HP IP Console Viewer Gebruikershandleiding
Maart 2006 (Eerste uitgave) Artikelnummer 409053-331
© Copyright 2006 Hewlett-Packard Development Company, L.P. De informatie in dit document kan zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd. Alle garanties voor HP producten en services staan in de uitdrukkelijke garantiebeschrijvingen bij de desbetreffende producten. Geen enkel onderdeel van dit document mag als extra garantie worden gezien. HP aanvaardt geen aansprakelijkheid voor technische fouten, drukfouten of weglatingen in deze publicatie. Vertrouwelijke computersoftware. Voor het bezit, gebruik of kopiëren hiervan is een geldige licentie van HP vereist. Conform FAR 12.211 en 12.212 worden commerciële computersoftware, computersoftwaredocumentatie en technische gegevens voor commerciële artikelen onder een standaard commerciële licentie van de leverancier aan de Amerikaanse overheid in licentie gegeven. Microsoft, Windows en Windows NT zijn in de Verenigde Staten gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation. Windows Server 2003 is een in de Verenigde Staten gedeponeerd handelsmerk van Microsoft Corporation. Intel en Pentium zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van Intel Corporation of haar dochterondernemingen in de Verenigde Staten en andere landen. UNIX is een gedeponeerd handelsmerk van The Open Group. Linux is een in de Verenigde Staten gedeponeerd handelsmerk van Linus Torvalds. Java™ is in de Verenigde Staten een gedeponeerd handelsmerk van Sun Microsystems, Inc. In dit SOFTWAREPRODUCT is Hypersonic SQL opgenomen. ©1995-2000 Hypersonic SQL Group. Alle rechten voorbehouden. Hypersonic SQL wordt als zodanig geleverd en alle expliciete en impliciete garanties, inclusief maar niet beperkt tot de geïmpliceerde garanties betreffende verhandelbaarheid en geschiktheid voor een bepaald doel worden van de hand gewezen. In geen geval zullen de Hypersonic SQL Group of haar participanten aansprakelijk zijn voor enige directe, indirecte, incidentele, speciale uitzonderlijke of gevolgschade (inclusief maar niet beperkt tot verwerving van vervangende goederen of services, verlies van gebruik, gegevens of winst en onderbreking van het bedrijfsproces) die op enige wijze voortvloeit uit het gebruik van Hypersonic SQL, zelfs als gewezen is op de mogelijkheid van zulke schade. Hypersonic SQL bestaat uit vrijwillige bijdragen die zijn geleverd door vele individuele deelnemers in naam van de Hypersonic SQL Group. Bij verdere distributie van de broncode dient de bovenstaande copyrightmelding, de lijst van condities en de volgende disclaimer te worden gehandhaafd. Bij herdistributie in binaire vorm dient de bovenstaande copyrightmelding, deze lijst met voorwaarden en de volgende disclaimer te worden opgenomen in de documentatie en/of andere materialen die bij de distributie worden geleverd. In alle advertentiematerialen waarin de functionaliteit of het gebruik van deze software wordt vermeld, moet de volgende vermelding worden opgenomen: “In dit product is Hypersonic SQL opgenomen.” Producten die zijn afgeleid van deze software mogen niet de naam “Hypersonic SQL” dragen. Evenmin mag “Hypersonic SQL” deel uitmaken van de naam van de software, tenzij hiertoe vooraf schriftelijk toestemming is verleend door de Hypersonic SQL Group. Herdistributie in welke vorm ook moet de volgende vermelding bevatten: “In dit product is Hypersonic SQL opgenomen.” In dit SOFTWAREPRODUCT is de JAVA™ 2 RUNTIME ENVIRONMENT (J2RE), STANDARD EDITION VERSION 1.4.2_X opgenomen, ©1998-2003 Sun Microsystems, Inc. Alle rechten voorbehouden.
Maart 2006 (Eerste uitgave) Artikelnummer 409053-331
Beoogde doelgroep
Dit document is voor de persoon die is getraind in netwerksoftwarebeheer en die concepten begrijpt als TCP/IP, NTP, NFS, DNS, directory services (zoals Active Directory en LDAP) en asynchrone seriële communicatie.
Inhoud Productoverzicht ........................................................................................................................... 8 Overzicht van HP IP Console Viewer............................................................................................................ 8 Systeemcomponenten................................................................................................................................. 8 Hoofdvenster .................................................................................................................................. 9 Video Session Viewer ...................................................................................................................... 9 Serial Session Viewer....................................................................................................................... 9 Vensters Beheren Console-switch ..................................................................................................... 10 Kenmerken en voordelen .......................................................................................................................... 10 Directory Services Integration (LDAP)................................................................................................ 11 Ondersteunde besturingssystemen ............................................................................................................. 11 Browservereisten ..................................................................................................................................... 12 Ondersteunde adreslijstservices................................................................................................................. 12 Systeemvereisten ..................................................................................................................................... 12
Installatie ................................................................................................................................... 13 De HP IP Console Switch installeren ........................................................................................................... 13 Muisaanwijzers synchroniseren ....................................................................................................... 13 LAN-verbindingen tot stand brengen .......................................................................................................... 14 Windows XP SP1 of hoger.............................................................................................................. 14 HP IP Console Viewer installeren ............................................................................................................... 16 HP IP Console Viewer starten .................................................................................................................... 16 HP IP Console Viewer configureren............................................................................................................ 17
Navigeren binnen HP IP Console Viewer ....................................................................................... 19 Overzicht van de HP IP Console Viewer-componenten.................................................................................. 19 Het hoofdvenster weergeven..................................................................................................................... 19 Kenmerken van het hoofdvenster ............................................................................................................... 20 Automatisch een server opzoeken in de lijstweergave .................................................................................. 21 Een server opzoeken in de lokale database ................................................................................................ 21
Consoleschakelaars toevoegen en detecteren ................................................................................ 22 Consoleschakelaars toevoegen ................................................................................................................. 22 Consoleschakelaar toevoegen zonder toegewezen IP-adres ................................................................ 23 Consoleschakelaar toevoegen met een toegewezen IP-adres ............................................................... 26 Een of meer consoleschakelaars zoeken met de wizard Vinden..................................................................... 29 Meerdere verbindingen beheren ............................................................................................................... 32 Een servernaam opgeven ......................................................................................................................... 33 Weergaves servernaam ................................................................................................................. 33 Weergaves sorteren....................................................................................................................... 34 In het cachegeheugen opgeslagen aanmeldingsgegevens beheren ................................................................ 34 Aanmeldingsgegevens wissen ......................................................................................................... 34
Toegang tot consoleschakelaars ................................................................................................... 35 Overzicht van toegang tot consoleschakelaars ............................................................................................ 35
KVM-consoleschakelaars beheren ................................................................................................. 36 Overzicht van het venster Beheren Console-switch voor een overzicht van KVM-console-switches....................... 36 Parameters weergeven en configureren via het tabblad Instellingen ............................................................... 36 Globale parameters configureren .................................................................................................... 37 Gebruikersaccounts configureren..................................................................................................... 43 Parameters voor interface-adapter weergeven ................................................................................... 51 SNMP-parameters configureren ....................................................................................................... 52
Inhoud 3
Serverparameters weergeven .......................................................................................................... 56 Trapsgewijs aangesloten schakelaarparameters configureren .............................................................. 61 Versieparameters weergeven .......................................................................................................... 62 Het tabblad Status weergeven................................................................................................................... 67 Verbreken van gebruikerssessie....................................................................................................... 67 Het tabblad Tools (Extra) gebruiken ........................................................................................................... 68 Consoleschakelaar opnieuw opstarten ............................................................................................. 68 Firmware van consoleschakelaar upgraden ...................................................................................... 69 Firmware van interface-adapters gelijktijdig upgraden........................................................................ 70 Configuratiebestanden van consoleschakelaar beheren ...................................................................... 71 Gebruikersdatabases van consoleschakelaar beheren ........................................................................ 72
Externe servers beheren via Video Session Viewer.......................................................................... 74 Informatie over Video Session Viewer ........................................................................................................ 74 Video Session Viewer-venster .......................................................................................................... 75 Video Session Viewer openen ......................................................................................................... 76 Video Session Viewer afsluiten ........................................................................................................ 76 Videosessietypen ........................................................................................................................... 77 Verbindingen delen (alleen HP IP consoleschakelaars met virtuele media) ............................................. 81 Video Session Viewer vergroten en vernieuwen........................................................................................... 82 Lokale aanwijzers bijstellen............................................................................................................. 82 Het beeld vernieuwen .................................................................................................................... 82 Scherm beeldvullend maken............................................................................................................ 83 Video Session Viewer bijstellen ................................................................................................................. 83 Formaat van Video Session Viewer bijstellen..................................................................................... 83 Beeldkwaliteit aanpassen ............................................................................................................... 83 Sessie-opties configureren......................................................................................................................... 85 Pass-through voor toetsenbord configureren ...................................................................................... 85 Functieknoppen selecteren voor de Videosessie-werkbalk ............................................................................. 85 Aanwijzers uitlijnen ................................................................................................................................. 85 Muis afstellen.......................................................................................................................................... 85 Windows-besturingssystemen .......................................................................................................... 85 Linux-besturingssystemen................................................................................................................. 86 Meerdere servers weergeven in de scanmodus ........................................................................................... 86 Uw servers scannen ....................................................................................................................... 86 Bladeren in de miniatuurweergave................................................................................................... 87 Macro’s gebruiken voor KVM-consoleschakelaars.............................................................................. 89 Werken met virtuele media (alleen HP IP consoleschakelaars met virtuele media)............................................. 90 Vereisten virtuele media ................................................................................................................. 90 Virtuele mediabronnen ................................................................................................................... 90 Aandachtspunten bij delen en overname van virtuele media ............................................................... 91 Venster Virtual Media (Virtuele media) ............................................................................................. 92 Virtuele media, sessie-instellingen .................................................................................................... 92 Een virtuele-mediasessie openen ...................................................................................................... 93 Een virtuele mediasessie beëindigen ................................................................................................ 96
Seriële consoleschakelaars beheren .............................................................................................. 97 Venster Beheren Console-switch voor een overzicht van seriële consoleschakelaars ......................................... 97 Parameters voor seriële consoleschakelaars weergeven en configureren via het tabblad Instellingen .................. 98 Globale parameters configureren voor seriële consoleschakelaars ....................................................... 98 Gebruikersaccounts configureren voor seriële consoleschakelaars...................................................... 111 Poortparameters configureren voor seriële consoleschakelaars .......................................................... 123 SNMP-parameters configureren voor seriële consoleschakelaars........................................................ 129
Inhoud 4
Serverparameters configureren voor seriële consoleschakelaars .................................................................. 134 Servernamen voor seriële consoleschakelaars wijzigen .................................................................... 134 Serveroverzicht voor seriële consoleschakelaars opnieuw synchroniseren ........................................... 135 Versieparameters configureren voor seriële consoleschakelaars................................................................... 139 Tabblad Status bekijken voor seriële consoleschakelaars ............................................................................ 140 Tabblad Extra gebruiken voor seriële consoleschakelaars ........................................................................... 141 Seriële consoleschakelaar opnieuw opstarten.................................................................................. 141 Firmware van seriële consoleschakelaar upgraden .......................................................................... 142 Configuratiebestanden van seriële consoleschakelaar beheren .......................................................... 143 Gebruikersdatabase van seriële consoleschakelaar beheren ............................................................. 145
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer ................................................................... 147 Informatie over Serial Session Viewer ...................................................................................................... 147 Serial Session Viewer-venster ........................................................................................................ 147 Serial Session Viewer openen ....................................................................................................... 149 Serial Session Viewer afsluiten ...................................................................................................... 151 Voorkeuren aanpassen .......................................................................................................................... 151 Sessie-eigenschappen aanpassen ............................................................................................................ 152 Eigenschappen van terminalsessie ................................................................................................. 152 Sessie-eigenschappen van aanmeldingsscripts................................................................................. 154 Sessie-eigenschappen van aanmelding........................................................................................... 155 Aanmeldingsscripts gebruiken................................................................................................................. 155 Een standaard aanmeldingsscript wijzigen ..................................................................................... 156 Automatisch aanmelden in- of uitschakelen ..................................................................................... 158 Foutopsporing voor aanmeldingsscripts in- of uitschakelen ................................................................ 159 Aanmelding gebruiken........................................................................................................................... 160 Automatisch aanmelden in- of uitschakelen ..................................................................................... 161 De standaard logbestandmap wijzigen .......................................................................................... 161 Dynamisch registreren starten........................................................................................................ 162 Registreren onderbreken............................................................................................................... 163 Registreren hervatten.................................................................................................................... 163 Registreren beëindigen................................................................................................................. 163 Sessiegegevens verplaatsen.................................................................................................................... 163 Sessiegegevens kopiëren.............................................................................................................. 163 Inhoud van het systeemklembord plakken ....................................................................................... 164 Een sessievenster afdrukken .......................................................................................................... 164 Macro’s gebruiken voor seriële console-switches ....................................................................................... 164 Macro’s groeperen voor seriële consoleschakelaars................................................................................... 166
