Informatiestructuren voor websites De invloed van de presentatie van onderliggende structuren op het vinden van taalkwesties
Masterscriptie Manon Yassa
[email protected] (638165) Begeleider: Dr. M.M. van Zaanen Tweede lezer: Dr. M.B. Goudbeek Communicatie- en Informatiewetenschappen Tekst en Communicatie Universiteit van Tilburg, 22 juli 2011
Informatiestructuren voor websites De invloed van de presentatie van onderliggende structuren op het vinden van taalkwesties
Manon Yassa ANR: 638165 HAIT Master Thesis series nr. 11-006
THESIS SUBMITTED IN PARTIAL FULFILLMENT OF THE REQUIREMENTS FOR THE DEGREE OF
MASTER OF ARTS IN COMMUNICATION AND INFORMATION SCIENCES, MASTER TRACK HUMAN ASPECTS OF INFORMATION TECHNOLOGY, AT THE FACULTY OF HUMANITIES OF TILBURG UNIVERSITY
Thesis committee: Dr. M.M. van Zaanen Dr. M.B. Goudbeek
Tilburg University Faculty of Humanities Department of Communication and Information Sciences Tilburg center for Cognition and Communication (TiCC) Tilburg, The Netherlands July 2011
Inhoudsopgave Samenvatting
6
1 Inleiding
7
1.1 Aanleiding tot onderzoek
7
1.2 Onderzoeksvragen
9
1.3 Scriptieopzet
10
2 Theoretisch kader 2.1 Classificatie
11 11
2.1.1 Inleiding classificatie
11
2.1.2 Klassieke classificatietheorie
12
2.1.3 Classificaties en visualisatie
13
2.2 Ordening van taalkundige informatie op websites
15
2.2.1 Visuele representaties van classificaties als hulpmiddel voor navigatie
16
2.2.2 Inhoudsopgaven
17
2.2.3 Woordwolken
18
2.2.4 Vragen op basis van een beslissingboom
19
2.2.5 Vergelijking van de drie zoeksystemen
20
2.3 Usability
22
2.3.1 Componenten van usability
22
2.3.2 Usability onderzoeksmethoden
24
2.4 Overzicht van de vraagstelling en de onderzoeksvragen 3 Inhoudsanalyse classificaties
25 27
3.1 Boekstructuren
27
3.2 Website structuren
35
3.3 Resultaten
37
3.3.1 Verschillen en overeenkomsten
37
3.3.2 Toepassing verdelingskarakteristieken op classificaties
38
3.4 Conclusie
39
4 Evaluatie zoeksystemen
41
4.1 Methode
41
4.1.1 Respondenten
41
4.1.2 Materiaal, ontwerp en instrumentatie
41
3
4.1.3 Procedure
43
4.1.4 Verwerking van de gegevens
43
4.2 Resultaten
44
4.2.1 Belangrijke eigenschappen van zoeksystemen
44
4.2.2 Invloed van eigenschappen op de keuze van zoeksystemen
45
4.2.3 Bekendheid met een zoeksysteem
45
4.2.4 Geschiktheid zoeksystemen
47
4.3 Conclusie 5 Discussie
48 50
5.1 Onderzoeksvragen
50
5.2 Beperkingen en toekomstig onderzoek
52
5.3 Theoretische en praktische implicaties
53
Referenties
55
Bijlagen
60
Bijlage I – Mind Maps
60
Algemene Nederlandse Spraakkunst
60
Communicatiewijzer
61
De kleine schrijfgids
62
Gids voor de eindredacteur
63
Grammatica van het hedendaagse Nederlands
64
Handboek Nederlands
65
Handboek Stijl
66
Handboek verzorgd Nederlands
67
Helder rapporteren
68
Incorrect Nederlands
69
Knelpunten bij het reviseren van teksten
70
Ons Nederlands : een taal en stijlboek
71
Prisma taal: de tekstdokter
72
Rapporteren: het schrijven van rapporten, nota’s, scripties en artikelen
73
Schrijfwijzer
74
Stijlboek
75
Stijlboek Volkskrant
76
The Chicago Manual of Style
77
4
Verzorgd Nederlands
78
Vraagbaak Nederlands
79
Website Onze Taal
80
Bijlage II – Vragenlijst
81
Bijlage III – Tabellen analyses
93
5
Samenvatting Veel boeken en websites over taalkwesties verschillen in de manier waarop ze de informatie over taalkwesties ordenen, de structuur die ontstaat bij het ordenen van de taalkwesties wordt ook wel de informatiestructuur genoemd. Het doel van deze studie was inzichtelijk maken of bestaande informatiestructuren in boeken en op websites over taalkwesties een bijdrage kunnen leveren aan het gemakkelijker vinden van een antwoord op een taalvraag op een website. Daarbij werd verondersteld dat het construeren van een overkoepelende onderliggende informatiestructuur zorgt voor problemen, maar dat presentatie van een onderliggende structuur wel van belang is bij het gemakkelijker vinden van een antwoord op een taalkwestie. Door middel van enquêteonderzoek met drie zoeksystemen als factoren – de inhoudsopgave, de woordwolk en vragen op basis van een beslissingsboom - is gekeken welke presentatie het meest geschikt is. De resultaten toonden aan dat de inhoudsopgave significant vaker werd gebruikt bij het oplossen van taalkwesties en werd beoordeeld als het meest bruikbare systeem. De woordwolk werd beoordeeld als meest aantrekkelijke systeem. Bekendheid met een zoeksysteem bleek een rol te spelen op de beoordeling van de zoeksystemen op basis van duidelijkheid en handigheid. Wanneer respondenten een inhoudsopgave eerder hadden gezien of eerder hadden gebruikt werd dit zoeksysteem als duidelijker beoordeeld, maar respondenten vonden het systeem niet handiger. Respondenten vonden de woordwolk niet duidelijker wanneer ze de wolk eerder hadden gezien. Respondenten beoordeelden een woordwolk daarentegen wel als handiger wanneer ze het eerder hadden gezien, maar niet wanneer ze het eerder hadden gebruikt. De vragen op basis van een beslissingsboom werden niet als duidelijker of als handiger beoordeeld wanneer het eerder was gezien of gebruikt.
6
1 Inleiding 1.1
Aanleiding tot onderzoek
“Wie spelfouten maakt, is dom of op z’n minst lui. Zeker fouten in de werkwoordspelling worden schrijvers zwaar aangerekend. Toch?” (Vooren-Fokma, 2010) Op basis van internetfora over taal kan steeds vaker worden geconcludeerd dat er ontzettend veel spelfouten gemaakt worden (Vooren-Fokma, 2010). Het schrijven van teksten is niet altijd gemakkelijk, waardoor regelmatig schrijffouten in teksten sluipen. Desondanks zijn schrijffouten en slordig taalgebruik met een paar simpele regels te voorkomen (“Spelfouten, taalfouten en andere veel gemaakte schrijffouten”, 2007). Maar als schrijffouten werkelijk zo gemakkelijk te voorkomen zijn, wat is dan de oorzaak voor het optreden van taal- en spelfouten? Jaren lang lag in het schoolvak Nederlands de nadruk op onderdelen als spelling en zinsontleding, maar communicatieve vaardigheden, zoals argumenteren en discussiëren, informatie verzamelen en op basis daarvan verslagen schrijven zijn de laatste jaren steeds belangrijker geworden. Dit heeft een sterke daling van de spellingsvaardigheid tot gevolg. De oorzaak van deze afnemende taalvaardigheid kan ook deels bij de studenten zelf gezocht worden. Taal is voor veel jongeren enkel een communicatiemiddel. Deze instrumentele taalopvatting zorgt ervoor dat leerlingen weinig affiniteit hebben met schriftelijke conventies en dat ze te weinig de relevantie inzien van grammatica, spelling en stijl (Grezel, 2007). Maar is het effect van schrijffouten wel zo erg? En worden schrijvers voor het maken van fouten zwaar aangerekend? Communicatie-expert Frank Jansen (2010) onderzocht of respondenten directmailbrieven met spelfouten anders (negatiever) beoordeelden dan brieven zonder spelfouten. Uit het onderzoek van Jansen bleek dat fouten geen negatiever effect hadden op de waardering van de brieven. Veel respondenten hadden de fouten niet eens gezien en als er wel fouten werden geconstateerd, had dit wederom geen negatieve invloed op de waardering van de brieven (Vooren-Fokma, 2010). Lijnrecht tegenover dit onderzoek staat de Workplace Survey 2010, een onderzoek uitgevoerd in opdracht van uitzend- en detacheringbureau Accountemp (Hendriks, 2010). Negenenvijftig procent van de Nederlandse managers vinden het nog steeds erg belangrijk dat een sollicitant geen spelfouten maakt in zijn of haar CV en wijst een kandidaat af als deze drie tot vijf spelfouten heeft gemaakt. En veertien procent vindt zelfs één type- of spelfout al teveel. Hoewel de nadruk in het onderwijs de laatste jaren is verschoven naar communicatieve vaardigheden, vindt slechts 35 procent van de bedrijven communicatievaardigheden het belangrijkst (Hendriks, 2010). Deze opmerkelijke verschillen tussen deze onderzoeken kunnen volgens Jansen (2010) worden verklaard door de reden dat managers zich vaak richtten op de manier waarop personen zichzelf schriftelijk presenteren. Managers zien spelling als
7
een relatief gemakkelijk te detecteren onderdeel van de presentatie. Er moet daarom een onderscheid gemaakt worden tussen taalgebruik in het dagelijks leven, waar weinig aandacht wordt besteed aan taalfouten, en het zakelijke leven, waar het belangrijk is om motivatiebrieven zonder fouten de deur uit te kunnen sturen. Taalfouten kunnen dus wel degelijk een negatief effect hebben op de evaluatie van teksten (Vooren-Fokma, 2010). Teksten moeten dus correct zijn. Dit lijkt een gemakkelijke eis, maar het corrigeren van teksten is een secure en tijdrovende bezigheid. Dit blijkt alleen al uit het geblader in naslagwerken, schrijfwijzers en bladen met taaltips, evenals vele taaldokters die in hun organisaties of op internet adviezen uitdelen (Van de Laar, 2008). Bovendien gaat de tijd die men besteedt aan taalcorrecties af van de tijd die men kan besteden aan andere ingrepen om een tekst begrijpelijker te maken. Het belang van correct taalgebruik blijkt uit het feit dat schrijvers minder vaak commentaar krijgen op de structuur van teksten, het ontwerp en de samenhang, op de inhoud of de lengte en relevantie dan op taalfouten. Naast het tijdrovende aspect dat komt kijken bij het corrigeren van teksten, speelt de onzekerheid van correct taalgebruik bij mensen ook een rol. Het gebruik van taal zou even vanzelfsprekend moeten zijn als ademen of lopen, maar veel mensen zijn onzeker, omdat ze denken dat anderen beter weten hoe taal in elkaar zit dan zij zelf. Schrijvers van teksten doen dan ook regelmatig een beroep op taaladviezen. Dit wordt niet alleen verklaard door de onzekerheid over spelling, maar ook door de grote behoefte aan kennis over hoe het hoort in het maatschappelijke verkeer (Van de Laar, 2008). Volgens het jaarverslag 2010 van de dienst taaladvies, trekt de taaladviesdienst Taaladvies.net jaarlijks meer en meer bezoekers. In 2010, raadpleegden 6,6 miljoen personen deze website, vergeleken met 5,5 miljoen in 2009 en 4,4 miljoen in 2008. Er wordt onder andere advies gevraagd over spelling, leestekens, woordgebruik, tekstconventies, formulering en stijl. Door het groeiend aantal adviezen in boeken en vooral op internet, zijn mensen beter in staat om hun antwoord op hun taalkwestie zelf te vinden (Jaarverslag 2010 van de dienst taaladvies, 2010). Ondanks het groeiend aantal adviezen, is het wel zaak om de juiste en correcte informatie te vinden aangaande een taalkwestie (Greve, 2008). Het internet is het medium bij uitstek om snel en gemakkelijk aan informatie te komen over taalkwesties. Maar wat vinden internetbezoekers nu de fijnste manier om te navigeren op een website en een antwoord te vinden op een taalprobleem? Een website van de Schrijfwijzer van Jan Renkema (2008) hoopt in de toekomst een antwoord te geven op deze vraag en een bijdrage te leveren aan het oplossen van taalkwesties via het internet. De koppeling van correcte informatie uit de Schrijfwijzer met het gemak en de snelheid van internet, lijkt een succesvolle combinatie.
8
Elke goede website bevat een primaire navigatie (een hoofdmenu) (Brande, z.j.). Het is erg belangrijk dat primaire navigatie op een website de gebruiker gemakkelijk naar het antwoord op een taalprobleem leidt. Hoe cruciaal primaire navigatie binnen een website is, blijkt uit het aantal bezoekers dat gebruik maakt van primaire navigatie. Ongeveer negentig procent maakt hier gebruik van en slechts vijf tot tien procent van de bezoekers gebruiken de zoekfunctie alleen wanneer ze bepaalde informatie niet kunnen vinden via de primaire navigatie of wanneer de primaire navigatie niet snel genoeg is. Het gebruik van de zoekfunctie kan zelfs gezien worden als een alarmfunctie (Edwin, 2011), het is een signaal waarmee wordt geconstateerd dat een website niet goed functioneert. Een andere reden waarom een zoekfunctie vaak geen goede manier is om antwoord te krijgen op een taalprobleem, is omdat er regelmatig spelfouten worden gemaakt in het typen van informatie in de zoekfunctie (Gilis, 2010). Wanneer mensen juist willen weten hoe iets geschreven moet worden, zorgt dit voor extra problemen. 1.2
Onderzoeksvragen
Er zijn veel boeken geschreven met informatie over taalkwesties. Ook websites met informatie rondom taalproblemen komen steeds vaker voor. Ondanks dat er voldoende informatie beschikbaar is over taalkwesties, zijn er grote verschillen in de manier waarop deze kwesties geordend zijn in boeken en op websites. De structuur die ontstaat bij het ordenen van de taalkwesties wordt ook wel de informatiestructuur genoemd. Gezien de grote hoeveelheid aan verschillende bronnen en ordeningen van structuren probeert dit onderzoek inzicht te krijgen in de manier waarop boeken en websites over taalkwesties deze structuren het beste toegankelijk kunnen maken. Mogelijk bieden bestaande ordeningen een uitgangspunt voor het vertrek van een navigatie met betrekking tot het vinden van antwoorden op taalkwesties op websites en kan er een geschikt zoeksysteem onderscheiden worden. Het zoeksysteem op de website van de Schrijfwijzer en eventueel zoeksystemen op andere websites over taalkwesties kunnen dan op inspelen. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag: Kunnen bestaande informatiestructuren uit boeken en op websites een bijdrage leveren aan het gemakkelijker vinden van een antwoord op een taalkwestie op websites? Deze onderzoeksvraag kan onderverdeeld worden in vier deelvragen: 1. Welke onderliggende structuren liggen ten grondslag aan de indelingen die in boeken en op websites worden gebruikt voor het vinden van een antwoord op een taalkwestie? 2. Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen boeken onderling en tussen boeken en websites met betrekking tot de onderliggende structuur van taalkwesties? 3. Kunnen bestaande informatiestructuren samengevoegd worden voor het vormen van een overkoepelende classificatie?
9
4. Welk zoeksysteem (inhoudsopgave, woordwolk of vragen op basis van een beslissingsboom) geeft de meest geschikte manier weer om de onderliggende structuur van taalkwesties op een website toegankelijk te maken? De eerste drie onderzoeksvragen zullen worden beantwoord aan de hand van literatuuronderzoek. De laatste vraag met behulp van enquêteonderzoek. 1.3
Scriptieopzet
Deze studie bestaat uit een combinatie van literatuuronderzoek met enquêteonderzoek naar de manier waarop bestaande onderliggende structuren in boeken en op websites een bijdrage kunnen leveren aan het gemakkelijk vinden van een antwoord op taalkwesties op een website. Naast dit inleidende hoofdstuk, telt deze scriptie nog vier hoofdstukken. Hoofdstuk 2 schetst een theoretisch kader op het gebied van classificatie van taalkwesties en hoe classificaties toegepast kunnen worden binnen digitale informatie. Hoofdstuk 3 behandelt het literatuuronderzoek en analyseert de onderliggende inhoudsstructuren die gebruikt worden in boeken en op websites. Hoofdstuk 4 bespreekt het enquêteonderzoek, waarin de zoeksystemen worden geëvalueerd. Dit onderzoek wordt afgesloten met een discussie in hoofdstuk 5.
