Monitoring vooroeververdediging Oosterschelde 2012: T3 Cluster 1 Martine van den Heuvel-Greve, Anneke van den Brink, Sander Glorius, Mario de Kluijver, Marco Dubbeldam Rapport C102/13
IMARES
Wageningen UR
(IMARES - Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies)
Opdrachtgever:
RWS Dienst Zeeland / RWS Waterdienst Poelendaelesingel 18 4335 JA Middelburg
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Rijkswaterstaat
Publicatiedatum:
20 juni 2013
IMARES is: •
een onafhankelijk, objectief en gezaghebbend instituut dat kennis levert die noodzakelijk is voor integrale duurzame bescherming, exploitatie en ruimtelijk gebruik van de zee en kustzones;
•
een instituut dat de benodigde kennis levert voor een geïntegreerde duurzame bescherming, exploitatie en ruimtelijk gebruik van zee en kustzones;
•
een belangrijke, proactieve speler in nationale en internationale mariene onderzoeksnetwerken (zoals ICES en EFARO).
P.O. Box 68
P.O. Box 77
P.O. Box 57
P.O. Box 167
1970 AB IJmuiden
4400 AB Yerseke
1780 AB Den Helder
1790 AD Den Burg Texel
Phone:+31 (0)317 480900
Phone: +31 (0)317 48 09 00
Phone: +31 (0)317 48 09 00
Phone: +31 (0)317 48 09 00
Fax: +31 (0)317 48 73 26
Fax: +31 (0)317 48 73 59
Fax: +31 (0)223 63 06 87
Fax: +31 (0)317 48 73 62
E-Mail:
[email protected]
E-Mail:
[email protected]
E-Mail:
[email protected]
E-Mail:
[email protected]
www.imares.wur.nl
www.imares.wur.nl
www.imares.wur.nl
www.imares.wur.nl
© 2013 IMARES Wageningen UR IMARES, onderdeel van Stichting DLO.
De Directie van IMARES is niet aansprakelijk voor gevolgschade,
KvK nr. 09098104,
noch voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de
IMARES BTW nr. NL 8113.83.696.B16.
resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen
Code BIC/SWIFT address: RABONL2U
van IMARES; opdrachtgever vrijwaart IMARES van aanspraken
IBAN code: NL 73 RABO 0373599285
van derden in verband met deze toepassing. Dit rapport is vervaardigd op verzoek van de opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag weergegeven en/of gepubliceerd worden, gefotokopieerd of op enige andere manier gebruikt worden zonder schriftelijke toestemming van de opdrachtgever.
A_4_3_1-V13.1
2 van 54
Rapportnummer C102/13
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave .......................................................................................................... 3 Samenvatting ............................................................................................................ 5 1.
Inleiding .......................................................................................................... 9
2.
Kennisvraag ................................................................................................... 10
3.
Methoden ...................................................................................................... 11
4.
5.
3.1
Onderzoek locatie .................................................................................. 11
3.2
Inventarisatie van flora en fauna op hard substraat .................................... 12
3.3
Inventarisatie van fauna in zacht substraat (sediment) ................................ 13
3.4
Determinatie van zware metalen in biota ................................................... 14
3.5
Toxiciteitstudie met molybdeen ................................................................ 15
Resultaten ..................................................................................................... 16 4.1
Inventarisatie van flora en fauna op hard substraat .................................... 16
4.2
Inventarisatie van fauna in zacht substraat (sediment) ................................ 24
4.3
Inventarisatie van zware metalen in schelpdieren ....................................... 29 Gehalten in schelpdieren ......................................................................... 29 Vergelijking met consumptienormen ......................................................... 33 Gehalten in water .................................................................................. 36
4.3
Toxiciteit van molybdeen in zeewater........................................................ 38
Conclusies en aanbevelingen ............................................................................ 39 Conclusies
.................................................................................................. 39
Aanbevelingen ................................................................................................ 43 Epifauna ........................................................................................ 43 Infauna ........................................................................................ 43 Zware metalen ...................................................................................... 43 6.
Kwaliteitsborging ............................................................................................ 43
Referenties ............................................................................................................. 44 Verantwoording ....................................................................................................... 45 Bijlage 1. Soortensamenstelling eulittorale gemeenschappen .......................................... 46 Bijlage 2. Soortensamenstelling infralittorale gemeenschappen ....................................... 48 Bijlage 3. Soortensamenstelling circalittorale gemeenschappen ....................................... 50
Rapportnummer C102/13
3 van 54
Bijlage 4. Soortensamenstelling infauna gemeenschappen ............................................. 52 Bijlage 5. Gehalten aan zware metalen in schelpdieren .................................................. 54
4 van 54
Rapportnummer C102/13
Samenvatting De stromingen in de Ooster- en Westerschelde zorgen lokaal voor erosie van oevers en geulwanden. Om dat proces tegen te gaan worden, op die locaties waar deze erosie de stabiliteit van de waterkering in gevaar brengt of de reeds bestaande oeverwerken ondermijnt, oevers beschermd door “bestortingen” uit te voeren. De realisering van de vooroeververdedigingen wordt in fasen uitgevoerd, in zogenaamde clusters. Cluster 1 is uitgevoerd in 2009-2010. Rijkswaterstaat maakt voor oeververdedigingen in de Oosterschelde en Westerschelde gebruik van breuksteen en staalslakken. Door de vooroeververdediging zal de aanwezige lokale flora en fauna in ieder geval tijdelijk verdwijnen. Daarnaast komen er door het gebruik van staalslakken en breukstenen mogelijk zware metalen in het water terecht wat effecten zou kunnen hebben op biota. Middels monitoring worden effecten van de vooroeververdediging in kaart gebracht. Hiervoor is er voorafgaand aan de werkzaamheden op de locaties een zogenaamd T0-onderzoek uitgevoerd in 2009, waarin zowel de soortendiversiteit van flora en fauna als de gehalten aan zware metalen in een aantal organismen op de te verdedigen vooroevers zijn bepaald. In 2010 en 2011 heeft monitoring plaatsgevonden na afronding van de vooroeververdedigingswerkzaamheden, de zogenaamde T1 en T2. Rijkswaterstaat heeft aan IMARES opdracht gegeven om in 2012 de T3 monitoring voor Cluster 1 in de Oosterschelde uit te voeren. In 2012 is geen volledige monitoring van alle locaties gepland, maar is besloten om op één locatie een vinger aan de pols te houden om de ontwikkeling van planten, dieren en metalen te kunnen blijven volgen. Het gaat hierbij om de locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug. Het doel van deze monitoring is het bepalen van de samenstelling en biodiversiteit van de aanwezige levensgemeenschappen op harde en zachte substraten, en de bepaling van de gehalten aan zware metalen in mosselen en oesters. De monitoring is uitgevoerd door IMARES in samenwerking met Stichting Zeeschelp en TNO. In dit rapport zijn de resultaten beschreven van de T3 monitoring van Cluster 1 in de Oosterschelde. Dit rapport is gebaseerd op onderliggende datarapportages, die meer details bevatten. De kennisvragen voor de T3 van Cluster 1 betreffen: 1.
Hebben op de Cluster 1 locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug flora en fauna zich kunnen vastzetten op het nieuwe hard substraat tweeëneenhalf tot drie jaar na het aanbrengen van de vooroeververdediging en hoe zijn de aangetroffen soorten te vergelijken met de T0, T1, T2 en referentielocaties? Is er een verschil in gemeenschappen op breukstenen versus op staalslakken?
2.
Hebben op de Cluster 1 locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug infauna soorten zich kunnen vestigen in nieuw gevormde zandplekken (sediment) op het nieuwe hard substraat tweeëneenhalf tot drie jaar na het aanbrengen van de vooroeververdediging en hoe zijn de aangetroffen soorten te vergelijken met de T0, T1, T2 en referentielocaties?
3.
Wat zijn de gehalten aan zware metalen in schelpdieren die op de pijler van de Zeelandbrug voorkomen, tweeëneenhalf tot drie jaar na het aanbrengen van de vooroeververdediging op de Cluster 1 locaties en hoe zijn deze gehalten te vergelijken met de T0, T1, T2 en eventuele referentielocaties?
4.
Hoe toxisch is molybdeen in zeewater gebaseerd op testen met drie standaard mariene testorganismen?
1. Epiflora en –fauna Tijdens de T3 monitoring blijkt dat de eerder aangetroffen pioniersgemeenschappen op de vernieuwde vooroevers met staalslakken en breukstenen verder zijn ontwikkeld. Dit geldt voor zowel de getijdenzone (het eulittoraal) als de zone onder de laagwaterlijn (het sublittoraal, verdeeld in infralittoraal en circalittoraal).
Rapportnummer C102/13
5 van 54
In het eulittoraal is de gemeenschap op de nieuw gestorte kreukelberm nog steeds in ontwikkeling. Hoe deze successie normaliter zal verlopen is niet bekend. In 2010 is op de nieuwe kreukelberm een pioniersgemeenschap ontstaan. In 2011 is het substraat gekoloniseerd door verschillende Fucus-soorten en in 2012 wordt de gezaagde zee-eik dominant. Toekomstige inventarisaties moeten uitwijzen of de gezaagde zee-eik-gemeenschap zal blijven bestaan of dat deze zich verder tot een zeepokken-oestergemeenschap zal ontwikkelen. In de infralittorale zone vertonen de gemeenschappen een duidelijke geografische spreiding, met herkenbare gemeenschappen. Ook voor de infralittorale zone is niet bekend hoe de successie op nieuw hard substraat normaliter verloopt. In 2010 (T1) is op het nieuwe harde substraat op de Cluster 1 locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug een pioniersgemeenschap gevonden met zeepokken op het substraat. In 2011 zijn de zeepokken afgestorven en komen kokerbouwende organismen dominant op het substraat voor. In 2012 blijft de situatie uit 2011 bestaan en hebben zich nog geen Japanse oesters gevestigd. In de circalittorale zone vertonen de gemeenschappen eveneens een duidelijke geografische verspreiding en is niet bekend hoe de successie op nieuw hard substraat normaliter verloopt. In 2010 (T1) is op zowel het nieuwe breuksteen als op de staalslakken een pioniersgemeenschap gevonden, gedomineerd door zeepokken en een solitaire zakpijp. In 2011 is de pioniersgemeenschap op beide substraten verder ontwikkeld tot een tweede pioniersgemeenschap. De zeepokken zijn afgestorven en de gemeenschap wordt nu gedomineerd door kokerbouwende organismen en kolonievormende zakpijpen. In 2012 (T3) is dezelfde gemeenschap op beide substraten aanwezig. Wel treden er binnen de gemeenschap verschuivingen binnen de dominante soorten op. De bedekking van kokerbouwende organismen is afgenomen en die van het mosdier toegenomen. Analyse op gemeenschapsniveau toont aan dat de ontwikkeling in de tijd op de nieuwe substraten en verschillen tussen de locaties van grotere invloed lijken zijn dan de ontwikkeling op de ondergrond (breuksteen of staalslakken). Doordat de pioniersgemeenschap uit 2011 in 2012 is blijven bestaan, en zowel voorkomt op breuksteen als staalslakken, kan nog geen uitspraak worden gedaan over eventuele positieve of negatieve effecten van het gebruik van staalslakken op de langere termijn op epifauna. Het is niet bekend wanneer over het algemeen een overgang van een pioniersgemeenschap naar een volledig ontwikkelde gemeenschap kan worden verwacht. Jaarlijkse monitoring blijft daarom nodig om deze overgang te kunnen bepalen. Opvallend is de afwezigheid van de Japanse oester in de kolonisatie van de nieuwe substraten. In geen enkele habitat (eulittorale-, infralittorale- en circalittorale zone) heeft de soort zich succesvol kunnen vestigen. In de infralittorale zone heeft er zelfs een afname in bedekking van de soort plaatsgevonden op referentie locaties. Mogelijk zijn de relatief koude winters van 2010-2012 in combinatie met een oesterziekte hier de oorzaak van. 2. Infauna Op de nieuwgevormde zandplekken op het nieuwe harde substraat van de vooroeververdediging hebben zich infauna soorten kunnen vestigen. Het gaat hierbij met name om wormachtigen (annelida), gevolgd door weekdieren (mollusca) en kreeftachtigen (arthropoda). Tweeëneenhalf tot drie jaar na de vooroeververdediging lijken op gemeenschapsniveau vergelijkbare gemeenschappen te zijn teruggekeerd op de locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug. Dit wil niet zeggen dat per definitie alle soorten die in 2009 zijn aangetroffen in de bodem al weer in de nieuwe bodem aanwezig zijn.
6 van 54
Rapportnummer C102/13
Vergelijking met de T1 en T2 laat de ontwikkeling in de tijd zien. In 2010 (T1) was er nog vrijwel geen zandlaag gevormd op de nieuwe ondergrond van deze locatie, waardoor maar één bodemmonster genomen kon worden met een van de T0 afwijkende gemeenschap. In 2011 (T2) konden meer bodemmonsters genomen worden, waarin gemeenschappen zijn aangetroffen die al meer leken op de gemeenschappen van de T0. Op de referentie locatie in 2012 bij de locatie Zuidbout zijn tevens vergelijkbare gemeenschappen aangetroffen. Op de referentie locatie Westbout zijn de gemeenschappen meer overeenkomstig voor de gemeenschappen die tijdens de T0 meer westelijk in de Oosterschelde zijn aangetroffen. Twee factoren lijken sturend bij de vorming van de bodemgemeenschappen: de ontwikkeling in de tijd en het organische stof gehalte in de sedimenten. Er zijn duidelijk verschillen in bodemsamenstelling zichtbaar bij de locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug. Op de ongestoorde oude zandbodem blijken de fijne gesedimenteerde fracties direct te worden afgevoerd, waardoor het sediment hier een relatief laag gehalte aan organisch stof bevat. Op het staalslakbed blijft het sediment alleen op beschutte plaatsen liggen en is het sediment rijker aan organische stof. Op minder grote diepte, waar de staalslakken gedeeltelijk zijn afgedekt met breuksteen, vindt een ophoping van gesedimenteerd materiaal plaats Met een hoog organisch stof gehalte. Ondanks deze verschillen in bodemsamenstelling komt op de locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug op gemeenschapsniveau op alle diepten hoofdzakelijk één soortenrijke gemeenschap voor. 3. Zware metalen Voor verreweg de meeste metalen is over de jaren 2009-2012 geen significant verschil in metaalconcentratie in schelpdieren aangetoond. Door het beperkt aantal jaren (n=3 voor mosselen en n=4 voor Japanse oesters), grote variatie tussen jaren, metingen onder de detectielimiet en verschillen tussen replica’s binnen een jaar is het lastig om significante trends in metaalgehaltes te kunnen aantonen. Daarnaast kunnen er mogelijk statistisch significante trends worden weergegeven op deze korte termijn (3-4 jaar), terwijl deze in een langere datareeks (>10 jaar) mogelijk in de natuurlijke variatie wegvallen. Dit maakt de interpretatie van gehalten aan metalen in biota in het veld lastig. In mosselen is in 2011 een statistisch significant hoger gehalte aan molybdeenconcentratie (Mo) aangetroffen t.o.v. 2010. Er is geen statistisch verschil tussen 2011 en 2012 aangetoond. De monitoring in mosselen loopt nu drie jaar, wat erg kort is om te bepalen of hier sprake is van een toename in molybdeen gehalte in mosselen ter hoogte van de Zeelandbrug. Om een potentiële trend met meer zekerheid vast te kunnen stellen zijn meer metingen in opeenvolgende jaren nodig. In Japanse oester is in 2011-2012 een significant lager gehalte aan molybdeen (Mo) en barium (Ba) geconstateerd t.o.v. 2009-2010. Voor ijzer (Fe) en vanadium (V) is een statistisch significant hoger gehalte geconstateerd in de periode 2009-2012. Ook hier kan nog niet met zekerheid gezegd worden of dit afnemende dan wel toenemende trends betreffen of dat de verschillen in de natuurlijke achtergrondvariatie wegvallen. Meer metingen in opeenvolgende jaren zijn nodig voor het vaststellen van potentiële trends. De beschikbare kwaliteitsnomen in biota (KRW en consumptienormen) worden niet overschreden in mosselen en oesters bij Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug. Voor het merendeel van de zware metalen zijn er echter geen normen in biota aanwezig en deze kunnen dus niet getoetst worden. Gehalten aan cadmium, chroom, ijzer, mangaan, kwik en lood in mosselen uit deze monitoring zijn vergelijkbaar met gehalten aan deze zware metalen in mosselen uit de Oosterschelde uit eerdere studies.
Rapportnummer C102/13
7 van 54
Resultaten uit het reguliere waterkwaliteitsonderzoek van Rijkswaterstaat laten, net als in voorgaande jaren, in 2012 geen duidelijke verschillen zien tussen gehalten aan zware metalen op de locaties waar oeververdediging heeft plaatsgevonden en de referentielocatie Wissenkerke. 4. Molybdeen toxiciteit Uit de toxiciteitscreening lijkt vooral het vrije molybdeen ion voor effecten te zorgen. De geoxideerde vorm (molybdaat) is minder toxisch. Voor het inschatten van het milieurisico van molybdeen is het daarom van belang om te weten in welke vorm het molybdeen uitloogt uit het materiaal. Als dit als vrij ion is, zal het effect mede worden bepaald door de duur waarop het in deze vrije vorm aanwezig blijft. De resultaten van de screening met natriummolybdaat komen enigszins overeen met wetenschappelijk gepubliceerde resultaten van toxiciteitstesten met molybdeen in zout water. Het gehalte aan molybdeen in het water van de Oosterschelde was in de afgelopen jaren ongeveer 0.01 mg/l en ligt meer dan een factor 100 onder de laagste EC50-waarde van 2.2 mg/l van de in dit rapport beschreven toxiciteitsscreening. Op basis van deze resultaten ligt het niet in de verwachting dat molybdeen tot effecten leidt in de Oosterschelde in de geteste soorten en soorten die hier aan gerelateerd zijn. Aanbevelingen De belangrijkste aanbevelingen zijn: •
De monitoring van epifauna en infauna jaarlijks blijven uitvoeren om de verdere ontwikkeling van de gemeenschappen op de nieuwe ondergrond te kunnen volgen tot de gemeenschappen zich hebben ontwikkeld tot volledig uitgegroeide gemeenschappen.
•
De monitoring van gehalten aan zware metalen in biota jaarlijks blijven uitvoeren om eventuele
•
Het gedrag en toxiciteit van molybdeen in zeewater verder bepalen.
trends aan gehalten beter te kunnen bepalen.
