Infant Flow SiPAP™ ®
Bedieningshandleiding
ii
®
Infant Flow SiPAP™
Dit document wordt beschermd door auteursrechtenwetgeving van de Verenigde Staten en internationale wetgeving. Dit document mag niet worden gekopieerd, verveelvoudigd, vertaald, opgeslagen in een geheugensysteem, in welke vorm dan ook worden verzonden, of worden teruggebracht tot een door een elektronisch medium of machine leesbare vorm, geheel dan wel gedeeltelijk, zonder schriftelijke toestemming van CareFusion. De informatie in dit document is onder voorbehoud van wijzigingen zonder kennisgeving. Dit document dient slechts ter informatie en mag niet worden beschouwd als vervanging van of aanvulling op de voorwaarden van de licentieovereenkomst. © 2009 - 2011 CareFusion Corporation of een van haar dochterondernemingen. Alle rechten voorbehouden. Infant Flow is een gedeponeerd handelsmerk en SiPAP is een handelsmerk van CareFusion Corporation of een van haar dochtermaatschappijen. Alle andere handelsmerken zijn eigendom van de desbetreffende eigenaars.
in Amerika CareFusion 22745 Savi Ranch Parkway Yorba Linda, California 92887-4668
Erkend vertegenwoordiger voor Europa CareFusion Germany 234 GmbH Leibnizstrasse 7 97204 Hoechberg Duitsland
800.231.2466 tel +1.714.283.2228 tel +1.714.283.8493 fax
+49.931.4972.0 tel +49.931.4972.423 fax
carefusion.com
Documentatienummer: 675–101–110 versie M
675-101-110 Rev. M
iii
®
Infant Flow SiPAP™
R evis ies Datum
Revisie
Wijzigingen
september 2003
675-101(3)
Eerste uitgave
augustus 2004
D
Handleiding uitgeven in VIASYS Respiratory Care-sjabloon met nomenclatuur van VIASYS Respiratory Care. Lijst met nummers van goedgekeurde onderdelen in Bijlage B aangepast.
november 2004
E
Contact-/bestelinformatie herzien. Hfdst. 4. sec. 5.b voorwaarden oplichten LED transducer herzien. Bijlage A eenheden gecorrigeerd van “Pm” tot sl/min. Bijlage E afmetingsbereiken toegevoegd aan de maat van de mutsjes. Bijlage E Was 467350 Transducer, is nu: 677-002 Transducerinterface.
maart 2005
F
Contactgegevens bijgewerkt. Verklaring van overeenstemming bijgewerkt.
Mei 2006
G
Aanpassen van de bedrijfsnaam. Aangepaste Contact and Bestel Informatie. Aanpassing van figuren. Waarschuwing toegevoegd aangaande terugslag druk. Noot toegevoegd m.b.t. het Hudson RCI Bevochtiging Systeem. Toevoeging aan de eerste paragraaf onder “Twee Punts O2 Sensor Calibratie”, van de zin: “Verzeker U dat er een minimum van 8 LPM is ingesteld op NCPAP/DRUK Laag Flow meter”. Stap 8 veranderd met betrekking tot de nCPAP druk. Verandering van de tweede en de derde paragraven onder Verandering van een Instelling. “Instellen van een Manuele Ademhaling” Toegevoegd. Een Noot toegevoegd m.b.t. het mogelijk maken van een manuele ademhaling of een apneu back-up ademhaling. Een waarschuwing toegevoegd m.b.t. infant flow gebruiksartikelen. Toegevoegd: “Ontkoppel de perslucht en de zuurstof, wanneer de Infant TM Flow SiPAP niet in gebruik is.” Appendix E verwijderd.
Februari 2009
H
Ti gewijzigd in T-High en inspiratietijd in Time High. Verwijzing naar accessoires van VIASYS Respiratory Care vervangen door verwijzing naar accessoires van Cardinal Health. Superscript “TM” toegevoegd aan “SiPAP”. Verwijzing naar de generator van het AirLife toegevoegd. “Inspiratietijd” verwijderd.
675-101-110 Rev. M
TM
Infant nCPAP-systeem
iv
®
Infant Flow SiPAP™ Datum
Revisie
Wijzigingen “Inspiratietijd (Time High)” vervangen door “Time High (Thigh)” 1 cmH2O gewijzigd in 1,5 cmH2O; “of 60 psi” toegevoegd ter verduidelijking van 4 bar. ®
Onderdelenlijst toegevoegd voor zowel Infant Flow -producten als TM AirLife -producten. Contactinformatie van Cardinal Health toegevoegd op pagina v. Verwijzing naar accessoires van het AirLife toegevoegd.
TM
Infant nCPAP-systeem
Een waarschuwing toegevoegd over het gebruik van een externe zuurstofmonitor. Verwijzing toegevoegd naar in de fabriek getrainde technicus en onderhoudshandleiding, onderdeelnr. 675-120. ®
“ ” (registratieteken) in superscript toegevoegd aan Infant Flow. LET OP-tekst bijgewerkt: “Het is mogelijk dat er een terugslag druk plaatsvindt van de bevochtigingskamer naar sommige waterzakken.” Is nu: “Een terugslagdruk uit sommige bevochtigingskamers kan ertoe leiden dat de waterzakken zich met lucht vullen.” Afbeelding 5 vervangen. Informatie toegevoegd over een uitgeputte of beschadigde interne zuurstofcel. Een waarschuwing toegevoegd over het gebruik van een externe zuurstofmonitor. Informatie toegevoegd ter verklaring van de foutcode E5X. “Toets” gewijzigd in “knop”; zuurstofalarmen verduidelijkt door toevoeging van “de hoorbare”; verduidelijking toegevoegd van de deactivering van de interne bewaking, en van het feit dat een externe zuurstofmonitor moet worden gebruikt. Opmerking toegevoegd over het gebruik van de tweede flowmeter bij handmatige zuurstoftoediening; Streepje toegevoegd in “T-High”. Het “Scherm voor modusselectie” verduidelijkt “Aanwijzingen voor het gebruik van het AirLife toegevoegd.
TM
Infant nCPAP-systeem”
1 cmH2O gewijzigd in 1,5 cmH2O; lage accuspanning gecorrigeerd van 10 in 11,10. “of een gekwalificeerd biomedisch ingenieur” toegevoegd. Informatie voor deactivering van de zuurstofmonitor en het zuurstofalarm aan de tabel toegevoegd. 1 cmH2O gewijzigd in 1,5 cmH2O; lage accuspanning gecorrigeerd van 10 in 11,10. Tabel 10 bijgewerkt. Tabel 11 bijgewerkt.
675-101-110 Rev. M
v
®
Infant Flow SiPAP™ Datum
Revisie
Wijzigingen Betekenis van T-High verduidelijkt.
Februari 2010
J
Herzien om te voldoen aan de herziene Richtlijn betreffende medische hulpmiddelen 2007/42/EU.
maart 2010
K
Merkstijl van de handleiding gewijzigd in die van CareFusion. Tabel onderdeelnummers bijgewerkt.
January 2011
L
Changed the logo and company references to VIASYS.
January 2011
M
Changed the logo and company references to CareFusion.
675-101-110 Rev. M
vi
®
Infant Flow SiPAP™
G arantie De Infant Flow® SiPAPTM is gegarandeerd vrij van materiaal- en fabricagefouten en voldoet gegarandeerd aan de gepubliceerde specificaties gedurende één (1) jaar vanaf de verzenddatum. De aansprakelijkheid van CareFusion, (“Verkoper”) op grond van deze garantie is beperkt tot, naar keuze van Verkoper, het vervangen, repareren of crediteren van onderdelen die binnen de garantieperiode defect raken of niet blijken te voldoen aan de gepubliceerde specificaties; verkoper zal op grond van deze garantiebepaling uitsluitend aansprakelijk zijn indien (A) Verkoper onverwijld schriftelijk door Koper in kennis wordt gesteld van defecten of het niet-voldoen aan de gepubliceerde specificaties; (B) defecte eenheden of onderdelen aan Verkoper worden geretourneerd op kosten van de koper bij vooruitbetaling; (C) defecte eenheden of onderdelen door Verkoper niet meer dan vier weken na de laatste dag van de garantieperiode zijn ontvangen; en indien (D) uit onderzoek door Verkoper van deze eenheden of onderdelen genoegzaam blijkt dat de defecten of gebreken niet zijn veroorzaakt door onoordeelkundig gebruik, onachtzaamheid, onjuiste installatie, nietgeautoriseerde reparatie, modificatie of van buiten komend onheil. Deze garantie is nietig indien Koper reparaties of modificaties uitvoert of laat uitvoeren zonder schriftelijke toestemming van de Onderneming. Indien enig product waarop deze garantie van toepassing is, gebreken vertoont, zal de Onderneming op grond van deze garantie in geen geval aansprakelijk zijn voor winstderving, verminderde bruikbaarheid, vervolgschade of enige andere vorm van door Koper geleden schade, anders dan restitutie van de aanschafprijs van het gebrekkige product. Onderhavige garantie van de Onderneming zal niet worden uitgebreid, noch beperkt, noch beïnvloed door het verlenen van technisch advies door de Onderneming of zijn vertegenwoordigers in verband met Kopers bestelling van de hieronder genoemde producten. Uit dit advies zullen evenmin bijkomende verplichtingen of aansprakelijkheden voortkomen. Beperking van de aansprakelijkheid Deze garantie is niet van toepassing op normaal onderhoud, zoals reinigen, afstellen of smeren, dan wel het moderniseren van apparaatonderdelen. Deze garantie zal nietig en ongeldig zijn indien de apparatuur wordt gebruikt in combinatie met hulpstukken of onderdelen die niet zijn gefabriceerd door de Onderneming, dan wel niet door de Onderneming schriftelijk zijn goedgekeurd voor gebruik, of indien de apparatuur niet wordt onderhouden volgens het voorgeschreven onderhoudsschema. De bovenstaande garantie is geldig gedurende een periode van één (1) jaar na de datum van verzending, met uitzondering van de volgende gevallen: 1.
Voor onderdelen voor het bewaken van lichaamsvariabelen als temperatuur, bloeddruk of flow geldt een garantieperiode van negentig (90) dagen vanaf de datum van ontvangst.
2.
Voor onderdelen van elastomeer en andere onderdelen van materiaal dat onderhevig is aan natuurlijke veroudering, waarop de Onderneming geen invloed heeft, geldt een garantieperiode van zestig (60) dagen vanaf de datum van ontvangst.
3.
Voor interne accu’s geldt een garantieperiode van negentig (90) dagen vanaf de datum van ontvangst.
Het bovenstaande sluit elke impliciete of expliciete garantie uit, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, elke garantie van verkoopbaarheid, behalve als er een uitdrukkelijk recht bestaat, en kan uitsluitend schriftelijk worden gewijzigd door een geautoriseerde vertegenwoordiger van Verkoper.
675-101-110 Rev. M
®
Infant Flow SiPAP™
Inhoud Revisies................................................................................................................ iii Garantie ............................................................................................................... vi Inhoud ................................................................................................................. vii Afbeeldingenlijst ................................................................................................. viii Tabellenlijst ........................................................................................................ viii Verklaringen ......................................................................................................... ix Hoofdstuk 1 – Productbeschrijving ........................................................................1 Hoofdstuk 2 – Productspecificaties .......................................................................3 Hoofdstuk 3 – Overzicht van waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen...........................................................................................7 Hoofdstuk 4 – Uitpakken en installeren ...............................................................11 Hoofdstuk 5 – Gebruik.........................................................................................22 Hoofdstuk 6 – Gebruiksmodi ...............................................................................33 Hoofdstuk 7 – Alarmen en indicaties ...................................................................35 Hoofdstuk 8 – Onderhoud en reiniging ................................................................41 Hoofdstuk 9 – Verklaring van symbolen ..............................................................43 Bijlage A – Productconfiguraties .........................................................................49 Bijlage B – Pneumatisch schema ........................................................................51 Bijlage C – Opsporen en opheffen alarmen ........................................................53 Bijlage D – Storingsmanagement ........................................................................57 Verklarende woordenlijst .....................................................................................63 Register ...............................................................................................................65
675-101-110 Rev. M
vii
viii
®
Infant Flow SiPAP™
Afbeeldingenlijst Afb. 1 – Uitpakken en in elkaar zetten van de standaard .........................................11 Afb. 2 – In elkaar zetten van standaard en Infant Flow Apparaat .............................12 Afb. 3 – SiPAP Apparaat gemonteerd met patiëntcircuit en bevochtiger ..................13 Afb. 4 – Bevestiging van de op de buik aan te brengen meetsensor voor de ademhaling .........................................................................................................14 Afb. 5 – Nomogram voor flow/druk ...........................................................................15 Afb. 6 – Voorpaneel .................................................................................................23 Afb. 7 – Achterpaneel ..............................................................................................24 Afb. 8 – Configuratiescherm.....................................................................................27 Afb. 9 – Scherm voor het instellen en bevestigen van alarmen ................................28 Afb. 10 – Scherm voor modusselectie......................................................................29 Afb. 11 – Scherm voor het afstellen van parameters ................................................29 Afb. 12 – Hoofdscherm ............................................................................................30 Afb. 13 – Scherm met monitorparameters................................................................30 Afb. 14 – NCPAP .....................................................................................................33 Afb. 15 – Biphasisch ................................................................................................33 Afb. 16 – Biphasisch tr .............................................................................................34 Afb. 17 – Het scherm voor een lege accu ................................................................37
Tabellenlijst Tabel 1 – Functies en accessoires .............................................................................2 Tabel 2 – Gebruik scherm toetsen .........................................................................25 Tabel 3 – Standaard parameterwaarde ....................................................................27 Tabel 4 – Alarmsymbolen en indicaties ....................................................................38 Tabel 5 – Symbolen op de apparatuur .....................................................................43 Tabel 6 – Symbolen op knoppen .............................................................................45 Tabel 7 – Configuratieparameters voor buiten de VS ...............................................49 Tabel 8 – Configuratieparameters voor de VS .........................................................49 Tabel 9 – Opsporen en opheffen alarmen ................................................................53 Tabel 10 – Storingsclassificatie................................................................................57 Tabel 11 – Herstel bij storingen ...............................................................................58
675-101-110 Rev. M
ix
®
Infant Flow SiPAP™
V erklaringen E MC -verklaring Dit apparaat straalt radiofrequentie-energie uit en is daar gevoelig voor. Als u zich niet aan de installatie- en bedieningsinstructies in deze handleiding houdt, kan er elektromagnetische interferentie optreden. Deze apparatuur voldoet volgens tests aan de limieten die zijn vastgelegd in BS EN60601-1-2 voor medische elektrische apparatuur, deel 1-2: Algemene veiligheidsvoorschriften – Secundaire norm. Elektromagnetische compatibiliteit – Voorschriften en tests. Deze grenzen worden geacht een redelijke bescherming te bieden tegen elektromagnetische interferentie bij toepassing in de beoogde gebruiksomgeving (bijv. ziekenhuizen) die in deze handleiding worden beschreven. Dit instrument is ook ontworpen en vervaardigd zodat het voldoet aan de volgende normen: Veiligheid:
UL 60601-1: 2003 Elektrische medische apparatuur – deel 1: Algemene veiligheidsvereisten. CAN/CSA C22.2 nr. 601.1-M90, Medisch-elektrische apparatuur – deel 1: Algemene veiligheidsvereisten inclusief C22.2 nr. 601.1S1-94 (IEC601-1, wijziging 1:1991) Supplement nr. 1-94 bij CAN/CSA 22.2 nr. 601.1-M90
Met betrekking tot elektrische beveiliging: Klasse 1 apparatuur Bevat bij patiënt gebruikte onderdelen van type BF Continugebruik
MR I Deze apparatuur bevat elektromagnetische onderdelen waarvan de werking door sterke magnetische velden kan worden beïnvloed. Gebruik dit apparaat niet in een MRI-omgeving of in de nabijheid van hoogfrequente chirurgische diathermieapparatuur, defibrillators of kortegolfbehandelingsapparatuur. Elektromagnetische interferentie kan de werking van het apparaat verstoren.
