Inhoud Inleiding 1.
Werelddelen, landschappen, klimaten en tijdzones
9 11
Nederland 2.
Nederland
21
Europa 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38.
Albanië Andorra Belarus België Bosnië-Herzegovina Bulgarije Cyprus Denemarken Duitsland Estland Finland Frankrijk Griekenland Hongarije Ierland Italië Kroatië Letland Litouwen Luxemburg Macedonië Malta Noorwegen Oekraïne Oostenrijk Polen Portugal Roemenië Rusland Servië-Montenegro Slovenië Slowakije Spanje Tsjechië Turkije Verenigd Koninkrijk
45 46 47 48 53 54 55 58 62 70 71 74 81 87 91 95 101 102 103 104 106 107 110 114 115 120 124 130 131 134 135 137 139 151 154 159
39. 40. 41.
IJsland Zweden Zwitserland
164 167 171
Afrika 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52.
Algerije Botswana Egypte Gambia Kameroen Kenya Marokko Tanzania Tunesië Zimbabwe Zuid-Afrika
177 178 180 184 186 187 190 193 197 200 202
Noord-Amerika 53. 54.
Canada Verenigde Staten van Amerika
209 214
Midden-Amerika 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62.
Het Caribisch gebied Costa Rica Cuba Dominicaanse Republiek Guatemala Jamaica Mexico Panama
227 234 237 241 244 246 250 256
Zuid-Amerika 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70.
Argentinië Bolivia Brazilië Chili Ecuador Peru Suriname Venezuela
261 264 266 270 273 276 279 281
Australië en Oceanië 71. 72. 73.
Australië Fiji Nieuw-Zeeland
287 293 295
Azië 74. 75. 76. 77. 78. 79. 80. 81. 82. 83. 84. 85. 86. 87. 88. 89. 90. 91. 92. 93. 94.
Cambodja China Filipijnen India Indonesië Israël Japan Jemen Republiek Jordanië Malediven Maleisië Myanmar (Birma) Nepal Oman Pakistan Singapore Sri Lanka Syrië Thailand Verenigde Arabische Emiraten Vietnam
301 303 311 313 319 324 328 331 332 336 338 342 344 346 348 350 352 355 358 362 365
Begrippenlijst
369
Afbeeldingenregister
375
9
Inleiding
De klant die aan de balie van het reisbureau komt, wil van alles weten over zijn (mogelijke) vakantiebestemming. Hij of zij wil iets weten over de ligging, het klimaat en het landschap en vaak ook over de plaatselijke gewoonten, de eetcultuur, het openbaar vervoer, bezienswaardigheden enzovoort. Om een aantal van deze vragen van de klant te kunnen beantwoorden, heb je als verkoper van vakantiereizen kennis nodig van de vakantiereisbestemmingen. Deze kennis is deels gebaseerd op parate kennis, deels gebaseerd op informatie die met beschikbare hulpmiddelen is opgezocht. De opbouw van de hoofdstukken In dit boek ‘Vakantiebestemmingen’ maak je kennis met een aantal basiswetenswaardigheden van toeristische topografie. Als introductie staat in het eerste hoofdstuk algemene informatie over de werelddelen en landschappen, weer en klimaat, tijdzones en seizoenen op aarde. Daarna volgen hoofdstukken met informatie over de verschillende vakantiereisbestemmingen, te beginnen met Nederland. Per werelddeel volgen daarna in alfabetische volgorde de landen die toeristisch gezien van belang zijn voor de Nederlandse reismarkt. Gekozen is voor een alfabetische volgorde, omdat daardoor dit boek op een overzichtelijke manier is te gebruiken als naslagwerk. Bovendien nodigt deze indeling de lezer uit om ligging en buurlanden met behulp van een atlas na te gaan. De hoofdstukken zijn steeds op dezelfde manier opgebouwd. De gegevens in het kader werden ontleend aan actuele informatie van internetsites, zoals infoplease en encarta. De eerste paragraaf geeft algemene informatie over het land, bijvoorbeeld over de geschiedenis, culinaire specialiteiten of andere specifieke kenmerken. Daarna wordt iets dieper ingegaan op het klimaat en het landschap, de bereikbaarheid van het gebied en de belangrijkste elementen van de toeristische bestemmingen en bezienswaardigheden van het gebied. Het gaat hierbij steeds om