8 van 54
Rapportnummer C102/13
1. Inleiding De stromingen in de Ooster- en Westerschelde zorgen lokaal voor erosie van oevers en geulwanden. Om dat proces tegen te gaan worden, op die locaties waar deze erosie de stabiliteit van de waterkering in gevaar brengt of de reeds bestaande oeverwerken ondermijnt, oevers beschermd door “bestortingen” uit te voeren. De realisering van de vooroeververdedigingen wordt in fasen uitgevoerd, in zogenaamde clusters. Cluster 1 heeft betrekking op de locaties Schelphoek, Cauwersinlaag/Lokkersnol-oost en Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug in de Oosterschelde, en in de Westerschelde op de locaties Zuidwatering en Borssele (zie Figuur 1). Dit werk is reeds gerealiseerd (zie Tabel 1). Cluster 2 heeft betrekking op de locaties Schelphoek, Burghsluis en Zierikzee in de Oosterschelde en de locaties Hoedekenskerke, Ellewoutsdijk, Borssele en Breskens in de Westerschelde en is deels gerealiseerd voor de locatie Hoedekenskerke. Rijkswaterstaat maakt voor oeververdedigingen in de Oosterschelde en Westerschelde gebruik van breuksteen en staalslakken. Beide materialen zijn qua fysische eigenschappen goed geschikt voor vooroeverversterking en voldoen aan de kwaliteitseisen uit het Besluit Bodemkwaliteit. Breuksteen is een natuursteen, die uit steengroeven wordt gewonnen. Breukstenen verschillen van samenstelling. De exacte samenstelling is afhankelijk van de steengroeve waar ze gewonnen zijn. Een staalslak is een steenachtig product, dat als restproduct overblijft bij de productie van staal. Ook de samenstelling van staalslakken verschilt afhankelijk van het productieproces. Door de “bestortingen” zal de aanwezige lokale flora en fauna in ieder geval tijdelijk verdwijnen. Soorten die in de bodem leven zullen worden afgedekt en zich pas weer kunnen vestigen als zich een nieuwe sediment laag vormt op de breukstenen en staalslakken. Daarnaast komen er door het gebruik van staalslakken en breukstenen mogelijk zware metalen in het water wat effecten zou kunnen hebben op biota. Welke metalen uitlogen en in welke mate is afhankelijk van de chemische samenstelling en eigenschappen van de breukstenen en staalslakken en het omringende milieu. Middels monitoring worden de effecten van de vooroeververdediging in kaart gebracht. Hiertoe is er voorafgaand aan de werkzaamheden op de locaties een zogenaamd T0-onderzoek (T-nul) uitgevoerd, waarin zowel de soortendiversiteit van flora en fauna als de gehalten aan zware metalen in een aantal organismen op de te verdedigen vooroevers zijn bepaald. In 2010 en 2011 hebben respectievelijk een T1-monitoring (één jaar na aanleg van de vooroeververdediging van Cluster 1) en een T2-monitoring (twee jaar na aanleg van de vooroeververdediging) plaatsgevonden. Rijkswaterstaat heeft aan IMARES opdracht gegeven om in 2012 de T3 monitoring voor Cluster 1 locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug in de Oosterschelde, en aanvullend een toxiciteitsstudie met molybdeen uit te voeren. Het doel van deze monitoring is het bepalen van de samenstelling en biodiversiteit van de aanwezige levensgemeenschappen op harde en zachte substraten, en de bepaling van de gehalten aan zware metalen in mosselen en oesters. De monitoring is uitgevoerd in samenwerking met Stichting Zeeschelp en TNO. In dit rapport zijn de resultaten beschreven van de T3 monitoring van Cluster 1 in de Oosterschelde bij de locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug. Dit rapport is gebaseerd op drie onderliggende rapportages, die meer details bevatten: inventarisatie hard substraat (De Kluijver e.a., 2013), inventarisatie zacht substraat (Van den Brink e.a., 2013) en zware metalen in biota (Glorius e.a., 2013). Het rapport is een vervolg op de rapportages over de T0 monitoring in 2009 (Van den Heuvel-Greve, 2009), de T1 monitoring in 2010 (Van den Heuvel-Greve e.a., 2011) en de T2 monitoring in 2011 (Van den HeuvelGreve e.a., 2012).
Rapportnummer C102/13
9 van 54
Figuur 1. Geplande dijkversteviging in het Nederlands Deltagebied. De in dit rapport beschreven monitoring betreft de T3 monitoring van Cluster 1 bij de locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug (meest rechtse van de rood gekleurde locaties) in de Oosterschelde.
Tabel 1. Overzicht van de perioden waarin oeververdedigingen binnen Cluster 1 hebben plaatsgevonden in de Oosterschelde en Westerschelde.
Oosterschelde
Westerschelde
Locaties
Periode dijkversteviging
Schelphoek
16/12/2009 – 29/03/2010
Cauwersinlaag/Lokkersnol-oost
01/12/2009 – 22/01/2010
Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug
07/12/2009 – 23/02/2010
Zuidwatering/Ritthem
11/08/2009 – 01/12/2009
2. Kennisvraag De kennisvragen voor de T3 van Cluster 1 betreffen: 1.
Hebben op de Cluster 1 locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug flora en fauna zich kunnen vastzetten op het nieuwe hard substraat tweeëneenhalf tot drie jaar na het aanbrengen van de vooroeververdediging en hoe zijn de aangetroffen soorten te vergelijken met de T0, T1, T2 en referentielocaties? Is er een verschil in gemeenschappen op breukstenen versus op staalslakken?
2.
Hebben op de Cluster 1 locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug infauna soorten zich kunnen vestigen in nieuw gevormde zandplekken (sediment) op het nieuwe hard substraat tweeëneenhalf tot drie jaar na het aanbrengen van de vooroeververdediging en hoe zijn de aangetroffen soorten te vergelijken met de T0, T1, T2 en referentielocaties?
10 van 54
Rapportnummer C102/13
3.
Wat zijn de gehalten aan zware metalen in schelpdieren die op de pijler van de Zeelandbrug voorkomen, tweeëneenhalf tot drie jaar na het aanbrengen van de vooroeververdediging op de Cluster 1 locaties en hoe zijn deze gehalten te vergelijken met de T0, T1, T2 en eventuele referentielocaties?
4.
Hoe toxisch is molybdeen in zeewater gebaseerd op testen met drie standaard mariene testorganismen?
3. Methoden 3.1
Onderzoek locatie
In Cluster I zijn op basis van urgentie de vooroevers op verschillende locaties in de Oosterschelde en de Westerschelde versterkt (figuur 1). Deze locaties zijn in de periode 2009-2011 gevolgd. In 2012 is geen volledige monitoring van alle locaties gepland, maar is besloten om op één locatie een vinger aan de pols te houden om de ontwikkeling van planten, dieren en metalen te kunnen blijven volgen. De te onderzoeken locatie in de Oosterschelde ligt langs de noordelijke oever, de zuidkust van Schouwen-Duiveland, en bevindt zich bij de Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug (Cluster 1)(tabel 2). Op deze locatie heeft Stichting Zeeschelp veldwerk uitgevoerd voor wat betreft opnames van epifauna, bemonstering van sediment t.b.v. infauna-analyses, en bemonstering van schelpdieren t.b.v. analyses van zware metalen. De verwerking van data en datarapportage voor epifauna is uitgevoerd door Stichting Zeeschelp (De Kluijver e.a., 2013). De determinatie, dataverwerking en datarapportage voor infauna is uitgevoerd door IMARES (Van den Brink e.a., 2013). De analyse van zware metalen is uitgevoerd door TNO-Triskelion en datarapportage door IMARES (Glorius e.a., 2013). In het datarapport voor zware metalen zijn tevens de resultaten van de toxiciteitstesten met molybdeen opgenomen, uitgevoerd door IMARES.
Tabel 2. Monitoringslocaties van de vooroeververdediging van Cluster 1 in de Oosterschelde (OS) en Westerschelde (WS). De T3 van Cluster 1 is uitgevoerd op de locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug (grijs gearceerd). Bekken
Locatie
T0
T1
T2
T3
OS
Schelphoek-west
2009
2010
2011
-
OS
Schelphoek-midden
2009
2010
2011
-
OS
Schelphoek-oost
2009
2010
2011
-
OS
Lokkersnol-oost
2009
2010
2011
-
OS
Zeelandbrug-west
2009
2010
2011
2012
Andere gebruikte namen voor deze locatie binnen dit project Schelphoek stortvak
Cauwersinlaag/Lokkersnol-oost Zuidhoek-De Val/Zeelandbrugwest/Kurkenol (Zeel-w)
OS
Zeelandbrug-midden
2009
2010
2011
2012
OS
Zeelandbrug-pijler
2009
2010
2011
2012
Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-midden (Zeel-m) Zuidhoek-De Val/ZeelandbrugZeelandbrug
OS
Zeelandbrug-oost
2009
2010
2011
2012
Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-oost, De
WS
Ritthem-west
2009
2010
2011
-
Zuidwatering-west
WS
Ritthem-midden
2009
2010
2011
-
Zuidwatering-midden
WS
Ritthem-oost
2009
2010
2011
-
Zuidwatering-oost
Val-oost (Zeel-o)
Rapportnummer C102/13
11 van 54
3.2
Inventarisatie van flora en fauna op hard substraat
De opnamen van de dijkvakken zijn uitgevoerd in de periode juli-september 2012 in raaien, waarbij de opnamen in een rechte lijn zijn uitgevoerd vanaf de hoogwaterlijn tot aan NAP -15 meter. In het eulittoraal (het gebied in de getijdenzone, zie figuur 2) zijn transecten van de hoog- tot de laagwaterlijn geïnventariseerd. In het sublittoraal (onder de laagwaterlijn) zijn opnamen gemaakt op 3 diepten: 1.5-5.0 meter onder NAP (de infralittorale zone), 5.1-10.0 meter en 10.1-18.5 meter onder NAP (de circalittorale zone). Per diepte zijn, waar mogelijk, zowel breuksteen als staalslak substraten bemonsterd. In de infralittorale en ondiepe circalittorale zone zijn de staalslakken afgedekt met breuksteen en was een bemonstering van staalslakken niet mogelijk. In het eulittoraal zijn opnamen gemaakt door een kwadrant van 50*50 cm over het substraat te plaatsen, en daarbinnen de bedekkingspercentages van de aanwezige organismen te schatten. Aansluitend op elk kwadrant wordt een nieuw kwadrant bemonsterd totdat de laagwaterlijn is bereikt. Op deze manier is de aaneensluitende bedekking van flora en fauna over de gehele getijdenzone gekwantificeerd. In 2012 zijn in de Oosterschelde transecten gekwantificeerd op de locatie Zeelandbrug (Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug) en op vijf referentie locaties (Westbout, Burghsluis-Referentie, Burghsluis-T0, Plompetoren, De Val). De locaties geven een beeld van een volledig ontwikkelde situatie in het gebied. Voor de ontwikkeling van een pioniersgemeenschap zijn geen referentielocaties beschikbaar. In de sublittorale zone is gewerkt met stations die op verschillende diepten zijn gekwantificeerd. Per station zijn binnen 3 kwadranten (totaal 31 dm2) de bedekkingspercentages van alle sessiele (=vastzittende) organismen in verticale projectie geschat. De organismen zijn voor zover als mogelijk onder water gedetermineerd en uit ieder kwadrant zijn monsters meegenomen voor verdere determinatie onder de microscoop. In 2012 zijn de sublittorale locaties onderzocht bij de Zeelandbrug (Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug). Referenties voor deze locaties komen uit de jaarlijkse hard substraat monitoring van Stichting Zeeschelp (Oosterschelde: Westbout, Burghsluis, Plompetoren, Flauwers, Kistersnol, Lokkersnol, Weldamseweg, Zuidbout, Zijpe-Blinde dam, Zijpe-Zoetersbout). Deze tien referentielocaties geven een beeld van de volledig ontwikkelde situatie. Voor de ontwikkeling van een pioniersgemeenschap zijn geen referentielocaties beschikbaar. Op de stations zijn ook bodem- en watermonsters genomen voor de bepaling van de fractieverdeling van de bodemsedimenten en de temperatuur, pH, saliniteit en zuurstofverzadiging van het water. Om een uitspraak te kunnen doen of er bij de T0-T3-situatie een onderscheid naar verschillende levensgemeenschappen is te maken, is een clusteranalyse uitgevoerd met logaritmisch getransformeerde data. De analyse is uitgevoerd met het programma MVSP (Kovach, 1999) met de ‘Bray-Curtis coëfficiënt’ in combinatie met en de ‘average-linkage’ methode. Voor de analyses zijn data gebruikt uit de periode 2005-2012, die afkomstig zijn van monitoringsactiviteiten van Stichting Zeeschelp. Vervolgens is een inverse analyse uitgevoerd zoals beschreven in Kaandorp (1986), dat een onderscheid mogelijk maakt tussen dominante en karakteristieke soorten. Soorten worden als dominant of karakteristiek beschouwd indien zij een bedekkingspercentage van ≥ 4% bereiken. Indien een soort minder dan 4% voorkomt, maar slechts in één cluster voorkomt, is deze beperkt tot dat cluster.
12 van 54
Rapportnummer C102/13
Figuur 2. Dwarsdoorsnede van een dijk. Het eulittoraal is de getijdenzone boven de laagwaterlijn. Het sublittoraal is de zone onder de laagwaterlijn.
3.3
Inventarisatie van fauna in zacht substraat (sediment)
De biota van de zachte substraten zijn bemonsterd met behulp van steekbuizen op dezelfde diepten als de stations van de harde substraten in de sublittorale zone. Naast de onderzoekslocaties zijn voor dit deel van het onderzoek Zuidbout en Westbout als referentielocaties meegenomen. Per diepte zijn 6 steekbuizen (6,5 cm doorsnede) genomen tot circa 30 cm in de waterbodem. De monsters zijn over 1 mm gezeefd en gefixeerd met borax gebufferde formaline (4%). Het uitzoeken van de monsters en determinatie van soorten heeft plaatsgevonden in het IMARES laboratorium in Yerseke. De monsters zijn uitgezocht, geïdentificeerd, waar mogelijk tot op soort niveau, en geteld. Door de manier van bemonstering kan het voorkomen dat alleen fragmenten van een organisme aanwezig zijn in het monster. Tevens vindt de bemonstering plaats als er veel organismen in juveniele stadia aanwezig zijn. Hierdoor is het niet altijd mogelijk om de organismen tot soort niveau op naam te brengen en wordt er een hoger taxonomisch niveau gehanteerd. Monitoring op een ander tijdstip in het jaar is echter niet gewenst, aangezien dan de resultaten tussen de verschillende monitoringsjaren onmogelijk is. Voor infauna gemeenschappen zijn totale abundantie en diversiteit (soortenrijkdom, Shannon-Wiener Index, Eveness) berekend. Daarnaast is een clusteranalyse uitgevoerd met de data van de T0- , T1-, T2en T3-monitoring van respectievelijk 2009, 2010, 2011 en 2012 om te beoordelen of er veranderingen op gemeenschapsniveau zijn opgetreden. De analyse is uitgevoerd met logaritmisch getransformeerde data, met het programma MVSP (Kovach, 1999) met de ‘Bray-Curtis’ coëfficiënt in combinatie met de ‘average-linkage’ methode.
Rapportnummer C102/13
13 van 54
Sedimentkarakteristieken van de bovenste centimeter van de sedimentlaag zijn bepaald door de monsters te zeven over 7 gekalibreerde zeven (2.8-0.053 mm). De karakteristieken zijn uitgedrukt als de procentuele bijdrage van de drooggewichten van de verschillende fracties. Op basis van de dominante fracties is een typologie voor de bodemsedimenten opgesteld. Het percentage organische stof is bepaald van de bovenste zes cm van het bodemsediment door de monsters te drogen bij 70ºC en vijf uur te verassen bij 525ºC.
3.4
Determinatie van zware metalen in biota
Voor analyse van zware metalen zijn in 2009 en 2010 organismen geselecteerd en bemonsterd die representatief zijn voor het leven op hard substraat. Bij voorkeur zijn dit soorten die onlosmakelijk verbonden zijn met hard substraat en naar verwachting ook op andere stortlocaties voorkomen. Zo kunnen locaties onderling vergeleken worden, ook al komen op deze locaties verschillende levensgemeenschappen voor. Daarnaast is een voorwaarde bij de keuze van de organismen dat ze voldoende biomassa hebben voor de chemische analyses en dat ze in voldoende hoeveelheden aanwezig zijn. In 2011 heeft er, afhankelijk van het doel, een verdere selectie plaatsgevonden van de te bemonsteren soorten, te weten: het blaaswier (Fucus vesiculosus), drie zakpijpsoorten (Styela clava, Ciona intestinalis, Ascidiella aspersa) en twee schelpdiersoorten op de pijler van de Zeelandbrug (de mossel Mytilus edulis en de oester Crassostrea gigas). In 2012 is in opdracht van de opdrachtgever alleen gemeten in schelpdieren (de mossel M. edulis en de oester C. gigas) bij de Zeelandbrug om gehalten aan metalen nabij de vooroeververdediging te kunnen blijven volgen. Mosselen (M. edulis) en Japanse oesters (C. gigas) zijn bemonsterd door Stichting Zeeschelp bij de Zeelandbrug in de Oosterschelde. De oesters zijn op de pijlers verzameld, de mosselen aan de onderzijde van het opzetstuk op -1.8 meter NAP diepte. Van beide soorten zijn per monster meerdere individuen (minstens een tiental tot tientallen stuks) samengenomen voor een mengmonster. De monsters zijn in triplo verzameld. Na bemonstering zijn de monsters getransporteerd en gesorteerd opgeslagen in met zuur gespoelde en gewassen glazen flessen. De pincetten die gebruikt zijn tijdens deze handeling zijn van kunststof. De monsters zijn opgeslagen bij -26 0C, in gewassen, zuur- en demi-gespoelde glazen flessen, afgedicht met Idpe-inlegstop en PP-schroefdeksel. De schelpdieren zijn voor de duur van een nacht verwaterd, voordat ze in de vriezer zijn opgeslagen. Verwatering vond plaats in een kunststofaquarium van ongeveer 500 liter welke continue doorstroomd werd met zeewater afkomstig uit de Oosterschelde. De keuze van de te analyseren metalen is gebaseerd op de lijst van zware metalen die in het Besluit Bodemkwaliteit staan. Het betreft de volgende stoffen: As (arseen), Ba (barium), Cd (cadmium), Co (kobalt), Cr (chroom), Cu (koper), Hg (kwik), Mo (molybdeen), Ni (nikkel), Pb (lood), Sb (antimoon), Se (seleen), Sn (tin), V (vanadium) en Zn (zink). Additioneel op deze stoffenlijst zijn ook Al (aluminium), Fe (ijzer) en Mn (mangaan) geanalyseerd, omdat deze metalen uit staalslakken kunnen logen (Jonkers 1987). Dezelfde set is in 2009 (T0), 2010 (T1) en 2012 (T2) geanalyseerd. Volgens voorschrift is na homogenisatie een deel van het monster in duplo ontsloten met salpeterzuur en waterstofperoxide. In de verkregen oplossing is het gehalte bepaald m.b.v. ICP-MS. De kwantificering heeft plaatsgevonden aan de hand van externe kalibratiestandaarden en om te corrigeren voor fluctuaties in de apparatuur is gebruik gemaakt van een interne standaard (rhodium).
14 van 54
Rapportnummer C102/13
Om inzicht te krijgen in de variatie van de metaalconcentratie is de standaarddeviatie (standaardafwijking) berekend voor een steekproef (n-1) als maat voor deze spreiding. Hoe groter deze waarde hoe groter de verschillen tussen de verschillende waarnemingen. Om de variatie tussen metalen te kunnen vergelijking is tevens het procentuele aandeel van de standaarddeviatie op het gemiddelde berekend. Trends in metaalconcentratie zijn onderzocht aan de hand van lineaire regressie waarbij metaalconcentratie afhankelijk is van het jaartal en niet verklaarde variatie. Significantie van deze trend is onderzocht door een ANOVA toets. Berekening van de lineaire trendlijn, significantie van deze trend, standaarddeviatie zijn uitgevoerd in R (R Development Core Team, 2012).
3.5
Toxiciteitstudie met molybdeen
Een eerste screening van molybdeen toxiciteit is uitgevoerd door blootstelling aan concentratiereeks van opgelost molybdeen in zeewater aan drie testorganismen van verschillend trofisch niveau: bacteriën (Vibrio fisheri), algen (Phaeodactylum tricornutum) en kreeftachtigen (Acartia tonsa). Deze blootstellingsexperimenten zijn uitgevoerd volgens standaard testprotocollen. Het principe van de testen is dat de organismen worden blootgesteld aan een concentratiereeks van molybdeen in zeewater. De respons van de blootgestelde individuen wordt vergeleken met die van individuen die in niet aan molybdeen zijn blootgesteld. Indien er voldoende respons optreedt kan een dosis-effect relatie worden opgesteld waaruit de EC50 kan worden berekend. De EC50 is de concentratie waarbij 50% van de organismen een effect laat zien, en vormt de standaardwijze waarop de giftigheid van een stof voor een soort wordt uitgedrukt. Hoe hoger de EC50, hoe lager de giftigheid. De tijdsduur en eindpunten van de testen zijn specifiek voor de gebruikte testorganismen. Bij de bacterietest wordt na 30 minuten blootstelling de afname van de luminescentie bepaald, in de algentest wordt na 72 uur bloostelling de remming van de groeisnelheid bepaald en in de kreeftachtigen test wordt na 48 uur de overleving van de organismen bepaald. Het molybdeen is in verschillende vormen toegediend: Molybdeenchloride, Ammoniummolybdaat en Natriummolybdaat. Molybdeenchloride is zeer reactief en oxideert snel, waarbij naar verwachting snel molybdaat gevormd wordt. Omdat het vanwege dit instabiele karakter lastig is om met deze stof een betrouwbare test uit te voeren volgens de standaard testprocedure en het bovendien zeer onwaarschijnlijk is dat molybdeen in deze vorm in de natuur voor zal komen, is een volgende test uitgevoerd met het stabiele ammoniummolybdaat. Ammonium- en natriummolybdaat zijn stabieler. Omdat vooral de kreeftachtigen erg gevoelig zijn voor ammonium is uiteindelijk voor Natriummolybdaat gekozen om testen met alle testorganismen uit te voeren.
