeuwvrij te maken en te houden. Rond deze bepaling keert immer de vraag terug van bevoegdheid tot regeling. Bevoegdheid, omdat het opnemen van een dergelijke plicht in de APV wellicht in strijd zou kunnen zijn met de in 1930 in Genève door de International labour organisation vastgestelde conventie betreffende de gedwongen of verplichte arbeid, dan wel in strijd zou kunnen zijn met artikel 4 van het Verdrag van Rome. Naast deze vraag moet ook geconstateerd worden dat een dergelijke bepaling door de overheid niet gehandhaafd wordt. Het sneeuwruimen op trottoirs is meer een voorwerp van zorg van de voorlichting dan van de politieambtenaar. Om deze redenen is dan ook afgezien van opname van een `sneeuwruimbepaling' in de APV. Daarentegen bevat artikel 2.1.6.1 een verbod om tijdens vriezend weer een gevaarlijke situatie te laten ontstaan. Als voorbeeld valt te noemen het wassen van de auto op de openbare weg bij vriezend weer, waardoor plaatselijk een zeer gevaarlijke situatie kan ontstaan. Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes Deze bepaling tracht het `zwerfkarrenprobleem' enigszins te verkleinen door de winkelbedrijven te verplichten de door de consument gebruikte en achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen en op deze winkelwagentjes een herkenningsteken aan te brengen dan wel een statiegeldsysteem in te voeren. Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp (vervallen) In de model APV is het artikel waarin een vergunningsplicht was opgenomen voor het plaatsen van
voorwerpen op de weg in strijd met de bestemming ervan (artikel 2.1.5.1.) vervangen door een algemene regel waarin dit wordt verboden wanneer het gevaar of hinder oplevert, of het normale gebruik van de weg hindert. Daarmee vervalt de noodzaak van het oude artikel. Indien door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen ex artikel 125 Gemeentewet, een last opleggen om de bomen of beplanting te verwijderen of te snoeien. Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d. Bescherming van de bruikbaarheid van de weg is het motief voor deze bepaling. Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen, koekoeken e.d. Artikel 427, onder 1e en 3e, van het Wetboek van Strafrecht verplicht de eigenaar reeds tot het treffen van de nodige voorzorgsmaatregelen met betrekking tot kelderingangen en toegangen tot onderaardse ruimten ten behoeve van de veiligheid van voorbijgangers. De onderhavige APVbepaling gaat verder. Geopende kelderingangen e.d. blijven, ook al worden ze met de nodige voorzorgsmaatregelen omgeven, een gevaar voor het publiek. Het ook zonder noodzaak geopend hebben van kelderingangen e.d. kan hiermee tegengegaan worden. Artikel 2.1.6.6 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp Met betrekking tot schrikdraad kan het volgende opgemerkt worden. Ten aanzien van de veiligheid, de goede constructie en de keuring van elektrische schrikdraadinstallaties bevat het Veiligheidsbesluit elektrische schrikdraden (VBES) een aantal bepalingen. De voorschriften die het college aan de vergunning kan verbinden, kunnen afgeleid worden van de eisen die het VBES stelt, waarbij in ieder geval voorgeschreven zou moeten worden dat daar waar de schrikdraden van een weg af aangeraakt kunnen worden er voldoende waarschuwingsborden aangebracht moeten worden. Artikel 2.1.6.6 gaat niet verder dan het stellen van een afstandsvereiste voor het aanbrengen van schrikdraad en puntdraad. Artikel 2.1.6.7 Vallende voorwerpen (vervallen) Dit artikel was ingegeven door het motief weggebruikers tegen vallende voorwerpen te beschermen. Het artikel waarin een vergunningsplicht was opgenomen voor het plaatsen van voorwerpen op de weg in strijd met de bestemming ervan (artikel 2.1.5.1.) is vervangen door een algemene regel waarin dit wordt verboden wanneer het gevaar of hinder oplevert, of het normale gebruik van de weg hindert. Daarmee vervalt de noodzaak van dit oude artikel. Artikel 2.1.6.8 Veiligheid op het ijs Dit artikel maakt het voor de politie mogelijk tegen hoofdzakelijk jeugdigen in hun eigen belang op te treden. Afdeling 2 Toezicht op evenementen Algemeen Naar aanleiding van het fenomeen kooigevechten is in de oude APV een regeling opgenomen, die het houden van evenementen tot onderwerp heeft. Voordat de Algemene wet bestuursrecht in werking was getreden (vóór 1 januari 1994), was in de APV ten aanzien van evenementen een kennisgevingstelsel opgenomen. Dit gold ook voor het organiseren van optochten, feesten en wedstrijden (2.1.2.1 en 2.1.4.1) en betaald voetbalwedstrijden. De inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht leverde echter de vraag op of een kennisgevingstelsel zich wel verhoudt tot deze wet. Het kernbegrip in de Awb is het woord `besluit'. Daaronder wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling (artikel 1:3, eerste lid). Het tot nu toe gehanteerde kennisgevingstelsel verplicht het bestuursorgaan niet tot het nemen van
een schriftelijk besluit. Het bestuursorgaan kan bijvoorbeeld mondeling toestemming verlenen voor het organiseren van de activiteiten waarvan kennisgeving is gedaan. Een kennisgevingstelsel komt op twee manieren niet tegemoet aan eventuele bezwaren van derde belanghebbenden bij de te organiseren activiteiten: in de eerste plaats is het bestuursorgaan op grond van de Awb (artikel 4:8) niet verplicht belanghebbenden die naar verwachting bedenkingen hebben te horen bij het geven van een mondeling beslissing; in de tweede plaats dient er in beginsel een schriftelijk besluit te zijn voordat daartegen bezwaarof beroepsmogelijkheden aangewend kunnen worden. Het risico is derhalve aanwezig dat bij de toepassing van een kennisgevingstelsel de belangen van derden niet meegenomen worden, terwijl deze - zeker bij grootschalige evenementen - van groot belang kunnen zijn. Een kennisgevingstelsel verdraagt zich om deze reden niet met de Awb en daarom wordt voorgesteld voor de artikelen 2.1.2.1, 2.1.4.1, 2.1.4.2 en 2.2.2 een vergunningenstelsel in te voeren. Overigens is het kennisgevingstelsel minder werkbesparend gebleken dan aanvankelijk bij de invoering ervan werd gedacht. Dit staat de invoering van een vergunningenstelsel dan ook niet in de weg. Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving Eerste lid Uitgaande van een algemeen geldend criterium (namelijk elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak) wordt vervolgens een aantal evenementen opgesomd dat niet onder de werking van de bepalingen valt. a. In de eerste plaats is dit het geval bij bioscoopvoorstellingen. Deze voorstellingen worden niet als evenement aangemerkt. b. Daarnaast gelden de bepalingen niet voor waren- en snuffelmarkten. Indien het college op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet een (waren-)markt heeft ingesteld, kan de gemeenteraad hiervoor regels vaststellen in een marktverordening. Snuffelmarkten zijn specifiek geregeld in artikel 5.2.4 van de APV. c. De Wet op de kansspelen kent een eigen toezichtregime. d. Dansen in een horeca-inrichting (DHW) is uitgezonderd van het evenementenbegrip omdat dit in het algemeen niet als een evenement kan worden gezien. Een andere, meer incidenteel plaatsvindende activiteit dan het gelegenheid geven tot dansen (bijv. het optreden van een band, een houseparty, of een kooigevecht) kan wel als evenement worden aangemerkt. Zie verder hieronder onder feest. e. Betogingen, samenkomsten en vergaderingen zijn al geregeld in de Wom. Zie voor een toelichting op de Wom onder artikel 2.1.2.3. f. Onder f zijn ten slotte van de evenementenbepaling uitgezonderd 2.1.4.3 (Straatartiest) en 2.3.3.1 (Speelgelegenheden). Dit gebeurt uiteraard om dubbele regelgeving te voorkomen. Optochten, braderieën, feesten en wedstrijden op of aan de weg vallen nu onder de reikwijdte van het evenementenbegrip (artikel 2.2.1, tweede lid). Tweede lid Herdenkingsplechtigheid Omdat een herdenkingsplechtigheid doorgaans wel voor publiek toegankelijk is, maar uiteraard niet als een verrichting van vermaak kan worden aangemerkt, wordt ze als evenement genoemd. Braderie Omdat een braderie een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak is, is het een evenement: Optochten Het houden van optochten, zoals carnavals- en Sinterklaasoptochten, bloemencorso’s enz., die niet opgevat kunnen worden als een middel tot het uiten van een mening of gedachten of gevoelens, worden aangemerkt als zijnde een evenement.
Feest, muziek Wanneer een feest voor publiek toegankelijk is, is er sprake van een vergunningplichtige activiteit omdat het valt onder de reikwijdte van de begripsomschrijving van artikel 2.2.1, eerste lid. Het feest kan als een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak worden aangemerkt. Besloten feesten daarentegen vallen niet onder de reikwijdte van de evenementenbepaling omdat deze activiteit niet een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak is. Wedstrijd op of aan de weg Voor wedstrijden op of aan de weg is een vergunning van de burgemeester vereist, krachtens het bepaalde in het eerste lid, van artikel 2.2.2 en artikel 2.2.1, tweede lid, onder d. Wanneer een wedstrijd onder auspiciën van een sportbond plaatsvindt, zal deze sportbond in veel gevallen zelf reglementen hebben opgesteld die de organisator van de wedstrijd moet naleven. Artikel 2.2.2 Evenement Het oude artikel 2.2.2 ging uit van een algeheel verbod op het organiseren van een evenement, waarbij een vrijstelling kon worden verleend. Voor het organiseren van kleine evenementen zoals de barbecues en/of straatfeesten is in het kader van de vermindering van administratieve lasten voor de burger. Het vervangen van vergunningvoorschriften door algemene regels in combinatie met het doen van een melding geeft organisatoren van een klein evenement meer vrijheid maar tegelijk ook meer verantwoordelijkheid voor zorgvuldig gebruik van die openbare ruimte. Eerste lid Bij de beoordeling of een vergunning kan worden verleend wordt bekeken of één van de weigeringsgronden neergelegd in het nieuwe artikel 1.8 van toepassing is. Tweede lid In dit lid wordt bepaald dat het verbod van het eerste lid niet geldt voor bepaalde eendaagse evenementen, te weten de barbecues en/of straatfeesten. Een vergunning wordt niet noodzakelijk geacht, maar regulering wel. Tweede lid, onder a, het een barbecue of straatfeest in de buitenlucht betreft Uit de praktijk blijkt dat voor kleinschalige evenementen zoals de barbecue en/of straatfeest het instrument van een vergunning weinig toevoegt, immers in de praktijk wordt een dergelijke aanvraag vrijwel altijd gehonoreerd en worden standaardvoorschriften aan de vergunning verbonden. Tweede lid, onder b, het aantal bezoekers niet meer bedraagt dan 100 personen Dit aantal (hoewel arbitrair) is vastgesteld in afstemming met de afdeling Vergunningen. Tweede lid, onder c, het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspaden of een parkeergelegenheid en het anderszins geen belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten. Zodra een rijbaan, fiets/bromfietspad of parkeergelegenheid wordt afgezet voor een evenement is tenminste een tijdelijke verkeersmaatregel nodig. Vindt het evenement plaats op het trottoir dan wordt rekening gehouden met voldoende doorloopruimte voor passanten, als richtlijn wordt hierbij 150 cm aangehouden. Derde lid Het is de verantwoordelijkheid van de organisator om zich tijdig over de regels te informeren zodat hij niet met termijnen in problemen komt. De organisator kan zowel een natuurlijk- als rechtspersoon zijn. De gemeente heeft er belang bij om tijdig op de hoogte te zijn van een initiatief dat zich afspeelt in de buitenlucht. Een verplichte melding van een voorgenomen evenement in dergelijke gevallen is een goed alternatief voor een vergunningvereiste. Artikel 2.2.3 Betaald voetbal In de oude APV waren de wedstrijden van F.C. Zwolle geregeld door middel van een kennisgevingstelsel (artikel C49). Op grond van deze bepaling was het niet mogelijk een voetbalwedstrijd te verbieden. Dit is recentelijk gebeurd op grond van de bevoegdheid van de burgemeester ingevolge artikel 172, lid 3 van de Gemeentewet. Dit is niet een geëigend middel om een voetbalwedstrijd te verbieden. Het lijkt daarom beter om `gewone middelen' te creëren, zodat de
`buitengewone' niet behoeven te worden gehanteerd. Ten tweede is de bevoegdheid van artikel 172, lid 3 Gemeentewet gericht op een concreet geval, waardoor een algehele regulering van het betaald voetbal moeilijk denkbaar is. Voorschriften waar de organisator in het algemeen aan moet voldoen, kunnen bij concreet bevel niet worden gegeven. Ten derde schept het op ad hoc-basis hanteren van artikel 172, lid 3 Gemeentewet onduidelijkheid en onzekerheid bij de organisatoren. Wij kiezen ter regulering van betaald voetbalwedstrijden voor een vergunningsstelsel, in verband met de Algemene wet bestuursrecht en de rechtsbeschermingmogelijkheden van derden. In de voorgestelde APV-bepaling worden, kort samengevat, geregeld: a welke instantie als organisator wordt aangemerkt; b de verplichting van de organisator tot opgave van de speeldata en overige relevante informatie volgens een daartoe door de burgemeester vast te stellen formulier; c de mogelijkheid voor meerdere wedstrijden tegelijk (bijvoorbeeld competitiehelft) vergunning aan te vragen; d de mogelijkheid voor de burgemeester om per wedstrijd nadere voorschriften te geven in het belang van de openbare orde; e de bevoegdheid van de burgemeester om op limitatief omschreven gronden de wedstrijd te verbieden. Omdat speciaal voor betaald-voetbalwedstrijden een vergunningsplicht geldt, kan deze worden beschouwd als een lex specialis ten opzichte van de algemene vergunningsplicht voor evenementen. Dit artikel is in overeenstemming met het afgesloten convenant betaald voetbal. Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven Gemeentelijke horeca-exploitatievergunning Op dit moment is dit vergunningenstelsel opgenomen in de Drank- en Horecaverordening. Door opneming van dit stelsel in de APV verandert er niets aan het bestaande beleid. Elk horecabedrijf dient een ontheffing van de Drank- en Horecaverordening te hebben. Deze verordening biedt een handvat om de overlast in de zin van de openbare-ordeproblematiek buiten het etablissement tegen te gaan. Omdat die overlast groot kan zijn, gaat de voorkeur uit naar een vergunningenstelsel ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf en van de openbare orde. Met dit preventieve middel zijn ongewenste ontwikkelingen te voorkomen. Voorts is in verband met de aard van de straat of de wijk, met andere woorden de woon- en leefsituatie ter plaatse, het aantal bedrijven te limiteren (maximumstelsel). Het is dus geoorloofd een vergunning te weigeren, indien het karakter van de betrokken straat of buurt zou worden aangetast door de vestiging van een nieuw horecabedrijf. Al vaker heeft de Afdeling rechtspraak van de Raad van State bepaald, dat het als een belang van openbare orde kan worden beschouwd, dat niet een ongelimiteerd aantal vergunningen wordt afgegeven en dus een maximumstelsel wordt gehanteerd. Volgens deze opvatting kan het aantal te verlenen vergunningen worden beperkt tot een vastgesteld maximumaantal, indien door een veelheid van horecabedrijven (in de straat of de wijk) de openbare orde in gevaar wordt gebracht. Wel dient het gemeentebestuur in ieder afzonderlijk geval aan te tonen of aannemelijk te maken, dat van zo'n gevaar in concreto daadwerkelijk sprake is. Een belangrijk hulpmiddel bij het motiveren van het gevoerde beleid is de nota integraal horecabeleid. Bij behoefte kan hierin met opgave van redenen zo'n maximumaantal te verlenen vergunningen worden vermeld alsmede horecaconcentratie- en horecastiltegebieden worden aangewezen. Het integraal horecabeleid is in ontwikkeling. Uiteraard zal dit beleid zich verhouden met de in het gebied geldende of in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen (waaronder het bestemmingsplan Beschermd Stadsgezicht). Drank- en horecaverordening De eerste reden waarom de bepalingen ten aanzien van de overlast voor de woon- en leefomgeving uit de Drank- en Horecaverordening worden gehaald en in de APV worden ondergebracht houdt verband met de reikwijdte van het begrip horecabedrijf. Zoals uit de omschrijving in artikel 2.3.1.1, eerste lid, blijkt, vallen hieronder ook bedrijven waar geen alcoholhoudende drank wordt verstrekt. De Drank- en Horecawet heeft echter, gezien artikel 1, eerste lid, geen betrekking op laatstgenoemde bedrijven. De tweede reden is gelegen in het motief van de voorschriften voor horecabedrijven. Gelet op de