basale kennis. Voor meer gedetailleerde informatie over een bepaald gebied dien je zelf de nodige documentatie en andere informatiebronnen te raadplegen. De laatste paragraaf bestaat uit toetsvragen en opdrachten. Atlas Niet voor niets wordt deze lesstof samen met de World Travel Atlas of de atlastraining Wereld 2003 aangeboden. Het is zonder meer noodzakelijk dat je ieder land, iedere plaats en alle grenzen daadwerkelijk in een atlas opzoekt. Topografische kennis (weten waar een land, streek of plaats ligt) is niet alleen een exameneis, maar het is aan de reisbureaubalie onontbeerlijke kennis. De meeste atlassen hebben de beperking dat juist de toeristische bestemmingen ontbreken. Daarom is gekozen voor de World Travel Atlas en Wereld 2003. Je vindt er bovendien niet alleen landkaarten in, maar ook overzichtskaarten van bijvoorbeeld aanvlieghavens, ferryverbindingen en nationale parken. Met de atlastraining kun je ook een rondgang maken van plaats naar plaats om zodoende je topografische kennis te vergroten. Leg jezelf de discipline op om steeds alles op te zoeken, zodat je een goed kaartbeeld gaat ontwikkelen.
10
Actuele reisinformatie Het is van groot belang dat je als verkoper vakantiereizen beschikt over actuele reisinformatie van de vakantiebestemmingen die worden aangeboden. Op deze wijze kun je je klant zo goed mogelijk van belangrijke informatie voorzien. Ten aanzien van veiligheid, visa en dergelijke dien je de laatste stand van zaken regelmatig te controleren, zeker met betrekking tot zogenaamde ‘risicolanden’. Veel informatie is te halen van Internet, waar speciale websites zijn voor de reiswereld, maar ook uit de toeristische vakbladen. Het is van belang dat je als (toekomstig) reizenverkoper al bij het begin van je studie begint met het bijhouden van de actualiteit. Wij wensen je succes met je studie.
© ToerBoek
Thea Burggraaf Sietske Gras-Dijkstra
11
1.
Werelddelen, landschappen, klimaten en tijdzones In dit boek gaan we vakantiebestemmingen bespreken. We hebben ervoor gekozen om de landen per werelddeel alfabetisch te bespreken. Ieder land begint met een kader met de algemene gegevens over dat land. In die kaders bespreken we onder andere klimaten, reisseizoenen en tijdsverschillen. In de landenbeschrijvingen komt informatie over landschappen voor. In dit inleidende hoofdstuk leggen we een aantal begrippen uit, zodat je de informatie en gebruikte afkortingen beter kunt begrijpen.
1.1
Werelddelen Werelddelen, ook wel continenten geheten, zijn de zes grote, natuurlijk begrensde landmassa’s op aarde, namelijk Europa, Afrika, Amerika, Azië, Australië/Oceanië en Antarctica. We raden je aan met behulp van een atlas na te gaan waar elk werelddeel ligt en in welk werelddeel een bepaald land ligt. In totaal beslaan de werelddelen (al het land boven zeeniveau) bijna 30% van het totale aardoppervlak, de rest is water. Op het noordelijk halfrond (tussen de noordpool en de evenaar) ligt meer dan tweederde deel van het landoppervlak, namelijk: Europa, Azië, het deel van Afrika ten noorden van de evenaar en Noord- en Midden-Amerika. Eenderde deel ligt op het zuidelijk halfrond (tussen de zuidpool en de evenaar), namelijk: het deel van Afrika ten zuiden van de evenaar, Zuid-Amerika, Australië en Antarctica. Behalve het noordelijk en zuidelijk halfrond onderscheiden we ook een oostelijk en westelijk halfrond. De scheidslijnen tussen deze twee delen lopen iets ten westen van de nulmeridiaan (20º westerlengte.) en ten westen van de datumgrens (160º oosterlengte). Op het oostelijk halfrond (tussen 20º westerlengte en 160º oosterlengte) liggen de werelddelen Europa, Afrika, Azië en Australië, op het westelijk halfrond (tussen 160º oosterlengte en 20º westerlengte) ligt Amerika.