10
2 Theoretisch kader Het organiseren van informatie op een logische manier kan veel (zoek)tijd besparen. Hiermee wordt het belang van classificaties meteen duidelijk. In dit hoofdstuk wordt eerst een inleiding gegeven over classificaties. Daarna wordt de klassieke classificatietheorie behandeld en worden classificaties toegepast op digitale informatie. Er wordt verklaard op welke manier visuele representaties van onderliggende structuren kunnen dienen als hulpmiddel voor navigatie, waarna verschillende vormen van presentatie van taalkundige informatie op websites worden besproken. Ter afsluiting van dit hoofdstuk worden verschillende componenten van usability behandeld. 2.1
Classificaties
2.1.1
Inleiding classificaties
Classificaties komen vaker voor dan wordt gedacht. Het denken van de mens gebeurt voor een groot deel met behulp van het ordenen van informatie, door het constateren van samenhang of juist verschil en het leggen van relaties tussen entiteiten. Bovendien wordt kennis voor mensen vaak een stuk zinvoller wanneer er orde in wordt aangebracht (Dahm, 2002). Informatie kan dan efficiënter worden verwerkt (Bless, Fiedler & Strack, 2004). Mensen ordenen informatie ook in de vorm van schema’s of scripts. Schema’s en scripts zijn schematische kennisstructuren die bepaald gedrag specificeren voor specifieke situaties (Gioia & Pool, 1984). Een voorbeeld van een schema of script is het inchecken bij een vliegveld. We hebben een standaard sequentie van opeenvolgende gebeurtenissen in ons hoofd, zodat zonder dat we ons ervan bewust zijn het proces van inchecken op een vliegveld kunnen uitvoeren (Bless, Fiedler & Strack, 2004). Iedere dag maken we dan ook gebruik van deze processen en daarmee ook van classificaties, vaak zonder dat we het doorhebben. Classificatie is een proces dat terug komt in alle facetten van ons leven. Het komt zelfs zo vaak voor dat we er niet alleen regelmatig in falen om het te analyseren, we schieten ook tekort in de herkenning van classificaties (Bailey, 1994). Classificatie is een proces waarbij soortgelijke objecten worden gegroepeerd. We maken gebruik van classificatie om grote hoeveelheden informatie in onze hersenen te organiseren zodat we, onder andere snel beslissingen kunnen nemen. Classificaties zijn niet alleen handig bij het nemen van beslissingen, ze helpen ook bij het ordenen en toegankelijk maken van informatie. Classificaties zorgen voor een onderliggende structuur waarmee informatie inzichtelijk, beheersbaar en bruikbaar wordt gemaakt. Het maakt het zoeken, maar vooral ook het vinden van informatie een stuk eenvoudiger (Haan, 2004). Een classificatie kan gedefinieerd worden als het plaatsen van entiteiten in groepen of klassen op basis van hun gelijkenis. Statistisch gesproken probeert een classificatie het verschil binnen de groep te
11
minimaliseren en verschil tussen groepen te maximaliseren. Elke groep moet zo veel mogelijk afwijken van de andere groepen, maar is intern zo homogeen mogelijk (Bailey, 1994). Voor het opbouwen van een classificatie moeten minimaal twee klassen bestaan. Wanneer er slechts één klasse is, bestaat er wel een maximaal verschil tussen de klassen (want er is er maar één), maar geen minimaal verschil binnen de klasse. Het minimale verschil is te groot, zodat er in feite net zoveel klassen als entiteiten bestaan. Een andere veel gebruikte omschrijving van classificatie wordt aangehaald door de Fédération Internationale de Documentation (FID) in 1965. Classificatie wordt aangeduid als ieder proces waarin relaties worden gelegd tussen semantische eenheden. Semantische eenheden zijn entiteiten waarmee een begripsmatige eenheid wordt aangeduid (Dahm, 2002). Zo kunnen er bijvoorbeeld relaties gelegd worden tussen leestekens, zoals een vraagteken, puntkomma, komma, uitroepteken en een dubbele punt. In dit onderzoek wordt classificatie benaderd als een proces waarbij entiteiten in een structuur worden geplaatst op basis van verschillen, gelijkenissen en relaties. Er zijn drie relaties van belang voor de classificatie tussen semantische eenheden: gelijkwaardigheidsrelaties, soortmakende verschillen en associatieve relaties. De eerste relatie die gelegd kan worden tussen semantische eenheden is de gelijkwaardigheidsrelatie. Dit wil zeggen dat de twee eenheden behoren tot dezelfde soort en betrekking hebben op hetzelfde domein. De tweede relatie betreft de soortmakende verschillen, waarbij de ene eenheid eigenschappen heeft van de andere en als het ware een hiërarchische relatie vormt. De derde en laatste relatie die gelegd kan worden tussen eenheden is de associatieve relatie, deze komt voor wanneer de betekenis van de ene eenheid samenhangt of verwant is aan de betekenis van de andere eenheid. De begrippen waarnaar de eenheden verwijzen hebben gemeenschappelijke eigenschappen, maar kunnen niet tot één van de eerste twee typen relaties worden gerekend (Dahm, 2002). 2.1.2
Klassieke classificatietheorie
Voor het opzetten van een goede hiërarchische onderliggende structuur met behulp van classificatie worden verdelingskarakteristieken gebruikt (Dahm, 2002). Deze verdelings-karakteristieken houden in, dat homogene groepen tot stand komen door de toepassing van een aantal regels (Van der Linden & Magrijn, 2007a). Het proces van classificatie maakt voor de vorming van klassen gebruik van vier verdelingskarakteristieken: eenheid van verdelingskarakteristiek, co-extensie, modulatie of gradatie en collocatie (Dahm, 2002; Van der Linden & Magrijn, 2007a). De eenheid van de verdelingskarakteristiek stelt dat de onderverdeling van een klasse gebaseerd moet zijn op één en hetzelfde criterium ofwel één gezichtspunt. Een vraagteken, puntkomma, uitroepen, dubbelepunt, aanhalingsteken en uitroepteken vallen allemaal onder hetzelfde criterium, namelijk leestekens. Welke onderwerpen in welke groep thuishoren wordt bepaald door de tweede regel co-extensie. Alle subklassen vormen de klasse. Dit houdt
12
in dat alle informatie over alle aspecten van het overkoepelende onderwerp een plaats moet kunnen krijgen (Van der Linden & Magrijn, 2007a). Het is niet de bedoeling dat onder het overkoepelende onderwerp leestekens bijvoorbeeld het uitroepteken niet wordt behandeld. Modulatie of gradatie is de derde regel waar een classificatie aan moet voldoen en houdt in dat de verdeling van een klasse in subklassen geleidelijk moet verlopen, zodat er geen belangrijke tussenschakels worden overgeslagen. De eigenschappen moeten van algemeen naar specifiek zichtbaar worden, zonder een eigenschap over te slaan. Er moet eerst over leestekens worden gesproken, daarna pas over aanhalingstekens (een vorm van leestekens) en als laatste pas over bijvoorbeeld citaten (een vorm van taalgebruik waarin aanhalingstekens worden gebruikt). De laatste regel waarvan gebruik gemaakt wordt voor de vorming van klassen is collocatie, de presentatie van begrippen binnen een klasse zijn naaste verwanten en horen bij elkaar te staan. Ook de klassen die het meest bij elkaar horen moeten bij elkaar staan (Van der Linden & Magrijn, 2007a). Zo horen de komma en de puntkomma dichter bij elkaar te staan dan de komma en het aanhalingsteken. 2.1.3
Classificaties en visualisatie
Een classificatie zorgt er voor dat er voor bepaalde informatie een onderliggende structuur wordt opgebouwd. Toch kunnen classificaties of onderliggende structuren verschillen in de manier waarop de informatie wordt gepresenteerd en een andere visualisatie aannemen. Een classificatie kan onder andere weergegeven worden als lineaire structuur in de vorm van een hiërarchie of als een niet-lineaire structuur in de vorm van een netwerk. Tegenwoordig kan met behulp van de webtechnologie het conventionele territorium van de classificatie verlaten worden. Op websites worden relaties gelegd tussen entiteiten op basis van hyperteksten. Een hypertekst is een document waarin informatie is georganiseerd met behulp van hyperlinks (Kamperbeek, 2000). Hyperlinks verwijzen naar stukken informatie in hetzelfde systeem en hebben een inhoudelijke relatie met het vertrekpunt van die link. Met hyperlinks kan je op verschillende manieren bij dezelfde plek komen. Pagina's kunnen links bevatten naar meerdere pagina’s. In een hypertekst is de tekst niet-lineair te verwerken, zodat de structuur van een dergelijke digitale tekst geen vaste volgorde in gebruik kent. Deze niet-lineaire eigenschap van digitale teksten verschilt van papieren teksten (Aksoy, 2007). Hypertekstrelaties zorgen ervoor dat er meer soorten bewegingen tussen de semantische eenheden gemaakt kunnen worden, zo bestaat de mogelijkheid om niet alleen strikt hiërarchisch door de classificatie te bewegen. Het is niet nodig om een hele hiërarchie af te zoeken, want er zijn verschillende manieren om bij dezelfde plek te komen. De gebruiker kan op deze manier sneller op een gunstige plaats in de classificatie worden gebracht. Vanaf deze plaats kan hij ofwel naar de bijbehorende titels, ofwel naar verwante onderwerpen navigeren (Huisman, 1999). De informatiestructuur op het
13
web kan gedefinieerd worden als manier waarop verschillende informatieknopen zijn gegroepeerd, gelabeld en verbonden. Een belangrijk punt is hier dat de structuur van hyperteksten zichtbaar gemaakt kan worden door het gebruik van structurele navigatie hulpmiddelen, zoals navigatiekaart en balken, alfabetische inhoudslijsten, menu’s enzovoorts. Al deze hulpmiddelen verwijzen naar de representaties van de globale of locale structuur van informatie (Cozijn, Maes, Schackman, & Ummelen, 2007). De onderliggende structuur van een classificatie kan op verschillende manieren worden gepresenteerd. Verschillen in de presentatie zorgen soms voor discussie: proberen we het conventionele territorium van classificaties in de presentatie zoveel mogelijk te behouden of juist te verlaten? Hans van Driel, gespecialiseerd in het vakgebied “digitale cultuur”, wordt geciteerd in Van der Linden en Magrijn (2007b) en stelt het volgende: “Wie de computer nog ziet als archiefkast, blijft steken in de restanten van onze schriftcultuur. We moeten computers niet zien als archiefkasten, maar als platte vergaarbakken van informatie. Daarop moet je geen ordening loslaten, maar een zoekprogramma het werk laten doen.” (Van der Linden & Magrijn, 2007b, 28) De andere kant wordt vertegenwoordigd door Elandia Brink die ook is geciteerd in Van der Linden en Magrijn (2007b), haar mening staat lijnrecht tegenover de visie van Hans van Driel. Brink vindt dat er juist aandacht besteedt moet worden aan het organiseren van verzamelde informatie op de computer: “Breng alle bestanden op de computer onder in een structuur die overeenkomt met een papieren archief op bureau en in de kast” (Van der Linden & Magrijn, 2007b, 28) Omdat er voor beide gezichtspunten wat te zeggen valt, stellen Van der Linden & Magrijn (2007a) dat het toepassen van de regels als de eenheid van verdelingskarakteristiek, modulatie, extensie en collocatie niet betekent dat informatie op websites ook op deze manier weergegeven moet worden. Het gebruik van hyperlinks maakt het mogelijk om informatie op vele manieren op te slaan. Wel is het volgens hen van belang dat de structuur logisch en zichtbaar is, zodat de gebruiker snel bij de gewenste informatie kan komen. Net als Cozijn, Maes, Schackman, en Ummelen (2007) stellen Van der Linden en Magrijn (2007a) dat de structuur onder andere zichtbaar kan worden gemaakt met behulp van menu’s, navigatiebalken, navigatiepaden en verwijzingen binnen de tekst. In tegenstelling tot de verdelingskarakteristieken (regels die homogene groepen tot stand laten komen) die voornamelijk gebruikt worden bij het opzetten van een goede hiërarchische onderliggende structuur, zijn er voor het opzetten van classificaties in een digitale omgeving zeven stappen relevant:
14
(1) bepalen van het doel (2) verzameling en keuze van begrippen (3) bepalen van homogene groepen (4) bepalen van de collocatievolgorde (5) bepalen van de combinatievolgorde (6) bepalen van de structuurvolgorde (7) het maken van een structuur. In stap 1 wordt het doel bepaald. Waarom wordt iets geordend en voor wie? Soms is het bepalen van het doel lastig, omdat de doelgroep meerledig kan zijn. Stap 2 bestaat uit het verzamelen van begrippen en de keuze ervan. Er moeten begrippen gekozen worden die de doelgroep herkend en het liefst zelf gebruikt. Het bepalen van een homogene groep is stap 3, hierbij moet bij elkaar gebracht worden wat bij elkaar hoort en gescheiden worden wat niet bij elkaar hoort (Van der Linden & Magrijn, 2007a). Stap 4 betreft de bepaling van de collocatievolgorde. Hierbij zijn de hoofdgroepen al bepaald en welke termen hieronder hangen, maar er moet een volgorde worden aangebracht. Deze volgorde moet logisch overkomen. Het belangrijkste aan een logische structuur is dat de gebruiker niet op zoek hoeft naar de manier waarop de informatie geordend is: een goede ordening valt niet op (Van der Linden & Magrijn, 2007a). In stap 5 moet de combinatievolgorde worden bepaald waarbij het gaat om welke entiteit als het meest specifiek wordt beschouwd om als eerste indelingscriterium te gelden. Dit is in grote mate afhankelijk van het doel van de indeling. Een gebruikelijke combinatievolgorde in de classificatietheorie is dat soorten als meest specifieke kenmerk gezien worden en daarna volgen in afnemende specificiteit. Stap 6 bepaald de structuurvolgorde en is min of meer tegenovergesteld aan de combinatievolgorde. Waar de combinatievolgorde loopt van specifiek naar algemeen, begint de structuurvolgorde van algemeen naar specifiek. Stap 7, de laatste stap, betreft het maken van een structuur (Van der Linden & Magrijn, 2007b). Dit kan op verschillende manieren, afhankelijk van de presentatie die wordt gehanteerd. Er zijn verschillende manieren om de onderliggende structuur van een classificatie te presenteren. Deze manieren worden behandeld in de volgende sectie. 2.2
Ordening van taalkundige informatie op websites
Zoals eerder is gesteld, kan de onderliggende structuur van een classificatie verschillen in de manier waarop informatie wordt gepresenteerd en een andere visualisatie aannemen. Op websites worden vele manieren aangeboden om geclassificeerde informatie te presenteren, zoals menu’s, navigatiebalken, navigatiepaden en verwijzingen binnen de tekst. Een visuele representatie van de onderliggende structuur kan het zoekproces ondersteunen en een bijdrage leveren aan de navigatie- en presentatiestrategieën van een gebruiker over de structuur van een website. In deze sectie wordt dit
15
nader toegelicht, waarna er drie systemen worden besproken die gebruikt kunnen worden als zoeksysteem voor het ontwikkelen van een structuur van taalkundige informatie op websites, namelijk: de inhoudsopgave, de woordwolk en vragen op basis van een beslissingsboom. De mate van visuele representatie van menu’s, navigatiebalken, –paden en verwijzingen is van invloed op de mate van toegankelijkheid van de onderliggende structuur van een systeem. De drie systemen verschillen van elkaar in de mate waarop menu’s, navigatiebalken, -paden en verwijzingen worden gebruikt en daarmee ook in de mate van toegankelijkheid. Hier wordt later in dit hoofdstuk op ingehaakt. 2.2.1
Visuele representaties van classificaties als hulpmiddel voor navigatie
Verschillende studies (Monk, Walsh & Dix, 1988; Hammond & Allinson, 1989; Simpson & McKnight, 1990) laten zien dat een visuele representatie van de onderliggende structuur de navigatie van de gebruiker kan verbeteren. Een mogelijke verklaring voor het positieve effect van representaties ligt in het feit dat het gebruikers in staat stelt om de cognitieve belasting te verminderen, waardoor de structuur van de website duidelijker is voor de gebruiker (Tripp & Roby, 1990; McDonald & Stevenson, 1998). Visuele representaties zorgen ervoor dat de gebruiker geen mentaal model hoeft te construeren, omdat de representatie probleemoplossingen biedt welke direct waargenomen en gebruikt kunnen worden. Deze directe terugkoppeling helpt de gebruiker bij zijn zoektaak (Turfte, 1983; Turfte, 1990; Turfte, 1997). Cognitieve belasting ontstaat wanneer een gebruiker ongerelateerde concepten in het menselijk geheugen probeert te beschouwen. Visuele representaties van de onderliggende structuur geven informatie over de structuur waardoor er belangrijke verbindingen tussen concepten worden gelegd, die de gebruiker helpen bij het integreren van kennis. De verbindingen die visuele representaties laten zien zijn gebaseerd op de drie relaties die van belang zijn voor de classificatie tussen semantische eenheden, namelijk: gelijkwaardigheidrelaties, soortmakende verschillen en de associatieve relaties. De visualisering van een onderliggende structuur laat zien welke entiteiten betrekking hebben op hetzelfde domein (gelijkwaardigheidrelaties), welke entiteiten samen een hiërarchische relatie vormen (soortmakende verschillen) en welke entiteiten samenhangen op basis van betekenis (associatieve relaties). Door een visuele representatie te geven van de onderliggende structuur waarin zoveel mogelijk verschillende relaties worden geëxpliciteerd, ontstaan er verbindingen tussen concepten die de gebruiker helpen bij het integreren van kennis. Volgens de cognitive load theory (Sweller, 1988) wordt hierdoor de cognitieve belasting verlaagd tijdens het navigeren. Deze representaties zijn erg bruikbaar, omdat ze de gebruiker vertellen waar ze een antwoord kan vinden. Er kan op deze manier doelgerichter worden gezocht, omdat visuele representaties weinig denkwerk vereisen voor het integreren van
16
informatie in een coherente representatie. Aanvankelijk zijn dergelijke representaties bruikbaarder in het vinden van een antwoord op een zoekopdracht, maar dit leidt niet tot een verbetering in navigatie gedurende een langere tijdsperiode. Dit wordt ook wel de active learning theory (Bonwell & Eison, 1991) genoemd. Deze theorie voorspelt dat representaties van de onderliggende structuur van classificaties leiden tot verbetering in het navigatiegemak, maar slechts in het begin. Lange termijn verbeteringen komen niet voor, omdat het begrip van de structuur van de website afwezig blijft. Gebaseerd op de cognitive load theory wordt gesteld dat visuele representaties de navigatieprestaties van de gebruiker verbeteren, maar de active learning theory verondersteld dat dit gebruikers alleen vertelt waar ze moeten zoeken en het hen niet helpt om de navigatieprestaties te verbeteren (Nilsson & Mayer, 2002). Onderzoek van Nilsson & Mayer (2002) ondersteunt de active learning theory. Gebruikers die een visuele representatie van een classificatie tot hun beschikking hadden waren aanvankelijk efficiënter met zoeken, maar naarmate er meer tijd verstreek vertoonden de gebruikers zonder visuele representatie de efficiëntste zoekmethode. De mate van visuele representatie verschilt ook met betrekking tot zoeksystemen in de toegang die wordt geboden ten aanzien van de presentatie van de structuur. De volgende presentaties van structuren worden behandeld: inhoudsopgave, woordwolk en vragen op basis van een beslissingsboom. Voor deze drie systemen is gekozen, omdat alle drie de zoeksystemen, evenals de meeste boeken over taalkwesties, zijn gebaseerd op collocatie. Bovendien verschillen de drie systemen van elkaar in de mate waarop de onderliggende visuele structuur toegankelijk wordt gemaakt. 2.2.2
Inhoudsopgaven
Van Dale (2002) definieert een inhoudsopgave als een overzicht van onderwerpen die in een boek worden behandeld of van de hoofdstukken waarin het is verdeeld. Een uitgebreidere definitie van inhoudsopgave veronderstelt dat het om een overzicht gaat van alle hoofdstukken en paragrafen van een papieren of niet-papieren document. Dit overzicht bevindt zich voor de eigenlijke tekst en verwijst naar de locatie in het document, waardoor dit overzicht het eenvoudig maakt om een gedeelte van een tekst gemakkelijk te kunnen vinden (Wikipedia, 2011a). Er is gekozen voor een inhoudsopgave1 omdat dit systeem onderwerpen indeelt op basis van collocatie. Dit in tegenstelling tot een index, register of concordantie, waarbij het draait om een alfabetische ordening. Meyer (1985) onderscheidt vijf organisatiestructuren van documenten: de verzamelstructuur, de beschrijvende structuur, de oorzakelijke structuur, de probleemoplossingstructuur en de vergelijkende 1
Een voorbeeld van een inhoudsopgave is weergegeven in bijlage II, bladzijde 85.
17
structuur. Deze structuren bevatten niet allemaal een hiërarchische indeling. De verzamelstructuur is een lijst van elementen gegroepeerd op basis van associatie of chronologische volgorde. De beschrijvende structuur wordt beschreven als een lijst gebaseerd op associatie, maar met een hiërarchie, waarbij het ene element ondergeschikt is aan het andere element. Een oorzakelijke structuur bestaat uit het aantonen van causale verbanden. De probleemoplossingstructuur loopt in het verlengde van de oorzakelijke structuur, maar is toegespitst op problemen en oplossingen. De laatste organisatiestructuur is de vergelijkende structuur, waarbij informatie wordt georganiseerd op basis van verschillen en gelijkenissen in een tekst. De inhoudsopgave van een tekst valt onder de beschrijvende structuur, omdat het gaat om een lijst gebaseerd op associatie met een hiërarchie, waarbij het ene element ondergeschikt is aan het andere element. Inhoudsopgaven hebben over het algemeen de functie van zoekinstrument, het dient als hulpmiddel om het zoeken van specifieke informatie te vergemakkelijken (Meyer, 1985; Tollenaar, 1998). 2.2.3
Woordwolken
In systemen ontworpen door experts, is een woordwolk een veel gebruikte manier om bronnen in kennis en opslagplaatsen te classificeren en te navigeren. Classificaties reflecteren niet altijd het gebruikersvocabulaire, maar zijn vaak gedefinieerd door professionele experts in het domein. Voor terminologie die snel veroudert, kan een kanttekening geplaatst worden bij het opstellen van classificaties, omdat dit leidt tot een beperking van de efficiëntie en effectiviteit van kennisclassificatie en -navigatie. Het onderhouden van een classificatie is een tijdrovende bezigheid, maar met de opkomst van Web 2.0 zijn er verschillende alternatieve systemen verschenen, waaronder sociale classificatie beter bekent als gezamenlijke tagging. Dit systeem, ook wel een tag cloud of woordwolk2 genoemd, wordt beschouwd als een alternatief voor informatiezoekers om hun kennis te classificeren en hierin te navigeren (Kiu & Tsui, 2011). Een woordwolk bestaat uit tags, dit zijn vrij bepaalde trefwoorden die toegekend worden een bron van informatie. De bron kan over van alles en nog wat gaan. Services die gebruik maken van tags bestaan om een enorme verscheidenheid van dingen, zoals foto’s, URL’s, computerspellen, muziek en video’s, te taggen. Naarmate steeds meer deelnemers tags toekennen aan bronnen, ontstaat er op basis van de meest gebruikte tags een enorme dataset aan trefwoorden, waarnaar verwezen kan worden als een folksonomy (Sinclair & Cardew-Hall, 2008). Het concept van het gebruiken van vrij bepaalde trefwoorden toegekend door non-experts biedt vele voordelen. Het vermijdt kosten van het gebruiken 2
Een voorbeeld van een woordwolk is weergegeven in bijlage II, bladzijde 87.