aanhef van de Drank- en Horecawet worden hierin primair uit sociaalhygiënisch en sociaaleconomisch oogpunt regels gesteld over het verstrekken van alcohol. De bescherming van de woon- en leefsituatie is een van de doelstellingen die aan de verordeningsbepalingen ten grondslag liggen. Toch is er een duidelijk verschil in hantering van genoemd belang. Krachtens de drank- en horecaverordening kan, met een beroep op dat belang, slechts worden opgetreden tegen een hieronder vallende inrichting aan de hand van kwalitatieve criteria die verband houden met het effect van dat bedrijf van onderhavige aard op de woon- en leefsituatie ter plekke. Meermalen heeft de Afdeling rechtspraak van de Raad van State geconstateerd dat `blijkens de wetsgeschiedenis uitdrukkelijk niet is beoogd om met artikel 18 Drank- en Horecawet alsnog - in afwijking van de opzet van de wet - de mogelijkheid te bieden om kwantitatieve maatstaven te introduceren'. Met een drank- en horecaverordening kan derhalve een maximumstelsel vanwege het karakter van de straat of de wijk niet worden gerealiseerd. Om, zoals wenselijk is, een dergelijk beleid daarentegen wel te kunnen voeren op grond van de gemeentelijke voorschriften ter aanvulling van het integraal horecabeleid, moeten deze dan ook niet in een drank- en horecaverordening worden opgenomen. Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen Inrichting Bij de omschrijving van het begrip `inrichting' is aansluiting gezocht bij artikel 2, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen Milieubeheer. Om te voorkomen dat een coffeeshop in het geval er dranken om niet worden genuttigd niet zou worden bestreken door de begripsomschrijving "horecabedrijf", is aan de bij het Besluit aangesloten begripsomschrijving de aanduiding "rookwaren" toegevoegd. De sluitingsbepalingen van deze verordening hebben slechts betrekking op die gedeelten van de inrichting, die daadwerkelijk ten behoeve van de eigenlijke horeca-activiteiten gebruikt worden. Een op het trottoir gesitueerd terras behoort derhalve wel bij de inrichting, de zich boven de inrichting bevindende woning van de houder niet. Artikel 2.3.1.2 Exploitatie horecabedrijf Eerste lid Op grond van het nieuwe artikel 1.7 gelden vergunningen voor onbepaalde tijd. Dit geldt ook voor de horeca-exploitatievergunning. Afwijken van deze tijdsduur is alleen toegestaan indien er een dwingende afwijkingsgrond is. Tweede lid Indien het bestemmingsplan vestiging van een horecabedrijf ter plaatse niet toelaat, is het moeilijk uit te leggen dat de exploitatievergunning moet worden verleend, maar dat daarvan geen gebruik gemaakt kan worden wegens strijd met het bestemmingsplan. Strijd met het bestemmingsplan is daarom als verplichte weigeringsgrond opgenomen. Derde lid Op basis van artikel 1.5 is de vergunning persoonsgebonden. Dat is bij deze exploitatievergunning niet zonder reden. De persoon van de exploitant speelt een belangrijke rol in de wijze van exploitatie en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie het woon- en leefklimaat en de openbare orde beïnvloedt. Indien toepassing wordt gegeven aan de mogelijkheden van de Wet BIBOB, zal de gemeente eerst zelf al het mogelijke moeten doen om de integriteit en achtergrond van de vergunningaanvrager te onderzoeken. Een belangrijk hulpmiddel kan daarbij de verklaring omtrent het gedrag zijn. Vierde en vijfde lid Een aantal categorieën van kleinschalige horecagelegenheden, waar de openbare orde evident niet in het geding is, heeft geen vergunning nodig. Immers de noodzaak van bescherming van de openbare orde, de openbare veiligheid (en het voorkomen van overlast) ontbreekt. Te denken valt aan een ontbijthoekje bij de bakker, ijssalons, etc. Gevolg hiervan is dat de inrichtingseisen bij alcoholvrije horeca van ondergeschikt belang zijn, het gaat om de te verwachten overlast. Artikel 2.3.1.3 Opheffing vergunningplicht (vervallen)
Dit artikel regelde de opheffing van de vergunningplicht zodat het mogelijk was binnen de gemeente gebieden aan te wijzen waar de exploitatie van een horeca-inrichting zonder voorafgaande toestemming mogelijk was. Dit artikel is komen te vervallen, omdat in artikel 2.3.1.2 de uitzonderingen op de vergunningsplicht reeds zijn opgenomen. Artikel 2.3.1.4 Sluitingsuur Een inrichting als bedoeld in de onderhavige paragraaf kan vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer of onder de werking van het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen vallen. Aan een krachtens deze wet verleende vergunning kunnen eveneens voorschriften worden verbonden ter voorkoming van de indirecte gevolgen van de inrichting. De sluitingsbepalingen van de APV gelden niet voor zover deze voorschriften van toepassing zijn. De raad kan dus niet aanvullend via de APV gevaar, schade of hinder of andere belangen die onder het begrip "bescherming van het Milieu" vallen, tegengaan. Dit artikel is gewijzigd bij raadsbesluit van 28 oktober 2003. Het beleid is neergelegd in de Beleidsregel van de burgemeester d.d. 21 juli 2003. Voor toelichting wordt daar naar verwezen. Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingsuur; algehele sluiting Op 13 juli 2002 is de Wet Victor in werking getreden (Staatsblad 2002, 348). Deze wet houdt in dat het college de bevoegdheid krijgt om de eigenaar van een pand dat is gesloten op grond van de Apv, artikel 13b Opiumwet of artikel 174a Gemeentewet aan te schrijven om het pand in gebruik te geven aan een andere persoon of instelling, dan wel om verbeteringen aan te brengen. Als de verstoring van de openbare orde of de verkoop van drugs niet langdurig achterwege blijft, kan in het uiterste geval zelfs overgegaan worden tot onteigening. In de Wet Victor is ook bepaald dat sluitingen op grond van artikel 13b Opiumwet en artikel 174a Gemeentewet moeten worden ingeschreven in de openbare registers. Conform artikel 3:16 BW. Deze inschrijvingsplicht geldt niet voor de sluitingen op grond van de APV. Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf De sluitingsbepalingen van de vorige artikelen zijn in eerste instantie gericht tot de houder van de inrichting. Op hem rust de plicht zijn inrichting gesloten te houden gedurende de in die artikelen genoemde tijden en tijdens de door de burgemeester bij een sluitingsbevel aangegeven periode. Artikel 2.3.1.6 richt zich tot de (potentiële) bezoeker van de inrichting. Indien hij gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn daarin of aldaar met goedvinden van de houder daarvan aanwezig is, overtreedt hij het verbod van artikel 2.3.1.6. In het geval echter de toestemming van de houder om in de inrichting aanwezig te zijn ontbreekt en de bezoeker zich niet op eerste vordering van die houder verwijdert, overtreedt hij artikel 138 Wetboek van Strafrecht (lokaalvredebreuk). Beide artikelen zijn naast elkaar bestaanbaar. Artikel 2.3.1.6 van deze verordening immers verschaft een middel om op te kunnen treden ter handhaving van een publiekrechtelijke regeling, terwijl artikel 138 Wetboek van Strafrecht de bescherming van de rechten, aan de eigendom verbonden, als onderwerp heeft. Artikel.3.1.7 Ordeverstoring Dit artikel richt zich in zijn algemeenheid tot bezoekers en is opgenomen in de APV als uitwerking van de campagne "Er zijn grenzen". Artikel 2.3.1.7.a Zwarte Lijst De in de praktijk (in het kader van het project “er zijn grenzen”) door de horecaondernemers gehanteerde zwarte lijst wordt door dit artikel gelegaliseerd. Dit betekent dat personen die op de zwarte lijst staan toch in een horecabedrijf komen op eenvoudige manier verwijderd kunnen worden en strafbaar zijn. Dit artikel is in de APV opgenomen als uitwerking van de campagne "Er zijn grenzen".
Artikel 2.3.1.8 Toegang ambtenaren van politie Om de controletaak van politieambtenaren te vergemakkelijken is de houder van een inrichting op grond van artikel 2.3.1.8 verplicht er voor te zorgen dat deze ambtenaren onbelemmerd de inrichting kunnen betreden gedurende de tijd dat deze voor het publiek geopend is. Ook indien wordt vermoed dat zich in de inrichting bezoekers bevinden gedurende de tijd dat de inrichting gesloten moet zijn, dient de houder politieambtenaren tot de inrichting toe te laten. Niet-nakoming van de in artikel 2.3.1.8 opgenomen verplichting levert een overtreding op van artikel 184 Wetboek van Strafrecht. Artikel 2.3.1.9 Het college als bevoegd bestuursorgaan Onder de begripsomschrijving van horecabedrijf kunnen ook inrichtingen vallen die niet voor het publiek toegankelijk zijn (bijvoorbeeld sterk besloten sociëteiten en gezelligheidsverenigingen, zie ook onder 2.3.1.6). Op grond van artikel 174 Gemeentewet is de burgemeester dan niet het bevoegde bestuursorgaan, maar is het college het bevoegde bestuursorgaan. Paragraaf 2 Toezicht op speelgelegenheden Artikel 2.3.2.1 Speelgelegenheden De bepaling heeft een ruime opzet. Iedere openbare gelegenheid, waarin de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren, valt onder het begrip speelgelegenheid. Dus ook de Golden Ten Casino's, de Holland Casino's, de Ladbroke Totalisator en inrichtingen waar het bingospel beoefend wordt of waar een speelautomaat is te bespelen, vallen eronder. Een belangrijke beperking is echter ingebouwd in het tweede lid van artikel 2.3.3.1. Alleen voor de `exploitatie' van een speelgelegenheid geldt de vergunningplicht. Dat betekent, dat de houder van een café waarin men een kaartje kan leggen, niet zonder meer over een vergunning hoeft te beschikken. Dat is alleen het geval, indien de mogelijkheid tot het beoefenen van het spel bewust met enig winstoogmerk wordt geboden. De bepaling vult de regeling in de Wet op de kansspelen aan, en wel vanuit een ander motief. De wet heeft namelijk niet tot doel de openbare orde en het woon- en leefklimaat te beschermen, maar de speelzucht te kanaliseren, jeugdigen en sociaalzwakkere te beschermen en illegaal aanbod met daarmee verbonden criminaliteit als fraude tegen te gaan. Speelautomatenhallen vallen niet onder deze bepaling. Hierop is de verordening op de speelautomatenhallen van toepassing. De bepaling bevat evenals de evenementenbepaling (artikel 2.2.1) een vergunningsstelsel. Artikel 2.2.1 is echter toegesneden op eenmalige kortstondige activiteiten van min of meer onschuldige aard, terwijl artikel 2.3.3.1 van toepassing is op gelegenheden met een permanent karakter. Artikel 2.3.3.1 is ook van toepassing op Golden Ten Casino's. Artikel 8.3., tweede lid van het Vreemdelingenbesluit bepaalt dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet geen aanspraak kan maken op de toekenning van vergunningen en ontheffingen door bestuursorganen, voorzover die vergunningen en ontheffingen betrekking hebben op standplaatsen, markten, venten, collecteren, evenementen of beroepsmatige dan wel bedrijfsmatige activiteiten. Het besluit schrijft dwingend voor dat voor de verlening van een vergunning en ontheffing die een beroeps- dan wel een bedrijfsmatig karakter heeft een verblijfsrechtelijke toets dient plaats te vinden. Het verbod tot het spelen om geld op de openbare weg is geregeld in artikel 2.4.5.a. Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal De burgemeester is op grond van artikel 174a van de Gemeentewet bevoegd tot sluiting van woningen van waaruit (drugs)overlast wordt veroorzaakt. Het tweede lid van artikel 2.4.1 is gebaseerd op de bevoegdheid van de burgemeester ex artikel 13b van de Opiumwet tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in artikel 2 of 3 van de Opiumwet wordt verkocht,
afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Met de laatste wijziging van de Opiumwet is het ook mogelijk om op te treden tegen drugshandel vanuit woningen en niet voor het publiek toegankelijke lokalen. In artikel 2.3.1 staat in het eerste lid een verbodsbepaling die voortvloeit uit artikel 174a Gemeentewet. Aangezien de situatie kan ontstaan dat personen de woning moeten betreden wegens dringende redenen, is het derde lid er aan toegevoegd. Vanwege de grote persoonlijke gevolgen die aan het sluiten van een woning kunnen zijn verbonden, is in het vierde lid een mogelijkheid voor ontheffing van het verbod opgenomen. Ook bij de sluiting van een lokaal op grond van artikel 13b van de Opiumwet kan bijvoorbeeld ontheffing verleend worden aan de exploitant zelf en zijn gezinsleden. Het lokaal blijft dan wel gesloten voor het publiek. Artikel 2.4.2 Plakken en kladden Lid 1 In het eerste lid is sprake van een absoluut verbod. In de term `bekladden' ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 EVRM en artikel 19 IV. Lid 2 Het aanbrengen of doen aanbrengen van aanplakbiljetten op onroerend zaak kan worden aangemerkt als een middel tot bekendmaking van gedachten en gevoelens dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft en met het oog op die bekendmaking in een bepaalde behoefte kan voorzien. Op het in artikel 7 van de Grondwet gewaarborgde grondrecht zou inbreuk worden gemaakt als die bekendmaking in het algemeen zou worden verboden of van een voorafgaand overheidsverlof afhankelijk zou worden gesteld. Artikel 2.4.2 maakt op dit grondrecht geen inbreuk, aangezien het hierin neergelegde verbod krachtens het tweede lid uitsluitend een beperking van het gebruik van dit middel van bekendmaking meebrengt, voor zover door dat gebruik eens anders recht (namelijk dat van de rechthebbende) wordt geschonden. De eis dat `plakken' slechts is toegestaan indien dit geschiedt (door of) met toestemming van de rechthebbende, komt in het geval dat de gemeente die rechthebbende is, niet neer op het afhankelijk stellen van dat aanplakken van een voorafgaand verlof van de overheid als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet. De gemeente die als eigenares van een onroerend zaak toestemming verleent of weigert, handelt namelijk in haar privaatrechtelijke hoedanigheid. Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d. Door deze bepaling wordt de effectiviteit van het in het vorige artikel opgenomen aanplakverbod vergroot. Het tweede lid van de bepaling dient aldus te worden verstaan dat de omstandigheid dat de in het eerste lid genoemde stoffen en voorwerpen niet waren bestemd of gebezigd voor handelingen, welke ingevolge de voorgaande bepaling zijn verboden, een rechtvaardigheidsgrond oplevert. Bij de voorgestelde redactie is het de opsporingsambtenaar en het OM mogelijk gemaakt aan de hand van de omstandigheden en/of verkregen indrukken na te gaan of al dan niet sprake is van een overtreding als bedoeld in het eerste lid. Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen Deze verbodsbepaling beoogt het plegen van misdrijven zoals diefstal met braak te bemoeilijken. Artikel 2.4.5.a Verbod tot het spelen om geld Uit jurisprudentie is gebleken dat het antigok-artikel in de APV niet te ruim gedefinieerd moet worden. Een te ruim gedefinieerd artikel kan dan ook het werkingsgebied van de Wet op de Kansspelen beslaan en is dan onverbindend. Deze definiëring heeft de rechtelijke toets doorstaan. Dit artikel is destijds in de APV opgenomen om overlast door gokken op straat in Holtenbroek tegen te gaan. Artikel 2.4.6 Hinderlijk gedrag op of aan de weg
Op basis van artikel 2.4.6 (en ook 2.4.8) kan tegen vormen van onnodige hinder of overlast worden opgetreden. Artikel 424 van het Wetboek van Strafrecht stelt reeds `straatschenderij' strafbaar, terwijl artikel 426bis van dat wetboek het belemmeren van anderen op de openbare weg met straf bedreigt. Artikel 431 van het Wetboek van Strafrecht stelt nachtelijk burengerucht strafbaar. Deze handelingen zou men kunnen omschrijven als baldadigheid. Artikel 2.4.7 Hinderlijk drankgebruik De laatste jaren worden we geconfronteerd met overlast door dak- en thuislozen die zich op de openbare straat te goed doen aan diverse soorten alcoholica en vervolgens passanten lastig vallen of voor veel andere overlast in de omgeving zorgen. Bij daadwerkelijke verstoring van de openbare orde kunnen op grond van de artikelen 2 en 12 van de Politiewet bevelen tot verwijdering worden gegeven. Nietnaleving daarvan is strafbaar op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts zal in een aantal gevallen (als bijvoorbeeld wordt geconstateerd dat flesjes worden stuk gegooid) optreden mogelijk zijn aan de hand van artikel 424 van het Wetboek van Strafrecht (baldadigheid). Dit artikel is al enkele malen toegepast. De hantering van deze wetsbepalingen is in de praktijk echter niet eenvoudig. Er bestaat daarom behoefte aan een rechtsgrond, waardoor optreden in wat men zou kunnen noemen de `voorfase' - dus het bierdrinken op bepaalde plaatsen - mogelijk wordt. Om in deze behoefte te voorzien wordt in dit artikel een verbod opgenomen om alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben (lid 1). Dit verbod geldt uiteraard niet voor terrassen die deel uitmaken van een horecabedrijf alsmede ter gelegenheid van een evenement waarbij op grond van artikel 38, tweede lid, van de Drank- en Horecawet toestemming is verleend om op de plaats waar dat evenement zich afspeelt alcoholhoudende drank te verstrekken (lid 2). Artikel 2.4.8 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.4.6 Hinderlijk gedrag op of aan de weg. Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten Deze bepaling is een aanvulling op de bestaande artikelen ter bestrijding van baldadigheid e.d. op of aan de weg en op artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht, baldadig en ordeverstorend gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten kan worden tegengegaan. Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d. Het plaatsen van voertuigen is op verschillende plaatsen geregeld, steeds met een wisselende bedoeling: de instandhouding van het plantsoen, het tegengaan van diefstal of verkeersbelangen. In dit artikel gaat het om de voorkoming van overlast. Het neerzetten van fietsen en bromfietsen tegen panden welke niet door de eigenaren van die voertuigen worden bezocht of op plaatsen waar deze voertuigen hinder of schade kunnen teweegbrengen, geeft vaak aanleiding tot klachten. Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op evenemententerrein e.d. Op grond van het RVV kunnen bepaalde categorieën weggebruikers van bepaalde wegen worden geweerd. De achtergrond daarvan is het verkeersbelang, hetzij de verkeersveiligheid of de vrijheid van het (andere) verkeer. Er kunnen echter andere motieven zijn om bepaalde categorieën weggebruikers te weren. Hier is een verbod opgenomen om de fiets of de bromfiets mee te voeren op terreinen, waar onder meer een kermis wordt gehouden, als dat terrein door burgemeester en wethouders is aangewezen als een voor fietsen en bromfietsen verboden terrein gedurende die tijd. In de mensenmenigte is een fiets hinderlijk. Het verbod moet wel aan de bezoekers van het terrein worden kenbaar gemaakt. Een soortgelijk verbod is opgenomen in de marktverordening voor het meenemen van fietsen en bromfietsen over een marktterrein.