G ebruiks doeleinden De Infant Flow® SiPAP™ bestaat uit een aandrijving met generator plus NCPAP neusstuk en maskers en is bedoeld voor het toedienen van bi-level CPAP (SiPAP™) om een zucht te produceren. Het systeem is bedoeld voor gebruik in het ziekenhuis, ziekenhuisachtige faciliteiten en voor transport tussen ziekenhuizen en is geïndiceerd voor de behandeling van pasgeboren baby's en zuigelingen. De Infant Flow® SiPAP™ mag uitsluitend worden bediend door daarvoor opgeleid klinisch personeel, onder toezicht van een arts.
675-101-110 Rev. M
x
®
Infant Flow SiPAP™
R egelgeving Op grond van de federale wet (VS) mag dit apparaat uitsluitend worden verkocht aan of in opdracht van een arts. Hergebruik van accessoires die bedoeld zijn voor gebruik bij één patiënt, kan de prestatie van het product aantasten of kruisbesmetting veroorzaken.
C las s ificatie Apparaattype: Medische apparatuur, klasse 1 met inwendige voeding, beschermingsklasse IPX1, met toegepaste onderdelen van type BF. De apparatuur is niet geschikt voor gebruik in de nabijheid van brandbare anesthetica.
V erklaring van overeens temming Deze medische apparatuur voldoet aan en is conform met de richtlijn voor medische apparatuur 93/42/EEC en de volgende technische normen: EN60601-1 en EN60601-1-2 EN 10993 EN 14971
Bij EU aangemelde instantie: BSI (Reg. nr. 0086) Handelsnamen: Infant Flow® SiPAP™ Geproduceerd door: CareFusion 22745 Savi Ranch Parkway Yorba Linda, CA 92887-4668 VS Als u vragen hebt betreffende de Verklaring van overeenstemming voor dit product, gelieve u contact op te nemen met CareFusion.
675-101-110 Rev. M
®
Infant Flow SiPAP™
1
Hoofdstuk 1 – Productbeschrijving De Infant Flow® SiPAP™ verschaft een niet-invasieve vorm van ademhalingsondersteuning ontworpen voor zuigelingen in een ziekenhuisomgeving zoals neonatale en pediatrische Intensive Care-afdelingen. Het systeem kan ook gebruikt worden bij het transport van deze patiënten binnen de ziekenhuisomgeving. De Infant Flow® SiPAP™ is op dit moment leverbaar in de VS configuratie of in de Niet – VS configuratie. De VS-configuratie verschaft NCPAP en tijd-getriggerde Biphasisch modi met en zonder ademfrequentiebewaking. De Niet – VS configuratie biedt dezelfde functies plus een patiëntgetriggerde Biphasisch modus met apneu-backupademhalingen. De Infant Flow® SiPAP™ wordt in alle configuraties standaard geleverd met een LCD aanraakscherm, druktijdcurvegrafieken, geïntegreerde patiëntbewaking, alarmen voor hoge en lage druk en FiO2 en maximaal 2 uur aan reserve accuvoeding. Dankzij het unieke, geoctrooieerde ontwerp heeft de Infant Flow®-generator of de generator van het AirLifeTM Infant nCPAP-systeem bewezen dat hij, vergeleken met andere apparaten, de meest stabiele CPAP levert bij de minste ademhalingsinspanning voor patiënten(1). De uitstekende prestaties van de Infant Flow® generator zijn onafhankelijk van de patiëntvraag of de expiratieflow. Dit systeem is ontworpen voor en getest op een optimale prestatie als het uitsluitend wordt gebruikt met accessoires die van CareFusion verkrijgbaar zijn. Deze accessoires bestaan uit circuits en generators, neusstuk en masker-patiëntinterfaces en mutsjes.
Onderdelen en eigenschappen van Infant Flow® SiPAP™ De uitgebreide capaciteiten van de Infant Flow® SiPAP™ Plus en Comprehensive* configuratie maken toepassing mogelijk bij een bredere groep patiënten die anders niet in aanmerking zou komen voor niet-invasieve ademhalingsondersteuning van alleen NCPAP(2,3). NCPAP – continue positieve luchtdruk tijdens het ademen (CPAP) op basis van door de clinicus ingestelde druk. In deze modus kan een ademfrequentiebewaking/-alarm worden geactiveerd. Biphasisch – door tijd getriggerde drukondersteuning die wordt afgegeven op basis van de door de clinicus ingestelde Time-High, inspiratiefrequentie en drukcriteria. In deze modus kan een ademfrequentiebewaking/alarm worden geactiveerd. Biphasisch tr* – door de patiënt getriggerde drukondersteuning die wordt afgegeven op basis van de door de clinicus ingestelde criteria voor Time-High en druk. In deze modus zijn ademfrequentiebewaking/alarm en apneu-back-upademhalingen automatisch actief. Geoctrooieerde generator van Infant Flow® of de generator van het AirLifeT M Infant nCPAPsysteem – De Infant Flow® generator is een fluïdisch apparaat voor het genereren van consistente nasale CPAP bij zuigelingen, met een lage ademhalingsinspanning vergeleken met andere apparaten(1). Geheel geïntegreerd alarmpakket – Storing in toevoergassen, hoge patiëntdruk, lage patiëntdruk, hoge en lage afgegeven zuurstofconcentratie, overschakeling van net- naar gelijkspanning, zwakke en lege accustatus en lage ademfrequentie-/apneu-alarm. Reserve-accu – Tot 2 uur van reservevoeding met de accu maakt transport binnen het ziekenhuis mogelijk. Er zijn duidelijke indicatoren voor de gebruikte stroomvoorziening (net- of gelijkspanning) en het niveau van de accuspanning.
675-101-110 Rev. M
2
Hoofdstuk 1 – Productbeschrijving
Schermvergrendeling – Na 120 seconden zonder scherminvoer verandert het scherm in het vergrendelde scherm om ongewenste veranderingen te voorkomen. Bij activering van een alarm van hoge prioriteit schakelt het scherm over naar de ontgrendelde staat om toegang tot de knoppen mogelijk te maken. Tabel 1 – Functies en accessoires Functies en accessoires
Plus
Comprehensive*
NCPAP
•
•
NCPAP met ademfrequentiebewaking en alarm
•
•
Biphasisch
•
•
Biphasisch met ademfrequentiebewaking en alarm
•
•
Biphasisch tr*
•
Interne accu
•
•
Handbeademing
•
•
Apneu-backup frequentie
•
Schermvergrendeling
•
•
Prioriteitsaanduiding alarmen
•
•
*De configuratie "Comprehensive" is niet verkrijgbaar in de Verenigde Staten. (1)
Decreased imposed work with a new nasal continuous positive airway pressure device. Klausner, James F., PhD, Lee, Amy., Hutchison, Alastair A., FRACP. Pediatric Pulmonology 22: 188-194; 1996
(2)
A Prospective Randomized, Controlled Trial Comparing Synchronized Nasal Intermittent Positive Pressure Ventilation versus Nasal Continuous Positive Airway Pressure as Modes of Extubation. Khalaf Nabeel, M., Brodsky Nancy, Hurley John, Bhandari Vineet. PEDIATRICS 108 (1): 13-17: 2001
(3)
Efficacy of Nasal Intermittent Positive Pressure Ventilation in Treating Apnea of Prematurity. Lin Chyi-Her, MD, Wang Shan-Tair, PhD, Lin Yuh-Jyh, MD, Yeh Tsu-Fuh, MD:Pediatric Pulmonoly: 26 (5): 349-53; 1996
675-101-110 Rev. M
®
Infant Flow SiPAP™
Hoofdstuk 2 – Productspecificaties Modi •
NCPAP
•
NCPAP met ademfrequentiebewaking en alarm bij lage frequentie
•
Biphasisch (tijd-getriggerd)
•
Biphasisch (tijd-getriggerd) met ademfrequentiebewaking en alarm bij lage frequentie
•
Biphasisch tr (patiënt-getriggerd) met ademfrequentiebewaking, alarm bij lage ademfrequentie en apneu-backup (Niet – VS configuratie Parameters)
Bediening •
Time High (T-High) – 0,1 tot 3,0 seconden
•
Frequentie (Freq) 1–120 (Niet – VS configuratie Parameters) 1–54 (VS Configuratie Parameters)
•
Apneu-interval •
(Tapneu) – 10 tot 30 seconden met intervallen van 5 seconden (Niet – VS Configuratie Parameters)
•
(TLBR) – 10 tot 30 seconden; met intervallen van 5 seconden (VS Configuratie Parameters)
•
NCPAP / Flowmeter lage druk – 0 tot 15 l/min, nauwkeurigheid ± 15% van geselecteerde uitvoer
•
Flowmeter hoge druk – 0 tot 5 l/min, nauwkeurigheid ± 15% van geselecteerde uitvoer
•
Handbeademing – X 1
•
%O2 – 21 tot 100%
Bewakingsfuncties •
CPAP
•
PEEP
•
MAP
•
PIP
•
% O2
•
I:E-verhouding
•
Frequentie spontaan (Freq sp)
•
Laadniveau accu
675-101-110 Rev. M
3
4
Hoofdstuk 2 – Productspecificaties
Alarmen •
Hoge luchtwegdruk – 3 cmH2O boven gemeten luchtwegdruk
•
Alarm voor luchtwegdruk over limiet •
Maximaal 11 cmH2O in NCPAP en tijd-getriggerde Biphasisch modus
•
Maximaal 15 cmH2O bij patiënt-getriggerde Biphasisch tr-modus
•
Lage luchtwegdruk – 2 cmH2O onder gemeten luchtwegdruk of 1,5 cmH2O als deze anders nul zou zijn
•
Hoge en lage afgegeven zuurstofconcentratie (%) ±5% van ingestelde waarde. Minimaal en maximaal afgegeven FiO2 is respectievelijk 18 en 104%.
•
Alarm bij lage ademfrequentie
•
Lage accuspanning
•
Lege accu
•
Storing toegevoerd gas
•
Alarmvolume (elektronische alarmen) 70 dBa op 1 meter afstand
Pneumatische toevoer •
Gasuitlaat patiënt – 15 mm standaard tapse fitting
•
Drukinvoer patiënt – 4,5 mm tapse Luer-fitting
•
Gastoevoer – Nominaal 4 bar of 60 psi, schone droge medische lucht met zuurstof
•
Bereik – 40,61 tot 87 PSI; maximale differentieeldruk 29 PSI
•
Manometer – Bereik 0 tot + 20 cmH2O, nauwkeurigheid, ± 2% van bereik
•
Gasaansluitingen – Standaard DISS, NIST of Air Liquide-connectoren
Stroomvoorziening •
Ingangsspanning – 100 tot 230 V~
•
Ingangsfrequentie – 50/60 Hz
•
Stroomverbruik – Maximaal 50 VA
•
Zekeringsklasse voor 220 V nominaal gebruik – T-type 2,5 A bij 250 V
•
Beschermingsniveau apparaatbehuizing – IPX1
•
Werkduur accu – 2 uur (vanaf volledig opgeladen toestand)
•
Oplaadtijd accu – max. 16 uur
675-101-110 Rev. M
Hoofdstuk 2 – Productspecificaties
5
Omgeving •
Temperatuurbereik - bij gebruik: 5 °C tot 40 °C - bij opslag: –20 °C tot 50 °C
•
Relatieve vochtigheid -bij gebruik: 0 – 95% niet condenserend
•
-bij opslag: 0 – 95% niet condenserend
Afmetingen en gewicht •
•
Afmetingen (alleen aandrijving) – •
(B x H x D) 26 x 38 x 23,5 cm
•
(B x H x D) 10.25 x 15 x 9.25 in.
Gewicht (alleen aandrijving) – •
8,8 kg
•
19.5 lb.
Hulpstukken •
Demper / Bacteriefilter – De bijkomende weerstand van het D1420/100 demper/bacteriefilter en adapter bedraagt minder dan 0,56 cmH2O bij 15 l/min en minder dan 0,40 cmH2O bij 5 l/min.
675-101-110 Rev. M
6
Hoofdstuk 2 – Productspecificaties
®
Infant Flow SiPAP™
675-101-110 Rev. M
7
®
Infant Flow SiPAP™
Hoofdstuk 3 – Overzicht van waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen Lees de volgende veiligheidsinformatie door voordat u de Infant Flow® SiPAP™gebruikt. Als u dit apparaat gebruikt zonder eerst alle voorzieningen en functies volledig te begrijpen, kan onveilig gebruik het gevolg zijn. Dit hoofdstuk bevat de algemene waarschuwingen en opmerkingen die in alle omstandigheden van toepassing zijn op het gebruik van het instrument. Bepaalde waarschuwingen en aandachtspunten (Let op) staan ook in de handleiding bij het onderwerp waarop ze betrekking hebben. Opmerkingen bevinden zich overal in de handleiding en bieden aanvullende informatie over specifieke voorzieningen. Als u vragen hebt betreffende installatie, configuratie, gebruik of onderhoud van het apparaat, kunt u daarvoor contact opnemen met CareFusion (zie pagina v).
Begrippen WAARSCHUWING
duidt een situatie of handeling aan die kan leiden tot ernstige nadelige gevolgen of tot mogelijke veiligheidsrisico's.
LET OP
duidt een situatie of handeling aan die kan leiden tot schade aan de aandrijving of aan andere apparatuur.
OPMERKING
geeft aanvullende informatie voor een beter begrip van de wijze waarop de aandrijving werkt.
Waarschuwingen •
De Infant Flow® SiPAP™ is bedoeld voor gebruik door getraind medisch personeel, onder direct toezicht van een daarvoor opgeleid arts.
•
Als de Infant Flow® SiPAP™ op een patiënt wordt aangesloten, moet er te allen tijde een getrainde medische hulpverlener aanwezig zijn om te reageren op een alarm of andere aanwijzingen dat er een probleem bestaat.
•
Zorg dat u altijd een alternatieve beademingsmethode bij de hand hebt als de Infant Flow® SiPAP™ wordt gebruikt.