Systeem organiseren ................................................................................................................. 168 Eigenschappen voor consoleschakelaars en servers aanpassen ................................................................... 168 Tabblad General (Algemeen) ........................................................................................................ 169 Het tabblad Telnet ....................................................................................................................... 171 Tabblad Network (Netwerk) ......................................................................................................... 173 Tabblad iLO ............................................................................................................................... 175 Tabblad Information (Informatie).................................................................................................... 176 Tabblad Connections (Verbindingen) ............................................................................................. 178 Opties voor aanpassen .......................................................................................................................... 179 Aangepaste veldlabels maken....................................................................................................... 179 Geselecteerde weergave bij opstarten instellen ............................................................................... 181 Standaardbrowser wijzigen .......................................................................................................... 181 Werken met Direct Draw .............................................................................................................. 182
Inhoud 5
Eenheden toewijzen aan sites, afdelingen, locaties en mappen ................................................................... 182 Eenheid verwijderen of hernoemen.......................................................................................................... 183 Apparaat, site, afdeling, locatie of map verwijderen........................................................................ 183 Apparaat, site, afdeling, locatie of map hernoemen......................................................................... 183 Lokale databases beheren ...................................................................................................................... 184 Lokale databases opslaan ............................................................................................................ 184 Lokale databases exporteren......................................................................................................... 185 Lokale databases laden................................................................................................................ 186
Werken met Directory Services Integration................................................................................... 187 LDAP gebruiken .................................................................................................................................... 187 Alleen LDAP-verificatiemethode ............................................................................................................... 187 LDAP-verificatie en toegangscontrolemethode............................................................................................ 188 LDAP-verificatie en toegangscontrole: querytypen ...................................................................................... 189 Querymethoden .......................................................................................................................... 189 Directory Services Integration inschakelen ................................................................................................ 192 De standaard LDAP-licentiesleutel opgeven ............................................................................................... 194 LDAP-parameters configureren ................................................................................................................ 195 Tabblad Server Parameters ........................................................................................................... 196 Tabblad Search Parameters (Zoekparameters)................................................................................. 197 Tabblad Query Parameters ........................................................................................................... 198 Querymethoden voor consoleschakelaars en servers .................................................................................. 199 Active Directory instellen voor query’s volgens groepskenmerkenmethode..................................................... 203
Problemen oplossen .................................................................................................................. 205 Kaart voor probleemoplossing ................................................................................................................ 205
De firmware upgraden .............................................................................................................. 208 Het bestandssysteem gebruiken om de firmware te upgraden...................................................................... 208 TFTP gebruiken om de firmware te upgraden ............................................................................................ 209 TFTP voor Linux-besturingssystemen ................................................................................................ 209 Upgrade van de firmware uitvoeren door middel van TFTP op Linux-besturingssystemen ...................... 210
Zelfstudiemateriaal voor HP IP Console Switch Directory Services Integration................................... 213 HP IP Console Switch, adreslijstservice instellen......................................................................................... 213 Hardwareconfiguratie voor dit voorbeeld ................................................................................................. 214 Instellingen gebruikt in dit voorbeeld........................................................................................................ 214 Verificatie en toegangscontrole op groepsniveau....................................................................................... 215 Alleen verificatie ................................................................................................................................... 226
Overzicht werking LDAP-client .................................................................................................... 228 GID-maskers (eenvoudig en complex)....................................................................................................... 228 Active Directory-kenmerken die kunnen worden gebruikt als aanmeldingsgegevens.............................. 228 Kenmerken die worden geïnitialiseerd tijdens het maken van een nieuw gebruikersobject..................... 229 Extra kenmerken in User Properties (Gebruikerseigenschappen)......................................................... 234 Extra kenmerken beschikbaar in ADSI Editor ................................................................................... 235 GID-masker voor aanmeldingsgegevens met een enkele factor .................................................................... 236 GID-masker voor aanmeldingsgegevens met meerdere factoren................................................................... 240
Inhoud 6
Methoden voor terminalemulatie, seriële sessieviewer ................................................................... 242 Overzicht van methodes voor terminalemulatie.......................................................................................... 242 VT-terminalemulatie...................................................................................................................... 242 VT102-terminalemulatie................................................................................................................ 243 VT100-terminalemulatie................................................................................................................ 243 VT220-terminalemulatie................................................................................................................ 247 VT52-terminalemulatie.................................................................................................................. 249 VT320-terminalemulatie................................................................................................................ 250
Sneltoetsen en muisbewerkingen ................................................................................................ 253 Sneltoetsen en muisbewerkingen in gesplitst venster ................................................................................... 253 Sneltoetsen en muisbewerkingen voor groepsweergave.............................................................................. 253 Sneltoetsen en muisbewerkingen in lijstweergave ...................................................................................... 254
Acroniemen en afkortingen ........................................................................................................ 255 Woordenlijst ............................................................................................................................ 259 Index....................................................................................................................................... 266
Inhoud 7
Productoverzicht Dit gedeelte bevat: Overzicht van HP IP Console Viewer .......................................................................................................... 8 Systeemcomponenten ............................................................................................................................... 8 Kenmerken en voordelen......................................................................................................................... 10 Ondersteunde besturingssystemen ............................................................................................................ 11 Browservereisten .................................................................................................................................... 12 Ondersteunde adreslijstservices ............................................................................................................... 12 Systeemvereisten .................................................................................................................................... 12
Overzicht van HP IP Console Viewer De HP IP Console Viewer is een beheertoepassing voor meerdere platforms waarmee u console-switches en de daarop aangesloten servers en netwerkapparaten kunt weergeven, controleren en groeperen. De HP IP Console Viewer: •
Zorgt voor compatibiliteit met de meest gebruikte besturingssystemen en hardwareplatforms
•
Biedt een veilige methode voor verificatie, gegevensoverdracht en opslag van gebruikersnamen en wachtwoorden
•
Biedt een methode voor verificatie op basis van een beheerde adressenlijst met Microsoft® Active Directory via LDAP
•
Plaatst systeemcontrole waar deze nodig is
Met de HP IP Console Viewer kunt u de volgende producten installeren, herkennen, configureren en bedienen: •
HP IP Console Switches
•
HP IP Console Servers (in de HP IP Console Viewer worden deze seriële controleschakelaars genoemd)
•
Interface-adapters •
USB 2.0 met virtuele media
•
PS2 met virtuele media
•
PS2
•
USB
•
Serieel
•
HP Bladesystem CAT5 KVM
Systeemcomponenten De HP IP Console Viewer bestaat uit het hoofdvenster, de Video Session Viewer, de Serial Session Viewer en het venster Beheren Console-switch.
Productoverzicht 8
Hoofdvenster Navigatie binnen de HP IP Console Viewer is vergelijkbaar met die in Microsoft Windows® Verkenner, met een intuïtieve gebruikersinterface die uit diverse deelvensters bestaat. Vanaf één plaats heeft u toegang tot al uw servers. Vanuit de HP IP Console Viewer kunt u eenvoudig taken uitvoeren, zoals het installeren en beheren van KVM-console-switches, het installeren en beheren van seriële console-switches, het starten van een Video Session Viewer naar een server of het starten van een telnet/SSH-sessie naar een server. Door middel van ingebouwde categorieën, zoals Servers, Locaties en Mappen, kunt u eenvoudig bepaalde consoleschakelaars, seriële consoleschakelaars en servers bekijken. U kunt ook aangepaste groepen consoleschakelaars, seriële consoleschakelaars en servers maken door mappen toe te voegen waarin zich snelkoppelingen bevinden. Extra groepen worden toegevoegd op basis van de aangepaste velden die u toewijst. In het hoofdvenster kunt u een server selecteren in een apparaatlijst en vervolgens op een pictogram klikken om een sessie met het apparaat te starten. U kunt ook een consoleschakelaar selecteren en op een pictogram klikken om beheer- en controlefuncties te starten.
Video Session Viewer Met de Video Session Viewer kunt u de toetsenbord-, video- en muisfuncties op afzonderlijke servers instellen. U kunt ook vooraf gedefinieerde macro’s voor de server gebruiken. De Video Session Viewer kan worden geopend voor servers op de volgende consoleschakelaars: •
HP 2 x 1 x 16 IP Console Switch met virtuele media [PN: AF601A]
•
HP 4 x 1 x 16 IP Console Switch met virtuele media [PN: AF602A]
•
HP 1 x 1 x 16 IP Console Switch [PN: 262585-B21]
•
HP 3 x 1 x 16 IP Console Switch [PN: 262586-B21]
•
HP 2 x 16 Server Console Switch (met virtuele media) (indien gelaagd en geïntegreerd in een HP IP Console Switch via een CAT5-kabel) [PN: AF600A]
•
HP 1 x 8 Server Console Switch (indien gelaagd en geïntegreerd in een HP IP Console Switch via een CAT5-kabel) [PN: 336044-B21]
•
HP 2 x 16 Server Console Switch (indien gelaagd en geïntegreerd in een HP IP Console Switch via een CAT5-kabel) [PN: 336045-B21]
•
Oude analoge Compaq-schakelaars (indien aangesloten op een interface-adapter) •
1 x 4 [PN: 400336 (-001)(-291)(-B31)]
•
1 x 8 [artikelnummer: 400337 (-001)(-291)(-B31)]
•
2 x 8 [artikelnummer: 400338 (-001)(-291)(-B31)]
•
2 x 8 (48-V gelijkstroom) [artikelnummer: 400542-B21]
Serial Session Viewer De Serial Session Viewer stelt u in staat seriële sessies tot stand te brengen met afzonderlijke servers die telnet of SSH ondersteunen. U kunt gebruikersvoorkeuren configureren voor alle sessies en sessieeigenschappen voor elke server. De Serial Session Viewer biedt een scriptfunctie voor automatisch aanmelden bij de server en een aanmeldfunctie voor het opslaan van sessiegegevens in een bestand. De consoleschakelaarinstellingen geven aan of sessies met SSH of platte tekst (niet gecodeerd), of beide, zijn toegestaan. De Video Session Viewer kan worden geopend voor servers op de volgende seriële consoleschakelaars. •
HP 16-Port Serial Console Server
•
HP 48-Port Serial Console Server Productoverzicht 9
Vensters Beheren Console-switch Elk venster Beheren Console-switch wordt geïmplementeerd als een netwerkbeheermodule die een console-switch ondersteunt. Het venster Beheren Console-switch bevat tabbladen die elk staan voor een functiecategorie op het hoogste niveau voor de consoleschakelaar. De tabbladen voor het venster Beheren Console-switch zijn bijvoorbeeld tabbladen Instellingen, Status en Extra. Het aantal tabbladen en de inhoud verschilt per consoleschakelaar.
Kenmerken en voordelen •
Eenvoudige installatie Dankzij de automatische herkenning van beheerde consoleschakelaars kunt u nieuwe consoleschakelaars zoeken en installeren. Een installatiewizard vereenvoudigt de eerste configuratie en er is een on line Help-functie beschikbaar om u te helpen bij installatietaken.
•
Eenvoudige configuratie De HP IP Console Viewer kent een intuïtieve op de GUI gebaseerde configuratie met hulpmiddelen voor het laden en opslaan van beheerde, op console-switch gebaseerde configuratietabellen en beheerde gebruikerstabellen van gegroepeerde console-switches.
•
Eenvoudig updaten De HP IP Console Viewer is voorzien van gebruiksvriendelijke hulpmiddelen voor het uitvoeren van flash-upgrades, het distribueren van databasebestanden en het maken van een back-up en herstellen van configuraties waarin beheerde consoleschakelaars worden gebruikt.
•
Eenvoudig beheer Met de HP IP Console Viewer kunt u meerdere consoleschakelaars en servers binnen één systeem toevoegen en beheren. Nadat een console-switch of server is geïnstalleerd, kunt u de parameters van de console-switch configureren, videosessies van gebruikers starten, delen of overnemen en allerlei controlefuncties uitvoeren. Via het intuïtieve venster Beheren Console-switch kunt u SNMPtraps (Simple Network Management Protocol) instellen, doelservers configureren, console-switches trapsgewijs instellen en gebruikersdatabases beheren.
•
Uitgebreide aanpassingsmogelijkheden De HP IP Console Viewer kan worden aangepast aan uw specifieke eisen. Unitnamen, veldnamen, pictogrammen en macro’s kunnen worden aangepast voor een optimale flexibiliteit en gebruiksgemak.
•
Mogelijkheid tot virtuele media Met de HP IP Console Viewer kunt u een massa-opslagapparaat of een cd-/dvd-station toewijzen aan de lokale computer als een virtueel station op een doelserver. U kunt ook een .iso of disketteimagebestand toevoegen en toewijzen aan de lokale consoleschakelaar als een virtueel station op de doelserver.
•
Hogere capaciteit
Productoverzicht 10
OPMERKING: de HP IP Console Viewer-database is ontworpen om maximaal 25 beheerde controleschakelaars en maximaal 1.024 doelservers (apparaten) op te slaan. Als meer eenheden worden toegevoegd, kan dit leiden tot verminderde prestaties. Elke beheerde KVM-console-switch ondersteunt maximaal 64 interne gebruikersaccounts en biedt clientondersteuning voor meerdere gelijktijdige gebruikerssessies (afhankelijk van het model): •
1 x 1, waarbij één externe gebruikerssessie wordt ondersteund.
•
2 x 1, waarbij twee externe gebruikerssessies worden ondersteund.
•
3 x 1, waarbij drie externe gebruikerssessies worden ondersteund.
•
4 x 1, waarbij vier externe gebruikerssessies worden ondersteund.
Elke beheerde consoleschakelaar ondersteunt maximaal 64 interne gebruikersaccounts en kan clientsessies voor alle poorten tegelijkertijd ondersteunen. •
Verbeterde beveiliging De HP IP Console Viewer biedt veilige verificatie op basis van beheerde schakelaars, gegevensoverdracht en opslag van gebruikersnamen en wachtwoorden. Met de meerdere niveaus van toegangscontrole, Beheerder en Gebruiker, kunt u apparaatspecifieke servertoegangsrechten instellen en het systeem combineren met bestaande firewalls, VPN’s en NAT-netwerken.
•
Ondersteuning voor seriële consoleschakelaars Met de HP IP Console Viewer kunt u seriële consoleschakelaars installeren en beheren. U kunt ook een Serial Session Viewer-sessie starten om aangesloten seriële apparaten weer te geven.
Directory Services Integration (LDAP) Directory Services Integration, of LDAP, biedt de volgende mogelijkheden en voordelen: •
Verificatie en autorisatie van gebruikers op basis van een gedeelde database
•
Instellen van gebruikersprivileges (een gebruiker kan door één wijziging binnen het gehele systeem worden uitgeschakeld)
•
Gebruikers in staat stellen hun domeinaanmeldingsgegevens te gebruiken
•
Geen handmatige wachtwoordsynchronisatie nodig wanneer het wachtwoord van de gebruiker in de adreslijst wordt gewijzigd (het wordt overal gewijzigd)
•
Toegangscontrole beheren vanuit één beheerpunt
Ondersteunde besturingssystemen •
Microsoft® Windows® 2000 Workstation Service Pack 4
•
Microsoft® Windows® 2000 Server Service Pack 4
•
Microsoft® Windows® XP (Home en Professional) Service Pack 2
•
Microsoft Windows™ Server 2003 Service Pack 1
•
Red Hat Enterprise Linux 3.0 WS
•
Red Hat Enterprise Linux 4.0 WS
•
SUSE Linux Enterprise Server 8
•
SUSE Linux Enterprise Server 9
•
SUSE Linux 9.2
•
SUSE Linux 9.3
BELANGRIJK: raadpleeg de HP website (http://www.hp.com/go/kvm) om vast te stellen of u over de laatste software beschikt.