18
van een expert om bronnen te classificeren. Daarnaast zijn er problemen met betrekking tot het toestaan van experts om controle te hebben over een classificatie. Ten eerste is het de vraag of je wel te maken hebt met een voldoende deskundig expert. Ten tweede is er de kwestie van weloverwogen misbruik van metadata. Er is een perceptie dat bij auteurgegenereerde metadata de geloofwaardigheid ontbreekt. Tagging services gaan de kwestie van classificatie van de schrijver versus de expert uit de weg en kiezen daarentegen voor de gebruiker die de metadata creëert. Mensen die het systeem gebruiken zijn degene die de tags creëren. Individuen creëren tags om in hun eigen behoeften te voorzien, door dit te doen komt een consensus vocabulaire tevoorschijn (Sinclair & Cardew-Hall, 2008). Woordwolken zijn user interface3 elementen die geassocieerd worden met de dataset opgebouwd door gebruikers. Een woordwolk is een visuele afbeelding van trefwoorden gebruikt op een website. Vaak worden de meest gebruikte tags in een groter lettertype afgebeeld, terwijl de afgebeelde volgorde soms alfabetisch is. Over het algemeen is het alleen mogelijk dat een tag op basis van populariteit te vinden is. Het selecteren van een trefwoord in een woordwolk leidt meestal naar een collectie items dat geassocieerd wordt met die tag (Sinclair & Cardew-Hall, 2008). De woordwolk kan beschouwd worden als een sociaal navigatie instrument (Dieberger, Dourish, Höök, Resnick & Wexelblat, 2000). Een sociaal navigatie instrument als een woordwolk kan gebruikt worden voor het zoeken naar informatie. Uit onderzoek van Sinclair en Cardew-Hall (2008) blijkt dat de keuze voor een woordwolk afhankelijk is van de informatie-zoek taak. Tags ondersteunen meer algemeen surfgedrag naar een niet specifieke zoekopdracht. Wanneer de zoekopdracht naar een informatietaak specifieker is, wordt de woordwolk als minder bruikbaar beschouwd. 2.2.4
Vragen op basis van een beslissingsboom
Een beslissingsboom is een classificatiealgoritme. Op basis van het systematisch uitvoeren van het vergelijken van eigenschappen van het probleem en de volgorde daarvan, ontstaat een classificatie of onderliggende structuur. Beslissingsbomen classificeren entiteiten door deze te sorteren en te scheiden met behulp van knopen. Elke knoop in de boom specificeert een testcriterium dat een eigenschap beschrijft (op basis van een vraag) en elke tak die afstamt van de knoop komt overeen met de mogelijke waarde (het antwoord op de vraag) voor een attribuut. Een entiteit wordt geclassificeerd door te starten aan de oorsprong van de boom, door het testen van attributen (antwoordmogelijkheden) gespecificeerd door deze knoop, dan langzaam naar beneden te gaan langs de takken van de knoop. Over het algemeen
3
Het deel van een programma dat de interactie tussen de gebruiker en de computer mogelijk maakt, zodat de gebruiker opdrachten aan de computer kan geven. De user interface is bepalend voor de manier waarop de gebruiker met een computersysteem communiceert (Online Encyclopedie - http://www.encyclo.nl/).
19
presenteert een beslissingsboom4 een scheiding tussen afwijkende en overeenkomstige attributen. Elk pad van de oorsprong van de boom naar een blad komt overeen met overeenkomsten van attribuuttesten en iedere tak onderscheid zich van de andere takken (Mitchell, 1997). De meeste algoritmes die zijn ontwikkeld voor het opstellen van een beslissingsboom zijn gebaseerd op kernalgoritmen die een top-down (van de oorsprong van de boom naar het blad) verwerking gebruiken, waardoor er op zoek wordt gegaan naar mogelijke beslissingsbomen. Quinlan ontwikkelde hiervoor twee algoritmen, namelijk ID3 (Quinlan, 1986) en zijn opvolger C4.5 (Quinlan, 1993). Het basis algoritme, ID3, leert beslissingsbomen te construeren op een top-down wijze, door het testcriterium te stellen met behulp van de vraag “welke attribuut moet getest worden aan de oorsprong van de boom?” Om deze vraag te beantwoorden wordt iedere attribuut geëvalueerd door het gebruiken van een statistische test om te bepalen of deze eigenschap de voorbeelden goed kan classificeren. Het beste attribuut wordt geselecteerd en gebruikt als test voor de oorsprong van boom. De afstammelingen van de knoop worden dan gecreëerd voor elke mogelijke waarde van de attribuut en de voorbeelden worden gesorteerd als gepaste afstammeling knoop. Dit proces wordt steeds opnieuw herhaald voor iedere afstammelingknoop om het beste attribuut te testen op een punt in de boom. De centrale keuze in het ID3 algoritme is het selecteren van het juiste attribuut (de juiste vraag) voor iedere knoop in de boom. We willen één attribuut selecteren die het meest bruikbaar is voor het classificeren van voorbeelden. Deze selectie gebeurd op basis van statistische eigenschappen, ook wel informatiewinst genoemd. De informatiewinst meet hoe goed een gegeven attribuut de voorbeelden onderscheidt volgens de beoogde classificatie. De ID3 zoekstrategie zorgt ervoor dat de kortere bomen worden verkozen over de langere bomen en dat de attributen met de hoogste informatiewinst het dichtste bij de oorsprong staan. Een spel dat is gebaseerd op vragen op basis van een beslissingsboom is 20Q, ook wel Twenty Questions genoemd. Hierbij wordt de speler van het spel gevraagd om aan iets te denken en probeert het spel in twintig ja-of-nee vragen erachter te komen waar de speler aan denkt. Wanneer het spel er niet in slaagt om binnen twintig vragen achter het antwoord te komen, worden er vijf extra vragen gesteld. Wanneer het spel ook niet in 25 vragen slaagt om tot het antwoord te komen, wordt de speler tot winnaar verklaard. Toch kan het spel al beginnen met raden van het antwoord na 14 vragen (Wikipedia, 2011b). 2.2.5
Vergelijking van de drie zoeksystemen
Tot op heden is er weinig onderzoek gedaan naar de gebruiksvriendelijkheid van deze drie interfaces. Op het gebied van gebruiksvriendelijkheid verschillen de drie zoeksystemen. Dit heeft te maken met de 4
Een voorbeeld van vragen gebaseerd op een beslissingboom zijn weergegeven in bijlage II, bladzijde 89.
20
mate waarin de systemen de onderliggende structuur toegankelijk maken. Ondanks dat er aan deze drie zoeksystemen dezelfde onderliggende structuur ten grondslag kan liggen, kan deze structuur op verschillende manieren toegankelijk worden gemaakt, afhankelijk van het gebruikte zoeksysteem. Hierbij ontstaat de vraag in hoeverre de visualisatie of presentatie van de structuur verschilt met betrekking tot de geschiktheid van het zoeksysteem. Een inhoudsopgave is de enige presentatievorm van informatie waarbij de onderliggende structuur volledig inzichtelijk wordt gemaakt, omdat zowel gelijkwaardigheidrelaties, soortmakende verschillen en associatieve relaties zichtbaar zijn. Op deze manier vertelt een inhoudsopgave de gebruiker direct waar een antwoord gevonden kan worden. Het zoeken naar een taalkwestie met behulp van een inhoudsopgave vermindert de cognitieve belasting, waardoor de structuur van de website duidelijker is voor de gebruiker (Tripp & Roby, 1990: McDonals & Stevenson, 1998). Volgens Nilsson en Mayer (2002) is een visuele representatie aanvankelijk bruikbaar, maar leidt niet tot een verbetering in navigatie gedurende een langere tijdsperiode (Nilsson & Mayer, 2002). In tegenstelling tot de visuele representatie waarmee een inhoudsopgave vergeleken kan worden, geven een woordwolk en vragen op basis van een beslissingsboom minder duidelijkheid over de onderliggende structuur. Een woordwolk heeft een populariteitsindeling. Tussen de eenheden kan een associatieve relatie worden gelegd, maar de woordwolk mist de presentatie van gelijkwaardigheidrelaties en soortmakende verschillen. Het toegankelijk maken van een onderliggende structuur door middel van vragen gebaseerd op een beslissingsboom is een presentatievorm waarbij alleen de vragen en antwoorden worden weergegeven, maar niet de hele onderliggende structuur van de beslissingsboom. Gelijkwaardigheidrelaties, soortmakende verschillen en associatieve relaties zijn hierbij geen van allen zichtbaar. Nilsson en Mayer (2002) veronderstellen dat een visuele representatie de gebruikers niet helpt om de navigatieprestaties te verbeteren. Door de afwezigheid van een visuele representatie bij woordwolken en alleen de zichtbaarheid van trefwoorden, vertonen gebruikers volgens Nilsson en Mayer (2002) naarmate er meer tijd verstrijkt verbetering in zoeksystemen zonder representatie. De mate van toegankelijkheid van de onderliggende structuur is tevens van invloed op de mate van behulpzaamheid bij het zoeken. Hoe hoger de toegankelijkheid, hoe lager de behulpzaamheid. De drie systemen kunnen worden ingedeeld op een schaal van toegankelijkheid in combinatie met behulpzaamheid. Bij een inhoudsopgave moet er zelf gezocht worden (hoge toegankelijkheid, lage behulpzaamheid), de woordwolk laat een gedeelte van de structuur zien (gemiddelde toegankelijkheid, gemiddelde behulpzaamheid), waardoor er minder gezocht moet worden. Bij de vragen wordt je door het zoekproces heen geleid (late toegankelijkheid, hoge behulpzaamheid).
21
2.3
Usability
Of een zoeksysteem als bruikbaar wordt beschouwd, is niet alleen afhankelijk van de presentatie van de onderliggende structuur, maar ook van de gebruiksvriendelijkheid van een systeem. En de mate waarin het systeem afgestemd is op de gebruikers. In deze sectie wordt gekeken uit welke elementen gebruiksvriendelijke systemen bestaan en hoe de gebruikersvriendelijkheid gemeten kan worden. 2.3.1
Componenten van usability
“Your design will be much better if you work on the basis of an understanding of the users and their tasks.” (Nielsen, 1993, 10) Het bovenstaande citaat van Jakob Nielsen (1993) toont aan dat niet alleen de juiste benoeming, keuze en classificatie van semantische eenheden belangrijk zijn voor een goede presentatie. Bij een website speelt ook het ontwerp een grote rol. Evenals de discussie die de digitale ordeningsproblematiek aan het licht brengt, is er waarschijnlijk ook een verschil in voorkeur van de gebruiker voor het ordenen van informatie. Gebruiksvriendelijkheid speelt hierbij een belangrijke rol. Zoals Nielsen (1993) stelt hebben gebruikers geen behoefte aan vriendelijke machines, maar wel aan machines die hen helpen bij het uitvoeren van bepaalde taken. Verschillende gebruikers hebben verschillende behoeften. De ene gebruiker spreekt het ene systeem wel aan, maar de ander niet. Usability wordt door Nielsen (1993) geplaatst in een kader van systeemacceptatie, zoals weergegeven in figuur 1. De acceptatie van een systeem hangt af van sociale en praktische acceptatie. Praktische acceptatie is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de kosten of de comptabiliteit met andere soft- of hardware. Maar draait ook om de kwestie of een systeem gebruikt kan worden om een gewenst doel te bereiken. Het bereiken van het gewenste doel is afhankelijk van de bruikbaarheid. De bruikbaarheid kan in twee categorieën worden verdeeld: utility en usability. Utility betreft de functionaliteit van het systeem, er moet gedaan worden wat gevraagd wordt. Usability heeft te maken met de mate waarin gebruikers in staat zijn om een bepaalde functie goed te gebruiken. Kassenaar en Rijswijk (2003) omschrijven usability als de mate waarin een product door bepaalde gebruikers in een bepaalde gebruikersomgeving kan worden gebruikt om bepaalde doelen effectief, efficiënt en naar tevredenheid te bereiken. Dit onderzoek is geïnteresseerd in de mate waarin gebruikers, afhankelijk van de presentatie van het zoeksysteem, in staat zijn om goed een antwoord te vinden op een taalprobleem. Usability is geen eendimensionale eigenschap, maar bestaat uit verschillende componenten die geassocieerd worden met de volgende vijf attributen (Nielsen, 1993):
22
Leerbaarheid (easy to learn): Het systeem moet gemakkelijk te leren zijn, zodat de gebruiker snel van start kan gaan met het systeem. Efficiëntie (efficient to use): Het systeem moet efficiënt zijn in gebruik, zodat er een hoge productiviteit mogelijk is wanneer de gebruiker het systeem kent. Onthoudbaarheid (efficient to rember): Het systeem moet gemakkelijk te onthouden zijn, zodat de gebruiker in staat is om na een periode waarin het systeem niet gebruikt is, niet alles opnieuw geleerd moet worden. Fouten (few errors): Het systeem moet ervoor zorgen, dat gebruikers weinig fouten maken tijdens het gebruik en dat wanneer er toch fouten voorkomen deze gemakkelijk kunnen worden hersteld. Tevredenheid (subjectively pleasing): Het systeem moet plezierig zijn om mee te werken, zodat gebruikers subjectief tevreden zijn wanneer ze het gebruiken. Figuur 1 Eigenschappen van systeemacceptatie
Niet alleen Nielsen (1993) zet het begrip usability uiteen in verschillende componenten. Ook Dumas en Redish (1999) doen dit voor het begrip usability. Desondanks hanteren Dumas en Redish (1999) een andere benadering dan Nielsen (1993). Volgens Dumas en Redish betekent usability het volgende: De mensen die een product gebruiken kunnen dit gemakkelijk en snel om hun eigen taken te bereiken. Ook hier wordt usability niet beschouwd als een eendimensionale eigenschap, hoewel de vier geassocieerde componenten afwijken van de vijf componenten van Nielsen: Usability betekent de focus op gebruikers: Er moet gewerkt worden met de werkelijke of potentiële gebruikers van het product. Deze gebruikers kunnen niet vervangen worden. Mensen gebruiken producten om productief te zijn: Mensen beschouwen een product als “gemakkelijk om te leren en in gebruik” in termen van de tijd die nodig is om te doen wat ze willen, het aantal stappen dat ze moeten doorlopen, en het succes dat ze hebben in het voorspellen van de juiste
23
actie die ze nemen. Gebruikers zijn drukke mensen die taken proberen te bereiken: Mensen leggen een verbinding tussen usability en productiviteit. Gebruikers beslissen wanneer een product gemakkelijk te gebruiken is: Gebruikers, niet de ontwerpers of de ontwikkelaars, bepalen wanneer een product gemakkelijk is voor gebruik. Deze componenten opgesteld door Dumas en Redish (1999) geven een aanvulling op Nielsen, omdat de taken van de gebruiker centraal staan in plaats van de eigenschappen van het systeem. 2.3.2
Usability onderzoeksmethoden
Een usability test is een onderzoek waarbij empirische gegevens worden verzameld met behulp van observaties die gemaakt worden over testpersonen. Een usability test heeft tot doel problemen of tekortkomingen van een website te vinden en op te lossen (Post, 2008). Nielsen (1993) maakt het onderscheid tussen een vormende evaluatie of een samenvattende evaluatie. De vormende evaluatie wordt gebruikt om een website te verbeteren in het ontwerpproces, terwijl de samenvattende evaluatie de gehele kwaliteit van een website beoordeeld. In dit onderzoek wordt de samenvattende evaluatie gebruikt, omdat deze methode gaat om de keuze tussen verschillende alternatieven. Om de usabillity van een systeem te evalueren worden een aantal methoden gebruikt. In dit onderzoek worden een combinatie van methoden gebruikt die verder in deze subsectie worden beschreven. Paper prototyping Paper prototyping is een methode van het testen van usability die bruikbaar is voor websites, webapplicaties en conventionele software. Ten eerste wordt bij paper prototyping besloten welke taak de gebruiker moet uitvoeren. Daarna kun je screen shots of handgeschetste tekeningen maken van het scherm, de menu’s, pagina’s enzovoorts die van belang zijn voor het uitvoeren van een taak (Sneyder, 2001). Paper prototyping is nuttig voor het verzamelen van data over de volgende problemen: Concepten en terminologie: Begrijpen gebruikers de termen die zijn gekozen? Navigatie: Als er een proces of sequentie van stappen is, komt dit overeen met wat de gebruikers verwachten? Inhoud: Biedt de website de juiste informatie voor gebruikers om de beslissingen te nemen? Paginaopmaak: Je krijgt een idee of de gebruikers de informatie kunnen vinden die ze nodig hebben. Functionaliteit: Het is mogelijk dat je ontbrekende functionaliteit mist die gebruikers nodig hebben of bepaalde functionaliteiten hebt gepland die de gebruikers niet interesseren (Sneyder, 2001).
24
Vragenlijst Het gebruik van een vragenlijst is een vaak gebruikte onderzoeksmethode (Root & Draper, 1983; Tullis & Albert, 2008). Veel aspecten van usability kunnen bestudeerd worden door het gewoonweg stellen van vragen. Dit geldt vooral voor zaken die gaan over de tevredenheid van de gebruiker. Vragenlijsten maken het mogelijk om verschillen te ontdekken tussen verschillende gebruikercategorieën evenals de specifieke behoeften van verschillende kleine groepen van gebruikers (Nielsen, 1993). Informatie over gebruikers is belangrijk, omdat het ontwerpen van één interface voor één gebruikersgroep volgens Schneiderman en Plaisant (2005) minder moeite kost dan het ontwerpen van één interface voor meerdere gebruikersgroepen. Hoewel aanpassingen voor één gebruikersgroep niet per se grote gevolgen hoeven te hebben op de usability van een andere gebruikersgroep, kunnen de eisen voor websites van verschillende groepen met elkaar conflicteren. Voor nieuwe gebruikers is het niet bevorderlijk voor de usability om websites over veel functionaliteit te laten beschikken, terwijl dit voor ervaren gebruikers juist wel bevorderlijk is (Schneiderman & Plaisant, 2005). Nielsen (1993) stelt dat de verschillen in taken en verschillen in individuele kenmerken de twee belangrijkste problemen zijn voor usability waar op ingespeeld moet worden. 2.4
Overzicht van de vraagstelling en de onderzoeksvragen
Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een overzicht van de onderzoeksvragen die in dit onderzoek centraal staan, welke voortkomen uit de vraagstelling en literatuur: Vraagstelling Kunnen bestaande informatiestructuren uit boeken en op websites een bijdrage leveren aan het gemakkelijker vinden van een antwoord op een taalkwestie op websites? Onderzoeksvragen 1. Welke onderliggende structuren liggen ten grondslag aan de indelingen die in boeken en op websites worden gebruikt voor het vinden van een antwoord op een taalkwestie? 2. Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen boeken onderling en tussen boeken en websites met betrekking tot de onderliggende structuur van taalkwesties? 3. Kunnen bestaande informatiestructuren samengevoegd worden voor het vormen van een overkoepelende classificatie?
25
4. Welk zoeksysteem (inhoudsopgave, woordwolk of vragen op basis van een beslissingsboom) geeft de meest geschikte manier weer om de onderliggende structuur van taalkwesties op een website toegankelijk te maken? a.
Welke eigenschappen vinden gebruikers belangrijk bij een zoeksysteem?
b.
In hoeverre zijn eigenschappen die belangrijk worden geacht van invloed op de keuze van zoeksystemen?
c.
In hoeverre is bekendheid met een zoeksysteem (eerder hebben gezien vs. eerder hebben gebruikt) van invloed op de duidelijkheid en handigheid van een zoeksysteem?
d.
Welk zoeksysteem wordt door de gebruiker als meest geschikte systeem beoordeeld?
