Jezus incognito
Jezus
Martien E. Brinkman
incognito De verborgen Christus in de westerse kunst vanaf 1960
Uitgeverij Meinema, Zoetermeer
www.uitgeverijmeinema.nl Ontwerp omslag: Mulder van Meurs, Amsterdam Afbeeldingen Andy Warhol: © The Andy Warhol Foundation for the Visual Arts Inc. c/o Pictoright Amsterdam 2012 isbn 978 90 211 4321 7 nur 640/700 © 2012 Uitgeverij Meinema, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De uitgever heeft getracht de rechten voor in deze uitgave afgebeelde werken zo veel mogelijk te regelen. Mocht u desondanks menen rechten te kunnen doen gelden, neemt u dan alstublieft contact met ons op.
Opgedragen aan Anton Houtepen (1940-2010), die dertien jaar lang (1987-2000) aan het Utrechtse Interuniversitair Instituut voor Missiologie en Oecumenica (IIMO) mijn grote inspirator was.
Inhoudsopgave
8 10 11 16 22 26 34 43 44 46 51 54 62 66 71 76 79 84 87 92 96
Woord vooraf Hoofdstuk I: Introductie Meer dan een praatje bij een theologisch plaatje Theologische onmacht en onwil Een nog niet afgesloten verhaal Wederzijdse betrokkenheid Herschikking Samenvatting Hoofdstuk II: De verborgen Christus in de film Jezus- en Christusfiguren Symbool en werkelijkheid Wederzijdse transformatie Babette’s Feast (Gabriel Axel) Interpretatie The Communicants (Ingmar Bergman) Interpretatie A Short Film About Love (Krzysztof Kieslowski) Interpretatie Breaking the Waves (Lars von Trier) Interpretatie Samenvatting en evaluatie
104 106 112 117 127 134 143 145 155 169 184
Hoofdstuk III: De verborgen Christus in proza en poëzie Jezus in de literatuur Het Lam (Peter de Vries) Interpretatie In ongenade (J.M. Coetzee) Interpretatie De joodse messias (Arnon Grunberg) Interpretatie Easter 1984 en Church (Les Murray) Theologisch Traktaat (Czesl´ aw Mil´ osz) Samenvatting en evaluatie
207
Hoofdstuk IV: De verborgen Christus in de beeldende kunst Leonardo da Vinci’s Laatste Avondmaal als icoon Andy Warhols Laatste Avondmaal Frans Franciscus’ Laatste Avondmaal Harald Duwes Laatste Avondmaal Samenvatting en evaluatie
211
Hoofdstuk V: Epiloog
221
Bibliografie
234
Register van zaken en personen
190 191 199 201 204
8
Woord vooraf
In dit boek richt ik me op de Jezus incognito in de (westerse) film, literatuur en beeldende kunst vanaf 1960. Het gaat me vooral om indirecte verwijzingen naar Jezus in doorgaans niet-expliciet religieuze kunstuitingen. Die verwijzingen poog ik te traceren aan de hand van een aantal aan Jezus’ levensgang ontleende identiteitskenmerken: zijn roepingsbesef, boodschap, levensinzet en levensvoltooiing. Het was voor mij verbazingwekkend om te zien hoe veelvuldig en uitvoerig die kenmerken terugkeren in sleutelfiguren in literatuur en film en hoe ook in poëzie en beeldende kunst op juist deze kenmerken wordt gezinspeeld. Dat bevestigde me in de overtuiging dat film, literatuur en beeldende kunst ook in onze geseculariseerde cultuur onverminderd meeschrijven aan de voortgaande bezinning op Jezus’ betekenis. Een andere verrassende ervaring was dat het thema van dit boek me niet naar de randen van de theologie bracht, maar juist naar het centrum. Alle centrale vragen ooit in de geschiedenis van het christendom aan het adres van Jezus geformuleerd, komen ook weer terug in de hedendaagse film, literatuur en beeldende kunst. Gedurende de vier jaar (2008-2011) van mijn directeurschap van het interfacultaire VU-Institute for the Study of Religion, Culture and Society (VISOR) werd mijn belangstelling voor een interdisciplinaire benadering van kunstzinnige, impliciet religieuze expressievormen sterk gestimuleerd. Als inspiratiebron wil ik hier met name noemen mijn collega’s Wessel Stoker, hoogleraar esthetiek aan de theologische, filosofische en