1. Ik heet Lev. Dat is een rare naam. Een naam voor iemand die dapper is als een drakendoder, voor een held die vecht met vuur. Een naam voor een jongen die alles durft. Maar ik durf niets. Nu ja, soms wel… Ik durf op mijn handen op het muurtje in de tuin van opa te staan, ook al roept opa dan dat ik mijn nek ga breken en voor eeuwig en altijd in een rolstoel zal moeten zitten. Ik durf mijn vinger in de bek van Zorrito te stoppen als hij geeuwt. Ik durf midden in de nacht naar de keuken te sluipen om een reep chocolade uit de kast te smokkelen. En ik durf een voetbal zo hard over het schoolplein te schoppen dat hij tegen de ruiten van de eetzaal smakt en juf Elske roept dat het een stuk zachter moet. Ik durf dit en ik durf dat en ik durf nog veel meer. Maar als ik écht een held moet zijn, dan durf ik helemaal niets… Als er vlijmscherpe woorden rond de oren van Sine vliegen, doe ik of ik niets merk. Ik strik mijn veters, ik doe haastig of ik wat zoek in mijn schooltas of ik verzin iets over voetbal dat ik dringend aan Willem moet vertellen. Maar elke ‘S-SS-Sine’ of ‘alb-b-b-b-bino’ die over het schoolplein schalt, prikt in mijn maag en zegt me dat ik laf ben.
Sine zit bij mij in de klas. Nog maar een maand of vier. In januari stond ze op een ochtend opeens naast juf Elske. ‘Jullie hebben een nieuw klasgenootje’, zei de juf. Het meisje was klein en dun en zo bleek dat ze me deed denken aan de porseleinen popjes in de glazen kast van oma. Ze glimlachte. Naar mij, denk ik, maar dat weet ik niet helemaal zeker. In ieder geval glimlachte ik naar haar, waardoor haar wangen plotseling kleurden en haar lichte haar nog witter leek dan wit. Juf Elske knikte het meisje toe en zei: ‘Zeg maar even hoe je heet.’
Mijn nieuwe klasgenootje beet op haar lip en haar vingers knepen nerveus in haar wollen trui. ‘S-S-S-Sine’, fluisterde ze toen. Doris’ brute stem bulderde er meteen overheen: ‘S-S-S-Sine is een s-s-s-slang!’ Juf Elske werd kwaad en zei iets over respect en fatsoen, maar het was al te laat. Iedereen lachte om de grap van Doris. Voor in de klas leek Sine wel te willen verdwijnen voorin haar trui. Ik wilde weer naar haar glimlachen, maar ze keek alleen maar naar de beige vloer van het klaslokaal. Na die eerste dag werd het altijd maar erger. En er is nog niets veranderd. Op de speelplaats verzinnen Doris en haar vriendinnen de ene gemene pesterij na de andere. ‘Al-b-bb-bino’, roepen ze nu voortdurend. Ik wist niet eens wat dat wilde zeggen, maar ik heb het opgezocht in het grote blauwe woordenboek van mama. Daarin staat iets over witblond haar, een lichtroze huid en lichtrode ogen. Maar Sines ogen zijn blauw, zo blauw als de kaft van het woordenboek, dus volgens mij is Doris dom. Dom, maar ook groot en breed. En dat geldt net zo goed voor haar mond. Dus niemand durft iets tegen Doris te beginnen. Ik ook niet. Ik voetbal alleen maar en ik schop de bal keihard tegen de ruiten van de eetzaal, tot juf Elske roept dat het een stuk zachter moet. Wanneer Doris Sine tegen het klimrek duwt of haar als een venijnige slang toe sist, is juf Elske er nooit om te roepen dat het zachter moet… Maar alles wordt anders, want ik heb een plan.
2. nodig voor mijn plan: • briefpapier • envelop • mooie balpen • plattegrond • riempje Ik kijk aandachtig naar het lijstje in mijn geheime schrift en denk na. Een poos later krabbel ik er nog één ding bij.
nodig voor mijn plan: • briefpapier • envelop • mooie balpen • plattegrond • riempje • lef Hiermee moet het lukken. Ik klap het schrift dicht en schuif het onder mijn bed. Daarna hol ik naar de kamer van mama.
In de ladekast onder haar bureau ligt een mapje met roze briefpapier. Meisjes houden van roze, weet ik, dus dit briefpapier is prima voor mijn plan. Mama kan best een vel missen, want ze schrijft haast nooit een brief. Wel zó veel e-mails dat ik soms een uur moet wachten voor ik op de computer mag. Terwijl mama ijverig tikt, roept ze dan: ‘Internet is niks voor kleine jongetjes. Lees maar een boek, Lev!’ Kleine jongetjes? Pft. Mama vergeet weleens dat ik al jaren niet meer op haar schoot pas.
Met een roze vel briefpapier en een even roze envelop sluip ik weer naar mijn kamer. Uit mijn pennenzak haal ik mijn lievelingsbalpen, omdat ik er mooier mee schrijf dan met
alle andere pennen die ik heb. Ik trek mijn geheime schrift weer onder het bed vandaan en haal er de plattegrond uit die ik enkele dagen geleden heb geprint nadat ik op Google “Parklaan 33” had ingetikt. Ik bekijk de plattegrond nog eens nauwkeurig en blader naar het lijstje in mijn schrift. Mijn balpen schrapt gretig.
nodig voor mijn plan: • briefpapier • envelop • mooie balpen • plattegrond • riempje • lef Nog maar twee dingen te gaan. Dat gaat vlot, denk ik trots. Tijd voor een riempje! Zorrito heeft er eentje nodig, want mijn plan begint bij hem. Zorrito is mijn kater. Hij is klein en dik en helemaal wit, behalve rond zijn ogen. Daar zit een grote zwarte vlek.