Rapportnummer C102/13
15 van 54
4. Resultaten 4.1
Inventarisatie van flora en fauna op hard substraat
Eulittoraal (getijdenzone) Het eulittoraal is het gebied dat de gehele getijdenzone bestrijkt. De begroeiing in de eulittorale zone is naast de hoogte in het transect, afhankelijk van verschillende parameters, waarvan de dijkvorm, aard van de bekledingsmaterialen, expositie aan licht en waterbeweging en type voorland de belangrijkste zijn. Het algemene beeld van het eulittoraal in de periode 2005-2012 op de westelijke locaties in de Oosterschelde is een soortenrijke gezaagde zee-eik-gemeenschap hoog op het talud en op de kreukelberm, en op de oostelijke locaties een blaaswier met roodwier-gemeenschap op het talud en een zeepokken-oester-gemeenschap op de kreukelberm. Op de locatie Zeelandbrug is de zonering van de oostelijke gemeenschappen aanwezig. Zie figuren 3-6 en voor een verdere beschrijving van de aangetroffen gemeenschappen Bijlage I. In het voorjaar van 2010 is een nieuwe kreukelberm nabij de laagwaterlijn op de oude kreukelberm gestort. De gemeenschappen op het talud zijn niet door de versterking van de vooroever beïnvloed, en jaarlijkse verschillen in bedekkingen van fauna-groepen en bruin- en groenwieren komen overeen met veranderingen op de ernaast gelegen referentie locatie De Val (zie figuren 3-6). De gemeenschappen op de kreukelberm zijn wel door de versterking van de vooroever beïnvloed. Bij de versterking van de vooroever is een nieuwe kreukelberm nabij de laagwaterlijn gestort, maar is het eerste deel van de kreukelberm niet direct overstort. In 2010 is het aantal en de totale bedekking van de soorten afgenomen (figuren 3-6). In 2011 treedt een herstel van het aantal soorten op en neemt de bedekking van het blaaswier toe. In 2012 zet dit herstel door. Deze successie moet ook in het licht van jaarlijkse veranderingen gezien worden, omdat op de referentie locatie het aantal soorten op de kreukelberm in dezelfde periode toeneemt. Voor de nieuw gestorte kreukelberm is geen referentie voorhanden (figuren 3-6). Op de nieuwe kreukelberm is in 2010 een pioniersgemeenschap ontstaan. Deze gemeenschap wordt gedomineerd door zeepokken, darmwier en zeesla. In 2011 is het substraat gekoloniseerd door verschillende Fucus-soorten en in 2012 wordt de gezaagde zee-eik dominant. De gemeenschap is dus nog steeds in ontwikkeling. Toekomstige inventarisaties moeten uitwijzen of de gezaagde zee-eik-gemeenschap zal blijven bestaan of dat deze zich verder tot een zeepokken-oester-gemeenschap zal ontwikkelen.
16 van 54
Rapportnummer C102/13
OS-2009 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35
Wb 6b-mF-gw 6b-mF-gw 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 3a-Fv-RW 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser
Burgh-R 1c-cir 1c-cir 7-pio-2 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 6b-mF-gw 6b-mF-gw 5-hd-Fser 3a-Fv-RW 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser
Burgh-T0
Pt 1c-cir 1c-cir 11-Fsp-Ent 11-Fsp-Ent 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser
Zeel-w 1d-L. sax 1c-cir 1c-cir 1c-cir 1c-cir 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-c-cr 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr
Zeel-m 1c-cir 1c-cir 11-Fsp-Ent 7-pio-6 7-pio-6 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 9-Fs-c-c
Zeel-o 1c-cir 1c-cir 1c-cir 1c-cir 1c-cir 3a-Fv-RW 6b-mF-gw 3a-c-cr 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr
Val 0-Xan 0-Xan 1d-L. sax 1c-cir 1c-cir 2-hd-Fsp 2-hd-Fsp 6b-mF-gw 6b-mF-gw 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-c-cr
Figuur 3. De eulittorale transecten en gemeenschappen in 2009 langs de kust van Schouwen-Duiveland van west (links) naar oost (rechts). De kleuren geven de verschillende gemeenschappen aan. Zie bijlage 1 voor de verklaring van de codes. Zeel-w = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-west, Zeel-m = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-midden, Zeel-o = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-oost.
Rapportnummer C102/13
17 van 54
OS-2010 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Wb 11-Fsp-Ent 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 3b-c-Fv 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser
Burgh-R 1c-cir 11-Ent 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 9-Fs-c-c 9-Fs-c-c
Burgh-T0 Pt 1c-cir 1c-cir 6b-mF-gw 11-Fsp-Ent 6b-mF-gw 11-Ent 6b-mF-gw 11-Fsp-Ent 5-hd-Fser 6b-mF-gw 5-hd-Fser 6b-mF-gw 3a-Fv-RW 6b-mF-gw 5-hd-Fser 6b-mF-gw 5-hd-Fser 3b-c-Fv 5-hd-Fser 3b-c-Fv 5-hd-Fser 3b-c-Fv 5-hd-Fser 3b-c-Fv 5-hd-Fser 3b-c-Fv 5-hd-Fser 3b-c-Fv 5-hd-Fser 3b-c-Fv 5-hd-Fser 3b-c-Fv 5-hd-Fser 3b-c-Fv 5-hd-Fser 3b-c-Fv 5-hd-Fser 3b-c-Fv 5-hd-Fser 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv
Zeel-w 1c-cir 1c-cir 1c-cir 1c-cir 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 7-pio-1 7-pio-1 7-pio-1 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-1 7-pio-1 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-1 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5
Zeel-m 1c-cir 1c-cir 11-Fsp-Ent 6b-mF-gw 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3b-c-Fv 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3b-c-Fv 3a-c-cr 7-pio-1 7-pio-1 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5
Zeel-o 1c-cir 1c-cir 1c-cir 1c-cir 1c-cir 1c-cir 6b-mF-gw 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 1c-cir 1c-cir 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 4-cir 3a-c-cr 4-cir 1c-cir 4-cir 7-pio-1 7-pio-1 6b-mF-gw 7-pio-1 7-pio-2 7-pio-4 7-pio-4 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5 7-pio-5
Val 0-Xan 1c-cir 1c-cir 11-Fsp-Ent 6b-mF-gw 3a-Fv-RW 6b-mF-gw 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 6b-mF-gw 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr
Figuur 4. De eulittorale transecten en gemeenschappen in 2010 langs de kust van Schouwen-Duiveland van west (links) naar oost (rechts). De kleuren geven de verschillende gemeenschappen aan. Zie bijlage 1 voor de verklaring van de codes. Zeel-w = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-west, Zeel-m = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-midden, Zeel-o = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-oost.
18 van 54
Rapportnummer C102/13
OS-2011 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46
Wb 11-Fsp-Ent 2-hd-Fsp 6b-mF-gw 6b-mF-gw 5-hd-Fser 5-hd-Fser 8-mF-KR 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 3b-c-Fv 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser
Burgh-R 1c-cir 1c-cir 11-Ent 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 3b-c-Fv 3b-c-Fv 5-hd-Fser 3b-c-Fv 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser
Burgh-T0 1a-ld-Blid 1b-hd-Blid 1b-hd-Blid 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 3b-c-Fv 6b-mF-gw 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3a-Fv-RW 3b-c-Fv 2-ld-Myt
Pt 1c-cir 1c-cir 1c-cir 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser
Zeel-w 1c-cir 1c-cir 1c-cir 1c-cir 7-pio-3 6b-mF-gw 6a-gw-Fv 6a-gw-Fv 6a-gw-Fv 6a-gw-Fv 6a-gw-Fv 6b-mF-gw 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-Fv-RW 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 6b-mF-gw 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser
Zeel-m 1c-cir 1c-cir 1c-cir 6b-mF-gw 8-mF-KR 8-mF-KR 8-mF-KR 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3b-cir 3b-cir 3b-cir 3b-cir 3b-cir 3b-cir 5-hd-Fser 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 9-mF-c-U
Zeel-o 1c-cir 1c-cir 1b-hd-Blid 1b-hd-Blid 1b-hd-Blid 6a-gw-Fv 6b-mF-gw 6b-mF-gw 11-Fsp-Ent 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 6b-mF-gw 1c-cir 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 1c-cir 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 3a-Fv-RW 6b-mF-gw 6b-mF-gw 5-hd-Fser 6b-mF-gw 5-hd-Fser 5-hd-Fser
Val 0-Xan 1c-cir 1c-cir 1b-hd-Blid 1b-hd-Blid 1b-hd-Blid 1b-hd-Blid 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW
Figuur 5. De eulittorale transecten en gemeenschappen in 2011 langs de kust van Schouwen-Duiveland van west (links) naar oost (rechts). De kleuren geven de verschillende gemeenschappen aan. Zie bijlage 1 voor de verklaring van de codes. Zeel-w = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-west, Zeel-m = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-midden, Zeel-o = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-oost.
Rapportnummer C102/13
19 van 54
OS-2012 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45
Wb 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 3a-Fv-RW 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 9-Fs-c-c
Burgh-R 1c-cir 1c-cir 1c-cir 11-Ent 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 3a-Fv-RW 6b-mF-gw 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser
Burgh-T0 1c-cir 1c-cir 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv
Pt 1c-cir 1c-cir 1c-cir 11-Fsp-Ent 1b-hd-Blid 1b-hd-Blid 1b-hd-Blid 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser
Zeel-w 1c-cir 1c-cir 1c-cir 1c-cir 1a-ld-Blid 1b-hd-Blid 1b-hd-Blid 1b-hd-Blid 6b-mF-gw 6b-mF-gw 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 6b-mF-gw 6b-mF-gw 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 4-cir 3a-c-cr 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 5-hd-Fser 3a-Fv-RW 6b-mF-gw 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser
Zeel-m 1c-cir 1c-cir 1a-ld-Blid 1b-hd-Blid 1b-hd-Blid 1b-hd-Blid 1b-hd-Blid 6a-gw-Fv 6b-mF-gw 6b-mF-gw 11-Fsp-Ent 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-Fv-RW 3a-c-cr 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser
Zeel-o 1c-cir 1c-cir 1b-hd-Blid 11-Fsp-Ent 1b-hd-Blid 11-Fsp-Ent 6a-gw-Fv 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 11-Fsp-Ent 11-Fsp-Ent 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-c-cr 3a-Fv-RW 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 6b-mF-gw 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3b-c-Fv 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 5-hd-Fser 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser 5-hd-Fser
Val 0-Xan 0-Xan 1c-cir 1c-cir 1b-hd-Blid 1b-hd-Blid 1b-hd-Blid 1b-hd-Blid 1b-hd-Blid 6b-mF-gw 6b-mF-gw 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 3a-Fv-RW 9-Fs-c-c 9-Fs-c-c 9-Fs-c-c
Figuur 6. De eulittorale transecten en gemeenschappen in 2012 langs de kust van Schouwen-Duiveland van west (links) naar oost (rechts). De kleuren geven de verschillende gemeenschappen aan. Zie bijlage 1 voor de verklaring van de codes. Zeel-w = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-west, Zeel-m = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-midden, Zeel-o = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-oost.
Sublittoraal (zone beneden laagwaterlijn) De sublittorale zone bestaat uit twee delen. In de infralittorale zone, waar voldoende licht doordringt, worden de gemeenschappen gedomineerd door wieren. Op grotere diepten en op plaatsen waar onvoldoende licht is voor een dominantie van wieren worden de gemeenschappen gedomineerd door dieren, de circalittorale zone.
20 van 54
Rapportnummer C102/13
Infralittoraal In de infralittorale zone vertonen de gemeenschappen in het algemeen een duidelijke geografische spreiding, met herkenbare gemeenschappen in de monding en in het Zijpe en een gemeenschap in het tussenliggende middengebied (zie figuur 7). In de mondingsgemeenschap, nabij de Noordzee, zijn het hoorntjeswier Ceramium rubrum en het buiswier Polysiphonia nigrescens de meest dominante wiersoorten, en in de gemeenschap in het tussenliggende gebied het roodwier Heterosiphonia japonica en het gaffelwier Dictyota dichotoma. Tijdens de T1-monitoring in 2010 is op het nieuwe breuksteen een pioniersgemeenschap gevonden met zeepokken op het substraat (figuur 7). Ondanks het feit dat de Zeelandbrug midden in het geografische gebied van de tussenliggende gemeenschap ligt, zijn het hoorntjeswier en het buiswier de meest dominante wieren. Op de referentie locaties in het middengebied (zie figuur 7) zijn het roodwier Heterosiphonia japonica en het gaffelwier nog steeds de meest dominante wieren. In 2011 zijn de zeepokken afgestorven en komen kokerbouwende organismen dominant op het substraat voor. De bedekking van het hoorntjeswier en het buiswier is sterk afgenomen, maar die van het roodwier Heterosiphonia japonica toegenomen. De Japanse oester heeft zich nog niet op het substraat gevestigd, maar de bedekking van de Japanse oester is op de referentie locaties in het Hammen en de centrale kom afgenomen (zie figuur 7). Door de successie van de dominante wieren in de pioniersgemeenschap en de afname van de Japanse oester op de referentie locaties vormt de ontwikkelde pioniersgemeenschap tezamen met de referentie locaties een nieuwe gemeenschap. In 2012 hebben zich nog geen Japanse oesters op de nieuwe substraten gevestigd en doordat de bedekking van de Japanse oester verder afneemt op de referentie locaties blijft de situatie uit 2011 bestaan. De dominante wiersoorten uit de mondingsgemeenschap blijken dus goede kolonisten te zijn in een breder geografisch gebied en pas later in de successie worden de soorten met een meer oostelijke verspreiding dominant.
Rapportnummer C102/13
21 van 54
Figuur 7. Verdeling van de sublittorale levensgemeenschappen op hard substraat langs de kust van
Schouwen-Duiveland in de periode 2009-2012 (T0-T3) van west (links) naar oost (rechts). De kleuren geven de
Val/Zeelandbrug-west, Zeel-m = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-midden, Zeel-o = Zuidhoek-De
verschillende gemeenschappen aan. Zie bijlage 2 voor de verklaring van de codes. Zeel-w = Zuidhoek-De
Val/Zeelandbrug-oost.
22 van 54
Rapportnummer C102/13
0.0-2.5 2.6-5.0 5.1-7.5 7.6-10.0 10.1-12.5 12.6-15.0 15.1-17.5 17.6-20.0 20.1-22.5 22.6-25.0
2012
0.0-2.5 2.6-5.0 5.1-7.5 7.6-10.0 10.1-12.5 12.6-15.0 15.1-17.5 17.6-20.0 20.1-22.5 22.6-25.0
2011
0.0-2.5 2.6-5.0 5.1-7.5 7.6-10.0 10.1-12.5 12.6-15.0 15.1-17.5 17.6-20.0 20.1-22.5 22.6-25.0
M3
Wb
M3
Wb
C1
M1
M1
I2a
C1
Burg-w
Burg
Wb
M1
M1
I1a
Burg
M1
C1
I2a
Burg
C1
M1
I2a
C1
I2b
Burg
2010
M3
Westb
0.0-2.5 2.6-5.0 5.1-7.5 7.6-10.0 10.1-12.5 12.6-15.0 15.1-17.5 17.6-20.0 20.1-22.5 22.6-25.0
2009
M1
M1
I1a
Plt
M1
M1
I1a
Plt
M1
M1
I2a
Plt
M1
M1
I1a
Plt
C1
C1
I2d
SchII
MONDING
I2d kol-2
Sch-w breuk
kol-1
I1b2
Sch-w breuk
C1
C1
Sch-w breuk I2b
kol-1
Sch-w stsl
kol-1
Sch-w stsl
kol-2
I2d kol-2
Sch-m breuk
kol-1
I1b2 kol-1
sch-m breuk
I2b
Sch-m breuk
kol-2
Sch-m stsl
M6
M6
Sch-m stsl
I5 kol-2
Sch-o breuk
kol-1
I1b2
sch-o breuk
M1
M1
Sch-o breuk I2b
kol-2
Sch-o stsl
kol-1
sch-o kl b
I2d
Flau
C1
Flau
C1
I2d
Flau
C1
C1
I2b
Flau
Kis
C1
I2d
Kis
I2d
C1
I2b
Lok ref
C1
I2d kol-2 kol-2
Lok-o breuk
I2b C1
kol-1
I1b2 kol-1
Lok-o breuk
C1
I2b I6
HAMMEN Lok-o breuk
Lok ref
C1
I2b C1
C1
Lok ref
Kis
C1
I2b C1
Lok ref
I2d
C1
I1b1 C1
Kis
kol-2
Lok-o stsl
kol-1
kol-1
Lok-o stsl
I2d
Ww
I2b
Ww
I2b I6
Ww
I2b I2b
Ww
I2b C1
Zierik
C1
I2b Z2
Zierik
C1
I2b C1
Zierik
Ecorif:
C2b
I2b C1
Kulk
kol-2 kol-2
kol-2
Zeel-w stsl
kol-2
kol-2 kol-2
I2d kol-2
Zeei-w breuk
kol-2 kol-2
kol-2 kol-2
I2d
Zeel-w stsl
kol-1
kol-1
Zeei-w breuk
kol-1
Zeel-w stsl
I1b2 kol-1
Zeei-w breuk
I2b
Zeel-w breuk
kol-2
I2d kol-2
Zeel-m breuk
kol-2
kol-2
kol-2
Zeel-m breuk I2d
kol-1
I1b2 kol-1
Zeel-m breuk
I2b C4
Zeel-m breuk
kol-2
Zeel-m stsl
kol-2
kol-2
kol-2
Zeel-m stsl
kol-1
Zeel-m stsl
C2a C2a C2a
Zeel-p beton
kol-2
C2a C2a C2a
Zeel-p beton
C2a C2a C2a
Zeel-p beton
C1 C2a C2a C2a
CENTRALE KOM Zeel-p beton
kol-2
I2d
Zeel-o breuk
kol-2
Zeel-o breuk I2d
kol-1
I1b2 kol-1
Zeel-o breuk
C1
C1
Zeel-o breuk I2b
kol-2
kol-2
Zeel-o stsl
kol-2
kol-2
Zeel-o stsl
kol-1
kol-1
Zeel-o stsl
C1
C1
I2d
Zuidb
C1
C1
I2d
Zuidb
C1
I2b Z2
Zuidb
C1
I2b Z2
Zuidb
Z2
I3a
Zijpe-B
Z2
I3a
Zijpe-B
Z2
I3a
Zijpe-B
Z2
I3a
Zijpe-B
Z2
I2d
Zijpe-Z
Z2
I3a
Zijpe-Z
I3a Z2
Zijpe-Z
Z2
I3a Z2
ZIJPE Zijpe-Z
veen
I3a
Zijpe-r
veen
I3a
Zijpe-r
veen
I3a
Zijpe-r
veen
I3a
Zijpe-r
Circalittoraal Ook in de circalittorale zone vertonen de gemeenschappen een duidelijke geografische verspreiding, met herkenbare gemeenschappen in de monding en in het Zijpe en gemeenschappen in het tussenliggende gebied (figuur 7). In de gemeenschap in het tussenliggende gebied bij de Zeelandbrug zijn de Japanse oester, de kolonievormende zakpijpen Diplosoma listerianum en Didemnum vexillum, de hydroïdpoliep Eudendrium ramosum en kokerbouwende organismen dominant. In de T1-situatie in 2010 is op zowel het nieuwe breuksteen als op de staalslakken een pioniersgemeenschap gevonden, gedomineerd door zeepokken en de solitaire zakpijp Ciona intestinalis. In 2011 is de pioniersgemeenschap op beide substraten verder ontwikkeld tot een tweede pioniersgemeenschap. De zeepokken zijn afgestorven en de gemeenschap wordt nu gedomineerd door kokerbouwende organismen en de kolonievormende zakpijpen Diplosoma listerianum en Didemnum vexillum. Deze zakpijpen zijn ook dominant binnen de gemeenschap op de ongestoorde substraten. De Japanse oester heeft de nieuwe substraten nog niet kunnen koloniseren, waardoor de pioniersgemeenschappen de grootste overeenkomst vertonen met de gemeenschap op de veenbanken, waarbinnen ook geen Japanse oesters voorkomen. In 2012 is dezelfde gemeenschap op beide substraten aanwezig. Wel treden er binnen de gemeenschap verschuivingen binnen de dominante soorten op. De bedekking van kokerbouwende organismen is afgenomen en die van het mosdier Scrupocellaria scruposa toegenomen. Analyse binnen gemeenschapsniveau toont aan dat de ontwikkeling in de tijd op de nieuwe substraten en verschillen tussen de locaties belangrijker zijn dan de ontwikkeling op de ondergrond (breuksteen of staalslakken). Doordat de pioniersgemeenschap uit 2011 in 2012 is blijven bestaan, en zowel voorkomt op breuksteen als staalslakken, kan nog geen uitspraak worden gedaan over eventuele positieve of negatieve effecten door het gebruik van staalslakken op de lange termijn. Opvallend is de afwezigheid van de Japanse oester in de kolonisatie van de nieuwe substraten. In geen enkele habitat (eulittorale-, infralittorale- en circalittorale zone) heeft de soort zich succesvol kunnen vestigen en in de infralittorale zone heeft er zelfs een afname in bedekking van de soort plaatsgevonden op de referentie locaties in het Hammen en de centrale kom (zie figuur 8). Mogelijk is een combinatie van twee factoren hier de oorzaak van. De relatief koude winters van 2010-2012 hebben waarschijnlijk zowel jongere als oudere individuen aangetast. Daarnaast heeft een oesterziekte aangegrepen op de ontwikkeling van juvenielen. In 2010 is een nieuw type herpesvirus (Ostreid herpesvirus 1 μvar) in de Japanse oester in de Oosterschelde gevonden. Dit virus veroorzaakt een hoge sterfte onder jonge Japanse oesters. Dit werkt remmend op de kolonisatie van de nieuwe substraten en herstel van de populatie na een verstoring zoals bestortingen. Om de eventuele effecten van deze ziekte op gemeenschapsniveau beter te kunnen evalueren is een analyse over de gehele Oosterschelde nodig, maar dit ligt buiten de scope van de huidige opdracht.