Artikel 2.4.13 Bespieden van personen Met deze bepaling wordt beoogd ongemerkte en door iedereen als ongewenst ervaren verstoring van de privacy te verbieden. Toepassing zal het artikel alleen in excessieve situaties vinden; de politie zal in het algemeen eerst optreden, indien burgers klachten hebben geuit over voyeurs. Een bepaling over heimelijk afluisteren is in verband met de artikelen 139a, 374bis en 441a uit het Wetboek van Strafrecht niet nodig. Artikel 2.4.14 Loslopende honden, verboden plaatsen Dit artikel beperkt het loslopen van honden in twee situaties: op de weg (door de omschrijving van het begrip `weg' vallen hieronder ook parken en plantsoenen), zonder dat de hond aangelijnd is, en op kinderspeelplaatsen e.d. Aan dit artikel ligt in zijn algemeenheid het motief van de voorkoming en bestrijding van overlast ten grondslag. In het bijzonder heeft dit artikel de volgende bedoelingen: de bescherming van de verkeersveiligheid, die door loslopende honden in gevaar kan worden gebracht; het voorkomen van beschadiging aan eigendommen van derden; het voorkomen van hinder voor voetgangers; het bestrijden van verontreiniging (bijvoorbeeld van speelweiden, zandbakken, e.d.); het tegengaan van verspreiding van de besmettelijke veeziekte abortus-Bang; het voorkomen van schade en dierenleed, welke worden veroorzaakt doordat loslopende honden andere dieren en wel met name schapen en kippen naar het leven staan. Als in strijd met het in dit artikel neergelegde verbod honden loslopend worden aangetroffen, biedt artikel 125 van de Gemeentewet (bestuursdwang) de mogelijkheid deze honden gevangen te nemen en over te dragen aan een door burgemeester en wethouders aangewezen asiel. Dit vindt uiteraard niet plaats wanneer de eigenaar direct te achterhalen is. Het Burgerlijk wetboek geeft in boek 5 een regeling voor de opvang van gevonden dieren. De vinder van een hond kan het dier bij de gemeente in bewaring geven. De gemeente dient op basis van artikel 5:8 vervolgens ten minste twee weken de verzorging van het dier op zich te nemen. In de praktijk wordt hieraan vorm gegeven door het dier onder te brengen bij een dierenasiel, waarbij de gemeente de kosten voor het verblijf, de voeding en de verzorging betaalt. Na twee weken kan het dier worden verkocht of worden weggegeven. Als deze mogelijkheden zijn uitgesloten dan kan de burgemeester het dier laten afmaken. De termijn van twee weken kan worden bekort als de kosten voor de verzorging onevenredig hoog zullen zijn of als het afmaken van het dier om geneeskundige redenen is vereist. Lid 2 is opgenomen voor de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of die een hond opleidt tot geleidehond. Artikel 2.4.15
Verontreiniging door honden
De strafbaarheid wordt opgeheven indien de uitwerpselen direct worden verwijderd. De overtreding van het verbod inzake verontreiniging van trottoirs door hondenuitwerpselen behoort tot de zogenaamde verontreinigingsdelicten, welke vatbaar zijn voor transactie door de politie dan wel Bijzondere Opsporingsambtenaren. Artikel 2.4.16 Gevaarlijke honden Enige jaren geleden ontstond verontrusting over agressief gedrag van bepaalde honden, met name dat van pitbullterriërs. Er deden zich incidenten voor waarbij honden aanzienlijk letsel toebrachten aan mens of dier. Derhalve zijn deze artikelen destijds in de APV opgenomen. Artikel 2.4.17 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn, als iemand dieren houdt. Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de openbare gezondheid dreigt. Dan
moeten belangen worden afgewogen. Daarom is gekozen voor de constructie, dat het college wordt bevoegd verklaard de plaatsen aan te wijzen, alwaar naar hun oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt. Een zodanige aanwijzing moet worden beschouwd als een daad van uitvoering op basis van artikel 162 van de Gemeentewet. Volgens de Wet op de dierenbescherming is het verboden zonder vergunning van het college als bedrijf uit te oefenen het kopen, ten verkoop voorradig hebben, verkopen, in bewaring nemen, africhten of doden van honden of katten. Ingevolge de Wet bedreigde uitheemse diersoorten is het - behoudens ontheffing van de minister van landbouw en visserij - verboden levende dieren, behorende tot bij AMvB aangewezen bedreigde uitheemse diersoorten, onder zich te hebben, te koop aan te bieden, te verkopen of af te leveren..De Vogelwet 1936 bevat onder meer een verbod beschermde vogels onder zich te hebben. Artikel 2.4.18 Loslopend vee en pluimvee Dit verbod dient mede de verkeersveiligheid. Een verbod tot het los laten lopen van honden, dat mede de verkeersveiligheid dient, is opgenomen in artikel 2.4.16. Ten slotte zij nog gewezen op artikel 458 van het Wetboek van Strafrecht. Daarin wordt degene die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, zijn niet-uitvliegend pluimveegedierte laat lopen in tuinen of op enige grond die bezaaid, bepoot of beplant is, met straf bedreigd. Artikel 2.4.19 Aanstootgevende sportvisserij Met dit artikel kan de aanstootgevende sportvisserij worden tegengegaan. Onder dit artikel valt het zogenaamde Ralleyvissen of ook wel de Groningse Vismethode genoemd. Bij deze "tak van sport" is het de bedoeling dat er zoveel mogelijk kilo's vis wordt gevangen. De vis wordt in een plastic zak gestopt en na afloop vaak op de vislocatie achter gelaten. Dit artikel is in de APV opgenomen naar aanleiding van raadsvragen. Burgemeester en wethouders wijzen de stadsgrachten en het Zwolle-IJsselkanaal aan waar het sportvissen alleen is toegestaan wanneer de vis direct en levend wordt teruggezet. Voor het overige viswater binnen de gemeente Zwolle is een vergunning vereist van de hengelsportvereniging "De Hengelsport Zwolle". Deze vereniging controleert haar eigen viswater. Het ralleyvissen gebeurt of zonder vergunning van deze vereniging of in strijd met de vergunningvoorschriften. Het verbod geldt niet voor leden van “de Hengelsport” die vissen op maximaal twee snoekbaarzen in de aangewezen wateren. Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen Algemeen De misdrijven heling en diefstal hangen nauw met elkaar samen. Diefstal wordt namelijk in vele gevallen vooral door heling aantrekkelijk gemaakt. Uit een oogpunt van diefstalpreventie en van misdaadbestrijding in het algemeen is het aanpakken van de heling dan ook een voorname eis. Het Wetboek van Strafrecht (Sr.) bevat enkele bepalingen die op de bestrijding van heling het oog hebben. Dat zijn de artikelen 416, 417, 417bis, 417ter, 437, 437bis, 437ter en 437quater. Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen a handelaar Voor de omschrijving van het begrip `handelaar' verwijst artikel 437, lid 1, Sr. naar de algemene maatregel van bestuur op grond van dit artikel. Artikel 1 van dit besluit noemt als handelaren hier bedoeld: opkopers en handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, platina, goud, zilver, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto's, motorfietsen, bromfietsen, fietsen, foto-, film-, radio-, en videoapparatuur en apparatuur voor automatische registratie. De handelaren in antiek en curiosa zijn tevens handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, zodat zij niet apart behoeven te worden vermeld. b verkoopregister De wet verplicht tot het aantekening houden van gebruikte en ongeregelde goederen. In de Memorie
van Toelichting wordt hiervan gezegd dat de administratieplicht alleen zinvol is als het om dit soort goederen gaat, omdat dan de kans bestaat dat zij van misdrijf afkomstig zijn. Bij goederen die worden verkregen langs de gewone handelskanalen is dit risico niet of nauwelijks aanwezig. Gelet op deze toelichting zal een administratieplicht voor het overdragen van de hierbedoelde goederen eveneens alleen zinvol zijn als het om gebruikte of ongeregelde goederen gaat. Evenals het inkoopregister dient het verkoopregister doorlopend te zijn. Een doorlopend register is een register waarin de aantekeningen waarvoor het bestemd is achtereenvolgens naar tijdsorden worden ingeschreven met uitsluiting van de mogelijkheid van latere inschrijvingen. Een register waarin een aantal bladzijden ontbreekt, is geen doorlopend register. Het register mag geen onregelmatigheden en gapingen vertonen. Ook degene die wel een register houdt maar de inschrijvingen niet naar tijdsorde (chronologisch) invult, houdt geen doorlopend register. Artikel 2 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437 Sr. bepaalt de wijze waarop van de bedoelde handelingen aantekeningen moet worden gehouden. Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister De in dit artikel opgenomen verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister vinden hun basis in artikel 2 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437 Sr. Hoewel dit artikel in principe is opgesteld voor het inkoopregister is het voor de duidelijkheid en voor het overzicht gewenst voor het verkoopregister bij dit artikel aansluiting te zoeken. Dit artikel bepaalt dat de registerplichtige handelaar een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register houdt en daarin onverwijld de vereiste gegevens vermeldt. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichting. Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht Deze bepaling, die is gebaseerd op artikel 437ter, eerste lid, Sr., bevat voorschriften die in het algemeen het gevaar voor heling beogen te voorkomen. Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen Bij een regeling tot effectieve helingbestrijding mag een bepaling betreffende de vervreemding van door opkoop verkregen goederen niet ontbreken. Een dergelijke bepaling sluit nauw aan op het bepaalde in artikel 437, eerste lid, onder d en f. In dit artikel is gekozen voor een termijn van drie dagen, zodat de handel van de handelaren niet al te zeer belemmerd wordt. Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijf Het is bekend dat in sommige cafés regelmatig gestolen goed verhandeld wordt. Dit artikel sluit aan op het in artikel 11 van de Drank- en Horecawet neergelegde verbod tot het uitoefenen van de kleinhandel in andere goederen dan drank. Dit laatste verbod ziet slechts op verkoophandelingen. In dit artikel is een uitzondering opgenomen ten aanzien van openbare verkopingen en veilingen. Omdat artikel 2.4.6 een verbod bevat voor de houder van een horecabedrijf, kan dit artikel niet worden gebaseerd op artikel 437ter Sr. of art. 437, sub 2, Sr. Artikel 2.4.6 is vastgesteld op basis van artikel 149 Gemeentewet. De strafsanctie is gebaseerd op artikel 154 Gemeentewet. Afdeling 6 Vuurwerk Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving Voor de omschrijving van het begrip consumentenvuurwerk is aansluiting gezocht bij de omschrijving daarvan in het Vuurwerkbesluit Artikel 2.6.2 Consumentenvuurwerk
Op basis van dit artikel kan het college aan een bedrijf of nevenbedrijf een vergunning verlenen voor het verkopen van consumentenvuurwerk tijdens de door het Vuurwerkbesluit aangewezen verkoopdagen. Algemene weigeringsgronden zijn bijvoorbeeld het belang van de handhaving van de openbare orde waaronder overlast kan worden begrepen, als het om de bescherming van de kwetsbare medemens gaat of het belang van de volksgezondheid die door overlast dreigt te worden aangetast. De vergunning kan daarom worden geweigerd als het verkooppunt zich bevindt in de nabijheid van ziekenhuizen, bejaardentehuizen en dierenasiels. In het laatste geval is er sprake van handhaving van de openbare orde, waaronder de bescherming van dieren valt. Aan de verkoopvergunning kunnen voorschriften worden verbonden, indien dit nodig is wegens dwingende redenen van algemeen belang. Dit zijn de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu. Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling In het Besluit is bepaald dat het verboden is om vuurwerk af te steken op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. Het afsteken van vuurwerk wordt op dit tijdstip toelaatbaar geacht vanwege de koppeling van het vuurwerkgebruik aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling. Toch kunnen er, ondanks dat dit alleen op oudejaarsdag is toegelaten, plaatsen zijn waar het afsteken van vuurwerk te allen tijde niet toelaatbaar moet worden geacht (bijvoorbeeld bij ziekenhuizen, bejaardentehuizen, huizen met rieten daken, in winkelstraten, bij dierenasiels, enz.). Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het afsteken van vuurwerk altijd verboden is. Het tweede lid maakt het mogelijk om op te treden tegen het bezigen van vuurwerk in bijvoorbeeld een promenade, een passage, een portiek of een volksverzameling. Afdeling 7 Drugsoverlast Vanuit de openbare orde optiek gezien draagt het gebruik van met name harddrugs en de daarbij behorende randverschijnselen in aanzienlijke mate bij aan de ongewenste verloedering van de stad. Helaas is groepsvorming van gebruikers en handelaren een in frequentie, ernst en omvang variërend verschijnsel op de openbare weg geworden. De overlast op de Melkmarkt heeft momenteel de aandacht. Maar ook elders in de stad kan overlast van drugsgebruikers en drugshandelaars plaatsvinden. Ook wordt overlast ondervonden van het roken van softdrugs in de openbare ruimte. Groepsvorming van drugsgebruikers en –handelaren behoeft op zich geen acuut gevaar op te leveren voor de woon- en leefomgeving en voor voorbijgangers. Zeker is wel dat deze groepsvorming bij passanten sterke gevoelens van onbehagen en onveiligheid en dus overlast oproept. Voor het gemeentebestuur is er dan een taak iets te doen aan de overlastgevende aspecten van gebruik van en handel in drugs. Daartoe is in de Apv Zwolle een aantal bepalingen specifiek gericht op drugsoverlast opgenomen. De hieronder genoemde bepalingen vormen aan aanvulling op al bestaande bepalingen in de Apv inzake samenscholing (artikel 2.1.1.1), Verwijderingsbevel (artikel 2.1.1.2), hinderlijk gedrag op of aan de openbare weg (artikel 2.4.6), hinderlijk drankgebruik (artikel 2.4.7), hinderlijke gedrag bij of in gebouwen (artikel 2.4.8), gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten (artikel 2.4.9) en wapenverbod (artikel 2.1.6.6a). Tot slot zijn er twee bepalingen toegevoegd waarbij het verboden is een woning of ander pand, dat door de burgemeester wegens drugsoverlast is gesloten, te betreden. In de voorgestelde artikelen wordt geen onderscheid gemaakt tussen harddrugs (artikel 2 van de Opiumwet) en softdrugs (artikel 3 van de Opiumwet). Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat Dit artikel is opgenomen om de overlast op straat tegen te gaan. De (straat)handel in drugs heeft in Zwolle geleid tot een verstoring van de openbare orde. Om daartegen op te treden is het noodzakelijk in de APV een bepaling op te nemen, die tot doel heeft het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten. De straathandel in soft- en harddrugs moet worden bestreden. Dergelijke handel is immers een gevaar voor de beoogde scheiding van de drugsmarkten. Naast deze bepaling is artikel 2.1.2.2 (verwijderingsbevel) en artikel 2.1.1.1 (samenscholingsverbod) van belang ter voorkoming van overlast veroorzaakt door de handel in drugs.