•
Sluit de generator niet op de patiënt aan voordat de gebruikersverificatie en de voorlopige configuratie in de NCPAP-modus voltooid is.
•
Water in de luchtaanvoer kan een slechte werking van dit apparaat veroorzaken.
•
De gebruiker mag de elektrische connectoren van de Infant Flow® SIPAP™ of de accessoires en de patiënt niet tegelijkertijd aanraken.
•
Een geluidsalarm geeft een abnormale situatie aan en mag nooit worden genegeerd.
•
Anti-statische of elektriciteitsgeleidende slangen of buizen mogen niet in het patiëntcircuit worden gebruikt.
675-101-110 Rev. M
8
Hoofdstuk 3 – Overzicht van waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen
•
Als tijdens het gebruik van de Infant Flow® SiPAP™ een mechanisch of elektrisch probleem wordt geconstateerd, moet het apparaat buiten gebruik worden gesteld en door een gekwalificeerde onderhoudsmonteur worden geïnspecteerd. Een slecht werkend apparaat kan leiden tot letsel bij de patiënt.
•
Controleer vóór toepassing bij de patiënt of alle tests voor de gebruikersverificatie en kalibratieprocedures met succes zijn voltooid. De tests voor gebruikersverificatie en de kalibratieprocedures moeten worden voltooid zonder dat het apparaat op de patiënt is aangesloten.
•
geeft een verbinding tussen de transducer en de aandrijving aan. Het Het symbool betekent niet dat de op de buik aan te brengen meetsensor voor de ademhaling is bevestigd of op de goede plaats zit.
•
Onder bepaalde omstandigheden (minimale toevoerdruk en maximale gasvraag, inclusief externe uitvoer) kan de uitgangsflowfrequentie en daarmee de aan de generator afgegeven druk verminderd zijn.
•
De flowmeter voor hoge druk moet op nul worden gezet als de patiënt dit niet nodig heeft.
•
Zodra een patiënt op ademhalingsondersteunende apparatuur is aangesloten, moet er constante bewaking door daarvoor opgeleid personeel aanwezig zijn. Het gebruik van een alarm- of bewakingssysteem geeft niet de absolute zekerheid dat er gewaarschuwd wordt bij elke storing die in het systeem kan optreden. Bovendien kunnen sommige alarmsituaties onmiddellijk aandacht vereisen.
•
Nasale CPAP-behandeling kan in het algemeen leiden tot neusirritatie, ontwrichting van het septum en druknecrose. Het opvolgen van de aanbevolen gebruiksinstructies voor de accessoires van de Infant Flow® SiPAPTM en het AirLifeTM Infant nCPAP-systeem kan het optreden van deze complicaties verminderen.
•
Het wordt sterk aanbevolen om de normale bewaking voor uitzetten van de maag uit te voeren bij patiënten die niet-invasieve ademhalingsondersteuning ontvangen. Raadpleeg het beleid van uw instelling en de procedure voor verdere informatie.
•
Dit instrument geeft tijdens normaal gebruik O2 af via de uitlaat. Zuurstof zorgt voor sterke versnelling van verbranding. Voorkom brandgevaar: plaats geen brandbaar materiaal of warmtebronnen dicht bij de uitlaat.
•
De op de buik aan te brengen meetsensor voor de ademhaling wordt uitsluitend gebruikt voor het activeren van bepaalde modi vanaf de Infant Flow® SiPAPTM. Bij gebruik van de op de buik aan te brengen meetsensor voor de ademhaling, moet er voor bewaking van de ademfrequentie en voor detectie van apneu-episodes altijd een aanvullend, uitwendig instrument gebruikt worden, evenals een geschikte monitor voor continue SaO2 bewaking.
•
Als de aandrijving van de Infant Flow® SiPAP™ op een plank is gemonteerd, controleert u of de aandrijving stabiel staat en of alle circuitbuizen, slangen en kabels vast zitten om het gevaar van omvallen te vermijden.
•
Controleer voor gebruik of de watervanger leeg is en leeg hem tijdens het gebruik regelmatig.
•
Zorg dat u de uitlaatpoort op het achterpaneel van het instrument niet blokkeert of verstopt. Dit kan een slechte werking van de apparatuur tot gevolg hebben.
•
Gebruik het apparaat niet zonder dat de expiratiebuis op de generator is aangesloten.
•
Gebruik uitsluitend de meegeleverde netspanningskabel voor het aansluiten van de stroomvoorziening.
675-101-110 Rev. M
Hoofdstuk 3 – Overzicht van waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen
9
•
Het transducerlampje op het voorpaneel van de aandrijving geeft alleen de aansluiting op de aandrijving aan. Het betekent niet dat de op de buik aan te brengen meetsensor voor de ademhaling is aangesloten of op de goede plaats zit.
•
Zorg dat u de standaard niet te zwaar belast.
•
Zuurstof zorgt voor sterke versnelling van verbranding. Voorkom explosiegevaar en gebruik geen instrumenten of apparatuur die blootgesteld zouden kunnen zijn aan verontreiniging met olie of vet.
•
Als er een alarm voor lage gastoediening optreedt, zal de aan de patiënt toegediende zuurstofconcentratie verschillen van de bij de %O2 instellingen ingestelde waarde.
•
Uitval van de gasvoorziening verandert de FiO2 en kan leiden tot letsel bij de patiënt.
•
De werking van dit apparaat kan negatief beïnvloed worden als er in de nabijheid andere apparatuur wordt gebruikt zoals hoge frequentie chirurgische (diathermische) apparatuur, defibrillators, korte-golf therapie-apparatuur, “walkie-talkies” of mobiele telefoons.
•
Wegens mogelijk explosiegevaar, mag de Infant Flow® SiPAP™ niet worden gebruikt in de nabijheid van brandgevaarlijke anesthetica.
•
Gevaar van elektrische schokken – Verwijder geen afdekplaten of panelen van de Infant Flow® SiPAP™. Laat alle onderhoud over aan een geautoriseerd onderhoudstechnicus van CareFusion of een in de fabriek getrainde technicus (zie onderhoudshandleiding, onderdeelnr. 675-120).
•
Een beschermende massa-aansluiting in de vorm van een aardedraad in het netsnoer is noodzakelijk voor een veilige werking. Zonder de beschermende aarding kunt u van alle geleidende onderdelen, ook van knoppen en bedieningselementen die ogenschijnlijk geïsoleerd zijn, een elektrische schok krijgen. Voorkom elektrische schokken door het netsnoer dat bij het beademingsapparaat is geleverd (geen ander snoer) aan te sluiten op een correct bedraad stopcontact en controleer daarbij of het netsnoer in goede staat verkeert.
•
De Infant Flow® SiPAP™ is zo ontworpen dat de gebruiker en de patiënt geen risico lopen van volgens de geldende normen overmatige lekstroom. Dit kan echter niet worden gegarandeerd wanneer er externe apparaten op de aandrijving worden aangesloten. Om bij het aansluiten van externe apparatuur op de aandrijving het risico van te hoge lekstroom uit de behuizing te beperken, moeten de beschermende aardleidingen afdoende zijn geïsoleerd. Deze isolatie dient ervoor te zorgen dat de kabelafschermingen geïsoleerd zijn aan het kabeluiteinde waarop de randapparatuur is aangesloten.
•
Wanneer het Infant Flow® SiPAP™-toestel is aangesloten op een patiënt en de interne zuurstofmonitor is uitgeschakeld, moet het Infant Flow® SiPAP™-toestel worden gebruikt met een externe zuurstofmonitor.
675-101-110 Rev. M
10
Hoofdstuk 3 – Overzicht van waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen
Aandachtspunten (Let op) •
Controleer voor ingebruikname of dit apparaat is geautoriseerd voor gebruik door daartoe opgeleid technisch onderhoudspersoneel.
•
Controleer of de spanningsinstelling en de geïnstalleerde zekeringen overeenstemmen met de uitgangsspanning van het stopcontact, anders kan er schade ontstaan.
•
Een volledig ontladen accu (zonder enige spanning) kan schade aan de aandrijving veroorzaken en moet worden vervangen.
•
Alle op de aandrijving aangesloten accessoires moeten voldoen aan de norm CSA/IEC601/ETL.
•
Ook als een van bovenstaande tests niet met succes wordt voltooid, werkt het beademingsapparaat nog steeds; controleer in dat geval echter voordat u het bij een patiënt gebruikt of het naar behoren functioneert.
•
De Infant Flow® SiPAP™ is uitsluitend ontworpen voor en getest met accessoires van CareFusion. Er mogen uitsluitend accessoires worden gebruikt die door CareFusion voor gebruik zijn goedgekeurd. Neem in geval van twijfel contact op met uw plaatselijke vertegenwoordiger.
•
Pas veilige optilprocedures toe als u het apparaat in elkaar zet.
•
Steriliseer de aandrijving niet. De interne componenten zijn niet compatibel met sterilisatietechnieken.
•
Dompel de aandrijving niet onder in vloeistof en schenk geen vloeistof in de aandrijving of er overheen.
•
Controleer na elke alarmverificatietest of de instellingen en alarmgrenzen volgens de instructies zijn gereset voordat u verder gaat met de volgende test.
Opmerkingen •
CareFusion kan de productprestaties in deze handleiding niet garanderen als het apparaat met andere dan CareFusion accessoires wordt gebruikt.
675-101-110 Rev. M
11
®
Infant Flow SiPAP™
Hoofdstuk 4 – Uitpakken en installeren Assemblage en fysieke installatie
Optionele accessoire
Afb. 1 – Uitpakken en in elkaar zetten van de standaard
675-101-110 Rev. M
12
Hoofdstuk 4 – Uitpakken en installeren
IV Pole
®
Standaardverlengstuk infuusstandaard
Infant Flow SiPAP™ Apparaat
Optionele accessoire
Bevestigingsbouten
Beugel voor bevochtiger
Standaard
Afb. 2 – In elkaar zetten van standaard en Infant Flow Apparaat
675-101-110 Rev. M
13
Hoofdstuk 4 – Uitpakken en installeren
Bevestigen van een patiëntcircuit
Toevoer set voor water
Optionele Accessoire
®
Infant Flow SiPAP™ Apparaat
Temperatuursonde
Transducerinterface
Bevochtiger
Temperatuursonde
Op de buik aan te brengen meetsensor voor de ademhaling
Generator
Afb. 3 – SiPAP Apparaat gemonteerd met patiëntcircuit en bevochtiger
Opmerking
Voor geïnspireerde gassen wordt tussen 96,8 °F (36 °C) en 98,6 °F (37 °C) aanbevolen, maar nooit hoger dan 98,6 °F (37°C).
675-101-110 Rev. M
14
Hoofdstuk 4 – Uitpakken en installeren
LET OP
Een terugslagdruk uit sommige bevochtigingskamers kan ertoe leiden dat de waterzakken zich met lucht vullen. Verzeker u ervan dat de bevochtigingskamer adequaat gevuld is volgens de instructies van de fabrikant.
Opmerking
Indien de Hudson RCI bevochtiger gebruikt wordt met de Infant Flow® SiPAPTM, dan wordt het gebruik van de standaard compliantie kolom aanbevolen.
Bevestiging van de abdominale ademhalingsensor
Afb. 4 – Bevestiging van de op de buik aan te brengen meetsensor voor de ademhaling
1. Sluit de transducer aan op het voorpaneel van de aandrijving (afb. 3) 2. Sluit de op de buik aan te brengen meetsensor voor de ademhaling aan op de transducerinterface. 3. Oefen enige druk uit op de sensor. Controleer of hij werkt door te kijken of het ledje op de transducerinterface gaat branden. 4. Breng de sensor met geschikte tape aan (afb. 4). a. Drukleiding haaks op de tape b. Sensor tussen navel en uiteinde borstbeen c. Soms is plaatsing aan de zijkant van de buik noodzakelijk 5. Controleer of de sensor goed geplaatst is a. Observeer spontaan ademen b. Het lampje van de transducer licht op bij expiratie; Het lampje van de transducer op het voorpaneel licht op bij inspiratie
675-101-110 Rev. M
15
Hoofdstuk 4 – Uitpakken en installeren
Verband tussen flow en druk De Infant Flow® SiPAP™ vertoont een direct verband tussen de geregelde verrijkte gas-flow en de luchtwegdruk. In afb. 5 ziet u een nomogram dat het verband illustreert tussen een constante luchtwegdruk en de flowinstellingen. Een gasflow van 8 l/min levert ongeveer 5 cmH2O.
Opmerking
CPAP cmH20
Afzonderlijke apparaten hebben een tolerantie van maximaal ± 10% van de waarde in het nomogram, in het bijzonder bij een druk onder 2 cmH2O.
Nomogram voor flow/druk (alleen ter informatie) geeft een beeld van de normale verhoudingen tussen flow en druk. Niet bedoeld als weergave van de feitelijke prestaties van het product.
Flow l/min
Afb. 5 – Nomogram voor flow/druk
675-101-110 Rev. M
16
Hoofdstuk 4 – Uitpakken en installeren
Gebruikersverificatietest WAARSCHUWING Sluit de generator niet op de patiënt aan voordat de gebruikersverificatie en de voorlopige configuratie in de NCPAP-modus voltooid is.
LET OP Ook als een van bovenstaande tests niet met succes wordt voltooid, werkt het beademingsapparaat nog steeds; controleer in dat geval echter voordat u het bij een patiënt gebruikt of het naar behoren functioneert.
Controle bij opstarten Deze test start automatisch als de aandrijving wordt aangezet en de volgende tests worden uitgevoerd: •
Flash ROM
•
Hardware inputs/outputs
•
Geluidsalarm en alarmlampjes
•
Test en kalibratie van de druksensor
•
Test van de stortklep
Het toestel voert hierbij een volledige functiecontrole uit. Als het resultaat niet goed is, blijft het scherm donker en blijft de waarschuwingsbalk zichtbaar. Controleer het volgende als dit het geval is: •
Is de stroomvoorziening aangesloten?
•
Is de accuspanning laag?
Als de het resultaat van de test wel goed is, verandert het scherm in het opstartscherm. Na twee seconden verandert het scherm in het controlescherm bij opstarten. Tijdens de opstartcontrole: •
Wordt het schermbeeld in negatief weergegeven
•
Wordt de waarschuwingsbalk gedurende één seconde zichtbaar
•
Gaat het lampje voor de transducer gedurende één seconde branden
•
Klinkt het geluidsalarm gedurende één seconde
•
Wordt de stortklep getest
•
Wordt de druk op nul ingesteld
675-101-110 Rev. M
Hoofdstuk 4 – Uitpakken en installeren
17
Na twee seconden verandert het scherm in het configuratiescherm. De alarmgrenzen worden uitgeschakeld en er verschijnt een knipperend vraagteken op het scherm onder het controlelampje voor NCPAP / Flowmeter lage druk.