Productoverzicht 11
Browservereisten •
Microsoft® Internet Explorer 5.5 of hoger (alleen Microsoft® Windows®-besturingssystemen)
•
Mozilla 1.4 of hoger
•
Netscape 6.0 of een latere versie
•
Firefox 1.0 of een latere versie
Ondersteunde adreslijstservices Microsoft® Active Directory op: •
Windows® Server 2000
•
Windows Server™ 2003
Systeemvereisten Dit is een lijst van de hardware- en browservereisten voor het uitvoeren van de HP IP Console Viewer in de ondersteunde besturingssystemen. Configuraties die niet aan de minimumvereisten voldoen, worden niet ondersteund. •
500 MHz Intel® Pentium® III processor
•
256 MB RAM
•
10- of 100-BaseT netwerkadapter (100 aanbevolen)
•
XGA video met graphics accelerator (minimaal)
•
Bureaubladgrootte: 800 x 600 (minimaal)
•
65.536 (16-bits) kleuren (aanbevolen)
Productoverzicht 12
Installatie Dit gedeelte bevat: De HP IP Console Switch installeren.......................................................................................................... 13 LAN-verbindingen tot stand brengen......................................................................................................... 14 HP IP Console Viewer installeren.............................................................................................................. 16 HP IP Console Viewer starten................................................................................................................... 16 HP IP Console Viewer configureren .......................................................................................................... 17
De HP IP Console Switch installeren Lees voordat u de HP IP Console Viewer installeert het volgende gedeelte door om te controleren of u over alle items beschikt die nodig zijn voor een juiste installatie en of uw muisaanwijzers zijn gesynchroniseerd. 1.
Schakel de muisversnelling op alle servers uit.
2.
Installeer de hardware van de consoleschakelaar, sluit de interface-adapters aan en sluit het toetsenbord, het beeldscherm en de muis aan op de analoge poorten.
3.
Sluit een terminal of een werkstation waarop emulatiesoftware (zoals HyperTerminal) wordt uitgevoerd aan op de seriële configuratiepoort op het achterpaneel van de consoleschakelaar en stel de netwerkparameters in. U kunt de netwerkparameters eveneens instellen vanaf de HP IP Console Viewer of de OSD op een HP IP Console Switch (met virtuele media).
4.
Op het lokale analoge werkstation voert u alle servernamen in via de OSD, of u kunt de servernamen van de interface-adapters wijzigen in het venster van Beheren Console-switch.
Muisaanwijzers synchroniseren Wanneer u een server weergeeft die met de consoleschakelaar is verbonden, worden de muisaanwijzer van de betreffende server en de muisaanwijzer van de lokale computer standaard weergegeven. De aanwijzer voor de server volgt de bewegingen van de lokale aanwijzer. Als u de synchronisatie van de aanwijzers wilt behouden, moet u de muissnelheid en -versnelling correct configureren op de doelserver. Voordat u begint, synchroniseert u de muisaanwijzers op de servers die zijn aangesloten op de consoleschakelaars via de lokale poort. OPMERKING: u wordt aangeraden het standaard-muisstuurprogramma van Windows® te gebruiken op alle Windows®-systemen die op de consoleschakelaar zijn aangesloten.
Windows-besturingssystemen In Windows®-besturingssystemen (met standaardstuurprogramma’s) synchroniseert u de muisaanwijzers als volgt: 1.
Selecteer op het bureaublad achtereenvolgens Start, Instellingen en Configuratiescherm, en dubbelklik op het pictogram Muis.
2.
Selecteer Beweging.
Installatie 13
3.
In Windows® 2000 stelt u de Snelheid in op 50% (standaard) en de Versnelling op Geen. of In Windows Server™ 2003 stelt u de snelheid in op 50% (standaard) en schakelt u de optie Precisie van de aanwijzer verbeteren uit.
Linux-besturingssystemen OPMERKING: in het volgende Linux-voorbeeld wordt Red Hat 3.0 gebruikt. Raadpleeg voor meer informatie de Help of de documentatie bij uw Linux besturingssysteem. In Linux-besturingssystemen (GNOME) synchroniseert u de muisaanwijzers als volgt: 1.
Klik op het hoofdmenu.
2.
Selecteer Programs>Settings>Peripherals in de takenlijst van het hoofdmenu.
3.
Selecteer Mouse in de takenlijst Peripheral. Het venster Mouse Configuration verschijnt. In dit venster kunt u de muis voor rechts- of linkshandigen instellen en de muisbeweging aanpassen door de versnelling en drempelwaarde te wijzigen in de vierde positie vanaf de linkerkant.
In Linux-besturingssystemen (KDE) synchroniseert u de muisaanwijzers als volgt: 1.
Ga naar het hoofdmenu en selecteer K Menu>KDE Control Center>Input Devices>Mouse.
2.
Stel de versnelling in op 1X.
3.
Pas de instellingen toe en klik op OK.
LAN-verbindingen tot stand brengen U sluit als volgt een HP IP Console Switch aan op een netwerk: OPMERKING: hoewel gebruik kan worden gemaakt van 10BaseT Ethernet, is het raadzaam een speciaal, switched 100BaseT-netwerk (of sneller) te gebruiken voor optimale prestaties. HP IP consoleschakelaars met virtuele media bieden ondersteuning voor 1G. Sluit de netwerkkabel vanaf de LAN-poort aan de achterkant van de HP IP Console Switch aan op het netwerk en schakel vervolgens alle aangesloten systemen in. De volgende poorten moeten op het netwerk geopend zijn, zowel voor UDP als voor TCP-protocollen, om de HP IP Console Viewer goed te laten werken: •
2068
•
8192
•
3211
•
161
•
162
•
389 (LDAP)
•
636 (secure LDAP)
Windows XP SP1 of hoger Als u een console-switch zonder vooraf geconfigureerd IP-adres wilt toevoegen terwijl de clientsoftware niet is opgenomen in de uitzonderingenlijst van de Windows® XP-firewall, moet het programma eerst worden toegevoegd aan de uitzonderingenlijst van de Windows® XP-firewall en moet het bereik ervan worden ingesteld op het volledige internet.
Installatie 14
OPMERKING: wanneer de HP IP Console Viewer wordt geïnstalleerd op een Windows Server™ 2003server en er wordt geen dialoogvenster voor beveiliging weergegeven terwijl het installatieprogramma wordt gestopt, moet u de server mogelijk opnieuw opstarten zodat het dialoogvenster voor beveiliging wordt weergegeven. OPMERKING: als u bij het opstarten van het programma ervoor kiest de blokkering op te heffen, is dit de standaardinstelling.
Installatie 15
HP IP Console Viewer installeren BELANGRIJK: raadpleeg de HP website (http://www.hp.com/go/kvm) om vast te stellen of u over de laatste software beschikt. In Windows®-besturingssystemen installeert u de HP IP Console Viewer als volgt: 1.
Plaats de installatie-cd van de HP IP Console Viewer CD in het cd-rom-station. Als automatisch afspelen wordt ondersteund en is ingeschakeld, wordt het installatieprogramma automatisch gestart. of Als het systeem geen ondersteuning biedt voor automatisch afspelen, stelt u het standaardstation in op de stationsletter van het cd-rom-station en voert u de volgende opdracht uit om het installatieprogramma te starten:
:\WIN32\SETUP.EXE
2.
Volg de instructies op het scherm op.
In Linux-besturingssystemen installeert u de HP IP Console Viewer als volgt: 1.
Plaats de cd met de HP IP Console Switch Viewer in het cd-rom-station. •
Als u Red Hat en SUSE Linux gebruikt, wordt de cd automatisch gekoppeld. Ga verder met stap 2.
•
Als de cd niet automatisch wordt gekoppeld, geeft u de opdracht tot koppelen handmatig. Hierna volgt een voorbeeld van een normale opdracht tot koppelen: mount -t iso9660 apparaatbestand koppelpunt Waarbij apparaatbestand het systeemafhankelijke apparaatbestand is dat bij de cd hoort en koppelpunt de directory is die wordt gebruikt voor toegang tot de inhoud van de cd nadat deze is gekoppeld. Normale waarden zijn onder andere /mnt/cdrom of /media/cdrom.
2.
Open een opdrachtvenster en ga naar het koppelpunt van de cd. Bijvoorbeeld cd/mnt/cdrom.
3.
Voer de volgende opdracht uit om de installatie te starten: sh ./linux/setup.bin.
4.
Volg de instructies op het scherm op.
HP IP Console Viewer starten •
U start de HP IP Console Viewer op alle Windows®-besturingssystemen met het selecteren van Start>Programma’s>HP IP Console Viewer. of Dubbelklik op HP IP Console Viewer op het bureaublad. De HP IP Console Viewer wordt gestart.
•
In Linux-besturingssystemen start u de HP IP Console Viewer als volgt: Als het product is geïnstalleerd in de standaard installatiedirectory (/usr/lib/IPViewer), voert u de volgende opdracht uit vanaf de opdrachtregel: ./IPViewer of Als het product is geïnstalleerd in een andere directory dan de standaarddirectory, voert u de volgende opdracht uit vanaf de opdrachtregel: <path>/IPViewer of Dubbelklik op HP IP Console Viewer op het bureaublad. De HP IP Console Viewer wordt gestart.
Installatie 16
HP IP Console Viewer configureren BELANGRIJK: raadpleeg de HP website (http://www.hp.com/go/kvm) om vast te stellen of u over de laatste software beschikt. 1.
Installeer de HP IP Console Viewer op elke HP IP Console Viewer-client.
2.
Start de HP IP Console Viewer op één van de HP IP Console Viewer-clients.
3.
Klik op Nieuwe Console-switch om een nieuwe console-switch toe te voegen aan de HP IP Console Viewer-database. De wizard Nieuwe Console-switch verschijnt.
4.
Als u het IP-adres al eerder heeft geconfigureerd, selecteert u Yes, the product already has an IP address (Ja, het product heeft al een IP-adres). U wordt gevraagd om het IP-adres van de consoleschakelaar op te geven en de wizard te voltooien, of Als u het IP-adres nog niet heeft geconfigureerd, selecteert u No, the product does not have an IP address (Nee, het product heeft nog geen IP-adres). U wordt gevraagd om een IP-adres, netwerkmasker en gateway op te geven. De HP IP Console Viewer zoekt de consoleschakelaar en alle daarop aangesloten interface-adapters of poorten (voor seriële consoleschakelaars) op. De namen hiervan worden weergegeven in het hoofdvenster van de HP IP Console Viewer.
5.
(Optioneel) Extra consoleschakelaars toevoegen.
6.
Stel in het hoofdvenster de eigenschappen in en groepeer de servers desgewenst in sites of mappen.
7.
Configureer de console-switch voor toegang door te klikken op Console-switch beheren. Wanneer wordt gevraagd om aanmeldingsgegevens, meldt u zich aan met de gebruikersnaam Overstemmen beheerder. Het wachtwoord is niet ingesteld op nieuwe consoleschakelaars. Vergeet niet om het wachtwoord voor Overstemmen beheerder in te stellen en dit geheim te houden. Als er lokale verificatie moeten worden gebruikt, selecteert u de categorie Gebruiker en configureert u de gebruikersnamen. Zie voor meer informatie over het toevoegen van interne gebruikers “Gebruikersaccounts configureren” (op pagina 43) of “Gebruikersaccounts configureren voor seriële console-switches” (op pagina 111). Als LDAP moet worden gebruikt voor verificatie en autorisatie, moet de console-switch worden geconfigureerd voor toegang tot de adreslijstserver. Zie voor informatie over het configureren van LDAP-verificatie “Werken met directory services-integratie” (op pagina 187). Seriële consoleschakelaars kunnen worden geconfigureerd voor interne verificatie, LDAP-verificatie en RADIUS-verificatie. Zie voor meer informatie “Verificatie configureren voor seriële consoleswitches” (op pagina 102).
8.
Nadat één HP IP Console Viewer-client is geconfigureerd, selecteert u File>Database>Save (Bestand>Database>Opslaan) om een kopie op te slaan van de database met alle instellingen en deelt u vervolgens het bestand zodat het kan worden geladen.
9.
Vanaf de tweede HP IP Console Viewer-client selecteert u File>Database>Load (Bestand>Database>Laden) en bladert u naar het opgeslagen bestand.
10. Als interface-adapters worden toegevoegd, verplaatst, verwijderd of hernoemd nadat u dit bestand
heeft geladen, synchroniseert u de lokale database opnieuw met de console-switch door te klikken op Console-switch beheren, Instellingen>Servers te selecteren en op Synchroniseren te klikken.
Installatie 17
11. Als u toegang wilt verkrijgen tot een server die is aangesloten op de console-switch, selecteert
u de gewenste server in het hoofdvenster en klikt u op KVM-sessie starten om een serversessie te starten. of Als u toegang wilt verkrijgen tot een server die is aangesloten op de seriële console-switch, selecteert u de gewenste server in het hoofdvenster en klikt u op Seriële sessie starten om een serversessie te starten. Als SSH is ingeschakeld op de seriële console-switch waarop de geselecteerde server is aangesloten, start HP IP Console Viewer automatisch een beveiligde sessie via SSH2. Als SSH niet is ingeschakeld, wordt een niet-gecodeerde Telnet-sessie gestart. Als zowel SSH- als tekstsessies zijn ingeschakeld, wordt u gevraagd om een keuze te maken tussen het starten van een SSH- of een tekstsessie. Vervolgens hebt u de keuze om uw voorkeur op te slaan voor nieuwe sessies die tijdens deze sessie van HP IP Console Viewer worden gestart. Als u uw voorkeur wilt wissen, selecteert u de menuoptie Tools>Clear Login Credentials (Extra> Aanmeldingsgegevens wissen). 12. Pas de resolutie aan door View>Auto Scale (Weergave>Automatisch schalen) te selecteren
en op Maximize (Maximaliseren) te klikken. Selecteer Tools>Automatic Video Adjust (Extra>Video automatisch aanpassen) voor de servervideo in de Video Session Viewer. 13. Nadat u de muiseigenschappen heeft ingesteld, klikt u op mouse synchronization
(Muissynchronisatie) op de menubalk van de HP IP Console Viewer.
Installatie 18
Navigeren binnen HP IP Console Viewer Dit gedeelte bevat: Overzicht van de HP IP Console Viewer-componenten ................................................................................ 19 Het hoofdvenster weergeven.................................................................................................................... 19 Kenmerken van het hoofdvenster.............................................................................................................. 20 Automatisch een server opzoeken in de lijstweergave................................................................................. 21 Een server opzoeken in de lokale database............................................................................................... 21
Overzicht van de HP IP Console Viewer-componenten De HP IP Console Viewer bestaat uit verschillende componenten: het hoofdvenster, het venster Beheren Console-switch, het onderdeel Video Session Viewer en het onderdeel Serial Session Viewer. Nadat u de HP IP Console Viewer hebt gestart, wordt het hoofdvenster weergegeven. In het hoofdvenster kunt u zelfgedefinieerde groepen bekijken, openen, beheren en maken voor alle ondersteunde units in het datacenter. Wanneer u een server selecteert, kunt u in het hoofdvenster op KVM-sessie starten klikken om de Video Session Viewer te starten. Met dit onderdeel kunt u de functies van het toetsenbord, het beeldscherm en de muis op afzonderlijke servers instellen. Als de doelcomputer een verbinding heeft met een seriële console-switch, klikt u op het pictogram Seriële sessie starten om een telnet- of SSH-sessie met het doel te starten. Wanneer u een console-switch selecteert, kunt u in het hoofdvenster op Console-switch beheren klikken om het venster Beheren Console-switch te openen. In dit venster kunt u de consoleschakelaar configureren en sturen.