letterenfaculteit van de VU, en Birgit Meyer, hoogleraar religieuze antropologie aan de sociale faculteit van de VU, vanaf 2011 verbonden aan de faculteit geesteswetenschappen van de Universiteit Utrecht. Aan de eerste dank ik onder meer het verhelderende onderscheid tussen vier verschillende transcendentie-opvattingen en aan de tweede de aandacht voor de eigen zeggingskracht van beelden. Daarnaast dank ik mijn VU-collega’s Marcel Barnard, Ruard Ganzevoort en Jan Krans voor de aandacht die ze aan het hoofdstuk over de beeldende kunst en de film hebben willen besteden. Ik ben Johan
Woord vooraf
9
Goud, hoogleraar religie en zingeving in literatuur en kunst aan de Universiteit Utrecht, zeer erkentelijk voor de wijze waarop hij het hoofdstuk over de literatuur (met name over Grunberg) van commentaar heeft voorzien. Bart Thijs, al decennialang als predikant een pleitbezorger van de beeldende kunst, dank ik voor een aantal inspirerende aanzetten tot het betreffende hoofdstuk en nadien zijn commentaar op de definitieve tekst. Ik heb dit boek – na voorafgaande research in de jaren 2009-2010 – geschreven tijdens een sabbatical van een half jaar. In dat kader bracht ik in 2011 eerst drie maanden in Oxford door en vervolgens een zelfde periode aan Duke University in Durham, North Carolina (USA). Ik dank prof. Paul Fiddes, dr. Larry Kreitzer en dr. Robert Ellis van Regent’s Park College en prof. George Pattison van Christ Church College voor de inspirerende gesprekken die ik met hen had over literatuur, film en beeldende kunst. Ik dank collega prof. Benno van den Tooren voor de inspanningen die hij zich getroostte om van mijn verblijf in Wycliffe Hall een succes te maken. In Oxford was de Utrechtse filosofiepromovendus Rik Peels de eerste die een gedeelte van het manuscript als work in progress onder ogen kreeg. Ik dank hem voor zijn vruchtbaar commentaar. Aan de Divinity School van Duke University te Durham dank ik prof. Stephen Gunter en de decaan prof. Richard Hays voor de mij betoonde gastvrijheid en prof. Jeremy Begbie voor de gedachtewisseling over de relatie theologie-(beeldende) kunst. Over datzelfde thema kon ik ook uitvoerig spreken met prof. David Morgan van het Department of Religion en lid van de International Advisory Board van het bovengenoemde VISOR. Aan datzelfde departement was prof. Wesley Kort mijn gesprekspartner over de relatie religie-literatuur en dr. Mark Goodacre over Jezus in de film. Het hoofd van dit departement, prof. Lucas (Luuk) van Rompay, dank ik voor de mij betoonde gastvrijheid en de aan zowel mij als mijn vrouw betoonde vriendschap. Ik ben ten slotte zowel mijn zus, Janny BrinkmanDijkstra, neerlandica en theologe, als ook mijn echtgenote Hannie Dorr, pedagoge, heel erkentelijk voor hun bereidheid het manuscript te voorzien van tal van opmerkingen ten aanzien van stijl en compositie. De Bilt, 31 december 2011
Hoofdstuk I: Introductie Meer dan een plaatje bij een theologisch praatje Jezus en de westerse cultuur Meer dan een plaatje bij een theologisch praatje Een voorbeeld uit de vroege kerk Kunst is nooit zonder effect Theologische onmacht en onwil Onmacht Onwil Kunst als voelhoorn Religie in het Westen aan verandering onderhevig Een nog niet afgesloten verhaal Fundamentele openheid Drie leidende principes Wederzijdse betrokkenheid Een uitzonderlijke twee-eenheid Jezus als beeld Gods Jezus als plaatsbekleder Contrast met het dominante westerse mensbeeld Wat is het goddelijke en het menselijke eigenlijk? Herschikking Een ‘teveel’ Vier transcendentie-opvattingen Vier kenmerken van Jezus’ leven Herschikking De stem van de lezer De stem van de kijker Drie kunstuitingen Samenvatting
11
Hoofdstuk I: Introductie