26
3 Inhoudsanalyse classificaties In dit hoofdstuk worden de onderliggende structuren van twintig taalkundige boeken en twee taalkundige websites beschreven. De bronnen zijn gesorteerd op alfabetische volgorde van de titel en worden met elkaar vergeleken op basis van overeenkomsten en verschillen in de onderliggende structuur van de opbouw aangaande de inhoudsopgave of indeling. Van iedere structuur is een visualisering gemaakt in de vorm van een Mind Map met behulp van het programma FreeMind. Een Mind Map, ontwikkeld door Tony Buzan (1993), is een hiërarchisch netwerk dat een overkoepelende kijk biedt op een onderwerp in zijn geheel, samen met de specificaties voor ieder deel. Mind Mapping is niet te verwarren met Concept Mapping, waarbij de relaties niet-hierarchisch van aard zijn (Laan, 2006). Verschillende onderzoekers beschouwen Mind Mapping als een waardevol proces, waarbij Mind Maps als raamwerk dienen voor het structureren van kennis op een geordende manier, waardoor er een beter begrip ontstaat over hoe informatie in elkaar zit (Dance, 1997). Volgens Brandhof (1997) zullen we om te overleven in het informatietijdperk steeds meer gebruik moeten maken van persoonlijke effectiviteitmethoden. Een techniek als Mind Mapping verdient de voorkeur, omdat er geen losse flodders van informatie wordt aangeboden, maar de informatie in een contextueel kader wordt geplaatst. Ook in de praktijk worden Mind Maps regelmatig door bedrijven gebruikt voor het overdragen of inzichtelijk maken van informatie. Een Mind Map bestaat uit een centraal thema (de titel van het boek of de website) en rond dit thema zijn de kerngedachten of sleutelwoorden gerelateerd aan dit centrale thema geplaatst (meestal zijn dit de hoofdstukken of de onderdelen van een boek of website). Ieder van deze sleutelwoorden kan worden uitgebreid met takken en gedachten die aansluiten op deze sleutelwoorden (meestal de paragrafen en subparagrafen of subonderdelen). Mind Mapping is een toepassing waarmee een onderliggende structuur aangebracht kan worden in complexe ordeningen. Hiermee is de behoefte ontstaan om via verscheidene Mind Maps toegang te krijgen tot de verschillen en overeenkomsten tussen de structuren van boeken en websites (Terhürne, 2005). Hoewel sommige Mind Maps van boeken zo groot zijn dat ze onleesbaar zijn geworden, zijn ze toch in bijlage I geplaatst om de grote verscheidenheid in verschil in structuur zichtbaar te maken. 3.1
Boekstructuren
In deze sectie worden negentien Nederlandse taalkundige boeken en één Engels taalkundig boek omschreven op basis van hun structuur aangaande de inhoudsopgave.
27
Algemene Nederlandse Spraakkunst (Haeserijn, Romijn, Geerts, Rooij, Toorn, 1997)5 Dit boek bestaat uit vier onderdelen: deel I gaat over het woord, deel II over de woordgroep, deel III over de zin en deel IV over nevenschikking en samentrekking. In deel I worden de linguïstische eigenschappen van woorden besproken, zoals zelfstandige naamwoorden, lidwoorden, voornaamwoorden, telwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, bijwoorden, werkwoorden, voor- of achterzetsels, voegwoorden en tussenvoegsels. Het tweede deel beschouwt linguïstische eigenschappen van een woordgroep, zoals een zelfstandige naamwoordzin, een voorzetselgroep, een telwoordgroep, een bijvoeglijk naamwoordgroep, een bijwoordgroep, een voorzetselgroep en een tussenvoegselgroep. Het derde deel is verdeeld in vier subonderdelen: de zin in het algemeen, zinsdelen, woordvolgorde in de zin en soorten zinnen. Deel vier, het laatste deel, over nevenschikking en samentrekking bestaat uit vier subonderdelen: nevenschikking in het algemeen, de eigenlijke nevenschikking, de oneigenlijke nevenschikking en samentrekking. Communicatiewijzer: handboek voor schriftelijk taalgebruik (Vries, 2004)6 De Communicatiewijzer van De Vries (2004) is een veelomvattend boek dat informatie biedt over verschillende vormen van communicatie. Het boek bestaat uit vier delen: correct schriftelijk communiceren, correct spellen, correct formuleren and correct vormgeven. Het eerste deel betreft veel informatie over briefconventies, zoals het schrijven van een klachtenbrief, een aanvraag voor betaling, een sollicitatieprocedure en het opstellen van een vragenlijst. Maar ook informatie over stijladviezen met betrekking tot de structuur en woordkeus van een tekst. Het tweede deel correct spellen betreft hoofdstukken over spelling, afkortingen, interpunctie, verkleinwoorden, getallen, het gebruik van hoofdletters, bijwoorden enzovoorts. Het derde deel correct formuleren gaat over het formuleren van woorden en fouten wat betreft stijl, zoals de juiste woordkeus en het gebruik van stijlmiddelen. Het laatste deel correct vormgeven geeft informatie over de opmaak of lay-out van verschillende tekstelementen en structuuraanduiders. De kleine schrijfgids: adviezen voor een goede zinsbouw, woordkeuze en spelling (Hermans, 2006)7 De kleine schrijfgids bestaat uit vijf hoofdstukken: algemene formuleringsadviezen, zinsbouwkwesties, woordgebruikkwesties, spelling en leestekens. In het eerste hoofdstuk, algemene formuleringsadviezen wordt een tweedeling gemaakt tussen adviezen voor zinsbouw en adviezen voor woordgebruik. Er wordt informatie gegeven over formulering en stijl met betrekking tot zinsbouw en woordgebruik. Het tweede hoofdstuk, zinsbouwkwesties, beschouwt problemen die zich voordoen bij zinnen, zoals het samentrekken van woorden en bijzinnen zonder onderwerp. Woordgebruikkwesties vormen het derde hoofdstuk. Dit onderdeel begint met een beetje geschiedenis en etymologie. In het hoofdstuk worden Bijlage I, Mind Map, bladzijde 60. Bijlage I, Mind Map, bladzijde 61. 7 Bijlage I, Mind Map, bladzijde 62. 5 6
28
ook stijlfiguren en problemen met voornaamwoorden adjectieven behandeld. Het onderwerp spelling wordt in het vierde hoofdstuk besproken. Een aantal leestekens worden besproken, zoals het trema en de apostrof. Het laatste hoofdstuk gaat ook over leestekens, maar dit keer meer op het niveau van de zin, zoals een komma, puntkomma of een dubbele punt. Gids voor de eindredacteur (Daniëls, 2002)8 Deze gids bestaat uit zes hoofdstukken: het RED-model, Presentatie, Formulering, Opbouw, Inhoud en Tekstsoort. Hoofdstuk 1, het RED-model, gaat over het beoordelen van de kwaliteit van een tekst met Regels, Eenheid en Doelgroep. Dit model kan vergeleken worden met het CCC-model dat later aangehaald wordt in de Schrijfwijzer (2008) van Jan Renkema. Het gehele boek is gebaseerd op het REDmodel en komt in ieder hoofdstuk terug. Hoofdstuk 2, de presentatie, gaat over de juiste spelling, interpunctie, notatie en vormgeving. Hoofdstuk 3 gaat over de formulering op basis van de juiste woordkeuze en zinsstructuur, maar ook over begrijpelijkheid, beknoptheid, gepastheid en aantrekkelijkheid. De opbouw in hoofdstuk 4 behandelt de consistentie van de structuur van een tekst. Inhoud, het vijfde hoofdstuk, geeft informatie over de juistheid van gegevens en argumenten. Het zesde en laatste hoofdstuk behandelt de gepastheid van een tekstsoort ten aanzien van de doelgroep en de juiste en consequente toepassing van de tekstsoortregels. Grammatica van het hedendaags Nederlands (Klooster, 2001)9 Dit boek is verdeeld in acht hoofdstukken: hoofdstuk 1 introductie, hoofdstuk 2 spraakklanken, hoofdstuk 3 woordvorming, hoofdstuk 4 woordsoort, hoofdstuk 5 zinsdelen in de enkelvoudige zin, hoofdstuk 6 samengestelde zinnen, hoofdstuk 7 algemene verschijnselen en hoofdstuk 8 enkele taalkundige adviezen. De introductie in hoofdstuk 1 geeft een reden en een doel voor het schrijven van het boek en op welke manier het gebruikt moet worden. Hoofdstuk 2 over spraakklanken geeft informatie over klanken. Woordvorming in hoofdstuk 3 bestaat uit woorddelen, zoals lettergrepen, syllaben en morfemen, maar ook uit de samenstelling van woorden. Hoofdstuk 4 geeft de grammaticale linguïstische benaming van woordsoorten, woordgroepen en zinnen, zoals werkwoorden, zelfstandig naamwoorden, voornaamwoord enzovoorts. Hoofdstuk 5 behandelt de grammatica en bespreekt de ontleding van zinnen. Hoofdstuk 6 over samengestelde zinnen beschrijft de relatie die zinnen met elkaar hebben, zoals nevenschikking of onderschikking. Hoofdstuk 7, algemene verschijnselen, is een hoofdstuk met onderwerpen die niet in een ander hoofdstuk geplaatst kunnen worden. Enkele taalkundige adviezen worden er in hoofdstuk 8 gegeven, waar verschillende taalkwesties aan de orde komen.
8 9
Bijlage I, Mind Map, bladzijde 63. Bijlage I, Mind Map, bladzijde 64.
29
Handboek Nederlands (Koenen & Smiths, 2004)10 Handboek Nederlands is verdeeld in acht onderdelen: algemeen, teksten, woorden, zinnen, spelling en interpunctie, stijl, taalgroei en taalproblemen en als laatste taal en computer. Dit boek begint met informatie over de geschiedenis van de Nederlandse gesproken en geschreven taal. Jongerentaal, taalverandering en jargon worden besproken in dit onderdeel. Het tweede deel gaat over tekstsoorten en de opmaak voor iedere tekstsoort. Het derde en het vierde onderdeel van het boek vinden we opnieuw het onderscheid dat al vaker in boeken wordt gemaakt tussen woorden en zinnen. Het vijfde deel beschouwt spelling en interpunctie, zoals het gebruik van een ‘d’ of een ‘t’ aan het eind van een woord, maar ook afkortingen. Stijl wordt in het zesde deel van het boek aangehaald en betreft bondigheid, maar ook stijlfiguren en beeldspraak en discontinue structuren. Discontinue structuren zijn vaak onderdeel van hoofdstukken die zinnen bevatten. Taalgroei en taalproblemen, het zevende deel van het boek, bevatten onderwerpen als dyslexie, afasie en tweetaligheid. Het achtste en laatste deel van het boek biedt informatie over programma’s die omgaan met woordverwerking. Handboek Stijl (Burger & de Jong, 2009)11 Handboek Stijl begint met een inleiding voor wie het boek is bedoeld en hoe het in elkaar zit, waarna er elf hoofdstukken volgen: stijl, schrijf concreet, schrijf beeldend, schrijf menselijk, schrijf duidelijk, schrijf bondig, toon, de grote lijn, openen en sluiten, hang- en sluitwerk en gepopulariseerde wetenschap. Hoofdstuk 1 gaat over stijl: van idee tot publicatie. Er wordt besproken wat stijl is en hoe het van toepassing is op het schrijven. Hoofdstuk 2 gaat over concreet schrijven en geeft informatie over verschillende concretiseringtechnieken, zoals personificatie en de keuze voor naam- of werkwoordstijl. Hoofdstuk 3 stelt dat er beeldend geschreven moet worden. Dit hoofdstuk betreft het gebruik van beeldspraak. Hoofdstuk 4 Schrijf menselijk gaat over de doelgroep en hoe deze groep het beste aangesproken kan worden. In hoofdstuk 5 gaat het om duidelijk schrijven, waarbij moeilijke woorden en ingewikkelde zinnen worden behandeld. Hoofdstuk 6 behandelt bondig schrijven, waarin het gaat om het schrappen en herschrijven van stukken tekst. Toon: zinnen, woorden en klanken is het onderwerp wat in hoofdstuk 7 aan de orde komt, zoals variatie en herhaling van woorden, maar ook het gebruik van clichés, eufemismen en alliteraties. Hoofdstuk 8 De grote lijn behandelt trucs voor een aantrekkelijk structuur in de tekst. Openen en sluiten in hoofdstuk 9 gaat over de manier waarop een tekst begonnen en afgerond kan worden. Hang- en sluitwerk in hoofdstuk 10 gaat over het gebruik van leestekens en typografische middelen. Er wordt afgesloten met een hoofdstuk over gepopulariseerde wetenschap, waarin wetenschappelijke schrijfdeugden en populariseringtechnieken aan de orde komen.
10 11
Bijlage I, Mind Map, bladzijde 65. Bijlage I, Mind Map, bladzijde 66.
30
Handboek Verzorgd Nederlands (Visscher & Klein, 1992)12 Dit boek bestaat uit drie delen: deel I spelling, deel II stijlverschijnselen en deel III grammaticaal compendium13. De hoofdstukken die vallen onder deel I bestaan uit drie soorten typen informatie: eerst linguïstische eigenschappen van woorden, linguïstische eigenschappen van letters en interpunctie tekens, het samenstellen, opsplitsen en afkorten van woorden. De hoofdstukken in deel II geven informatie over grammaticale problemen op zinniveau en informatie over woorden waarvan de keuze afhangt van de pragmatische betekenis van zinnen. De hoofdstukken in deel III bestaat uit twee subonderdelen: woordsoorten en zinsdelen. Woordsoort beschrijft de linguïstische benamingen van het grammaticaal compendium, zoals een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een werkwoord en een bijwoord. Het onderdeel zinsdelen maakt gebruik van termen voor de ontleding van een zin, zoals de persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde, maar ook de samenstelling van zinnen zoals nevenschikking en onderschikking. Helder rapporteren: een handleiding voor het opzetten schrijven van rapporten, scripties, nota’s en artikelen (Nederhoed, 2007)14 De structuur van het boek van Nederhoed (2007) bestaat uit vijf secties: voorbereiding, illustratie, de onderdelen van het rapport, formulering van de tekst and afwerking van het rapport. Voorbereiding bevat hoofdstukken over het doel van het onderzoek, de formulering van het probleem en verschillende soorten onderzoek. Het tweede deel, illustratie, geeft informatie over de presentatie van tabellen, grafieken en schema’s. De onderdelen van het rapport in de derde sectie, zijn hoofdstukken over de structuur van een rapport. De hoofdstukken in het vierde deel formulering van de tekst, bieden schrijftips voor paragrafen, zinnen of woorden. Het laatste onderdeel van het boek, afwerking van het rapport, bevat informatie over spelling en interpunctie en het ontwerp van de tekst. Incorrect Nederlands (Pieete, 1988)15 Het boek Incorrect Nederlands van Pieete (1988) bestaat uit negentien hoofdstukken: hoofdstuk 1 foutieve inversie, hoofdstuk 2 foutieve samentrekking, hoofdstuk 3 contaminatie, hoofdstuk 4 tautologie en pleonasme, hoofdstuk 5 herhaling, hoofdstuk 6 ellips, hoofdstuk 7 foutieve beknopte bijzinnen, hoofdstuk 8 barbarismen, hoofdstuk 9 herhaling, hoofdstuk 10 verbindingswoorden, hoofdstuk 11 herhaling, hoofdstuk 12 foutieve zinsbouw, hoofdstuk 13 herhaling, hoofdstuk 14 naamvalsvormen, hoofdstuk 15 incongruentie, hoofdstuk 16 herhaling, hoofdstuk 17 onjuiste woordkeus, hoofdstuk 18 Bijlage I, Mind Map, bladzijde 67. Samenvattend handboek waarin de hoofdlijnen en het begrippenapparaat van een wetenschap zijn weergegeven (Van Dale, 2002) 14 Bijlage I, Mind Map, bladzijde 68. 15 Bijlage I, Mind Map, bladzijde 69. 12 13
31
herhaling, hoofdstuk 19 algemene herhaling. Opvallend aan dit boek is dat er slechts drie hoofdstukken zijn die een specifiekere onderverdeling hebben: hoofdstuk 10 over verbindingswoorden, hoofdstuk 12 over foutieve zinsbouw en hoofdstuk 17 over de onjuiste woordkeus. Hoofdstuk 10 haalt hierbij verschillende soorten verbindingswoorden aan, zoals terwijl, omdat-doordat en tenzij. Hoofdstuk 12 behandeld onder andere vervoegingen met hebben of zijn, ontkenningen en delen van scheibare samengestelde werkwoorden. De onjuiste woordkeus in hoofdstuk 17 wordt onder andere verder gespecificeerd met voorzetselverbindingen, betekenisverschillen en dubbelzinnigheden. Knelpunten bij het reviseren van teksten (Gillaerts & Heijnderickx, 1999)16 Het boek van Gillaerts & Heijnderickx bestaat uit vijf hoofdstukken: hoofdstuk 1 taal en norm, hoofdstuk 2 orthografische knelpunten, hoofdstuk 3 lexicale knelpunten, hoofdstuk 4 syntactische knelpunten en hoofdstuk 5 stilistische knelpunten. Hoofdstuk 1 geeft een historische kijk op de normen en disciplines van taal. Hoofdstuk 2 kan vergeleken worden met een hoofdstuk over spelling, zoals het samenstellingen, maar ook hoofdlettergebruik, afkortingen en leestekenproblemen. Hoofdstuk 3 geeft informatie over taal op het niveau van woorden. Syntactische knelpunten, hoofdstuk 4, heeft dezelfde basis als taal op het niveau van een zinsdeel of zin. Het laatste hoofdstuk betreft stilistische knelpunten op woord- en zinniveau. Ons Nederlands: een taal- en stijlboek (Dezaire, 1964)17 Ons Nederlands is verdeeld in zes delen: deel I het juiste woord, deel II het woord in zijn categorie, deel III woorden in zuivere woordgroepen, deel IV woorden in onzuivere woordgroepen, deel V het woord in de zin, deel VI de juiste zin. Deel I, het juiste woord, omvat informatie over spelling en orthografie, maar ook tekens zoals apostroffen en aanhalingstekens. Deel II, het woord in zijn categorie, gaat over taalkundige ontleding. Het werkwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, voegwoord en het voorzetsel worden hier behandeld. Het derde deel gaat over correct gebruik van grammatica in een zin en het vierde deel over incorrecte grammatica. Deel V beschrijft de verbindingen tussen woorden in een zin. Het laatste deel gaat over de juiste zin, van interpunctie tot samenhang. Prisma Taal: de tekstdokter (Reinsma, 2003)18 De tekstdokter bestaat uit 13 hoofdstukken: hoofdstuk 1 Lange of ingewikkelde zinnen reorganiseren, hoofdstuk 2 woorden op de verkeerde plaats, hoofdstuk 3 te zuinig met accenttekens, cursief, onderstreping, hoofdstuk 4 spelfouten met grote gevolgen, hoofdstuk 5 onduidelijke grens tussen woordgroepen, hoofdstuk 6 gebrek aan logische samenhang, hoofdstuk 7 grammaticale onduidelijkheid, hoofdstuk 8 verwarrende verwijswoorden, hoofdstuk 9 onhandige samentrekkingen, hoofdstuk 10 lacunes Bijlage I, Mind Map, bladzijde 70. Bijlage I, Mind Map, bladzijde 71. 18 Bijlage I, Mind Map, bladzijde 72. 16 17
32
en gedachtesprongen, hoofdstuk 11 storende herhaling, hoofdstuk 12 te abstract en hoofdstuk 13 omslachtig. Ieder hoofdstuk is in paragrafen ingedeeld waarvan het onderwerp per paragraaf is gebaseerd op voorbeelden van taalproblemen. Rapporteren en het schrijven van rapporten (Overduin, 1986)19 Overduin heeft zijn boek ingedeeld in vijf hoofdstukken: als eerste de inleiding, daarna doelgericht schrijven, de opbouw van de tekst, het formuleren en als laatste de uiterlijke verzorging van teksten. Hoofdstuk 2 Doelgericht schrijven behandelt de manier waarop de probleemstelling, het doel van de tekst en het aansluiten van de tekst op het publiek moeten worden bewerkstelligd. De opbouw van de tekst wordt in hoofdstuk 3 beschreven. Verschillende functies van teksten komen aan bod, maar ook verschillende indelingsprincipes, het schrijven van een samenvatting en de opbouw van kleinere tekstgehelen. Het formuleren in hoofdstuk 4 gaat over begrijpelijk Nederlands – waarbij onder andere de juiste woordkeus, maar ook nominaliseringen en tangconstructies aan de orde komen – en verzorgd Nederlands – waarbij de vorm en functie van zinnen besproken worden, maar ook stilistische verschijnselen en de invloed van vreemde talen. Het laatste hoofdstuk gaat over de uiterlijke verzorging van teksten. Spelling, leestekens en redactionele vormgeving worden hier onder handen genomen. Schrijfwijzer (Renkema, 2008)20 Dit boek bestaat uit zeven hoofdstukken: hoofdstuk 1 introductie, hoofdstuk 2 tekstkwaliteit, hoofdstuk 3 leesgemak, hoofdstuk 4 taalkwesties, hoofdstuk 5 spelling, hoofdstuk 6 leestekens en hoofdstuk 7 opmaak. Renkema (2008) past in hoofdstuk 2 tekstkwaliteit het CCC-model toe, wat overeenkomsten heeft met het RED-model gebruikt in de Gids voor de eindredacteur. Ook het begrip stijl komt hier aan de orde. Leesgemak in hoofdstuk 3 betreft de begrijpelijkheid, nauwkeurigheid, bondigheid en aantrekkelijkheid van een tekst. Waar begrijpelijkheid informatie geeft over lange zinnen en afkortingen van woorden, gaan nauwkeurigheid en bondigheid over stijlfiguren. Aantrekkelijkheid vertelt meer over de variatie in zinsstructuren en woordkeuze. In hoofdstuk 4 komen verschillende taalkwesties aan de orde, zoals zinsbouw, woordkeus, contaminaties, werkwoorden en voornaamwoorden. Spelling in hoofdstuk 5 behandelt het gebruik van hoofdletters, afkortingen, samenstellingen en verschillende vormen van interpunctie. Uitgebreid wordt in hoofdstuk 6 leestekens besproken en de opmaak in hoofdstuk 7 behandelt onder andere de vormgeving van een pagina en het gebruik van tabellen. Stijlboek (Permentier, 2003)21 Dit boek bestaat uit 7 delen, die allen zijn onderverdeeld in verscheidene hoofdstukken: deel I Genres en normen, deel II Schrijfstijl, deel III Vormgeving en typografie, deel IV Standaardnederlands, deel V Bijlage I, Mind Map, bladzijde 73. Bijlage I, Mind Map, bladzijde 74. 21 Bijlage I, Mind Map, bladzijde 75. 19 20