Het hoofdvenster weergeven Het hoofdvenster bestaat uit diverse verschillende weergaven. Deze weergaven veranderen afhankelijk van de typen servers die u hebt geselecteerd of de taak die u wilt uitvoeren. Door op een van de weergaven te klikken kunt u per categorie (consoleschakelaars, servers, sites, mappen) bekijken hoe uw systeem is georganiseerd. De standaardsamenstelling van het hoofdvenster kan worden ingesteld door de gebruiker. Elke keer dat u het hoofdvenster opent wordt standaard de lokale database geraadpleegd om te bepalen welke weergave moet worden weergegeven.
Navigeren binnen HP IP Console Viewer 19
Kenmerken van het hoofdvenster
Positie
Voorziening
Functie
1
Titelbalk
Geeft de titel van de HP IP Console Viewer weer
2
Menubalk
Deze bevat zes menu’s (Bestand, Bewerken, Weergave, Extra, Venster en Help)
3
Tabbladen voor selecteren weergave
Deze bevatten vier tabbladen (Console-switches, Servers, Vestigingen en Mappen)
4
Groepsweergave
Deze weergave bestaat uit een boomstructuur waarin de groepen worden weergegeven die in de tabbladweergave zijn geselecteerd (in de groepsweergave wordt bovendien bepaald wat in de geselecteerde weergave wordt getoond)
5
Lijstweergave
In deze weergave wordt een lijst getoond in de groepsweergave die op dit moment is geselecteerd of de resultaten van een zoekopdracht die vanuit de zoekbalk is uitgevoerd
6
Statusbalk
De statusbalk bevat het aantal opties dat in de lijstweergave wordt weergegeven
7
Geselecteerde weergave
Deze weergave bevat de zoekbalk, de lijstweergave en het taakvenster
8
Zoekbalk
Wanneer u hier tekst invoert, kunt u de lijstweergave die in de geselecteerde weergave wordt weergegeven filteren
Navigeren binnen HP IP Console Viewer 20
Positie
Voorziening
Functie
9
Taakvenster
Dit venster bevat knoppen waarmee u taken kunt uitvoeren. Sommige knoppen zijn dynamisch, wat betekent dat deze wel of niet zichtbaar zijn, afhankelijk van welke opties in de lijstweergave zijn geselecteerd. De andere knoppen zijn vaste knoppen en zijn permanent aanwezig
Automatisch een server opzoeken in de lijstweergave 1.
Klik op Servers en vervolgens op een item uit de weergegeven lijst.
2.
Begin met het invoeren van de eerste tekens van een servernaam. De markering wordt verplaatst naar de eerste servernaam die met de betreffende tekens begint. U kunt de zoekopdracht resetten zodat u een andere server kunt opzoeken door enkele seconden te wachten en vervolgens de eerste tekens van de naam van de andere server te typen.
Een server opzoeken in de lokale database 1.
Klik op Servers.
2.
Zet de cursor in het tekstvak Zoeken en voer de zoekgegevens in.
3.
Klik op Zoeken.
4.
Bekijk de resultaten van de zoekbewerking. of Klik op Resultaten wissen om de volledige lijst opnieuw weer te geven.
Navigeren binnen HP IP Console Viewer 21
Consoleschakelaars toevoegen en detecteren Dit gedeelte bevat: Consoleschakelaars toevoegen ................................................................................................................ 22 Een of meer consoleschakelaars zoeken met de wizard Vinden ................................................................... 29 Meerdere verbindingen beheren .............................................................................................................. 32 Een servernaam opgeven ........................................................................................................................ 33 In het cachegeheugen opgeslagen aanmeldingsgegevens beheren .............................................................. 34
Consoleschakelaars toevoegen Voordat toegang tot een console-switch kan worden gekregen via de HP IP Console Viewer, moet u deze eerst aan de HP IP Console Viewer-database toevoegen Nadat u de consoleschakelaar handmatig hebt toegevoegd of gedetecteerd, verschijnt deze in de lijstweergave. Als er al een IP-adres aan de consoleschakelaar is toegewezen, wordt dit automatisch door de HP IP Console Viewer gedetecteerd bij het zoeken naar een exact IP-adres of een adresbereik. Als nog geen IP-adres is toegewezen, moet u de consoleschakelaar handmatig toevoegen. Als u meerdere consoleschakelaars installeert, raadt HP aan dat u de wizard Vinden gebruikt. Als u slechts een consoleschakelaar installeert, raadt HP aan dat u de wizard Nieuwe console-switch gebruikt. OPMERKING: voor KVM-console-switches wordt u aangeraden namen toe te kennen aan de doelservers in de OSD van de console-switch voordat u die toevoegt aan de HP IP Console Viewer. Voor seriële consoleswitches moet de servernaam worden geconfigureerd op de bijbehorende seriële-console-switchpoort met behulp van de CLI. Raadpleeg voor meer informatie de documentatie bij de seriële console-switch.
Consoleschakelaars toevoegen en detecteren 22
Consoleschakelaar toevoegen zonder toegewezen IP-adres 1.
Selecteer Bestand>Nieuw>Console-switch of klik op Nieuwe Console-switch. De wizard Nieuwe Console-switch verschijnt.
2.
Klik op Volgende. Het venster Producttype verschijnt.
Consoleschakelaars toevoegen en detecteren 23
3.
Selecteer een product in de lijst van producten. Het venster IP-adres verschijnt.
4.
Selecteer Nee om aan te geven dat aan de HP IP Console Switch geen IP-adres is toegewezen en klik op Volgende. Het venster Netwerkadres verschijnt.
Consoleschakelaars toevoegen en detecteren 24
5.
Voer het IP-adres, het subnetmasker en de gateway in voor de console-switch en klik op Volgende. De HP IP Console Viewer zoekt de consoleschakelaar op, evenals alle ID’s van interface-adapters en alle servernamen die aan de betreffende consoleschakelaar zijn gekoppeld. Het venster Gevonden verschijnt.
6.
Klik op Volgende. Als een oude, analoge, trapsgewijs aangesloten consoleschakelaar wordt gedetecteerd die met ten minste één interface-adapter is verbonden, wordt het venster Enter Cascade Switch (Gegevens trapsgewijze switches invoeren) weergegeven. a. Het dialoogvenster Assign Cascade Switch (Trapsgewijs aangesloten schakelaar toewijzen)
bevat een lijst met alle interface-adapters die op een trapsgewijs aangesloten schakelaar zijn aangesloten. Wijs in de vervolgkeuzelijst de juiste consoleschakelaar aan voor elke interfaceadapter waarop een consoleschakelaar is aangesloten. b. In het dialoogvenster Bestaande trapsgewijze switches vindt u een lijst met alle
consoleschakelaars die op dat moment zijn gedefinieerd in de database. Klik op Toevoegen, Wijzigen of Wissen als u de lijst wilt wijzigen. De HP IP Console Viewer zoekt alleen het aantal servers dat door het type consoleschakelaar wordt opgegeven (kan door de gebruiker worden gedefinieerd). Nadat u een trapsgewijze schakelaar aan de lijst Bestaande trapsgewijze switches heeft toegevoegd, kunt u de weergegeven schakelaar wijzigen of verwijderen door deze te selecteren en op Wijzigen of Wissen te klikken. of
Consoleschakelaars toevoegen en detecteren 25
Als bij geen enkele interface-adapter een trapsgewijze schakelaar wordt gevonden, wordt het venster Completing Wizard (Wizard voltooien) weergegeven. Klik op Voltooien om af te sluiten en naar het hoofdvenster terug te keren.
7.
Klik op Volgende. Het venster Completing the New Console Switch Wizard (De wizard Nieuwe Console-switch voltooien) verschijnt.
8.
Klik op Voltooien om af te sluiten en naar het hoofdvenster terug te keren. De consoleschakelaar wordt in de lijstweergave weergegeven.
Consoleschakelaar toevoegen met een toegewezen IP-adres 1.
Selecteer Bestand>Nieuw>Console-switch of klik op Nieuwe Console-switch. Het venster Wizard Nieuwe Console-switch verschijnt.
2.
Klik op Volgende. Het venster Producttype verschijnt.
Consoleschakelaars toevoegen en detecteren 26
3.
Selecteer een product in de lijst van producten en klik op Volgende. Het venster IP-adres verschijnt.
4.
Geef aan dat er reeds een IP-adres aan de HP IP Console Switch is toegewezen door Ja te selecteren en klik op Volgende. Het venster IP Console Switch zoeken verschijnt.
Consoleschakelaars toevoegen en detecteren 27
5.
Voer het IP-adres of de DNS-naam van de HP IP Console Switch in en klik op Volgende. De HP IP Console Viewer zoekt de consoleschakelaar op, evenals alle ID’s van interface-adapters en alle servernamen die aan de betreffende consoleschakelaar zijn gekoppeld. Het venster Gevonden verschijnt.
6.
Klik op Volgende. Als er een oude, analoge, trapsgewijs aangesloten schakelaar wordt gedetecteerd die met ten minste één interface-adapter is verbonden, wordt het venster Enter Cascade Switch Information (Informatie over trapsgewijs aangesloten schakelaar invoeren) weergegeven. a. Het dialoogvenster Assign Cascade Switch (Trapsgewijs aangesloten schakelaar toewijzen)
bevat een lijst met alle interface-adapters die op een trapsgewijs aangesloten schakelaar zijn aangesloten. Wijs in de vervolgkeuzelijst de juiste consoleschakelaar aan voor elke interfaceadapter waarop een consoleschakelaar is aangesloten. b. In het dialoogvenster Bestaande trapsgewijze switches vindt u een lijst met alle
consoleschakelaars die op dat moment zijn gedefinieerd in de database. Klik op Toevoegen, Wijzigen of Wissen als u de lijst wilt wijzigen. De IP Console Viewer zoekt alleen het aantal servers dat door het type consoleschakelaar wordt opgegeven (kan door de gebruiker worden gedefinieerd). Nadat u een trapsgewijze schakelaar aan de lijst Bestaande trapsgewijze switches heeft toegevoegd, kunt u de weergegeven schakelaar wijzigen of verwijderen door deze te selecteren en op Wijzigen of Wissen te klikken. of Als bij geen enkele interface-adapter een trapsgewijze schakelaar wordt gevonden, wordt het venster Completing Wizard (Wizard voltooien) weergegeven. Klik op Voltooien om af te sluiten en naar het hoofdvenster terug te keren. 7.
Klik op Volgende. Het venster Completing the New Console Switch Wizard (De wizard Nieuwe Console-switch voltooien) verschijnt.
8.
Klik op Voltooien om af te sluiten en naar het hoofdvenster terug te keren. De consoleschakelaar wordt in de lijstweergave weergegeven.
Consoleschakelaars toevoegen en detecteren 28
Een of meer consoleschakelaars zoeken met de wizard Vinden 1.
Selecteer Extra>Vinden. Het venster met de wizard Vinden verschijnt.
2.
Klik op Volgende. Het venster Voer een adresbereik in verschijnt.
Consoleschakelaars toevoegen en detecteren 29
3.
Om op het netwerk te zoeken geeft u een geldig bereik van IP-adressen op in het veld Van adres: en Tot adres:. Gebruik voor de IP-adressen de notatie: xxx.xxx.xxx.xxx.
4.
Klik op Volgende. Het venster Bezig met zoeken in netwerk verschijnt. Een tekst geeft aan hoeveel adressen uit het opgegeven adresbereik tot dusver zijn getest en hoeveel IP-consoleschakelaars zijn aangetroffen.
Als een of meer consoleschakelaars worden gedetecteerd, verschijnt het venster Selecteer Consoleswitches. In dit venster kunt u selecteren welke consoleschakelaars aan de lokale database moeten worden toegevoegd. Ga door naar stap 6. of
Consoleschakelaars toevoegen en detecteren 30
Als geen nieuwe console-switches worden gedetecteerd of als u tijdens het toevoegingsproces op Stoppen heeft geklikt, wordt het venster the Wizard Vinden niet geslaagd weergegeven. Klik op Voltooien om af te sluiten. U moet de consoleschakelaar nu handmatig toevoegen. Zie voor meer informatie “Console-switch toevoegen zonder toegewezen IP-adres” (op pagina 23).
OPMERKING: als u Windows XP SP2 gebruikt en een groot bereik IP-adressen wilt zoeken en het apparaat dat u wilt detecteren wordt niet weergegeven, beperkt u het aantal TCP-threads tot tien. 5.
Selecteer in het vak Console-switches gevonden een of meer consoleschakelaars die u wilt toevoegen en klik op de knop om de selectie te verplaatsen naar het vak Toe te voegen consoleswitches. Herhaal dit voor alle consoleschakelaars die u wilt toevoegen.
6.
Klik op Volgende. Het venster Adding Console Switches (Console-switches toevoegen) verschijnt. Er komt een voortgangsbalk in beeld terwijl de nieuwe consoleschakelaars aan de lijst worden toegevoegd. Nadat alle geselecteerde consoleschakelaars aan de lokale database zijn toegevoegd, wordt het venster Completing the Discover Wizard (Wizard Vinden voltooien) weergegeven. Klik op Voltooien om af te sluiten en naar het hoofdvenster terug te keren. De nieuwe consoleschakelaars worden in de lijstweergave weergegeven. Als een of meer console-switches door een of andere oorzaak niet aan de lokale database kunnen worden toegevoegd of als u tijdens het toevoegingsproces op Stoppen heeft geklikt, wordt de pagina Wizard Vinden heeft niet alle console-switches toegevoegd weergegeven. Op deze pagina worden alle consoleschakelaars vermeld die u hebt geselecteerd, inclusief de status van elke schakelaar. Als de consoleschakelaar aan de lokale database is toegevoegd, wordt de status van de schakelaar vermeld. Zo niet, dan wordt vermeld waarom het proces is mislukt. Klik op Gereed wanneer u klaar bent met het bekijken van de lijst.
