EMERITIFORUM KU LEUVEN Forumgesprek ‘Het Boeddhisme en zijn ontmoeting met het Westen: Religie of filosofie? Hype? Wat biedt het Boeddhisme ons westerlingen?’, 26 januari 2012 Bijdrage van de heer Frans Boenders
Dames en heren,
Toen ik op mijn dertiende verjaardag van mijn heeroom-missionaris pater Wim Boenders, op een bijna jaarlange onderbreking van zijn zending in NoordRhodesië, tegenwoordig Zambia, een boek cadeau kreeg dat Sept ans d’aventures au Tibet heette - toen is, vermoed ik, het eerste zaadje gelegd van een levenslange belangstelling voor het boeddhisme. Het betrof de Franse vertaling van het anno 1952 verschenen Sieben Jahre in Tibet, mein Leben am Hofe des Dalai Lama, van de Oostenrijkse ingenieur Heinrich Harrer. Die had einde augustus 1939 als alpinist het uitbreken van W.O. II meegemaakt, was prompt gearresteerd en opgesloten in een Brits interneringskamp in het Noord-Indiase Dehra Dun, ontsnapt, en naar Tibet gevlucht. Daar raakte hij bevriend met de dalai lama, met wie hij zijn technologische kennis ruilde tegen een unieke kennismaking met mystiek gerichte theocratie. Nu, ruimschoots een halve eeuw ná mijn curieuze maar verrukkende eerste kennismaking met de Tibetaanse vorm van boeddhisme, sta ik versteld van de wonderlijke coïncidentie dat een katholieke witte pater, nota bene uit mijn eigen katholieke familie, de onwetende jongen die ik was in contact bracht met de atheïstische religie die boeddhisme heet.
1
Ik ben nog altijd niet uit het boeddhisme weg, erger: ik ben er nog altijd wég ván, al weet ik niet precies wat ik ermee áán kan. Mijn christelijke traditie weegt nog als een anker aan mijn geest, mijn zoekende geest die inmiddels al lang afscheid heeft genomen van de riten, sacramenten en ceremoniën van het rooms-katholicisme mijner jeugd. Het boeddhisme is voor mij geenszins een nieuw anker geworden maar het houdt me, als spectateur engagé, al meer dan vijftig jaar in de ban als een religie, psychologie en wetenschap van het menselijk bewustzijn. Dat komt, denk ik, omdat er, in weerwil van alle verschillen, één eclatante overeenkomst bestaat tussen christendom en boeddhisme - namelijk het te boven komen en de transformatie van het egocentrisme in het altruïsme. Dat christenen de diepste roeping van de mens omschrijven als liefde voor de ander, de naaste die het evenbeeld van God is; dat boeddhisten de werkelijke aard van het bewustzijn bepalen als heldere leegte die paradoxaal genoeg vervuld is van mededogen voor alle levende wezens - die overeenkomst in decentrering van het ego maakt voor mij beide religies tot bondgenoten in de strijd tegen de haat, het racisme, de intolerantie en de moordende competitie die onze maatschappijvormen vooral kenmerken. Maar laat ik even systematischer mijn gezichtspunt op het boeddhisme expliciteren. Ik doe dat in twee delen: eerst het boeddhisme in afkomst en ontwikkeling, vervolgens cognitie en wetenschappelijk denken in het boeddhisme. In tegenstelling tot mijn vriend Frans Goetghebeur zie ik het boeddhisme altijd in zijn afstamming van het hindoeïsme of het brahmanisme - wat de Indiërs zelf sanathana dharma noemen: de eeuwige orde. Voor de Indiërs, en voor mij, is het boeddhisme een verlichte en universeel gerichte tak aan de banyanboom
2