33
zinsbouw, deel VI Woordgebruik en deel VII Spelling. Genres en normen in deel I behandelt verschillende tekstsoorten in het hoofdstuk Journalistieke genres en de betrouwbaarheid. Deel II, de schrijfstijl, gaat over woorden en zinnen en de variatie en correctheid in het gebruik. Deel III, vormgeving en typografie, gaan over de normen van de opmaak van een tekst. Standaardnederlands, behandelt in deel IV, bevat hoofdstukken over hulpwerkwoorden en lidwoorden, maar ook allerlei taaltips. Deel V, de zinsbouw, gaat onder andere over vervoegingen van werkwoorden, samentrekkingen, discongruentie, beknopte bijzinnen, werkwoordgroepen en tangconstructies. Het woordgebruik in deel VI behandelt stijlfiguren, zoals contaminatie en pleonasme, maar ook woorden die niet met elkaar verward mogen worden. Het laatste deel, spelling, gaat over het aaneenschrijven van woorden, gebruik van apostroffen, accenten, hoofdletters, afkortingen en leestekens. Stijlboek Volkskrant (Gessel, Hulsbosch, Kleef & Stielstra, 2002)22 Stijlboek Volkskrant is in tegenstelling tot alle voorafgaande boeken, volledig anders ingedeeld. Dit boek bestaat uit elf thema’s ingedeeld op alfabetische volgorde en voor ieder woord wordt informatie gegeven over spelling- en grammaticale problemen: afwijkingen van de woordenlijst Nederlandse Taal (het ‘Groene boekje’), bestuur/overheid/politiek, computers/informatietechnologie, financiën, geneeskunde, journalistiek, leestekens/spelling, milieu, recht en rechtspraak, stijl/taalverzorging, wet- en regelgeving. The Chicago Style Manual (The University of Chicago Press, 2003)23 Dit Engelse boek bestaat uit achttien hoofdstukken: hoofdstuk 1 delen van een gepubliceerd werk, hoofdstuk 2 manuscript voorbereiding en manuscript bewerken, hoofdstuk 3 bewijs, hoofdstuk 4 rechten en toestemming, hoofdstuk 5 grammatica en gebruik, hoofdstuk 6 interpunctie, hoofdstuk 7 spelling, afwijkende behandeling van woorden en samenstellingen, hoofdstuk 8 namen en termen, hoofdstuk 9 nummers, hoofdstuk 10 buitenlandse talen, hoofdstuk 11 offertes en dialoog, hoofdstuk 12 illustraties en bijschriften, hoofdstuk 13 tabellen, hoofdstuk 14 wiskunde in type, hoofdstuk 15 afkortingen, hoofdstuk 16 documentatie I: basis patronen, hoofdstuk 17 documentatie II: specifieke inhoud, hoofdstuk 18 indexen. Alleen hoofdstuk 5 tot en met hoofdstuk 15 spelen een belangrijke rol in de analyse van de inhoudsopgaven van de boeken. Verzorgd Nederlands (Hermkens, 1974)24 Dit boek van Hermkens (1974) heeft een verdeling gemaakt van 26 hoofdstukken: hoofdstuk 1 studiemateriaal, hoofdstuk 2 het juiste woord, hoofdstuk 3 clichés en modewoorden, hoofdstuk 4 werkwoordsvormen, hoofdstuk 5 voornaamwoorden, hoofdstuk 6 voorzetsels, hoofdstuk 7 oorzaak-reden, hoofdstuk 8 enkele voegwoorden, hoofdstuk 9 de verbuiging van het bijvoeglijk naamwoord, hoofdstuk 10 Bijlage I, Mind Map, bladzijde 76. Bijlage I, Mind Map, bladzijde 77. 24 Bijlage I, Mind Map, bladzijde 78. 22 23
34
boekenwoorden, hoofdstuk 11 bombast, hoofdstuk 12 het woordgeslacht, hoofdstuk 13 de invloed van vreemde talen, hoofdstuk 14 contaminatie, hoofdstuk 15 breedsprakigheid, hoofdstuk 16 inversie, hoofdstuk 17 samentrekking, hoofdstuk 18 beknopte bijzin, hoofdstuk 19 (dis)congruentie, hoofdstuk 20 slordige verwijswoorden, hoofdstuk 21 de tangconstructie, hoofdstuk 22 de lijdende vorm, hoofdstuk 23 de anakoloet, hoofdstuk 24 woordvolgorde, hoofdstuk 25 primitieve zinsbouw en hoofdstuk 26 gecompliceerde zinsbouw. Ook de terminologie van deze hoofdstukken geeft een goede indruk van de inhoud van ieder hoofdstuk, maar er lijkt een groot verschil te zijn in mate van specifiekheid van de onderwerpen. Hierdoor zijn de relaties tussen de hoofdstukken onduidelijk. Vraagbalk Nederlands: van spelling tot stijl: snel een helder antwoord op praktijkvragen over taal (Tiggeler, 2003)25 Dit boek bestaat uit vijf hoofdstukken: hoofdstuk 1 Hoe schrijf je dat?, hoofdstuk 2 Welk woord is het juiste?, hoofdstuk 3 Hoe gebruik je leestekens?, hoofdstuk 4 Hoe verbeter je zinsbouw en stijl? en hoofdstuk 5 Hoe schrijf je goede brieven, e-mails en rapporten? Het eerste hoofdstuk is verdeeld in zeven paragraven en omvat het onderwerp spelling. Het tweede hoofdstuk geeft informatie over woordklassen met betrekking tot grammatica. Het derde hoofdstuk onderscheidt twee soorten interpunctie: de standaard interpunctie, zoals de punt, de komma, de dubbele punt, en speciale interpunctie zoals haken enzovoorts. Het vierde hoofdstuk bevat taalkwesties op zinsniveau en stijl. Ook het gebruik van afkortingen maakt onderdeel uit van dit hoofdstuk. Het laatste hoofdstuk wordt verdeeld in twee subonderdelen corresponderen en rapporteren. Deze sectie van het boek geeft informatie over de opmaak. 3.2
Website structuren
Deze paragraaf beschrijft twee belangrijke websites die advies geven over taalkundige kwesties, namelijk de website van Genootschap Onze Taal26 en de website van de Nederlandse Taalunie27. Genootschap Onze Taal28 De taaladviesdienst van Genootschap Onze Taal biedt drie verschillende mogelijkheden aan om te zoeken naar het juiste taaladvies. Ten eerste biedt Onze Taal de mogelijkheid om te kijken naar de 25 meest populaire adviezen, ten tweede kan er gekeken worden naar een alfabetisch overzicht of, ten derde, naar een thematisch overzicht. Om de vergelijking te maken met de inhoudsopgaven uit de bovenstaande twintig taalkundige boeken, is gekozen om het thematisch overzicht verder te analyseren. Bijlage I, Mind Map, bladzijde 79. http://www.onzetaal.nl/advies/index.php 27 http://taaladvies.net/ 28 Bijlage I, Mind Map, bladzijde 80. 25 26
35
Onze Taal maakt een driedeling in de keuze naar het juiste taaladvies: spelling, woordkeuze/etymologie en overig. Spelling is onderverdeeld in verschillende subonderwerpen, variërend van het aanschrijven van woorden tot hoofdletters, tussenletters, naamvallen, verkleinwoorden, aardrijkskundige namen, afkortingen, werkwoorden enzovoorts. Woordkeuze/etymologie bestaat uit zes subonderwerpen: lidwoorden,
woordgeslacht
en
buigings-e,
voorzetsels,
ontkenningen,
woordbetekenis,
betekenis/herkomst uitdrukkingen. Het overige deel omvat zinnen en zinsconstructies, leestekens en symbolen, klemtoon en uitspraak, titulatuur en briefconventies, stijlfiguren, taalkundige vaktermen, varia en leestips. Wanneer er op één van de subonderwerpen wordt geklikt volgt een hele lijst met taalkwesties die volgens Onze Taal onder dit onderwerp vallen. In sommige gevallen zijn dit meer dan vijftig kwesties. De structuur van deze website komt qua grote lijnen niet overeen met de inhoudsstructuur van de twintig bovenstaande boeken en is dusdanig klein dat dit het zoeken naar de juiste taalkwestie lijkt te vermoeilijken. Nederlandse Taalunie29 Hoewel het in eerste instantie lijkt alsof de taaladviezen van de Nederlandse Taalunie zijn ingedeeld op basis van een overzichtelijke structuur – zoals de website van Genootschap Onze Taal of inhoudsopgaven uit de voorafgaande boeken – is dit een ander soort structuur, waarbij ieder kopje niet leidt naar één antwoord op een taalkwestie, maar kan leiden naar verschillende antwoorden. En waarbij zelfs meerdere kopjes kunnen leiden naar hetzelfde antwoord. Deze structuur kan vergeleken worden met het gebruik van tags. Iedere taalkwestie heeft meerdere labels gekregen met de informatie die het bevat en kan zodoende ondergebracht worden onder verschillende noemers. Om het zoeken voor de gebruiker toch niet helemaal aan de hand van alleen tags te laten verlopen, worden er verschillende rubrieken onderscheiden. Ten eerste worden zeven hoofdrubrieken onderscheiden: conventies, gepastheid en aantrekkelijkheid, grammatica, informatieve vragen, spelling, tekst en conversatie, uitspraak en woordgebruik. Daarnaast worden er subrubrieken onderscheiden, maar deze zijn niet onder te brengen bij de hoofdrubriek, maar vertegenwoordigen opnieuw dezelfde taalkwesties onder een andere naam. De volgende subrubrieken worden onderscheiden: leestekens, woord of woordcombinatie, woordgroep of zin, woordsoort, woordteken en woordvorm.
29
Vanwege de afwijkende structuur is het niet mogelijk een visuele representatie te maken in de vorm van een Mind Map.
36
3.3
Resultaten
Voor de analyse van de classificatiestructuren worden drie vragen beantwoord: 1. Welke onderliggende structuren liggen ten grondslag aan de indelingen die in boeken en op websites worden gebruikt voor het vinden van een antwoord op een taalkwestie? 2. Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen boeken onderling en tussen boeken en websites met betrekking tot de onderliggende structuur van taalkwesties? 3. Kunnen bestaande informatiestructuren samengevoegd worden voor het vormen van een overkoepelende classificatie? De eerste vraag is in sectie 3.2 beantwoord. Deze sectie geeft antwoord op de andere twee onderzoeksvragen waarin de verschillen en overeenkomsten tussen boeken en websites met betrekking tot de onderliggende inhoudstructuur van taalkwesties worden bekeken en kijkt of er problemen bij classificaties ontdekt kunnen worden voor het vormen van een overkoepelende onderliggende structuur. 3.3.1
Verschillen en overeenkomsten
Verschillen en overeenkomsten binnen boeken Zoals zichtbaar is gemaakt aan de hand van de Mind Maps, is er een grote verscheidenheid aan structuren voor de indeling van taalkwesties. Ondanks deze verscheidenheid zijn er wel degelijk onderdelen binnen deze structuren die overeenstemmen. Opvallend is dat voor bijna alle boeken is gekozen voor een ordening op basis van collocatie in plaats van een andere vorming van klassen. Boeken proberen onderwerpen die nauw met elkaar te maken hebben dicht bij elkaar te plaatsen. Het enige boek wat hier afwijkt, is het Stijlboek Volkrant (Gessel, Hulsbosch, Kleef & Stielstra, 2002), waarbij klassen op alfabetische volgorde voorkomen. Naast de overeenstemmende ordening van klassen komen in veel boeken een vijftal hoofdthema’s regelmatig terug, namelijk: het woord, de zin, spelling, interpunctie, formulering of stijl en lay-out of vormgeving. Veel boeken maken het onderscheid tussen woord- en zinsniveau. En de meeste boeken hebben een apart hoofdstuk voor spelling en voor interpunctie. Slechts een aantal boeken maakt gebruik van een stijlsectie. Ook komen er delen in boeken voor die gewijd zijn aan de opmaak. Grammatica komt eenmalig als onderdeel voor, maar wordt meestal ondergebracht in hoofdstukken die gaan over taalkwesties op woord- of zinniveau. Grammatica wordt regelmatig verdeeld in twee categorieën: taalkundige benoeming (ook wel “woordontleding” genoemd) en zinsontleding (ook wel “redekundig ontleding” genoemd). Deze hoofdthema’s vormen de grotere gehelen die vaker terugkomen in de verschillende classificaties, maar verschillen zijn er ook aanwezig. Naarmate er meer vertakkingen ontstaan in een Mind Map worden de verschillen steeds groter op het
37
tweede, derde, vierde en soms vijfde niveau, waardoor er een steeds groter contrast ontstaat in de onderliggende structuren. Deze verschillen worden verder uitgewerkt bij problemen bij classificaties in sectie 3.3.2. Verschillen en overeenkomsten tussen boeken en websites De verschillen tussen de structuren worden groter wanneer we boeken met websites vergelijken. Zoals Van der Linden & Magrijn (2007a) al stelden zit de discrepantie tussen boeken en websites in de aan- of afwezigheid van hyperlinks. Hyperlinks zijn alleen aanwezig bij websites, waardoor een onderwerp vanuit meerdere invalshoeken geraadpleegd kan worden. Dit blijkt voornamelijk uit de website van de Nederlandse Taalunie, waarbij een visuele representatie niet mogelijk is, omdat er teveel manieren zijn om te navigeren naar een taalprobleem. In de presentatie van websites is de onderliggende structuur daarom vaak minder duidelijk te achterhalen dan bij boeken. 3.3.2
Toepassing verdelingskarakteristieken op classificaties
De vier verdelingskarakteristieken – eenheid van verdelingskarakteristiek, co-extensie, modulatie of gradatie en collocatie – dienen als theoretische bouwregels voor het construeren van een goede classificatie. Deze karakteristieken zijn erg bruikbaar in het aantonen van verschillen tussen de onderliggende structuren tussen boeken onderling en worden bovendien gebruikt om te kijken of een gezamenlijke classificatie inzichtelijk gemaakt kan worden. De eenheid van de verdelingskarakteristiek stelt dat de onderverdeling van een klasse gebaseerd moet zijn op één en hetzelfde criterium ofwel één gezichtspunt (Van der Linden & Magrijn, 2007a). Hier is binnen boeken geen overeenstemming te vinden tussen de informatiestructuren. Dit kan aangetoond worden door verschillende indelingen voor de ‘dubbele punt’. Zo valt de ‘dubbele punt’ bijvoorbeeld in het boek van Nederhoed (2007) onder ‘spelling en interpunctie’, terwijl het bij Gillaerts & Heijnderickx (1999) onder ‘orthografische knelpunten’ valt, bij Dezaire (1964) onder ‘het juiste woord’ en bij de Chicago Style Manual (2003) onder ‘leestekens’. Als er eenheid van de verdelingskarakteristiek was geweest viel de ‘dubbele punt’ in alle boeken onder dezelfde noemer. Ook voor de tweede regel co-extensie, die bepaald welke onderwerpen in welke groepen thuishoren, is geen overeenstemming te vinden. Alle subklassen moeten in één klasse worden geplaatst. Dit houdt in dat alle informatie over alle aspecten van het overkoepelende onderwerp een plaats moet kunnen krijgen (Van der Linden & Magrijn, 2007a). Zo gebruikt Overduin (1986) bij ‘Het formuleren’ alleen ‘begrijpelijk Nederlands’ en ‘verzorgd Nederlands’, terwijl ‘begrijpelijkheid’, ‘nauwkeurigheid’, ‘aantrekkelijkheid’ en ‘bondigheid’ in de Gids voor de eindredacteur van Daniels (2002) wel allemaal onder ‘formulering’ worden ondergebracht. Dat deze vier-deling niet alle subklassen in de klasse
38
vormen, blijkt uit het feit dat alleen ‘bondigheid’ in het Handboek Nederlands van Koenen en Smiths (2004) wordt ondergebracht bij ‘stijl’. Ook in het Handboek Stijl van Burger en de Jong (2009) wordt ‘bondig schrijven’ apart behandeld en niet samen met ‘begrijpelijkheid’, ‘nauwkeurigheid’ en ‘aantrekkelijkheid’. Modulatie of gradatie is de derde regel waar een classificatie aan moet voldoen en houdt in dat de verdeling van een klasse in subklassen geleidelijk moet verlopen, dit moet gebeuren zodat er geen belangrijke tussenschakels worden overgeslagen (Van der Linden & Magrijn, 2007a). Dat ook hier geen consensus bestaat over de verschillen tussen classificaties, blijkt wederom uit het voorbeeld van de ‘dubbele punt’. De ‘dubbele punt’ valt bij de Schrijfwijzer van Renkema (2008) direct onder ‘leestekens’, terwijl bij Nederhoed (2007) er een extra niveau wordt toegevoegd door ‘leestekens’ onder ‘spelling en interpunctie’ te plaatsen. Bij Gillearts & Heijnderickx (1999) bestaan er zelfs drie niveaus waaronder de ‘dubbele punt’ valt, namelijk ‘orthografische knelpunten’, daarna ‘leestekenproblemen’ en ‘opsomming van de leestekens’. Het gebrek aan modulatie of gradatie is niet alleen zichtbaar bij de ‘dubbele punt’, wanneer we naar advies over ‘stijl’ kijken, verschillen de ordeningen nog meer van elkaar. In de Schrijfwijzer (2008) wordt ‘stijl’ geplaatst onder ‘tekstkwaliteit’, terwijl er in het boek van Overduin (1986) gezocht moet worden op ‘formuleren’ en ‘verzorgd Nederlands’ om uit te komen bij ‘stilistische verschijnselen’. Veel van deze ordeningskwesties zijn lastig te plaatsen onder subklassen die geleidelijk moeten verlopen, omdat ze afhankelijk zijn van de andere klassen en subklassen. Omdat het mogelijk is om verschillende taalkwesties in meerdere klassen te plaatsen, maakt dit het geheel nog onduidelijker. De laatste regel waarvan gebruik gemaakt wordt voor de vorming van klassen is collocatie, de presentatie van begrippen binnen een klasse moet niet alleen een logische volgorde bevatten, maar de klassen die het meest bij elkaar horen moeten ook bij elkaar staan (Van der Linden & Magrijn, 2007a). Dit kan onder andere op chronologische wijze, alfabetische volgorde, gebruiksfrequentie of collocatie. Welke ordening er ook wordt gebruikt, het is van belang dat de gebruiker door heeft hoe een classificatie in elkaar zit. Hoewel de meeste bronnen het erover eens zijn dat collocatie de beste manier is om klassen te vormen, bestaat er geen consensus over de manier waarop de klassen die het meest bij elkaar horen ook daadwerkelijk bij elkaar worden gezet. Omdat er veel verschillende manieren zijn om woorden aan elkaar te linken op basis van collocatie, zorgt dit voor een grote verscheidenheid aan ordeningen. 3.4
Conclusie
De verschillen en overeenkomsten binnen boeken en tussen boeken en websites zijn door de visuele representaties op basis van Mind Maps een stuk duidelijker geworden. Er kan gesteld worden dat de
39
verschillen binnen boeken voornamelijk zijn gebaseerd op verschillen in de onderliggende structuur, maar niet in de manier waarop de onderliggende structuur wordt gepresenteerd. De onderliggende structuur is voor alle boeken volledig zichtbaar en toegankelijk. Desondanks zijn de verschillen in de onderliggende structuren zo groot, dat er problemen voor het classificeren van een overkoepelende onderliggende ontstaan. Er wordt aan geen enkele regel van de verdelingskarakteristieken voldaan, waardoor het construeren van een overkoepelende onderliggende structuur moeilijk is. In tegenstelling tot het verschil binnen boeken, worden de verschillen tussen boeken en websites voornamelijk zichtbaar door de manier waarop de onderliggende structuur wordt gepresenteerd of toegankelijk wordt gemaakt. De mate waarin websites de onderliggende structuur toegankelijk maken is afhankelijk van de presentatievorm van de website. Doordat onderliggende structuren bij websites vaak maar gedeeltelijk of soms zelfs helemaal niet zichtbaar zijn, wordt het maken van een overkoepelende onderliggende structuur nog lastiger. Hierdoor ontstaat de vraag of een overkoepelende onderliggende structuur wel noodzakelijk is voor het vinden van een antwoord op een taalkwestie op websites. Misschien kunnen onderliggende structuren hier geen bijdrage aan leveren, maar de presentatie van onderliggende structuren wel. In hoeverre bestaande onderliggende structuren bruikbaar zijn voor het gemakkelijk vinden van een antwoord op een taalkwestie, lijkt steeds meer afhankelijk van de manier waarop de onderliggende structuur wordt gepresenteerd. De bovenstaande verschillen tussen boeken en websites zijn mogelijk ook aanwezig doordat de websites van Onze Taal en de Nederlandse Taalunie niet zijn gebaseerd op een boek, maar zijn opgebouwd als website. Dit komt vooral tot uitdrukking bij de website van de Nederlandse Taalunie, waarbij het niet mogelijk is een Mind Map te creëren op basis van de gebruikte onderliggende structuur. Wanneer een website is gebaseerd op een boek, wordt er meer rekening gehouden met een hiërarchische structuur en logische ordening dan wanneer er geen boek aan een website ten grondslag ligt. In het enquêteonderzoek dat wordt behandeld in hoofdstuk 4, is daarom ook gekozen voor het evalueren van drie presentatievormen van de onderliggende structuur: de inhoudsopgave, de woordwolk en de vragen op basis van een beslissingboom. Er wordt gekeken of bij de presentatievormen op websites de onderliggende structuur overeen moet komen met een papieren structuur zoals Elandia Brink stelt (Van der Linden & Magrijn, 2007b). Hierbij dient de onderliggende structuur zoveel mogelijk toegankelijk te worden gemaakt, net als bij de weergaven van Mind Maps. Of dat op websites presentatievormen worden gebruikt als platte vergaarbakken van informatie, waarop we geen ordening moeten loslaten, zoals Hans van Driel betoogt (Van der Linden & Magrijn, 2007b).