OPMERKING: als de lokale database al een consoleschakelaar bevat met het IP-adres van een gedetecteerde consoleschakelaar, wordt de gedetecteerde consoleschakelaar genegeerd en wordt deze niet weergegeven in het volgende venster van de wizard Vinden.
Consoleschakelaars toevoegen en detecteren 31
Meerdere verbindingen beheren Een server met verbindingen naar meerdere console-switches die worden beheerd via de HP IP Console Viewer, wordt doorgaans weergegeven als twee verschillende servers in het hoofdvenster wanneer de schakelaars voor het eerst worden herkend. Een server kan bijvoorbeeld via een seriële consolepoort zijn verbonden met een seriële consoleschakelaar, en tevens een verbinding hebben met een KVM-consoleschakelaar. U kunt een dergelijke server zodanig configureren dat deze slechts één keer wordt weergegeven, en het hoofdvenster levert de geldige verbindingsmethoden voor toegang tot de server, zoals de knoppen KVM-sessie starten en Seriële sessie starten. Als u een server zodanig wilt configureren dat deze slechts eenmaal verschijnt, moeten de poortnaam van de seriële console-switch en de KVM-console-switch interface-adapter op dezelfde naam worden ingesteld. U kunt de naam van de interface-adapter of de seriële poort wijzigen via de categorie Servers in het venster Beheren Console-switch. Ga als volgt te werk om een interface-adapter via de HP IP Console Viewer te wijzigen: 1.
Ga naar de console-switch (“Toegang tot consoleschakelaars” op pagina 35).
2.
Selecteer Servers.
3.
Markeer in de kolom met servers de server die u wilt wijzigen. U kunt maar een server tegelijk wijzigen.
4.
Klik op Modify (Wijzigen). In het dialoogvenster Wijzigen wordt de huidige naam van de server weergegeven zoals deze is opgeslagen in zowel de consoleschakelaar als de clientdatabase (hoeft niet hetzelfde te zijn).
5.
Voer de nieuwe naam van de server in in het veld New name (Nieuwe naam).
6.
Klik op OK om de servernaam te wijzigen.
7.
Herhaal stap 1 t/m 5 voor alle servernamen die u wilt wijzigen.
8.
Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan. De database, de consoleschakelaar en de interface-adapter van de HP IP Console Viewer worden in dit proces simultaan bijgewerkt.
Ga als volg te werk om namen van seriële poorten van de seriële console-switch met behulp van de HP IP Console Viewer te wijzigen. 1.
Ga naar de seriële console-switch (“Toegang tot consoleschakelaars” op pagina 35).
2.
Selecteer Servers.
3.
Selecteer in de kolom met servers de server die u wilt wijzigen. U kunt maar een server tegelijk wijzigen.
4.
Klik op Modify (Wijzigen). In het dialoogvenster Wijzigen wordt de huidige naam van de server weergegeven zoals deze is opgeslagen in zowel de consoleschakelaar als de clientdatabase (hoeft niet hetzelfde te zijn).
5.
Voer de nieuwe naam van de server in in het veld Nieuwe naam.
6.
Klik op OK om de servernaam te wijzigen.
7.
Herhaal stap 1 t/m 5 voor alle servernamen die u wilt wijzigen.
8.
Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan. De database, de consoleschakelaar en de interface-adapter van de HP IP Console Viewer worden in dit proces simultaan bijgewerkt.
De server lokaal hernoemen: 1.
Geef met behulp van de CLI van de seriële console-switch de opdracht Port Set met de parameter Naam. Als u bijvoorbeeld wilt dat de serververbinding met de seriële consoleschakelaar dezelfde naam heeft als de KVM-consoleschakelaarverbinding, wijzigt u de naam met de opdrachtregelinterface van de seriële consoleschakelaar. Raadpleeg de documentatie bij de seriële consoleserver voor meer informatie over opdrachtregelinterfaceopdrachten.
Consoleschakelaars toevoegen en detecteren 32
2.
Gebruik de OSD van de KVM-console-switch om de servernaam te configureren in het dialoogvenster Namen. Raadpleeg de documentatie bij de KVM-consoleschakelaar voor meer informatie over de OSD.
3.
Synchroniseer de serverlijst opnieuw in het daarvoor bestemde venster voor het beheren van de consoleschakelaar (console-switch). Zie voor meer informatie “De serverlijst voor console-switches opnieuw synchroniseren” (op pagina 58) of “De serverlijst voor seriële console-switches opnieuw synchroniseren” (op pagina 135). Als u bijvoorbeeld de servernaam voor de seriële consoleschakelaar hebt gewijzigd, synchroniseert u het serveroverzicht opnieuw in het venster voor het beheren van seriële consoleschakelaars (console-switches).
Een servernaam opgeven Voor het gebruik van de HP IP Console Viewer is het vereist dat elke KVM-console-switch,seriële consoleswitch en server een unieke naam heeft. De HP IP Console Viewer gebruikt de volgende procedure om een unieke naam te genereren voor een server waarvan de huidige naam een conflict oplevert met een andere naam in de database. Als er tijdens een achtergrondbewerkingen (zoals een geautomatiseerde bewerking waarbij een naam of verbinding wordt toegevoegd of gewijzigd) een naamconflict optreedt, wordt de conflicterende naam automatisch gewijzigd in een unieke naam. Dit wordt gedaan door een tilde (~) toe te voegen die wordt gevolgd door een optionele reeks cijfers. De cijfers worden toegevoegd als de tilde niet volstaat om een unieke naam te maken. De cijferreeks begint met een één blijft oplopen totdat er een unieke naam is ontstaan. Als de gebruiker tijdens een normale bewerking een naam opgeeft die niet uniek is, wordt een bericht weergegeven dat de servernaam al in de database bestaat. U wordt gevraagd of u de serverrecords wilt samenvoegen. Dit is een nuttige optie wanneer een doelserver door zowel de KVM-sessie als een seriële interface kan worden beheerd. Zie voor meer informatie “Servernamen wijzigen” (op pagina 57) of “Servernamen wijzigen voor seriële console-switches” (op pagina 134).
Weergaves servernaam Wanneer een KVM-console-switch wordt toegevoegd, worden de van de KVM-console-switch of seriële console-switch opgehaalde servernamen opgeslagen in de HP IP Console Viewer-database. De operator kan de server hernoemen in het hoofdvenster, waarna de nieuwe naam wordt opgeslagen in de database en wordt gebruikt in verschillende vensters van de HP IP Console Viewer. Deze nieuwe servernaam wordt niet gecommuniceerd naar de KVM-consoleschakelaar of de seriële consoleschakelaar. Aangezien de HP IP Console Viewer een gedecentraliseerd beheersysteem is, kan de naam die aan een server op de console-switch of seriële console-switch is toegewezen, op elk moment worden gewijzigd zonder dat de HP IP Console Viewer-database wordt bijgewerkt. Deze functie stelt iedere operator in staat om een bepaalde weergave van de HP IP Console Viewer met de lijst van beheerde servers te wijzigen. Omdat er meerdere namen met één server kunnen worden geassocieerd, één op de KVM-console-switch of seriële console-switch en één in de HP IP Console Viewer, gebruikt de HP IP Console Viewer de volgende regels om te bepalen welke naam wordt weergegeven: •
In het hoofdvenster worden alleen de namen weergegeven van de servers in de database, met de naam zoals in de database vermeld. Met andere woorden, het hoofdvenster communiceert niet met de consoleschakelaar of seriële consoleschakelaar om servergegevens op te vragen.
•
In het venster Beheren Console-switch wordt informatie weergegeven die afkomstig is van de consoleschakelaar, tenzij anders wordt vermeld.
Consoleschakelaars toevoegen en detecteren 33
•
De Wizard Synchroniseren Console-switch, die wordt gebruikt om de serverlijst in het venster Beheren Console-switch opnieuw te synchroniseren, overschrijft lokaal gedefinieerde servernamen alleen als de servernaam in de consoleschakelaar niet gelijk is aan de standaard serverwaarde in het venster Beheren Console-switch. In KVM-console-switches zijn de standaardwaarden voor servernamen bijvoorbeeld de EID van de interface-adapter waaraan ze zijn gekoppeld. In seriële console-switches bestaan de standaardwaarden voor de servernaam uit het MAC-adres en het poortnummer van de poort waarmee de server is verbonden. Niet-standaard servernamen die worden gelezen van de consoleschakelaar tijdens het opnieuw synchroniseren, mogen de lokaal gedefinieerde namen overschrijven.
Weergaves sorteren In bepaalde weergaven geeft een HP IP Console Viewer-component een lijst met items weer met kolommen informatie over elk item. Als een kolomkop een pijl bevat, kunt u de weergave aflopend of oplopend sorteren. Als u een weergave wilt sorteren op een kolomkop, klikt u op de kolomkop. De items in de lijst worden gesorteerd overeenkomstig de kolom. Een pijl-omhoog geeft aan dat de lijst oplopende is gesorteerd voor de betreffende kolomkop. Een pijl-omlaag geeft aan dat de lijst aflopend is gesorteerd voor de betreffende kolomkop.
In het cachegeheugen opgeslagen aanmeldingsgegevens beheren Voor toegang tot KVM-console-switches, seriële console-switches en servers moet u zich eerst aanmelden met een geldige gebruikersnaam en een geldig wachtwoord (aanmeldingsgegevens). De HP IP Console Viewer slaat de aanmeldingsgegevens op in het cachegeheugen. Zodra de aanmeldingsgegevens worden gebruikt, worden ze opgeslagen en kunnen alle volgende apparaatverbindingen automatisch worden geverifieerd. Als de aanmeldingsgegevens zijn geverifieerd, worden de in het cachegeheugen opgeslagen aanmeldingsgegevens gebruikt voor andere apparaten die u tijdens de sessie met HP IP Console Viewer benadert. U wordt alleen gevraagd uw gebruikersnaam en wachtwoord op te geven als de verificatie met de in het cachegeheugen opgeslagen aanmeldingsgegeven is mislukt.
Aanmeldingsgegevens wissen U kunt in het geheugen opgeslagen aanmeldingsgegevens op elk gewenst moment wissen. OPMERKING: als u de aanmeldingsgegevens wist, wordt tevens uw voorkeur voor seriële SSH-sessies versus seriële tekstsessies gewist, als deze eerder is opgeslagen. U wist als volgt de aanmeldingsgegevens: 1.
Selecteer Extra>Aanmeldingsgegevens wissen. Er verschijnt een melding.
2.
Klik op OK om af te sluiten.
Consoleschakelaars toevoegen en detecteren 34
Toegang tot consoleschakelaars Dit gedeelte bevat: Overzicht van toegang tot consoleschakelaars........................................................................................... 35
Overzicht van toegang tot consoleschakelaars Als u op het pictogram Console-switches klikt, krijgt u een lijst te zien van de console-switches die op dat moment zijn gedefinieerd in de lokale database. Om toegang te krijgen tot een console-switch, meldt u zich eerst aan met een geldig wachtwoord en een geldige gebruikersnaam. Nadat u bij de console-switch bent aangemeld, plaatst de HP IP Console Viewer de gebruikersnaam en het wachtwoord voor de duur van de HP IP Console Viewer-sessie in het cachegeheugen. Voor alle communicatie tussen de HP IP Console Switch Viewer en de console-switch wordt een SMP-verbinding gebruikt. OPMERKING: u kunt de aanmeldingsgegevens wissen. Zie voor informatie over het wissen van aanmeldingsgegevens “Aanmeldingsgegevens wissen” (op pagina 34). U kunt als volgt toegang verkrijgen tot een console-switch: 1.
Klik op Console-switches om de console-switches in de geselecteerde weergave weer te geven.
2.
Dubbelklik op de gewenste console-switch. Er verschijnt een aanmeldingsvenster. of Selecteer de console-switch en klik op Console-switch beheren. Er verschijnt een aanmeldingsvenster. of Klik met de rechtermuisknop op de console-switch en selecteer Beheren Console-switch in de lijst die wordt weergegeven. Er verschijnt een aanmeldingsvenster. of Klik op Console-switches en druk op Enter. Er verschijnt een aanmeldingsvenster.
3.
Voer een geldige gebruikersnaam en een geldig wachtwoord in. Als nog geen nieuwe gebruikersnaam en wachtwoord zijn ingesteld, kan de account Overstemmen beheerder worden gebruikt. De standaardgebruikersnaam voor deze account is Admin (hoofdlettergevoelig) en het wachtwoordveld wordt leeg gelaten.
BELANGRIJK: als u zich eerder tijdens dezelfde HP IP Console Viewer-sessie bij de console-switch hebt aangemeld, wordt het aanmeldingsvenster alleen weergegeven als de verificatie of toegangsverlening mislukt of als u de aanmeldingsgegevens hebt gewist. 4.
Klik op OK. Het venster Console-switch beheren verschijnt. Zie voor informatie over het beheren van console-switches “KVM-console-switches beheren” (op pagina 36) of “Seriële console-switches beheren” op pagina 97). of Klik op Annuleren om af te sluiten zonder u aan te melden.
Toegang tot consoleschakelaars 35
KVM-consoleschakelaars beheren Dit gedeelte bevat: Overzicht van het venster Beheren Console-switch voor een overzicht van KVM-console-switches..................... 36 Parameters weergeven en configureren via het tabblad Instellingen ............................................................. 36 Het tabblad Status weergeven ................................................................................................................. 67 Het tabblad Tools (Extra) gebruiken.......................................................................................................... 68
Overzicht van het venster Beheren Console-switch voor een overzicht van KVM-console-switches Nadat u een nieuwe KVM-console-switch heeft geïnstalleerd, kunt u de parameters van de apparaten weergeven en configureren, de actieve videosessies weergeven en besturen en diverse besturingsfuncties uitvoeren, zoals het opnieuw opstarten en bijwerken van de KVM-console-switch. Het venster Beheren Console-switch bevat drie tabbladen: •
het tabblad Settings (Instellingen) voor KVM-console-switches (“Parameters weergeven en configureren via het tabblad Instellingen” op pagina 36).
•
het tabblad Status voor KVM-console-switches (“Het tabblad Status weergeven” op pagina 67).
•
het tabblad Extra voor KVM-console-switches (“Het tabblad Tools (Extra) gebruiken” op pagina 68).
Bij bepaalde bewerkingen die u in het venster Beheren Console-switch uitvoert, wordt mogelijk een dialoogvenster weergegeven met het bericht dat u opnieuw moet opstarten voordat de wijzigingen van kracht worden. In dergelijke gevallen kunt u meteen opnieuw opstarten, maar u kunt ook later de computer nog opnieuw opstarten. OPMERKING: met de lokale gebruiker wordt een OSD-gebruiker bedoeld die is verbonden met de console-switch. Raadpleeg de documentatie bij de KVM-console-switch voor meer informatie over de KVM-console-switch en de bewerkingen.