die ‘Indiase religie’ (in het enkelvoud) heet, en waaraan vele, met het boeddhisme verwante takken groeien, ook het jaïnisme bijvoorbeeld. Het boeddhisme echter is een expliciete verlossingsleer, ontstaan vanuit het brahmanisme, maar met een diepe bekommernis om de menselijke psychologie. Het boeddhisme verzet zich tegen het formalisme van de hindoeïstische liturgie, tegen het vastgeroeste rituele handelen. Daartegenover plaatst het boeddhisme de mens oog in oog met de verantwoordelijkheid, die hij zelf draagt, om zichzelf uit de wereld van de waan te bevrijden. Het was de bedoeling van de historische Boeddha - die van ± 560 tot ± 480 vóór Christus leefde in de centrale Gangesvlakte van Noord-India - om de verknechting van de mens ten opzichte van de oude Vedische godheden ongedaan te maken. De mens mocht niet langer zichzelf onderwerpen aan de natuurkrachten, die hij had vergoddelijkt: het Water, de Aarde, de Lucht, de Wind, de Maan , de Zon, etcetera. De mens, aldus de Boeddha, heeft een statuut, een roeping die veel hoger ligt dan de status van een god: hij moet uiteindelijk samenvallen met de ware, ongesluierde aarde van de werkelijkheid. Daartoe moet hij zich stukje bij beetje losmaken van alles wat hem aan het gewone bestaan bindt - de losmaking culimineert in het nirwana, de binding heet samsara. De mens - Atman - ervaart zichzelf als een apart individu, als het centrum van het bestaan. Maar als hij zichzelf analyseert, komt hij tot de vaststelling dat hij niet méér is dan een toevallig, ongevraagd, geconditioneerd en dus door en door onvrij verschijningsvormpje van het brahman, het universele principe. Het is zaak het onvrije, zichzelf als centrum van de wereld beschouwende, alles naar zich toetrekkende Atman-individu zo goed mogelijk te reïntegreren, terug op te slorpen in het brahman.
3
Dat loopt natuurlijk niet van een leien dakje. Het probleem van de mens is dat hij niet lang stil kan zitten. Hij voelt zich geroepen om te doen, altijd nieuwe dingen - of (nog erger) oude dingen waarvan hij zich inbeeldt dat ze nieuw zijn. Telkens als hij iets doet, heeft zo’n handeling een gevolg. En dat gevolg wordt, op zijn beurt, oorzaak van een ánder gevolg. Alles wat de mens doet, compliceert zijn leven, vertakt zich in talloze nieuwe handelingen. Dat heet karma. Die eindeloze schakel kan, globaal gezien, positief zijn of globaal gezien negatief. Maar zoveel is zeker: het loopt uit de hand. Het is een automatisme dat in se zinloos is, vaak zich negatief ontwikkelt, en dat dus moet worden stilgelegd. Dat stilleggen gebeurt helaas niet door de dood. Want als je doodgaat, blijft het effect van je daden toch doorlopen. Als je gestolen hebt of bedrogen, houdt de diefstal of het bedrog niet op te bestaan omdat de gedupeerde zich op je wreekt of de politie je doodschiet. De zogeheten karmische verantwoordelijkheid genereert dus een nieuwe bestaansvorm. Dat is de eigenlijke, logische grondslag van de voor westerlingen soms moeilijk te aanvaarden reïncarnatietheorie. Het goede blijft in zijn effecten bestaan, maar ook het kwaad blijft in zijn gevolgen voortbestaan. Er is dus een ononderbroken opeenvolging van leven naar ander leven. Daarom krijgt de neerslag van de in een leven opgehoopte daden - karma - telkens een nieuwe vorm, die wat betreft hoge of lage kwaliteit bepaald wordt door de voorgaande vorm. Het is dus - en dit is zeer belangrijk - niet dezelfde ziel die in steeds andere lichamen zou opduiken. Er is in het boeddhisme geen plaats voor een onsterfelijke ziel. Alles verandert door de daden die gesteld worden, maar het veranderde is ondenkbaar zonder datgene wat deed veranderen. Altijd dat doen, de doem van het doen. Nogmaals: dat heet samsara.