Artikel 2.7.2 Verzameling van personen in verband met drugs Dit artikel biedt een instrument in de strijd tegen de overlast, die wordt veroorzaakt door het op geregelde tijdstippen en op bepaalde plaatsen of routes aanbieden en aannemen van verdovende middelen. In dit artikel zijn zowel de aanbieders als de aannemers en de bemiddelaars (drugsrunners) strafbaar. Verder is het artikel zo geredigeerd dat het er niet toe doet, of privaatrechtelijk sprake is van koop of verkoop, schenking en dergelijke. Het kennelijke doel kan blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden, zoals het aanspreken van voorbijgangers, het waarnemen van transacties, het ruziën tussen aanbieders en afnemers, en dergelijke. De burgemeester heeft de Melkmarkt, Tijlspassage en Steenstraat aangewezen als gebied waar het verboden is op of aan de weg aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen. Artikel 2.7.3 Openlijk drugsgebruik Vele drugsgebruikers gebruiken hun drugs, of treffen daartoe voorbereidingen, in het openbaar. Dit veroorzaakt veel gevoelens van onbehagen en onveiligheid bij het publiek. Op basis van dit artikel kan de politie overgaan tot aanhouding van de betrokken gebruikers of deze van bepaalde plekken wegsturen. Ook kan de politie de voorwerpen waarmee de overtreding wordt gepleegd (hulpmiddelen, drugs) strafrechtelijk in beslag nemen. Artikel 2.7.4 Weggooien van spuiten en dergelijke Dit artikel verbiedt het zich ontdoen van attributen die bij gebruik van (hard) drugs worden gehanteerd. Aangezien deze attributen in deze tijd veelal gevaarvolle objecten zijn is een algemeen verbod gesteld om deze op of aan de openbare weg achter te laten. Ook het weggooien van deze attributen in afvalbakken is niet toegestaan vanwege de risico’s voor mensen, die de bakken moeten legen. Spuiten dienen op de gebruikelijke wijze te worden ingeleverd. Artikel 2.7.5 Verbod betreden gesloten woning Dit artikel regelt het verbod tot het betreden van een ingevolge artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning. In de praktijk wordt een dergelijke woning verzegeld. Het verbreken van het zegel is een misdrijf ingevolge artikel 184 van het wetboek van Strafrecht. Door dit artikel wordt degene die het zegel niet verbroken heeft, maar toch in de woning aanwezig is strafbaar. Artikel 2.7.6 Verbod betreden gesloten voor publiek toegankelijke inrichting Dit artikel regelt het verbod tot het betreden van een ingevolge artikel 13 B van de Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijke inrichting. In de praktijk wordt een dergelijke inrichting verzegeld. Het verbreken van het zegel is een misdrijf ingevolge artikel 184 van het wetboek van Strafrecht. Door dit artikel wordt degene die het zegel niet verbroken heeft, maar toch in de inrichting aanwezig is strafbaar. Afdeling 8 Veiligheidsrisicogebieden Artikel 2.8.1 Dit artikel is opgenomen om een gebied aan te kunnen wijzen als veiligheidsrisicogebied bij verstoring openbare orde door de aanwezigheid van wapens of /ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Hoofdstuk 3 Prostitutie Volgens artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht is het exploiteren van prostitutie niet langer in algemene zin, maar nog slechts in bepaalde omstandigheden strafbaar. Over de vormen van exploitatie van prostitutie die niet langer strafbaar zijn, is geen nadere formele wetgeving vastgesteld. Andere wettelijke instrumenten 1 Drank- en Horecawet De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het regime van de Drank- en Horecawet ook van toepassing is op
commerciële seksinrichtingen, indien er alcoholhoudende drank wordt geschonken. Noch de (zogenaamde) beslotenheid noch het feit dat de consumpties gratis geserveerd werden (de prijs was bij de entreeprijs inbegrepen) en dat er nog andere vormen van vermaak werden aangeboden, was voor de Hoge Raad reden om de Drank- en Horecawet niet van toepassing te verklaren. 2 Planologische gebruiksvoorschriften Een regulerend optreden door middel van het bestemmingsplan ten aanzien van bordelen is nu mogelijk. Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen Prostitutie en prostitué(e) (onder a en b) Deze omschrijving van het begrip "prostitutie" is afgeleid van de definitie in artikel 250a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Seksinrichting (onder c) Het begrip seksinrichting is het centrale begrip. Seksinrichtingen zijn er in verschillende varianten. Daarom is in deze definitie bewust gekozen voor een algemene omschrijving. Seksinrichtingen als hier omschreven zijn inrichtingen waarin op bedrijfsmatige wijze seksuele diensten worden verleend, dan wel waarin deze diensten in een zodanige omvang en met een zodanige frequentie worden aangeboden dat die als bedrijfsmatig kunnen worden aangemerkt. Veel voorkomende vormen van seksinrichtingen zijn in deze omschrijving uitdrukkelijk genoemd. Dit om verdere discussie over de vraag of dit type inrichting als seksinrichting dient te worden aangemerkt, te voorkomen. Ook prostitutiehotels, die speciaal aan prostitué(e)s voor korte tijd kamers verhuren vallen onder deze definitie. Een café waarin incidenteel een striptease-optreden plaatsvindt, valt niet onder de begripsbepaling. Zo'n optreden moet worden beschouwd als een evenement, waarvoor volgens artikel 2.2.2 vergunning van de burgemeester vereist is. Escortbedrijf (onder d) Een escortbedrijf is een bedrijf dat - meestal telefonisch - bemiddelt tussen klanten en prostitué(e)s. De prostitué(e) bezoekt de klant, of gaan met de klant naar een andere plaats. Een escortbedrijf is geen inrichting. Het kan een kantoortje zijn, maar ook een telefooncentrale, of zelf een website op Internet. Een escortbedrijf biedt de services actief aan door middel van advertenties en andere reclame-uitingen. Uiteraard kan er ook sprake zijn van een combinatie van een seksinrichting en een escortservice. Bezoekers (onder g) Onder personen wier aanwezigheid wegens dringende redenen noodzakelijk is wordt verstaan personen die de inrichting moeten kunnen betreden voor het leveren van goederen, of voor het uitvoeren van reparatie- of onderhoudswerkzaamheden. Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan Van de specifieke aard van de seksinrichting is afhankelijk wie in een concreet geval bevoegd is: het college of de burgemeester. Om de uitvoering van het gemeentelijk prostitutiebeleid zoveel mogelijk te stroomlijnen, heeft het college zijn bevoegdheid gemandateerd aan de burgemeester (artikel 168, lid 1). Dit doet er niet aan af dat het goed moet worden bezien, of in een concreet te nemen besluit een besluit van de burgemeester zelf of van het college is. In veruit de meeste gevallen dient de burgemeester te worden aangemerkt als het bevoegde bestuursorgaan. Zijn bevoegdheid betreft namelijk de voor het publiek openstaande gebouwen en de openbare samenkomsten en vermakelijkheden. In de definitie van seksinrichtingen is echter het ruimere begrip "ruimte" opgenomen. Dat betekent dat het college bevoegd is als het gaat om met name de vaar- en voertuigen. Ook is het college bevoegd als het gaat om escortbedrijven. Het gebruik van de openbare weg (tippelzone) is een bevoegdheid van het college. Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie en dergelijke
Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen Uit het eerste lid vloeit een voor de hele gemeente geldende vergunningplicht voort. lid 2 In lid 2 wordt een maximumstelsel geïntroduceerd. De peildatum is 1 januari 2000. lid 3 Dit lid regelt een gedifferentieerd vergunningstelsel, zoals deze al gold in de Verordening op de seksinrichtingen. Het beleid t.a.v. de vestigingseisen blijft onverminderd van kracht inclusief het maximum aantal van 5 inrichtingen voor de Hof van Zwolle. lid 4 In deze bepaling is ervoor gekozen om escortbedrijven aan dezelfde vergunningplicht als seksinrichtingen te onderwerpen. Hierdoor wordt een eenduidige systematiek gehanteerd. De vergunning zal echter veel minder omvattend zijn, omdat de activiteiten van een escortbedrijf nu eenmaal niet in een inrichting plaatsvinden. De toetsing van de vergunningaanvraag zal zich beperken tot de toetsing van de antecedenten van de exploitant en beheerder. Artikel 8.3., tweede lid van het Vreemdelingenbesluit bepaalt dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet geen aanspraak kan maken op de toekenning van vergunningen en ontheffingen door bestuursorganen, voor zover die vergunningen en ontheffingen betrekking hebben op standplaatsen, markten, venten, collecteren, evenementen of beroepsmatige dan wel bedrijfsmatige activiteiten. Het besluit schrijft dwingend voor dat voor de verlening van een vergunning en ontheffing die een beroeps- dan wel een bedrijfsmatig karakter heeft een verblijfsrechtelijke toets dient plaats te vinden. Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder De opheffing van het bordeelverbod is onder meer gericht op het decriminaliseren van de niet langer strafbare vormen van prostitutie. Daarom is het van belang dat bij de besluitvorming over een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting rekening gehouden kan worden met de antecedenten van de daarbij betrokken personen: de exploitant en de beheerder(s). In dit artikel wordt zo veel mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd en worden nagenoeg dezelfde eisen gesteld als in artikel 5 van de Drank- en Horecawet en het daarop gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet. Dit heeft als voordeel dat voor seksinrichtingen waarvoor tevens een vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet is vereist één antecedentenonderzoek kan worden verricht. Net als in de Drank- en Horecawet kan de aanduiding "in enig opzicht slecht levensgedrag" meer omvatten dan uitsluitend het gestelde in lid 2 tot en met 5. Artikel 3.2.3 Sluitingsuur De hier opgenomen sluitingsurenregeling heeft geen betrekking op sekswinkels. Deze winkels vallen onder het regime van de Winkeltijdenwet. De sluitingstijden voor seksinrichtingen is gelijk aan die voor de horeca (artikel 2.3.1.4). Vierde lid: Een seksinrichting als bedoeld in artikel 3.1.1. kan vergunningplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer of vallen onder het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Aan een krachtens de Wet milieubeheer te verlenen vergunning kunnen eveneens voorschriften worden verbonden ter voorkoming van de indirecte gevolgen van de inrichting. De sluitingsbepalingen de APV gelden daarom niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn. Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting Aan een tijdelijke afwijking van het sluitingsuur moeten een of meer van de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen ten grondslag liggen, of er moet sprake zijn van strijdigheid met het bepaalde in dit hoofdstuk. Het bevoegd bestuursorgaan kan daartoe overgaan indien het dat noodzakelijk acht in het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving, de voorkoming of beperking van overlast en dergelijke. In het eerste lid, aanhef en onder b, is het bevoegd bestuursorgaan een expliciete
sluitingsbevoegdheid gegeven. Deze bevoegdheid is naast de mogelijkheid van bestuursdwang ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet een bestuursrechtelijke sanctie op inbreuken op het in dit hoofdstuk bepaalde. Bij het gebruik van de sluitingsbevoegdheid bezit de burgemeester een ruime beoordelings- en beslissingsvrijheid. De rechter toetst slechts marginaal. In een sluitingsbevel gebaseerd op artikel 174 van de Gemeentewet dient altijd de termijn van de sluiting te zijn opgenomen. Indien gesloten wordt op basis van dit artikel in de APV kan de sluiting niet alleen van langere duur zijn dan wanneer gesloten wordt op basis van artikel 174 van de Gemeentewet, maar lijkt in analogie met uitspraken ten aanzien van de sluiting van coffeeshops, onder omstandigheden, ook sluiting voor onbepaalde tijd mogelijk. Daarvan kan met name sprake zijn als de vestiging van de seksinrichting zonder meer in strijd is met het lokale beleid. Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder Om effectiever te kunnen optreden tegen schijnbeheer, is in het eerst lid een verbod opgenomen. De aanwezigheid van de exploitant of beheerder is van belang in verband met het door hem uit te oefenen toezicht. Dit artikel schept voor de exploitant en de beheerder(s) een algemene verplichting tot het uitoefenen van toezicht ter handhaving van de orde in de inrichting. Daarbij zullen zij zich in ieder geval moeten richten op het voorkomen en tegengaan van onvrijwillige prostitutie, prostitutie door minderjarigen of illegalen, drugs- of wapenhandel, heling, gewelddelicten en dergelijke. Indien zich in de inrichting strafbare feiten voordoen, biedt dit artikel aanknopingspunten om daar in bestuursrechtelijke zin tegen op te treden. Om bestuursrechtelijk te kunnen optreden is niet vereist dat daaraan strafrechtelijke vervolging en/of veroordeling is voorafgegaan: vaststaan moet slechts dat geen of onvoldoende toezicht is uitgeoefend. Aan het toezicht op de meerderjarigheid of legaliteit van in de inrichting werkzame prostitué(e)s kan worden voldaan door inzage te verlangen in hun identiteitspapieren. Waar het de onvrijwillige prostitutie en andere strafbare feiten betreft, zal regelmatig toezicht moeten worden gehouden en zo nodig handelend worden opgetreden. Naarmate de exploitant aantoonbaar en actief huisregels toepast en een nauwkeurige registratie bijhoudt van de leeftijd en nationaliteit van de prostitué(e)s, vergemakkelijkt hij niet alleen het toezicht, maar zal hij ook beter in staat zijn om aannemelijk te maken dat voldoende toezicht is uitgeoefend. Artikel 3.2.6 Raam- en straatprostitutie In Zwolle is geen raamprostitutie, geen straatprostitutie en derhalve ook geen tippelzone. Door middel van deze bepaling is dat ook verboden. Vooralsnog dient op grond van de jurisprudentie te worden aangenomen dat een gemeente waar tot op heden in het geheel niet wordt getippeld, dit in het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat moet kunnen worden voorkomen. Wij achten het ook niet gewenst raam of straatprostitutie toe te staan. Het huidige voorzieningenniveau is voldoende om aan de vraag te voldoen. Artikel 3.2.7 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch- pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke Dit artikel heeft een repressief karakter: het schept niet zonder meer een verbod, maar slechts voor zover het bevoegd bestuursorgaan daaromtrent nader heeft besloten. Hoewel denkbaar is dat deze bepaling in de praktijk vooral zal worden toegepast ten aanzien van sekswinkels, richt zij zich op het tentoonstellen en dergelijke als zodanig; zij kan dus bijvoorbeeld ook betrekking hebben op erotischpornografische foto's of afbeeldingen aangebracht aan sekstheaters, bedoeld om de aandacht van het publiek te vestigen op de daarin plaatsvindende voorstellingen. Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn De voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting kan complex van aard zijn. Derhalve is in dit artikel de beslissingstermijn van artikel 1.2 verlengd tot 12 weken.
Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden Eerste lid onder b. Een weigeringsgrond is het bestemmingsplan. De bestaande seksinrichtingen in de binnenstad zijn in het voorontwerp bestemmingsplan beschermd stadsgezicht opgenomen. Eerste lid onder c. Deze weigeringsgrond is een bijzondere invulling van de weigeringsgrond vrees voor ernstige verstoring van de openbare orde. Als er aanwijzingen zijn dat de voorgenomen exploitatie in strijd is met artikel 250a Wetboek van Strafrecht is vergunningverlening uitgesloten Onderdanen van niet-EU-lidstaten dienen als zij in Nederland arbeid in loondienst willen verrichten te beschikken over een vergunning tot verblijf die het verrichten van arbeid in loondienst toestaat. Houders van een vergunning tot vestiging, houders van de vluchtelingenstatus, houders van een vergunning tot verblijf om humanitaire redenen en houders van een vergunning tot verblijf bij (huwelijks)partner hebben in principe zo'n vergunning. Zij hebben vrije toegang tot de arbeidsmarkt en mogen dus ook in een seksinrichting werkzaam zijn. De werkgever behoeft in die gevallen niet te voldoen aan de verplichting van de Wav om een tewerkstellingsvergunning voor de desbetreffende werknemer aan te vragen. Voor het tewerkstellen van het overgrote deel van vreemdelingen van buiten de EU is een tewerkstellingsvergunning wel vereist. Ook na de opheffing van het bordeelverbod dient ingevolge artikel 3 van het Besluit ter uitvoering van de Wav een tewerkstellingsvergunning geweigerd te worden voor werkzaamheden die geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verrichten van seksuele handelingen met of voor derden. De komende tijd zullen er geen vergunningen tot verblijf voor arbeid in loondienst in een seksinrichting worden afgegeven aan personen van buiten de EU. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid dat een prostitué(e) van buiten de EU zich als zelfstandig ondernemer in Nederland vestigt. Daartoe moet worden aangetoond dat aan alle voorwaarden voor zelfstandig ondernemerschap is voldaan. Die voorwaarden zijn bijvoorbeeld het inbrengen van specifieke geschoolde kennis en expertise, eigen kapitaal en een ondernemersplan. Wordt er aan de voorwaarden voldaan en is de openbare orde niet in het geding en wordt er met de aanwezigheid van de prostitué(e) een Nederlands belang gediend, dan kan er sprake zijn van een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige. Als in een bordeel illegale prostitué(e)s worden aangetroffen en vast komt te staan dat er geen sprake is van een arbeidsverhouding, dan is er dus niet in strijd gehandeld met de Wav, maar wel met de Vreemdelingenwet. Ook daarvoor kan de exploitant of beheerder verantwoordelijk worden gehouden. Dit kan aanleiding zijn om tot (tijdelijke) sluiting van de inrichting of tot intrekking van de vergunning over te gaan. eerste lid onder d Ingevolge artikel 3.5.1. lid 1 stellen burgemeester en wethouders een lijst vast, waarop het maximum aantal toe te stane seksinrichtingen en escortbedrijven wordt aangegeven. De peildatum is 1 januari 2000. eerste lid onder e Raamprostitutie wordt in Zwolle niet toegestaan. Tweede lid onder a De bescherming van de openbare orde en de woon- en leefomgeving kan onder meer aanleiding zijn om het aantal seksinrichtingen waarvoor vergunning kan worden verleend aan een maximum te binden. Dit is gebeurd voor het gebied Hof van Zwolle, waar maximaal 5 seksinrichtingen zijn toegestaan. Indien het maximumaantal vergunningen is verleend, kan vergunning voor een nieuwe seksinrichting worden geweigerd om te voorkomen dat de woon- en leefomgeving ter plaatse door de vestiging van een nieuw bedrijf zou worden aangetast. Tweede lid onder c Het belang van de openbare orde en dat van de woon- en leefomgeving zijn nauw met elkaar verweven. Waar een maximumbeleid is ontleend aan het belang van de openbare orde, kan een concentratiebeleid worden beschouwd als met name gericht op de bescherming van de woon- en leefomgeving in bepaalde delen van de gemeente. Gelet op eerdergenoemde verwevenheid is het
maximumbeleid en het concentratiebeleid ter onderlinge versterking van elkaar. Het concentratiebeleid geldt voor de binnenstad en de belangrijkste wegen naar de binnenstad. Hierdoor wordt de exploitatie van seksinrichtingen tegengegaan op plaatsen waar de woon- en leefomgeving op ontoelaatbare wijze nadelig kan worden beïnvloed. Tweede lid onder f Tot de belangen die deel uitmaken van de gemeentelijke huishouding, behoort ook dat van de gezondheid van personen. In casu zal de behartiging van dit belang primair gericht zijn op de (positie van) de prostitué(e) en met name uitmonden in beleid dat is gericht op het voorkomen en tegengaan van seksueel overdraagbare aandoeningen. Een van de hoofddoelstellingen van de opheffing van het algemeen bordeelverbod is het verbeteren van de positie van de prostitué(e), waaronder de gezondheidssituatie. Het gezondheidsbeleid zal vooral flankerend en slechts in beperkte mate dwingend zijn. Tweede lid onder g Door opheffing van het algemeen bordeelverbod is de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) van toepassing. Deze wet is van toepassing als er sprake is van een arbeidsverhouding. De gemeente kan in aanvulling op de Arbowet voorschriften stellen ter bescherming van de veiligheid, gezondheid en welzijn in verband met de arbeid. Deze voorschriften kunnen ook betrekking hebben op vormen van prostitutie waarbij er geen arbeidsverhouding is. De voorschriften kunnen betrekking hebben op de afmeting en inrichting van de werkruimte, de hygiëne, verwarmings- en luchtverversingsvoorzieningen, vlucht- en alarmvoorzieningen, hulp bij ongevallen, preventie van agressie en geweld, risico-inventarisatie en -evaluatie, de beschikbaarheid en het gebruik van condooms, de mogelijkheid tot geneeskundig onderzoek van de prostitué(e), en dergelijke. Artikel 3.3.3 Nadere regels Voorschriften die voor de exploitatie van alle seksinrichtingen zouden moeten gelden, kunnen op grond van dit artikel door het college worden vastgesteld als algemeen verbindende voorschriften. Indien het wenselijk is een bevoegdheid als regel op een bepaalde wijze toe te passen, maar in bijzondere gevallen anders te kunnen besluiten kan het bevoegd bestuursorgaan een beleidsregel vaststellen (artikel 4:48 van de Awb). Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie Dit artikel voorziet in de omstandigheid dat de exploitant zijn bedrijf heeft beëindigd en/ of heeft overgedaan aan een rechtsopvolger. Het derde lid staat het de rechtsopvolger van de exploitant toe de exploitatie van de inrichting voort te zetten totdat is beslist over de door hem ingediende aanvraag om vergunning, mits hij die aanvraag heeft ingediend binnen een week na de kennisgeving als bedoeld in het tweede lid. In afwachting van de beslissing over de aanvraag dient hij de inrichting te exploiteren in overeenstemming met de voorschriften die verbonden waren aan de vergunning van zijn voorganger. De regeling staat niet toe dat een inrichting wordt geëxploiteerd door elkaar voortdurend opvolgende personen zonder vergunning. Indien er sprake is van exploitatie door een rechtsopvolger van een rechtsopvolger, kan tot sluiting van de inrichting worden overgegaan. Artikel 3.4.2 Wijziging beheer Dit artikel spreekt voor zich. Afdeling 5 Overgangsbepaling Artikel 3.5.1 Overgangsbepaling Vanuit een oogpunt van behoorlijk bestuur dienen exploitanten van inrichtingen een redelijke termijn te worden gegund om de benodigde vergunningen aan te vragen en aan de voorschriften van het beleid te voldoen. Indien de exploitant de vergunningaanvraag binnen de genoemde termijn heeft ingediend, mag hij de inrichting zonder vergunning exploiteren zolang op zijn aanvraag niet is beslist.