Parameters weergeven en configureren via het tabblad Instellingen Op het tabblad Instellingen kunt u een uitvouwbare lijst weergeven met de categorieën waarin de vele parameters voor de console-switch zijn ondergebracht. Wanneer u een categorie selecteert, worden de parameters van de desbetreffende categorie ingelezen van de console-switch, de database of beide. U kunt deze parameters wijzigen en de wijzigingen op beveiligde wijze naar de console-switch terugzenden via het SMP.
KVM-consoleschakelaars beheren 36
Globale parameters configureren In de categorie Globaal kunt u het producttype, het serienummer (EID) en de taalinstellingen van de console-switch bekijken. Het veld Serienummer (EID) bevat informatie over de hardware van de HP IP Console Switch en de EID die is aangesloten op de betreffende console-switch.
Netwerkparameters configureren De subcategorie Netwerk biedt u de mogelijkheid de netwerkinstellingen te bekijken van een consoleswitch, onder andere de Naam (alleen-lezen), het IP-adres, het subnetmasker, de gateway, het MACadres (alleen-lezen), de LAN-snelheid, de DNS-servers en de Bootp-instellingen. U kunt de naam van de console-switch wijzigen in de categorie SNMP. Bij het zoeken van domeincontrollers tijdens LDAP-verificatie en -autorisatie kunnen de DNS-servers worden gebruikt, maar we raden u aan IP-adressen te gebruiken.
KVM-consoleschakelaars beheren 37
De velden voor de DNS-server worden alleen weergegeven als een licentie voor LDAP-verificatie aanwezig is op de betreffende console-switch.
Netwerkparameters wijzigen: 1.
Selecteer Netwerk.
2.
Selecteer Geactiveerd als een Bootp-server wordt gebruikt om de netwerkconfiguratie te verkrijgen. De overige velden op dit paneel zijn uitgeschakeld. of Selecteer Gedeactiveerd als een statische netwerkconfiguratie wordt gebruikt om de netwerkconfiguratie te verkrijgen. a. Geef in het veld IP-adres een numeriek IP-adres op voor de console-switch. De waarde mag
geen loopback-adres zijn of alleen uit nullen bestaan. b. Geef in het veld Subnetmasker het subnetmasker op als numeriek IP-adres voor de console-
switch. De waarde mag geen loopback-adres zijn of alleen uit nullen bestaan. c. Geef in het veld Gateway het gateway-adres op als numeriek IP-adres voor de
consoleschakelaar. De waarde mag geen loopback-adres zijn. Als er geen gateway-adres is, geeft u 0.0.0.0 op. d. Geef in het veld DNS-servers maximaal drie numerieke IP-adressen op voor DNS-servers. 3.
Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan zonder af te sluiten. of Klik op OK om de wijzigingen op te slaan en het venster te sluiten.
KVM-consoleschakelaars beheren 38
Sessieparameters configureren In de subcategorie Sessies kunt u de Time-out videosessie instellen, waarmee u kunt bepalen na hoeveel minuten van inactiviteit een videosessie door de consoleschakelaar wordt afgesloten. OPMERKING: als een videosessie wordt geassocieerd met een gereserveerde virtuele mediasessie, kan er geen time-out voor de videosessie optreden. In deze subcategorie kunt u tevens de instellingen voor overnamewaarschuwingen configureren. Als u gebruik maakt van de time-out optie voor de overname van de videosessie, kunt u instellen voor hoe lang (5 tot 120 seconden) een waarschuwingsbericht moet worden weergegeven alvorens de controle over een videosessie wordt overgenomen. Als deze optie niet is ingeschakeld, wordt de overname zonder voorafgaande waarschuwing uitgevoerd. Daarnaast kunt u het SSL-coderingsniveau instellen dat moet worden gehanteerd voor de codering van toetsenbord- en muisgegevens in alle videosessies met de console-switch. U kunt tevens videocodering inschakelen. Videocodering is optioneel, maar er moet minimaal één coderingsniveau voor het toetsenbord en de muis zijn geselecteerd. De subcategorie Sessies kan ook worden gebruikt om de opties voor Verbindingen delen in te schakelen. Selecteer in het gedeelte Verbindingen delen de gewenste opties. •
Als u Gedeelde modus toestaan selecteert, kunnen gebruikers KVM-sessies delen voor dezelfde server.
•
Als u Automatisch delen selecteert, kunnen secundaire gebruikers KVM-sessies delen zonder dat eerst toestemming aan de primaire gebruiker hoeft te worden gevraagd.
•
Als u Exclusieve verbindingen selecteert, kunnen primaire gebruikers exclusief gebruikmaken van een KVM-sessie (exclusieve sessies kunnen niet worden gedeeld).
•
Als u Onzichtbare verbindingen selecteert, kunnen beheerders een server controleren zonder dat ze worden gedetecteerd.
U kunt in het veld Controletime-out invoer aangeven hoeveel seconden de console-switch moet wachten op een activiteit voordat het toetsenbord- en muisbeheer wordt overgedragen van de primaire gebruiker aan de secundaire gebruiker. OPMERKING: het hoogste coderingsniveau wordt gebruikt, volgens deze rangorde (van hoog naar laag): •
128-bits codering
•
3DES
•
DES
KVM-consoleschakelaars beheren 39
Zie voor meer informatie over het delen van verbindingen “Videosessietypen” (op pagina 77).
KVM-consoleschakelaars beheren 40
Parameters voor Virtual Media (Virtuele media) configureren De subcategorie Virtuele media stelt u in staat de instellingen voor virtuele-mediasessies op te geven.
Parameter
Functie
Vergrendelen aan KVM-sessie
Wanneer u deze optie selecteert, wordt de virtuele mediasessie beëindigd als de Video Session Viewer waarmee de sessie is gestart, wordt gesloten. Wanneer u deze optie niet selecteert, kan de virtuele mediasessie actief blijven als de bijbehorende Video Session Viewer wordt gesloten. Deze optie is standaard ingeschakeld.
Gereserveerde sessies toestaan
Hiermee kunt u virtuele mediasessies reserveren. Alleen de eigenaar van de virtuele mediasessie kan een KVM-sessie met de gereserveerde virtuele mediasessie bewerkstelligen. Deze instelling is van invloed op de weergave van de reserveringsinstellingen in de Virtuele media. Als deze functie is ingeschakeld, kan de KVM niet worden gedeeld zolang er een virtuele mediasessie is gereserveerd. Als u Gereserveerde sessies toestaan selecteert, kan de eigenaar van de virtuele mediasessie voorkomen dat andere gebruikers een KVM-sessie starten op dezelfde server. Bovendien kunnen er geen time-outs optreden voor de bijbehorende KVM-sessie en kan de sessie niet worden overgenomen als de virtuele mediasessie is gereserveerd. Deze optie is standaard uitgeschakeld.
Alleen-lezen-toegang Hiermee wordt voorkomen dat er gegevens naar virtuele media-apparaten kunnen worden geschreven. CD-ROM’s en andere media waarnaar niet kan worden geschreven, ondervinden geen gevolgen van deze instelling. Deze optie is standaard ingeschakeld. Coderingsniveaus
Hiermee kunt u de coderingsmethode specificeren die moet worden gebruikt voor alle virtuele mediasessies. Deze informatie wordt gebruikt wanneer er nieuwe clientverbindingen worden aangevraagd. Op dat moment probeert de consoleschakelaar te onderhandelen over het hoogste coderingsniveau. Deze optie is standaard uitgeschakeld.
KVM-consoleschakelaars beheren 41
De instellingen opgeven: 1.
Selecteer Virtuele media.
2.
Schakel in het gedeelte Sessiecontrole de selectievakjes in of uit. •
Als u het selectievakje Vergrendelen aan KVM-sessie uitschakelt, blijven uw virtuele-mediasessies actief als de Video Session Viewer waarmee de sessies zijn gestart, wordt gesloten.
•
Als u het selectievakje Gereserveerde sessies toestaan inschakelt, kan alleen de eigenaar van een virtuele mediasessie een KVM-sessie naar de gereserveerde virtuele-mediasessie starten.
•
Als u het selectievakje Alleen-lezen-toegang inschakelt, kan er niet naar de virtuele mediasessies worden geschreven.
3.
Selecteer in het gedeelte Coderingsniveaus geen of meerdere coderingsniveaus om de virtuele mediagegevens die naar de consoleschakelaar worden verzonden, te coderen. Het hoogste niveau dat is geselecteerd wordt gebruikt.
4.
Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan zonder af te sluiten. of Klik op OK om de wijzigingen op te slaan en het venster te sluiten. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Verificatieparameters configureren In de subcategorie Verificatie kunt u selecteren welk type verificatiemethode wordt gebruikt. BELANGRIJK: lees voordat u LDAP-functionaliteit implementeert de handleiding “Integratie instellen van adreslijstservices met HP IP Console Switch” (op pagina 213) voor een beter begrip van de werking van LDAP. De drie verificatiemethoden zijn: •
Lokale verificatie met lokale toegangscontrole Deze optie biedt een veilige verificatie op basis van beheerde schakelaars, gegevensoverdracht en opslag van gebruikersnamen en wachtwoorden. Met de twee niveaus van toegangscontrole, Console-switch-beheerder en Gebruiker, kunt u specifieke toegangsrechten voor de doelserver instellen en het systeem combineren met bestaande firewalls, VPN’s en NAT-netwerken. Dit is de standaardinstelling en de functionaliteit ervan komt overeen met die van de voorgaande versie van de software.
•
Uitsluitend LDAP-verificatie (met lokale ACL) Deze optie biedt een veilige methode voor verificatie op basis van een beheerde adressenlijsten voor wachtwoorden en gebruikersnamen, en verificatie op basis van lokale schakelaars voor ACL’s. ACL’s worden bijgehouden en opgeslagen op elke afzonderlijke console-switch. Wachtwoorden worden alleen op de adreslijstserver bijgehouden. Zie voor meer informatie over LDAP “Werken met adreslijstservicesintegratie” (op pagina 187).
KVM-consoleschakelaars beheren 42
•
LDAP-verificatie en toegangscontrole Biedt een veilige methode voor verificatie op basis van een beheerde adressenlijst voor gebruikersnamen en wachtwoorden en toegangscontrole. Gebruikersrechten en gebruikersaccounts worden opgeslagen in de adressenlijst. Zie voor meer informatie over LDAP-toegangscontrole “Werken met adreslijstservicesintegratie” (op pagina 187).
Gebruikersaccounts configureren In de categorie Gebruikers kunt u gebruikersaccounts configureren. Er zijn twee typen gebruikersaccounts: intern en extern. Interne accounts, zoals lokale verificatieaccounts, bevinden zich op de console-switch. Externe accounts, zoals LDAP-verificatieaccounts en toegangscontroleaccounts worden in de adreslijst opgeslagen. Op het moment dat u de categorie Gebruikers voor het eerst selecteert, haalt de functie voor het beheren van console-switches de gebruikersinformatie en huidige toegangsniveaus op, op basis van het verificatietype dat u heeft geselecteerd. •
Als Plaatselijke verificatie of Gebruik LDAP-verificatie is ingeschakeld, haalt de functie Console-switch beheren een lijst van gebruikersnamen en de huidige toegangsniveaus op van de consoleschakelaar en geeft deze vervolgens weer. Als Plaatselijke verificatie of Gebruik LDAP-verificatie is ingeschakeld, kunt u in de categorie Gebruikers de volgende bewerkingen uitvoeren: •
Gebruikers toevoegen, wijzigen of verwijderen in deze lijst (gebruikersnamen moeten overeenkomen met de gebruiker in de Directory indien LDAP wordt gebruikt voor verificatie)
•
Toegangsniveaus toewijzen: Console-switch-beheerder of Gebruiker
KVM-consoleschakelaars beheren 43
•
Afzonderlijke toegangsrechten voor een server toewijzen aan een gebruiker via de functie Toegangsrechten gebruiker
•
De functie Uitsluiting inschakelen, waarmee u gebruikers kunt uitsluiten als ze vijf maal achter elkaar een ongeldig wachtwoord proberen in te voeren. Hiermee kunt u de uitsluitingsinstellingen configureren en eventueel de uitsluiting van gebruikers opheffen.
OPMERKING: de functie Uitsluiting wordt alleen gebruikt bij Plaatselijke verificatie. Als LDAP-verificatie wordt toegepast, wordt de uitsluitingsfunctionaliteit van de adreslijstservice gebruikt. •
Als LDAP-verificatie en toegangscontrole zijn ingeschakeld, worden de gebruikersnamen en toegangsrechten opgeslagen en beheerd in de Active Directory.
Een gebruiker kan een van de volgende twee toegangsniveaus toegewezen krijgen: Console-switchbeheerder of Gebruiker. Op het toegangsniveau Gebruiker kunt u afzonderlijke toegangsrechten voor een server toewijzen aan een gebruiker. In de volgende tabel wordt weergegeven welke handelingen met de console-switch kunnen worden uitgevoerd op het betreffende toegangsniveau. Bediening
Console-switch-beheerder
Gebruiker
Overname
Alle
Nee
Configureren globale en Ja netwerkinstellingen (beveiligingsmethode, time-out en SNMP)
Nee
Opnieuw opstarten
Ja
Nee
Upgraden
Ja
Nee
Gebruikersaccounts beheren
Ja
Nee
Poortinstellingen configureren
Ja
Nee
Serverstatus controleren
Ja
Nee
KVM-consoleschakelaars beheren 44
Bediening
Console-switch-beheerder
Gebruiker
Serverapparaattoegang
Ja
Toegewezen door beheerder
Serversynchronisatie
Ja
Ja
Een gebruiker toevoegen of wijzigen Een lokaal geverifieerde gebruiker toevoegen of bewerken 1.
Selecteer Gebruikers.
2.
Selecteer een gebruiker.
3.
Klik op Toevoegen om een nieuwe gebruiker toe te voegen. Het dialoogvenster Gebruiker toevoegen verschijnt. of Klik op Wijzigen om een bestaande gebruiker te wijzigen. Het dialoogvenster Gebruiker aanpassen verschijnt.