4
Het boeddhisme vertrekt weliswaar met de analyse van deze doem, maar is toch geen doemdenken. Integendeel, het is een heilsleer en in die zin een religie, een zeer edele, universele religie. De bestaansvormen zijn verschillend: planten, dieren, demonen, goden en mensen. De doem van elke bestaansvorm bestaat in de verdeling tussen lijden en geluk, waarbij het lijden altijd groter is dan het geluk: - dat geldt ook voor de goden. Niet bestaan is het enige onverdeelde geluk, maar die toestand kan niet door de dood worden bereikt (denk aan de dadenstroom die ook na de dood onverminderd doorloopt), maar wél door de geleidelijke bewerking van een positief karma: de beoefening van deugden, het stellen van verdienstelijke daden (upaya), en het verwerven van een heldere kennis of wijsheid (prajna), d.w.z. een inzicht in de mechanismen, de automatismen van het samsara. De Boeddha heeft dat genoemd: het bewandelen van het achtvoudige pad - een soort tien geboden van het boeddhisme, die echter eerder wijsheidsaanbevelingen zijn. De Abbhidarma of de ‘korf van de boeddhistische metafysica’ vormt de basis van de religieuze geschriften - daarnaast heb je nog twee andere ‘korven’ - de vinaya of de disciplineleer voor de monniken, en de soetra’s of de leerpublicaties. Samen vormen ze de drie ‘korven’ de tripitaka. Tot dusver heb ik het ABC van de oorspronkelijke boeddhistische leer uiteengezet - het hinayana (klein voertuig) of theravada (leer van de ouderen). De hinayana-boeddhisten of de theravada leggen de klemtoon op de snelheid waarmee het individu naar de verlossing streeft. Hun ideaal is de arhat, dat is de heilige die voor zichzelf de verlichting moet zien te bereiken. Als protest tegen, of als aanvulling op, deze strikt individuele verlossingsweg onstond het mahayana of grote voertuig waarin plaats is voor velen, voor allen die willen verlost worden. De klemtoon komt nu te liggen op de hulp die men
5
aan anderen geeft - en dus op de optimalisering en de verspreiding of solidarisering van het positieve karma. Het mahayana neemt ook populaire geloofsovertuigingen van andere, bestaande godsdiensten over - het hindoeïsme in India en Nepal, het Bön in Tibet. In het mahayana komt het emotieve, de devotie, de overgave aan godheden opnieuw aan bod. De behoefte aan beveiligende goden is de mens blijkbaar zo ingebakken, dat ze ook het in wezen en oorspong atheïstische boeddhisme diepgaand tekende. Het gehele hindoepantheon werd geboeddhiseerd, en zelfs de historische Boeddha - een succesrijk leraar - werd een godheid - néén: een aantal goden tegelijk, variërend al naargelang van zijn voorstellingen op de verschillende bestaansvlakken (denk hier opnieuw aan de indeling: de leer, dieren, goden, mensen). Zo werd het absolute, het brahman van de hindoeïstische Upanishaden, de oerboeddha of de Adiboeddha die op zijn beurt in staat is overwinningsgestalten of jina’s aan te nemen, die elk een windstreek voor hun rekening nemen: dat zijn de vijf dhyani-boeddha’s of jina-boeddha’s, vijf emanaties dus van de oerboeddha, die elk bepaalde aspecten van hun geestelijke vader verzinnebeelden: de witte Vairocana (de Zorgelijke) in het wereldcentrum, hij staat voor het horen en heeft als zetel in het menselijk lichaam het hoofd; de blauwe Akshobhya of Onwankelbare die regeert over het oosten of het wereldcentrum: hij staat voor de tastzin en zetelt in het menselijk hart; de gele Ratnasambhava of Uit het Juweel Geborene, die regeert over het zuiden: hij staat voor het zien en zetelt in de navel; de rode Amitabha of het Onmetelijke Licht dat zich situeert over het westen: hij staat voor de smaak en zetelt in de mond van de mens; de groene Amoga Siddhi of de
6