‘Hé!’ lachte mama toen we het beestje een jaar geleden zagen in de dierenwinkel. ‘Hij lijkt op Zorro!’ We waren allebei weg van hem en dus ging hij met ons mee en noemden we hem Zorrito. Dat betekent “kleine Zorro”. Zorrito komt nooit buiten, want mama en ik wonen in een flat. We hebben niet eens een balkon. Stom is dat. ‘We zijn maar met zijn tweetjes. Meer dan een flatje hebben we niet nodig’, vindt mama. Maar dat slaat nergens op. Opa is helemaal alleen en die woont in een groot huis met een grote tuin. Ik vind dat we moeten ruilen, maar opa denkt daar vast heel anders over. Want hij zit bijna voortdurend bij het raam naar de oude magnoliaboom in de tuin te turen. Volgens mij vindt Zorrito het rot om altijd maar binnen te zitten, dus heeft hij een riempje nodig. Dan kan hij mee naar het park en lekker rondrennen en misschien wel een vogel vangen. En er is eh… nog een reden waarom ik met Zorrito naar het park wil, maar die hoeft voorlopig niemand te weten… Ik stuif de woonkamer in wanneer ik mama hoor thuiskomen en ik roep: ‘Is de dierenwinkel nog open?’ Mama werpt een blik op de klok en knikt. ‘Nog zo’n twintig minuten, denk ik.’ Pas dan vraagt ze verbaasd waarom. ‘Eh…’ Ik aarzel even, maar begin dan toch haastig te vertellen over mijn plan voor Zorrito. Mama schiet in de lach. ‘Liefje, een kat aan een riempje, dat doe je toch niet?!’
10
‘En waarom niet?’ Ik krul mijn onderlip lichtjes naar beneden, want ik weet dat mama smelt als een brokje chocolade wanneer ze me zo ziet. Ze zucht: ‘Ach ja, misschien heb je wel gelijk…’ Drie minuten later zitten we in de auto en is mijn onderlip weer mooi ontkruld.
11
3. De man van de dierenwinkel wrijft over zijn ronde buik. ‘Riempjes voor katten? Hm, ja, we moeten die ergens hebben liggen, maar eh…’ Hij mompelt wat onverstaanbare woorden en rommelt onder de toonbank. ‘Niet hier, niet hier’, bromt hij dan. Waggelend verdwijnt hij tussen een reuzengroot aquarium en een stapel hondenmanden. ‘Een momentje!’ roept hij nog. Ik vind dat het ‘momentje’ wel erg lang duurt en word bang dat de man geen riempjes heeft. Mijn hersenen doen ontzettend hun best om een nieuw plan te bedenken. Ik denk aan reismandjes en kippengaas, aan een kinderwagen en aan een doos met gaatjes. Maar alles lijkt alleen maar ingewikkeld en dom. Mama staat intussen naar de konijnen te kijken en brabbelt babywoordjes. ‘Lev, kijk! Zijn het geen schatjes?’ Ik knik maar wat. Konijnen vind ik op dit moment allesbehalve belangrijk. Opeens duikt de man van de dierenwinkel weer op naast de stapel hondenmanden. Hij houdt twee pakjes in de lucht.
13
‘Gevonden! En je kunt zelfs kiezen!’ Mama en ik buigen ons over de pakjes. Eén riempje is gewoon zwart, het andere heeft een felroze kleur. ‘Dat lijkt me duidelijk’, zegt mama, die al naar het zwarte riempje grijpt. ‘Natuurlijk!’ lach ik. Maar Sine is een meisje… en meisjes en roze… Dus voeg ik er snel aan toe: ‘Natuurlijk kiezen we voor roze!’ De man trekt zijn rechterwenkbrauw even op en mama glimlacht. ‘Ben je zeker, Lev?’
14
Mijn wangen gloeien en ik durf de man van de dierenwinkel niet meer aan te kijken, maar ik knik heftig. ‘Ik ben heel zeker.’ Thuis probeer ik het riempje meteen uit. Zorrito blaast en krabt en probeert me zelfs te bijten, maar uiteindelijk lukt het om het onding om de hals van die dikkerd te krijgen. ‘Rustig maar’, sus ik, en ik kriebel onder Zorrito’s kin. ‘Ik doe het alleen maar voor jou.’
En voor Sine natuurlijk… Meisjes houden niet alleen van roze, ze houden ook van katten. Ik houd natuurlijk ook van katten, maar anders. Ik vind het fijn om Zorrito zachtjes te porren wanneer hij ligt te dutten, ik trek soms stiekem aan
15
zijn staart of ik breng hem helemaal in de war door te doen alsof ik een muis ben. Zorrito is mijn makker. Maar meisjes denken dat katten baby’s zijn. Ze wiegen die diertjes in hun armen en fluisteren woorden als “bollie” en “snoesje” en “schattebeestje”. Pff, idioot is dat. ‘Wow,’ roept mama die bij de mand van Zorrito komt staan, ‘dat roze is best cool!’ Zorrito bijt in het roze ding en trekt eraan alsof het een prooi is. Ik zucht. Aan een tochtje door het park met een kater aan een roze riempje denk ik maar liever niet… Na het avondeten haal ik op mijn kamer het geheime schrift tevoorschijn. Ik trek vrolijk een streep.
nodig voor mijn plan: • briefpapier • envelop • mooie balpen • plattegrond • riempje • lef Bij het woord “lef” aarzel ik. Ik vond het best wel moedig van mezelf om voor het roze riempje te kiezen, maar… er is meer lef nodig. Véél meer. En waar vind ik die? Ik blijf minutenlang staren naar het woord in mijn schrift, tot de letters zwarte vlekjes worden. “Lef” moet nog maar even blijven staan.
16