Tweepuntskalibratie O2-sensor Open het kalibratiescherm via het configuratiescherm door op de kalibratieknop rechtsonder in het aanraakscherm te drukken. Verzeker U ervan dat er minimaal 8 LPM op de NCPAP/DRUK Laag Flow Meter is ingesteld. Zorg er ook voor dat de NCPAP/hogeflowmeter is ingesteld op ten minste 3 l/min. Stel de %O2 regeling in op 21%. Laat het %O2 display even stabiliseren. Bevestig de kalibratie door de desbetreffende knipperende knop aan te raken. Stel de %O2 regeling in op 100%. Laat het %O2 display even stabiliseren. Bevestig door de desbetreffende knipperende knop aan te raken. Ga terug naar het startscherm door op de knop Exit (Afsluiten) te drukken.
Opmerking
Als de O2-kalibratie mislukt, wordt er een rode X afgebeeld. Raadpleeg de onderhoudshandleiding. Als de interne zuurstofcel leeg of beschadigd is, lukt het wellicht niet de O2-sensor te kalibreren. De interne zuurstofmonitor kan worden uitgeschakeld via de knop O2 uitschakelen. Hierdoor worden zuurstofbewaking en de hoorbare zuurstofalarmen gedeactiveerd tot het apparaat wordt uitgeschakeld. Wanneer het apparaat actief is terwijl de zuurstofmonitor en de zuurstofalarmen zijn gedeactiveerd, wordt de foutcode E5x weergegeven en worden strepen in plaats van de gemeten FiO2 weergegeven.
WAARSCHUWING! Wanneer het Infant Flow® SiPAPT M -toestel is aangesloten op een patiënt en de interne zuurstofmonitor is uitgeschakeld, moet het Infant Flow® SiPAPT M -toestel worden gebruikt met een externe zuurstofmonitor. Als een poging tot kalibratie wordt ondernomen en deze poging mislukt, of als de zuurstofcel het begeeft terwijl het apparaat in normaal gebruik is, wordt de foutcode E5X weergegeven, zoals beschreven in bijlage D, en wordt een visueel en akoestisch alarm met hoge prioriteit actief. Om het gebruik voort te zetten kan de interne zuurstofmonitor worden gedeactiveerd door de alarmknop drie seconden lang ingedrukt te houden. Hierdoor worden de interne zuurstofmonitor en zuurstofalarmen gedeactiveerd en wordt de alarmtoestand opgeheven. De code E5X blijft weergegeven om aan te geven dat de zuurstofmonitor niet werkt. Er moet een externe zuurstofmonitor worden gebruikt.
675-101-110 Rev. M
18
Hoofdstuk 4 – Uitpakken en installeren
Lektest 1.
Laat het patiëntcircuit en de generator in elkaar zetten zoals aangegeven in afb 3.
2.
Sluit de patiënteninterface (neusstuk en masker) op de generator aan (zie hoofdstuk 5, Stapsgewijze bevestiging) en sluit de opening naar de patiënt af. Als de aandrijving nog niet aan staat, schakelt u nu de stroom in.
3. 4.
Stel de NCPAP / Flowmeter lage druk af op 8 l/min. Controleer of de gemeten druk 5 ± 1 cmH2O is. Raak het desbetreffende knipperende schermpictogram aan ter bevestiging.
5.
Stel de %O2 regeling af zoals voor de huidige patiënt is voorgeschreven. Controleer of de menginstellingen en de gemeten zuurstofwaarde binnen 3% vallen. Raak het desbetreffende knipperende schermpictogram aan ter bevestiging.
6.
Stel de flowmeter voor hoge druk in zoals voor de huidige patiënt is voorgeschreven. Raak het desbetreffende knipperende schermpictogram aan ter bevestiging. Sluit de transducer-interface aan op het voorpaneel van de aandrijving als bij de behandeling ademhalingsbewaking gewenst is. Raak het desbetreffende knipperende schermpictogram aan ter bevestiging.
7. 8.
Het weergavescherm verandert in het scherm voor het instellen en bevestigen van alarmen. Druk op de knop NCPAP of de alarmknop om de alarmen in te stellen en begin met de bewaking.
9.
De bewakingsparameters voor CPAP moeten 4–5 cmH2O bedragen. Indien dit niet het geval is, controleert u het circuit op lekkage of verstopping (inclusief het bevochtigingssysteem). Verwijder de afsluiting naar de patiënteninterface. Het scherm met de bewaakte CPAP moet 0–2 cmH2O weergeven. Indien dit niet het geval is, controleert u of de interface misschien nog afgesloten is.
10.
675-101-110 Rev. M
19
Hoofdstuk 4 – Uitpakken en installeren
Alarmtest WAARSCHUWING Controleer vóór toepassing bij de patiënt of alle tests voor de gebruikersverificatie en kalibratieprocedures met succes zijn voltooid. De tests voor gebruikersverificatie en de kalibratieprocedures moeten worden voltooid zonder dat het apparaat op de patiënt is aangesloten.
OPMERKING
Controleer na elke alarmverificatietest of de instellingen en alarmgrenzen volgens de instructies zijn gereset voordat u verder gaat met de volgende test.
Eerste instellingen alarmtest Druk, luchtvoorziening
> 30 psig (2,1 bar)
O2-toevoerdruk
> 30 psig (2,1 bar)
Patiëntcircuit
Patiëntcircuit van Infant Flow of van TM het AirLife Infant nCPAP-systeem
Generator
Generator van Infant Flow of van het TM AirLife Infant nCPAP-systeem
NCPAP / Flowmeter lage druk
8 l/min (voor toevoer van 5 cmH2O)
% O2
30%
Flowmeter hoge druk Modus
3 l/min
®
®
NCPAP
Gebruik bij stap 9 de hieronder gegeven instellingen Frequentie T-High Tapnea (Niet – VS Configuratie) / TLBR (VS Configuratie)
675-101-110 Rev. M
30 sl/min 0,3 s 20 s
20
Hoofdstuk 4 – Uitpakken en installeren
Voer de alarmtest op de Infant Flow® SiPAP™ uit met behulp van de volgende stappen en de hierboven gegeven voorlopige instellingen.
1.
Maak de juiste aansluitingen voor lucht en O2-gasvoorziening. Sluit het netsnoer aan op een geschikt wisselstroomstopcontact. Sluit het patiëntcircuit, de generator en de patiënteninterface (neusstuk en masker) aan zoals is aangegeven in afbeelding 3. Sluit de opening naar de patiënt af.
2.
Zet de aandrijving aan en laat het systeem de opstartcontrole doorlopen.
3.
Alarm voor lage luchtwegdruk: Verwijder als u in de NCPAP gebruiksmodus bent en de alarmen ingesteld zijn, de afsluiting uit de opening naar de patiënt. Controleer of het alarm voor een lage luchtwegdruk geactiveerd wordt. Sluit de patiënteninterface weer af en druk gedurende 3 seconden op de alarmknop om de alarmen te resetten.
4.
Alarm voor hoge luchtwegdruk: Stel de NCPAP / Flowmeter lage druk in op 11 l/min. Controleer of het alarm voor hoge luchtwegdruk geactiveerd wordt. Zet de NCPAP / Flowmeter lage druk weer in op 8 l/min en druk gedurende 3 seconden op de alarmknop om de alarmen te resetten.
5.
Hoog %O2 alarm: Stel de %O2 regeling in op 35%. Controleer of het Hoge %O2 alarm geactiveerd wordt. Zet de O2 instelling op 30%. Reset de alarmen door gedurende 3 seconden op de alarmknop te drukken. Laag %O2 alarm: Stel de %O2 regeling in op 25%. Controleer of het Laag %O2 alarm geactiveerd wordt. Zet de O2 instelling op 30%. Reset de alarmen door gedurende 3 seconden op de alarmknop te drukken. Alarm voor uitvallen netspanning: Haal de stekker van het elektriciteitssnoer uit het stopcontact. Controleer of het alarm voor uitvallen van de netspanning geactiveerd wordt. Steek de stekker weer in het stopcontact. Wis het alarm door op de alarmknop te drukken.
6. 7. 8.
Alarm voor hoge circuitdruk: Verhoog de nCPAP druk naar 11,1 cmH2O m.b.v. NCPAP/DRUK LAAG flow meter. Controleer of het alarm voor een hoge circuitdruk geactiveerd wordt. Draai de NCPAP/DRUK Laag flow meter weer naar 8LPM en reset de alarmen door gedurende 3 seconden op de alarmknop te drukken.
9.
Alarm voor lage ademfrequentie (apneu): Selecteer en bevestig BiPhasic+Apnea/LBR (Configuratie VS). Tik met de hand tegen de buiksensor om een spontane ademfrequentie te simuleren. De standaard opgelegde ademfrequentie mag niet worden gewijzigd. Er horen geen alarmen actief te zijn. Stel de opgelegde frequentie in op 1 sl/min en stop met het tikken tegen de buiksensor. Controleer of het alarm voor een lage ademfrequentie geactiveerd wordt na het standaardinterval van 20 seconden. Hervat het simuleren van een spontane ademfrequentie, zet de frequentieregeling op de standaardinstelling en wis het alarm door de alarmknop drie seconden lang ingedrukt te houden. Opmerking: om deze alarmcontrole uit te voeren moet een transducer zijn aangesloten.
675-101-110 Rev. M
21
Hoofdstuk 4 – Uitpakken en installeren
Infant Flow® SiPAP™ Checklist voor gebruikerstest Serienummer aandrijving:__________________ Testdatum:_________________
TEST
VOLTOOID
MISLUKT
Geautomatiseerde tests Controle bij opstarten Handmatige tests Tweepuntskalibratie O2-sensor Lekkagetest patiëntcircuit Handmatige alarmcontrole Alarm voor lage luchtwegdruk Alarm voor hoge luchtwegdruk Hoge O2 alarm Lage O2 alarm Alarm voor uitvallen netspanning Alarm voor hoge circuitdruk Alarm voor lage ademfrequentie (apneu) Handtekening tester:______________________________________________ Functie ___________________________________________________________
675-101-110 Rev. M
22
Hoofdstuk 4 – Uitpakken en installeren
®
Infant Flow SiPAP™
675-101-110 Rev. M
23
®
Infant Flow SiPAP™
Hoofdstuk 5 – Gebruik Controlelampjes en knoppen op het voorpaneel Het voorpaneel bestaat uit een LCD aanraakscherm met toetsenblok, aparte knoppen voor de flowmeters voor afstelling van NCPAP / Lage druk en Hoge druk en een %O2 mengregeling. De aansluitingen voor het patiëntcircuit bevinden zich langs de onderkant van het paneel. Lampjes langs de bovenkant van het voorpaneel geven aan dat het apparaat aan staat; daarnaast wordt aangegeven dat er aansluiting is op de netspanning, dat de alarmen actief zijn en dat de transducer-interface op het SiPAPTM Apparaat is aangesloten. Onder het voorpaneel bevindt zich een omgevingslichtsensor voor het afstellen van de achtergrondverlichting van het scherm in een meer of minder lichte omgeving. Lampje voor aan/uit
Alarmwaarschuwingsbalk
Lampje transducer-interface
LCD aanraakscherm
NCPAP / Flowmeter lage druk Regeling %O2 Circuitaansluiting inspiratoire deel
Flowmeter hoge druk
Aansluiting transducerinterface
Aansluiting proximale druklijn
Afb. 6 – Voorpaneel
675-101-110 Rev. M
24
Hoofdstuk 5 – Gebruik
Achterpaneel
Afb. 7 – Achterpaneel
675-101-110 Rev. M
25
Hoofdstuk 5 – Gebruik Tabel 2 – Gebruik scherm toetsen Beschrijving
Voorbeeld
Een knop die is geactiveerd. Een knop die is uitgeschakeld omdat de aangeduide functie niet beschikbaar is of in afwachting van de bevestiging van een actieve alarmsituatie. Een geselecteerde modus of regeling die op bevestiging wacht is visueel gemarkeerd en toont afwisselend gele en witte knipperende tekst. Als een knop wordt ingedrukt, worden de randen gemarkeerd zodat ze eruit zien alsof ze ingedrukt zijn. Als er een actief alarm bestaat in verband met een gemeten waarde, wordt de gemeten waarde in kwestie weergegeven in RODE KNIPPERENDE tekst. De (eventuele) desbetreffende limietwaarde wordt in ROOD weergegeven. Als een alarm voor een gemeten waarde wordt opgeheven, blijft het apparaat in een alarmstaat met LAGE prioriteit staan. De gemeten waarde wordt weergegeven in GELE KNIPPERENDE tekst en de desbetreffende limiet wordt in GEEL weergegeven tot de alarmen door de gebruiker worden opgeheven. Als parameterafstellingen een verlaging in een andere parameter veroorzaken om de vereisten voor het minimale ademhalingsinterval te handhaven, wordt de verlaagde parameter gedurende 15 seconden in ROOD weergegeven.
Wijzigen van een Instelling Als een regelknop, bijv. Time-High, wordt geselecteerd, verschijnen er knoppen voor verhoging en verlaging. De instellingsknop en de weergegeven waarde voor de geselecteerde parameter worden gemarkeerd. Gebruik de plus- of minknoppen voor het afstellen van de parameter. Accepteer de handeling door nogmaals op de instellingsknop te drukken. U kunt de handeling accepteren door nogmaals op de regelknop te drukken. Als er geen actie wordt ondernomen, wordt de nieuwe parameter na vijftien seconden van kracht. In normale behandelingsschermen worden parameterwijzigingen meteen van kracht. Wanneer u de modus wijzigt, bijv. NCPAP of Biphasisch, dient u op de knipperende modusknop te drukken om de wijziging te accepteren. Als er gedurende 120 seconden niets met het scherm gedaan wordt en er geen actieve alarmen bestaan, dan wordt het scherm "vergrendeld" om ongewenste invoer te voorkomen. Voor het ontgrendelen van het scherm drukt u op de knop voor schermvergrendeling. Als er zich een alarm van hoge prioriteit voordoet, wordt het scherm onmiddellijk ontgrendeld om toegang tot de knoppen mogelijk te maken.
LET OP!
Gebruik alleen uw vinger wanneer u een instelling wijzigt. Door een pen of soortgelijk voorwerp te gebruiken, kunt u het aanraakscherm beschadigen.
675-101-110 Rev. M
26
Hoofdstuk 5 – Gebruik
Verhoog- en verlaag knoppen Als u op de verhoog- of verlaagknoppen drukt wordt de nu geselecteerde instelling veranderd in de eerste waarde boven of onder de huidige waarde. Elke druk op de verhoog- of verlaagknop wordt vergezeld van een hoorbare klik. Als de instellingslimiet is bereikt, klinkt er een pieptoon om de gebruiker te waarschuwen. Displays met berekende waarden (zoals de I:E-verhouding) die van een instelling afhankelijk zijn, veranderen bij het accepteren van de parameterverandering.