Meer dan een plaatje bij een theologisch praatje Jezus en de westerse cultuur Tijdens mijn werk aan een eerder boek over de niet-westerse Jezus (2007) werd me herhaaldelijk door mijn niet-westerse gesprekspartners gevraagd: ‘En hoe zit het nu met de westerse Jezus? Waar is die te vinden?’ Het antwoord op die vraag zoek ik in dit boek niet in de eerste plaats in de westerse theologie – die staat inmiddels te ver af van de westerse cultuur – maar in de westerse kunst. Daar bleek meer te vinden dan ik aanvankelijk gedacht had. Die keuze verantwoord ik later in dit hoofdstuk. In feite bestaat dit introducerende hoofdstuk uit drie delen. Eerst ga ik in de paragrafen ‘Meer dan een plaatje bij een theologisch praatje’ en ‘Theologische onmacht en onwil’ in op de moeizame relatie van theologie en kunst. Dat is het eerste deel. Daar leg ik ook uit wat ik onder ‘de verborgen Christus’ versta. In het tweede deel komt eerst de fundamentele openheid van de christelijke overlevering ter sprake (‘Een nog niet afgesloten verhaal’) en daarna het geheim dat de Jezusfiguur belichaamt (‘Wederzijdse betrokkenheid’). Vervolgens doe ik in het derde deel (‘Herschikking’) een poging begrippen als ‘openbaring’ en ‘transcendentie’ te verduidelijken, geef ik in vier kenmerken de contouren van Jezus’ leven aan en besteed ik aandacht aan de rol van de kunstenaar en het publiek in het proces van creatieve verbeelding. In deze introductie leg ik zowel methodisch als inhoudelijk theologisch mijn kaarten op tafel. De toepassing en nadere invulling van de hier beschreven uitgangspunten volgt in de volgende drie hoofdstukken. In de epiloog maak ik de som op en verbind die met de in de introductie genoemde uitgangspunten. Wie ruim dertig bladzijden introductie iets te veel van het goede vindt, kan ze ook eerst overslaan en meteen met het hoofdstuk ‘De verborgen Christus in de film’ beginnen. Hopelijk zal de lezer dan al lezend in het boek toch de behoefte voelen nog even terug te bladeren naar het begin, waar een
12
Jezus incognito
aantal sleutelbegrippen wordt uitgelegd. Het register kan daarbij van dienst zijn. De passages waarin de besproken kunstwerken kort worden weergegeven, zijn ter vergroting van de herkenbaarheid in een afwijkend lettertype gezet. Doorgaans is onderscheid gemaakt tussen beschrijving en interpretatie. De toch al nooit strikte grens daartussen verdwijnt evenwel helemaal bij het gedeelte over de dichters Les Murray en Czesl´ aw Mil´ osz, omdat bij gedichten beschrijving van de inhoud en interpretatie nu eenmaal niet te scheiden zijn. Meer dan een plaatje bij een theologisch praatje Verwijzingen naar moderne kunstuitingen zijn in de huidige theologie nog altijd zeldzaam en dienen meestal alleen ter illustratie van reeds vanuit de theologie gewonnen inzichten. Veel meer dan een plaatje bij een allang bedacht theologisch praatje zijn ze vaak niet. Daarmee wordt de invloed miskend die de figuur van Jezus op de westerse cultuur heeft uitgeoefend. Hij is in de loop der eeuwen die cultuur via bijbel, literatuur, beeldende kunst en muziek in gegaan en kan er, mits we goed lezen en kijken, ook weer uit terugkomen, zo luidt mijn stelling. Hij kan opnieuw ontdekt en zo ook weer ontmoet worden. Soms leidt dat wel tot een gedaanteverandering. Dat was ook in de vroege kerk het geval. Een voorbeeld uit de vroege kerk Het bekendste voorbeeld van een gedaanteverandering van een theologisch inzicht onder invloed van kunstuitingen is de vroegchristelijke voorstelling van Jezus’ ‘nederdaling ter helle’. Die afdaling werd niet verstaan als een neerdalen naar de hel zoals de latere christenheid die zou verstaan – als plaats waar men eeuwig helse pijnen lijdt – maar als wachtkamer voor de doden