Met het oog op het tegengaan van excessen kan het bevoegd bestuursorgaan gedurende de periode dat de aanvraag om vergunning in behandeling is de exploitant aanschrijven tot het treffen van voorzieningen. Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente Afdeling 1 Geluidhinder Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen De begrippen horeca-inrichting en houder van een horeca-inrichting hebben dezelfde betekenis als in artikel 2 van het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen Milieubeheer. Onder dit besluit vallen naast de zogenaamde "stille horeca" zowel de discotheken, als recreatie-inrichtingen: theaters, bioscopen, gokhallen, vakantie- en pretparken, als sportinrichtingen: tennisbanen, voetbalterreinen. Voor de omschrijving van collectieve en incidentele festiviteiten wordt gewezen op de toelichting bij de artikelen 4.1.2 en 4.1.3. Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten Dit voorschrift voorziet er overigens in dat op deze dagen overmatige geluidhinder moet worden voorkomen: de voorschriften gelden niet "voor zover de naleving van deze voorschriften redelijkerwijs niet kan worden gevergd". Voorbeelden van collectieve festiviteiten zijn Koninginnenacht, straatfestival, carnaval, kermis, culturele-, sportieve- of recreatieve manifestaties. In dit artikel is de uitvoering van de regeling neergelegd bij burgemeester en wethouders. Er hoeft dus niet jaarlijks een raadsbesluit te worden genomen om te bepalen welke feesten als collectieve festiviteiten worden aangewezen. In tegenstelling tot het Besluit horecabedrijven milieubeheer waarbij totaal maximaal 12 collectieve en incidentele festiviteiten konden worden aangewezen, wordt in het Besluit horeca-, sport en recreatie-inrichtingen milieubeheer geen maximum meer gesteld voor het aantal collectieve festiviteiten. Gemeenten zijn derhalve vrij om het maximum aantal dagen te bepalen waarvoor de voorschriften niet gelden. Deze verruiming betekent dat burgemeester en wethouders meer rekening kunnen houden met de geplande festiviteiten, zoals Koninginnedag, kermis, carnaval, etc. Vaak zal er toch behoefte zijn om vooraf een bepaald maximum aantal aan te wijzen festiviteiten vast te stellen. Dit maximum wordt vastgelegd in de beleidsregel evenementenbeleid (in voorbereiding). Tweede lid De bevoegdheid om te bepalen dat dit voorschrift niet geldt vloeit voort uit artikel 1.5.2, aanhef en onder a, van de bijlage, onder B van het Besluit. Dit voorschrift is met name bedoeld voor sportverenigingen die buiten de reguliere competities en recreatieve wedstrijden en trainingen gebruik willen maken van hun lichtinstallatie. Derde lid Op grond van dit lid kan de gemeente gebiedsdifferentatie toepassen. Net zoals in het oude besluit is dit het gebied van de binnenstad binnen de (buitenste) grachtenring. Differentiatie betekent dat het aantal aangewezen dagen of dagdelen per gebied kan verschillen. Vierde lid Dit artikel spreekt voor zich. Vijfde lid Wanneer er een feest plaatsvindt dat niet was te voorzien, bijvoorbeeld wanneer FC Zwolle landskampioen is geworden, heeft het college de bevoegdheid dit feest terstond aan te wijzen als een collectieve festiviteit waardoor de voorschriften van het Besluit niet van toepassing zijn. Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten Eerste lid Een incidentele festiviteit is een festiviteit die aan één of slechts een klein aantal inrichtingen
gebonden is zoals een optreden met levende muziek bij een café, een jubileum of een straatfeest. In het besluit is bepaald dat het maximum aantal incidentele festiviteiten waarvoor de voorschriften niet gelden 12 per jaar betreft. Het betreft een maximum: de raad heeft de bevoegdheid om, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden, het aantal te verlagen. Het beleid in de gemeente Zwolle is sinds 1993 maximaal 4. Dit blijkt tot op heden te voldoen. Wij zien op dit moment geen aanleiding dit maximumaantal te verhogen. Tweede lid De bevoegdheid uit het tweede lid vloeit voort uit voorschrift 1.5.2, aanhef en onder b uit de bijlage onder B van het Besluit. Dit voorschrift is gesteld voor sportverenigingen die buiten de reguliere competities en trainingen, gebruik willen maken van hun lichtinstallatie. Bij een incidentele festiviteit kan gedacht worden aan een veteranentoernooi of een "vroege vogels-toernooi". In dit voorschrift is bepaald dat het maximum aantal incidentele festiviteiten waarvoor het voorschrift niet geldt, 12 per jaar betreft. Gelet op het feit dat wij geen ervaring hebben met het toepassen van dit voorschrift stellen wij voor het maximumaantal van 12 te handhaven. Indien dit te veel is kan het aantal altijd aangepast worden. Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten De regeling in het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen milieubeheer gaat ervan uit dat wanneer bij of krachtens verordening dagen zijn aangewezen, de houder van de inrichting toestemming heeft om de geluidsvoorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7. 1.1.8 of het voorschrift 1.5.1 over verlichting te overschrijden en daarmee dus enige hinder kan veroorzaken. Bij overmatige hinder kan rechtstreeks worden opgetreden op grond van het Besluit. Indien blijkt dat door een op zichzelf op basis van het Besluit toegestane festiviteit het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed, kan de burgemeester de festiviteit verbieden. De burgemeester heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 174 van de Gemeentewet. Er moet wel concreet worden gemotiveerd waarom de festiviteit tot een zo grote verstoring van de openbare orde of het woon- en leefklimaat leidt dat een verbod geboden is. Uitgangspunt is dat van eenmaal aangewezen dagen in beginsel gebruik moet worden gemaakt. Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder Artikel 4.1.5 heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen (Wet milieubeheer, Wet geluidhinder en dergelijke) niet voorzien. Onder andere valt te denken aan: een niet permanente activiteit, in een niet-besloten ruimte, zoals een kermis, een straatfeest, een braderie, een rally, enz.; het door middel van luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen; het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten; het gebruik van diverse geluidproducerende recreatietoestellen; het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en hei-stellingen; het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, enz. Voorts kunnen onder artikel 4.1.5 vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van 'lawaaiige' hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van electroakoestische apparatuur, het laten draaien van koel-aggregaten op vrachtwagens, enz. Met name voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. Dit behoeft ook niemand te verwonderen: de bron van geluidhinder is niet een bepaalde, aanwijsbare inrichting of gedraging. In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder, en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften. Overigens moet worden bedacht dat klachten over de hiervoor bedoelde vormen van geluidhinder nogal eens een minder goede verstandhouding tussen buren of omwonenden als achtergrond hebben. Normale handelingen worden dan eerder als (geluid-)hinderlijk ervaren, terwijl men minder geneigd is aan een afdoende oplossing mede te werken. In het derde lid is een uitzondering gemaakt van het verbod voor zover de Wm van toepassing is. Dit houdt onder andere in dat het verbod van dit artikel niet geldt voor zover de activiteiten bedrijfsmatig
worden ondernomen, dan wel worden ondernomen in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is. Artikel 4.1.5 biedt derhalve slechts mogelijkheden ten aanzien van hobbymatige activiteiten. Deze mogen echter weer niet dusdanige omvang hebben aangenomen dat zij alsnog onder de Wm vallen. Te denken valt dan aan beunhazerij of een uit de hand gelopen hobby. De afbakening tussen bedrijfsmatige en hobbymatige activiteiten is niet scherp. Artikel 4.1.6 (Geluid)hinder in de openlucht Geluidhinder in een feesttent of in een tijdelijk ontruimd gebouw, waarin een beatband oefent of optreedt, blijft vallen onder artikel 4.1.5. Voor bouwlawaai is inmiddels de circulaire Bouwlawaai van het Ministerie van volksgezondheid en milieuhygiëne verschenen. Het gebruik van vuurwerk valt onder specifieke regels, die dus in de plaats komt van het (algemene) artikel 4.1.6. Artikel 4.1.6a (Geluid)hinder door dieren Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt. Artikel 4.1.6b (Geluid)hinder door bromfietsen e.d. Dit artikel verbiedt het zich '(geluid)hinderlijk' gedragen met een motorvoertuig of een bromfiets. 'Gedragen' betreft niet alleen het rondrijden, maar ook het stilstaan met (luidruchtig) draaiende motor. Het artikel komt niet in strijd met het bepaalde in de Wegenverkeerswet. Op dit ogenblik is een wijziging van de Wegenverkeerswet in voorbereiding, die de mogelijkheden om verkeersmaatregelen te nemen ter voorkoming van geluidhinder wel zal bieden. Aangezien nog niet duidelijk is wanneer deze wijziging van kracht wordt, is deze bepaling voorlopig opgenomen. Artikel 4.1.6c (Geluid)hinder door vrachtauto's Aangezien nog niet duidelijk is wanneer de wijziging van de Wegenverkeerswet van kracht wordt, is deze bepaling voorlopig opgenomen. Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging Artikel 4.2.1 Natuurlijke behoefte doen Dit artikel bevat het verbod op onder andere het zogenaamde wildplassen. Artikel 4.2.2 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen Dit artikel betreft een samenvoeging van de in de Model-bouwverordening geschrapte artikelen 334 en 336. Aangezien het hier om bepalingen gaat die niet direct het bouwwerk maar meer de omgeving betreffen, is tot onderbrenging in de APV besloten. Afdeling 3 Bescherming van flora en fauna Artikel 4.3.1 Bescherming groenvoorziening Dit artikel spreekt voor zich. Artikel 4.3.2 Beschermde planten; hout sprokkelen Dit artikel is preventief in de APV opgenomen. In dit artikel wordt aan het college de bevoegdheid gegeven plaatsen aan te wijzen waar het plukken en bij zich hebben van bepaalde bloemen en planten is verboden. Het verbod geldt slechts voor de door het college aangewezen bloemen en planten (in de door hen aangewezen gedeelten van de gemeente). Bij vervoer van bedoelde planten of bloemen in zulk een gebied kan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden aangenomen, dat deze uit dat gebied afkomstig zijn.
Verder wordt in dit artikel aan het college de bevoegdheid verleend (gedeelten van) natuurgebieden aan te wijzen, waar het sprokkelen van hout niet is toegestaan. Het sprokkelen van hout is de laatste jaren sterk toegenomen, vooral na de opkomst van open haarden en de terugkeer van kachels. Dood en verterend hout is een onmisbare milieucomponent in een biologisch gezond bos. Het speelt een belangrijke rol in de humusvorming en vergroot de verscheidenheid van micromilieus, waardoor het bestaansmogelijkheden geeft aan vele soorten planten en dieren. De werking van een sprokkelverbod moet uiteraard niet worden overschat. Juist waar het de bescherming van natuur en milieu betreft, gaat het vaak om moeilijk waarneembare overtredingen. In artikel 314 van het Wetboek van Strafrecht wordt het wegnemen van aan een ander toebehorend onbewerkt en niet vervoerd kap- en sprokkelhout 'met het oogmerk om zich die voorwerpen wederrechtelijk toe te eigenen' als stroperij strafbaar gesteld. Bewijs van overtreding hiervan is echter moeilijk te leveren. Bovendien heeft deze strafbepaling een ander motief dan de in dit artikel opgenomen bepaling. Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast Artikel 4.4.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d. Leden 1 tot en met 3 Deze bepaling verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen een uit oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans e.d., en landbouwproducten en -afval. Het college is bevoegd, buiten een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer, bepaalde plaatsen aan te wijzen waar deze opslag verboden is c.q. aan bepaalde regels gebonden is. Deze bepaling ziet niet op handelingen die plaatsvinden op de 'weg' in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Deze afbakening is aangebracht omdat voor zover de in deze bepaling genoemde activiteiten plaatsvinden op de 'weg' daartegen kan worden opgetreden op basis van andere in deze verordening opgenomen voorschriften. De in de afdeling 5.1 'Parkeerexcessen' opgenomen artikelen bevatten onder meer bepalingen ten aanzien van het plaatsen of hebben op de weg van niet-rijklare voertuigen en voertuigwrakken, het gebruik van de weg als stallingsruimte voor auto's door garagebedrijven e.d. en het parkeren van caravans e.d. Niet alle activiteiten vallen automatisch onder de Wet milieubeheer. Voor zover de Wet milieubeheer deze activiteiten niet regelt kunnen de hinderlijke effecten ervan met diverse bepalingen uit de APV worden bestreden. Ingevolge artikel 10.17 Wet milieubeheer is het verboden om autowrakken op een voor publiek zichtbare plaats aanwezig te hebben. Artikel 10.18 bepaalt dat het verboden is zich van een autowrak te ontdoen, tenzij dit gebeurt onder de in het tweede lid aangegeven voorwaarden. Betreft het echter een autowrak dat niet aan de omschrijving van het Besluit nadere omschrijving begrip autowrakken voldoet (de auto verkeert rijtechnisch wel in onvoldoende staat van onderhoud, maar is nog wel voorzien van een geldig kenteken) dan is de opslag daarvan niet ingevolge artikel 10.17 van de Wet milieubeheer verboden. Wel kan hier iets tegen gedaan worden op grond van artikel 4.4.1 van de APV. Overigens wordt erop gewezen dat volgens de regeling in de Wet milieubeheer de opslag van vijf of meer dan vijf autowrakken een inrichting vormt die vergunningplichtig is. Tot slot regelde de Provinciale Milieuverordening een deel van de in dit artikel genoemde activiteiten, met name wanneer deze plaatsvinden in het waterwinbeschermingsgebied “Het Engelse Werk”. Tevens wordt een deel van deze activiteiten gereguleerd in de Afvalstoffenverordening. Lid 4 De onderhavige bepaling geldt uiteraard niet voor zover aangaande het daarin geregelde onderwerp regels zijn gesteld bij 'hogere' wetgeving. Ook komen in de meeste bestemmingsplannen voorschriften voor die het gebruik van de grond als opslagplaats onmogelijk maken dan wel strak reguleren. Artikel 10.17 van de Wet milieubeheer verbiedt het aanwezig hebben van een autowrak op een voor publiek zichtbare plaats. Artikel 4.4.2 Verbod handelsreclame
Vanwege de vereenvoudiging van vergunningen en de vermindering van administratieve lasten is artikel 4.4.2 ingrijpend herzien. Er is een splitsing gemaakt naar reclame in de binnenstad en voor het gebied buiten de binnenstad. Binnenstad Voor de binnenstad van Zwolle is het vergunningenstelsel in stand gehouden. Gedachte hierachter is dat de gemeente Zwolle de binnenstad, als beschermd stadsgezicht, vooraf wil kunnen blijven toetsen op handelsreclame. Bepaalde reclame, als genoemd in de ‘Beleidsregel reclame’ wordt hiervan uitgezonderd. Gebied buiten de binnenstad Voor het gebied buiten de binnenstad is de reclamevergunning voor onverlichte reclame geheel verdwenen en vervangen door een algemene regel die verbiedt om door middel van een reclame het verkeer in gevaar te brengen of hinder dan wel overlast te veroorzaken voor omwonenden. De gedachte daarachter is dat voor een reclame van enige omvang of betekenis doorgaans een bouwvergunning nodig is, waardoor al aan de welstand kan worden getoetst. Een reclame waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of overlast wordt veroorzaakt voor omwonenden komt relatief zo weinig voor dat het moeilijk valt te rechtvaardigen om voor die gevallen een vergunningplicht voor alle reclames in stand te houden. De reclame die wordt aangebracht dient nog wel te voldoen aan de regels van de nieuwe Beleidsregel reclame. Reclame en de vrijheid van meningsuiting In het begrip handelsreclame ligt besloten dat het in artikel 4.4.2 gaat om niet-ideële reclame, waarbij geen gedachten of gevoelens worden geopenbaard. Zie ook de toelichting bij artikel 1.1, aanhef en onder k (handelsreclame). Volgens vaste jurisprudentie behoren reclame-uitingen in de commerciële sfeer niet tot het eigenlijke gebied van de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet. Artikel 4.4.2. is daarom niet in strijd met artikel 7 van de Grondwet. In artikel 7, vierde lid, van de Grondwet wordt de handelsreclame met zo veel woorden van de vrijheid van drukpers uitgezonderd. Artikel 4.4.3 Vergunningplicht lichtreclame De gemeente Zwolle kiest ervoor een vergunningsplicht te handhaven voor lichtreclame. Dit om het meer ingrijpende en permanente karakter van lichtreclame voldoende te kunnen reguleren. Iedere vorm van lichtreclame die vanaf de weg, als bedoeld in hoofdstuk 1, zichtbaar is, is vergunningplichtig. Tweede lid: weigeringsgronden Naast de algemene weigeringsgronden in artikel 1.8 model APV geldt hier een specifieke weigeringsgrond: overlast voor omwonenden. Daarnaast mag de lichtreclame niet in strijd zijn met de ‘Beleidsregel reclame’. Artikel 4.4.4 Inrichtingseisen terrassen Op grond van deze bepaling kunnen de inrichtingseisen van het terrassenbeleid gesteld worden voor terrassen op de openbare weg, vastgesteld in het terrassenbeleid. Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente Afdeling 1 Parkeerexcessen Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen Onder a Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder `weg' verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet (WVW) daaronder verstaat. De artikelen 5.1.2, 5.1.3, 5.1.4, 5.1.5, lid 1, sub a, 5.1.6 en 5.1.7, lid 2, hebben alleen op 'echte' parkeerexcessen betrekking. De andere artikelen in deze afdeling strekken zich ook uit tot gedragingen buiten de weg in de zin van de WVW. De daar bedoelde plaatsen zullen doorgaans wel zijn aan te merken als 'weg' in de zin van deze APV.