Almachtige Doelverwezenlijker, die men in het noorden stitueert: hij staat voor de reuk, maar zetelt in de benen. Welnu, elk van de jina’s of zegenrijke boeddha’s splitst zich op zijn beurt af in een bodhisattva - een bijna - boeddha, een wezen met zowel menselijke als hemelse trekken dat uit mededogen van het ei-zo-na bereikte boeddhaschap afziet om, zolang dat nodig is, de mensen op aarde te helpen bij hun streven naar verlossing. Omdat in principe ieder mens een bodhissattva kan worden, ontstonden in het mahayana tal van bodhisattva’s, op wie de gelovigen een beroep kunnen doen. De bekendste en populairste is de hemelse bodhisattva Avalokiteshvara (de Heer die van Boven naar Beneden blikt), die met zijn Tibetaanse naam Chenrezi, de patroonheilige is van Tibet en zich belichaamt in de dalai lama, de geestelijke en wereldlijke leider van Tibet. De bodhisattva heeft de vrijheid om niet meer geboren te worden, maar aanvaardt uit mededogen een wedergeboorte uit een soort van herderschap, zoals in het christendom Christus als een goede herder wordt afgebeeld. De bodhisattva doet, de volmaakte boeddha straalt. Zoals de zon die spontaan alles verlicht. De bodhisattva gaat voor, wijst het pad, beschermt en onderricht - tot het lijden, de frustratie, de wereld uit is. Tot zover het niveau van de leer of dharma. Op het bestaansvlak van de mens verschijnen de boeddha’s van verleden en toekomst, al wéér een pantheon waarin bekende hindoegoden worden opgenomen, om welke verandering zij ook een nieuwe naam krijgen en een nieuwe functie - namelijk dharmapala’s, beschermers van de leer. In tegenstelling tot de persoonlijke godheden hebben de dharmapala’s dus een hogere transcedentale waarde; ze zijn minder aan het karma gebonden d.w.z. ze staan al verder van het samsara verwijderd en hebben zich ten dienste
7
gesteld van de boeddhistische leer. Ze hebben zich ertoe verbonden hun afschrikwekkend uitzicht te gebruiken om het boeddhisme op aarde te verbreiden en de tegenstanders van het geloof te bekampen. Die tegenstanders zijn o.m. de geesten, demonen en godheden van het Bön - de oude, autochtone, preboeddhistische religie van Tibet -, maar ook (zoals ik zal verschillende keren heb gezegd) van het oude hindoeïsme. Laat ik het ingewikkelde systeem even samenvatten. De Boeddha is a. een historisch personage, een buitengewoon leraar en stichter van een leer; b. een manifestatie, naast vele andere, van de universele leer zelf; c. een eeuwig principe dat men Adiboeddha of oerboeddha noemt. Die driedubbele betekenis is uitgewerkt in het systeem van de trikaya of de ‘Drie lichamen van de Boeddha’. Volgens dit systeem toont zich een boeddha in een kalpa, dat is een bepaalde maar niet in tijdseenheden uit te drukken periode, en dat tonen of die manifestatie geschiedt tegelijkertijd in 3 verschillende lichamen: a. op aarde als een manusi-boeddha, een sterfelijke boeddha die zijn concrete bijdrage levert tot de verbreiding van de boeddhistische leer in ruimte en tijd (nirmana kaya); b. in de hemel of het paradijs als een niet-actieve dhyani-boeddha die de zuivere leer symboliseert (dharma kaya); c. in de verbinding tussen hemel en aarde als een uiteraard actieve dhyanibodhisattva, die optreedt als redder (sambhoga kaya). Nog eens anders gezegd, en de hiërarchie nu plaatsend van boven naar beneden:
8
- dharma kaya is het gebied van de absolute vormloosheid, van de Adiboeddha of oerboeddha; - sambhoga kaya is het gebied van de zuivere vormen, zonder dualiteiten; - nirmana kaya is het gebied van de zintuigelijkheid, de passies die naar dood en wedergeboorte leiden. *** In dit gezelschap nog een woord over de verhouding tussen het boeddhisme en de bewustzijnswetenschap. Onder de vele wijsgerige scholen of richtingen, die in de loop van zijn geschiedenis in het boeddhisme tot ontwikkeling kwamen lijkt die van de middenweg (madhymika) de interessantste. Daarin stelt men dat er geen van ons onafhankelijke werkelijkheid bestaat. Er zijn alleen bewuste en onbewuste verschijnselen die onderling afhankelijk zijn. Niets heeft een autonoom, absoluut bestaan. Het is de reciproque uitwisseling tussen ons bewustzijn en de zogeheten externe verschijnselen die de wereld, zoals wij haar denken te kennen en haar ervaren, uitmaakt. Dat zoiets als een onafhankelijke werkelijkheid niet bestaat - een beetje zoals in de kwantummechanica atomaire en subatomaire objecten afhankelijk zijn van de apparatuur waarmee ze worden waargenomen en dus ook van de waarnemer die deze apparatuur bedient. De boeddhistische wijsbegeerte ontkent het bestaan van een objectieve werkelijkheid los van ons en onderscheidt een relatieve van een absolute waarheid. Relatieve waarheid bereiken we wanneer we verschijnselen met hun kenmerkende eigenschappen waarnemen. Absolute waarheid ziet in dat zulke eigenschappen geen eigen, autonoom bestaan hebben en dat verschijnselen