40
4 Evaluatie zoeksystemen In dit hoofdstuk worden verschillende presentatievormen van onderliggende structuren geëvalueerd. Eerst wordt de opzet van het onderzoek besproken, daarna de resultaten en de conclusie. 4.1
Methode
De methode wordt beschreven aan de hand van de respondenten, het materiaal, ontwerp en de instrumentatie en ter afsluiting de procedure. 4.1.1
Respondenten
Aan het onderzoek namen 95 respondenten deel: 52 vrouwen en 43 mannen. De leeftijd varieerde van 18 tot 62 jaar en de gemiddelde leeftijd was 29.7 jaar (SD = 13.64). Alle respondenten hebben het middelbaar onderwijs afgerond, waarvan 56 respondenten (58.9%) een vorm van hoger beroepsonderwijs (HBO, WO) heeft afgerond. Drieëntachtig (87.4%) respondenten heeft een baan of studie waarin taal een belangrijke rol speelt. Ditzelfde aantal vindt het belangrijk of zeer belangrijk dat taal correct geschreven is. De grote meerderheid van de respondenten (92.6 %) wil graag het antwoord op een taalprobleem opzoeken en het grootste gedeelte van de meerderheid (90.5%) doet dit ook daadwerkelijk. De meeste respondenten zoeken taalkwesties wekelijks (48.4%) tot maandelijks (35.8%) op. Tachtig procent van de respondenten beweert vaker op zoek te zullen gaan naar antwoorden op taalkwesties, inden er een goede manier zou zijn om dit te doen. 4.1.2
Materiaal, ontwerp en instrumentatie
Dit onderzoek is uitgegaan van een binnenproefpersoon ontwerp waarbij aan de hand van drie zoeksystemen – inhoudsopgave, woordwolk en vragen op basis van een beslissingsboom –prototypes van deze drie interfaces zijn opgesteld. Het meest geschikte zoeksysteem werd onderzocht door middel van een online vragenlijst die ontwikkeld was met behulp van de internetapplicatie WWStim30 ontwikkeld door Theo Veenker31. In bijlage II is de vragenlijst weergegeven. De vragenlijst bestond uit vier onderdelen. Deel I bestond uit de persoonsgegevens, deel II betrof vragen over de prototypes, deel III bestond uit het kiezen van het juiste systeem voor tien taalproblemen en deel IV behandelde vragen over de drie zoeksystemen. Om volgorde effecten te neutraliseren zijn zowel de volgorde van de prototypes van de zoeksystemen (Deel II) als de taalproblemen (Deel III) gebalanceerd aangeboden.
30 31
http://cclab.uvt.nl/~labuser/wwstim/manon/html http://www.let.uu.nl/~Theo.Veenker/personal/projects/wwstim/doc/nl/
41
Deel I – Persoonsgegevens Voor de persoonsgegevens zijn er vragen gesteld over sekse, leeftijd, hoogst afgeronde opleiding en in hoeverre de respondent in aanraking komt met taal op het werk. Het belang dat respondenten hechten aan correct taalgebruik, is bepaald aan de hand van een zevenpuntsschaal lopend van heel erg belangrijk naar heel erg onbelangrijk. Naar het taalgedrag is geïnformeerd met behulp van drie ja/nee-vragen. De opzoekfrequentie kon beantwoord worden aan de hand van een meerkeuzevraag, met de volgende antwoordmogelijkheden: dagelijks, wekelijks, maandelijks, jaarlijks of nooit. Als laatste werd gevraagd om vier eigenschappen – snelheid van het vinden van je antwoord, mate van aanbieden van gerelateerde problemen aan je kwestie, correctheid van de informatie met betrekking tot antwoord en compleetheid van je antwoord – in de voor de respondent op volgorde van belangrijkheid te plaatsen. Deel II – Prototypes Voor ieder zoeksysteem zijn de ontwikkelde prototypes weergegeven, waarna er wordt beschreven hoe ieder prototype werkt. Zowel de prototypes als de beschrijving zijn te vinden in bijlage II. Na iedere beschrijving zijn twee vragen gesteld. De eerste vraag betrof de duidelijkheid van de website en werd beantwoord op een zevenpuntsschaal lopend van zeer mee oneens naar zeer mee eens. De tweede vraag was geïnteresseerd in hoe handig de gebruikers de website denken te vinden voor het opsporen van een antwoord op een taalkwestie. Ook dit werd beantwoord op een zevenpuntsschaal lopend van heel erg onhandig naar heel erg handig. Deel III – Tien taalproblemen Respondenten werden gevraagd om zich voor te stellen dat ze antwoord op tien taalkwesties moesten vinden (zie het overzicht in (2)). Ze werden verzocht per kwestie te bekijken welke website – inhoudsopgave, woordwolk of vragen – ze het liefst zouden willen gebruiken om een antwoord te vinden. (2)
1 Wat zijn de regels voor aanhef? 2 Mag ik Dat kost duur zeggen? 3 Is het Wij worden geadviseerd of Ons wordt geadviseerd? 4 Is het Amsterdam en zijn inwoners of Amsterdam en haar inwoners? 5 Mag ik groter als zeggen? 6 Spreken we van een jood of van een Jood? 7 Zeggen we tenslotte of ten slotte? 8 Hoe schrijf je padde(n)stoel? 9 Wat is het voltooid deelwoord van deleten? 10 Is het de zout of het zout?
42
Deel IV – Zoeksystemen Ter afsluiting van de enquête zijn vier vragen gesteld over de zoeksystemen. Er is gevraagd welke van de drie zoeksystemen de respondenten eerder hadden gezien of eerder hadden gebruikt. Ook werden de respondenten gevraagd om een rangorde te maken van de zoeksystemen op basis van meest bruikbare naar minst bruibare zoeksysteem en op basis van meest aantrekkelijke naar minst aantrekkelijke zoeksysteem. 4.1.3
Procedure
De vragenlijsten zijn afgenomen middels een online versterkte enquête in de periode 29 april tot en met 23 mei. De respondenten zijn gevonden als aandienende steekproef. Voorafgaand aan de vragenlijst kregen de respondenten een instructie, die bestond uit twee onderdelen. In het eerste deel van de instructie werden de respondenten om medewerking gevraagd aan een onderzoek over de effectiviteit van verschillende zoekmethoden naar antwoorden op taalkwesties. Ook werd er uitleg gegeven over de onderzoeksmethode paper prototyping. Het doel van het onderzoek werd geïntroduceerd als ‘een manier om inzicht te verkrijgen in de meest geschikte manier om een antwoord te vinden op een taalprobleem’. Daarna werd het verloop van het onderzoek, de afnameduur en de anonieme gegevensverwerking besproken. Ter afsluiting zijn respondenten bij voorbaat bedankt voor hun medewerking aan het onderzoek. Het tweede deel van de instructie bevatte uitleg over het invullen van zevenpuntsschalen, die in de vragenlijst zijn gebruikt. Er is aangegeven dat het gaat om een persoonlijke mening, waarbij een reactie nooit ‘fout’ kan zijn. Bovendien werd gevraagd om de vragen in een redelijk snel tempo en met een eerste indruk in te vullen. 4.1.4
Verwerking van de gegevens
De steekproef is gekarakteriseerd aan de hand van frequentieverdelingen. Voor verschillen in de belangrijkheid van eigenschappen, de bruikbaarheid en de aantrekkelijkheid zijn ANOVA’s met herhaalde metingen uitgevoerd. Met behulp van een Spearman’s correlatie is gekeken of er een relatie bestaat tussen de belangrijkheid van eigenschappen en de beoordeling van de bruikbaarheid of aantrekkelijkheid van een zoeksysteem. Om de effecten van bekendheid met een zoeksysteem te meten op de duidelijkheid en begrijpelijkheid is variantieanalyse uitgevoerd. De resultaten zijn getoetst met een significantie niveau van alpha < 0.05.
43
4.2
Resultaten
In dit hoofdstuk wordt gekeken welk zoeksysteem respondenten het meest geschikt vinden om taalproblemen mee op te lossen. De volgende onderzoeksvraag staat centraal: Welk zoeksysteem (inhoudsopgave, woordwolk of vragen op basis van een beslissingsboom) geeft de meest geschikte manier weer om de onderliggende structuur van taalkwesties op een website toegankelijk te maken? Om antwoord te geven op deze vraag wordt naar informatie gekeken over de belangrijke eigenschappen van zoeksystemen, bekendheid met systemen en de beoordeling hiervan op bruikbaarheid, aantrekkelijkheid en geschiktheid. Dit leidt tot de volgende vier subvragen: a.
Welke eigenschappen vinden gebruikers belangrijk bij een zoeksysteem?
b. In hoeverre zijn eigenschappen die belangrijk worden geacht van invloed op de keuze van zoeksystemen? c.
In hoeverre is bekendheid met een zoeksysteem (eerder hebben gezien of eerder hebben gebruikt) van invloed op de duidelijkheid en handigheid van een zoeksysteem?
d. Welk zoeksysteem wordt door de gebruiker als meest geschikte systeem beoordeeld?
4.2.1
Belangrijke eigenschappen van zoeksystemen
Grafiek 1 toont de frequenties van de gekozen eigenschappen die van belang zijn bij het kiezen van een geschikt zoeksysteem. Correctheid werd als belangrijkste eigenschap beschouwd (M = 1.24, SD = 0.5) lopend op een schaal van 1 meest belangrijk tot 4 minst belangrijk. Snelheid kreeg een tweede plaats (M = 2.54, SD = 0.9), gevolgd door compleetheid (M = 2.58, SD = 0.8) en gerelateerde problemen (M = 3.64, SD = 0.8). Een ANOVA met herhaalde metingen laat zien dat er een significant verschil was tussen de belangrijkheid van eigenschappen. Correctheid van de informatie werd significant als belangrijkere eigenschap beoordeeld dan snelheid: F (1, 94) = 141.56, p < .001. Snelheid werd significant als belangrijkere eigenschap beoordeeld dan de mate van gerelateerde problemen: F (1, 94) = 61.65, p < .001. Snelheid en compleetheid verschilden niet van elkaar: F (1, 94) = 0.08, p = .77.
44
Grafiek 1 Het belang van eigenschappen voor zoeksystemen (N=95)
4.2.2
Invloed van eigenschappen op de keuze van zoeksystemen
Met behulp van een Spearman’s correlatie is gekeken of er een relatie bestaat tussen de belangrijkheid van een eigenschap en de bruikbaarheid of aantrekkelijkheid van een zoeksysteem. Zoals de correlaties in tabel 1 en 2 in bijlage III tonen, is de keuze voor een eigenschap niet van invloed op de bruikbaarheid of aantrekkelijkheid van een zoeksysteem. 4.2.3
Bekendheid met een zoeksysteem
Eerst is gekeken welk systeem het hoogst is beoordeeld op duidelijkheid en handigheid. Daarna is gekeken of bekendheid met een systeem door middel van het eerder hebben gezien of het eerder hebben gebruikt van een zoeksysteem van invloed is op de beoordeling van de respondenten aangaande de duidelijkheid en handigheid van een systeem. De inhoudsopgave werd significant als duidelijker beoordeeld dan de woordwolk: t (94) = -2.61, p < .05. En dan de vragen: t (94) = -2.51, p < .05. Ook werd de inhoudsopgave significant als handiger beoordeeld dan de woordwolk: t (94) = 2.17, p < .05. En de vragen: t (94) = -2.51, p < .05 (Correcties voor herhaald toetsen met behulp van Bonferroni). Grafiek 2 en 3 laten een grafische weergave zien van de duidelijkheid en handigheid per zoeksysteem.
45
Grafiek 2 Duidelijkheid per zoeksysteem
Grafiek 3 Handigheid per zoeksysteem
Inhoudsopgave Uit de eenweg variantieanalyse met inhoudsopgave blijkt dat er een verschil is in beoordeling van het systeem afhankelijk van bekendheid met de inhoudsopgave en de beoordeling van dit zoeksysteem op duidelijkheid, maar niet op de handigheid. Respondenten vonden de inhoudsopgave niet alleen duidelijker wanneer ze dit zoeksysteem eerder hadden gezien: F (1,93) = 4.05, p < .05. Ze vonden het systeem ook duidelijker in gebruik, dan respondenten die de inhoudsopgave niet eerder hadden gebruikt: F (1,93) = 6.35, p < .05. Bekendheid met de inhoudsopgave had voor respondenten die het systeem eerder hadden gezien geen invloed op de handigheid: F (1,93) = 2.07, p = .15. Ook voor respondenten die de inhoudsopgave eerder hadden gebruikt vonden het systeem niet handiger, dan respondenten die het niet eerder hadden gebruikt: F (1,93) = 2.15, p = .15. Woordwolk Uit de eenweg variantieanalyse met de woordwolk blijkt dat er een verschil is tussen bekendheid met de woordwolk en de beoordeling van dit zoeksysteem op handigheid, maar niet op duidelijkheid. Respondenten die de woordwolk eerder hadden gezien vonden dit systeem handiger dan respondenten die de woordwolk nog niet eerder hadden gezien: F (1,93) = 4.13, p < .05. Respondenten die een woordwolk eerder hadden gebruikt beoordeelden dit zoeksysteem niet als handiger dan respondenten die het niet hadden gebruikt: F (1,93) = 3.50, p = .06. Respondenten vonden de woordwolk niet duidelijker wanneer ze dit zoeksysteem eerder hadden gezien: F < 1. En ook niet wanneer ze de woordwolk eerder hadden gebruikt: F < 1. Vragen op basis van een beslissingsboom Uit de eenweg variantieanalyse met de vragen op basis van een beslissingsboom blijkt dat er geen verschil is tussen bekendheid met de vragen en de beoordeling op handigheid of duidelijkheid. Respondenten vonden de vragen op basis van de beslissingsboom niet duidelijker wanneer ze dit
46
zoeksysteem eerder hadden gezien: F (1,93) = 1.78, p = .19. Ze vonden het ook niet duidelijker dan wanneer ze het nog nooit hadden gebruikt: F < 1. Ook bekendheid met de vragen (eerder hebben gezien of eerder hebben gebruikt) was niet van invloed op de handigheid van het systeem. Respondenten die de vragen op basis van een beslissingsboom eerder hadden gezien vonden dit systeem niet handiger dan respondenten die het niet eerder hadden gezien: F (1,93) = 3.29, p = .07. Ook wanneer respondenten het systeem eerder hadden gebruikt was dit niet van invloed op de handigheid: F (1,93) = 1.02, p = .32. 4.2.4
Geschiktheid zoeksystemen
Respondenten werden gevraagd zich voor te stellen een antwoord te zoeken op tien taalkwesties met één van de drie zoeksystemen naar keuze. Grafiek 4 geeft voor ieder taalprobleem weer voor welk zoeksysteem respondenten hebben gekozen. Bij vijf van de tien vragen hadden respondenten de hoogste score voor de inhoudsopgave als zoeksysteem, ook gemiddeld genomen werd er het meest gekozen voor de inhoudsopgave (M = 4.28, SD = 2.60). De woordwolk had bij drie van de tien vragen de hoogste score, maar had gemiddeld genomen over alle taalvragen wel de laagste score (M = 2.80, SD = 2.29). En de vragen op basis van een beslissingsboom had bij twee van de tien vragen de hoogste score (M = 2.93 SD = 2.56). De inhoudsopgave werd significant vaker gebruikt bij het oplossen van de tien taalproblemen in vergelijking met de woordwolk: t (94) = 3.43, p < .01. Ook werd de inhoudsopgave significant vaker gebruikt dan de vragen: t (94) = 2.84, p < .01. De woordwolk en de vragen tonen geen verschil in gebruik voor het oplossen van taalkwesties: t (94) = -.30, p = .77 (Correcties voor herhaalt toetsen met behulp van Bonferroni). Grafiek 4 Keuze voor een zoeksysteem per taalprobleem (N=95)
47
Grafiek 5 geeft een overzicht van de bruikbaarheid en aantrekkelijkheid per zoeksysteem. Wanneer respondenten werden gevraagd om de bruikbaarheid en de aantrekkelijkheid van zoeksystemen te evalueren, beoordeelden de meeste respondenten de inhoudsopgave als het meest bruikbare zoeksysteem (M = 1.56, SD = 0.71), in vergelijking met de woordwolk (M = 2.21, SD = 0.78) en de vragen (M = 2.27, SD = 0.76). Met behulp van een ANOVA met herhaalde metingen werd de bruikbaarheid per zoeksysteem getoetst. De analyse toont aan dat er een significant verschil was tussen de bruikbaarheid van de inhoudsopgave, de woordwolk of de vragen op basis van een beslissingsboom. De inhoudsopgave werd significant bruikbaarder beoordeeld dan de woordwolk: F (1, 92) = 25.24, p < .001. Ook werd de inhoudsopgave significant bruikbaarder beoordeeld de vragen op basis van een beslissingsboom: F (1, 92) = 31.56, p < .001. De woordwolk en vragen vertoonden op basis van bruikbaarheid geen verschil: F < 1. Een ANOVA met herhaalde metingen toont ook aan dat de woordwolk door de meeste respondenten werd beschouwd als meest aantrekkelijke zoeksysteem (M = 1.58, SD = 0.79), in vergelijking met de inhoudsopgave (M = 2.06 SD = 0.76) en de vragen (M = 2.39, SD = 0.69). De woordwolk werd significant aantrekkelijker gevonden dan de inhoudsopgave: F (1, 92) = 11.95, p < .001. En dan de vragen: F (1, 92) = 39.30 p < .001. Maar ook de inhoudsopgave werd significant aantrekkelijker gevonden dan de vragen: F (1, 92) = 6.96, p < .01. Grafiek 5 Keuze voor een zoeksysteem voor bruikbaarheid en aantrekkelijkheid (N=95)
4.3
Conclusie
Het aanbieden van correcte informatie is beoordeeld als de belangrijkste eigenschap van een zoeksysteem. Daarna wordt de snelheid van het vinden van een antwoord op een taalkwestie belangrijk
48
gevonden, gevolgd door de compleetheid van de informatie en tot slot het aanbieden van gerelateerde problemen aan de kwestie. Hoewel er een duidelijke voorkeur bestaat over de eigenschappen waaraan een zoeksysteem het liefst moet voldoen, bestaat er geen relatie tussen het belang dat gehecht wordt aan een eigenschap op de keuze voor een geschikt zoeksysteem. Bekendheid met zoeksystemen speelt een rol bij de duidelijkheid en handigheid afhankelijk van het soort zoeksysteem. Wanneer respondenten een inhoudsopgave eerder hebben gezien of eerder hebben gebruikt wordt dit zoeksysteem als duidelijker beoordeeld, maar respondenten vinden het systeem niet handiger. Respondenten vinden de woordwolk niet duidelijker wanneer ze de wolk eerder hebben gezien dan wanneer ze het niet hebben gezien. Respondenten beoordelen een woordwolk daarentegen wel als handiger wanneer ze het eerder hebben gezien, maar niet wanneer ze het eerder hebben gebruikt. De vragen op basis van een beslissingsboom worden niet als duidelijker of als handiger beoordeeld wanneer het eerder is gezien of gebruikt. De inhoudsopgave is significant vaker gebruikt bij het oplossen van de tien taalkwesties en is ook beoordeeld als het meest bruikbare systeem. De woordwolk is door respondenten als het meest aantrekkelijke zoeksysteem beoordeeld. De inhoudsopgave lijkt hiermee de meest geschikte manier om de onderliggende structuur van taalkwesties op een website toegankelijk te maken, omdat dit systeem het hoogst scoort op duidelijkheid, handigheid, bruikbaarheid en het meest wordt gekozen voor het oplossen van taalkwesties. Toch lijkt vooral bekendheid met dit systeem van invloed te zijn op de geschiktheid. Opvallend is dat de woordwolk wordt beoordeeld als meest aantrekkelijke systeem, maar dit niet van invloed is op de geschiktheid.