Rapportnummer C102/13
23 van 54
Figuur 8. Bedekking van de Japanse oester Crassostrea gigas op de ongestoorde referentie locaties in de verschillende deelgebieden in de infralittorale zone langs de kust van Schouwen-Duiveland.
4.2
Inventarisatie van fauna in zacht substraat (sediment)
Op alle monitoringslocaties is sediment aangetroffen op de verdedigde vooroevers, waardoor er monsters genomen konden worden voor infauna determinatie. Het onderzochte gebied heeft een relatief constant zoutgehalte van 30-33‰. Over het algemeen vormen wormachtigen (annelida) de meerderheid van het soortenrijkdom, gevolgd door weekdieren (mollusca) en kreeftachtigen (arthropoda) (figuur 9). Voor de T3-situatie in 2012 is alleen de locatie Zeelandbrug onderzocht. Ondiep zijn op de locaties midden en -oost de gemeenschappen C en J gevonden, en op de overige diepten en op de oude zandbodem de soortenrijke gemeenschap B (figuur 10 en tabel 3). Op de referentie locatie Westbout is op 3 en 15 meter NAP gemeenschap A gevonden, en op 7.5 meter NAP gemeenschap I. Binnen gemeenschap I zijn anemonen en de polychaet Heteromastus filiformis dominant, en in totaal zijn er vijf soorten binnen het station gevonden. Op de referentie locatie Zuidbout is op alle diepten gemeenschap C gevonden. Het ondiepe station is in 2012 op de rand van de stroomgeul bemonsterd.
24 van 54
Rapportnummer C102/13
Figuur 9. Soortenrijkdom per phylum bij de bemonsterde locaties in de Oosterschelde voor T0 (2009), T1 (2010), T2 (2011) en T3 (2012), en voor twee referentie locaties, Westbout en Zuidbout. Monsters op de ‘-oud’ locaties zijn maar op één diepte genomen, dus met minder monsters, wat de soortenrijkdom beïnvloedt (lager). Zeel-w = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-west, Zeel-m = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-midden, Zeel-o = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-oost.
Rapportnummer C102/13
25 van 54
OS-2009 0-5 5.1-10 >10.1
Sch-w A B C
OS-2010 0-5 5.1-10 >10.1 OS-2011 0-5 5.1-10 >10.1
Sch-o A B B
Burgh-w Sch-wII A A F C A C Wb C C C
Lok-a A D B
Lok-b A C B
Zeel-w B B B
Sch-o N P L
E
Sch-w Sch-m Sch-o J C C C C C C C
OS-2012 0-5 5.1-10 >10.1
Sophia C C C
Zeel-o C C B Zeel-o
Lok C C C
Zie J O J
C C B
B B
OS-2011 0-5 5.1-10 >10.1
Zeel-m
Zeel-w C B B
C
B
B
Zeel-m A C C B
Zeel-o F C B B
B
Zb G C C
B
B
Zandh F K C
Katsh C C C
Wb A I A
Zeel-w B B B B
Zeel-m C
B B B
Zeel-o J B B B
Zb C C C
Figuur 10. Schematische verdeling van de clusters infauna gemeenschappen over de locaties in de Oosterschelde van west (links) naar oost (rechts). Voor infauna is er geen onderscheid mogelijk tussen staalslak en breuksteen, aangezien de infauna in het zand wordt bemonsterd dat op de bestorting terecht is gekomen. De kleuren geven de verschillende gemeenschappen aan. Zie tabel 3 voor de verklaring van de codes. Zeel-w = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-west, Zeel-m = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-midden, Zeel-o = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-oost. Tabel 3. Aantal soorten en procentuele bijdrage aan de dichtheid per taxa binnen de gemeenschappen. Gemeenschap: Aantal soorten: Polychaeten Mollusken Crustacea Echinodermata Phoroniden Oligochaeten Anthozoa Nemertea Bryozoa Platyhelminthes Pycnogonidae Tunicata
A
B
C
D
E
F
G
I
J
K
L
N
O
P
11 2 3 2 1 1 1 1 0 0 0 0
68 18 36 6 1 1 1 1 1 1 2 1
44 16 22 3 1 1 1 1 0 0 1 0
6 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0
11 3 4 1 0 0 1 0 0 0 0 0
5 1 1 1 0 1 1 0 0 0 0 0
3 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0
1 1 1 0 0 1 1 0 0 0 0 0
6 2 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0
2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 0 1 1 0 0 1 0 0 0 0 1
0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Totaal aantal soorten
22
137
90
8
20
10
5
5
10
2
5
1
1
1
% van totale dichtheid: Polychaeten Mollusken Crustacea Echinodermata Phoroniden Oligochaeten Anthozoa Nemertea Bryozoa Platyhelminthes Pycnogonidae Tunicata
22.9 0.4 0.5 0.9 0.2 73.3 1.3 0.5 0.0 0.0 0.0 0.0
62.2 7.5 13.3 0.3 0.4 14.5 1.0 0.8 0.0 0.0 0.1 0.0
46.5 18.4 4.2 0.1 0.4 28.7 1.5 0.2 0.0 0.0 0.0 0.0
25.7 0.0 2.9 0.0 0.0 71.4 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
66.7 6.3 17.5 3.2 0.0 0.0 6.3 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
5.7 5.7 1.1 3.4 0.0 82.8 1.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
60.0 0.0 20.0 0.0 0.0 20.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
28.6 14.3 14.3 0.0 0.0 14.3 28.6 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
84.0 8.0 8.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
100.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
9.1 0.0 9.1 9.1 0.0 0.0 63.6 0.0 0.0 0.0 0.0 9.1
0.0 100.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
0.0 0.0 100.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
0.0 100.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
Dichtheid n/m2:
2742
9228
5328
1758
3164
1457
251
352
314
100
552
50
50
50
26 van 54
Rapportnummer C102/13
Om de kolonisatie van de nieuw gevormde sedimenten te onderzoeken, is het nodig om naar de samenstelling van deze sedimenten te kijken. Hiervoor zijn de sedimenten uit de Oosterschelde uit 2011 en 2012 gebruikt. Van deze sedimenten zijn de korrelgrootte en percentages droge stof en organische stof bepaald (Figuur 11). De gemeenschappen kunnen in drie verschillende habitats gegroepeerd worden (zie Van den Brink e.a., 2013 voor meer details): •
Gemeenschappen die beperkt zijn tot zandige bodems met een laag gehalte aan organisch stof: gemeenschappen G, I en K. Alle drie gemeenschappen zijn slechts op één station gevonden en hebben weinig soorten (n ≤ 5) die in lage dichtheden voorkomen (totale dichtheid n ≤ 352/m2). Het sediment op de locaties Zuidbout en Westbout (G en I) behoort tot het sediment type V (zie figuur 11). Deze soortenarme gemeenschappen lijken het gevolg van verstoringen onder geëxponeerde omstandigheden.
•
Gemeenschappen die beperkt zijn tot slibbige bodems met een hoog gehalte aan organisch stof: gemeenschappen F, J en O. In de periode 2011-12 zijn de gemeenschappen totaal zeven maal gevonden. Het gemiddeld aantal soorten per station is in alle gemeenschappen laag en de gemiddelde dichtheid is laag. In gemeenschap F komen oligochaeten dominant voor en in gemeenschap J de polychaet Capitella capitata. Het sediment bestaat uit het type VIII en V(dis) (zie figuur 11). Deze soortenarme gemeenschappen lijken het gevolg van verstoringen door een recente sterke sedimentatie.
•
Gemeenschappen die in een brede range voorkomen van zandige bodems met een laag gehalte aan organisch stof tot aan slibbige bodems met een hoog gehalte aan organisch stof: gemeenschappen A, B en C. Omdat de gemeenschappen algemeen voorkomen, soortenrijk zijn en de gemiddelde dichtheid van de soorten hoog is, moeten deze gemeenschappen als echte gemeenschappen beschouwd worden. Gemeenschap A wordt door oligochaeten gedomineerd en de gemeenschappen B en C door polychaeten. Gemeenschap B is soortenrijker dan gemeenschap C.
Wanneer de samenstelling van de bodemsedimenten verder bekeken worden, blijkt de soortenrijke gemeenschap B vooral voor te komen in fijnzandige bodems waarop organische stof neerkomt, gemeenschap A op plaatsen met een continue aanvoer van sediment met organische stof, maar waar het sediment niet accumuleert en gemeenschap C op plaatsen waar gesedimenteerd materiaal accumuleert. Twee factoren lijken hierbij sturend: de ontwikkeling in de tijd en het percentage organische stof binnen de bodemsedimenten. De sedimentatie van fijne fracties gedurende de kentering lijkt redelijk uniform. Op de ongestoorde oude zandbodem blijken de fijne gesedimenteerde fracties direct te worden afgevoerd. Op het staalslakbed blijft het sediment alleen op beschutte plaatsen liggen en is het sediment rijker aan organische stof. Op minder grote diepte, waar de staalslakken gedeeltelijk zijn afgedekt met breuksteen, vindt een accumulatie van gesedimenteerd materiaal plaats. Er zijn dus duidelijk verschillen in bodemsamenstelling zichtbaar bij de Zeelandbrug. Ondanks deze verschillen komt hoofdzakelijk de soortenrijke gemeenschap B in deze sedimenten voor.
Rapportnummer C102/13
27 van 54
OS-2009 0-5 5.1-10 >10.1
Sch-w 28.7 42.1
OS-2010 0-5 5.1-10 >10.1 OS-2011 0-5 5.1-10 >10.1
Burgh-wSch-wII 29.6 20.2 30.8 43.9 20.0 28.9 Wb 6.1 3.0 4.0
Sch-o 72.5 40.3 23.5
Lok-a 53.3 63.3 85.3
Lok-b
Zeel-w 32.0 -
Zeel-m Zeel-o 50.0 39.6 4.7
Sch-o 65.6 74.5 78.3 Sch-w Sch-m Sch-o 90.2 76.0 64.7 28.5 73.7 49.2 43.1 33.6
Zeel-o
72.7 Lok 83.5 85.3 70.9
71.9 69.3 22.8
Zie 88.0 87.6 75.7
60.1 13.7
Zeel-w 69.9 10.4 14.8
34.8
13.2
11.9
Zeel-m Zeel-o 54.0 69.4 76.0 60.0 23.1 26.6 13.4 3.5 6.9 10.0
Zb 3.2 20.0 36.8
13.6
ecoriffen Sophia 16.7 8.4 7.3
0-5 5.1-10 >10.1
OS-2012 0-5 5.1-10 >10.1
Zandh 53.3 38.6 37.0
Katsh 15.5 15.7 18.0
Wb 15.2 9.3 20.7
Zeel-w 64.4 41.3 22.3 9.8
% droge stof OS-2011 Wb 0-5 79.1 5.1-10 79.3 >10.1 76.1
Sch-w Sch-m Sch-o 29.5 35.8 37.8 50.6 44.5 45.2 39.3 53.0
Lok 29.7 30.2 27.4
38.8 38.8 62.8
Zie 29.0 30.8 40.9
50.5 74.1
Sophia 73.8 76.8 77.4
0-5 5.1-10 >10.1
OS-2012 0-5 5.1-10 >10.1
48.3
Zeel-m Zeel-o 34.8 30.1 31.5 37.0 57.2 48.7 71.7 79.0
Zb 77.8 66.0 72.3
72.9
65.5
Sch-w Sch-m Sch-o 10.4 9.3 7.6 6.6 6.6 7.3 9.3 5.2
Sophia 1.8 1.5 1.4
67.1 77.0
76.6
Katsh 68.1 69.8 70.6
Lok 10.6 11.3 12.7
9.4 9.0 3.6
Zie 11.1 11.0 8.7
6.0 1.5
Wb 3.3 1.3 1.7
39.8 55.7 77.2
Zeel-w
Zeel-w 38.2 47.7 47.8 73.4
% organisch stof OS-2011 Wb 0-5 0.8 5.1-10 0.8 >10.1 1.4
OS-2012 0-5 5.1-10 >10.1
Zb 25.1 31.8 31.3
Zandh 44.4 53.2 65.1
Wb 63.2 76.2 74.4
0-5 5.1-10 >10.1
38.8
Zeel-m Zeel-o 63.4 63.0 13.6 17.5 15.4 8.6 5.4
38.5
Zeel-m Zeel-o 37.6 35.6 66.7 72.6 52.2 74.2 79.8
Zb 65.7 66.4 50.3
9.2 5.1 1.2
6.3
Zeel-m Zeel-o 9.9 12.1 11.4 10.5 4.5 6.7 2.1 1.1
Zb 1.0 2.9 1.9
2.0
3.5
Zeel-w
Zandh 7.8 5.3 3.2
3.0 1.3
1.4
Katsh 2.3 2.4 2.2
Zeel-w 9.4 6.3 6.4 1.8
8.9
Zeel-m Zeel-o 9.0 9.2 2.9 1.9 5.7 1.6 1.1
Zb 2.9 2.5 5.6
Figuur 11. De samenstelling van de bodemsedimenten en de percentages droge en organische stof van west (links) naar oost (rechts) in de Oosterschelde. De verschillende typen zijn in kleuren weergegeven (V-blauw, VI-groen, V(dis)-bruin en VIII-rood), en het percentage ≤90 µm. Zeel-w = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-west, Zeel-m = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-midden, Zeel-o = Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug-oost.
28 van 54
Rapportnummer C102/13
Figuur 12. Samenstelling van de nieuwe sedimenten en ongestoorde bodem op de locatie Zeelandbrug.
Uit figuur 12 blijkt een gradiënt in de verdeling van de sedimenten. Ondiep, tot 7.5 meter NAP hebben de nieuwe sedimenten een hoog gehalte organische stof, een laag percentage droge stof en vallen binnen het slibrijke type VIII. Op de staalslakken dieper dan 7.5 meter NAP hebben de nieuwe sedimenten een lager gehalte aan organische stof, een hoger percentage droge stof en vallen binnen het zeer fijn zandige type VI. De ongestoorde bodem heeft een laag gehalte aan organische stof en een hoog percentage droge stof en valt binnen het fijn zandige type V. Uit metingen met sedimentvallen in 2011 (De Kluijver et al., 2012) bleek dat de potentiële sedimentbelasting tussen 11.4 en 14.0 meter NAP op verschillende oriëntaties ten opzichte van de ecoriffen varieerde tussen de 400 en 500 g.m-2.dag-1, en dat het gesedimenteerd materiaal voor ruim 80% uit fracties <0.90 mm bestond met 8-10% aan organische stof.
4.3
Inventarisatie van zware metalen in schelpdieren
Gehalten in schelpdieren Tabel 4 geeft een overzicht van gemiddelde metaalconcentraties in schelpdieren bij de locatie ZuidhoekDe Val/Zeelandbrug, de standaardafwijking (sd) en of er een significante trend in de tijd waargenomen is. De roodgekleurde data geven gehalten onder de detectielimiet aan. Aangezien de gehalten onder de detectielimiet liggen, en dus niet correct gemeten kunnen worden, kunnen voor deze stoffen geen trends worden berekend. Er bestaat grote variatie in gemiddelde metaalconcentratie tussen de verschillende metalen en tussen mosselen en Japanse oesters. De variatie in metaalconcentratie is tussen jaren over het algemeen groter dan in replica’s binnen jaren. Voor de meeste van de geanalyseerde metalen is de (relatieve)variatie in metaalconcentratie in mosselen groter (n=14) dan voor Japanse oesters (n=4). In mosselen is de
Rapportnummer C102/13
29 van 54
(relatieve)variatie in aluminium, barium, chroom en vanadium het grootst (>65% van het gemiddelde), en voor Japanse oesters is dit voor de metalen mangaan en molybdeen (>45% van het gemiddelde) het grootst. Voor verreweg de meeste metalen is statistisch geen significant verschil in metaalconcentratie aangetoond (tabel 4, figuren 13-14). In mosselen is alleen voor molybdeen een significant hoger gehalte geconstateerd, in Japanse oesters zijn significante trends voor 6 metalen aangetoond. In de beoordeling of een trend significant is, is naast de p-waarde ook de verdeling van de datapunten over de jaren van belang. Door beperkt aantal jaren (n=3 voor mosselen en n=4 voor Japanse oesters), grote variatie tussen jaren, metingen onder de detectielimiet en verschillen in aantal replica’s binnen een jaar is de betrouwbaarheid voor significantie van een trend in een aantal gevallen laag. In mosselen is 2011 een significant hoger gehalte in molybdeenconcentratie (Mo) aangetoond in vergelijking tot 2009 (Van den Heuvel-Greve e.a., 2012)(figuur 13). Er is geen statistisch verschil tussen 2011 en 2012 aangetoond. Om een potentiële trend met meer zekerheid vast te kunnen stellen zijn additionele metingen in opvolgende jaren nodig. In Japanse oester is voor molybdeen (Mo) een significant lager gehalte geconstateerd in 2011 en 2012 (figuur 14). Voor ijzer (Fe) en vanadium (V) wordt een significant hoger gehalte geconstateerd en voor barium (Ba) een lager gehalte. Door onevenredige verdeling van de datapunten over de jaren is ook hier verificatie aan de hand van nieuwe metingen wenselijk om zo met meer zekerheid een uitspraak te kunnen doen over het al dan niet bestaan van een trend. De gevonden significante hogere gehalten aan seleen (Se) en tin (Sn) worden niet betrouwbaar geacht, aangezien gehalten (gedeeltelijk) lager liggen dan de detectielimiet.