BELANGRIJK: wachtwoorden moeten een lengte van 5 tot 16 tekens hebben, en mogen zowel letters als cijfers, en zowel hoofdletters als kleine letters bevatten. BELANGRIJK: gebruikersnamen moeten een lengte van 1 tot 16 tekens hebben. Als u van plan bent in de toekomst gebruik te maken van de optionele LDAP-functionaliteit, moet u bij het definiëren van de gebruikersnamen rekening houden met de regels voor gebruikersaccounts die gelden voor Microsoft® Active Directory. 4.
.
Voer de gebruikersnaam en het wachtwoord in (die aan de gebruiker zijn toegewezen) en controleer het wachtwoord door het nogmaals in te voeren in het veld Wachtwoord bevestigen.
OPMERKING: de knop Toegangsrechten kan alleen worden geselecteerd als Toegangsniveau = Gebruiker is geselecteerd. OPMERKING: de wachtwoordvelden zijn uitgeschakeld (gedeactiveerd) wanneer u de modus Gebruik LDAP-verificatie gebruikt. 5.
Selecteer het gewenste toegangsniveau voor de gebruiker in de vervolgkeuzelijst Toegangsniveau. Als u de optie Gebruiker selecteert, wordt de knop Toegangsrechten geactiveerd. a. Klik op Toegangsrechten om individuele servers voor de betreffende gebruiker te selecteren.
Het dialoogvenster voor het instellen van de toegangsrechten van de gebruiker verschijnt. b. Selecteer in de linkerkolom een of meer servers waartoe u de gebruiker toegang wilt verlenen.
Klik op Toevoegen. c. Selecteer in de rechterkolom een of meer servers waartoe u de gebruiker geen toegang meer
wilt verlenen. Klik op Verwijderen.
KVM-consoleschakelaars beheren 45
d. Herhaal de stappen b en c totdat in de rechterkolom alleen de servers worden vermeld waartoe
u de gebruiker daadwerkelijk toegang wilt verlenen en klik op OK.
6.
Klik op OK om de instellingen op te slaan en terug te keren naar het hoofdvenster, of klik op Annuleren om af te sluiten.
Gebruikers met alleen LDAP-verificatie toevoegen en bewerken OPMERKING: bij gebruik van LDAP-verificatie en toegangscontrole voegt u gebruikersaccounts en wachtwoorden toe in de directory. 1.
Selecteer Gebruikers.
2.
Selecteer een gebruiker.
BELANGRIJK: De gebruikersnaam in de categorie Gebruikers moet dezelfde zijn als de weergavenaam in de actieve adreslijst. 3.
Klik op Toevoegen om een nieuwe gebruiker toe te voegen. Het dialoogvenster Gebruiker toevoegen verschijnt. of Klik op Wijzigen om een bestaande gebruiker te wijzigen. Het dialoogvenster Gebruiker aanpassen verschijnt.
4.
Selecteer het gewenste toegangsniveau voor de gebruiker in de vervolgkeuzelijst Toegangsniveau. Als u de optie Gebruiker selecteert, wordt de knop Toegangsrechten geactiveerd. a. Klik op Toegangsrechten om individuele servers voor de betreffende gebruiker te selecteren.
Het dialoogvenster voor het instellen van de toegangsrechten van de gebruiker verschijnt. b. Selecteer in de linkerkolom een of meer servers waartoe u de gebruiker toegang wilt verlenen.
Klik op Add (Toevoegen).
KVM-consoleschakelaars beheren 46
c. Selecteer in de rechterkolom een of meer servers waartoe u de gebruiker geen toegang meer wilt
verlenen. Klik op Verwijderen. d. Herhaal de stappen b en c totdat in de rechterkolom alleen de servers worden vermeld waartoe
u de gebruiker daadwerkelijk toegang wilt verlenen en klik op OK.
5.
Klik op OK om de instellingen op te slaan en terug te keren naar het hoofdvenster, of klik op Annuleren om af te sluiten.
Toegangsrechten voor gebruiker instellen 1.
Klik op Toegangsrechten om individuele servers voor de betreffende gebruiker te selecteren. De vervolgkeuzelijst voor het instellen van de toegangsrechten van de gebruiker verschijnt.
2.
Selecteer een server in de linkerkolom en klik op Toevoegen.
3.
Selecteer een server in de rechterkolom en klik op Verwijderen.
4.
Herhaal stap 2 en 3 totdat in de rechterkolom de juiste servertoegang wordt weergegeven voor de toegewezen gebruiker en klik op OK.
Een gebruiker verwijderen 1.
Selecteer Gebruikers.
2.
Selecteer een gebruiker.
3.
Klik op Delete (Verwijderen). Het dialoogvenster Verwijderen bevestigen verschijnt.
4.
Klik op Ja om het verwijderen te bevestigen of klik op Nee om het venster te sluiten zonder de gebruiker te verwijderen.
Gebruikersaccounts vergrendelen en ontgrendelen Als de consoleschakelaar is geconfigureerd voor lokale verificatie en de gebruiker vijf maal achtereenvolgens een ongeldig wachtwoord invoert, schakelt de functie Security Lock-out (Uitsluiting) de account tijdelijk uit. Als de gebruiker zich nogmaals probeert aan te melden, wordt een foutmelding weergegeven door de clienttoepassingssoftware. Dit uitsluitingsbeleid is van toepassing op alle lokale accounts, behalve de account Overstemmen beheerder. De beheerder kan instellen voor hoeveel uur de account wordt vergrendeld (1 tot 99). Als Uitsluitingen activeren niet is geselecteerd, wordt de functie Beveiligingsuitsluiting uitgeschakeld en kunnen gebruikers niet worden uitgesloten.
KVM-consoleschakelaars beheren 47
Als een account wordt vergrendeld, blijft deze vergrendeld totdat het aantal uren dat is opgegeven in het veld Duur is verstreken, de console-switch weer wordt uit- en ingeschakeld, of een beheerder de account ontgrendelt met de functie Unlock (Ontgrendelen) op dit scherm. OPMERKING: als uw account is vergrendeld terwijl LDAP-verificatie en toegangscontrole is ingeschakeld, moet de account worden ontgrendeld in de Active Directory. Neem voor meer informatie contact op met de Active Directory-beheerder.
Account ontgrendelen 1.
Selecteer Gebruikers.
KVM-consoleschakelaars beheren 48
2.
Klik op Ontgrendelen. Het vergrendelingspictogram naast de gebruikersnaam verdwijnt.
3.
Klik op OK of op Toepassen. De gebruiker kan zich nu weer aanmelden. of Klik op Annuleren om af te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Uitsluiting inschakelen of uitschakelen 1.
Selecteer Gebruikers.
2.
Selecteer Uitsluitingen activeren. Typ in het veld Duur het aantal uren dat de gebruiker wordt uitgesloten (1 tot en met 99). of Schakel Uitsluitingen activeren uit.
3.
Klik op Toepassen en klik vervolgens op OK.
OPMERKING: Het uitschakelen van de uitsluitingsfunctie heeft geen gevolgen voor gebruikers die al zijn uitgesloten.
Uitsluitingsperiode opgeven 1.
Selecteer Gebruikers.
2.
Selecteer Uitsluitingen activeren.
3.
Typ in het veld Duur het aantal uren dat de gebruiker wordt uitgesloten (1 tot 99).
4.
Klik op Toepassen en klik vervolgens op OK.
KVM-consoleschakelaars beheren 49
Admin passeren Overstemmen beheerder is de enige account die kan worden gebruikt om toegang te krijgen tot de console-switch wanneer de lokale accounts zijn geblokkeerd, er geen lokale account bestaat of LDAP niet naar behoren werkt. De account Overstemmen beheerder is een permanente account die niet kan worden verwijderd. Deze account heeft dezelfde toegangsrechten als de account Console-switch-beheerder. De ID en het wachtwoord hiervan moeten zorgvuldig door de bevoegden worden bewaard en niet op dagelijkse basis door een beheerder of gebruiker worden gebruikt. De instellingen accountnaam en wachtwoord voor Overstemmen beheerder zijn alleen beschikbaar voor de Overstemmen beheerdergebruiker. De account Overstemmen beheerder verifieert de consoleschakelaar en directory alleen lokaal. OPMERKING: voor 1 x 1 x 16 en 3 x 1 x 16 IP console-switches wordt tijdens de bijwerkprocedure voor firmwareversies lager dan 3.0.0 gezocht naar een bestaande account van een console-switchbeheerder met de naam “Beheerder” en worden de gebruikersnaam en het wachtwoord hiervan overgeheveld naar de standaard Overstemmen beheerder-account. Als geen gebruiker “Beheerder” wordt aangetroffen, wordt als standaard gebruikersnaam voor de account Overstemmen beheerder de naam “Beheerder” gebruikt en wordt geen standaardwachtwoord ingesteld (leeg).
KVM-consoleschakelaars beheren 50
Parameters voor interface-adapter weergeven In de categorie Interface-adapters ziet u een lijst met interface-adapters die op de HP IP Console Switch zijn aangesloten. Deze lijst bevat tevens de poort, de ID van de interface-adapter en de taal. Een groene cirkel geeft aan dat de interface-adapter online staat. Een gele cirkel geeft aan dat de interface-adapter op dat moment een upgrade ondergaat. Een rode X geeft aan dat de interface-adapter offline staat. U kunt een off line adapter wissen door te klikken op de knop Off line wissen en op OK te klikken wanneer u wordt gevraagd om een bevestiging. OPMERKING: u kunt de inhoud van de kolommen Status, Poort, ID, Type en Taal sorteren door op de kolomnaam te klikken. OPMERKING: de knop Off line wissen kan alleen worden geselecteerd als minimaal één interface-adapter offline staat.
KVM-consoleschakelaars beheren 51
Taalparameters voor interface-adapter instellen De taalinstellingen bepalen welke taal voor de toetsenbordindeling door de USB-interface-adapters moet worden gemeld aan de verbonden servers. 1.
Selecteer Interface-adapters.
2.
Klik op Taal.
3.
Selecteer in de vervolgkeuzelijst de toetsenbordindeling.
4.
Klik op OK om de toetsenbordindeling te selecteren. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder de taal op te slaan.
5.
Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan zonder af te sluiten. of Klik op OK om de wijzigingen op te slaan en het venster te sluiten. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Alle on line interface-adapters rapporteren in de nieuwe taal.
SNMP-parameters configureren SNMP is een protocol dat wordt gebruikt voor het uitwisselen van beheerinformatie tussen toepassingen voor netwerkbeheer en console-switches. Andere SNMP-beheerders kunnen met de console communiceren via de MIB-II en het openbare gedeelte van de bedrijfs-MIB. MIB-II is een standaard die door veel SNMP-servers wordt ondersteund. Op het moment dat u de categorie SNMP voor het eerst selecteert, worden via het venster Beheren Console-switch de SNMP-parameters bij de console-switch opgehaald. In de categorie SNMP kunt u systeeminformatie en community-controlereeksen invoeren, de beheerstations aanwijzen vanwaar de console-switch kan worden beheerd en SNMP-traps ophalen van de console-switch. Als u SNMP inschakelen selecteert, luistert de console-switch naar SNMP-aanvragen via UDP-poort 161. Poort 161 is de standaard UDP-poort voor het verzenden en ontvangen van SNMP-berichten. OPMERKING: In het venster Beheren Console-switch wordt bij het beheren van consoleschakelaars via SNMP een beveiligde tunnel gebruikt. Daarom moet UDP-poort 161 zijn geopend op firewalls. Als u consoleschakelaars wilt controleren met behulp van beheersoftware van derden waarbij gebruikt wordt gemaakt van SNMP, moet u UDP-poort 161 zelfs toegankelijk maken.
KVM-consoleschakelaars beheren 52
U kunt maximaal vier geoorloofde beheerders definiëren. Standaard zijn alle IP-adressen als lege velden gedefinieerd. Als de vier vermeldingen leeg blijven, mogen alle IP-adressen van en naar de consoleschakelaar lezen en schrijven op voorwaarde dat ze de juiste SNMP-community-controlereeksen hebben. Als een of meer van de geoorloofde SNMP-beheerders een adres bevatten, hebben alleen de gedefinieerde geoorloofde SNMP-beheerders toegang. De instellingen voor de geoorloofde beheerders hebben geen gevolgen voor de mogelijkheden van de van de HP IP Console Viewer voor het bekijken en beheren van de console-switch.
Algemene SNMP-parameters configureren 1.
Selecteer SNMP.
2.
Selecteer SNMP inschakelen om de console-switch zo te configureren dat deze antwoordt op SNMP-verzoeken via UDP-poort 161.
3.
Voer in het kader Systeem in het vak Naam de volledig gekwalificeerde domeinnaam van het systeem in, in het vak Beschrijving een beschrijving en in het veld Contactpersoon een contactpersoon.
BELANGRIJK: als u gebruik maakt van LDAP of van plan bent LDAP in de toekomst te gaan gebruiken, moet u ervoor zorgen dat de naam in het veld Naam overeenkomt met de computernaam die voor de console wordt gebruikt in de Active Directory. 4.
Voer de community-namen in in de velden Lezen, Schrijven en Trap. Deze geven de communitycontrolereeksen op die voor SNMP-acties moeten worden gebruikt. De lees- en schrijfreeksen gelden alleen voor SNMP via UDP-poort 161 en worden gebruikt als wachtwoorden die de toegang tot de console-switch beveiligen. Deze reeksen mogen maximaal 64 tekens lang zijn.
KVM-consoleschakelaars beheren 53
5.
Voeg maximaal vier SNMP-stations toe vanwaar de consoleschakelaar kan worden gecontroleerd, bijvoorbeeld HP Systems Insight Manager. Laat dit veld leeg als u wilt dat consoleschakelaar kan worden beheerd vanaf elk SNMP-beheerstation. Zie voor meer informatie “Geoorloofde beheerders toevoegen, wijzigen en verwijderen” (op pagina 54).
6.
Voeg in het vak Trap-bestemmingen maximaal vier SNMP-trapbestemmingen toe waar de consoleschakelaar traps naartoe moet sturen. Zie voor meer informatie “Trap-bestemmingen toevoegen, wijzigen en verwijderen” (op pagina 54).
7.
Klik op OK om de instellingen op te slaan en het venster te sluiten. of Klik op Toepassen om de instellingen op te slaan en het venster geopend te laten. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder op te slaan.
Geoorloofde beheerders toevoegen, bewerken en verwijderen In het gedeelte Toegestane beheerders kunt u maximaal vier SNMP-beheerentiteiten opgeven om deze console-switch te controleren, maar u kunt dit gedeelte ook leeg laten zodat elk station de console-switch kan controleren. U kunt ook bestaande geoorloofde beheerder wijzigen of verwijderen. Een geoorloofde beheerder toevoegen: 1.