Al vallen parkeerterreinen onder de werking van de parkeerexcesbepalingen, dit neemt niet weg dat zij in een aantal gevallen daarvan zullen moeten worden uitgezonderd. Te denken valt bijvoorbeeld aan het parkeren van vrachtwagens. Het is immers evident dat parkeerterreinen een belangrijke functie vervullen ten behoeve van een redelijke verdeling van de beschikbare parkeerruimte. Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d. Lid 1, onder a Op grond van deze bepaling is optreden mogelijk tegen die autohandelaren en exploitanten van garage-, herstel- en autoverhuurbedrijven die de weg voortdurend gebruiken als stallingsruimte voor auto's die hen toebehoren en/of zijn toevertrouwd. Het gaat hier om situaties waarin het gebruik van parkeerruimte op buitensporige wijze plaats heeft en niet toelaatbaar kan worden geacht (verkeersmotief). Deze bepaling heeft slechts betrekking op `eigenlijke' parkeerexcessen, dat wil zeggen op het parkeren van voertuigen op de weg (in de zin van de WVW). Lid 1, onder b In toenemende mate wordt geklaagd over de door velen als (neven)bedrijf uitgeoefende reparatie- en sloopwerkzaamheden aan op de weg geparkeerde voertuigen. Deze werkzaamheden geven veelal klachten inzake geluidsoverlast en verontreiniging van de weg; in mindere mate wordt geklaagd over de als gevolg van deze activiteiten verminderde parkeergelegenheid. Met het oog op het vorenstaande is het derhalve wenselijk de strafbaarheid van het herstellen of slopen op de weg niet te relateren aan de omstandigheid dat er sprake moet zijn van drie of meer voertuigen. Indien het slopen of herstellen van een voertuig bij herhaling geschiedt, moet hiertegen kunnen worden opgetreden, daargelaten of zich in de onmiddellijke omgeving meer auto's bevinden die betrokkene 'toebehoren of zijn toevertrouwd'. Het verontreinigen van de weg en het veroorzaken van hinderlijk rumoer is verboden bij artikel 4.2.1 en 2.4.6. Met het oog op het toenemend aantal klachten achten wij een strafbepaling welke zich in het bijzonder richt tot de onderhavige activiteiten, wenselijk naast genoemde (algemene) verbodsbepalingen. Met deze bepaling kan beter worden opgetreden tegen met het slopen en repareren van voertuigen gepaard gaande geluids- en stankoverlast en verontreiniging van de weg. Ingevolge de aanhef is slechts degene, die bij herhaling de weg als werkplaats voor reparatie- en/of sloopdoeleinden gebruikt strafbaar. Ook voor diegenen moet echter de mogelijkheid blijven bestaan aan de door hem (en zijn gezin) gebruikte auto kleine reparatiewerkzaamheden te verrichten. Het tweede lid opent deze mogelijkheid. Lid 2 De in het eerste lid gestelde verbodsbepaling geldt niet voor het normaal parkeren van de voor persoonlijk gebruik gebezigde auto('s) van de exploitant. Het bepaalde bij artikel 5.1.2 kan niet als een soort `escape' fungeren ten opzichte van de andere in deze afdeling opgenomen verbodsbepalingen. Artikel 5.1.2 mag met andere woorden niet gelezen worden in verband met de andere artikelen in de afdeling, in die zin dat de `faciliteit' die in artikel 5.1.2 is besloten - garagehouders enz. mogen twee auto's sowieso op de weg laten staan - ook impliceert dat zij een autowrak, een niet-rijklaar voertuig, een groot voertuig enz. ongelimiteerd lang op de weg mogen laten staan, omdat de ruimte die hen is aangewezen dezelfde blijft. Immers, in artikel 5.1.2 bestaat het excessieve in de ruimte die door het aantal voertuigen in beslag wordt genomen, in bijvoorbeeld de artikelen 5.1.3 en 5.1.4 bestaat het excessieve met name in het niet gerechtvaardigde doel om gedurende lange tijd parkeerruimte in beslag te nemen met wrakken of daarvan nauwelijks te onderscheiden vehikels. Dit doel is, indien zulks door garagehouders geschiedt, even onduldbaar als wanneer particulieren zich hieraan bezondigen. Het bepaalde bij artikel 5.1.2 geeft de daarin genoemde personen dus niet een `vrijstelling' om voertuigen te parkeren in afwijking van de andere verbodsbepalingen in deze afdeling. Lid 3 Het verlenen van een ontheffing ingevolge dit lid zal in het algemeen op zijn plaats zijn ingeval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs moet worden aanvaard dat de exploitant geen andere mogelijkheden ten dienste staan dan de hem toebehorende of toevertrouwde auto's op de weg te parkeren. Te denken is hierbij aan het geval dat de exploitant van een reeds lang bestaand bedrijf in de feitelijke onmogelijkheid verkeert op eigen terrein of in de nabijheid van zijn bedrijf stallingsruimte te creëren c.q. daarover op andere wijze de beschikking te krijgen.
Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen Het komt regelmatig voor dat eigenaren hun voertuig te koop aanbieden op de openbare weg. Wanneer het een enkel voertuig betreft, is dit geen echt probleem. Van aantasting van het uiterlijk aanzien van de omgeving is niet of nauwelijks sprake, de overlast voor de omwonenden blijft beperkt en het gebruik van de beschikbare parkeerruimte kan niet excessief genoemd worden. Anders ligt het wanneer de voertuigen met grote aantallen tegelijk aangeboden worden. Behalve dat het uiterlijk aanzien wordt aangetast, brengt het voor de omwonenden aanzienlijke overlast met zich mee. Een dergelijke uitstalling van voertuigen trekt immers kooplustigen aan. Ook wordt er een aanmerkelijk beslag op de beschikbare parkeerruimte gelegd. Het gaat te ver wanneer een eigenaar zijn voertuig niet meer voor zijn woning zou kunnen parkeren omdat er een bordje te koop achter de voorruit hangt. Waar precies de grens van het ingrijpen ligt kan niet altijd helder aangegeven worden. Wanneer een groot aantal voertuigen bij elkaar te koop wordt aangeboden, is het duidelijk dat die grens overschreden is. Gekozen is voor een constructie waarin het college de bevoegdheid hebben gebieden aan te wijzen waar het verbod van kracht is. Wanneer er naar het oordeel van het college sprake is van overlast kan het het verbod activeren. Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen Veelvuldig doet zich het verschijnsel voor dat niet-rijklare voertuigen op de weg worden geplaatst. De eigenaar of houder van een of meer van dergelijke voertuigen heeft deze meestal aangekocht om na weken of zelfs maanden van nijvere zelfwerkzaamheid weer een volwaardig voertuig te creëren. Veelal slaagt hij in deze poging niet, waarna het voertuig op de weg wordt achtergelaten, waar het na verloop van tijd degenereert tot autowrak. Deze bepaling richt zich in het bijzonder tegen dit soort parkeergedragingen. Het excessieve is in het bijzonder gelegen in het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Daarnaast kan het hierbedoelde parkeren een ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente meebrengen en om die reden excessief zijn. Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken Anders dan de niet-rijklare voertuigen die ingeval van parkeren gedurende zekere tijd in het bijzonder een parkeerexces kunnen opleveren door het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men een voertuig op de weg zet, geeft een achtergelaten voertuigwrak in de eerste plaats aanstoot, doordat het een ontsierend element in het straatbeeld vormt. Ook houdt een wrak een gevaar in voor spelende kinderen en voor de weggebruikers. Het op de weg plaatsen of hebben van een wrak is dus primair om die reden excessief. Daarnaast kan echter ook het zo juist genoemde verkeersmotief een rol spelen bij het uitvaardigen van dit verbod. Ofschoon een wrak vaak niet meer zal kunnen worden beschouwd als voertuig in de zin van het Wegenverkeersreglement, is de onderhavige bepaling gezien haar strekking en het verband met de andere bepalingen wel als parkeerexcesbepaling aan te merken. De onderhavige bepaling heeft betrekking op het plaatsen en hebben van wrakken op de weg (in de zin van de WVW). Het elders in de openlucht opslaan van wrakken wordt geregeld in artikel 4.4.1. Artikel 5.1.5 Caravans e.d. Lid 1, onder a Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig parkeren van caravans, kampeerwagens e.d. op de weg. Het excessieve van het hier bedoelde parkeren is in de eerste plaats gelegen in het buitensporige gebruik van parkeerruimte dat daarmee gepaard gaat. Het parkeren op ten hoogste drie (achtereenvolgende) dagen wordt niet verboden, zodat de betrokkene de gelegenheid zal hebben zijn kampeerwagen of caravan voor een te ondernemen reis klaar te maken, respectievelijk na de reis op te ruimen. Lid 1, onder b Deze bepaling richt zich ook tegen het ontsieren van het uiterlijk aanzien van de gemeente door het doen of laten staan van caravans e.d. elders dan op de weg in de zin van de WVW. Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen
Deze bepaling richt zich tegen degenen die voor een beroep of bedrijf reclame maken door een of meer voertuigen, voorzien van reclameopschriften, op de weg te parkeren. Het excessieve is primair gelegen in het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Dit doel kan al met één voertuig worden bereikt. In de tweede plaats kan het excessieve gelegen zijn in het motief van het tegengaan van ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente. In deze bepaling gaat het om een `eigenlijk' parkeerexces, hetwelk veronderstelt dat de gedraging plaatsvindt op een weg (in de zin van de WVW). Het hebben van handelsreclame op of aan onroerend goed op een vanaf de weg zichtbare plaats is geregeld in artikel 4.4.2. Het in dit artikel omschreven verbod is beperkt tot het maken van handelsreclame (commerciële reclame). Uit de jurisprudentie en uit artikel 7, vierde lid, van de Grondwet blijkt, dat de gemeentelijke wetgever in ieder geval het maken van handelsreclame aan beperkingen mag onderwerpen. Onder omstandigheden mag hij, blijkens bedoelde jurisprudentie, ook het maken van reclame, waardoor gedachten of gevoelens worden geopenbaard (artikel 7 Grondwet) en/of een mening wordt geuit (artikel 10 EVRM) aan beperkingen onderwerpen. Men spreekt wel van `ideële reclame'. Artikel 21 RVV bevat een verbod tot het rijden met een voertuig, indien dit is voorzien van een transparant voor reclamedoeleinden. Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen Lid 1 Deze bepaling geeft de mogelijkheid om aantasting van het uiterlijk aanzien van de gemeente door het doen of laten staan van bepaalde voertuigen tegen te gaan. Het doen of laten staan van grote voertuigen kan immers op bepaalde plaatsen, zoals vóór monumenten en historische gebouwen, in parken, op rustieke plekjes in open landschappen een ernstige aantasting van het stads-, of landschapsschoon betekenen. Vrachtauto's, aanhangwagens, kermiswagens en reclame-auto's bijvoorbeeld kunnen op dergelijke plaatsen een zeer storend element vormen. Het zijn deze situaties waarop deze bepaling het oog heeft. Gezien het motief van deze bepaling heeft zij ook betrekking op het parkeren van grote voertuigen buiten de weg. In zoverre heeft deze bepaling dus niet enkel betrekking op `eigenlijke' parkeerexcessen. Wat het motief: bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente betreft, dient er op te worden gewezen, dat het niet noodzakelijkerwijs behoeft te gaan om (het parkeren op of bij) plaatsen, die uit een oogpunt van stedenschoon of karakteristiek een bijzondere betekenis hebben, wil er sprake kunnen zijn van een `parkeerexces'. In het licht van het motief dat ten grondslag ligt aan het in het eerste lid bedoelde verbod verdient het aanbeveling zowel een lengte- als een hoogtecriterium te hanteren. Zeer wel denkbaar is immers dat een voertuig weliswaar nog geen lengte van 6 meter heeft, doch niettemin op grond van de hoogte schadelijk moet worden geacht voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. Lid 2 Deze bepaling beoogt optreden mogelijk te maken tegen het parkeren van grote voertuigen op de weg (in de zin van de WVW), omdat het gepaard gaat met een excessief gebruik van de weg. Met betrekking tot dit motief: buitensporig gebruik van de weg, wordt opgemerkt dat het in dat verband niet noodzakelijkerwijs om (het parkeren van) méér voertuigen behoeft te gaan. Ook het parkeren van één groot voertuig kan een parkeerexces in deze zin opleveren. Lid 3 De werking van het in het tweede lid gestelde verbod is ingevolge dit lid beperkt tot de avond en de nacht, alsmede het weekeinde en de doordeweekse feestdagen. Het lijkt in het algemeen niet redelijk om het parkeren van grote voertuigen op de weg ook gedurende de werkdag te verbieden. Dit zou de belangen van met name handel en industrie te zeer schaden. Dit ligt echter anders wanneer de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente in het geding is. Het parkeren van grote voertuigen op plaatsen waar dit naar de mening van burgemeester en wethouders schadelijk is voor dit uiterlijk aanzien, moet te allen tijde verboden kunnen worden. Daarom geldt de in lid 3 vervatte uitzondering niet voor het in het eerste lid gestelde verbod. Overigens blijft ook tijdens de perioden waarin het verbod bedoeld in het tweede lid niet van toepassing is, het zodanig parkeren van vrachtwagens dat aan bewoners of gebruikers van gebouwen hinder of overlast wordt aangedaan, verboden krachtens het hierop volgende artikel 5.1.8.
Lid 4 Naast de krachtens lid 2 geldende beperkingen kent dit lid aan het college de bevoegdheid toe ter zake van de in de eerste twee leden omschreven verboden een ontheffing te verlenen. Hiermee kan worden voorkomen dat de werking van deze verboden zou leiden tot een onevenredige aantasting van bedrijfsbelangen. Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen Lid 1 Deze bepaling beoogt optreden mogelijk te maken tegen het parkeren van vrachtwagens e.d. bij andermans voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw, zodanig, dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers van het gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan. Onder de werking van deze bepaling valt ook het hinderlijk doen of laten staan van grote voertuigen buiten de weg in de zin van de WVW. Door opneming van de bestanddelen `of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan' zijn ook mogelijke andere vormen van hinder of overlast dan uitzichtbelemmering, door het parkeren van grote voertuigen aan bewoners of gebruikers van gebouwen berokkend, verboden. Hierbij kan worden gedacht aan belemmering van de lichtval, stankoverlast en geluidsoverlast, bijvoorbeeld ten gevolge van het starten en warmdraaien van grote voertuigen.