30 van 54
Rapportnummer C102/13
Tabel 4. Trend in metaalconcentratie gemeten in Japanse oesters (mg/kg droge stof). Rode datapunten betreffen waarden < detectielimiet. - geeft aan geen trend Parameter
Eenheid
Mosselen
Japanse oester
Gem.
SD
p
Trend
Gem.
SD
p
Trend
Droge stof
%
15.8
3.70
0.679
-
10.2
1.94
0.172
-
Al
mg/kg ds
96.8
80.0
0.270
-
27.3
11.2
0.462
-
As
mg/kg ds
9.67
4.12
0.515
-
16.7
4.89
0.979
-
Ba
mg/kg ds
0.73
0.53
0.279
-
0.506
0.174
0.013
afname
Cd
mg/kg ds
0.39
0.17
0.497
-
0.992
0.078
0.252
-
Co
mg/kg ds
0.60
0.28
0.889
-
0.292
0.023
0.656
-
Cr
mg/kg ds
1.36
0.98
0.399
-
0.482
0.150
0.725
-
Cu
mg/kg ds
6.99
2.32
0.383
-
112.1
11.7
0.718
-
Fe
mg/kg ds
225
129
0.289
-
177.0
26.4
0.033
toename
Hg
mg/kg ds
0.153
0.045
0.385
-
0.221
0.032
0.163
-
Mn
mg/kg ds
21.7
12.8
0.671
-
30.6
15.2
0.926
-
Mo
mg/kg ds
3.54
0.83
0.012
toename
2.03
0.93
0.017
afname
Ni
mg/kg ds
1.98
0.89
0.204
-
0.69
0.51
0.260
-
Pb
mg/kg ds
1.18
0.63
0.957
-
0.60
0.07
0.494
-
Sb
mg/kg ds
0.132
0.027
0.999
-
0.19
0.07
0.624
-
Se
mg/kg ds
2.88
1.13
0.335
-
3.19
1.08
0.039
toename
Sn
mg/kg ds
0.13
0.03
0.999
-
0.24
0.12
0.005
afname
V
mg/kg ds
1.06
0.70
0.651
-
0.68
0.12
0.032
toename
Zn
mg/kg ds
85.7
24.5
0.875
-
2186
295
0.890
-
PLI
(-)
2.57
1.08
0.678
-
2.47
0.22
0.401
-
Rapportnummer C102/13
31 van 54
Figuur 13. Trend in metaalconcentraties gemeten in mosselen (mg/kg droge stof) in de periode 2010-2012. Met de stippellijn wordt de lineaire trendlijn weergegeven. Rode datapunten betreffen waarden beneden de detectielimiet, trends voor deze metalen kunnen niet correct worden berekend.
32 van 54
Rapportnummer C102/13
Figuur 14. Trend in metaalconcentraties gemeten in Japanse oester (mg/kg droge stof) in de periode 20092012. Met de stippellijn wordt de lineaire trendlijn weergegeven. Rode datapunten betreffen waarden beneden de detectielimiet, trends voor deze metalen kunnen niet correct worden berekend.
Vergelijking met consumptienormen Door het vergelijken gehalten aan zware metalen in de organismen met bestaande normen voor biota kan verder ingeschat worden of een metaal effect kan geven. Normen voor metalen in biota zijn echter vrijwel niet beschikbaar. De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft voor drie prioritaire stoffen een MilieuKwaliteitsNorm (MKN) voor biota afgeleid: (methyl)kwik, hexachloorbenzeen en hexachloorbutadieen (EC, 2008). De MKN voor
Rapportnummer C102/13
33 van 54
(methyl)kwik is vastgesteld op 0,02 mg/kg natgewicht (tabel 5). In ongewervelde dieren is grofweg 50% van het gemeten kwik aanwezig in de vorm van (methyl)kwik. Het natgewicht gehalte aan kwik in organismen is om te rekenen aan de hand van het drooggewicht gehalte en het droge stof percentage. Als het berekende natgewicht gehalte vervolgens wordt gehalveerd kan toetsing aan de MKN-norm plaatsvinden. OSPAR heeft voor de Quality Status Report van 2010 drie zware metalen in schelpdieren (mosselen en oesters) bekeken: kwik, lood en cadmium (tabel 5)(OSPAR, 2009). In afwezigheid van een aanbevolen Environmental Assessment Concentration (EAC) voor metalen in biota is er gewerkt met bestaande normen voor schelpdieren voor humane consumptie (EC No 1881/2006). Deze worden standaard weergegeven op natgewichtbasis. OSPAR heeft een standaardomrekening gemaakt van natgewicht naar drooggewicht door het vermenigvuldigen van de natgewichtnorm met het getal vijf, waardoor normen op basis van drooggewicht zijn uitgedrukt (tabel 5). Als de gehalten aan kwik in mosselen en oesters van de T3 monitoring in 2012 (tabel 6 en 7) vergeleken worden met KRW-norm voor (methyl)kwik blijkt dat deze voldoen aan de MKN-norm. Vergelijking van gehalten in mosselen en oesters van de T3 monitoring in 2012 uit de Oosterschelde (tabel 6 en 7) met deze normen laat zien dat al deze gehalten onder de norm voor humane consumptie liggen. Voor de andere zware metalen zijn geen normen beschikbaar in dieren waardoor geen vergelijking met normen kan plaatsvinden.
Tabel 5. Milieu- en consumptienormen voor schelpdieren.
Norm
Specificatie
Soort norm
Referentie
(Methyl)Kwik
0.02 mg/kg natgewicht
Biota
KRW
EC (2008)
Kwik
2.5 mg/kg drooggewicht
Mosselen en oesters
OSPAR/humane
OSPAR (2009)
Metaal
consumptie Lood
7.5 mg/kg drooggewicht
Mosselen en oesters
OSPAR/humane
OSPAR (2009)
consumptie Cadmium
5.0 mg/kg drooggewicht
Mosselen en oesters
OSPAR/humane
OSPAR (2009)
consumptie
34 van 54
Rapportnummer C102/13
Tabel 6. Gehalten aan metalen (mg/kg drooggewicht) in mossel (Mytilus edulis) uit de Oosterschelde. Locatie
Metaal
Gehalte
Periode
Referentie
(mg/kg d.s.) Wemeldinge
cadmium
0.4 – 1.4
1996 - 2002
Mubiana e.a. (2005)
Roompot tot Krabbendijke
cadmium
1-2
2002
Mubiana & Blust (2006)
Burghsluis tot Yerseke
cadmium
0.28-0.47
2009
Poelman e.a. (2010)
Burghsluis tot Yerseke
cadmium
0.24-0.26
2010
Poelman e.a. (2011)
Schelphoek tot Zeelandbrug
cadmium
0.22 – 0.38
T0 Cluster 1 (2009)
vdHeuvel-Greve e.a. (2011)
Zeelandbrug-pijler
cadmium
<0.042-0.36
T1 Cluster 1 (2010)
vdHeuvel-Greve e.a. (2011)
Burghsluis-west
cadmium
0.3 - 0.4
T0 Cluster 2 (2010)
vdHeuvel-Greve e.a. (2011)
Zeelandbrug-pijler
cadmium
0.51 - 0.59
T2 Cluster 1 (2011)
vdHeuvel-Greve e.a. (2012)
Zeelandbrug-pijler
cadmium
0.32 - 0.38
T3 Cluster 1 (2012)
Dit rapport
Wemeldinge
chroom
0.8 – 5.3
1996 - 2002
Mubiana e.a. (2005)
Roompot tot Krabbendijke
chroom
1.5 – 2.0
2002
Mubiana & Blust (2006)
Burghsluis tot Yerseke
chroom
1.0 - 2.0
2009
Poelman e.a. (2010)
Burghsluis tot Yerseke
chroom
0.9 - 1.9
2010
Poelman e.a. (2011)
Schelphoek tot Zeelandbrug
chroom
0.8 – 1.9
T0 Cluster 1 (2009)
vdHeuvel-Greve (2009)
Zeelandbrug-pijler
chroom
<0.21 – 2.4
T1 Cluster 1 (2010)
vdHeuvel-Greve e.a. (2011)
Burghsluis-west
chroom
0.80 – 0.97
T0 Cluster 2 (2010)
vdHeuvel-Greve e.a. (2011)
Zeelandbrug-pijler
chroom
1.6 – 2.9
T2 Cluster 1 (2011)
vdHeuvel-Greve e.a. (2012)
Zeelandbrug-pijler
chroom
0.4 - 0.9
T3 Cluster 1 (2012)
Dit rapport
Wemeldinge
ijzer
54 - 413
1996 - 2002
Mubiana e.a. (2005)
Roompot tot Krabbendijke
ijzer
100 - 200
2002
Mubiana & Blust (2006)
Schelphoek tot Zeelandbrug
ijzer
90 - 154
T0 Cluster 1 (2009)
vdHeuvel-Greve (2009)
Zeelandbrug-pijler
ijzer
151 - 244
T1 Cluster 1 (2010)
vdHeuvel-Greve e.a. (2011)
Burghsluis-west
ijzer
157 - 173
T0 Cluster 2 (2010)
vdHeuvel-Greve e.a. (2011)
Zeelandbrug-pijler
ijzer
355 - 381
T2 Cluster 1 (2011)
vdHeuvel-Greve e.a. (2012)
Zeelandbrug-pijler
ijzer
90 - 105
T3 Cluster 1 (2012)
Dit rapport
Wemeldinge
mangaan
9.2 - 39
1996 - 2002
Mubiana e.a. (2005)
Roompot tot Krabbendijke
mangaan
10 - 20
2002
Mubiana & Blust (2006)
Schelphoek tot Zeelandbrug
mangaan
8 - 12
T0 Cluster 1 (2009)
vdHeuvel-Greve (2009)
Zeelandbrug-pijler
mangaan
10 - 18
T1 Cluster 1 (2010)
vdHeuvel-Greve e.a. (2011)
Burghsluis-west
mangaan
<2.5 - <2.7
T0 Cluster 2 (2010)
vdHeuvel-Greve e.a. (2011)
Zeelandbrug-pijler
mangaan
31 - 37
T2 Cluster 1 (2011)
vdHeuvel-Greve e.a. (2012)
Zeelandbrug-pijler
mangaan
11 - 13
T3 Cluster 1 (2012)
Dit rapport
Schelphoek tot Zeelandbrug
kwik
0.14 – 0.15
T0 Cluster 1 (2009)
vdHeuvel-Greve (2009)
Zeelandbrug-pijler
kwik
0.11 – 0.17
T1 Cluster 1 (2010)
vdHeuvel-Greve e.a. (2011)
Zeelandbrug-pijler
kwik
0.19 – 0.21
T2 Cluster 1 (2011)
vdHeuvel-Greve e.a. (2012)
Zeelandbrug-pijler
kwik
0.11 - 0.12
T3 Cluster 1 (2012)
Dit rapport
Schelphoek tot Zeelandbrug
lood
0.87 – 1.3
T0 Cluster 1 (2009)
vdHeuvel-Greve (2009)
Zeelandbrug-pijler
lood
0.09 – 1.3
T1 Cluster 1 (2010)
vdHeuvel-Greve e.a. (2011)
Zeelandbrug-pijler
lood
1.8 – 1.9
T2 Cluster 1 (2011)
vdHeuvel-Greve e.a. (2012)
Zeelandbrug-pijler
lood
0.8 - 0.9
T3 Cluster 1 (2012)
Dit rapport
Rapportnummer C102/13
35 van 54
Tabel 7. Gehalten aan metalen (mg/kg drooggewicht) in oesters (Crassostrea gigas) uit de Oosterschelde. Locatie
Metaal
Gehalte
Periode
Referentie
(mg/kg d.s.) Schelphoek tot Zeelandbrug
cadmium
0.84 – 1.3
T0 Cluster 1 (2009)
vdHeuvel-Greve (2009)
Zeelandbrug-pijler
cadmium
0.90 – 1.0
T1 Cluster 1 (2010)
vdHeuvel-Greve e.a. (2011)
Zeelandbrug-pijler
cadmium
0.90 – 0.97
T2 Cluster 1 (2011)
vdHeuvel-Greve e.a. (2012)
Zeelandbrug-pijler
cadmium
1.0 1.1
T3 Cluster 1 (2012)
Dit rapport
Schelphoek tot Zeelandbrug
chroom
0.21 – 0.49
T0 Cluster 1 (2009)
vdHeuvel-Greve (2009)
Zeelandbrug-pijler
chroom
<0.61-<0.64
T1 Cluster 1 (2010)
vdHeuvel-Greve e.a. (2011)
Zeelandbrug-pijler
chroom
<0.37-<0.53
T2 Cluster 1 (2011)
vdHeuvel-Greve e.a. (2012)
Zeelandbrug-pijler
chroom
0.28 - 0.64
T3 Cluster 1 (2012)
Dit rapport
Schelphoek tot Zeelandbrug
ijzer
162 - 207
T0 Cluster 1 (2009)
vdHeuvel-Greve (2009)
Zeelandbrug-pijler
ijzer
158 - 161
T1 Cluster 1 (2010)
vdHeuvel-Greve e.a. (2011)
Zeelandbrug-pijler
ijzer
174 - 185
T2 Cluster 1 (2011)
vdHeuvel-Greve e.a. (2012)
Zeelandbrug-pijler
ijzer
173 - 237
T3 Cluster 1 (2012)
Dit rapport
Schelphoek tot Zeelandbrug
mangaan
45 - 59
T0 Cluster 1 (2009)
vdHeuvel-Greve (2009)
Zeelandbrug-pijler
mangaan
7.7 - 10
T1 Cluster 1 (2010)
vdHeuvel-Greve e.a. (2011)
Zeelandbrug-pijler
mangaan
38 - 52
T2 Cluster 1 (2011)
vdHeuvel-Greve e.a. (2012)
Zeelandbrug-pijler
mangaan
22 - 32
T3 Cluster 1 (2012)
Dit rapport
Schelphoek tot Zeelandbrug
kwik
0.20 – 0.30
T0 Cluster 1 (2009)
vdHeuvel-Greve (2009)
Zeelandbrug-pijler
kwik
0.22 – 0.29
T1 Cluster 1 (2010)
vdHeuvel-Greve e.a. (2011)
Zeelandbrug-pijler
kwik
0.19 – 0.23
T2 Cluster 1 (2011)
vdHeuvel-Greve e.a. (2012)
Zeelandbrug-pijler
kwik
0.19 - 0.22
T3 Cluster 1 (2012)
Dit rapport
Schelphoek tot Zeelandbrug
lood
0.69 – 0.87
T0 Cluster 1 (2009)
vdHeuvel-Greve (2009)
Zeelandbrug-pijler
lood
0.65 – 0.67
T1 Cluster 1 (2010)
vdHeuvel-Greve e.a. (2011)
Zeelandbrug-pijler
lood
0.50 – 0.60
T2 Cluster 1 (2011)
vdHeuvel-Greve e.a. (2012)
Zeelandbrug-pijler
lood
0.49 – 0.67
T3 Cluster 1 (2012)
Dit rapport
Gehalten in water Tijdens het reguliere waterkwaliteitsonderzoek heeft Rijkswaterstaat, evenals in 2010 en 2011, in 2012 in het kader van het MWTL ter plaatse van de locatie Schelphoek op twee plaatsen watermonsters genomen en geanalyseerd op zware metalen. Deze metingen hebben plaatsgevonden op 6 september 2012, tweeëneenhalf jaar na afronding van de dijkversterkingsactiviteiten. Monsters zijn genomen volgens standaard procedure op verschillende dieptes (1 m boven de bodem, 2 m boven de bodem en de normale diepte voor watermonsters). Resultaten laten geen duidelijke verschillen zien tussen gehalten aan zware metalen op de locaties waar dijkverdediging heeft plaatsgevonden en de referentielocatie Wissenkerke (tabel 8). Deze metingen geven een indicatie van de waterconcentraties bij de locaties waar vooroeververdediging heeft plaatsgevonden. Voor een daadwerkelijke analyse van gehalten aan zware metalen in water is het nodig om vaker door het jaar heen op hetzelfde moment van een tij monsters te nemen en te analyseren.