die niet met Jezus in aanraking waren gekomen. Afdaling naar het dodenrijk zou dus een betere omschrijving zijn. Descent into limbo (afdaling naar het voorgeborchte) noemt de hedendaagse Engelse beeldhouwer van Indiase komaf Anish Kapoor (1954) dan ook zijn kunstwerk dat zinspeelt op dit motief. De titel van dit werk zag ik in museum De Pont in Tilburg vertaald als ‘afdaling in het ongewisse’! Deze voorstelling (Jezus’ afdaling naar het dodenrijk), die al in de tweede eeuw voorkomt, heeft een millennium lang de afbeeldingen van de opstanding gedomineerd. Ze doet dat nog steeds in de Oosterse Orthodoxie (afb. 1). In het Nieuwe Testament is de afdaling naar het dodenrijk echter geen centrale gedachte. Er zijn slechts enkele indirecte toespelingen
Introductie
13
op te vinden (I Petr. 3,19 en 4,6 en Hebr. 2,14-15). Hier is duidelijk sprake van beïnvloeding vanuit de Griekse denkwereld. De voorstelling van de afdaling naar het dodenrijk heeft veel parallellen in de Griekse mythologie. Zo wordt van Heracles en Orpheus verteld dat ze afdalen naar het dodenrijk. Die afdaling is in de Grieks-hellenistische wereld ook veelvuldig afgebeeld. Veel pas bekeerde christenen die zich afvroegen wat het lot van hun onbekeerd voorgeslacht zou zijn, hadden deze afbeeldingen op hun netvlies staan en verbonden die met de reikwijdte van Jezus’ opstanding. Indien de opstanding inderdaad zo alles beslissend is als Paulus betoogt (I Kor. 15,12-34) – zo redeneerde men blijkbaar – dan moet die ook gevolgen hebben voor het lot van de onbekeerd gestorvenen. Dan moeten ook zij door Jezus tot nieuw leven gewekt kunnen worden. Dat was een grote troost. Tot op de dag van vandaag is het dat ook voor veel pas bekeerde Afrikanen en Aziaten. Een nieuw opstandingsleven met Jezus zonder voorgeslacht is voor hen een onverdraaglijke gedachte. Jezus is voor hen degene die hen weer met hun voorgeslacht (voorouders) herenigt. De opstanding werd dus niet alleen beperkt tot de gelovigen. Op de oude voorstellingen zien we hoe Jezus bij zijn afdaling in het dodenrijk letterlijk heel de mensheid vanaf Adam en Eva bij de hand neemt en laat delen in zijn opstanding. De Griekse mythologie heeft aldus in sterke mate het beeldmateriaal aangedragen om de opstanding een meer inclusief karakter te geven. De verhouding tussen plaatje en praatje kan dus ook omgedraaid worden. Het plaatje lijkt hier het theologisch praatje duidelijk beïnvloed te hebben. Het draagt ten opzichte van het Nieuwe Testament duidelijk een nieuw aspect aan (Van Lier). Het verbreedt de reikwijdte van de opstanding. Kunst is nooit zonder effect Kunst is nooit zonder effect. Dat wisten Plato en Aristoteles al. Ze realiseerden zich terdege dat de diepste levensvragen ook in de kunst aan de orde kunnen komen. Daarin overlappen kunst en theologie elkaar, ook al zijn ze duidelijk te onderscheiden. Kunst verkent menselijke ervaringen, geen geloofsovertuigingen. Maar die verkenningen kunnen soms wel heel dicht de inhoud van bepaalde geloofsovertuigingen naderen. Ze scheren dan rakelings langs elkaar heen. In dat soort situaties beschouw ik kunst ook als een bron voor de theologie. Menig theoloog zal hier nog wel even het voorhoofd bij fronsen. De laatste twee eeuwen heeft de kunst zich immers bewust van kerk en
14
Jezus incognito