Lid 2 De in dit lid opgenomen uitzondering ziet bijvoorbeeld op (het parkeren van) `hoogwerkers', meetwagens e.d. Een ontheffingsmogelijkheid is niet geboden. Niet goed valt in te zien hoe deze mogelijkheid te rijmen valt met het hinderlijke karakter van het hier bedoelde parkeren. Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen Deze bepaling is nieuw en reguleert hinder en overlast die voor bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen kunnen ontstaan door het parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen, zoals vrachtauto's van destructiebedrijven, vismeelfabrieken e.d. Onder de werking van deze bepaling valt ook het doen of laten staan van voertuigen met stankverspreidende stoffen buiten de weg in de zin van de WVW. Een ontheffingsmogelijkheid wordt niet geboden. Deze mogelijkheid valt niet goed te rijmen met het hinderlijke karakter van het hier bedoelde parkeren. Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen Deze bepaling is nieuw. Het is helaas een veelvuldig voorkomend verschijnsel dat groenstroken, openbare beplantingen, plantsoenen en grasperken worden benut voor het parkeren van voertuigen. Met de onderhavige bepaling wordt beoogd beschadiging van groenstroken e.d., die het uiterlijk aanzien van de gemeente beogen te verfraaien, te voorkomen en het groen beter aan zijn bestemming te doen beantwoorden. Aangezien deze bepaling zich uitsluitend richt tegen een `oneigenlijk' parkeerexces - dat wil zeggen tegen een gedraging welke buiten de `weg' (in de zin van de wegenverkeerswetgeving) plaatsvindt, is er geen strijd met de wegenverkeerswetgeving. Lid 2 Bij de onder a bedoelde voertuigen kan worden gedacht aan voertuigen, in gebruik bij de politie of de brandweer, alsook bij de gemeentelijke plantsoenendienst. Campings vallen onder terreinen als bedoeld onder c. Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets In de praktijk wordt regelmatig overlast ondervonden van fietsen en bromfietsen die her en der buiten de daartoe bestemde fietsenstallingen worden geplaatst. Het gaat hierbij om plaatsen, waar zich grote concentraties van gestalde (brom)fietsen voordoen (station, binnenstad). Voorop staat dan wel dat er voldoende stallingsmogelijkheden ter plekke zijn. Ter regulering van overlast van foutief geplaatste (brom)fietsen is in het eerste lid van dit artikel aan het college de bevoegdheid gegeven om plaatsen aan te wijzen waar het verboden is (brom)fietsen neer te zetten buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen. Na aanwijzing van een plaats waar het verbod zal gelden en het realiseren van voldoende
alternatieve stallingsruimte, kan tegen een foutief geplaatste (brom)fiets worden opgetreden. Door middel van borden moet worden aangegeven dat foutief geplaatste (brom)fietsen zullen worden verwijderd. Op grond van het derde lid is het verboden (brom)fietswrakken op de weg te laten staan. Zowel in de stallingsruimte als op de weg kunnen deze wrakken veel overlast, ontsiering van de gemeente of schade veroorzaken. Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten Paragraaf 1 Collecteren Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed Voor het houden van een openbare inzameling is een vergunning van het college nodig. Het artikel ziet op de welbekende inzamelingen van geld middels collectebussen, maar ook op inzamelingen met gebruik van intekenlijsten en de inzameling van goederen. Dit laatste komt bijvoorbeeld voor als burgers gevraagd wordt een bijdrage te leveren aan een voedselpakket. Dit kan middels een gift in geld maar ook door (vooraf bepaalde) producten te kopen en vervolgens te doneren. Voor de openbaarheid van de inzameling is het voldoende dat deze op of aan de openbare weg dan wel op een andere voor het publiek toegankelijke plaats plaatsvindt. De bepaling ziet zowel op het collecteren voor een ideëel als voor een commercieel doel. In het tweede lid is aangegeven dat ook een vergunning vereist is, indien bij een inzameling geschreven of gedrukte stukken worden aangeboden. Het komt veelvuldig voor dat het collecteren plaatsvindt onder gelijktijdige aanbieding van gedrukte stukken, zoals prentbriefkaarten, mapjes briefpapier e.d., waarbij de opbrengst een charitatieve bestemming heeft. De uitdrukking 'in besloten kring' doelt op gevallen waarin tussen de inzamelende instelling en de persoon tot wie zij zich richt een bepaalde kerkelijke, maatschappelijke of verenigingsband bestaat, welke binding de achtergrond vormt van de actie. Het begrip 'besloten kring' veronderstelt een nauwere band dan alleen het gemeenschappelijk lidmaatschap. Men zal moeten aangeven dat er ook een zekere gemeenschappelijke bekendheid is. Dit zal niet het geval zijn, indien de band tussen aanbieder en cliënt uitsluitend wordt gevonden in het gemeenschappelijk lidmaatschap van een grote organisatie als een vak- of een omroepvereniging. Het collecteren onder gelijktijdige aanbieding van gedrukte stukken moet onderscheiden worden van het venten of colporteren met gedrukte stukken. Venten of colporteren met gedrukte stukken valt onder de werking van artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Het venten of colporteren beoogt vooral het dekken van de kosten van verspreiding (het drukken en redigeren daaronder begrepen) van gedrukte stukken. Het aanvaarden van geld is dus duidelijk dienstbaar aan de verspreiding. Van venten of colporteren met gedrukte stukken is sprake, wanneer voor deze stukken een reële contraprestatie in de vorm van een vast bedrag zou worden gevraagd. Omdat het aanbieden van gedrukte stukken en het ontvangen van een geldelijke vergoeding zijn `gekoppeld' en niet te scheiden, is artikel 5.2.2 (de ventbepaling) dan ook met het oog op artikel 7, eerste lid, van de Grondwet met zoveel woorden niet van toepassing verklaard op het te koop aanbieden, verkopen en afleveren van gedrukte stukken (waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard). Bij het collecteren onder gelijktijdige aanbieding van gedrukte stukken is deze koppeling niet aanwezig. Verkrijgt men een of ander drukwerk door een willekeurig bedrag of een weliswaar vast, maar niet meer als reële contraprestatie aan te merken bedrag aan geld in een bus te werpen of te overhandigen als bijdrage voor een duidelijk kenbaar liefdadig of ideëel doel, dan is er in onze opvatting sprake van een collecte. De gedrukte stukken worden daarbij slechts ter ondersteuning van die actie uitgereikt en zijn niet elementair voor het verschijnsel collecte. Bij strafrechtelijk optreden tegen dit soort, zonder vergunning gehouden inzamelingen zal ten laste gelegd en bewezen moeten worden, dat te kennen is gegeven of de indruk is gewekt dat de opbrengst geheel of gedeeltelijk is bestemd voor een ideëel doel. Paragraaf 2 Venten Artikel 5.2.2.1 Begripsomschrijving
Het is van belang te omschrijven wat onder venten wordt verstaan omdat het uitoefenen van de ambulante handel (het venten) onderscheiden moet worden van enerzijds de collectevergunning en anderzijds de standplaatsvergunning. Onder venten met goederen wordt dan ook verstaan: de uitoefening van kleinhandel waarbij goederen aan willekeurige voorbijgangers worden aangeboden dan wel het huis-aan-huis aanbieden van goederen of diensten. Bij venten is het van belang dat de venter in beweging is. De venter biedt zijn waren voortdurend aan vanaf een andere plaats. Het tijdelijk stilstaan in afwachting van klanten is geen venten. Artikel 5.2.2.2 Ventverbod Het oude artikel 5.2.2 ging uit van een algeheel verbod op venten, behalve als met een door het college verstrekte vergunning werd gehandeld. Het is nu nog slechts verboden te venten als de openbare orde wordt verstoord, de openbare veiligheid of de volksgezondheid in gevaar komen. De terminologie sluit aan bij de Europese dienstenrichtlijn. Hieronder vallen de motieven van overlast (in de meeste gevallen) en verkeersveiligheid. Het tweede lid is ingevoegd om te voorkomen dat burgers op zondag of in de late avonduren en nacht worden lastig gevallen door venters. Het derde lid bevat een afbakening naar hogere regelgeving. Artikel 5 van de Wegenverkeerswet luidt: Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Paragraaf 3 Standplaatsen Artikel 5.2.3.1 Begripsomschrijving Deregulering bestaat niet alleen uit het verminderen van administratieve lasten, maar ook uit het verhelderen en vereenvoudigen van regels. In het kader van de deregulering in 2007 is daarom het oude artikel 5.2.3 opgedeeld in vijf artikelen en is de tekst verduidelijkt. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd. Het eerste lid ziet op het te koop aanbieden van goederen vanaf een vaste plaats. Hiermee wordt dan ook een onderscheidend criterium gevormd ten opzichte van het venten met goederen. Bij het venten met goederen wordt er immers vanuit gegaan, dat de venter voortdurend zijn goederen vanaf een andere plaats in de openbare ruimte moet aanbieden. Het tweede lid bepaalt dat de definitie van het eerste lid niet bevat het innemen van een standplaats op een door de gemeente ingestelde markt op basis van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet of op een snuffelmarkt (zie art. 5.2.4.1). Degene die op een door de gemeente ingestelde markt een standplaats wil innemen zal zich moeten houden aan de regels die voor de markt gelden. Artikel 5.2.3.2 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden Volgens artikel 9 van de Europese Dienstenrichtlijn is een vergunningstelsel geoorloofd, indien het niet discriminatoir, noodzakelijk en evenredig is. Voor het noodzaakvereiste moet bezien worden of er een 'rule of reason' ofwel een dwingende reden van algemeen belang is. Een dwingende reden van algemeen belang is onder meer handhaving van de maatschappelijke orde en bescherming van het milieu en stedelijk milieu daaronder begrepen de stedelijke en rurale ruimtelijke ordening. Hieraan is voor wat betreft het stelsel van standplaatsvergunningen voldaan. Gemeenten willen het immers met het oog op het verdelen en uiterlijk aanzien van de openbare ruimte niet aan standplaatshouders overlaten waar te gaan staan met de verkoopwagen. De vergunning dient het verdelen van de beschikbare standplaatsen en het mogelijk maken van een maximumstelsel. De vergunning heeft voorts tot doel overlast te voorkomen, bijvoorbeeld stankoverlast, verkeershinder en overlast door zwerfafval. De vergunning is persoonsgebonden (artikel 1.6). Vrijheid van meningsuiting In het derde lid van artikel 5.2.3 (oud) werd een uitzondering gemaakt op het verbod op de straathandel voor zover het betreft het uitstallen van stukken waarin gedachten en gevoelens worden
geopenbaard (artikel 7 Grondwet). Voor het aanbieden van gedrukte stukken als zodanig kan geen vergunning worden geëist. Het wordt gezien als een zelfstandig middel van verspreiding. Wel is een vergunning noodzakelijk indien vanaf een standplaats gedrukte stukken worden aangeboden. Deze vergunning is niet vereist vanwege het feit dat gedrukte stukken worden aangeboden, maar vanwege het feit dat een standplaats wordt ingenomen. Dus het gaat hier om een standplaatsvergunning. Tweede lid Weigeringsgronden Artikel 5.2.3.2 bevat in het tweede lid een verwijzing naar de algemeen geldende weigeringsgronden van artikel 1.8, te weten: openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en milieu. Bovendien worden als facultatieve weigeringsgronden aangemerkt: redelijke eisen van welstand en het bestemmingsplan. Openbare orde Dit begrip omvat in ieder geval de bescherming tegen een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving, en kan met name onderwerpen in verband met de menselijke waardigheid (zedelijkheid), de bescherming van minderjarigen en dierenwelzijn (zedelijkheid) betreffen. Verkeersveiligheid De weigeringsgronden omtrent de openbare orde en openbare veiligheid bevatten de verkeersveiligheid. Standplaatsen waar goederen te koop worden aangeboden hebben in de praktijk een verkeersaantrekkend karakter. Door deze verkeersaantrekkende werking ontstaan mogelijk ongewenste oversteekbewegingen door voetgangers en ontoelaatbaar rijwielverkeer in voetgangersgebieden. Ook parkerende en geparkeerde auto's kunnen overlast in de omgeving veroorzaken. In het belang van de verkeersveiligheid is het daarom niet mogelijk overal een standplaats in te nemen. Redelijke eisen van welstand Deze weigeringsgrond kan gehanteerd worden indien een of meer standplaatsen worden ingenomen op een zodanige plaats dat het straatbeeld ernstig verstoord wordt. Met deze weigeringsgrond kan niet alleen verkapte marktvorming worden tegengegaan, ook wordt daarmee het aanzien van monumentale gebouwen of stedenbouwkundige ensembles gewaarborgd. Het college bepaalt zelfstandig de inhoud van deze weigeringsgrond. Winkeltijdenwet De Winkeltijdenwet regelt een aantal zaken met betrekking tot de openingstijden van winkels en het leveren van goederen aan particulieren. De bepalingen uit de Winkeltijdenwet gelden ook voor de verkoop van goederen vanaf een standplaats. Het toezicht op de naleving van de bepalingen van de Winkeltijdenwet geschiedt door de Economische Controledienst. Warenwet Op het drijven van handel in waren zoals bedoeld in artikel 1 van de Warenwet (eetwaren, waaronder tevens worden begrepen kauwpreparaten, andere dan van tabak, en drinkwaren, alsmede andere roerende zaken) zijn de bepalingen uit de Warenwet van toepassing. De Warenwet stelt regels met betrekking tot de goede hoedanigheid en aanduiding van waren. Daarnaast stelt de Warenwet regels met betrekking tot de hygiëne en degelijkheid van producten. Wet milieubeheer In de Wet milieubeheer wordt een regeling getroffen ten aanzien van inrichtingen die hinder of overlast kunnen veroorzaken voor de omgeving. Deze bepalingen gelden ook voor een standplaatshouder, voor zover zijn verkoopplek als 'inrichting' kan worden aangemerkt. Van belang is de regelgeving die geldt voor bijvoorbeeld patatverkopers, die voor wat betreft de frituurinrichting aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. Gebruik van de openbare weg Voor het innemen van een standplaats op de openbare weg is een vergunning vereist. In veel gevallen zal de gemeente de eigenaar of rechthebbende van de openbare weg zijn. Op grond hiervan kan de gemeente van degene die op de openbare weg met vergunning een standplaats inneemt een vergoeding bedingen voor het gebruik van het deel van de openbare weg.
Artikel 5.2.3.3 Toestemming rechthebbende Dit artikel verbiedt de rechthebbende op een terrein toe te laten dat een standplaats wordt ingenomen, zonder dat hiervoor een vergunning is verstrekt. Met dit verbod is het mogelijk niet alleen maatregelen te nemen tegen degene die zonder vergunning een standplaats inneemt maar ook tegen de eigenaar van de grond die het innemen van een standplaats zonder vergunning toestaat. Artikel 5.2.3.4 Afbakeningsbepalingen Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de APV Zwolle van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, amvb of een provinciale verordening wordt voorzien. De term ‘onderwerp’ in artikel 122 Gemeentewet betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De formulering van de afbakeningsbepaling in het tweede lid sluit daarom aan bij de Gemeentewet. In het eerste lid vindt afbakening plaats met de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en het Provinciaal wegenreglement, het tweede lid ziet op afbakening met de Woningwet. Paragraaf 4 Snuffelmarkten Artikel 5.2.4.1 Begripsomschrijving Van de snuffelmarkt te onderscheiden zijn: - de weekmarkt in de zin van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet Het begrip ‘markt’ is niet nader omschreven in de Gemeentewet. In de regel worden op een weekmarkt ‘geregelde’ waren verkocht, dat wil zeggen: geen tweedehands goederen. Indien de te verwachten concentratie van een aantal standplaatsen zo hoog is, dat het uiterlijk de karakteristieken van een markt krijgt, mag niet meer worden volstaan met het verlenen van standplaatsvergunningen, maar dient het college een besluit te nemen over het instellen van een markt. - de jaarmarkt in de zin van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet Ook het begrip ‘jaarmarkt’ wordt niet nader gedefinieerd in de Gemeentewet. Bij een jaarmarkt moet gedacht worden aan een jaarlijks terugkerende traditie. - evenement: de zogenaamde snuffelmarkten worden gehouden in een gebouw of plaats. Indien het betreft braderieën, vrijmarkten op Koninginnedag of vlooienmarkten in de openbare ruimte, is deze paragraaf niet van toepassing, maar is er sprake van een evenement, dat al dan niet vergunningplichtig is op grond van artikel 2.2.2 van deze APV. Artikel 5.2.4.2 Snuffelmarkt Algemeen De aard van de goederen en de omstandigheden rondom een snuffelmarkt kunnen een uitstralende werking hebben buiten het gebouw. Het houden van een snuffelmarkt is dan ook verboden als de openbare orde dreigt te worden aangetast en overlast (milieu in de zin van de Dienstenrichtlijn) te verwachten is. In het belang van deze motieven is de vergunningplicht gehandhaafd. De Europese Dienstenrichtlijn De richtlijn is van toepassing op zowel het vergunningstelsel als het meldingsstelsel voor een snuffelmarkt. Het artikel richt zich immers tot de organisator en deze is een dienstverlener in de zin van de richtlijn. Voorts komt het voor dat er diensten worden aangeboden op de standplaatsen, bijvoorbeeld schoenpoetsers, nagelverzorging, kappers e.d. Weigeringsgronden De weigeringsgronden voor een snuffelmarktvergunning zijn de generieke zoals genoemd in artikel 1.8. Winkeltijdenwet
De Winkeltijdenwet is op het houden van een vrije markt van toepassing als de markt een bedrijfsmatig karakter heeft. Dit is afhankelijk van de aard van de op de markt ontplooide activiteiten, of er geregelde of ongeregelde goederen worden verkocht en de frequentie waarmee de markt gehouden wordt. Afdeling 3 Openbaar water Artikel 5.3.1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water Artikel 5.3.1 is, ter aanvulling van een aantal andere regelingen, bedoeld om de overige openbare wateren te vrijwaren van activiteiten die het gebruik op enigerlei wijze nadelig zouden kunnen beïnvloeden. De veiligheid op het water heeft reeds een afdoende regeling gevonden in een aantal bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, te weten de artikelen 162, 163 en 427, sub 6, en het Binnenvaartpolitiereglement. Onder werkdagen in dit artikel wordt verstaan: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag. Feestdagen die op een van de hiervoor genoemde dagen vallen, worden niet meegerekend als zijnde een werkdag. Voor de definiëring van ‘feestdag’ wordt aangesloten bij artikel 3 van de Algemene termijnenwet. Deregulering Het vergunningsstelsel is vervangen door een breed gestelde algemene regel. Daarmee legt de gemeente Zwolle nadrukkelijk een deel van de verantwoordelijkheid bij de burger. In eerste instantie moet deze zelf de afweging maken of een steiger of een meerpaal gevaar of hinder oplevert voor het vaarverkeer, of een probleem voor het beheer en onderhoud. Omdat het hierbij gaat om permanent bedoelde zaken, is aan dit artikel een meldingsplicht verbonden. Op die manier kan de gemeente vooraf toetsen en met de melder overleggen of bijvoorbeeld het onderhoud van de oevers niet in het geding is. Zo kan worden voorkomen dat een al geplaatst object weer moet worden verwijderd, met alle financiële gevolgen van dien. Als uit de melding blijkt dat een voorwerp niet op, in of boven het openbaar water geplaatst zou morgen worden, wordt hiervan schriftelijk melding gedaan. Deze mededeling moet worden aangemerkt als een verbod waartegen bezwaar/beroep mogelijk is. Artikel 5.3.2 Ligplaats vaartuigen, die geen woonschip als bedoeld in de Ligplaatsenverordening woonschepen zijn. Pleziervaartuigen Artikel 5.3.2 bepaalt dat het innemen van een ligplaats met een `pleziervaartuig' slechts toegestaan is op die plaatsen die door het college krachtens lid 2 zijn aangewezen. Ook hier kan het aantal vaartuigen dat ligplaats mag innemen op de aangewezen gedeelten van openbaar water gelimiteerd worden. Hiertoe heeft het college beleid vastgesteld. Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats Naast de algemene voorschriften die krachtens artikel 5.3.2, lid 2, kunnen worden uitgevaardigd kan het wenselijk zijn, gelet op de omstandigheden, om aan een individuele booteigenaar nog nadere voorschriften op te leggen. Dit artikel biedt daarvoor de grondslag. Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats Dit artikel spreekt voor zich. Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatwerken en oevers Deze bepaling is het supplement van o.a. artikelen 88 e.v. van het Algemeen reglement van politie voor rivieren en rijkskanalen. Daarin staat een aantal activiteiten opgesomd dat de instandhouding van waterstaatswerken in beheer bij het rijk in gevaar kan brengen en om die reden verboden is, of in sommige gevallen uitsluitend nadat vergunning is verkregen, is toegestaan.