Incompatibele instellingen Als een verandering aan één instelling een verandering in een andere instelling noodzakelijk maakt om een incompatibele instelling te voorkomen, wordt die noodzakelijke verandering automatisch door de software van het SiPAPTM Apparaat doorgevoerd. Als de aangepaste instelling wordt hersteld voordat er 15 seconden verstreken zijn of voordat er op een andere instellingsknop wordt gedrukt, wordt de noodzakelijke verandering weer teruggedraaid. Als in de Biphasisch-modus met T-High = 2,0 bijvoorbeeld R verhoogd wordt tot boven 28 b /min, kan uitsluitend aan de beperking op de minimale T-Low worden voldaan als T-High wordt verlaagd. Als R tot 29 wordt verhoogd, wordt T-High automatisch tot 1,9 s verlaagd. Als R dan onmiddellijk tot 28 wordt verlaagd, wordt de voorgaande instelling voor T-High weer hersteld.
Standaard parameterwaarde bij verandering van de modus Sommige koppen zijn actief in meer dan één gebruiksmodus. In dat geval is er een aparte standaardwaarde voor gebruiksmodi zoals geïllustreerd in de volgende tabel. Instellingen die door de gebruiker in één specifieke modus worden veranderd, blijven gehandhaafd als de modus in een andere modus binnen dezelfde modusgroep wordt veranderd. Alle standaardwaarden worden teruggezet op de in de fabriek ingestelde standaard als het apparaat uit- en weer aangezet wordt of als de software opnieuw opgestart wordt.
Instellen van een Manuele Ademhaling De manuele ademhalingsfunctie is beschikbaar gedurende de CPAP -, BiPhasisch -, en de BiPhasch tr modus. Een manuele ademhalingsslag wordt afgeleverd indien de knop voor manuele ademhaling wordt ingedrukt. De manuele ademhaling kan alleen gebruikt worden, indien de Hoge Druk controle gedurende het opstarten is voltooid en de Hoge Druk Flow Meter is ingesteld.
Opmerking:
De flowmeter voor hoge druk moet een flow hoger dan nul waarnemen om handmatige ademhalingen te kunnen toedienen.
675-101-110 Rev. M
27
Hoofdstuk 5 – Gebruik Tabel 3 – Standaard parameterwaarde Modus
NCPAP
Parameter T-High
NCPAP + frequentiebewaking
Biphasisch
Standaard voor NCPAP geldt
Frequentie
Biphasisch + frequentiebewaking
Standaard voor Biphasisch geldt
Biphasisch tr
Standaard voor Biphasisch tr
Standaard voor Biphasisch geldt
Rb
Standaard voor Biphasisch tr
Tapneu / TLBR
Deze instelling geldt voor alle modi: systeem-brede standaard geldt voor alle modi
Gebruikersinterface-display Schermweergave 1. Configuratiescherm – Het configuratiescherm vraagt de gebruiker om de instellingen te bevestigen voor de basislijnregeling voor drukniveau (NCPAP / Druk Laag), %O2, bovenste drukniveau (Druk Hoog) en om bevestiging van de aansluiting van de transducer-interface (XDCR) op het SiPAPTM Apparaat.
Afb. 8 – Configuratiescherm
Draai de knop voor de NCPAP / Flowmeter lage druk naar links om de instelling te verhogen naar de gewenste flow en naar rechts voor een lagere flow. Raak het desbetreffende knipperende pictogram aan ter bevestiging. Het pictogram verandert in een vinkje en de volgende knop gaat knipperen. Stel de %O2 in op de voorgeschreven waarde. Raak ter bevestiging de desbetreffende knipperende knop aan. Het pictogram verandert in een vinkje en de volgende knop gaat knipperen. Stel de Flowmeter hoge druk af naar wens voor afgifte van Biphasisch, Biphasisch tr of handbeademing door hem naar links te draaien voor een hogere en naar rechts voor een lagere flow. Raak ter bevestiging de desbetreffende knipperende knop aan. Het pictogram verandert in een vinkje en de volgende knop gaat knipperen. 675-101-110 Rev. M
28
Hoofdstuk 5 – Gebruik
Als ademfrequentiebewaking gewenst is, sluit u de transducer-interface en de buiksensor aan. Raadpleeg hoofdstuk 4 voor instructies over het aanbrengen van de op de buik aan te brengen meetsensor voor de ademhaling. Raak ter bevestiging de knipperende knop aan. Als er een alarm wordt geactiveerd als gevolg van een van de instellingen, geeft de knop een knipperende “X” weer. Alarmsituaties moeten worden gewist en alle instellingen moeten met een groen vinkje zijn bevestigd voordat u een ander scherm kunt openen.
2.
Scherm voor het instellen en bevestigen van alarmen
Afb. 9 – Scherm voor het instellen en bevestigen van alarmen
Raak de NCPAP knop of de alarmknop gedurende 3 seconden aan om de alarmen in te stellen en naar het volgende scherm te gaan. Als een van beide knoppen niet binnen 2 minuten wordt aangeraakt, worden de alarmgrenzen automatisch ingesteld. Als de alarmgrenzen zijn ingesteld, verandert de schermweergave in het scherm voor de modusselectie met het SiPAPTM Apparaat in NCPAP-modus.
Opmerking
De Druk Hoog Flow Meter moet gedurende het opstart scherm gecontroleerd en gedurende het gebruik ingesteld worden. Alleen dan is het mogelijk om de manuele ademhaling of de apneu backup ademhaling te activeren..
675-101-110 Rev. M
29
Hoofdstuk 5 – Gebruik
Afb. 10 – Scherm voor modusselectie
3.
4.
Het scherm voor modusselectie – Hier kan de gebruiker de gewenste gebruiksmodus selecteren. Zodra het scherm is geselecteerd, kan de gebruiker de schermknoppen afstellen die beschikbaar zijn voor de nu geselecteerde modus. Alleen die knoppen zijn beschikbaar en zichtbaar die relevant zijn voor de geselecteerde modus. Als u een wijziging wilt aanbrengen in een regeling, raakt u de instellingsknop aan. Zowel de knop als de erbij behorende cijferdisplay en de afstelknoppen worden zichtbaar. Druk op de omhoog- of omlaagknoppen om de instelling naar wens aan te passen. Bevestig de verandering door weer op de betreffende instellingsknop te drukken. Scherm voor het afstellen van parameters – Tijdens normaal gebruik kunnen de actieve knoppen voor de huidige Gebruiksmodus worden aangepast door de desbetreffende knop aan te raken en de aanpassingen uit te voeren met behulp van de omhoog- en omlaagknoppen. Daarna drukt u de instellingsknop nogmaals in om de verandering te bevestigen.
Afb. 11 – Scherm voor het afstellen van parameters
675-101-110 Rev. M
30
Hoofdstuk 5 – Gebruik
5.
Hoofdscherm – Het hoofdscherm biedt de operator displays van de huidige gebruiksmodus, de alarmstatus, acculading, monitorparameters en een grafiek van de druk en de tijd. Er zijn in dit scherm actieve knoppen beschikbaar voor afstelling.
Afb. 12 – Hoofdscherm
6.
Scherm met monitorparameters – Dit scherm gaat open als u op de knop voor schermverandering drukt. Het scherm met de monitorparameters geeft de gemeten waarden en instellingen weer. Op dit scherm kunt u afstellingen uitvoeren aan de instellingsknoppen die voor de huidige geselecteerde modus actief zijn. Om terug te keren naar het hoofdscherm drukt u nogmaals op de schermknop.
Afb. 13 – Scherm met monitorparameters
675-101-110 Rev. M
Hoofdstuk 5 – Gebruik
31
Stapsgewijze bevestiging voor generators van het Infant Flow-systeem Als u deze bevestigingstechniek gebruikt, zorgt u voor: •
Optimale stabiliteit van de generator
•
Slechts minimaal lastig vallen van de zuigeling
WAARSCHUWING Sluit de generator niet op de patiënt aan voordat de gebruikersverificatie en de voorlopige configuratie in de NCPAP-modus voltooid is. De patiënt-interface van CareFusion is geschikt voor patiënten in vele afmetingen. Toepassing van een neusstuk en masker of een mutsje van de verkeerde maat beïnvloedt de stabiliteit van de generator. De clinicus kan overwegen om het gebruik van een neusmasker en een gezichtsmasker bij één patiënt met bepaalde intervallen af te wisselen om te voorkomen dat er drukpunten ontstaan op het gezicht van de zuigeling en het risico van huidbeschadigingen te verkleinen.
1.
Neem de maat voor het neusstuk en masker op met behulp van de neusgeleider. Sluit de interface aan op de generator. Meet voor de maat van een mutsje vanaf het midden van het voorhoofd naar de nek en dan terug naar het midden van het voorhoofd. Meet NIET de hoofdomtrek voor het vaststellen van de maat voor het mutsje.
2. 3.
Rijg de banden van de generator losjes door de knoopsgaten. Begin aan de binnenkant van het kleurgecodeerde knoopsgat. Zet de generator bovenop het mutsje boven de middelste klittenband. Zet het mutsje op het hoofd van de zuigeling en controleer of de oren niet zijn omgevouwen. Controleer of het mutsje goed over de oren naar de nek omlaag is getrokken.
4.
Schakel de stroom naar de aandrijving in en voer de stappen op het configuratiescherm uit zodat u in de NCPAP-modus komt met de voorgeschreven instellingen voor de huidige patiënt. Til de generator op vanaf de bovenkant van het mutsje en breng hem naar de neus. Breng het neusstuk/het masker voorzichtig op zijn plaats en ondersteun intussen de generator. Zet de banden van de generator horizontaal over de wangen van de zuigeling vast. Trek ze niet te strak aan.
5.
6.
Zet alle drie de slangen vanaf de generator met het middelste stuk klittenband vast. Trek de inspiratie- en druklijnen van elkaar af en zet ze met andere stukken klittenband vast. Knoop indien gewenst het open uiteinde van het mutsje dicht.
7.
Laatste controle: •
Neus in neutrale positie; ogen zichtbaar; oren niet gevouwen
•
De gewenste bovenste en onderste drukniveaus en FiO2 worden afgegeven
•
De zuigeling komt na de bevestiging snel weer tot rust
675-101-110 Rev. M
32
Hoofdstuk 5 – Gebruik
Elk uur Herhaal de bij de laatste controle hierboven vermelde controles. Elke 3-4 uur Maak de generatorbanden los en haal de buisjes uit het middelste stuk klittenband. Het gebied onder de neus kan met warm steriel water worden gereinigd. Breng geen crème of zalf aan. Controleer of: •
Het neusstuk of masker niet met slijm/waterdruppels verstopt zit.
•
Het neusstuk of masker of het mutsje nog steeds goed passen.
•
Breng de generator weer aan zoals hierboven beschreven.
Aanwijzingen voor het gebruik van het AirLife™ Infant nCPAP-systeem Raadpleeg onderdeelnr. 36-5569 bij het AirLifeTM Infant nCPAP-bevestigingsapparaat voor de Gebruiksaanwijzing.
WAARSCHUWING! CareFusion gebruiksartikelen zijn speciaal ontworpen voor het gebruik met de Infant Flow® . Alleen originele Infant Flow® gebruiksartikelen zijn gevalideerd voor het gebruik met Infant Flow® Apparatuur.
675-101-110 Rev. M
33
®
Infant Flow SiPAP™
Hoofdstuk 6 – Gebruiksmodi NCPAP De nasale CPAP-modus kan worden geactiveerd om ademfrequentiebewaking weer te geven (NCPAP + apneumodus, of NCAP + LBR-modus), maar het systeem kan ook worden gebruikt zonder weergave van de ademfrequentiebewaking (NCPAP-modus). Ademfrequentiebewaking vereist het gebruik van de transducer (onderdeelnummer 677-002) en de op de buik aan te brengen meetsensor voor de ademhaling (onderdeelnummer 467349).
Afb. 14 – NCPAP
Biphasisch Maakt tijd-getriggerde drukondersteuning mogelijk, met of zonder ademfrequentiebewaking en instelbaar alarm voor lage ademfrequentie, afgegeven op basis van door de clinicus ingestelde criteria voor Time High (T-High), en frequentie- en drukinstellingen.
Afb. 15 – Biphasisch
675-101-110 Rev. M
34
Hoofdstuk 6 – Gebruiksmodi
Biphasisch tr* Maakt patiënt-getriggerde drukondersteuning mogelijk met ademfrequentiebewaking geactiveerd, verstelbare apneu-tijdsinterval, apneu-alarm en verstelbare apneu-backupfrequentie. Het hoogste drukniveau wordt afgegeven op basis van de door de operator ingestelde Time High (T-High) en drukinstellingen.
Afb. 16 – Biphasisch tr
* Deze modus is alleen beschikbaar bij de Niet – VS configuratie.
675-101-110 Rev. M
®
Infant Flow SiPAP™
35
Hoofdstuk 7 – Alarmen en indicaties Er worden hoorbare en zichtbare indicaties gegeven om de gebruiker te waarschuwen omtrent gespecificeerde situaties die invloed hebben op het gebruik. De elektronische alarmgrenzen worden na twee minuten automatisch ingesteld zonder dat de gebruiker iets hoeft in te voeren. Alarmen kunnen indien nodig handmatig op elk gewenst moment worden ingesteld (d.w.z. na het veranderen van instellingen of loskoppelen/opnieuw aankoppelen van de patiënt) door gedurende 3 seconden op de alarmknop te drukken.
Alarmprioriteit Bij activering van een alarm van GEMIDDELDE of HOGE prioriteit, wordt een vergrendeld scherm automatisch ontgrendeld. De alarmstatus indicator knippert onderbroken, op basis van de huidige hoogste alarmprioriteit. Duidelijke geluidsalarmen vertegenwoordigen een alarm van HOGE, MIDDELMATIGE of LAGE prioriteit. Gemeten parameters en alarmgrenzen die geassocieerd zijn met een alarmsituatie van hoge of gemiddelde prioriteit gaan ROOD (HOGE prioriteit) of GEEL (GEMIDDELDE prioriteit) knipperen om de alarmsituatie en prioriteit aan te geven.
Geluidsalarmen uitzetten Als u op de alarmknop drukt, worden actieve alarmen gedurende maximaal 30 seconden uitgezet. Als er een nieuw alarm van hoge prioriteit optreedt tijdens de periode waarvoor het alarm is uitgezet, dan wordt het uitzetten opgeheven om de gebruiker te waarschuwen dat er een nieuwe alarmsituatie bestaat.
Alarmen resetten Druk gedurende 3 seconden op de alarmknop om opgeloste alarmen en alarmen van LAGE prioriteit te wissen en de alarmgrens te resetten (d.w.z. na verandering van een instelling). Als de alarmoorzaak blijft bestaan, wordt het betreffende alarm onmiddellijk weer actief.
Prioriteit geluidsalarm Hoge prioriteit – een reeks van 10 tonen (2 groepen van 3 tonen gevolgd door een pauze en dan nog 2 tonen), die elke 10 seconden klinkt Gemiddelde prioriteit – drie tonen, elke 15 seconden Lage prioriteit – twee tonen, elke 30 seconden
675-101-110 Rev. M
36
Hoofdstuk 7 – Alarmen en indicaties
Alarmsoorten De volgende alarmsystemen worden met de Infant Flow® SiPAP™ meegeleverd. Elektronische alarmen worden zonder tussenkomst van de gebruiker na 2 minuten gebruik ingesteld, hoewel de gebruiker ze indien gewenst handmatig kan instellen of resetten. Zie bijlage C voor informatie over het opsporen en opheffen van alarmen.