theologie losgemaakt. Dat heeft inhoudelijk tot een ander soort kunst geleid en ook tot een ander soort theologie. Theologie en kunst zijn in het Westen nu twee gescheiden werelden geworden. Ze hebben geen gemeenschappelijke (beeld)taal meer. Theologen zullen bij voor hen nieuwe, kunstzinnige Jezusvoorstellingen al gauw geneigd zijn te zeggen dat het om een andere Jezus gaat dan zij uit bijbel en traditie kennen. Met zoveel woorden zeggen ze dan dat hij verloren gegaan is in de artistieke vertaling (lost in translation), en westerse kunstenaars zijn al snel geneigd dat te beamen. Een omarming door theologen is in de ogen van de grotendeels seculiere kunstkritiek immers al snel een kiss of death: een liefdesverklaring die uiteindelijk tot iemands artistieke dood leidt (Goedegebuure 2010). Veel westerse kunstenaars zoeken hun inspiratie nu bewust ook bij andere religies. Daardoor blijft er wel een zekere band tussen religie en kunst bestaan (Morgan 2009b). De religieuze ‘onttovering’ (Entzauberung) van ons wereldbeeld (Max Weber) heeft dus maar ten dele plaatsgevonden. Eerder zou men van een religieuze ontgrenzing kunnen spreken. Een louter naturalistische benadering van de werkelijkheid blijft voor menig kunstenaar onbevredigend (Morgan 2009a). Wellicht valt er nu zelfs wel een hernieuwde betovering (re-enchantment) te signaleren. Zo pleit de jonge kunstenaar Derk Thijs (geb. 1977) in een interview voor re-enactments, ‘heropvoeringen’ van religieuze noties in de hoop zo als kunstenaar een beroep op een grotere mate van gemeenschappelijkheid te kunnen doen. Dat pleidooi komt bij hem voort uit een gevoel van gemis aan cultuurdragende ideeën. In de zoektocht daarnaar ziet hij in religie een metgezel van de kunst (Spijkerman). Dat is een opmerkelijk tegengeluid te midden van de ideële ‘eenzaamheid’ waartoe menig kunstenaar zichzelf de afgelopen eeuw heeft veroordeeld (Begbie 1991). Aan die eenzaamheid zou ik in dit boek niet het laatste woord willen geven. Het is immers nog steeds goed mogelijk dat er overeenkomsten zijn te ontdekken tussen de centrale vragen die aan het christendom ten grondslag liggen en die de moderne, westerse kunst op gezette tijden opwerpt. Er zou sprake kunnen zijn van ‘analoge verbeelding’ (Tracy en Ferlita 1984a). In feite worden dan theologische noties anoniem (incognito) door de kunst ‘teruggegeven’ aan de theologie. Ze zijn dan niet verloren gegaan in de kunstzinnige vertaling (lost in translation), maar daarin juist teruggevonden (found in translation). Het gaat dan niet om betrayal (verraad) maar om portrayal (een goed gelijkend portret). Aan de Jezus incognito wordt
Introductie
15
dan een zodanige positieve betekenis gegeven, dat ik in dit boek denk te kunnen spreken over een verborgen Christus. Blijkbaar is het mogelijk om in artistieke verbeelding fictieve menselijke gestalten en handelingen vorm te geven en dramatische plots te bedenken die inhoudelijk heel dicht het centrale personage en de cruciale gebeurtenissen in de vier Evangeliën naderen (Hurley 1984). We zijn dan precies beland bij de figuur die ik voortaan in dit boek ‘de verborgen Christus’ zal noemen. Een verborgen Christus zie ik in een fictieve menselijke gestalte die kan worden gezien als een nieuwe belichaming van de betekenis die in het heden aan de bijbelse Jezusfiguur kan worden toegekend. Die betekenis ligt er meestal niet dik bovenop. Vandaar dan ook dat ik over de verborgen Christus spreek. De verborgen Christus belichaamt voor mij dus de positieve betekenis die aan de Jezus incognito kan worden gegeven. Vaak is de artistieke verbeelding van de Christusfiguur onconventioneel. Soms zelfs bewust shockerend. Van de zijde van de theologie zal dan wel een willing suspension of disbelief nodig zijn, een bereidheid om een negatief oordeel over de mogelijkheid dat ze van de kunst iets kan leren een moment uit te stellen. De Engelse dichter en literatuurcriticus S.T. Coleridge (1772-1834) gebruikte deze term voor het eerst in 1817 in een pleidooi voor romantische poëzie waarin ongebruikelijke beelden de lezer wellicht in eerste instantie ongeloofwaardig voorkomen, maar