Deze APV-bepaling vormt dan meestal het sluitstuk, namelijk voor de waterstaatswerken die in beheer zijn bij de gemeenten. Artikel 1.14 van het Binnenvaartpolitiereglement legt aan degene die een kunstwerk beschadigt bovendien nog een meldingsplicht op. Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen Om te waarborgen dat deze middelen aanwezig zijn en gebruikt kunnen worden voor het redden van personen is andersoortig gebruik of het voor gebruik onklaar maken van reddingsmiddelen strafbaar gesteld. Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water De beide in lid 2 genoemde reglementen bepalen aan welke verkeersregels de schippers van vaartuigen zich hebben te houden. Zij zijn dus uitsluitend gericht op de gebruikers van vaartuigen en niet op de overige gebruikers van het openbaar water. Artikel 5.3.7 betekent dan ook een eigenlijke aanvulling op deze twee reglementen door in algemene zin, vergelijkbaar met de redactie van artikel 25 Wegenverkeerswet, hinder of gevaarlijk gedrag van de overige gebruikers te verbieden. Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen Dit artikel spreekt voor zich. Artikel 5.3.9 Overlast door snelle kleine vaartuigen Het verschijnsel "snelle kleine vaartuigen" heeft zich de laatst jaren snel ontwikkeld, evenals de hoeveelheid waterscooters. In verband met de snelheid waarmee de de waterscooter zich over het water begeeft is deze ook ingedeeld onder de noemer snelle kleine vaartuigen. Ook de jetski's vallen onder het begrip "waterscooter", terwijl ook de zogenaamde "banzai-bootjes" als waterscooter worden beschouwd. Het verbod om met dergelijke snelle kleine vaartuigen te varen is opgenomen in de APV omdat omwonenden steeds meer hinder van deze vorm van recreatie ondervinden. Tevens veroorzaakt deze vorm van recreatie ernstige overlast voor het natuurgebied aan de IJssel. Het verbod geldt voor de gehele IJssel langs Zwols grondgebied, om precies te zijn tussen de volgende km-raaien: 971.7 en 984.5. De gemeente Hattem zal eveneens een dergelijke bepaling in de APV opnemen. Hierdoor wordt de handhaafbaarheid geoptimaliseerd. De wettelijke voorschriften voor het varen met snelle vaartuigen zijn opgenomen in het Binnenvaartpolitiereglement. Dit reglement is gebaseerd op artikel 3 en 4 van het Scheepvaartverkeerswet en heeft als motief het regelen van het scheepvaartverkeer, waaronder ook de hinder of gevaar door het scheepvaartverkeer voor personen die zich op het water bevinden en schade door het scheepvaartverkeer aan de landschappelijke of natuurwetenschappelijke waarden van een gebied waarin scheepvaartwegen zijn gelegen. Het motief van deze bepaling van de APV is een andere, namelijk het voorkomen van overlast en hinder voor omwonenden en recreanten in het natuurgebied. Op grond van artikel 2 jo. artikel 42 Scheepvaartverkeerswet beschikt de gemeente over aanvullende bevoegdheden ten aanzien van onder haar beheer staande scheepvaartwegen. Voorts moet uit artikel 42 SVW jo. artikel 149 Gemeentewet afgeleid worden dat deze bevoegdheid zich ook uitstrekt over andere dan onder haar beheer staande scheepvaartwegen voor maatregelen die niet in het Binnenvaartpolitiereglement voorkomen maar daar wel een aanvulling op vormen (bijvoorbeeld regelgeving voor de waterscooter en de jet-ski). Artikel 5.3.10 Verbod beschadigen ijsvlakten Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat ijsvlakten, bestemd voor bijvoorbeeld schaatswedstrijden worden beschadigd. Artikel 5.3.11 Verbod werkzaamheden aan vaartuigen te verrichten Dit artikel spreekt voor zich.
Afdeling 4 Verbod vuur te stoken Artikel 5.4.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken Benadrukt wordt dat voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen altijd een ontheffing nodig is op grond van artikel 10.63, tweede lid, Wet milieubeheer. Het college kan een ontheffing verlenen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Met andere woorden, het college kan een ontheffing weigeren op grond van milieuhygiënische argumenten. Bij het verbranden van afvalstoffen zijn echter vaak openbare orde- en veiligheidsaspecten van belang. Artikel 10.63, tweede lid, van de Wet milieubeheer biedt geen mogelijkheid om de ontheffing te weigeren, indien de openbare orde en veiligheid in het geding is. Bovendien kunnen de voorschriften verbonden aan een dergelijke ontheffing alleen dienen ter bescherming van het belang van het milieu. Artikel 5.4.1 vult daarom voor wat betreft deze aspecten de Wet milieubeheer aan. Artikel 5.4.1, derde lid, van de APV biedt de mogelijkheid om - naast de ontheffing op grond van de Wet milieubeheer - een ontheffing te verlenen, waarin de aspecten van openbare orde en veiligheid worden geregeld. Er ligt dus een ander motief ten grondslag aan de APV dan aan de Wet milieubeheer. Tevens wordt het college de mogelijkheid geboden om aan deze ontheffing voorschriften te verbinden die het belang van de openbare orde en veiligheid beogen te beschermen. De weigeringsgronden worden genoemd in vierde lid. Afdeling 5 Asverstrooiing Artikel 5.5.1 Begripsomschrijving Gemeenten mogen in een verordening regels opnemen rond de incidentele asverstrooiing. Deze mogelijkheid bestaat met name vanuit een oogpunt van overlastbeperking en het tegengaan van ongewenste asverstrooi-ingen. Een dergelijke bepaling is opgenomen in de APV en niet in de verordening op de begraafplaatsen omdat deze laatste hoofdzakelijk toeziet op een ordelijk verloop van de gang van zaken op een begraafplaats. Verstrooiingen die plaatsvinden door of op last van de houder van een crematorium of bewaarplaats van asbussen kunnen enkel plaatsvinden op het terrein dat daartoe permanent is bestemd. Artikel 5.5.2 Incidentele asverstrooiing Asverstrooiing is om uiteenlopende redenen niet op alle plaatsen even wenselijk. Dit geldt zeker voor plaatsen waar de as niet of nauwelijks in de bodem kan worden opgenomen en door de wind kan gaan dwarrelen. Dit speelt met name een rol op stoepen, straten, pleinen en dergelijke. Daarom is er een verbod opgenomen voor het verstrooien van as op de verharde delen van de weg. De begraafplaats en het crematoriumterrein zijn expliciete voorbeelden van terreinen waar het vanuit een oogpunt van beheer bezwaarlijk kan zijn om incidenteel as te verstrooien. Om reden van piëteitsgevoel en overlast voor recreanten en gebruikers van openbare ruimten te voorkomen is voorts incidentele asverstrooiing verboden op in dit artikel genoemde openbare plaatsen. Om reden van natuurbehoud zijn de in dit artikel genoemde natuurterreinen verboden voor incidentele asverstrooiing. Op grond van dit artikel wordt binnen de gemeente Zwolle ruimte geboden om as te verstrooien in bosschages van parken en plantsoenen die bijvoorbeeld een dierbare plek zijn geweest van de overledene. Artikel 5.5.3 Verbod incidentele asverstrooiing Het verstrooien van as blijft een emotionele gebeurtenis. Zowel voor nabestaanden als voor omstanders die ermee worden geconfronteerd. Het is daarom van belang dat omstanders geen hinder ondervinden van de activiteit op zich en van de as die na de activiteit wordt achtergelaten. Overigens
is uit de toelichting van de wet af te leiden dat het waarnemen door omstanders van de handeling op zich geen hinder oplevert. Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen Artikel 6.1 Strafbepaling Volgens artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede geldboetecategorie stellen, alsmede openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In het stelsel van geldboetecategorieën geeft de wetgever in formele zin steeds aan in welke geldboetecategorie een strafbaar feit is ingedeeld, waarbij echter in artikel 154 van de Gemeentewet aan de gemeentelijke wetgever de keuzemogelijkheid wordt gelaten om op overtreding van verordeningen geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie. De eerste categorie zal in aanmerking kunnen komen voor lichte overtredingen. Door te kiezen voor de eerste categorie kan de gemeentelijke wetgever aangeven dat hij overtreding van een door hem vastgestelde norm minder ernstig acht. Overigens mag de gemeentelijke wetgever binnen deze categorieën niet differentiëren; hij mag slechts kiezen voor hetzij de tweede hetzij de eerste geldboetecategorie. Artikel 154 van de Gemeentewet biedt voldoende mogelijkheden een passende sanctie op te leggen (maximaal f 5.000,-). Toch is in het eerste lid van artikel 6.1 de mogelijkheid van hechtenis gehandhaafd, omdat niet bij voorbaat moet worden uitgesloten dat in bepaalde (uitzonderings)gevallen de rechter toch behoefte heeft aan de mogelijkheid tot oplegging van een vrijheidsstraf. Wij stellen voor niet te differentiëren naar categorie, maar de hoogte van de boete te laten bepalen door de rechter. Dit betekent dat alle overtredingen strafbaar worden gesteld in de hoogste categorie. Artikel 6.2 Toezichthouders Op grond van dit artikel kan het college dan wel de burgemeester toezichthouders aanwijzen. De basis voor de bevoegdheid van de toezichthouders is verder geregeld in hoofdstuk 5 van de Awb. In de gemeente is een overzicht van alle toezichthouders met de daarbij behorende bevoegdheden. Artikel 6.3 Binnentreden van woningen, andere gebouwen en terreinen De Algemene wet op het binnentreden is niet van toepassing op het betreden van bedrijfsruimten en terreinen. De bevoegdheid tot betreden daarvan volgt uit de bijzondere wet of verordening. Artikel 6.4 Inwerkingtreding Een besluit van het gemeentebestuur op overtreding waarvan straf is gesteld, wordt op dezelfde wijze bekend gemaakt als alle overige besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden (volgens artikel 139 Gemeentewet). Na de bekendmaking wordt dit besluit meegedeeld aan het arrondissementsparket (artikel 143 Gemeentewet). Ingevolge artikel 142 van de Gemeentewet treden strafverordeningen in werking op de achtste dag na die, waarop zij zijn afgekondigd, tenzij zij een ander tijdstip daartoe aanwijzen. Dat andere tijdstip kan in de verordening zelf worden aangewezen, maar het is ook geoorloofd in de verordening te bepalen dat de dag van inwerkingtreding door burgemeester en wethouders zal worden vastgesteld. In verband met het bepaalde in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht is het uiteraard niet mogelijk aan de bepalingen van een strafverordening terugwerkende kracht toe te kennen. Artikel 6.5 Overgangsbepaling Van belang is in de overgangsbepalingen aan te geven of bestaande vergunningen, ontheffingen etc. al dan niet hun rechtskracht blijven behouden na de inwerkingtreding van deze verordening. Dit geldt ook voor de vraag of het oude dan wel het nieuwe recht van toepassing is bij beroepszaken, aanhangig gemaakt voor de inwerkingtreding van het nieuwe recht, maar behandeld na de inwerkingtreding.
In het eerste lid wordt er van uitgegaan dat alle bestaande vergunningen, ontheffingen etc. na een bepaalde termijn aangepast moeten worden aan het nieuwe recht. Dit betekent in feite een sanering van alle vergunningen, ontheffingen etc. die voor onbepaalde tijd zijn afgegeven. In de praktijk zal het voor niet veel extra werk betekenen, aangezien het merendeel van de vergunningen, ontheffingen etc. nu reeds voor een bepaalde tijd zijn afgegeven. Wanneer dan ook de termijn in het eerste lid op bijvoorbeeld twee jaar zou worden gesteld, zouden de evengenoemde vergunningen, ontheffingen etc. veelal toch reeds eerder vervallen zijn, aangezien de werkingsduur van deze vergunningen, ontheffingen etc. korter zal zijn dan twee jaar. - Met betrekking tot op basis van het oude recht opgelegde voorschriften en beperkingen wordt eveneens een sanering doorgevoerd (lid 2). Ook hier moet weer een redelijke termijn gekozen worden. Het ligt voor de hand dezelfde termijn als in het eerste lid te kiezen. Bij de hier bedoelde voorschriften en beperkingen moet gedacht worden aan de bevoegdheid van de burgemeester of het college om in sommige gevallen aan de uitoefening van bepaalde activiteiten voorschriften en beperkingen op te leggen zonder dat overigens voor die activiteit een vergunning, ontheffing of kennisgeving is vereist. In het derde lid wordt het nieuwe recht van toepassing verklaard op aanvragen voor een vergunning en ontheffing, die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend maar waar daarna op wordt beslist. Voorwaarde is wel dat de nieuwe verordening een overeenkomstig gebod of verbod kent. Het oude recht is van toepassing op tijdig ingediende beroep- of bezwaarschriften betreffende vergunningen, ontheffingen, voorschriften of beperkingen, die gebaseerd zijn op het oude recht (lid 4). In het vijfde lid is bepaald dat de oude vergunning of ontheffing van kracht blijft totdat onherroepelijk op de nieuwe aanvraag is beslist. De termijn die in het eerste lid is genoemd kan hierdoor verlengd worden. Met deze bepaling kan worden voorkomen dat gedurende een bepaalde periode de aanvrager niet in het bezit is van de benodigde vergunning of ontheffing en daardoor formeel geredeneerd in overtreding is. Artikel 6.6 Toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beslissing bij niet tijdig beslissen) In dit artikel is aangegeven op welke vergunningstelsels in de APV, welke onder de werking van de Europese Dienstenrichtlijn vallen, het principe van de van rechtswege verleende vergunning (ook wel aangeduid als de lex silencio positivo) van toepassing wordt verklaard. In het artikel wordt verwezen naar de relevante paragraaf 4.1.3.3. in de Algemene wet bestuursrecht. Hierin zijn de nadere bepalingen over de van rechtswege verleende beschikking opgenomen. De toepassing van de van rechtswege verleende vergunning heeft tot gevolg dat wanneer niet binnen de gestelde wettelijke beslistermijn op een vergunningaanvraag wordt beslist deze vergunning dan van rechtswege wordt geacht te zijn verleend. Vanwege de duidelijkheid is er voor gekozen om in artikel 6.6. een verzamelbepaling op te nemen waarin een opsomming wordt gegeven van zowel de APV-bepalingen met vergunningprocedures waarop het principe van de van rechtswege verleende vergunning wel van toepassing is als ook een opsomming van de bepalingen met vergunningprocedures waarop dit principe niet van toepassing is. Beoordeling van de vergunningsstelsels in de APV die onder de werking van de Dienstenrichtlijn vallen heeft tot de conclusie geleid dat er geen bezwaren zijn om het principe van de LSP toe te passen bij de ontheffing voor een straatartiest (artikel 2.1.4.3.) en de vergunning voor het organiseren van een snuffelmarkt (5.2.4). Wanneer de beslistermijn in de deze procedure wordt overschreden en deze ontheffing of vergunning van rechtwege wordt verleend is daarmee niet direct sprake van een inbreuk op een algemeen of specifiek belang. Anders ligt dit bij de vergunningen voor de exploitatie voor een horecainrichting, de evenementenvergunning en de vergunning voor een seksinrichting. In deze gevallen zijn er dwingende reden van algemeen belang aan te wijzen die zich verzetten tegen toepassing van de LSP. Op grond van de Dienstenrichtlijn dient het buiten toepassing verklaren van de LSP voor deze vergunningen echter wel gemotiveerd te worden. Wij hebben er voor gekozen om deze motivering per vergunning in onderstaande toelichting bij artikel 6 te verwoorden.
Het is van belang dat aan het verlenen van de voornoemde drie vergunningen altijd een inhoudelijke belangenafweging voorafgaat en daarbij voorts ook (beperkende) voorschriften kunnen worden verleend . Van rechtswege verleende vergunningen zouden dit onmogelijk (kunnen) maken. De dwingende redenen van algemeen belang die zich hier tegen de toepassing van LSP verzetten zijn: evenementenvergunning (artikel 2.2.2.) de verkeersveiligheid (verkeersdrukte als gevolg van het te houden evenement, de veiligheid van deelnemers en bezoekers aan het betreffende evenement, te nemen parkeer- en verkeersdoorstromingsmaatregelen) de bescherming van het milieu en stedelijk milieu (evenementen kunnen grote impact hebben op de directe woon- en werkomgeving, kunnen leiden tot milieuoverlast in de vorm van geluid- en geuroverlast en het veroorzaken van afval als ook tot parkeeroverlast voor omwonenden leiden ) volksgezondheid (evenementen kunnen invloed hebben op de gezondheid van deelnemers, bezoekers en omwonenden, waarbij geluidoverlast als belangrijk element kan worden aangehaald) vergunning exploitatie horecabedrijf -de bescherming van het milieu en stedelijk milieu (horeacabedrijven hebben direct invloed op de leefen werkomgeving van omwonenden maar ook op bezoekers van deze bedrijven. Exploitatie van de bedrijven kan ondermeer leiden tot geluid- en parkeeroverlast en kan verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben) -openbare orde (bezoekers van horecabedrijven kunnen door ondermeer alcoholgebruik overlast en ongeregeldheden veroorzaken zowel binnen als buiten het horecabedrijf, de exploitatie van een horeacabedrijf heeft daarmee ook wel degelijk invloed op de openbare orde in en rond deze bedrijven en kan hierop inbreuk maken) vergunning seksinrichting -volksgezondheid (sekinrichtingen kunnen invloed hebben op zowel de verrichters van prostutitiediensten als de bezoekers van deze inrichtingen, het is dan ook van belang om juist op het gebied van hygiëne en gezondheid de nodige voorschriften te stellen, zowel in het belang van de dienstverrichter als de bezoeker) -crimininaliteitsbestrijding (exploitatie van seksinrichtingen gaat regelmatig gepaard met illegale praktijken zoals vrouwenhandel en activiteiten van loverboys, exploitatie van seksinrichtingen dient daarom slechts beperkt en nadrukkelijk onder het stellen van voorschriften te worden toegestaan.) -openbare zedelijkheid (uit oogpunt van openbare zedelijkheid dient het aantal seksinrichtingen niet onbeperkt te zijn en nadrukkelijk te worden gereguleerd) -bescherming consument (het is van belang om juist ook de bezoekers van deze inrichtingen de nodige bescherming te bieden, en dan met name op het vlak van de gezondheid.