Storing in gasvoorziening Als de differentieeldruk tussen twee invoergassen onder de limiet van 30 psi (2,0 bar) daalt of één gas helemaal uitvalt, klinkt er een alarm en wordt alleen het gas onder de hogere druk aan de patiënt afgegeven.
Hoge luchtwegdruk Er wordt een hoorbaar en zichtbaar hogedrukalarm van HOGE prioriteit actief als de 3 cmH2O boven de gemeten luchtwegdruk bereikt.
Alarm voor luchtwegdruk over limiet Er wordt een hoorbaar en zichtbaar hogedrukalarm van HOGE prioriteit actief bij 11 cmH2O tijdens NCAP en tijd-getriggerde Biphasisch modi en bij 15 cmH2O in Biphasisch tr-modus. Bij activering van dit alarm daalt de druk in het patiëntcircuit tot bijna nul. De druk wordt na 3 seconden hersteld en daalt weer naar bijna nul als de oorzaak van het alarm blijft bestaan.
Lage luchtwegdruk Er wordt een hoorbaar en zichtbaar lagedrukalarm van HOGE prioriteit actief als de druk daalt tot 2 cmH2O onder de gemeten luchtwegdruk of bij 1,5 cmH2O, als dit anders minder dan nul zou zijn.
Hoge en Lage % O2 Hoorbare en zichtbare alarmen van HOGE prioriteit zijn beschikbaar bij ± 5% van het gemeten FiO2 met een maximale bovenlimiet van 104% en minimale onderlimiet van 18%. Er treedt een laag-risicowaarschuwing op bij 18% of minder zuurstof.
Accuniveau laag Als de acculading onder 40% daalt, verandert het controlelampje van groen in rood als indicator van een waarschuwing. Steek in dat geval de stekker van de aandrijving in een goedgekeurde wisselstroomvoorziening.
Lage accuspanning
Als de accuspanning gedurende 5 seconden tot onder 11,10 V daalt, wordt er een hoorbaar en zichtbaar alarm van GEMIDDELDE prioriteit geactiveerd. Steek in dat geval de stekker van de aandrijving in een goedgekeurde wisselstroomvoorziening.
675-101-110 Rev. M
37
Hoofdstuk 7 – Alarmen en indicaties
Lege accu Als de acculading te laag is om de analoge en klepaandrijvingscircuits betrouwbaar van voeding te voorzien, dan geeft het toestel een veilig scherm met de waarschuwing dat de accu leeg is, tot het wordt uitgeschakeld of aangesloten op een geschikte externe stroomvoorziening. De schermweergave wordt helemaal leeg als de acculading te laag wordt om het van voeding te voorzien. Terwijl er voldoende vermogen beschikbaar is, blijven de hoorbare en zichtbare indicaties van het alarm met hoge prioriteit gehandhaafd.
Afb. 17 – Het scherm voor een lege accu
Gebruik zonder elektrisch vermogen (geen net- of gelijkspanning) De Infant Flow® SiPAP™ gaat door met de afgifte van alleen NCPAP flow zoals ingesteld via de NCPAP / Flowmeter lage druk en de ingestelde %O2 in het geval van een totaal verlies van net- en gelijkspanning. In deze modus wordt er geen hoorbaar of zichtbaar alarm gegeven, behalve het alarm bij gasuitval.
Foutcode indicaties Als er een toestelfout optreedt en deze geen complete apparaatuitval veroorzaakt, wordt een alarm van HOGE prioriteit geactiveerd dat niet uitgezet kan worden, samen met de foutcode die in knipperend RODE tekst rechtsboven op het weergavescherm wordt weergegeven, afgewisseld met eventuele weergegeven modus-informatie. Zie bijlage D voor een lijst met foutcodes. Neem de aandrijving uit roulatie en raadpleeg een daarvoor opgeleide onderhoudsmonteur.
675-101-110 Rev. M
38
Hoofdstuk 7 – Alarmen en indicaties
Alarmsymbolen en indicaties De volgende weergaven vindt u binnen het grafische display. Waar nodig worden de plaatjes in deze tabel apart weergegeven voor de Amerikaanse configuratie (linkerkolom) en de niet-Amerikaanse configuratie (rechterkolom). Tabel 4 – Alarmsymbolen en indicaties Indicator
Betekenis Accustatus/laadniveau; groen geeft een volledige lading aan; rood geeft een lading van minder dan 40% aan). Externe stroomvoorziening niet aangesloten.
Lege accu.
Accustoring (accu kan de lading niet vasthouden) of storing in voorziening. Ademhalingstransducer-interface is losgeraakt tijdens de ademhalingsbewaking.
Indicatie tijdens de test vóór gebruik dat de NCPAP / Flowmeter lage druk naar behoefte moet worden ingesteld en dat de druk geverifieerd moet worden.
Indicatie tijdens de test voor gebruik dat de Flowmeter hoge druk naar behoefte moet worden ingesteld en dat de druk geverifieerd moet worden.
Indicatie tijdens de test vóór gebruik en/of kalibratie dat het % O2 moet worden ingesteld en geverifieerd.
675-101-110 Rev. M
39
Hoofdstuk 7 – Alarmen en indicaties
Indicator
Betekenis Indicatie tijdens de test voor gebruik dat de gebruiker de ademhalingssensor moet bevestigen (het kruisje geeft aan dat de transducer niet is aangesloten).
Indicatie tijdens de test vóór gebruik dat de gebruiker de ademhalingssensor moet bevestigen (geeft aan dat de transducer is aangesloten). Verifieert niet of de sensor op de patiënt is bevestigd. Zie gebruikershandleiding.
De stroom is uitgevallen, sluit de externe stroomvoorziening weer aan.
Weergave van de voor % O2 gemeten waarde en bijbehorende alarmen.
Weergave van de voor NCPAP luchtwegdruk gemeten waarde en alarmen (alleen NCPAP-modi).
Weergave van de voor de gemiddelde luchtwegdruk gemeten waarde en alarmen (alleen Biphasisch en Biphasisch tr* modi).
I:E-verhouding.
Spontane ademhalingsfrequentie. Parameter T-High instellen.
Ingestelde parameter Frequentie (alleen Biphasisch modi; opgelegde frequentie). Ingestelde parameter FrqB (alleen Biphasisch tr*-modus; backupfrequentie). Ingestelde parameter lage ademfrequentie of timeout bij apneu-alarm.
675-101-110 Rev. M
40
Hoofdstuk 7 – Alarmen en indicaties
Indicator
Betekenis Weergave van de grafiek van gemeten luchtwegdruk. Als de ademhalingsbewaking actief is, worden spontane ademhalingen in geel aangegeven, onder de grafiek van de afgegeven luchtwegdruk.
Apparaatstoring (storingscode wordt dan aangegeven). Zie gebruikershandleiding. Neem contact op met een daarvoor opgeleide onderhoudsmonteur.
Opmerking
Vermelding van de labeling van een functie in deze handleiding dient niet te worden opgevat als bewijs dat deze functie beschikbaar is. Parameter FrqB hangt bijvoorbeeld samen met de Biphasisch tr*-modus, die op dit moment in de VS niet voor gebruik is goedgekeurd.
675-101-110 Rev. M
®
Infant Flow SiPAP™
41
Hoofdstuk 8 – Onderhoud en reiniging Reiniging Onderzoek de buitenkant van de behuizing en de standaard op schade en vuil. Reinig het toestel en de standaard indien nodig. Als er duidelijk schade aanwezig is aan een van beide, dient u altijd een daarvoor opgeleid technicus om advies te vragen. Reinig de buitenoppervlakken van de aandrijving, transducer en de standaard met een milde zeep of een oplossing van een vloeibaar desinfectiemiddel. Gebruik geen reinigingsmiddelen die schuurmiddelen bevatten. Controleer of de reinigingsmiddelen niet via de patiëntaansluitingen of een andere poort in de aandrijving komen.
LET OP Dompel geen enkel onderdeel van de Infant Flow® SiPAP™ aandrijving onder in water en steriliseer het apparaat ook niet met gas of stoom.
Onderhoud Er is geen speciaal onderhoud door de gebruiker vereist behalve het hieronder vermelde. Er zijn geen onderdelen waaraan de gebruiker onderhoud kan uitvoeren. Het toestel mag uitsluitend worden onderhouden en gerepareerd door een goedgekeurde onderhoudsleverancier of een gekwalificeerd biomedisch ingenieur. Er mogen alleen door CareFusion goedgekeurde onderdelen in dit toestel worden gebruikt. Raadpleeg de onderhoudshandleiding of uw service-leverancier voor een lijst van goedgekeurde service-onderdelen.
WAARSCHUWING Zuurstof zorgt voor sterke versnelling van verbranding. Voorkom explosiegevaar en gebruik geen instrumenten of apparatuur die blootgesteld zouden kunnen zijn aan verontreiniging met olie of vet. Kalibreer de zuurstofanalysator regelmatig. Kalibratie van de zuurstofanalysator moet worden uitgevoerd terwijl het toestel niet op de patiënt is aangesloten. Controleer en leeg de watervanger regelmatig vanaf het achterpaneel van de aandrijvingsbehuizing. Duw op de knop aan de onderkant van de watervanger om het water in een geschikte opvangbak te laten lopen. Ontkoppel de perslucht en de zuurstof wanneer de Infant Flow® SiPAPTM niet gebruikt wordt.
675-101-110 Rev. M
42
Hoofdstuk 8 – Onderhoud en reiniging
Opslag en onderhoud van de accu Sla het toestel op in een schone droge omgeving. Controleer of alle aansluitingen en poorten afdoende afgedekt zijn om binnendringen van vuil, vocht en vreemde voorwerpen te voorkomen. Als het toestel gedurende langere tijd niet gebruikt zal worden, verwijdert u de accu (raadpleeg de onderhoudshandleiding of uw onderhoudsmonteur). Werp af te voeren toestellen weg in overeenstemming met de plaatselijke voorschriften. Raadpleeg de onderhoudshandleiding of uw servicemonteur.
675-101-110 Rev. M
43
®
Infant Flow SiPAP™
Hoofdstuk 9 – Verklaring van symbolen Symbolen op de apparatuur De volgende symbolen kunnen voorkomen op de Infant Flow® SiPAP™ aandrijving of in de begeleidende documentatie. Tabel 5 – Symbolen op de apparatuur Symbool
Herkomst / compliantie
Betekenis
Symbool 03-02 IEC 60878
ATTENTIE, raadpleeg BIJBEHORENDE DOCUMENTEN
Symbool 5016 IEC 60417
ZEKERING
Symbool 5031 IEC 60417
NETSPANNING (wisselstroom)
Symbool 5019 IEC 60417 Symbool 01-20 IEC 60878
AARDE (aardbeveiliging).
Symbool 5021 IEC 60417 Symbool 01-24 IEC 60878
EQUIPOTENTIAAL-verbinding. Deze wordt gebruikt om verschillende onderdelen van de apparatuur of van een systeem aan te sluiten op hetzelfde potentiaal, dat niet noodzakelijk het aardpotentiaal (de aarde) is (bijvoorbeeld voor lokale contactering).
Symbool 5333 IEC 60417 Symbool 02-03 IEC 60878
Apparatuur van het TYPE B. Dit houdt in dat de apparatuur een zekere mate van bescherming biedt tegen elektrische schokken, vooral in verband met toegestane lekstroom en de betrouwbaarheid van de beschermende massaverbinding.
Symbool 5032 IEC 60417 Symbool 01-14 IEC 30878
Dit symbool bevindt zich op de specificatieplaat. Het geeft aan dat deze apparatuur geschikt is voor wisselstroom.
Symbool 5007 IEC 60417 Symbool 01-01 IEC 60878
AAN (stroom)
Symbool 5008 IEC 60417 Symbool 01-01 IEC 60878
UIT (stroom)
Richtlijn medische hulpmiddelen 93/42/EEC
CE-markering
CareFusion symbool
Dit symbool betekent ZEKERING VOOR INTERNE ACCU
675-101-110 Rev. M
44
Symbool
Hoofdstuk 9 – Verklaring van symbolen Herkomst / compliantie ISO 7000:2004 (2616) ISO 15223:2000 (3.11) EN 980:2003 (5.7.3)
2,5 A/T 250 V 101010
N.v.t.
Betekenis Elektrische netspanningsingang Gebruikstemperatuurbereik van het toestel
Zekeringhouder en zekeringsklasse Transducer
CareFusion symbool
transducer IEC 60878:1988 (01-41) ISO 7000:2004 (2301)
Alarmklok
Bij patiënt toegepast onderdeel van type BF IEC 60878:1988 (02-03) ETL-keur en registratienummer Intertek Group
ISO 15223:2000 (3.13) EN 980:2003 (4.4) IEC 60878 (03-02)
Fabricagejaar
Lees de begeleidende documenten
ISO 15223:2000 (3.1.4) EN 980:2003 (4.4)
Uniek batchnummer ter identificatie
ISO 15223:2000 (3.12)
Gebruiken voor de aangegeven uiterste gebruiksdatum jaar-maand
EN 980:2003 (4.3) ISO 15223:2000 (3.2) EN 980:2003 (4.2)
Uitsluitend voor eenmalig gebruik – NIET opnieuw gebruiken
675-101-110 Rev. M
45
Hoofdstuk 9 – Verklaring van symbolen
Symbool
Herkomst / compliantie
Betekenis Droog houden
ISO 15223:2000 (3.8) Uit de buurt van warmte houden ISO 15223:2000 (3.8)
Op de knoppen gebruikte symbolen De volgende symbolen worden gebruikt om velden voor gebruikersinvoer in de grafische weergave aan te geven. Waar nodig worden de plaatjes in deze tabel apart weergegeven voor de Amerikaanse configuratie (linkerkolom) en de niet-Amerikaanse configuratie (rechterkolom). Tabel 6 – Symbolen op knoppen Symbool
Beschrijving Actief alarm van hoge prioriteit, rood knipperend Actief alarm van gemiddelde prioriteit, geel knipperend Actief alarm van lage prioriteit, geel, knippert niet. Geen alarmen aanwezig, groen, knippert niet Actief alarm uitgezet Afstellen Biphasisch frequentie Afstellen Biphasisch tr* backupfrequentie Afstellen timeout apneu-alarm Afstellen alarm-timeout lage ademfrequentie Afstellen Biphasisch, Biphasisch tr* op tijd, en NCPAP handbeademingsfunctie
675-101-110 Rev. M
46
Hoofdstuk 9 – Verklaring van symbolen Symbool
Beschrijving Verhogen/verlagen momenteel geselecteerde parameter Ga naar het scherm voor modusselectie. Nasale CPAP-modus Nasale CPAP-modus met ademfrequentiebewaking Biphasisch modus Biphasisch modus met ademfrequentiebewaking Biphasisch tr*-modus met ademfrequentiebewaking Handmatige beademing. Enkele Biphasisch-cyclus bij huidige instellingen voor T-High, Druk hoog en % O2. Eén Biphasisch cyclus wordt afgegeven onafhankelijk van hoelang de knop wordt ingedrukt Wisselen tussen hoofdscherm en scherm met monitorparameters Ga naar het kalibratiescherm voor de gebruiker Bevestigen Wachten Voltooid Handeling is mislukt Druk hier voor ontgrendeling van het toetsenblok Waarschuwingsbericht. Druk op een van de drie pictogrammen om dit te wissen. Deactiveren zuurstofmonitor en zuurstofalarmen
675-101-110 Rev. M
Hoofdstuk 9 – Verklaring van symbolen
Opmerking
47
Vermelding van de labeling van een functie in deze handleiding dient niet te worden opgevat als bewijs dat deze functie beschikbaar is. Parameter RB hangt bijvoorbeeld samen met de Biphasisch tr*-modus, die op dit moment in de VS niet voor gebruik is goedgekeurd.