49
5 Discussie In de discussie zullen de onderzoeksvragen worden geëvalueerd aan de hand van de literatuur, daarna worden beperkingen van het deze studie, toekomstig onderzoek en praktische en theoretische implicaties besproken. 5.1
Onderzoeksvragen
Het doel van de studie is inzichtelijk maken of bestaande informatiestructuren uit boeken en op websites een bijdrage kunnen leveren aan het gemakkelijker vinden van een antwoord op een taalvraag op websites. Aan de hand van een literatuurstudie worden bestaande informatiestructuren uit boeken vergeleken om, indien mogelijk, een overkoepelende onderliggende structuur te construeren. Het enquêteonderzoek bestudeert of een verschil in presentatie van de onderliggende structuur – een inhoudsopgave, een woordwolk of vragen op basis van een beslissingsboom – van invloed is op de meest geschikte manier om een antwoord te vinden op een taalkwestie. Resultaten van het literatuuronderzoek laten zien dat het construeren van een overkoepelende onderliggende structuur zorgt voor moeilijkheden, omdat er aan geen enkele verdelingskarakteristiek wordt voldaan. Wel wordt duidelijk dat de manier waarop de onderliggende structuur wordt gepresenteerd van belang kan zijn bij het gemakkelijker vinden van een antwoord op een taalvraag. De onderzoeksvragen van het literatuuronderzoek worden beantwoord met het verduidelijken van de onderliggende structuren van boeken en websites met behulp van Mind Maps. Deze methode dient als raamwerk voor het structureren van kennis op een geordende manier, waardoor er een beter begrip ontstaat over hoe informatie in elkaar zit (Dance, 1997) en laat goed de verschillen en overeenkomsten zien binnen boeken en tussen boeken en websites. De belangrijkste overeenkomst binnen boeken is dat bijna alle boeken hebben gekozen voor ordening op basis van collocatie. De verschillen tussen boeken en websites zijn groter en voornamelijk te verklaren door van de aanwezigheid van hyperlinks bij websites, waardoor een taalkwestie vanuit meerdere invalshoeken geraadpleegd kan worden. Hoewel de onderliggende structuur voor alle boeken volledig toegankelijk is, is de manier van presentatie voor websites van invloed op de mate waarin de onderliggende structuur te achterhalen is. Resultaten van het enquêteonderzoek tonen aan dat de inhoudsopgave vaker is gebruikt voor het oplossen van taalkwesties en het tevens is beoordeeld als meest bruikbare systeem. Daarentegen wordt de woordwolk als meest aantrekkelijke systeem beoordeeld. Wanneer respondenten bekend waren (het eerder hebben gezien of gebruikt) met de inhoudsopgave vonden ze het systeem duidelijker, maar niet handiger. Het eerder hebben gezien van een woordwolk maakte dat respondenten het systeem handiger
50
vonden. Bekendheid met de vragen was niet van invloed op de duidelijkheid of handigheid. Ook vinden respondenten correctheid van de informatie de meest belangrijke eigenschap van een zoeksysteem. Desondanks zijn de eigenschappen correctheid van de informatie, snelheid van het vinden van een taalkwestie, compleetheid van het antwoord en de mate van het aanbieden van gerelateerde problemen niet van invloed zijn op de keuze van een zoeksysteem. De vergelijking binnen boeken laat zien dat bestaande informatiestructuren niet samengevoegd kunnen worden tot een overkoepelende structuur, maar tonen wel aan dat ordeningen op basis van collocatie het meeste voorkomen. De vergelijking tussen boeken en websites laat echter zien dat de manier van presentatie van een onderliggende structuur wel van belang is bij het gemakkelijker vinden van een antwoord op een taalkwestie. Deze resultaten zijn in overeenstemming met de visie van Van der Linden & Magrijn (2007a) die stellen dat het toepassen van regels van verdelingskarakteristieken voor het construeren van een goede classificatie niet betekenen dat informatie op websites ook op deze manier weergegeven moeten worden. Wel is het volgens hen van belang dat de structuur logisch en zichtbaar wordt gepresenteerd. Dit idee wordt met het enquêteonderzoek verder toegelicht, door te kijken hoe verschillende presentaties (de inhoudsopgave, de woordwolk en de vragen) van onderliggende structuren worden geëvalueerd. Er bestaat geen relatie tussen de voorkeur voor een zoeksysteem en het belang dat respondenten hechten aan bepaalde eigenschappen van zoeksystemen. Dit is mogelijk te verklaren door het feit dat gebruikersvriendelijkheid geen eendimensionale eigenschap is, maar uit verschillende componenten bestaat (Nielsen,1993; Dumas & Redish, 1999). Bekendheid met een zoeksysteem speelt wel een rol bij de beoordeling van de zoeksystemen op basis van duidelijkheid en handigheid. Opvallend is dat bekendheid met zoeksystemen die een grotere zichtbaarheid en toegankelijkheid van de onderliggende structuur tonen – zoals de inhoudsopgave – als duidelijker wordt beoordeeld, maar niet handiger wordt bevonden dan wanneer personen niet bekend waren met het systeem. Bekendheid met zoeksystemen die geen of een kleinere zichtbaarheid en toegankelijkheid van de onderliggende structuur tonen – zoals woordwolken of vragen op basis van beslissingbomen – lijken een trend te tonen waarbij deze systemen als handiger beoordeeld wanneer personen bekend waren met het systeem, maar worden niet duidelijker bevonden. Dit sluit aan bij theorie van Nillson & Mayer (2002). Zij stellen dat met behulp van een visuele representatie en een toegankelijke onderliggende structuur, zoals een inhoudsopgave, de cognitieve belasting wordt verlaagd, waardoor doelgerichter gezocht kan worden naar informatie. Hoewel dit niet is getoetst, is het een mogelijk verklaren dat een zoeksysteem als duidelijker wordt ervaren. Maar zoeksystemen waarvan de onderliggende structuur toegankelijk is, leiden alleen in het begin tot een verbetering in het navigatiegemak, omdat het begrip van de structuur afwezig blijft. Door de volledige of gedeeltelijke afwezigheid van een visuele representatie, zoals dit voorkomt bij
51
woordwolken en vragen, ontstaat er bij gebruikers volgens Nilsson & Mayer (2002) naarmate er meer tijd verstrijkt verbetering in zoeksystemen zonder representatie. Hoewel ook dit niet is getoetst, biedt deze theorie wel een mogelijk verklaring voor een grotere handigheid bij zoeksystemen zonder representatie wanneer respondenten met het systeem bekend zijn. De inhoudsopgave is significant vaker gebruikt bij het oplossen van de tien taalkwesties en is ook beoordeeld als het meest bruikbare systeem. Inhoudsopgaven dienen vaak als hulpmiddel om het zoeken van specifieke informatie te vergemakkelijken (Meyer, 1985; Tollenaar, 1998). De woordwolk wordt gemiddeld genomen het minst gebruikt. Sinclair en Cardew-Hall (2008) bieden hier een verklaring voor. De keuze voor een woordwolk is afhankelijk van de informatie-zoek taak. Woordwolken ondersteunen meer algemeen surfgedrag naar een niet specifieke zoekopdracht. Wanneer de zoekopdracht naar een informatietaak specifieker is, wordt de woordwolk als minder bruikbaar beschouwd en eerder voor de inhoudsopgave gekozen. Bestaande structuren uit boeken en op websites hebben hiermee wel degelijk een bijdrage kunnen leveren aan het inzichtelijk maken van het construeren van een gemakkelijke manier om een antwoord op een taalvraag te vinden. Mind Maps hebben hierbij geholpen door als raamwerk te dienen voor het structureren van kennis op een geordende manier, waardoor er een beter begrip is ontstaan over hoe structuren van boeken en websites in elkaar zitten (Dance, 1997). De nadruk moet niet gelegd worden op het construeren van een overkoepelende onderliggende structuur, maar op de presentatie van structuren. Met de presentatie wordt gekozen voor het in meer of mindere mate toegankelijk maken van een onderliggende structuur met drie zoeksystemen: de inhoudsopgave, de woordwolk of vragen op basis van een beslissingsboom. De inhoudsopgave is beoordeeld als meest bruikbare zoeksysteem, mogelijk omdat hier ook de meeste respondenten mee bekend zijn. De keuze voor een zoeksysteem is uiteindelijk afhankelijk van meerdere factoren, zoals bekendheid met een systeem, de toegankelijkheid van de presentatie van de structuur, maar ook de specifiekheid van de zoekopdracht. 5.2
Beperkingen en toekomstig onderzoek
Naast de interessante en relevante resultaten die zijn gevonden, heeft deze studie ook enkele beperkingen. De eerste beperking heeft te maken met de presentaties die gebruikt zijn om de onderliggende structuur toegankelijk te maken. In dit onderzoek is gekozen om drie zoeksystemen te evalueren: de inhoudsopgave, de woordwolk en vragen op basis van een beslissingsboom. Zoeksystemen met een hoge toegankelijkheid – zoals de inhoudsopgave – worden vaker als duidelijker beoordeeld wanneer ze bekend zijn bij de gebruiker, terwijl zoeksystemen met een lage toegankelijk – zoals de woordwolk en de vragen – als handiger worden beoordeeld wanneer ze bekend zijn bij de
52
gebruiker. Mogelijk is bekendheid met een zoeksysteem in relatie met de toegankelijkheid van de onderliggende structuur van een zoeksysteem van invloed op de beoordeling van de presentatie. Wanneer gebruikers beter bekend zijn meteen een systeem gaan ze wellicht voor een presentatie met een lage toegankelijkheid, omdat duidelijkheid dan een kleinere rol speelt. Toekomstig onderzoek moet zich richten op de vraag of de keuze voor een zoeksysteem afhankelijk is van de bekendheid met een systeem in combinatie met de toegankelijkheid. De tweede beperking heeft te maken met het ontwerp van de interfaces. Hoewel met behulp van de paper prototypes en een beschrijving van het systeem, is geprobeerd een zo goed mogelijk beeld te geven van de werking van een zoeksysteem, spreekt de verbeelding van de gebruiker niet altijd voor zich. Toekomstig onderzoek zou zich daarom moeten richten op het vergroten van de interactie tussen de gebruiker en het prototype. Wanneer het prototype ook daadwerkelijk functioneert als een zoeksysteem, worden personen op een natuurlijkere manier in aanraking gebracht met de werking van de zoeksystemen. Er moet een prototype ontwikkeld worden dat als uiteindelijke deel voor de software kan worden gebruikt. In het huidige enquêteonderzoek komt niet duidelijk naar voren waarom de woordwolk wel als aantrekkelijkste zoeksysteem wordt beoordeeld, maar waarom dit niet leidt tot een hogere keuze van dit systeem op basis van duidelijkheid, handigheid of bruikbaarheid. Deze discrepantie zou in toekomstig onderzoek verder uitgewerkt kunnen worden door meer aandacht te besteden aan de aantrekkelijkheid van de zoeksystemen. 5.3
Theoretische en praktische implicaties
De resultaten van deze studie hebben diverse implicaties voor zowel de theorie als de praktijk. De belangrijkste theoretische implicatie die uit dit onderzoek naar voren is gekomen, is dat bestaande informatiestructuren in dit onderzoek wel degelijk een bijdrage hebben geleverd aan het gemakkelijk vinden van antwoorden op taalkwesties. Maar dat het niet noodzakelijk is om in volgend onderzoek ook mee te nemen, omdat het voornamelijk draait om de het toegankelijk maken van de structuur met behulp van de presentatie. De belangrijkste praktische implicatie die aan dit onderzoek kan worden verbonden is dat voor het ontwikkelen van een goed systeem voor het vinden van een antwoord op een taalkwestie er niet teveel aandacht besteedt moet worden aan de onderliggende structuur zoals dit in boeken wordt weergegeven. Belangrijker is de manier waarop de onderliggende structuur logisch en zichtbaar wordt gepresenteerd, zoals dit al eerder werd gesteld door Van der Linden & Magrijn (2007a). Een tweede belangrijke praktische implicatie is dat de keuze voor het logisch en zichtbaar presenteren van de onderliggende
53
structuur met behulp van een zoeksysteem mogelijk aangepast moet worden op de specifiekheid van de zoekopdracht en de bekendheid met een systeem.
54
Referenties Aksoy, F. (2007). Een experimenteel onderzoek naar “de invloed van spatiële ordening van informatie achter de hyperlinks op het onthouden van de informatie en de hyperlinklocaties.” Masterscriptie Universiteit van Tilburg. Bailey, K. D. (1994). Typologies and taxonomies: An introduction to classification techniques. Thousand Oaks: Sage publications. Bless, H., Fiedler, K., & Strack, F. (2004). Social cognition: How individuals construct social reality. Philadelphia: Psychology Press. Bonwell, C., & Eison, J. (1991). Active Learning: Creating Excitement in the Classroom AEHE-ERIC Higher Education Report. Washington: Jossey-Bass. Brande, K. (z.j.). Navigatie. Geraadpleegd op 24 juni 2011, op http://www.efolio.be/les/bestanden/ project/navigatie.pdf Brandhof, J. van den. (1997). De Mind Map als praktisch hulpmiddel: overleven in het informatietijdperk. Gids voor personeelmanagement, 76, 17-24. Burger, P., & Jong, J. (2009). Handboek Stijl: adviezen voor aantrekkelijk schrijven. Groningen: Noordhoff Uitgevers. Buzan, T. (1993). The mind map book. Londen: BBC Books. Cozijn, R., Maes, A. A., Schackman, D., & Ummelen, N. (2007). Structuring job related information on the intranet: An experimental comparison of a task vs. organization approach. Journal for Technical Writing and Communication, 37, 201-214. Dahm, T. (2002). Van classificatie naar pictogram. Eindexamenscriptie Academie voor Kunst en Vormgeving St. Joost. Geraadpleegd op 7 juli 2011, op http://hbo-kennisbank.uvt.nl/cgi/ av/show.cgi?fid=210 Dance, D. R. (1997). Mind Mapping your way to the right software. Management Accounting, 78, 36-46. Daniëls, W. (2002). Gids voor de eindredacteur. Amsterdam: Uitgeverij L.J. Veen. Dezaire, P. (1964). Ons Nederlands: een taal- en stijlboek. Utrecht: Het Spectrum. Dieberger, A., Dourish, P., Höök, K., Resnick, P., & Wexelblat, A. (2000). Social Navigation: Techniques for building more usable systems. Interactions, 7, 36-45. Dumas, J., & Redish, J. (1999). A practical guide to usability testing. Exeter, UK: Intellect Books. Edwin. (2011). Zoekfunctie Usability. Usability Vlaanderen: maakt de wereld gebruiksvriendelijk sinds 1969. Geraadpleegd op 17 mei 2011, op http://www.usabilityvlaanderen.com/2011/04/ zoekfunctie-usability.html Gessel, H. van, Hulsbosch, J.K., Kleef, B. van, & Stielstra, T. (2002). De Volkskrant: Stijlboek (3e ed.). Den Haag: Sdu.
55
Gillaerts, P., & Heijnderickx, P. (1999). Knelpunten bij het reviseren van teksten. Apeldoorn: Garant. Gilis, K. (2010). Zoeken of browsen mensen op websites? De usability blog. Geraadpleegd op 17 mei 2011, op http://usability-blog.be/zoeken-of-browsen/ Gioia, D. A., & Pool, P. P. (1984). Scripts in organizational behavior. Academy of management review, 9, 449-459. Greve, R. (2008). Alles over taalkwesties. Webteksten en SEO-specialist | Ideaal voor Google. Geraadpleegd
op
6
april
2011,
op
http://www.renegreve.nl/webteksten/alles-over
taalkwesties/ Grezel, J. E. (2007). “Die spelfouten maken toch niks uit?”: zorgen over taalvaardigheid van studenten. Onze Taal. Geraadpleegd op 6 april 2011, op http://www.onzetaal.nl/nieuws/pabotoets.pdf Haan, P. den. (2004). De opzet van een taxonomieproject. Informatie Professional, 8, 20-23. Haeserijn, W., Romijn, K., Geerts, G., Rooij, J. de, & Toorn, M.C. van den. (1997). Algemene Nederlandse Spraakkunst. Groningen: Martinus Nijhoff Uitgevers. Hammond, N., & Allinson, L. (1989). Extending hypertext for learning: An investigation of access and guidance tools. In Sutcliffe, A., & Macauley, L. Proceedings of the Fifth Conference of the British Computer Society, Human Computer Interaction Specialist Group on People and Computers, 293 304. Cambridge, UK: Cambridge University Press. Hendriks, D. (2010). Nederlandse managers dulden geen spelfouten. HR Praktijk. Geraadpleegd op 6 april 2011, op http://www.hrpraktijk.nl/nieuws/nieuws/nederlandse-managers-dulden-geen spelfouten.580532.lynkx Hermans, M. (2006). De kleine schrijfgids: adviezen voor een goede zinsbouw, woordkeuze en spelling. Bussum: Coutinho. Hermkens, H. M. (1974). Verzorgd Nederlands. Den Bosch: Malmberg. Huisman, F. (1999). Anders zoeken met een classificatie. Informatie Professional, 3, 49-53. Jaarverslag 2010 van de dienst Taaladvies. (2010). Departement Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid Kanselarij. In opdracht van de Vlaamse overheid. Geraadpleegd op 16 maart 2010, op http://taaltelefoon.vlaanderen.be/nlapps/data/docattachments/Jaarverslag_2010.pdf Jansen, F. (2010). Ontspannen over d en t: hoe zwaar wegen spelfouten nog? Onze Taal, 79, 342-343. Kamperbeek, J. (2000). Basishandboek HTML: websites maken met HTML. Utrecht: Bijleveld Press. Kassenaar, P., & Rijswijk, van O. (2003). Handboek website usability. Den Haag: Academic Service. Kiu, C. C., & Tsui, E. (2011). TaxoFolk: A hybrid taxonomy-folksonomy structure for knowledge classification and navigation. Expert Systems With Applications, 38, 6049-6058. Klooster, W. (2001). Grammatica van het hedendaagse Nederlands: een volledig overzicht. Den Haag: Sdu Uitgevers. Koenen, L., & Smiths, R. (2004). Handboek Nederlands. Utrecht: Bijleveld.