36 van 54
Rapportnummer C102/13
Tabel 8. Gehalten aan aluminium (Al), barium (Ba), cadmium (Cd), kobalt (Co), chroom (Cr), koper (Cu) en ijzer (Fe) in water van de Oosterschelde in µg/l (op basis van RWS-data uit 2010, 2011 en 2012).Oranje gearceerde vakken betreffen een meer dan een factor 2 hoger gehalte dan het hoogste gemeten gehalte op de referentielocatie Wissenkerke. Locatie
Meetdatum
Schelphoek - west Schelphoek - west Schelphoek – west (ZLXX_OEVERBES_SCHELPHD+500)
Schelphoek – dijkrest oost Schelphoek – dijkrest oost
Schelphoek - oost Schelphoek - oost Schelphoek – oost (ZLXX_OEVERBES_SCHELPHD-500)
Referentielocatie Wissenkerke Referentielocatie Wissenkerke Referentielocatie Wissenkerke
Al
Ba
Cd
Co
Cr
Cu
Fe
01-06-2010 01-06-2010 01-06-2010 19-09-2011 19-09-2011 19-09-2011 06-09-2012
Afstand boven bodem 14,57 1,07 2,19 1,00 1,99 7,22 HD
2,61 2,32 2,35 -
12,1 12,5 11,7 14,2 13,4 12,4 10,4
0,08 0,08 0,08 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1
0,10 0,09 0,09 0,390 0,249 0,146 0,1
0,03 0,05 0,04 2,6 1,72 <1 <1
0,72 0,81 0,70 1,48 1,25 1,04 <1
0,86 1,18 0,99 1,200 0,676 0,273 0,147
06-09-2012 06-09-2012 01-06-2010 01-06-2010 01-06-2010 29-06-2010 29-06-2010 29-06-2010 29-06-2010 29-06-2010 29-06-2010 19-09-2011 19-09-2011 19-09-2011 06-09-2012
1MBODM 2MBODM 18,52 1,06 2,18 17,82 1,15 2,08 16,79 1,02 2,00 1,00 2,01 4,42 HD
2,66 2,60 3,73 2,38 2,31 2,57 -
10,7 10,7 12,3 12,2 12,1 14,6 14,4 14,3 14,5 14,7 14,4 12,8 13,2 12,3 10,7
<0,1 <0,1 0,08 0,08 0,09 0,08 0,08 0,08 0,08 0,08 0,08 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1
0,1 0,1 0,10 0,09 0,10 0,10 0,10 0,10 0,189 0,149 0,134 0,125
<1 <1 0,05 0,08 0,12 0,02 0,09 0,12 1,04 <1 <1 <1
<1 <1 0,76 0,79 0,82 0,78 0,96 0,76 1,07 <1 1,05 <1
0,138 0,140 1,13 1,07 1,48 0,33 0,18 1,13 0,416 0,271 0,228 0,294
06-09-2012 06-09-2012 01-06-2010 29-06-2010 19-09-2011 06-09-2012
1MBODM 2MBODM 16,96 26,52 26,47 -
3,97 2,74 -
10,4 10,7 12,3 14,1 12,2 12,5
<0,1 <0,1 0,06 0,08 <0,1 <0,1
0,110 0,106 0,09 0,08 0,139 0,09
<1 <1 0,14 0,04 <1 <1
<1 <1 0,92 0,78 1,04 1,18
0,134 0,148 1,47 -0,43 0,263 0,114
Mn
Mo
Sb
Sn
V
Zn
5,07 3,98 4,45 30,80 16,90 10,60 11,7
9,69 9,76 9,30 12,0 11,9 11,7 10,5
0,18 0,16 0,17 0,237 0,226 0,221 0,245
0,07 0,07 0,07 0,164 0,102 <0,1 0,482
1,23 1,22 1,14 4,89 3,41 2,50 2,38
0,16 0,22 0,07 5,71 3,77 2,16 1,67
Locatie
Meetdatum
Schelphoek - west
01-06-2010 01-06-2010 01-06-2010 19-09-2011 19-09-2011 19-09-2011 06-09-2012
Afstand boven bodem 14,57 1,07 2,19 1,00 1,99 7,22 HD
06-09-2012 06-09-2012 01-06-2010 01-06-2010 01-06-2010 29-06-2010 29-06-2010 29-06-2010 29-06-2010 29-06-2010 29-06-2010 19-09-2011 19-09-2011 19-09-2011 06-09-2012
1MBODM 2MBODM 18,52 1,06 2,18 17,82 1,15 2,08 16,79 1,02 2,00 1,00 2,01 4,42 HD
11,5 11,4 5,33 3,56 4,47 3,97 5,59 3,26 14,00 10,40 9,43 16,0
10,4 10,4 9,68 10,0 9,88 10,0 9,91 9,98 9,78 10,2 10,2 12,0 12,0 11,9 10,4
0,235 0,242 0,18 0,16 0,17 0,18 0,19 0,18 0,238 0,233 0,211 0,222
0,456 0,404 0,07 0,08 0,09 0,06 0,06 0,06 0,06 0,07 0,06 <0,1 <0,1 <0,1 0,496
2,34 2,48 1,21 1,20 1,24 1,50 1,52 1,50 3,01 2,56 2,41 2,51
1,28 1,37 0,29 0,14 0,00 0,10 0,76 0,09 3,04 2,48 2,17 2,66
06-09-2012 06-09-2012 01-06-2010 29-06-2010 19-09-2011 06-09-2012
1MBODM 2MBODM 16,96 26,52 26,47 -
11,2 11,5 3,42 0,95 9,61 7,70
11,0 10,7 9,57 9,60 12,0 10,7
0,226 0,236 0,16 0,18 0,227 0,217
0,439 0,446 0,12 0,06 <0,1 0,315
2,32 2,34 1,28 1,38 2,50 2,13
1,46 1,61 0,27 0,37 2,38 1,61
Schelphoek - west Schelphoek – west (ZLXX_OEVERBES_SCHELPHD+500)
Schelphoek – dijkrest oost Schelphoek – dijkrest oost
Schelphoek - oost Schelphoek - oost Schelphoek – oost (ZLXX_OEVERBES_SCHELPHD-500)
Referentielocatie Wissenkerke Referentielocatie Wissenkerke Referentielocatie Wissenkerke
Rapportnummer C102/13
37 van 54
4.3
Toxiciteit van molybdeen in zeewater
In tabel 9 zijn de resultaten als berekende EC50 waarden van de verschillende toxiciteitstesten weergegeven. De bacterietest is met alle drie molybdeen/molybdaatzouten uitgevoerd. Hieruit komt een relatief hogere giftigheid van molybdeenchloride (range EC50 2.2 tot 7.2 mg Mo/L) naar voren in vergelijking met de zouten waar het molybdeen als molybdaat aanwezig is. De bacterie test is driemaal met tussenposen van een dag uitgevoerd (testen 1, 2 en 3) waarbij de toxiciteit van het molybdeenchloride tussen testen 1-3 afnam. Dit is hoogstwaarschijnlijk het gevolg van oxidatie van het molybdeen na opening van de verpakking. Omdat het vanwege dit instabiele karakter lastig is om met deze stof een betrouwbare test uit te voeren volgens de standaard testprocedure en het bovendien zeer onwaarschijnlijk is dat molybdeen in deze vorm in de natuur voor zal komen, is een volgende test uitgevoerd met het stabiele ammoniummolybdaat. De EC50 die hierbij voor de bacteriën werd gevonden is 28.7 mg/L. Het is echter niet uit te sluiten dat (een deel van) de respons van de bacteriën door niet door molybdaat maar door het ammonium wordt veroorzaakt. Omdat vooral de kreeftachtigen erg gevoelig zijn voor ammonium is uiteindelijk voor Natriummolybdaat gekozen om testen met alle testorganismen uit te voeren. Natriummolybdaat bleek bij de geteste concentraties nauwelijks tot geen respons te veroorzaken. De hoogst geteste concentraties, 35 mg Mo/L voor de bacteriën en rond 300 mg Mo/L voor algen en kreeftachtigen, veroorzaakten geen significante respons. Omdat deze gehalten voor een natuurlijke (uitloog) situatie onwaarschijnlijk hoog worden geacht zijn geen testen uitgevoerd met nog hogere concentraties. Tabel 9. Resultaten toxiciteitstesten in mg Molybdeen per liter. Uitgedrukt in mg Mo/L
EC50
EC50
EC50
algen (72h)
Copepoden (48 h)
>304
>317
Bacteriën (30 teststof
min)
Molybdeenchloride
Test 1
2.2
Molybdeenchloride
Test 2
5.1
Molybdeenchloride
Test 3
7.2
Ammoniumheptamolybdaat(4 H2O)
28.7
Natriummolybdaat(2 H2O)
>35
Uit de toxiciteitscreening lijkt vooral het vrije molybdeen ion voor toxische effecten te zorgen (tabel 9). Dit ion komt vrij als molybdeenchloride wordt opgelost. De geoxideerde vorm (molybdaat) is minder toxisch. Voor het inschatten van het milieurisico van molybdeen is het daarom van belang om te weten in welke vorm het molybdeen uitloogt uit het materiaal. Als dit als vrij ion is, zal het effect mede worden bepaald door de duur waarop het in deze vrije vorm aanwezig blijft. Dit kan in aanvullend onderzoek eenvoudig worden vastgesteld door te testen hoe en of de toxiciteit van met molybdeenchloride gedoseerd water in de tijd verandert, bijvoorbeeld als gevolg van oxidatie van het molybdeen. Zoals beschreven in Van den Heuvel-Greve e.a. (2011) zijn er weinig toxiciteitsdata voor molybdeen voor handen. Canada adviseert een toxiciteitsgrens van 73 µg/l voor bescherming van zoetwater dieren, terwijl voor zout water een toxiciteitsgrens van 100 mg/l is gerapporteerd in wetenschappelijke literatuur. De resultaten van de hierboven beschreven screening met natriummolybdaat komen hiermee enigszins overeen.
38 van 54
Rapportnummer C102/13
Het gehalte aan molybdeen in het water van de Oosterschelde was in de afgelopen jaren ongeveer 10 µg/l (= 0.01 mg/l)(Van den Heuvel-Greve e.a., 2012) en ligt hiermee meer dan een factor 100 onder de laagste EC50-waarde van 2.2 mg/l, zoals weergegeven in tabel 9.
5. Conclusies en aanbevelingen
Conclusies 1. Hebben op de Cluster 1 locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug flora en fauna zich kunnen vastzetten op het nieuwe hard substraat tweeëneenhalf tot drie jaar na het aanbrengen van de vooroeververdediging en hoe zijn de aangetroffen soorten te vergelijken met de T0, T1, T2 en referentielocaties? Is er een verschil in gemeenschappen op breukstenen versus op staalslakken? Eulittoraal In het eulittoraal hebben soorten zich kunnen vastzetten op het nieuwe substraat na het aanbrengen van de vooroeververdediging. De gemeenschappen op het talud zijn niet direct door de versterking van de vooroever beïnvloed. Jaarlijkse verschillen in bedekkingen van fauna-groepen en bruin- en groenwieren komen overeen met veranderingen op de ernaast gelegen referentie locatie De Val. De gemeenschappen op de kreukelberm zijn wel direct door de versterking van de vooroever beïnvloed. Bij de versterking van de vooroever is een nieuwe kreukelberm nabij de laagwaterlijn gestort, maar is het eerste deel van de kreukelberm niet direct overstort. In 2010 is het aantal en de totale bedekking van de soorten op dit deel afgenomen. In 2011 treedt een herstel van het aantal soorten op en neemt de bedekking van het blaaswier toe. In 2012 zet dit herstel door. Deze successie moet ook in het licht van jaarlijkse veranderingen gezien worden, omdat op de referentie locatie het aantal soorten op de kreukelberm in dezelfde periode toeneemt. Op de nieuw gestorte kreukelberm is d gemeenschap nog steeds in ontwikkeling. In 2010 is op de nieuwe kreukelberm een pioniersgemeenschap ontstaan. In 2011 wordt het substraat gekoloniseerd door verschillende Fucus-soorten en in 2012 wordt de gezaagde zee-eik dominant. Toekomstige inventarisaties moeten uitwijzen of de gezaagde zee-eik-gemeenschap zal blijven bestaan of dat deze zich verder tot een zeepokken-oester-gemeenschap zal ontwikkelen. Er is geen referentie voorhanden voor de nieuw gestorte kreukelberm. Infralittoraal In het infralittoraal hebben soorten zich kunnen vastzetten op het nieuwe substraat na het aanbrengen van de vooroeververdediging. In de infralittorale zone vertonen de gemeenschappen een duidelijke geografische spreiding, met herkenbare gemeenschappen. In de mondingsgemeenschap zijn het hoorntjeswier Ceramium rubrum en het buiswier Polysiphonia nigrescens de meest dominante wiersoorten, en in de gemeenschap in het tussenliggende gebied het roodwier Heterosiphonia japonica en het gaffelwier Dictyota dichotoma.
Rapportnummer C102/13
39 van 54
In 2010 (T1) is op het nieuwe breuksteen op de Cluster 1 locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug een pioniersgemeenschap gevonden met zeepokken op het substraat. Ondanks het feit dat de Zeelandbrug midden in het geografische gebied van de tussenliggende gemeenschap ligt, zijn het hoorntjeswier en het buiswier de meest dominante wieren. In 2011 zijn de zeepokken afgestorven en komen kokerbouwende organismen dominant op het substraat voor. De bedekking van het hoorntjeswier en het buiswier is sterk afgenomen, maar die van het roodwier Heterosiphonia japonica toegenomen. De Japanse oester heeft zich nog niet op het substraat gevestigd. Door de successie van de dominante wieren in de pioniersgemeenschap en de afname van de Japanse oester op de referentie locaties vormt de ontwikkelde pioniersgemeenschap tezamen met de referentie locaties een nieuwe gemeenschap. In 2012 hebben zich nog geen Japanse oesters gevestigd en blijft de situatie uit 2011 bestaan. De dominante wiersoorten uit de mondingsgemeenschap blijken op basis van deze data goede kolonisten te zijn in een breder geografisch gebied. Pas later in de successie worden de soorten met een meer oostelijke verspreiding dominant. Circalittoraal In het circalittoraal hebben soorten zich kunnen vastzetten op het nieuwe substraat na het aanbrengen van de vooroeververdediging. In de circalittorale zone vertonen de gemeenschappen een duidelijke geografische verspreiding. In de gemeenschap in het tussenliggende gebied bij de Zeelandbrug zijn de Japanse oester, de kolonievormende zakpijpen Diplosoma listerianum en Didemnum vexillum, de hydroïdpoliep Eudendrium ramosum en kokerbouwende organismen dominant. In 2010 (T1) is op zowel het nieuwe breuksteen als op de staalslakken een pioniersgemeenschap gevonden, gedomineerd door zeepokken en de solitaire zakpijp Ciona intestinalis. In 2011 is de pioniersgemeenschap op beide substraten verder ontwikkeld tot een tweede pioniersgemeenschap. De zeepokken zijn afgestorven en de gemeenschap wordt nu gedomineerd door kokerbouwende organismen en de kolonievormende zakpijpen Diplosoma listerianum en Didemnum vexillum. In 2012 (T3) is dezelfde gemeenschap op beide substraten aanwezig. Wel treden er binnen de gemeenschap verschuivingen binnen de dominante soorten op. De bedekking van kokerbouwende organismen is afgenomen en die van het mosdier Scrupocellaria scruposa toegenomen. Analyse binnen gemeenschapsniveau toont aan dat de ontwikkeling in de tijd op de nieuwe substraten en verschillen tussen de locaties van grotere invloed lijken zijn dan de ontwikkeling op de ondergrond (breuksteen of staalslakken). Doordat de pioniersgemeenschap uit 2011 in 2012 is blijven bestaan, en zowel voorkomt op breuksteen als staalslakken, kan nog geen uitspraak worden gedaan over eventuele positieve of negatieve effecten van het gebruik van staalslakken op de langere termijn op epifauna. Het is niet bekend wanneer over het algemeen een overgang van een pioniersgemeenschap naar een volledig ontwikkelde gemeenschap kan worden verwacht. Jaarlijkse monitoring blijft daarom nodig om deze overgang te kunnen bepalen. Opvallend is de afwezigheid van de Japanse oester in de kolonisatie van de nieuwe substraten. In geen enkele habitat (eulittorale-, infralittorale- en circalittorale zone) heeft de soort zich succesvol kunnen vestigen en in de infralittorale zone heeft er zelfs een afname in bedekking van de soort plaatsgevonden op referentie locaties. Mogelijk zijn de relatief koude winters van 2010-2012 in combinatie met een oesterziekte hier de oorzaak van. Deze factoren hebben mogelijk aangegrepen op volwassen en juveniele oesters.
40 van 54
Rapportnummer C102/13
2. Hebben op de Cluster 1 locaties infauna soorten zich kunnen vestigen in nieuw gevormde zandplekken (sediment) op het nieuwe hard substraat tweeëneenhalf tot drie jaar na het aanbrengen van de vooroeververdediging en hoe zijn de aangetroffen soorten te vergelijken met de T0, T1, T2 en referentielocaties? Op de nieuwgevormde zandplekken op het nieuwe harde substraat van de vooroeververdediging hebben zich infauna soorten kunnen vestigen. Over het algemeen vormen wormachtigen (annelida) de meerderheid van het soortenrijkdom in de bodem, gevolgd door weekdieren (mollusca) en kreeftachtigen (arthropoda). Op gemeenschapsniveau zijn in 2012 bij de locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug m.n. de gemeenschappen B en C aangetroffen. Ondiep zijn dit de gemeenschappen C en J, en op de overige diepten en op de oude zandbodem de soortenrijke gemeenschap B. Vergelijking met de T0 in 2009 laat zien dat ook toen bij de locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug de gemeenschappen B en C zijn aangetroffen. Tweeëneenhalf tot drie jaar na de vooroeververdediging lijken vergelijkbare gemeenschappen te zijn teruggekeerd op deze locatie. Dit wil niet zeggen dat per definitie alle soorten die in 2009 zijn aangetroffen in de bodem al weer in de nieuwe bodem aanwezig zijn. Vergelijking met de T1 en T2 laat de ontwikkeling in de tijd zien. In 2010 was er nog vrijwel geen zandlaag gevormd op de nieuwe ondergrond van deze locatie, waardoor maar één bodemmonster genomen kon worden, waarin gemeenschap E is bepaald. In 2011 zijn ondiep de gemeenschappen A en F aangetroffen, terwijl dieper de gemeenschappen B en C zijn aangetroffen. Op de referentie locatie in 2012 bij de locatie Zuidbout is op alle diepten gemeenschap C gevonden. Op de referentie locatie Westbout zijn de gemeenschappen A en I aangetroffen. Twee factoren lijken sturend bij de vorming van de bodemgemeenschappen: de ontwikkeling in de tijd en het percentage organische stof binnen de bodemsedimenten. De soortenrijke gemeenschap B blijkt vooral voor te komen in fijnzandige bodems waarop organische stof neerkomt, gemeenschap A op plaatsen met een continue aanvoer van sediment met organische stof, maar waar het sediment niet ophoopt en gemeenschap C op plaatsen waar gesedimenteerd materiaal ophoopt. Er zijn duidelijk verschillen in bodemsamenstelling zichtbaar bij de locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug. Op de ongestoorde oude zandbodem blijken de fijne gesedimenteerde fracties direct te worden afgevoerd, waardoor het gehalte organisch stof laag is. Op het staalslakbed blijft het sediment alleen op beschutte plaatsen liggen en is het sediment rijker aan organische stof. Op minder grote diepte, waar de staalslakken gedeeltelijk zijn afgedekt met breuksteen, vindt een ophoping van gesedimenteerd materiaal plaats met een hoog organisch stof gehalte. Ondanks deze verschillen in bodemsamenstelling komt op de locatie Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug op gemeenschapsniveau op alle diepten hoofdzakelijk één soortenrijke gemeenschap voor. 3. Wat zijn de gehalten aan zware metalen in schelpdieren die op de pijler van de Zeelandbrug voorkomen, tweeëneenhalf tot drie jaar na het aanbrengen van de vooroeververdediging op de Cluster 1 locaties en hoe zijn deze gehalten te vergelijken met de T0, T1, T2 en eventuele referentielocaties? Voor verreweg de meeste metalen is statistisch geen significante verschil in metaalconcentratie aangetoond. Door het beperkt aantal jaren (n=3 voor mosselen en n=4 voor Japanse oesters), grote variatie tussen jaren, metingen onder de detectielimiet en verschillen tussen replica’s binnen een jaar is het lastig om trends te kunnen bepalen. Daarnaast kunnen er mogelijk statistisch significante trends worden weergegeven op deze korte termijn (3-4 jaar), terwijl deze in een langere datareeks (>10 jaar) mogelijk in de natuurlijke variatie wegvallen. Dit maakt de interpretatie van gehalten aan metalen in biota in het veld lastig.
Rapportnummer C102/13
41 van 54
In mosselen is in 2011 een statistisch significant hoger gehalte aan molybdeenconcentratie (Mo) aangetroffen t.o.v. 2010. Er is geen statistisch verschil tussen 2011 en 2012 aangetoond. De monitoring in mosselen loopt nu drie jaar, wat erg kort is om te bepalen of hier sprake is van een toename in molybdeen gehalte in mosselen ter hoogte van de Zeelandbrug. Om een potentiële trend met meer zekerheid vast te kunnen stellen zijn meer metingen in opeenvolgende jaren nodig. In Japanse oester is in 2011-2012 een significant lager gehalte aan molybdeen (Mo) en barium (Ba) geconstateerd t.o.v. 2009-2010. Voor ijzer (Fe) en vanadium (V) is een statistisch significant hoger gehalte geconstateerd in de periode 2009-2012. Ook hier kan nog niet met zekerheid gezegd worden of dit afnemende dan wel toenemende trends betreffen of dat de verschillen in de natuurlijke achtergrondvariatie wegvallen. Meer metingen in opeenvolgende jaren zijn nodig voor het vaststellen van potentiële trends. Beschikbare normen in biota (KRW en consumptienormen) worden niet overschreden in mosselen en oesters bij Zuidhoek-De Val/Zeelandbrug. Gehalten aan cadmium, chroom, ijzer, mangaan, kwik en lood in mosselen uit deze monitoring zijn vergelijkbaar met gerapporteerde gehalten aan deze zware metalen in mosselen uit de Oosterschelde zoals in voorgaande jaren gerapporteerd. Resultaten uit het reguliere waterkwaliteitsonderzoek van Rijkswaterstaat laten eveneens in 2012 geen duidelijke verschillen zien tussen gehalten aan zware metalen op de locaties waar oeververdediging heeft plaatsgevonden en de referentielocatie Wissenkerke. 4. Hoe toxisch is molybdeen in zeewater gebaseerd op testen met drie standaard mariene testorganismen? Uit de toxiciteitscreening lijkt vooral het vrije molybdeen ion voor effecten te zorgen. Het gehalte aan molybdeen in het water van de Oosterschelde was in de afgelopen jaren ongeveer 10 µg/l (= 0.01 mg/l) en ligt meer dan een factor 100 onder de laagste EC50-waarde van 2.2 mg/l van de hier beschreven toxiciteitsscreening. Een acuut milieurisico van molydeen in de Oosterschelde is daarmee onwaarschijnlijk. Effecten van chronische blootstelling en eventuele ophoping van molybdeen in voedselwebs zijn echter niet getest, en de EC50 waarde dient daarvoor nog specifiek te worden bepaald. De geoxideerde vorm (molybdaat) is minder toxisch. Voor het inschatten van het milieurisico van molybdeen is het daarom van belang om te weten in welke vorm het molybdeen uitloogt uit het materiaal. Als dit als vrij ion is, zal het effect mede worden bepaald door de duur waarop het in deze vrije vorm aanwezig blijft. De resultaten van de screening met natriummolybdaat komen enigszins overeen met wetenschappelijk gepubliceerde resultaten van toxiciteitstesten met molybdeen in zout water. Resultaten uit het reguliere waterkwaliteitsonderzoek van Rijkswaterstaat laten, net als in voorgaande jaren, in 2012 geen duidelijke verschillen zien tussen gehalten aan zware metalen op de locaties waar oeververdediging heeft plaatsgevonden en de referentielocatie Wissenkerke.