1.2
Landschappen Al die werelddelen hebben een enorme variatie aan landschappen. We onderscheiden verschillende landschapselementen, zoals: – reliëf: afwisseling van hoog en laag (horsten en slenken), gebergten, heuvels; – grondsoorten: zand, klei, löss, veen, enzovoort; – waterhuishouding: zeeën, meren, rivieren, gletsjers, enzovoort; – plantengroei: toendra, naaldwoud (taiga), gemengd woud, loofwoud, grasvlakte (steppe), mediterrane vegetatie, woestijn, woestijnsteppe, savanne, tropisch regenwoud.
© ToerBoek
Daarnaast maken we onderscheid tussen natuurlandschappen (door de natuur gevormd) en cultuurlandschappen (door de mens beïnvloed en/of ingericht). Hoe komt het dat het ene landschap er zo anders uitziet dan het andere? Vroeger dachten de mensen dat de aarde er altijd hetzelfde uit had gezien, en dat dat altijd zo zou blijven. Maar dat klopt niet met de feiten. We vinden versteende zeedieren in het gebergte en we vinden versteende planten op 100 meter diepte. Op de bodem van de zee treffen we oude rivierbeddingen aan.
12
Waardoor verandert het aardoppervlak? Hiervoor zijn enkele verklaringen. Onze aarde bestaat uit een massa vloeibaar gesteente met daaromheen de aardkorst. Van binnen uit wordt er steeds tegen de aardkorst aangeduwd en aan de buitenkant brokkelen stenen van de bergen en slijpen rivieren diepe dalen in het landschap. Bovendien slepen die rivieren stenen, grind en zand mee. Ook de zeeën zorgen voor steeds veranderende kustvormen. De aardkorst verandert heel langzaam; sommige processen kunnen miljoenen jaren duren. De aardkorst is niet één geheel: zij bestaat uit grote stukken met daartussen breuken. Op die zwakke plekken in de aardkorst is vulkanisme waar te nemen, zoals vulkaanuitbarstingen en aardbevingen. Door de krachten vanuit het binnenste van de aarde kunnen ook delen van de aardkorst naar boven worden geduwd. Zo kunnen gebergten ontstaan. Aan de buitenkant ‘verslijt’ de aardkorst. Door ijs, sneeuw, regen en wind kunnen stenen van de bergen af rollen, in stukken breken en meegevoerd worden door beken en rivieren. Mensen hebben ook invloed op het veranderen van de aarde. We noemen enkele voorbeelden: – bossen worden gekapt, waardoor meer lawines ontstaan die stenen en aarde meenemen; – rivierbeddingen worden verplaatst of verdiept, zodat de afvoer van grind en zand verandert; – dijken worden gebouwd, zodat de kustvorm verandert. Het landschap in Nederland is ontstaan door de zee en de rivieren. Zand en klei werden door de zee en rivieren meegenomen en hier afgezet. Het Nederlandse landschap is volledig door mensen beïnvloed. Meren zijn drooggelegd, veengebieden zijn afgegraven, zeearmen zijn afgesloten, zandvlakten worden opgespoten in de zee of in een meer, rivieren zijn gekanaliseerd, bossen zijn gekapt en in Zuid-Limburg is bijna al de mergel verdwenen door het afgraven van die heuvels. De invloed van de mens op het landschap is de laatste jaren een onderwerp voor wereldwijde discussie. De mens heeft in sommige delen van de wereld een verwoestende invloed op het landschap.
1.3
Het weer Het weer is een onderwerp waarover iedereen wel wat te zeggen heeft, zowel privé als zakelijk. Als mensen elkaar begroeten of even niets weten te zeggen, beginnen ze al gauw over het weer te praten: “een lekker weertje vandaag” of “frisjes vandaag, hè?” Maar wat is ‘weer’ eigenlijk? In de meteorologie wordt onder ‘weer’ verstaan: het samenspel van de meteorologische elementen die op mens, dier en plant invloed uitoefenen, zoals temperatuur, vochtigheid, bewolkingsgraad, neerslag en wind. De luchtdrukverdeling is weliswaar bepalend voor het weer, maar oefent zelf geen directe invloed uit. In de praktijk wordt de volgende definitie van ‘weer’ veel gebruikt. Weer Weer is de toestand van de dampkring qua temperatuur, neerslag en wind, op een bepaalde plaats en op een bepaald moment.