waarin toch vaak een oprechte interesse in het waarlijk menselijke (a human interest) en een gelijkenis met de waarheid (a semblance of truth) te herkennen valt. Dat pleidooi zou nu ook aan het adres van de theologie kunnen worden gericht met het oog op een meer open houding tegenover de kunst. Een dergelijke open houding valt zo af en toe ook onder jonge kunstenaars te constateren ten opzichte van de theologie. Soms wordt er zelfs aangenaam verrast gereageerd op een christelijke interpretatie van hun werk en ziet men een dergelijke interpretatie als een van de (vele) duidingsopties. Die openheid lijkt de theologie wat onzeker te maken. Soms wekken theologen zelfs de indruk beter te kunnen leven met een boedelscheiding dan met het gegeven dat buiten de kerk kunstenaars bewust of onbewust wellicht naar eenzelfde waarheid zoeken. Vooral het feit dat huidige kunstenaars dat meestal met onconventionele middelen doen wekt nogal eens argwaan. Omdat het in dit boek om Christusvoorstellingen gaat, spreek ik over de relatie van de westerse kunst tot de christelijke religie en (meer specifiek) de christelijke theologie. Ik herken thans op z’n minst vier uiteenlopende benaderingen van de kunst vanuit de theologie. Ik signaleer de benadering van de scheidsrechter, de toeschouwer, de bondgenoot en de
16
Jezus incognito
gesprekspartner. De scheidsrechter spreekt voornamelijk waardeoordelen uit. Alleen de kunst staat dan ter discussie, niet de theologie. De toeschouwer geeft blijk van fascinatie, maar blijft zelf buiten schot. De bondgenoot herkent geestverwanten, maar loopt het risico verschillen te miskennen. De gesprekspartner stelt zelf vragen en gaat ook in op vragen aan eigen adres. Hij maakt deel uit van een echte dialoog. Het zal duidelijk zijn dat mijn eigen voorkeur naar de laatste optie uitgaat, ook al realiseer ik me dat die benadering vaak nog een ver weg gelegen ideaal is.
Theologische onmacht en onwil Onmacht De theologische terughoudendheid om voor een dialoog open te staan zou wel eens zowel met onmacht als ook met onwil te maken kunnen hebben. Op beide ga ik hier kort in. De huidige westerse cultuur laat zich lastig onder algemeen erkende noemers brengen. Alle bekende noemers zoals die van het individualisme, secularisme en materialisme zijn ook omstreden. Aanvankelijk leek het erop dat vanaf de jaren tachtig het modernistische ‘grote verhaal’ van de vooruitgang en de gemeenschappelijke waarden zou worden ingewisseld voor het postmodernistische ‘kleine verhaal’ van de noodzaak tot het erkennen van verschillen en daarmee van vele uiteenlopende identiteiten. Nu lijken ook daar echter steeds meer vraagtekens bij gezet te worden. Daarmee is niet gezegd dat het grote verhaal nu meteen weer een comeback beleeft. Eerder kunnen we vaststellen dat de aandacht voor verschillen toch sneller weer de vraag naar het gemeenschappelijke oproept dan menigeen had gedacht. Voor dat gemeenschappelijke is echter nog geen taal gevonden. Dat maakt het ook zo lastig om de raakvlakken tussen theologie en kunst te benoemen. Naast het gemis van een gemeenschappelijke taal is er ook het gemis van een gemeenschappelijke onderzoeksmethode. De meest in het oog springende cultuuranalyses zijn vaak methodisch eigenzinnige meesterwerken. Die inhoudelijke diversiteit en methodische onmacht weerspiegelen zich ook in de theologie. Een dominante filosofie als gemeenschappelijk referentiekader tussen kunst en theologie is er niet (meer). Ook de theologie deelt in de verbrokkeling die heel de westerse wetenschap ten deel is gevallen. Men preekt bij voorkeur slechts voor eigen parochie. Daarmee wordt een mogelijke identiteitscrisis voorkomen, maar een relevantiecrisis gecre–