42 van 54
Rapportnummer C102/13
Aanbevelingen Epifauna Jaarlijks blijven volgen, omdat naar verwachting de gemeenschappen zich nog verder zullen ontwikkelen tot volledig uitgegroeide gemeenschappen. Langlevende soorten als mossel en oester hebben zich nog bijvoorbeeld niet tot nauwelijks kunnen vestigen. Wanneer deze overgang naar een volledig ontwikkelde gemeenschap zal plaatsvinden is niet bekend.
Infauna De monitoring continueren om de verdere ontwikkeling van de infauna gemeenschappen te volgen in relatie tot de referentielocaties.
Zware metalen De monitoring continueren om verschillen in gehalten aan metalen in schelpdieren te kunnen volgen. Een langere tijdsreeks leidt tot meer duidelijkheid over eventuele trends in gehalten in biota. Bepalen in welke vorm het molybdeen mogelijk uitloogt uit de toegepaste materialen en aanwezig is in de Oosterschelde. Verder bepalen hoe en of de toxiciteit van met molybdeenchloride gedoseerd water in de tijd veranderd, bijvoorbeeld als gevolg van oxidatie van het molybdeen. In een experimentele setting bepalen of molybdeen chronische effecten kan geven op populatieniveau en/of ecosysteem functioneren. Onderdeel hiervan vormt bepaling of molybdeen wordt doorgegeven en kan ophopen van het ene naar het volgende trofische niveau.
6. Kwaliteitsborging IMARES beschikt over een ISO 9001:2008 gecertificeerd kwaliteitsmanagementsysteem (certificaatnummer: 124296-2012-AQ-NLD-RvA). Dit certificaat is geldig tot 15 december 2015. De organisatie is gecertificeerd sinds 27 februari 2001. De certificering is uitgevoerd door DNV Certification B.V. Daarnaast beschikt het chemisch laboratorium van de afdeling Vis over een NEN-EN-ISO/IEC 17025:2005 accreditatie voor testlaboratoria met nummer L097. Deze accreditatie is geldig tot 1 april 2017 en is voor het eerst verleend op 27 maart 1997; deze accreditatie is verleend door de Raad voor Accreditatie.
Rapportnummer C102/13
43 van 54
Referenties Brink, A. van den, E. Hartog, M. de Kluijver (2013). Datarapport: het effect van vooroeververdediging op bodemorganismen in de Oosterschelde – 2012. IMARES Wageningen UR, rapport C101/13. EC (2008). Richtlijn 2008/105/EG van het Europees parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG. Glorius, S.T., M.J. van den Heuvel-Greve, E.M. Foekema (2013). Monitoring oevers Oosterschelde; Variatie zware metalen op referentieplek Zeelandbrug de Pijler en toxiciteit molybdeen – data rapport. IMARES Wageningen UR, rapport C105/13. Heuvel-Greve, M.J. van den (2009). T0 monitoring vooroeververdediging Oosterschelde; cluster 1 2009. IMARES Wageningen UR, rapport C137/09. Heuvel-Greve, M. van den, A. van den Brink, S. Glorius, C. Schipper, M. de Kluijver, M. Dubbeldam (2011). Monitoring vooroeververdediging Oosterschelde 2010: T1 Cluster 1/T0 Cluster 2. IMARES Wageningen UR, rapport C029/11. Heuvel-Greve, M. van den, A. van den Brink, S. Glorius, C. Schipper, A. Gittenberger, M.J. de Kluijver, M. Dubbeldam (2012). Monitoring vooroeververdediging Oosterschelde en Westerschelde 2011: T2 Cluster 2. IMARES Wageningen UR, rapport C081/12. Jonkers, D. (1987). Opname van zware metalen uit en kolonisatie van ovenslakken en beton door benthische mariene organismen. Mariene Zoölogie, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, p.p. 86. Kluijver, M.J. de, M.C. Dubbeldam, M. Dooge, B.J.L. van Broekhoven, L. Brand (2012). Levensgemeenschappen op de harde substraten van Schouwen-Duiveland (Oosterschelde) en Ritthem (Westerschelde). T2-inventarisatie eulittoraal en vooroever 2011. Stichting Zeeschelp. Kluijver, M.J. de, M.C. Dubbeldam, B.J.L. van Broekhoven (2013). Levensgemeenschappen op de harde substraten bij Zuidhoek/de Val (Schouwen-Duiveland); T3-inventarisatie eulittoraal en vooroever 2012. Stichting Zeeschelp. Kovach, W.L., 1999. MVSP - A Multi Variate Statistical Package for Windows, version 3.1. Kovach Computing Services, Pentraeth, Wales, UK. OSPAR (2009). Background document on CEMP Assessment Criteria for QSR 2010. R Development Core Team (2012). R: A language and environment for statistical computing. R Foundation for Statistical Computing, Vienna, Austria. ISBN 3-900051-07-0, URL. http://www.Rproject.org/.
44 van 54
Rapportnummer C102/13
Verantwoording
Rapport C102/13 Projectnummer: 430.310.1403 - 2012 Vooroevers OS
Dit rapport is met grote zorgvuldigheid tot stand gekomen. De wetenschappelijke kwaliteit is intern getoetst door een collega-onderzoeker en het betreffende afdelingshoofd van IMARES.
Akkoord:
Diana Slijkerman Onderzoeker afdeling Maritiem
Handtekening: Datum:
Akkoord:
19 juni 2013
John Schobben Hoofd afdeling Vis
Handtekening: Datum:
Rapportnummer C102/13
28 juni 2013
45 van 54
Bijlage 1. Soortensamenstelling eulittorale gemeenschappen Soortensamenstelling van de eulittorale gemeenschappen op Schouwen-Duiveland (2009-2012). Onderstreepte waarden geven per soort een voorkomen van minimaal 90% van de totale kwantiteit binnen de gemeenschappen aan. Afkortingen: An – anemoon, Bi – tweekleppige, Br – bryozoo, BW – bruinwier, Cr – kreeftachtige, Ech – stekelhuidige, Ga – slak, GW – groenwier, Hy – hydroïd, In – insect, Li – korstmos, Po – polychaet, RW – roodwier, Sp – spons, Tu – zakpijp.
46 van 54
Rapportnummer C102/13
Gemeenschap: Xanthoria spec. Fucus spiralis Littorina saxatilis Porphyra spec. Anurida maritima Actinia equina Feldmannophycus rayssiae Blidingia minima Prasiola stipitata Enteromorpha spec. Ascophyllum nodosum kokerbouwende organismen Cirripedia Fucus vesiculosus Fucus serratus Crassostrea gigas Ulva spec. Patella vulgata Ceramium rubrum Chondrus crispus Mastocarpus stellatus Ceramium deslongchampsii Littorina obtusata Dynamena pumila Electra pilosa Nucella lapillus Crepidula fornicata Spirorbidae Sagartia troglodytes Cladophora sericea Halichondria panicea Diadumene luciae Flustrellida hispida Callithamnion byssoides Chaetomorpha capillaris/tortuosa Chaetomorpha aerea Diadumene cincta Alcyonidium mytili EL-Phymatolithon lenormandii Dictyota dichotoma Polysiphonia nigra Ectocarpales Cystoclonium purpureum Antithamnion plumula Polysiphonia nigrescens Polysiphonia violacea Hypoglossum hypoglossoides Callithamnion tetragonum Nitophyllum punctatum Botryllus schlosseri Cladophora albida Griffithsia devoniensis Cladophora rupestris Cladophora laetevirens Bryopsis plumosa Sphacelaria furcigera Callithamnion hookeri Anthozoa indet. Leucosolenia variabilis Rhodochorton purpureum Botrylloides violacea Chaetomorpha melagonium Sargassum muticum Heterosiphonia japonica Didemnum vexillum Tricellaria inopinata Styela clava Bowerbankia imbricata Sycon ciliatum Diplosoma listerianum Gelidium pusillum Littorina littorea Fucus juveniel EL-Alcyonidium mytili Elachista fucicola Tubularia indivisa Laomedea flexuosa EL-Electra pilosa Asterias rubens Conopeum reticulum Farella repens Obelia geniculata Haliclona oculata Anguinella palmata Catenella caespitosa Polysiphonia urceolata Urticina felina EL-Hildenbrandia rubra Blidingia marginata Mytilus edulis Lanice conchilega Bryopsis hypnoides Ulothrix spec. Sphacelaria radicans EL-Ralfsia verrucosa Gracilaria gracialis index evenness gemiddeld aantal soorten totaal aantal soorten aantal kwadranten
Li BW Ga RW In An RW GW GW GW BW Po/Cr Cr BW BW Bi GW Ga RW RW RW RW Ga Hy Br Ga Ga Po An GW Sp An Br RW GW GW An Br RW BW RW BW RW RW RW RW RW RW RW Tu GW RW GW GW GW BW RW An Sp RW Tu GW BW RW Tu Br Tu Br Sp Tu RW Ga BW Br BW Hy Hy Br Ech Br Br Hy Sp Br RW RW An RW GW Bi Po GW GW BW BW RW
1a-ld-Blid 1b-hd-Blid 0.1 9.1 0.2 0.3 0.6 1.2 0.1 0.1 0.8 12.3 25.1 0.1 1.2 0.0 0.9 4.5 9.0 0.8 0.2 0.0 0.6 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.4 0.627 0.414 2.3 9 66
Rapportnummer C102/13
1.406 0.562 5.8 21 144
1c-cir 0.0 0.4 0.5 0.1 0.1 0.0 2.2 0.0 0.1 0.0 0.0 0.1 0.0 0.874 0.586 2.5 13 235
1d-L. sax 2-hd-Fsp 2-ld-Myt 46.1 0.5 0.2 1.7 0.4 0.2 0.3 0.9 0.0 9.5 4.0 1.5 0.3 0.4 0.1 0.2 0.5 0.3 0.5 0.3 0.0 0.6 50.0 0.5 0.190 0.190 1.2 2 27
1.276 0.433 7.8 18 17
0.523 0.262 4.0 4 1
3a-c-cr 3a-Fv-RW 3b-cir 1.4 0.1 0.2 1.3 0.1 0.1 0.1 0.2 0.2 0.2 0.1 3.7 0.5 0.0 1.2 4.1 0.3 0.0 29.5 17.6 31.4 0.2 17.3 3.9 0.0 9.7 4.8 0.4 0.1 1.2 0.1 1.9 1.0 1.6 0.0 0.0 0.2 0.1 0.4 0.5 0.0 0.0 0.1 0.3 0.0 0.0 0.0 0.0 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.4 5.9 0.1 2.1 0.8 0.0 0.0 0.5 0.3 0.6 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1.278 0.502 5.8 26 180
1.977 0.623 9.2 39 287
1.084 0.428 5.9 10 7
3b-c-Fv 0.4 0.5 0.3 0.0 0.0 0.0 0.0 30.2 28.6 0.0 5.6 0.3 0.2 0.0 0.0 0.4 0.0 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.8 0.8 0.0 -
4-cir 0.1 0.1 0.0 0.0 0.0 6.4 0.0 3.5 0.9 0.0 0.0
1.333 0.538 5.7 26 214
0.873 0.653 2.8 11 33
5-hd-Fser 6a-gw-Fv 6b-mF-gw 7-pio-1 1.3 1.5 9.0 0.1 0.1 0.2 0.1 0.5 0.9 0.3 3.8 0.0 0.1 0.1 0.1 0.0 0.0 0.2 0.3 0.5 0.4 6.6 25.5 14.8 17.3 0.4 4.9 0.3 0.0 0.0 27.9 0.5 12.3 13.1 23.0 20.9 33.0 2.1 32.9 0.1 7.2 0.0 1.6 4.6 1.6 1.7 0.5 0.4 0.0 0.1 0.1 0.4 0.0 0.0 0.2 0.0 0.0 0.5 0.0 0.0 0.0 0.2 0.0 0.2 0.0 0.1 0.3 0.0 0.0 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.1 0.0 0.0 0.1 0.1 0.7 0.1 0.0 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.6 0.0 0.3 0.0 0.0 1.843 0.596 8.9 69 797
0.872 0.506 3.8 23 98
1.480 0.585 6.0 33 769
1.512 0.639 5.3 11 21
7-pio-2 0.1 0.5 3.4 27.2 2.9 10.8 -
7-pio-3 0.5 12.9 3.3 1.7 0.0 -
7-pio-4 7.9 2.7 6.3 -
7-pio-5 0.0 12.2 0.0 0.0 21.2 31.9 2.6 0.1 0.4 24.5 0.0 0.4 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.1 0.0 -
1.598 0.675 5.1 6 8
1.337 0.657 4.1 5 11
1.370 0.865 3.0 3 8
1.675 0.747 4.9 23 173
7-pio-6 8-mF-KR 9-Fs-c-c 9-mF-c-U11-Fsp-Ent 11-Ent 10.5 16.2 26.0 0.0 0.1 0.0 0.2 0.0 1.7 0.2 0.2 0.1 0.4 0.1 0.1 0.0 0.2 0.0 0.2 0.0 0.1 16.1 0.4 0.3 0.1 0.1 16.2 0.3 0.2 3.3 12.7 18.8 0.7 0.0 2.6 0.0 0.0 0.0 7.3 13.3 25.1 7.5 3.5 0.7 35.0 0.1 10.4 0.2 17.8 25.0 9.6 8.9 0.2 13.0 1.2 0.0 0.3 4.8 13.7 0.8 0.5 0.4 1.1 0.1 3.3 1.4 3.8 0.1 0.9 1.4 0.1 0.0 1.8 0.0 0.2 0.1 0.0 0.0 0.1 0.4 0.0 0.3 0.1 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.2 0.2 1.1 0.2 0.6 0.1 0.0 0.3 1.3 0.0 0.2 0.7 2.8 0.7 0.7 0.0 0.2 0.0 0.0 0.0 0.1 0.0 0.0 0.1 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.1 1.8 0.1 1.6 0.1 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 2.0 11.9 0.9 0.0 0.0 0.2 0.0 0.0 0.0 0.4 0.1 0.1 0.1 0.0 1.637 0.599 6.8 12 11
1.880 0.618 8.3 17 9
2.054 0.619 10.6 63 46
2.324 0.732 9.5 38 47
1.064 0.516 4.3 20 76
0.188 0.149 1.4 6 59
0-Xan 14.3 0.0 0.0 0.044 0.044 1.1 3 81
47 van 54
Bijlage 2. Soortensamenstelling infralittorale gemeenschappen Geordende tabel van de gemeenschappen in de infralittorale zone langs de kust van SchouwenDuiveland (2009-2012). Vetgedrukte dichtheden geven een presentatie van de soort in minimaal 66.7% van de stations binnen een gemeenschap aan en de onderstreepte waarden geven per soort een voorkomen van minimaal 90% van de totale kwantiteit binnen de gemeenschappen aan. Afkortingen: An – anemoon, Bi – tweekleppige, Br – bryozoo, BW – bruinwier, Cr – kreeftachtige, En – enteroproct, GW – groenwier, Hy – hydroïd, Po – polychaet, RW – roodwier, Sc – kwal, Sp – spons en Tu – zakpijp.
48 van 54
Rapportnummer C102/13
Gemeenschap Crassostrea gigas Heterosiphonia japonica Diplosoma listerianum Didemnum vexillum Hypoglossum hypoglossoides Ciona intestinalis Nitophyllum punctatum kokerbouwende organismen Ascidiella aspersa Halecium halecinum Styela clava Ceramium deslongchampsii Clytia hemisphaerica Metridium senile Griffithsia devoniensis Scrupocellaria scruposa Aplidium glabrum Bugula plumosa Janua brasiliensis Obelia bidentata Callithamnion byssoides Dictyota dichotoma Ulva lactuca Agardhiella subulata Laminaria saccharina Electra pilosa Sargassum muticum Tricellaria inopinata Sagartia troglodytes zeepokken BL Undaria pinnatifida BL Sargassum muticum Polysiphonia violacea Antithamnion plumula Bryopsis hypnoides Griffithsia flosculosa Undaria pinnatifida Dasya baillouviana Obelia dichotoma Ectocarpus spec. Botryllus schlosseri Mycale micracanthoxea Desmarestia viridis Conopeum reticulum Scypha ciliata Leucosolenia variabilis Sarsia tubulosa Hymeniacidon perlevis Botrylloides violacea Grateloupia turuturu Codiales (ijle fase) Sagartogeton undatus Ceramium rubrum Polysiphonia nigrescens Cystoclonium purpureum Chondrus crispus Cladophora sericea Enteromorpha prolifera Polysiphonia nigra Mytilus edulis Phyllophora pseudoceranoides Fucus serratus Cliona celata Halichondria panicea Verruca stroemia Enteromorpha compressa Lomentaria clavellosa Gracilaria gracilis Eudendrium ramosum Enteromorpha linza Porphyra spec. Codium fragile Chaetomorpha melagonium Sagartia elegans Obelia geniculata Bowerbankia spec. Diadumene cincta Molgula cf complanata BL Laminaria saccharina Callopora cf dumerilii Sphacelaria plumigera Calycella syringa Callithamnion tetragonum Fenestrulina cf delicia Lanice conchilega Rhodochorton purpureum Halichondria bowerbanki Bicellariella ciliata Barentsia gracilis Chaetomorpha aerea Cladophora rupestris Cladostephus spongiosus Cryptosula pallasiana Chondria dasyphylla Pedicellina cernua Scruparia ambigua Polysiphonia elongata Smittoidea cf prolifica Phymatolithon lenormandii
Bi RW Tu Tu RW Tu RW Po/Cr Tu Hy Tu RW Hy An RW Br Tu Br Po Hy RW BW GW RW BW Br BW Br An Cr BW BW RW RW GW RW BW RW Hy BW Tu Sp BW Br Sp Sp Hy Sp Tu RW GW An RW RW RW RW GW GW RW Bi RW BW Sp Sp Cr GW RW RW Hy GW RW GW GW An Hy Br An Tu BW Br BW Hy RW Br Po RW Sp Br En GW GW BW Br RW En Br RW Br RW
Index (base2) Evenness Gemiddeld aantal soorten % kaal Totaal aantal soorten Aantal stations
Rapportnummer C102/13
I1a 41.7 0.1 0.1 0.0 0.8 0.2 0.1 5.3 1.3 0.3 0.8 6.3 1.6 0.8 0.1 0.4 0.1 0.1 0.1 25.8 14.6 0.6 5.4 0.4 0.1 2.6 0.2 0.9 0.5 0.1 0.1 0.1 0.1 0.6 0.1 0.1 -
I1b1 7.3 0.2 1.3 0.3 0.5 0.3 0.2 0.3 11.7 5.0 0.5 0.7 10.0 1.7 0.5 1.0 0.3 2.0 1.0 5.0 2.7 0.3 0.3 0.5 -
I1b2 7.8 0.0 1.0 4.6 0.4 0.3 0.3 0.8 0.1 0.0 0.3 0.0 15.0 0.4 0.2 0.2 22.8 2.8 0.1 0.0 0.2 0.1 11.1 11.0 0.2 0.5 1.3 0.0 0.1 0.3 0.0 0.0 2.7 0.0 -
I2a 59.2 1.1 0.2 0.1 2.2 0.1 0.5 0.1 0.5 0.3 1.1 0.1 0.1 2.4 2.1 0.7 0.2 0.7 1.7 1.9 1.6 1.8 0.1 0.1 0.1 14.1 13.0 0.2 1.1 0.3 0.2 0.1 0.1 0.4 0.1 0.1 0.1 0.3 0.2 0.1 0.1 0.1 0.4 0.1 0.1 0.1 -
I2b 73.3 18.2 2.1 1.6 2.8 0.4 1.4 0.8 0.1 0.2 0.5 1.4 0.1 0.1 0.3 0.0 0.0 0.1 0.0 0.0 12.6 2.5 1.4 0.2 0.7 1.1 0.1 1.4 11.1 2.3 3.8 1.2 0.0 0.6 1.7 0.3 0.1 0.1 0.2 0.1 0.0 0.1 0.0 0.1 1.8 2.1 2.6 0.1 0.0 0.0 0.5 0.3 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.1 0.0 2.6 0.0 0.0 0.2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 -
I2d 10.3 16.3 1.1 2.8 1.7 0.5 0.8 3.4 0.4 0.1 0.4 0.2 0.2 0.0 0.2 0.0 0.1 0.0 0.0 0.0 9.1 5.0 2.8 0.7 3.1 1.0 0.1 1.1 2.1 3.0 1.5 0.7 0.2 0.3 0.1 0.1 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.3 0.1 4.1 3.5 2.1 0.6 0.1 0.2 1.8 0.0 0.0 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1.8 0.0 0.0 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
I3a 58.9 7.9 0.2 6.6 2.3 0.3 0.3 0.2 1.3 1.0 0.1 0.2 0.1 0.2 8.7 2.2 0.5 0.1 1.0 0.1 0.1 13.9 6.4 1.8 1.7 1.5 0.9 0.8 0.7 0.7 0.2 0.1 0.1 0.1 0.1 0.1 0.1 0.0 0.0 0.0 6.1 5.3 0.0 0.0 0.9 0.1 0.5 0.1 0.1 0.0 0.0 0.0 -
I5 33.3 0.8 1.0 0.7 5.7 3.7 1.3 0.7 0.5 0.3 0.2 0.2 0.7 -
I6 91.7 16.5 6.2 4.7 1.0 0.9 0.9 0.6 0.6 1.7 1.0 0.4 0.2 0.2 0.2 0.2 0.2 0.1 0.1 3.9 0.2 0.3 0.9 0.2 0.3 2.0 0.4 -
2.662 0.640 18.8 42.5
3.503 0.764 24.0 60.0
2.880 0.692 18.0 54.3
2.417 0.512 26.8 31.7
2.573 0.550 25.9 17.5
3.165 0.689 24.8 51.7
2.782 0.606 24.1 22.9
1.811 0.489 13.0 90.0
1.800 0.424 19.0 13.4
35 4
24 1
34 7
46 4
70 23
70 19
52 11
13 1
27 2
49 van 54
Bijlage 3. Soortensamenstelling circalittorale gemeenschappen
Geordende tabel van de gemeenschappen in de circalittorale zone langs de kust van SchouwenDuiveland (2009-2012). Vetgedrukte dichtheden geven een presentatie van de soort in minimaal 66.7% van de stations binnen een gemeenschap aan en de onderstreepte waarden geven per soort een voorkomen van minimaal 90% van de totale kwantiteit binnen de gemeenschappen aan. Afkortingen: An – anemoon, Bi – tweekleppige, Br – bryozoo, BW – bruinwier, Cr – kreeftachtige, En – enteroproct, GW – groenwier, Hy – hydroïd, Po – polychaet, RW – roodwier, Sc – kwal, Sp – spons en Tu – zakpijp.