© ToerBoek
Weer bestaat eigenlijk uit een drietal elementen: temperatuur, neerslag en wind. Deze drie factoren hebben alle drie te maken met de dampkring, de laag lucht die om de aarde heen zit. Hebben wij het over ‘lekker warm’, dan bedoelen wij dat de lucht lekker warm is. Neerslag ontstaat als er te veel water in de lucht zit en het waait als de luchtdeeltjes bewegen.
WERELDDELEN, LANDSCHAPPEN, KLIMATEN EN TIJDZONES 13
Dat het weer een plaatselijk verschijnsel is, weten we maar al te goed. Als we alleen al het dagelijkse weerbericht in Nederland beluisteren, horen we bijvoorbeeld: “De weersverwachting voor morgen is hier en daar een bui en temperaturen die variërend van 14 graden op de Wadden tot 20 graden in het binnenland.” Elders in de wereld kan het op hetzelfde moment hard vriezen of het mooiste weer zijn.
1.3.1
Temperatuur Als er in een weerbericht of in een omschrijving in reisgidsen gesproken wordt over temperatuur, wordt de temperatuur van de lucht bedoeld. Bovendien wordt in reisgidsen altijd met gemiddelden gewerkt. Dat verklaart dat bijvoorbeeld op de Canarische Eilanden de gevoelstemperatuur veel hoger kan zijn dan het aangegeven gemiddelde. In de reisgids staat bijvoorbeeld dat in april de gemiddelde temperatuur op Gran Canaria 18 graden Celsius is. Toch zullen stranden en zwembaden dan goed bezet zijn. De zon schijnt immers rechtstreeks op de zonnebadende toeristen en zal een veel hogere gevoelswaarde hebben dan alleen de verwarmde lucht.
1.3.2
Neerslag In de dampkring, de luchtlaag om de aarde, zit ook water. In een zichtbare vorm zijn dat wolken, waaruit neerslag kan komen. Neerslag is regen, sneeuw of hagel. Neerslag ontstaat als de lucht afkoelt. Lucht koelt af als lucht stijgt. En hoe hoger je komt, hoe kouder het is. Als lucht bijvoorbeeld bij een gebergte moet stijgen, zal de lucht dus afkoelen. Aan de zijde van het gebergte waar de lucht stijgt, de loefzijde, zal het dan ook regenen of sneeuwen. Dat worden ook wel stijgingsregens genoemd. De andere kant van het gebergte, de lijzijde, is droog.
1.3.3
Wind Wind ontstaat als luchtdeeltjes in de dampkring bewegen. Maar waarom bewegen die luchtdeeltjes? Lucht beweegt zich van plaatsen waar een teveel is aan lucht naar plaatsen waar minder lucht is. Oftewel: de lucht reist van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied. Dat kan langzaam gaan of snel, al naar gelang het drukverschil. We hebben dan weinig of veel wind.
1.4
Klimaten
© ToerBoek
Wat is nu het verschil tussen weer en klimaat? Een klimaat wordt bepaald door de gemiddelden van de drie elementen van het weer: neerslag, wind en temperatuur. Door jarenlang (ongeveer dertig tot veertig jaar) de gegevens over deze weerselementen bij te houden, kunnen we op den duur een gemiddelde berekenen. Daarbij blijkt dan dat er over de hele wereld bepaalde overeenkomsten zijn bij die gemiddelden. Daar waar de gegevens overeenkomen, zeggen we dan ook dat er eenzelfde klimaat heerst. Klimaat Klimaat is de gemiddelde weerstoestand en het normale verloop van het weer op een bepaalde plaats en berekend over een groot aantal jaren.