675-101-110 Rev. M
48
Hoofdstuk 9 – Verklaring van symbolen
®
Infant Flow SiPAP™
675-101-110 Rev. M
49
®
Infant Flow SiPAP™
Bijlage A – Productconfiguraties Configuratieparameters voor buiten de VS Tabel 7 – Configuratieparameters voor buiten de VS Parameter
Min
Max
Nauwkeurig heid
Eenheden
Standaard
Ingestelde zuurstofconcentratie, %O2
21
100
±3
%
N.v.t.
NCPAP / Flowmeter lage druk
0
15
±15%
l/min
N.v.t.
Flowfrequentie hoge druk
0
5
± 15%
l/min
N.v.t.
Biphasisch / Biphasisch tr* op tijd, T-High
0,1
3,0
± 0,005
seconden
0,3 sec
Biphasisch frequentie, Freq (opgelegde frequentie)
1
120
± 0,5
sl/min
30 sl/min
Biphasisch tr* backupfrequentie, FrqB (apneu-backupfrequentie)
1
120
± 0,5
sl/min
10 sl/min
Apneu-timeout, Tapnea
10
30
±1
seconden
20 sec
Opmerking
De Biphasisch tr*-modus is op dit moment niet beschikbaar in de Verenigde Staten. In configuraties voor buiten de VS wordt T-High automatisch lager bij hogere R en Rb frequentieinstellingen om een minimale time-out van 100 milliseconden te handhaven.
Configuratieparameters voor de VS Tabel 8 – Configuratieparameters voor de VS Parameter
Min
Max
Nauwke urigheid
Eenheden
Standaard
Ingestelde zuurstofconcentratie, %O2
21
100
±3
%
N.v.t.
NCPAP / Flowmeter lage druk
0
15
±15%
l/min
N.v.t.
Flowfrequentie hoge druk
0
5
± 15%
l/min
N.v.t.
Biphasisch op tijd, T-High
0,1
3,0 *
± 0,005
seconden
1,0 sec
Biphasisch frequentie, R (opgelegde frequentie)
1
54
± 0,5
sl/min
10 sl/min
Lage ademfrequentie timeout, TLBR
10
30
±1
seconden
20 sec
Opmerking
In configuraties voor de VS wordt T-High automatisch lager bij hogere R en Rb frequentieinstellingen om een minimale time-out van 1,0 seconden te handhaven.
675-101-110 Rev. M
50
Bijlage A – Productconfiguraties
®
Infant Flow SiPAP™
675-101-110 Rev. M
®
Infant Flow SiPAP™
Bijlage B – Pneumatisch schema
675-101-110 Rev. M
51
52
Bijlage B – Pneumatisch schema
®
Infant Flow SiPAP™
675-101-110 Rev. M
53
®
Infant Flow SiPAP™
Bijlage C – Opsporen en opheffen alarmen Tabel 9 – Opsporen en opheffen alarmen Alarm
Prioriteit
Mogelijke oorzaak
Handelingen
%O2 < 18%
Hoog
• O2 kalibratie vereist.
• Herstel het FiO2 niveau tot boven minimale limiet • Druk 3 seconden op de alarmknop. • Kalibreer O2 opnieuw zodra dat praktisch kan.
%O2 > 104%
Hoog
• O2 kalibratie vereist.
• Herstel het FiO2 niveau tot onder de maximale limiet • Druk 3 seconden op de alarmknop. • Kalibreer O2 opnieuw zodra dat praktisch kan.
Hoge %O2 (> 5% boven de instelling gedurende 15 seconden).
Hoog
Lage %O2 (> 5% onder instelling gedurende 15 seconden).
Hoog
Overdruk (> 11 cmH2O in NCPAP en Biphasischmodus)
Hoog
• Mengselinstelling veranderd.
• Druk op de alarmknop om het alarm uit te zetten
• Storing gasvoorziening
• Corrigeer de toegediende zuurstofconcentratie
• Vochtvanger loopt over
• Druk 3 seconden op de alarmknop om de nieuwe alarmgrenzen in te stellen.
• Mengselinstelling veranderd.
• Druk op de alarmknop om het alarm uit te zetten
• Storing gasvoorziening
• Corrigeer de toegediende zuurstofconcentratie
• Vochtvanger loopt over
• Druk 3 seconden op de alarmknop om de nieuwe alarmgrenzen in te stellen.
• Flowfrequentie te hoog ingesteld.
• Controleer uitlaatpijp / filter
• Verstopping van slang voor uitgeademde lucht • Geblokkeerde demper/bacteriefilter
Overdruk (> 15 cmH2O in Biphasisch tr*modus)
Hoog
• Flowfrequentie te hoog ingesteld. • Verstopping van slang voor uitgeademde lucht • Geblokkeerde demper/bacteriefilter
Lage acculading (< 40%).
Waarschuwings indicatie.
675-101-110 Rev. M
• Het statuslampje voor de accu verandert van groen naar rood.
• Verlaag de flowfrequentie om een druk onder de hoge-druklimiet te bereiken • Druk 3 seconden op de alarmknop om de nieuwe alarmgrenzen in te stellen.
• Controleer uitlaatpijp / filter • Verlaag de flowfrequentie om een druk onder de hoge-druklimiet te bereiken • Druk 3 seconden op de alarmknop om de nieuwe alarmgrenzen in te stellen.
• Sluit een externe stroomvoorziening aan
54
Bijlage C – Opsporen en opheffen alarmen Alarm
Prioriteit
Mogelijke oorzaak
Handelingen
Accustoring
Hoog (kan niet gereset worden)
• Accu niet aangesloten
• Druk de alarmknop gedurende 3 seconden in om het alarmsignaal uit te zetten
• Accu kan lading niet vasthouden Lage accuspanning < 11,10 V gedurende 5 seconden).
Gemiddeld
Netspanning niet aangesloten
Hoog
Hoge NCPAP / Druk laag (CPAP > 3 cmH 2O boven instelling gedurende 15 seconden).
Hoog
Lage NCPAP / Druk laag (CPAP > 2 cmH 2O boven instelling gedurende 15 seconden) of < 1,5 cmH2O op elk gewenst moment).
Hoog
Hoge Biphasisch of Biphasisch tr* druk (MAP > 3 cmH2 O boven instelling gedurende 15 seconden).
Hoog
Biphasisch of Biphasisch tr*modus werkt niet volgens de instellingen.
Hoog (kan niet worden uitgezet)
• Accu niet aangesloten • Accu kan lading niet vasthouden • Netspanning niet aangesloten
• Raadpleeg de servicemonteur. • Druk de alarmknop gedurende 3 seconden in om het alarmsignaal uit te zetten • Sluit de netspanning aan • Druk de alarmknop gedurende 3 seconden in om het alarmsignaal uit te zetten • Steek de stekker weer in het stopcontact.
• NCPAP / Verandering instelling lage druk
• Druk de alarmknop gedurende 3 seconden in om het alarmsignaal uit te zetten en de alarmgrenzen te resetten
• Circuit ontkoppelen / terugkoppelen
• Reset de alarmgrenzen na verandering van de instellingen en als het patiëntcircuit is losgekoppeld/weer aangesloten
• NCPAP / Verandering instelling lage druk
• Druk de alarmknop gedurende 3 seconden in om het alarmsignaal uit te zetten en de alarmgrenzen te resetten
• Circuit ontkoppelen / terugkoppelen
• Reset de alarmgrenzen na verandering van de instellingen en als het patiëntcircuit is losgekoppeld/weer aangesloten
• Circuitlekkage
• Controleer op lekkage in het patiëntcircuit • Instelling voor Druk hoog veranderd • Circuit ontkoppelen / terugkoppelen
• Zie de beschrijving van de weergegeven foutcode
• Druk de alarmknop gedurende 3 seconden in om het alarmsignaal uit te zetten en de alarmgrenzen te resetten • Reset de alarmgrenzen na verandering van de instellingen en als het patiëntcircuit is losgekoppeld/weer aangesloten • Ga terug naar de NCPAP-modus • Raadpleeg de servicemonteur
675-101-110 Rev. M
55
Bijlage C – Opsporen en opheffen alarmen Alarm
Prioriteit
Mogelijke oorzaak
Handelingen
Lage ademfrequentie
Hoog
• Rr = 0 voor > lage ademhaling (apneu) intervaltimeout
• Duw éénmaal op de alarmknop om het alarmsignaal uit te zetten
• Plus: alleen hoorbare/zicht bare alarmen
• Controleer plaatsing/aansluiting van de op de buik aan te brengen meetsensor voor de ademhaling
• Comprehensive: Hoorbare/zicht bare alarmen en backupfrequentie Storing flowmeter.
N.v.t.
• Hervat de beademing van de patiënt.
• Geen flow aangegeven
• Raadpleeg de servicemonteur.
• Flow kan niet worden aangepast. Storing in gasvoorziening
N.v.t.
• Differentieeldruk tussen de twee inlaatgassen daalt onder de limiet van 2,0 bar (30 psi) of één gas is helemaal uitgevallen
• Controleer de gasvoorziening
Kalibratiefout zuurstofcel.
• Zuurstofcel onjuist gekalibreerd, beschadigd of uitgeput
• Kalibreer of vervang de zuurstofcel.
Elektrische storing.
• Ledje voor de netspanning komt niet overeen met schermpictogram.
• Raadpleeg de servicemonteur
Watervanger geblokkeerd
• Is vol of lekt.
• Raadpleeg de servicemonteur
• Controleer de invoer van de watervanger • Laat de menger door de onderhoudsmonteur repareren.
• Raadpleeg de onderhoudshandleiding.
• Filter geblokkeerd • Verlies van wanddruk • Onbalans in de gasvoorziening
Softwarestoring
Hoog (Kan niet gereset worden)
• Zie de beschrijving van de weergegeven foutcode
• Raadpleeg de servicemonteur
Software draait niet terwijl toestel op stroom is aangesloten
Hoog (Kan niet gereset worden)
• Zie de beschrijving van de weergegeven foutcode
• Raadpleeg de servicemonteur
*De Biphasisch tr-modus is op dit moment niet leverbaar in de Verenigde Staten
675-101-110 Rev. M
56
Bijlage C – Opsporen en opheffen alarmen
®
Infant Flow SiPAP™
675-101-110 Rev. M
57
®
Infant Flow SiPAP™
Bijlage D – Storingsmanagement De algemene filosofie bij het afhandelen van een door de software detecteerbare storingssituatie is om nog een basisniveau van behandeling van de patiënt mogelijk te maken – met overdrukbescherming, zuurstofalarmen en apneubewaking (waar mogelijk), waarbij echter de meer geavanceerde functies van het toestel (zoals Biphasisch modi) worden belemmerd.
Storingsclassificatie Elke storingssituatie wordt geclassificeerd overeenkomstig de ernstgraad (waar betekent: niet beschikbaar onder softwarebesturing, betekent: beschikbaar onder softwarebesturing, en () betekent: kan wel of niet beschikbaar zijn, afhankelijk van andere situaties met een ernstgraad van 3 en 4, die individueel of tegelijkertijd kunnen optreden): Tabel 10 – Storingsclassificatie Metingen
Gebruiksmodi en functies
Beperkt
Het toestel functioneert uitsluitend in NCPAP modi
Indien van toepassing worden de foutcodes op het scherm voor modusselectie vermeld. Statusbalkmodus wisselt met de ernstigste foutcode
3
Kan niet getriggerd worden
Patiënt-getriggerde functies niet beschikbaar (NCPAP en Biphasisch met ademhalingsbewaking aan en Biphasisch tr*)
Indien van toepassing worden de foutcodes op het scherm voor modusselectie vermeld. Statusbalkmodus wisselt met de ernstigste foutcode
4a (matig)
Geen backup
Het toestel werkt niet op de accu als de extern stroomvoorziening niet is aangesloten
Accustatus verschijnt als leeg
()
()
()
2
675-101-110 Rev. M
tr Biphasisch
Biphasisch
Onbruikbaar
+apneu
1 (zeer ernstig)
NCPAP
Er wordt voor de gebruiker een lijst met foutcodes weergeven via het scherm dat aangeeft dat het wegens een storing vergrendeld is
O2 %
CmH2O
Het toestel werkt niet met softwarebesturing, maar kan nog wel worden gebruikt in een nietaangedreven pneumatische modus
Classi-ficatie
Meldmecha-nisme
Ernst
Impact op functioneren toestel
58
Bijlage D – Storingsmanagement
4b (matig)
5 (matig)
6 (matig)
Onlogisch
Onlogisch
Geen zuurstofmonitor
Gebruiksmodi en functies
()
()
()
Niet-fatale fout vastgelopen
Alarm met hoge prioriteit; statusbalk uitgebreide modus wisselt af met ernstigste foutcode
Zuurstofmonitor en alarmfuncties niet beschikbaar.