9
feitelijke gebeurtenissen zijn, activiteiten die deel uitmaken van een eindeloos netwerk dat het boeddhisme totaliteit noemt. Onze gewone werkelijkheid is dus alleen maar een darshan, een point of view, een bepaalde blik van het bewustzijn. De wijsheid, die inziet dat alles onderling verbonden is en elkaar beïnvloedt roept volgens het boeddhisme spontaan een onbegrensd mededogen op. Alles wat is, de tienduizend dingen zoals de Chinese wijsbegeerte alles noemt, alles wat zich voordoet, zoals Wittgenstein in zijn beroemde Tractatus de wereld noemt: ‘Die Welt ist alles, was der Fall ist’, Dát alles: de wereld is volgens het boeddhisme niet het bewustzijn want beide horen samen zoals in China Yin Yang oproept. Het bewustzijnscontinuüm staat in een co-relationele verhouding - of, opnieuw boeddhistisch uitgedrukt: in onderlinge afhankelijkheid - met het continuüm van de materie. Het bekijken van bewustzijn en wereld afzonderlijk is volgens het boeddhisme onmogelijk, tenzij in relatieve zin - waardoor men juist het inzicht in hun onderlinge afhankelijkheid mist en men in onwetendheid over de ware aard van de werkelijkheid blijft. Enkel de contemplatieve, meditatieve weg leidt naar cognitie in uiteindelijke of absolute zin, waarbij de boeddhistische epistemologie diverse niveaus tussen logische, gewone, informatieve kennis en inzicht in de leegte van de fenomenen onderscheidt. Maar gaandeweg verdwijnt voor de ervaren meditator de tegenstelling tussen subject en object, en maakt het redenerende verstand plaats voor een direct, helder want leeg bewustzijn dat zich verenigt met de leegte (d.w.z. de onderlinge afhankelijkheid) van de dingen. Zelfs hier ziet de boeddhistische wijsbegeerte een voortzetting, een mystieke verfijning in van de gewone analytische logica.
10
Maar woorden worden hier ontoereikend, ze zeggen evenmin iets als de woorden ‘blauw’, ‘rood’ en ‘geel’ voor een congenitale blinde. Toch zegt de als moleculair bioloog opgeleide Matthieu Ricard, die zijn witte laboratoriumjas verruilde voor het rood- en saffraankleurige habijt van de Tibetaanse monnik, dat de directe ervaring van meditatie geen enkele waarde zou hebben zonder ondersteuning van het verstand: ‘In het boeddhisme hebben filosofie en contemplatie niet tot doel een geweldige theoretische constructie op te zetten noch overal een antwoord op te hebben. Wat ze wel nastreven, is tastbare resultaten in de vorm van een innerlijk veranderingsproces.’ Enkel koan of raadsels en mondo of anekdotes over oude meesters geven hier een onsje inzicht en kilo’s terechte bescheidenheid. Zoals het korte ‘debat’ tussen keizer Wu en Bodhidharma: Keizer Wu vraagt: ‘Welke is de ultieme, heilige waarheid ?’ B. antwoordt: ‘Grote leegte, niets is heilig !’ Keizer Wu opnieuw: ‘Wie staat er dan voor mij ?’ B. terug: ‘Ik zou het niet weten !’ Dit krijgt wel een opvallend echo, veertien eeuwen later, toen de fysicus David Bohm in een lezing te Berkeley verklaarde: ‘De werkelijkheid bestaat uit datgene wat we voor waar aanzien. Wat we voor waar aanzien is wat we geloven. Wat we geloven steunt op onze waarnemingen. Wat we waarnemen staat in verband met wat we zoeken. Wat we zoeken is afhankelijk van wat we denken.’ Nog, en tenslotte, dit vers van de veertiende-eeuwer Jan van Ruusbroec: ‘Schouwen is een weten wizeloos
11
Dat boven redene blivet altoos. Het en mag in redenen niet dalen Ende redene en mag ’t boven hare niet herhalen!’ (Mediteren is weten zonder grens/ dat steeds boven de rede blijft/ Mediteren kan niet afdalen tot de rede/ En de rede kan boven zich het mediteren niet bereiken.)
12