14
Het verschil in klimaten wordt veroorzaakt door verschillende factoren. Dit heeft onder andere te maken met: – de hoogte van de zon. Als de zon hoog aan de hemel staat, dan wordt het aardoppervlak beter verwarmd. Dat is het geval bij de evenaar of bij ons op het noordelijk halfrond van juni tot september; – de hoogte van het land. De lucht het dichtst bij het aardoppervlak is het warmst. Hoe hoger men op de berg komt, hoe kouder het wordt; – het soort oppervlak. Een wateroppervlak of land is een groot verschil. Water warmt langzamer op, maar koelt ook weer langzaam af. Land is sneller warm en ook weer sneller koud. – de invloed van zeestromen. Warm water wordt getransporteerd naar koudere gebieden. Hierdoor wordt de temperatuur in zo’n kustgebied verhoogd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij Nederland en Noorwegen: door de warme golfstroom vriezen onze havens in de winter niet. dicht. Als koud water naar warmere streken stroomt, krijgt men een temperatuurverlaging. De oostkust van Noord-Amerika heeft extra strenge winters door de koude Labradorstroom; – invloed van gebergten. Een gebergte kan de invloed van de zee of het land vergroten of verkleinen. Het klimaat van het westen van Noorwegen wordt bepaald door de zee, terwijl het buurland Zweden, liggend achter het Scandinavisch Hoogland, meer beïnvloed wordt door het land. Bij de discussie over de invloed van de mens op de natuurlijke omgeving op de aarde komt ook vaak de invloed van de mens op de klimaatsveranderingen ter sprake. Het broeikaseffect en de zure regen zijn de bekendste onderwerpen.
1.4.1
Klimaatsysteem Tegenwoordig wordt meestal gewerkt met het klimaatsysteem van Köppen, dat gebaseerd is op twee belangrijke klimatologische elementen: luchttemperatuur en neerslag. Dit is een klimaatsysteem dat bij het voortgezet onderwijs en in de Bosatlas veel wordt gebruikt. Het klimaatsysteem van Köppen kent vijf klimaatzones, die worden aangeduid met de letters A, B, C, D en E. De klimaten A, C, D en E hebben te maken met temperatuur. Het klimaat B heeft niets te maken met temperatuur, maar met droogte. Hieronder volgt in het kort de indeling. – A: tropisch klimaat – C: gematigd klimaat – D: landklimaat – E: poolklimaat De grenzen van de klimaten worden door de gemiddelde temperaturen in de koudste en warmste maand bepaald. E-klimaat de grens tussen D en E is de temperatuur van gemiddeld 10 °C in de warmste maand. D-klimaat
© ToerBoek
de grens tussen D en C is de temperatuur van gemiddeld -3 °C in de koudste maand. C-klimaat de grens tussen C en A is de temperatuur van gemiddeld 18 °C in de koudste maand. A-klimaat
WERELDDELEN, LANDSCHAPPEN, KLIMATEN EN TIJDZONES 15
Verder zijn er nog per klimaat onderverdelingen, die aangeven wanneer er neerslag is.
1.4.2
Klimaatsysteem van Köppen: A-klimaat is een tropisch klimaat. De gemiddelde temperatuur komt niet beneden de 16 °C. Een A-klimaat is onder te verdelen in: – Af, tropisch regenwoud; – Aw, savanneklimaat. Deze onderverdeling heeft te maken met de hoeveelheid neerslag. B-klimaat is een droog klimaat. Een B-klimaat is onder te verdelen in: – BW, woestijnklimaat; – BS, savanneklimaat. De onderverdeling is ook hier afhankelijk van de hoeveelheid neerslag. C-klimaat is een gematigd zeeklimaat. Een C-klimaat is onder te verdelen in: – Cs, droge zomers en neerslag in de winter; – Cw, winters droog en neerslag in de zomer; – Cf, neerslag in alle jaargetijden. De onderverdeling is afhankelijk van het neerslagseizoen. D-klimaat is een landklimaat. De koudste maand heeft temperaturen lager dan 3 °C, en de warmste maand heeft temperaturen hoger dan 10 °C. Een D-klimaat is onder te verdelen in: – Ds droge zomer; – Dw droge winter; – Df, neerslag hele jaar. E-klimaat is een polair klimaat. De temperatuur komt niet boven de 10 °C. E-klimaten zijn: – toendraklimaten; – vorstklimaten; – hooggebergteklimaten. Met deze kennis kunnen we nu bij ieder land bekijken hoe het met het weer gesteld is en wanneer een bepaalde bestemming het beste bezocht kan worden. Het weer, of eigenlijk het klimaat, bepaalt immers voor een belangrijk deel wat het beste reisseizoen is in of naar een bepaald land. Daarom worden in de volgende hoofdstukken ook de gegevens over het klimaat vermeld.