Alarm met hoge prioriteit kan worden opgeheven door een reset door de gebruiker; statusbalk uitgebreide modus wisselt af met foutcode.
tr Biphasisch
De software start opnieuw en de statusbalk voor uitgebreide modus wisselt af met ernstigste foutcode
Biphasisch
Onlogische softwareuitzondering vastgelopen
O2 %
+apneu
Meldmecha-nisme
NCPAP
Impact op functioneren toestel
CmH2O
Classi-ficatie
Ernst
Metingen
Herstel / actie bij storing Als er een detecteerbare storing optreedt (voordat de behandeling begint of tijdens de behandeling) reageert de software op de volgende manieren: Tabel 11 – Herstel bij storingen E##
Storingssituatie
Gevolg
-
Checksum-fout programmageheugen
Software beschadigd – uitvoering aangetast
-
Accu heeft te weinig lading (<6,5 V) voor gebruik LCD, analoge en klepaandrijvingscircu it (geen extern vermogen)
Geen display voor gebruikersinterface
Vereiste corrigerende maatregelen
Classificatie
Software-reactie
Niet bruikbaar
Hardware blijft permanent in reset-staat met verlichte alarmbalk (status-led aan)
Reparatie: Laad de software opnieuw
Niet bruikbaar
Hardware blijf tin reset-staat met alarmbalk verlicht (status-led uit) tot extern vermogen aangesloten
Gebruiker: Externe stroom inschakelen
675-101-110 Rev. M
59
Bijlage D – Storingsmanagement
E##
-
Storingssituatie Accu heeft te weinig lading (<10,25 V) voor gebruik analoog en klepaandrijvingscircuit maar voldoende voor voeding LCD (geen extern vermogen)
Gevolg
Classificatie
Software-reactie
Vereiste corrigerende maatregelen
Gebruiker: Externe stroom inschakelen
Sensorwaarden ongeldig
Niet bruikbaar
Blokkering gebruiker: Prompt “Plug in external power” (Externe stroom inschakelen)
Niet bruikbaar
Blokkering gebruiker: Fout “E##” prompt
Reparatie: Repareer het printplaatje of vervang het
E10
Niet-vluchtig geheugen defect
Kan toestelconfiguratie en kalibratiegegevens niet ophalen/ instellen
E11
Kalibratiegegevens verloren
Sensorwaarden ongeldig
Niet bruikbaar
Mogelijk incomplete toestelconfiguratie uitgevoerd
Reparatie: Laagniveaukalibratie (O2, druk en flow)
E12
Configuratie DIPinstellingen en/of PT PRESENT anders dan niet-vluchtige configuratierecord
Blokkering gebruiker: Fout “E##” prompt
Niet bruikbaar
Blokkering gebruiker: Fout “E##” prompt
Reparatie: Voer de configuratieprocedure uit
E20
Spanning opgeladen Accucapaciteit accu te laag (<11 V) laag bij testbelasting
E21
Externe voedingsspanning te laag (<14 V) om accu te laden (accu leeg)
E22
Analoge voedingsrail Onbetrouwbare onder of boven limiet aflezing sensor
E23 E24 E30 E31 E32
Voedingsrails klepaandrijving onder of boven limiet Watchdog veilige start hardware uitgeschakeld Druksensor defect (ADC raakt rail) Nulklep niet aangesloten (via sensor) Storing nulklepactivering (via sensor)
675-101-110 Rev. M
Accu laadt niet op
Geen backup
Geen backup
Niet bruikbaar
Klepwerking onbetrouwbaar
Niet bruikbaar
Kleppen uitgeschakeld
Niet bruikbaar
Aflezing druksensor ongeldig Aflezing druksensor onbetrouwbaar Aflezing druksensor onbetrouwbaar
Niet bruikbaar Niet bruikbaar Niet bruikbaar
Pictogram voor accustoring knippert en “E##” alarm Alarm voor lege accu blijft bestaan ook als externe stroomvoorziening is aangesloten – “E##” alarm Blokkering gebruiker: Fout “E##” prompt Blokkering gebruiker: Fout “E##” prompt Blokkering gebruiker: Fout “E##” prompt Blokkering gebruiker: Fout “E##” prompt Blokkering gebruiker: Fout “E##” prompt Blokkering gebruiker: Fout “E##” prompt
Reparatie: Repareer accu of lader Gebruiker: Sluit aan op de goede externe stroomvoorziening Reparatie: Repareer PSU circuits Reparatie: Repareer circuits Reparatie: Repareer voedingsrail klep Reparatie: Repareer circuits voor resetten/veilige start Reparatie: Sensor/circuits corrigeren Reparatie: Klep/circuits corrigeren Reparatie: Klep/circuits corrigeren
60
Bijlage D – Storingsmanagement
E## E33 E41 E42 E50
Storingssituatie
Gevolg
Kan druksensor niet automatisch op nul zetten Stortklep niet aangesloten (via sensor) Storing stortklepactivering (via sensor) Zuurstofsensor defect (ADC raakt rail) Zuurstofsensor kan niet opnieuw door gebruiker worden gekalibreerd (slechte verschuiving of hoge versterking) Zuurstofsensor kalibreert, maar brandstofcel is versleten (lage versterking)
Aflezing druksensor onbetrouwbaar Geen bescherming tegen overdruk Geen bescherming tegen overdruk Waarden zuurstofsensor ongeldig Mogelijke storing in brandstofcel, elektronica, menger of gasvoorziening
Classificatie Niet bruikbaar Beperkt Beperkt Geen zuurstofmonitor
Software-reactie Blokkering gebruiker: Fout “E##” prompt
Vereiste corrigerende maatregelen Reparatie: Repareer klep/sensor/circuits
Reparatie: Klep/circuits corrigeren Reparatie: Beperkte modus: Klep/circuits Fout “E##” alarm corrigeren Alarm met hoge Reparatie: prioriteit, fout “E##” Sensor/circuits prompt corrigeren Beperkte modus: Fout “E##” alarm
Geen zuurstofmonitor
Gebruiker: Controleer Alarm met hoge gasvoorziening prioriteit, fout “E##” Reparatie: prompt Sensor/circuits/ menger corrigeren
Waarden zuurstofsensor onbetrouwbaar
Geen zuurstofmonitor
Gebruiker: Controleer Alarm met hoge gasvoorziening prioriteit, fout “E##” Reparatie: Vervang prompt sensor
E53
Teveel ruis in zuurstofsensor voor kalibratie (kalibratietimeout)
Waarden zuurstofsensor onbetrouwbaar
Geen zuurstofmonitor
E54
Zuurstofkalibratie kan ongeldig zijn (O2 Waarden waarde onder 17% zuurstofsensor of boven 104% onbetrouwbaar gedetecteerd)
Gebruiker: Controleer Alarm met hoge gasvoorziening prioriteit, fout “E##” Reparatie: prompt Sensor/circuits/ menger corrigeren
Geen zuurstofmonitor
Fout “E##” prompt
E55
Zuurstofsensor gedeactiveerd door de gebruike
Waarden zuurstofsensor onbetrouwbaar
Geen zuurstofmonitor
Fout “E##” prompt
Storing activering Biphasischklep (via sensor) Storing activering Biphasischklep (via sensor)
Biphasisch modi niet bruikbaar Biphasisch modi niet bruikbaar
Beperkt
Beperkte modus: Fout “E##” alarm
Beperkt
Beperkte modus: Fout “E##” alarm
E51
E52
E61 E62
Gebruiker: kalibreer de zuurstofcel opnieuw Gebruiker: Schakel het apparaat weer in om zuurstofbewaking weer mogelijk te maken Reparatie: Klep/circuits corrigeren Reparatie: Klep/circuits corrigeren
675-101-110 Rev. M
61
Bijlage D – Storingsmanagement
E##
-
Storingssituatie
PT transducer niet aangesloten
Gevolg
Apneu en/of patiënttriggering niet bruikbaar/onder broken
Apneu en patiëntE70 triggering niet bruikbaar Geen ademhalings- Patiënt mogelijk signaal vanaf de PT- in apneu-modus E71 module hoewel de terwijl PT CAN-gegevens geen module niet apneu melden werkt? Geen trigger-signaal Biphasisch tr*E72 vanaf modus niet PT-module bruikbaar. Onlogische Software softwareonderbreking, XTAL onderbroken en (E90) werkt niet, Stack opnieuw gestart (mogelijk tijdens overflow/underflow, behandeling) CPU Klasse B uitzondering Storing PT-module (defect PTRDY of CAN bus)
Vereiste corrigerende maatregelen
Classificatie
Software-reactie
Kan niet getriggerd worden
NCPAP en Biphasisch modi met de ademhalingsbewaking aan, vertraagd (of alarm voor lage ademfrequentie actief bij start behandeling)
Kan niet getriggerd worden
Verminderde werking – “E##” alarm
Reparatie: PT/circuits corrigeren
Niet triggerbaar
Verminderde werking – “E##” alarm
Reparatie: PT/circuits corrigeren
Niet triggerbaar
Onlogisch
E90
Abnormale reset hardware, software of watchdog
Software start opnieuw op, mogelijk tijdens behandeling
E91
Interne softwarefout gedetecteerd
Software onbetrouwbaar
Niet bruikbaar
E99
Onbekende fout gedetecteerd
Software onbetrouwbaar
Niet bruikbaar
Onlogisch
Verminderde werking – “E##” alarm Hardware opnieuw geïnitialiseerd (uitgeschakeld), alarmbalk verlicht en pieptoon klinkt om hoofdoorzaak te identificeren Software start opnieuw op – “E##” alarm Blokkering gebruiker: Fout “E##” prompt Blokkering gebruiker: Fout “E##” prompt
Gebruiker: Sluit PT transducer weer aan
Reparatie: PT/circuits corrigeren Software: Aanhoudende uitzonderingen corrigeren Software: Aanhoudende uitzonderingen corrigeren Reparatie: Repareer abnormale reset Software: Softwarefout corrigeren Software: Softwarefout corrigeren
[1] Foutcodes tussen (vierkante) haakjes worden gegenereerd als indirect gevolg van het probleem. * De Biphasisch tr*-modus is op dit moment niet leverbaar in de Verenigde Staten
Weergavescherm storingscode Het scherm dat aangeeft dat het wegens een storing vergrendeld is, geeft een itemreferentie weer (van toepassing op versie) en een lijst met alle actieve storingscodes. Storingen die geen blokkering van de gebruiker veroorzaken, zorgen wel voor een indicatie op de statusbalk.
675-101-110 Rev. M
62
Bijlage D – Storingsmanagement
®
Infant Flow SiPAP™
675-101-110 Rev. M
®
Infant Flow SiPAP™
Verklarende woordenlijst Term Apneu
Betekenis Tijdelijke onmogelijkheid tot ademhaling. CPAP (Continuous Positive Airway Pressure) ondersteunde CPAP beademingsfunctie waarbij een continue positieve beademingsdruk wordt toegediend. Frequentie Opgelegde frequentie (per minuut); actief in Biphasisch modus Op de patiënt te bevestigen hulpmiddel voor het afgeven van CPAP, Generator gebruikt neusmasker of masker LBR Lage ademfrequentie NCPAP Nasaal toegepaste CPAP NCPAP met lage-ademfrequentiebewaking (vermelding voor buiten de NCPAP+Apneu VS) NCPAP+LBR NCPAP met lage-ademfrequentiebewaking (vermelding voor de VS) PEEP Positive End Expiratory Pressure: positieve eind-expiratoire druk PIP Inspiratiepiekdruk Verstelbare bovenste basislijn voor drukniveauregeling in Biphasisch- en Druk Hoog Biphasisch tr-modi Verstelbare onderste basislijn voor drukniveauregeling in Biphasisch- en Druk Laag Biphasisch tr-modi Backup-beademingsfrequentie (in Biphasisch modus tijdens apneuFrqB alarm, per minuut; vermelding voor buiten de VS) FrqSP Spontane ademfrequentie van de patiënt (per minuut) s / sec seconden Ademhalingen per minuut (van toepassing op spontaan, getriggerd en Sl/min opgelegd) Apneu-interval (vermelding voor buiten de VS) of alarmtijd bij lage ademfrequentie (LBR) bewaking (vermelding voor de VS); beide in Tapneu / TLBR seconden Deze afkorting kan ook verband houden met een alarmpictogram Tijdsduur (in seconden) voor een zucht of een handmatige ademhaling T-High (Time High). Tijd-getriggerde drukondersteuning in tijdcyclus bij twee aparte Biphasisch drukniveaus. Patiënt-getriggerde drukondersteuning in tijdcyclus bij twee aparte Biphasisch tr* drukniveaus. *Deze modus is op dit moment niet beschikbaar in de Verenigde Staten. Biphasisch tr* met lage-ademfrequentiebewaking (vermelding voor Biphasisch buiten de VS). *Deze modus is op dit moment niet beschikbaar in de tr+apneu* Verenigde Staten. Biphasisch+LBR Biphasisch met Lage-ademfrequentiebewaking (vermelding voor de VS) Vermelding voor Vermeldingen op etiket met behulp van symbolen in plaats van Engelse buiten de VS tekst overal waar dat mogelijk is Vermelding voor Vermeldingen op etiket in het Engels in plaats van symbolen en/of de VS pictogrammen
675-101-110 Rev. M
63
64
Verklarende woordenlijst
®
Infant Flow SiPAP™
675-101-110 Rev. M
65
®
Infant Flow SiPAP™
Register A Accessoires, 2 Achterpaneel, 24 Actieve alarmen uitzetten, 35 Alarm Accuniveau laag, 36 Alarm Foutcode indicaties, 37 Alarm Gebruik zonder elektrisch vermogen, 37 Alarm Hoge en Lage % O2, 36 Alarm Hoge luchtwegdruk, 36 Alarm Lage accuspanning, 36 Alarm Lage luchtwegdruk, 36 Alarm Lege accu, 37 Alarm storing in gasvoorziening, 36 Alarm voor luchtwegdruk over limiet, 36 Alarmcircuit verstopt, 20 Alarmen, 4, 35 Alarmgrenzen resetten, 35 Alarmprioriteit, 35 Alarmsymbolen, 38 Alarmtest, 19
B Bedoeld gebruik, ix Bevestiging, 31 Bewakingsfuncties, 3 Biphasisch, 1, 33 Biphasisch tr, 1, 34
C Checklist gebruikerstest, 21 Classificatie, x Configuratie Comprehensive, 1 Plus, 1 Configuraties, 49 Configuratiescherm, 27 Controle bij opstarten, 16 Controlelampjes en knoppen, 23
D Demper / Bacteriefilter, 5
E Elektromagnetische onderdelen, ix EMC, ix
F Fysieke specificaties, 5
675-101-110 Rev. M
G Garantie, vi Gasflow, 15 Gebruik zachte toetsen, 25 Gebruikersinterface, 27 Gebruikersverificatietest, 16 Gebruiksmodi, 33 Geheel geïntegreerd alarmpakket, 1
I In elkaar zetten, 11 Incompatibele regelinstellingen, 26
K Kalibratie O2-sensor, 17 Kalibratie O2-sensor, 17 Knopsymbolen, 45
L Lektest, 18 Let op, 7 Luchtwegdruk, 15
M Minknoppen, 26 Modi, 3 MRI, ix
N NCPAP, 1, 33
O Omgevingsvereisten, 5 Onderdelen en eigenschappen, 1 Onderhoud, 41 Onderhoud van de accu, 42 Op de buik aan te brengen meetsensor voor de ademhaling, 14 Opmerkingen, 7 Opslag, 42 Opsporen en opheffen alarmen, 53
P ®
Patented Infant Flow Generator, 1 Patiëntcircuit, 13 Plusknoppen, 26 Pneumatisch schema, 51
66 Pneumatische toevoer, 4
R Radiofrequentie-energie, ix Regeling, 3 Reiniging, 41 Reserve-accu, 1
S Scherm dat aangeeft dat het wegens storing vergrendeld is, 61 Scherm instellen en bevestigen alarmen, 28 Scherm monitorparameter, 30 Scherm voor afstellen parameters, 29 Scherm voor modusselectie, 29
Register Schermvergrendeling, 2 Schermweergave, 27 Specificaties, 3 Standaardparameterwaarden, 26 Storingen, 57 Stroomvoorziening, 4 Symbolen, 43
V Veiligheidsinformatie, 7 Voorpaneel, 23
W Waarschuwing, 7
675-101-110 Rev. M