56
Laan, H. van der (2006). Nieuw gereedschap: tools of the mind. Informatie professional, 10, 36-37. McDonald, S., & Stevenson, R. J. (1998). Effects of text structure and prior knowledge of the learner on navigation in hypertext. Human Factors, 40, 18-27. Meyer, B. J. F. (1985). Signaling the structure of text. In Jonassen, D. H. The technology of text II: Principles for structuring designing and displaying text, 64-89. Mitchell, T. M. (1997). Machine Learning. Boston: McGraw Hill. Monk, A. F., Walsh, P., & Dix, A. J. (1988). A comparison of hypertext, scrolling and folding as mechanisms for program browsing. People and Computers: From Research to Implementation - Proceedings of HCI'88, Ed. D. M. J. &. R. Winder. Cambridge University Press, 421-436. Nederhoed, P. (2007). Helder rapporteren: een handleiding voor het opzetten en schrijven van rapporten, scripties, nota’s en artikelen. Houten: Bohn Stafiek Van Loghum. Nielsen, J. (1993). Usability Engineering. Londen: Academic Press. Nilsson, R. M., & Mayer, R. E. (2002). The effects of graphic organizers giving cues to the structure of a hypertext document on users’ navigation strategies and performance. International journal of human-computer studies, 57, 1-26. Overduin, B. (1986). Rapporteren: het schrijven van rapporten, nota's, scripties en artikelen. Utrecht: Spectrum. Permentier, L., Eijnden, L. van den, & Jooris, A. (1997). Stijlboek. Amsterdam: Contact. Pieete, A. (1988). Incorrect Nederlands: behandeling van veel voorkomende stijlfouten. Zutphen: Thieme. Post, R. (2008). Usabilityonderzoek website Wenckebach onwikkelingsplatform. Afstudeerscriptie in kader
van
Communicatiesystemen
Instituut
voor
Communicatie
&
het
Media.
Hanzehogeschool Groningen. Geraadpleegd op 21 juni 2011, op http://scripties.umcg.eldoc.ub .rug.nl/FILES/root/anderestudie/2008/PostR./Usabiltyonderzoek_Post_vierkant.pdf Quinlan, J. R. (1993). C4.5: Programs for Machine Learning. California: Morgan Kaufmann Publishers. Quinlan, J. R. (1996). Improved use of contiuous attributes in C4.5. Journal of Artificial Intelligence Research, 4, 77-90. Renkema, J. (2008). Schrijfwijzer. Den Haag: Sdu Uitgevers. Root, R. W., & Draper, S. (1983). Questionnaires as a software evaluation tool. Proceedings of CHI 83, 83 87. New York: NY: ACM. Shneiderman, B., & Plaisant, C. (2005). Designing the User Interface. Chapter 14.5: Information Visualization (pp. 580–603). Boston: Pearson. Simpson, A., & McKnight, C. (1990). Navigation in hypertext: Structural cues and mental maps. In McAleese, A., & Green C. (Eds.). Hypertekst: State of the art, 73-83. Oxford: Intellect. Sinclair, J., & Cardew-Hall, M. (2008). The folksonomy tag cloud: when is it useful? Journal of Information Science, 34, 15–29.
57
Sneyder, C. (2001). Paper Prototyping: Sure, it’s low-tech, but this usability testing method can help you sidestep problems before you write your code. Geraadpleegd op 7 juni 2011, op http://www.snyderconsulting.net/article_paperprototyping.htm “Spelfouten, taalfouten en andere veel gemaakte schrijffouten”. (2007). InfoNu.nl. Geraadpleegd op 6 april
2011,
op
http://educatie-en-school.infonu.nl/taal/12761-spelfouten-taalfouten-en-
andere-veelgemaakte-schrijffouten.html Sweller, J. (1988). Cognitive load during problem solving: Effects on learning. Cognitive Science, 12, 257285. The Chicago Style Manual. (2003). Londen: The University of Chicago Press. Terhürne, H. (2005). Mind Map als verkenner: intuïtieve toegang tot digitale informatie. Management Executive, 38-39. Tiggeler, E. (2005). Vraagbalk Nederlands: van spelling tot stijl: snel een helder antwoord op praktijkvragen over taal. Den Haag: Sdu Uitgevers. Tollenaar,
H.
(1998).
toepassingsgericht
Leren van het beeldscherm: het effect van een inhoudsopgave op leren
met
een
hypertekst.
Doctoraalscriptie
Taal,
Informatie
en
Communicatie. Tripp, S. D., & Roby, W. (1990). Orientation and disorientation in a hypertext lexicon. Journal of computer-based instruction, 17, 120-124. Tullis, T., & Albert, B. (2008). Measuring the user experience: Collecting, analyzing and presenting usability metrics. Burlington: Morgan Kaupmann. Turfte, E. R. (1983). The Visual Display of Quantitative Information. Cheshire, CT: Graphics Press. Turfte, E. R. (1990). Envisioning Information. Cheshire, CT: Graphics Press. Turfte, E. R. (1997). Visual Explanations: Images and Quantities, Evidence and Narrative. Cheshire, CT: Graphics Press. Van Dale. (2005). Woordenboek van de Nederlandse Taal. Utrecht: Van Dale Uitgevers. Van de Laar, F. (2008). Laten we taalvariatie wat meer ruimte geven: correct taalgebruik heeft grenzen. Tekstblad: tijdschrift over tekst en communicatie. Geraadpleegd op 19 mei 2011, op http://www.tekstblad.nl/archief/0802/0802_taalvariatie.html Van der Linden, M., & Magrijn, H. (2007a). De actualiteit van een 19e-eeuwse classificatietheorie in de digitale wereld: over brievenbussen en andere ordeningen. Informatie Professional, 11, 12 17. Van der Linden, M., & Magrijn, H. (2007b). Organiseer je huis, je ruimte, je leven. Informatie Professional, 11, 28-33. Veenker, T. (2003). WWStim. www.let.uu.nl/~theo.veenker/personal/projects/wwstim/doc/nl/. Geraadpleegd op 19 mei 2011.
58
Visscher, M., & Klein, M. (1996). Handboek verzorgd Nederlands. Groningen: Martinus Nijhoff Uitgevers. Vooren-Fokma, A. van de. (2010). We begrijpen precies wat u bedoeld. Genootschap Onze Taal. Retrieved February 5, 2011, from http://www.onzetaal.nl/column/spelfouten.php Vries, T. de (2004). Communicatiewijzer: handboek voor schriftelijk taalgebruik. Utrecht: Het Spectrum. Wikipedia (2011a). Inhoudsopgave. De vrije encyclopedie. Geraadpleegd op 19 mei 2011, op http://nl.wikipedia.org/wiki/Inhoudsopgave Wikipedia (2011b). Inhoudsopgave. De vrije encyclopedie. Geraadpleegd op 18 juli 2011, op http://en.wikipedia.org/wiki/20Q
59
Bijlage Bijlage I – Mind Maps
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
Bijlage II – Vragenlijst
Introductie Graag vraag ik je medewerking aan een onderzoek over de effectiviteit van verschillende zoekmethoden naar antwoorden op taalkwesties. Een taalkwestie is een probleem of vraagstuk over taalgebruik. De zoekmethode dient een antwoord te vinden op het probleem of vraagstuk. In deze vragenlijst zijn de zoekmethoden weergegeven als websites in de vorm van paper prototyping. Paper prototyping is een methode die helpt bij het creëren van software en probeert de verwachtingen en behoeftes van de gebruiker tegemoet te komen. De gebruiker krijgt op deze manier tevens een idee van de gebruikswijze van de website, waarna de site op zijn werkzaamheid wordt beoordeeld. Doel van het onderzoek Met dit onderzoek wordt met behulp van de gefabriceerde websites geprobeerd inzicht te verkrijgen in de meest optimale manier om een antwoord te vinden op een taalprobleem. Verloop van het onderzoek Je begint straks met een aantal vragen. Daarna krijg je drie websites te zien, die allemaal een andere manier aanbieden om te zoeken naar een antwoord op een taalkwestie. Bij iedere website reageer je op een aantal vragen. Achteraf worden tevens een aantal vragen gesteld. De afname duurt ongeveer 10 minuten. Alle antwoorden worden anoniem verwerkt. Ik stel je medewerking zeer op prijs en dank je alvast voor je moeite. Hoe vult je de vragenlijst in? Een aantal vragen zijn van het volgende type: Ik vind vakanties in het buitenland leuk zeer mee oneens
1
2
3
4
5
6
7
zeer mee eens
De schaal bestaat uit de cijfers 1 tot en met 7. Aan iedere kant van de schaal staat een omschrijving. Bijvoorbeeld zeer mee oneens en zeer mee eens. U geeft uw mening door het cijfer aan te kruisen dat uw mening het best weergeeft.
81
Bij bijvoorbeeld de uitspraak ‘Ik vind vakanties in het buitenland leuk’ interpreteert u de cijfers als volgt: 1 zeer mee oneens 2 mee oneens 3 enigszins mee oneens 4 niet mee oneens, maar ook niet eens 5 enigszins mee eens 6 mee eens 7 zeer mee eens Het gaat bij deze vragen om uw persoonlijke mening. Uw reactie kan nooit 'fout' zijn. Beantwoord de vragen in een redelijk snel tempo. Denk niet te lang na over iedere vraag. Het gaat om uw eerste indruk. Als je de instructie begrepen hebt, klik dan op 'start'. Vervolgens begint het experiment. Succes!
Persoonsgegevens 1.
Ik ben een Ο man Ο vrouw
2.
Mijn leeftijd is … jaar
3.
Heeft u een vorm van middelbaar onderwijs afgerond (mavo, havo, mulo /vwo, gymnasium, atheneum, hbs / mbo, mts, meao)? Ο ja Indien ja, heeft u tevens een vorm van hoger beroepsonderwijs afgerond (hbo, wo)? Ο nee
4.
Ik heb een baan waarbij ik regelmatig met taal bezig ben (bijv. door het schrijven van brieven, nota’s, teksten etc.). Ο ja Ο nee
82
Taalkwesties 5.
Hoe belangrijk vind je het dat taal correct geschreven is? Heel erg belangrijk
1
2
3
4
5
6
7
Heel erg onbelangrijk
6.
Zou je het antwoord op bepaalde taalproblemen willen opzoeken? Ο ja Ο nee
7.
Zoek je dit ook daadwerkelijk op? Ο ja Indien ja, waar zoek je dit op? Ο nee Indien nee, waarom niet?
8.
Hoe vaak zoek je taalkwesties op? (Denk hierbij niet aan automatische correctie-instrumenten, zoals spelling- of grammaticalecontroles van tekstverwerkingsprogramma’s) Ο dagelijks Ο wekelijks Ο maandelijks Ο jaarlijks Ο nooit
9.
Stel dat er een goede manier is om snel taalkwesties op te zoeken, zou je dan meer kwesties opzoeken? Ο ja Ο nee
10.
Plaats de volgende vier eigenschappen van websites in volgorde van voor jou de meest belangrijke eigenschap naar de minst belangrijke eigenschap over het vinden van een antwoord op een taalkwestie: snelheid van het vinden van je antwoord,
mate van aanbieden van
gerelateerde problemen aan je kwestie, correctheid van de informatie met betrekking tot antwoord, compleetheid van je antwoord. Zorg er voor dat je vier verschillende antwoorden invult!
83
Meest belangrijke eigenschap
……………………………………………………….
Minder belangrijke eigenschap
……………………………………………………….
Nog minder belangrijke eigenschap
……………………………………………………….
Minst belangrijke eigenschap
……………………………………………………….
Je krijgt nu drie verschillende websites te zien, die allemaal een andere manier aanbieden om te zoeken naar een antwoord op je taalkwestie: 1. Website 1 – Inhoudsopgave 2. Website 2 – Woordwolk 3. Website 3 –Vragen
84
Website 1 – Inhoudsopgave
85
Beschrijving – Inhoudsopgave In het zojuist gepresenteerde prototype zie je in het kader aan de linkerkant van de website een inhoudsopgave staan. Een inhoudsopgave is een overzicht van alle informatie verdeeld in hoofdstukken en paragrafen. Hoofdstukken en paragrafen geven precies aan om welk deel van de tekst het gaat en geven duidelijkheid over de hiërarchie van de informatie. Zowel hoofdstukken als paragrafen kunnen een aantal ondergeschikte informatieonderdelen, subitems genaamd, bevatten. Wanneer er een plus staat voor een hoofdstuk of paragraaf, bekent dit dat er verschillende subitems bestaan en deze verschijnen wanneer je op het vakje met de plus drukt. Door op een vakje met een min te drukken, kun je bepaalde items weer verbergen. Op deze manier kun je de voor jou relevante informatie zoveel mogelijk weergeven of verbergen. Om een antwoord te vinden op de taalkwestie moet de inhoudsopgave doorgenomen worden om te kijken onder welk hoofdstuk of welke paragraaf de kwestie valt. Wanneer het juiste hoofdstuk of de juiste paragraaf is gevonden, moet het gekozen kopje worden aangeklikt en verschijnt aan de rechterzijde van de website het antwoord op de taalkwestie. De website met de inhoudsopgave en de beschrijving is net aan je gepresenteerd. Het is duidelijk hoe ik deze website moet gebruiken. Zeer mee oneens
1
2
3
4
5
6
7
Zeer mee eens
Hoe handig denk je dat het is om deze website te gebruiken bij het vinden van een antwoord op een taalkwestie? Heel erg onhandig
1
2
3
4
5
6
7
Heel erg handig
86
Website 2 – Woordwolk
87
Beschrijving – Woordwolk In het zojuist gepresenteerde prototype zie je in het kader aan de linkerkant van de website een woordwolk staan. Een woordwolk wordt ook wel een tag cloud genoemd. De woorden die zijn weergegeven, zijn tags. Een tag (in het Nederlands ook wel ‘etiket’ genaamd) is een (relevant) sleutelwoord of term geassocieerd met of toegewezen aan een digitaal bestand. Een tag geeft aanvullende informatie over het bestand waaraan het is gekoppeld en maakt zodoende sleutelwoordgebaseerde classificatie en indexering mogelijk. Bij het zoeken naar een antwoord op een taalkwestie moet er een tag gekozen en aangeklikt worden waarvan je verwacht dat het een bepaalde taalkwestie representeert. Na het aanklikken van de tag verschijnen aan de rechterzijde van de website de meest relevante taalkwesties die te maken hebben met de gekozen tag. Aan de linker kant wordt opnieuw een woordwolk weergegeven. Indien de relevante artikelen geen antwoord geven op de taalkwestie, kan de zoekopdracht gespecificeerd worden door een tweede tag te kiezen. Opnieuw verschijnen er aan de rechterzijde van de website relevante taalkwesties. Het specifieker maken van de zoekopdracht kan meerdere malen worden herhaald, totdat de juiste informatie aan de rechterzijde van de website verschijnt. De website met de woordwolk en de beschrijving is net aan je gepresenteerd. Het is duidelijk hoe ik deze website moet gebruiken. Zeer mee oneens
1
2
3
4
5
6
7
Zeer mee eens
Hoe handig denk je dat het is om deze website te gebruiken bij het vinden van een antwoord op een taalkwestie? Heel erg onhandig
1
2
3
4
5
6
7
Heel erg handig
88
Website 3 – Vragen
89
Beschrijving –Vragen In het zojuist gepresenteerde prototype zie je in het kader aan de linkerkant van de website een aantal vragen en antwoorden staan. Aan de hand van ongeveer twintig vragen probeert het systeem, met behulp van kunstmatige intelligentie, de taalkwestie die de gebruiker in gedachten heeft te achterhalen. Aan de linkerzijde van de website staat bovenaan een vraag die beantwoordt moet worden om de taalkwestie te achterhalen. Links onderaan staan de vragen die al zijn gesteld en de antwoorden die door de gebruiker zijn gegeven. Na het beantwoorden van iedere vraag verschijnt op basis van de laatst gegeven antwoorden, informatie aan de rechterzijde van de website die antwoorden op de meest relevante taalkwesties weergeeft. Hoe dichter het aantal vragen bij de twintig in de buurt komt, hoe groter de kans dat de informatie die antwoord geeft op de desbetreffende taalkwestie aan de rechterzijde is weergegeven. Na maximaal twintig vragen moet de informatie worden aangeboden die het taalprobleem oplost. Wanneer het systeem faalt de juiste taalkwestie in twintig vragen vast te stellen, worden er nog vijf aanvullende vragen gesteld. De website met de vragen en de beschrijving is net aan je gepresenteerd. Het is duidelijk hoe ik deze website moet gebruiken. Zeer mee oneens
1
2
3
4
5
6
7
Zeer mee eens
Hoe handig denk je dat het is om deze website te gebruiken bij het vinden van een antwoord op een taalkwestie? Heel erg onhandig
1
2
3
4
5
6
7
Heel erg handig
90
Tien taalproblemen Probeer je voor te stellen dat je een antwoord op de volgende vijf taalkwesties moet vinden. Bekijk per kwestie welke website je handig lijkt om het antwoord te vinden. Je mag de websites nogmaals (meerdere malen) bekijken als je wilt. 1.
Wat zijn de regels voor aanhef?
2.
Mag ik Dat kost duur zeggen?
3.
Is het Wij worden geadviseerd of Ons wordt geadviseerd?
4.
Is het Amsterdam en zijn inwoners of Amsterdam en haar inwoners?
5.
Mag ik groter als zeggen?
6.
Spreken we van een jood of van een Jood?
7.
Zeggen we tenslotte of ten slotte?
8.
Hoe schrijf je padde(n)stoel?
9.
Wat is het voltooid deelwoord van deleten?
10.
Is het de zout of het zout?
Antwoord: Ο Inhoudsopgave Ο Woordwolk Ο Vragen
91
11.
Welke zoeksystemen heb je wel eens eerder gezien op websites? Meer dan één antwoord is mogelijk. Ο Inhoudsopgave Ο Woordwolk Ο Vragen
12.
Met welke zoeksystemen heb je al eerder gewerkt op websites? Meer dan één antwoord is mogelijk. Ο Inhoudsopgave Ο Woordwolk Ο Vragen
13.
Plaats de drie websites in volgorde van voor jou het meest bruikbare zoeksysteem naar het minst bruikbare zoeksysteem: inhoudsopgave, woordwolk en vragen. Zorg er voor dat je drie verschillende antwoorden invult!
14.
Meest bruikbare zoeksysteem
……………………………………………………….
Minder bruikbare zoeksysteem
……………………………………………………….
Minst bruikbare zoeksysteem
……………………………………………………….
Plaats de drie websites in volgorde van voor jou de meest aantrekkelijke website naar de minst aantrekkelijk website: inhoudsopgave, woordwolk en vragen. Zorg er voor dat je drie verschillende antwoorden invult! Meest aantrekkelijke website
……………………………………………………….
Minder aantrekkelijke website
……………………………………………………….
Minst aantrekkelijke website
……………………………………………………….
Je bent klaar met het invullen van de vragenlijst voor het onderzoek.
Heel erg bedankt voor je medewerking!
92
Bijlage III – Tabellen analyses
Tabel 1 Spearman’s correlatie tussen eigenschappen en de bruikbaarheid van een zoeksysteem
Snelheid Correctheid Compleetheid Gerelateerde problemen
Inhoudsopgave .919 .999 .825 .983
Woordwolk .819 .905 .801 .285
Vragen .585 .696 .842 .117
** p<0.01; *p<0.05
Tabel 2 Spearman’s correlatie tussen eigenschappen en de aantrekkelijkheid van een zoeksysteem
Snelheid Correctheid Compleetheid Gerelateerde problemen
Inhoudsopgave .262 .450 .745 .262
Woordwolk .443 .824 .831 .235
Vragen .763 .992 .474 .393
** p<0.01; *p<0.05
93