© ToerBoek
1.5
Tijdzones De aarde is een bol. Een bol heeft geen lengte of breedte; toch worden deze woorden wel gebruikt. Dit heeft te maken met de plaatsbepaling op de aarde. De aarde is een draaiende bol, die om een denkbeeldige as draait. De vaste punten van de as zijn de noordpool en de zuidpool. Als we de aarde tussen de noord- en zuidpool doormidden snijden, dan hebben we een noordelijke helft en een zuidelijke helft. Die snijlijn noemen we de evenaar.
16
Daar de noordpool aan de bovenkant van de aarde zit, staat op de meeste kaarten het noorden bovenaan de kaart en het zuiden onderaan de kaart. Zo hebben we dus het noordelijk halfrond boven de evenaar, en het zuidelijk halfrond eronder. Over deze halfronden zijn denkbeeldige horizontale lijnen getekend, die breedtecirkels heten. Van de noordpool naar de zuidpool zijn ook lijnen getekend; die worden meridianen genoemd. Het zijn halve cirkels, verdeeld in lengtegraden. Men heeft afgesproken dat de meridiaan die over Greenwich bij Londen loopt, de lijn is vanwaar wij meten. We noemen deze lijn de nulmeridiaan. De meridianen worden gebruikt om de tijdzones aan te geven. Omdat de zon de helft van de aarde kan beschijnen, is het op de ene helft van de aarde dag en op de andere helft nacht. Aangezien de aarde in 24 uur om haar (denkbeeldige) as draait, komt elk deel van de aarde aan de beurt om belicht te worden door de zon. Alleen is er natuurlijk tijdverschil. De aarde draait van west naar oost, dat betekent dat voor ons gevoel de zon in het oosten ‘opkomt’. Het moment van de hoogste zonnestand noemen we 12 uur in de middag. Eigenlijk heeft ieder meridiaan een andere tijd, maar dat is veel te lastig om te gebruiken. Daarom heeft men de aarde verdeeld in tijdzones. Elke tijdzone bestaat uit 15 lengtegraden (de 360 graden gedeeld door 24 uur). Het verschil per tijdzone is één uur. Als je in de atlas kijkt, dan klopt de tijdzoneverdeling niet helemaal met de meridianenverdeling; de verdeling wordt dan aangepast aan de grenzen van een land. Bij reizen over grote afstanden moet men dus rekening houden met het passeren van tijdzones. Vaak reist men sneller dan de klok. Hierdoor kan men last krijgen van een zogenaamde jetlag. Reist men naar het oosten, dan moet de eigen klok vooruit worden gezet. Reist men naar het westen, dan gaat de eigen klok achteruit. Bij het reizen naar het oosten heeft men de meeste last van een jetlag.
1.6
Seizoenen Seizoenen worden vooral bepaald door de hoogte van de zon en dus door de zonnewarmte. In het stukje over tijdzones heb je gelezen, dat de aarde draait om een denkbeeldige as. Door de schuine stand van deze aardas staat de zon niet elke dag even hoog aan de hemel. Zou de aardas wel loodrecht op de aardbaan rond de zon staan, dan zou elke plaats op aarde zijn eigen, vaste invalshoek van de zon hebben. Dat zou betekenen dat de zon bij de evenaar elke dag onder een hoek van 90º (loodrecht) boven de aarde zou staan, maar bij de polen elke dag maar voor de helft boven de horizon zou uitkomen.