50 van 54
Rapportnummer C102/13
Gemeenschap Crassostrea gigas Metridium senile Verruca stroemia Electra pilosa Halichondria panicea Conopeum reticulum Cliona celata Sagartia troglodytes Callopora cf dumerilii Aurelia aurita (strobilus) Smittoidea cf prolifica Anguinella palmata Pomatoceros triqueter Alcyonidium mytili Calycella syringa Ostrea edulis Spirorbidae
zeepokken Ciona intestinalis Obelia dichotoma Ascidiella aspersa Eudendrium ramosum Clytia hemisphaerica Obelia bidentata Halecium halecinum Tubularia indivisa Bicellariella ciliata Sagartia elegans Tubularia larynx Sabella pavonina Hypoglossum hypoglossoides Lanice conchilega Bowerbankia spec. Pedicellina cernua Polysiphonia nigrescens Scruparia ambigua Ceramium rubrum
kokerbouwende organismen Diplosoma listerianum Scrupocellaria scruposa Didemnum vexillum Sertularia cupressina Heterosiphonia japonica Tricellaria inopinata Scypha ciliata Bugula plumosa Leucosolenia variabilis Mycale micracanthoxea Haliclona oculata Aplidium glabrum Callithamnion tetragonum Griffithsia devoniensis Ceramium deslongchampsii KL Schizomavella linearis Polysiphonia nigra Halisarca dujardini Polysiphonia violacea Botrylloides violacea Cystoclonium purpureum Bowerbankia citrina KL Callopora cf dumerilii Halichondria bowerbanki Styela clava Mytilus edulis KL Electra pilosa KL Conopeum reticulum KL Fenestrulina cf delicia KL Smittoidea cf prolifica Haliclona xena Antithamnion plumula BL Undaria pinnatifida
Codiales (ijle fase)
Undaria pinnatifida Dictyota dichotoma Diadumene cincta Fenestrulina cf delicia Molgula cf complanata Callithamnion byssoides Sarsia tubulosa Griffithsia flosculosa Bougainvillia ramosa Schizomavella linearis Sagartogeton undatus Alcyonium digitatum Hymeniacidon perlevis Prosuberites epiphytum Nitophyllum punctatum Opercularella lacerata Cryptosula pallasiana
Index (base2) Evenness Gemiddeld aantal soorten % kaal Totaal aantal soorten Aantal stations
Rapportnummer C102/13
80.6 21.0 0.5 0.4 0.8 0.2 0.2 0.2 0.2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.1 0.0 0.3 0.2 0.1 0.0 0.0 0.1 0.0 0.0 0.3 0.2 0.1 0.2 0.0 0.0 0.1 0.0 0.1 0.3 0.0 0.0 0.1 0.0 -
82.9 1.5 0.0 0.6 0.2 0.0 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1.3 1.0 2.3 0.1 8.5 0.1 1.3 3.7 0.5 1.1 0.2 0.2 0.2 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 6.4 13.2 2.0 6.4 0.2 0.4 0.1 0.0 0.3 0.3 0.7 0.6 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.1 0.5 1.0 2.1 0.0 0.1 0.0 2.9 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
30.1 0.1 0.3 0.7 0.2 1.2 0.0 0.1 0.1 4.5 17.5 1.1 1.0 0.6 0.2 1.4 0.1 0.3 0.7 0.1 0.0 0.0 0.0 5.7 4.2 4.6 3.1 0.0 0.6 0.5 0.2 0.3 3.8 0.3 0.8 0.1 1.3 0.7 6.9 4.5 2.0 0.0 1.1 0.6 -
90.0 5.3 0.3 0.2 0.5 4.0 0.5 0.3 0.5 0.5 0.2 0.2 1.7 0.3 0.2 0.2 -
79.4 1.7 0.5 0.2 0.4 0.1 3.7 0.8 1.1 0.2 1.0 0.3 0.1 0.2 1.8 0.1 0.1 21.0 4.0 2.6 2.4 0.2 0.3 0.9 0.1 0.7 5.6 0.2 0.4 0.3 0.3 0.2 0.1 0.1 -
M3
Z2 82.6 3.0 0.0 0.1 3.5 1.0 2.4 1.8 0.2 0.0 0.1 0.5 0.1 0.0 0.5 3.9 16.0 0.4 0.1 0.2 0.0 0.1 0.0 0.0 5.9 0.1 1.9 0.0 0.2 0.2 2.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 -
C4 83.3 4.0 0.2 2.0 0.3 0.5 1.3 0.3 1.0 4.0 3.3 6.7 0.2 1.3 0.7 0.2 1.0 0.7 6.7 0.8 0.7 0.3 -
M6 0.6 0.2 0.1 0.6 0.6 0.7 0.3 0.2 0.1 0.5 0.5 0.1 0.1 0.4 21.8 0.7 0.5 0.2 0.5 0.4 1.7 1.5 1.1 0.4 0.3 0.3 0.1 0.1 -
veen 0.1 0.1 0.3 2.1 1.0 0.1 21.3 3.3 20.2 0.2 0.1 0.4 5.2 -
kol-2 0.0 0.2 0.0 0.6 0.2 0.3 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.4 3.0 0.6 1.3 0.4 0.2 0.2 2.0 0.1 0.7 0.2 0.0 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 29.0 8.3 4.6 4.1 0.6 0.5 0.3 0.2 0.2 0.2 0.1 0.1 0.1 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.6 0.1 0.0 0.0 0.1 0.6 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 -
kol-1 0.3 0.1 0.9 0.2 24.0 21.2 2.3 1.4 1.0 0.9 0.8 0.5 0.2 0.2 0.1 0.1 0.1 0.1 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.3 0.9 0.0 0.6 0.1 0.0 0.1 0.0 0.1 0.0 0.2 0.0 0.2 0.0 0.0 0.0 0.0 -
1.011 0.297 12.1 18.3
2.223 0.514 20.4 15.4
3.228 0.680 27.3 13.7
0.989 0.247 16.0 10.0
2.062 0.461 23.0 18.3
1.802 0.450 16.3 16.7
1.979 0.444 22.0 16.7
3.076 0.703 22.0 64.9
1.881 0.616 8.5 50.8
2.413 0.570 19.1 44.7
1.934 0.494 14.9 49.3
39 16
63 39
44 12
16 1
34 3
38 12
22 1
28 2
13 4
62 24
41 22
M1
Bi An Cr Br Sp Br Sp An Br Sc Br Br Po Br Hy Bi Po Cr Tu Hy Tu Hy Hy Hy Hy Hy Br An Hy Po RW Po Br En RW Br RW Po/Cr Tu Br Tu Hy RW Br Sp Br Sp Sp Sp Tu RW RW RW Br RW Sp RW Tu RW Br Br Sp Tu Bi Br Br Br Br Sp RW BW GW BW BW An Br Tu RW Hy RW Hy Br An An Sp Sp RW Hy Br
C1
C2a
C2b
51 van 54
Bijlage 4. Soortensamenstelling infauna gemeenschappen Geordende tabel van de zachtsubstraat gemeenschappen in de Oosterschelde. Vet gedrukte dichtheden geven een presentie van de soort in 66.7% van de stations van een gemeenschap, onderstreepte waarden geven per soort een voorkomen van minimaal 90% van de totale kwantiteit binnen de onderzochte stations. Afkortingen: An - Anthozoa, Br - Bryozoa, Cr - Crustacea, Ech - Echinodermata, Mol - Mollusca, Ne - Nemertea, Ol - Oligochaeta, Ph - Phoronida, Pl - Plathyhelminthes, Po - Polychaeta, Pyc - Pycnogonidae, Tu - Tunicaten.
52 van 54
Rapportnummer C102/13
Nudibranchia Brachyura Mytilus edulis Actiniaria Malmgreniella (Harmothoe) lunulata Asterias rubens Photis spec. Ascidiacea Nephtys hombergii Eteone spec. Capitella capitata Aoridae Nereis diversicolor Pholoe inornata Streblospio spec. Cerastoderma edule Corophiidae Heteromastus filiformis Crangon crangon Tornus subcarinatus Gattyana cirrosa Gammarus locusta Arenicola spec. Oligochaeta Ophiothrix fragilis Abra alba Aora typica Plathynereis dumerilli Nephtys caeca Scoloplos armiger Phyllodoce mucosa Lanice conchilega Cheirocratus sundevallii Ampharete acutifrons Crepidula fornicata Eumida spec. Ensis directus Nephtys spec. Notomastus latericeus Decapoda Ophiura spec. Autolytus spec. Bodotria pulchella Syllis gracillis Cossura longocirrata Owenia fusiformis Phyllodoce spec. Pygospio elegans Aphelochaeta marioni Streblospio shrubsoli Nemertea Exogone naidina Nereis spec. Melita obtusata Neoamphitrite spec. Echinocardium cordatum Tellimya ferruginosa Corophium sextonae Microdeutopus anomalus Spiophanes bombyx Corophium spec. Phoronida Pholoe baltica Pholoe minuta Sthenelais boa Macoma balthica Microdeutopus spec. Pseudopolydora pulchra Bivalvia Abra nitida Sabella spec. Bodotria scorpioides Perioculodes longimanus Ophiura albida Crassicorophium bonellii Ruditapes philippinarum Mya arenaria Eteone flava/longa Hesionidae Petricola pholadiformis Idotea spec. Nassarius spec. Polychaeta Jassa spec. Phyllodoce groenlandica Monocorophium insidiosum Anoplodactylus petiolatus Melita spec. Polynoidae Nereis virens Ophiuroidea Bodotriidae Stenothoidae Caprellidae Polycirrus spec. Venerupis spec. Glycera spec. Polydora cornuta Venerupis corrugata Nereis longissima Neoamphitrite figulus Harmothoe impar Ampelisca brevicornis Amphipoda Kefersteinia cirrata Glycera tridactyla Eumida sanguinea Flabelligera affinis Lepidonotus squamatus Syllidia armata Aonides oxycephala Eteoninae Nephtys cirrosa Nicolea zostericola Cheirocratus spec. Kurtiella bidentata Microphthalmus aberrans Nereis succinea Bathyporeia spec. Carcinus maenas Lepidonotus spec. Platyhelminthes Proceraea cornuta Amphilochus neapolitanus Atylidae Atylus swammerdami Autolytus edwardsi Autylus profiler Bryozoa Ciona intestinalis Crangon spec. Epitonium clathrus Eulalia viridis Gammaridea Harmothoe spec. Harmothoe imbricata Liocarcinus holsatus Liocarcinus navigator Macropodia rostrata Magelona spec. Nymphon spec. Pholoe spec. Ruditapes spec. Sabellida Scolelepis fuliginosa Spio martinensis Stenothoe monoculoides Tellina fabula Terebellidae Gammaridae Gammerus spec. Gastropoda Spisula subtruncata Lumbrineridae Nassarius reticulatus Pectinaria koreni Polydora spec. Spio spec. Spionidae Tellina tenuis n/m2 Index (log base 2) Evenness gemiddeld aantal soorten aantal stations totaal aantal soorten
Rapportnummer C102/13
Mol Cr Mol An Po Ech Cr Tu Po Po Po Cr Po Po Po Mol Cr Po Cr Mol Po Cr Po Ol Ech Mol Cr Po Po Po Po Po Cr Po Mol Po Mol Po Po Cr Ech Po Cr Po Po Po Po Po Po Po Ne Po Po Cr Po Ech Mol Cr Cr Po Cr Ph Po Po Po Mol Cr Po Mol Mol Po Cr Cr Ech Cr Mol Mol Po Po Mol Cr Mol Po Cr Po Cr Pyc Cr Po Po Ech Cr Cr Cr Po Mol Po Po Mol Po Po Po Cr Cr Po Po Po Po Po Po Po Po Po Po Cr Mol Cr Po Cr Cr Po Pl Po Cr Cr Cr Po Po Br Tu Cr Mol Po Cr Po Po Cr Cr Cr Po Pyc Po Mol Po Po Po Cr Mol Po Cr Cr Mol Mol Po Mol Po Po Po Po Mol
A 35.2 60.3 35.2 105.5 2009.1 10.0 5.0 5.0 20.1 75.3 251.1 60.3 15.1 5.0 5.0 5.0 5.0 15.1 5.0 5.0 5.0 5.0 -
B 1.6 11.0 87.9 11.0 6.3 91.0 64.4 58.1 31.4 4.7 43.9 1.6 535.2 1.6 56.5 1337.3 4.7 357.9 111.4 4.7 1794.0 155.4 518.0 131.8 105.2 72.2 34.5 31.4 7.8 213.5 1.6 4.7 1.6 75.3 25.1 40.8 1.6 1106.6 50.2 70.6 11.0 4.7 3.1 1.6 1.6 95.7 119.3 47.1 26.7 37.7 20.4 62.8 48.7 28.3 29.8 20.4 4.7 17.3 11.0 14.1 9.4 9.4 7.8 6.3 4.7 9.4 9.4 9.4 9.4 6.3 6.3 3.1 4.7 1.6 3.1 3.1 3.1 1.6 1.6 1.6 1.6 541.5 120.9 80.0 65.9 51.8 47.1 40.8 39.2 39.2 34.5 17.3 15.7 12.6 11.0 7.8 7.8 7.8 7.8 7.8 6.3 6.3 4.7 4.7 4.7 4.7 3.1 3.1 3.1 3.1 3.1 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 -
C 3.9 79.8 3.9 47.7 16.7 175.1 14.2 221.5 19.3 3.9 1528.7 1.3 902.8 21.9 1.3 683.9 7.7 59.2 1.3 2.6 6.4 7.7 28.3 11.6 1.3 110.8 24.5 23.2 719.9 155.8 11.6 5.2 3.9 56.7 20.6 48.9 33.5 21.9 43.8 1.3 14.2 10.3 5.2 14.2 19.3 2.6 6.4 2.6 5.2 2.6 3.9 5.2 6.4 1.3 1.3 1.3 1.3 3.9 3.9 5.2 2.6 5.2 1.3 1.3 1.3 2.6 2.6 1.3 1.3 9.0 5.2 6.4 3.9 2.6 5.2 2.6 2.6 1.3 1.3 2.6 2.6 2.6 2.6 1.3 1.3 1.3 1.3 1.3 1.3 1.3
D 50.2 50.2 50.2 1255.7 150.7 100.5 50.2 50.2 -
E 50.2 200.9 50.2 100.5 50.2 1054.8 351.6 150.7 150.7 100.5 100.5 100.5 50.2 50.2 50.2 301.4 100.5 50.2 50.2 50.2 -
F 16.7 16.7 16.7 1205.4 50.2 83.7 16.7 16.7 16.7 16.7 -
G 50.2 50.2 50.2 50.2 50.2 -
I 100.5 100.5 50.2 50.2 50.2 -
J 12.6 100.5 12.6 12.6 12.6 12.6 12.6 12.6 12.6 113.0 -
K 50.2 50.2 -
L 351.6 50.2 50.2 50.2 50.2 -
N 50.2 -
O 50.2 -
P 50.2 -
2742.4 1.518 0.608 6.1 10 22
9227.5 3.379 0.733 25.5 32 137
5327.9 2.603 0.710 13.6 39 90
1757.9 1.619 0.540 8.0 1 8
3164.3 3.518 0.814 20.0 1 20
1456.6 1.505 0.655 4.7 3 10
251.1 2.322 1.000 5.0 1 5
351.6 2.236 0.963 5.0 1 5
313.9 1.062 0.431 3.5 4 10
100.5 1.000 1.000 2.0 1 2
552.5 1.673 0.720 5.0 2 5
50.2 0.000 0.000 1.0 1 1
50.2 0.000 0.000 1.0 1 1
50.2 0.000 0.000 1.0 1 1
53 van 54
54 van 54
Locatie_naam Zld pijler Zld pijler Zld pijler Zld pijler Zld pijler Zld pijler
Bekken OS OS OS OS OS OS
Jaar
Species_NED 2012 Japanse oester 2012 Japanse oester 2012 Japanse oester 2012 Mossel 2012 Mossel 2012 Mossel
Genus_LAT Crassostrea Crassostrea Crassostrea Mytilus Mytilus Mytilus
Species_LAT gigas gigas gigas edulis edulis edulis
Al 7.5 44 29 16 23 12
As 13 13 15 9.5 8.9 8.9
Ba 0.293 0.457 0.404 0.272 0.224 0.177
Cd 0.999 1.114 1.101 0.383 0.372 0.320
Co 0.287 0.286 0.295 0.513 0.496 0.482
Cr 0.281 0.591 0.640 0.920 0.438 0.621
Cu 118 91 118 7.2 7.6 6.9
Fe 173 237 193 101 105 90
Hg Mn Mo Ni Pb Sb Se 0.192 22 1.5 0.35 0.49 < 0.190 3.5 < 0.192 32 1.6 0.51 0.67 < 0.160 3.9 < 0.218 29 1.5 0.58 0.64 < 0.160 3.3 < 0.121 13 4.3 1.5 0.91 < 0.125 3.0 < 0.112 11 3.7 1.0 0.83 < 0.115 2.9 < 0.106 12 4.2 1.2 0.89 < 0.115 3.0 <
Sn 0.190 0.160 0.160 0.125 0.115 0.115
V Zn 0.663 2126 0.899 1773 0.698 2463 0.601 77 0.566 78 0.509 67
Bijlage 5. Gehalten aan zware metalen in schelpdieren
Gehalten aan zware metalen in schelpdieren bij de Zeelandbrug (mg/kg droge stof).
Rapportnummer C102/13