© ToerBoek
Tijdens de omlooptijd van de aarde om de zon verplaatst de loodrechte zonnestand zich door de schuine aardas als het ware tussen twee denkbeeldige lijnen, evenwijdig aan de evenaar: de zogenaamde ‘keerkringen’. Daardoor wordt steeds een ander deel van het aardoppervlak sterker verwarmd. Hierdoor ontstaan seizoenen. Op 21 juni is de noordpool naar de zon gekeerd. Het is daar dan ongeveer een heel etmaal licht (middernachtszon). De zon staat op dat moment recht boven de 23 graden noorderbreedte, de Kreeftskeerkring. Rond deze datum wordt het noordelijk halfrond het sterkst verwarmd en is het er zomer. Tegelijkertijd is de zuidpool van de zon afgekeerd; het is daar dan nacht (poolnacht). Het zuidelijk halfrond wordt op dat moment minder verwarmd: het is daar winter. Op 21 december staat de zon boven de 23 graden zuiderbreedte, de Steenbokskeerkring. Er doet zich dan de omgekeerde situatie voor: op het noordelijk halfrond is het dan winter en op het zuidelijk halfrond is het zomer. Op 21 maart en 21 september staat de zon loodrecht boven de evenaar. Door deze verschuiving in zonnewarmte ontstaan verschillen in weersomstandigheden. Elk seizoen heeft per gebied zijn eigen kenmerken, die elk jaar terugkomen.
WERELDDELEN, LANDSCHAPPEN, KLIMATEN EN TIJDZONES 17
1.7
Tot slot Na dit inleidende hoofdstuk kun je aan de slag met de vakantiebestemmingen. Wij adviseren je om ieder land met de kaart bij de hand te bestuderen. Bekijk de ligging van een land en ook alle gebieden en plaatsen die genoemd worden.
1.8
Vragen en opdrachten Vragen 1. Welke werelddelen of delen daarvan liggen op het noordelijk halfrond? 2. Noem tenminste vijf verschillende soorten plantengroei die bepalend zijn voor bepaalde landschappen (vegetatiegordels, ofwel zones met eenzelfde soort plantengroei). 3. a. Hoe kunnen gebergten ontstaan? b. In welke gebieden op aarde kunnen aardbevingen en vulkanisme voorkomen? Leg uit waardoor dit zo is. 4. a. Wat is het verschil tussen natuurlandschappen en cultuurlandschappen. b. Geef twee voorbeelden van onbedoelde veranderingen van de aarde die de mens heeft teweeggebracht. 5. a. Noem drie voorbeelden van neerslag. b. Welke andere twee elementen bepalen het weer? 6. Voor welke klimaten staan de volgende symbolen volgens het klimaatsysteem van Köppen? a. Af b. BW c. Cf d. Cs e. Dw 7. Juist of onjuist? Stelling 1. Een passagier die van Amsterdam naar Moskou vliegt, moet zijn horloge vooruit zetten. 2. Een passagier die van Amsterdam naar Madrid vliegt, moet zijn horloge vooruit zetten.
© ToerBoek
3. Een passagier die van Singapore via de kortste route naar Amsterdam vliegt, moet zijn horloge vooruit zetten.
8. a. Op welke datum begint de zomer in Sydney? b. Op welke datum eindigt de winter in Johannesburg?
Juist/ onjuist
18
Opdrachten Maak bij de volgende opdrachten gebruik van informatiebronnen, zoals een atlas, kaarten, reisprogramma’s, brochures, Internet. 9. Ga na met behulp van een atlas of andere kaart waar elk werelddeel ligt. a. Op het kruispunt van welke werelddelen ligt het Midden-Oosten? b. Over welke werelddelen en door welk landen loopt de evenaar? 10.Zoek in een atlas of via andere hulpbronnen informatie over klimaten. a. Wat is de beste reistijd om naar Suriname te gaan? b. Wat is de beste reistijd om naar Nieuw Zeeland te gaan en welke maand(en) zijn er het koudst? c. Wat is de beste reistijd om naar Sri Lanka te gaan en in welke maand(en) is op Sri Lanka de natte moesson?
© ToerBoek
11.In de zomer geldt: Amsterdam UTC = + 2, New York UTC = – 4 en Bangkok UTC = +7. a. Hoe laat is het in New York wanneer het in Amsterdam 10 uur ’s morgens is? b. Een klant wil direct na aankomst op de luchthaven van Bangkok naar Nederland bellen om te melden dat de reis goed is verlopen. Zijn vliegtuig komt om 11 uur ’s morgens aan in Bangkok. Hoe laat is het dan in Nederland?