Klik op Toevoegen. Het dialoogvenster Toegestane beheerder wordt weergegeven.
2.
Voer het IP-adres in van het beheerstation.
3.
Klik op OK om het beheerstation toe te voegen.
Een geoorloofde beheerder bewerken: 1.
Selecteer een item in de lijst Toegestane beheerders en klik op Wijzigen. Het dialoogvenster Toegestane beheerder wordt weergegeven.
2.
Wijzig het gegeven waar nodig.
3.
Klik op OK om de wijzigingen op te slaan.
Een geoorloofde beheerder verwijderen: 1.
Selecteer een item in de lijst Toegestane beheerders en klik op Verwijderen. U wordt gevraagd de verwijdering te bevestigen.
2.
Klik op Ja om het verwijderen te bevestigen.
Toevoegen, wijzigen en verwijderen van trapbestemmingen In het gedeelte Trap-bestemmingen kunt u maximaal vier SNMP-trap-bestemmingen opgeven waarnaar deze console-switch traps moet verzenden. U kunt ook bestaande trapbestemmingen wijzigen en verwijderen. Een trapbestemming toevoegen: 1.
Klik op Toevoegen. Het dialoogvenster Trap-bestemming wordt weergegeven.
2.
Voer het IP-adres in van de trap-bestemming.
3.
Klik op OK om de trap-bestemming toe te voegen.
Een trapbestemming wijzigen: 1.
Selecteer een gegeven in de lijst met trap-bestemmingen en klik op Wijzigen. Het dialoogvenster Trap-bestemming wordt weergegeven.
2.
Wijzig het gegeven waar nodig.
3.
Klik op OK om de wijzigingen op te slaan.
KVM-consoleschakelaars beheren 54
Een trapbestemming verwijderen: 1.
Selecteer een gegeven in de lijst met trap-bestemmingen en klik op Verwijderen. U wordt gevraagd de verwijdering te bevestigen.
2.
Klik op Ja om het verwijderen te bevestigen.
Trapsgewijs aangesloten consoleschakelaar configureren 1.
Selecteer de categorie Trapsgewijze switches.
2.
Klik op Trapsgewijze switch naast de kolom-ID, selecteer de trapsgewijs aangesloten schakelaar die u wilt configureren en selecteer het type console-switch dat u wilt toewijzen. Als de console-switch niet in de lijst voorkomt, klikt u op Toevoegen om een console-switch aan de lijst Bestaande trapsgewijze switches toe te voegen. Het dialoogvenster Console-switch toevoegen verschijnt. a. Voer de naam van de consoleschakelaar in en selecteer het type consoleschakelaar in de lijst. b. Klik op OK om de console-switch toe te voegen. De consoleschakelaar staat nu in de lijst
Bestaande switches en in de vervolgkeuzelijst Trapsgewijze switch. 3.
Herhaal stap 2 voor elke interface-adapter.
4.
Wanneer u klaar bent, klikt u op Toepassen>OK om de nieuwe instellingen op te slaan. of Klik op Annuleren om af te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Trapparameters configureren Een SNMP-trap is een bericht dat door de console-switch naar een beheerstation wordt gezonden om aan te geven dat in de schakelaar een abnormale gebeurtenis is opgetreden waaraan mogelijk aandacht moet worden geschonken. U kunt zelf instellen welke SNMP-traps naar de beheerstations worden verzonden door de betreffende selectievakjes in de lijst in- en uit te schakelen. De trap SNMPverificatiefout is standaard niet geselecteerd. Op het moment dat u de categorie Traps voor het eerst selecteert, wordt de lijst van SNMP-traps opgehaald bij de consoleschakelaar en weergegeven in het venster Beheren Console-switch. Als u de volledige lijst wilt inschakelen of uitschakelen, selecteert u Alle inschakelen of Alle uitschakelen.
KVM-consoleschakelaars beheren 55
OPMERKING: Het bestand CPQKVM.MIB is op de HP IP Console Viewer CD opgenomen om te worden gebruikt met HP Systems Insight Manager of andere SNMP-beheerstations om SNMP-traps correct te kunnen ontvangen.
Serverparameters weergeven Op het moment dat u de categorie Servers voor het eerst selecteert, haalt de functie Beheren Consoleswitch de servers op die aanwezig zijn in de HP IP Console Viewer-database, inclusief informatie over de wijze waarop de servers zijn verbonden met de geselecteerde console-switch. In de categorie Servers kunt u de lijst bekijken van de servers die onlangs zijn gedetecteerd en kunt u de HP IP Console Viewerdatabase bijwerken. In de kolom Verbindingen wordt de huidige serververbinding met een interface-adapter of trapsgewijs aangesloten schakelaar vermeld. Als de server met een interface-adapter is verbonden, wordt de ID van de interface-adapter in de kolom Verbindingen weergegeven. Als de server met een trapsgewijs aangesloten schakelaar is verbonden, worden de trapsgewijs aangesloten schakelaar en alle kanalen ervan weergegeven.
KVM-consoleschakelaars beheren 56
Wanneer u een interface-adapter of een trapsgewijs aangesloten schakelaar selecteert in de kolom Verbindingen, wordt de Video Session Viewer geopend.
Servernamen wijzigen De categorie Servers kan worden gebruikt om de servernaam in de console-switch en in de clientdatabase te wijzigen. 1.
Selecteer Servers.
2.
Markeer de server die u wilt wijzigen. U kunt maar een server tegelijk wijzigen.
3.
Klik op Modify (Wijzigen). In het pop-upvenster wordt de huidige naam van de server weergegeven zoals deze is opgeslagen in zowel de consoleschakelaar als de clientdatabase (hoeft niet hetzelfde te zijn).
4.
Geef in het veld New Name (Nieuwe naam) de nieuwe naam voor de server op.
5.
Klik op OK om de servernaam te wijzigen. of Klik op Annuleren om de servernaam ongewijzigd te laten.
6.
Herhaal stap 1 t/m 5 voor alle servernamen die u wilt wijzigen.
7.
Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan. of Klik op OK om de wijzigingen op te slaan en het venster te sluiten. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
KVM-consoleschakelaars beheren 57
Serveroverzicht voor consoleschakelaars opnieuw synchroniseren U kunt de database op de HP IP Console Viewer-client op gezette tijden laten synchroniseren met de database die is opgeslagen op de console-switch. U kunt opnieuw synchroniseren als de servernamen op het lokale analoge werkstation zijn gewijzigd of interface-adapters zijn toegevoegd, verwijderd of verplaatst. OPMERKING: Bij deze procedure wordt alleen uw HP IP Console Viewer-client gesynchroniseerd die u gebruikt om opnieuw te synchroniseren. Als u meerdere HP IP Console Viewer-clients onderhoudt, slaat u de gesynchroniseerde lokale database op en laadt u deze weer in op de andere HP IP Console Viewerclients om ervoor te zorgen dat het geheel consistent blijft. 1.
Klik op Resync. Het venster Welkom bij de wizard Synchroniseren Console-switch verschijnt.
2.
Klik op Volgende. Het venster Waarschuwing verschijnt.
KVM-consoleschakelaars beheren 58
3.
(Optioneel) Schakel het selectievakje Servers met standaardnamen uitsluiten in.
4.
Klik op Volgende. Er verschijnt een voortgangsbalk die aangeeft dat de informatie van de consoleschakelaar wordt bekeken. Als er geen trapsgewijs aangesloten schakelaars worden aangetroffen die op een of meer interfaceadapters zijn aangesloten, verschijnt de pagina Bezig met voltooien van de wizard Synchroniseren van Console-switch. Klik op Voltooien om af te sluiten. of
KVM-consoleschakelaars beheren 59
Als er wijzigingen zijn waargenomen, verschijnt het venster Waargenomen wijzigingen.
5.
Klik op Volgende om de database bij te werken. Als een trapsgewijs aangesloten schakelaar wordt aangetroffen die op minimaal één interfaceadapter is aangesloten, verschijnt het venster Enter Cascade Switch Information (Informatie over trapsgewijs aangesloten schakelaar invoeren). Selecteer in het vervolgkeuzemenu welk type trapsgewijs aangesloten schakelaar op de console is aangesloten. Als het type dat u zoekt niet beschikbaar is, kunt u het toevoegen door op Toevoegen te klikken. Zie voor meer informatie “Trapsgewijs aangesloten schakelaarparameters configureren” (op pagina 61).
6.
Klik op Volgende. Het venster Bezig met voltooien van de wizard Synchroniseren van Console-switch verschijnt.
7.
Klik op Voltooien om af te sluiten.
KVM-consoleschakelaars beheren 60
Trapsgewijs aangesloten schakelaarparameters configureren In de categorie Trapsgewijze switches kunt u informatie over trapsgewijs aangesloten schakelaars in de HP IP Console Viewer-database bekijken, wijzigen en toevoegen. De lijst Toewijzen trapsgewijze switch bevat alleen de ID’s van interface-adapters die momenteel zijn aangesloten op een trapsgewijs aangesloten schakelaar in de database.
KVM-consoleschakelaars beheren 61
Versieparameters weergeven Op het moment dat u de categorie Versies voor het eerst selecteert, worden door het venster Beheren Console-switch de versies van de console-switch opgehaald. In de subcategorie Hardware worden de versiegegevens van de consoleschakelaar weergegeven. In de subcategorie Interface-adapter kunt u alle interface-adapters in het systeem bekijken en laden.
KVM-consoleschakelaars beheren 62
Parameters van de hardwareversie weergeven In de subcategorie Hardware worden de versiegegevens van de consoleschakelaar weergegeven.
KVM-consoleschakelaars beheren 63
Parameters van de interface-adapterversie weergeven In de subcategorie Interface-adapter kunt u alle interface-adapters in het systeem bekijken en laden.
Automatische firmware-upgrades voor de interface-adapter inschakelen U kunt de HP IP Console Switches met virtuele media zo instellen dat de firmware voor de interfaceadapter automatisch wordt bijgewerkt. 1.
Selecteer Interface-adapters.
2.
Schakel het selectievakje Activeer automatisch bijwerken voor alle interface-adapters.
3.
Klik op Toepassen en klik vervolgens op OK.
KVM-consoleschakelaars beheren 64
Firmware voor interface-adapter handmatig laden en upgraden De firmware van de interface-adapter kan afzonderlijk worden geladen vanaf het tabblad Instellingen of kan simultaan worden bijgewerkt vanaf het tabblad Extra (“Het tabblad Tools (Extra) gebruiken” on page 68). Nadat het laden is gestart, verschijnt een bericht dat de huidige status aangeeft. Zolang een laadsessie in voortgang is, kunt u geen andere starten. OPMERKING: bij deze methode voor het laden van de firmware voor de interface-adapter wordt de huidige versie van de firmware van de interface-adapter altijd overschreven. HP beveelt het gebruik van het tabblad Extra voor het upgraden van de firmware van de interface-adapter aan. Hierbij wordt alleen een upgrade van de interface-adapter uitgevoerd als deze een nieuwe versie van de firmware nodig heeft. Zie het gedeelte “Werken met het tabblad Extra”, elders in dit hoofdstuk, voor meer informatie. 1.
Selecteer Interface-adapters.
2.
Selecteer de vervolgkeuzelijst ID en selecteer de interface-adapter waarvan u de firmware-informatie wilt weergeven. De ID’s die worden weergegeven in de vervolgkeuzelijst, zijn een combinatie van de ID en de naam van de server of console-switch die op de interface-adapter is aangesloten. Als de interface-adapter nergens op is aangesloten, wordt in de vervolgkeuzelijst Geen weergegeven. Nadat u de interface-adapter hebt geselecteerd, wordt de firmware-informatie in het vak Gegevens weergegeven.
3.
Vergelijk de inhoud van het vak Gegevens met die van het vak Firmware beschikbaar om te zien of een nieuwe firmwareversie beschikbaar is voor de interface-adapter. Als het bijwerken van de interface-adapter nodig is, klikt u op Firmware laden. Tijdens het laadproces verschijnt een voortgangsbericht onder het venster Firmware beschikbaar en wordt de knop Firmware laden inactief. Wanneer het laadproces is voltooid, verschijnt een bericht dat de upgrade bevestigt.
4.
Herhaal stap 3 tot en met 4 voor elke interface-adapter waarvoor een upgrade nodig is.
5.
Klik als alles voltooid is op OK.
Resetten van een interface-adapter In het geval dat een oude, trapsgewijs aangesloten consoleschakelaar niet door de consoleschakelaar wordt herkend, kan het nodig zijn de interface-adapter die de verbinding vormt tussen de trapsgewijs aangesloten schakelaar en de consoleschakelaar, te resetten. Hiervoor gebruikt u de knop Interfaceadapter resetten in de subcategorie Versies - Interface-adapters. OPMERKING: de knop Interface-adapter resetten kan alleen worden geselecteerd bij een interface-adapter van het type PS2 en op het moment dat er geen firmware-upgrade in voortgang is. 1.
Selecteer in de lijst ID in de subcategorie Interface-adapters de interface-adapter die u wilt resetten.
2.
Klik op Interface-adapter resetten. Er wordt een waarschuwing weergegeven dat deze functie alleen bestemd is voor trapsgewijs aangesloten schakelaars en dat de aangesloten server na het resetten van de interface-adapter mogelijk opnieuw moet worden opgestart.
KVM-consoleschakelaars beheren 65
Gelicenseerde opties weergeven Als u in het venster Beheren Console-switch op Opties onder licentie klikt, verschijnt het venster Opties onder licentie waarin u de opties kunt configureren die beschikbaar zijn in de firmware van de consoleswitch. Bij de HP IP Console Switches met virtuele media en de HP Serial Console Servers (seriële consoleswitches) is de optie LDAP-verificatie standaard ingeschakeld. In het venster Opties onder licentie worden alle opties vermeld die op de console-switch beschikbaar zijn, met een aanduiding of de optie door de aanwezigheid van een licentiesleutel is ingeschakeld. Zie voor meer informatie over LDAP “Adreslijstservicesintegratie inschakelen” (op pagina 192).
KVM-consoleschakelaars beheren 66
Het tabblad Status weergeven Op het tabblad Status in het venster Console-switch beheren kunt u de huidige actieve gebruikersverbindingen bekijken en verbreken en gebruikersaccounts deblokkeren. U kunt zien hoe lang gebruikers verbonden zijn geweest, met welke servers of interface-adapters ze verbonden zijn geweest, en welk systeemadres ze hebben.
Verbreken van gebruikerssessie 1.
Klik op Status. Het venster met de videosessies die op dat moment actief zijn, wordt weergegeven.
2.
Selecteer een of meer gebruikers waarvan u de verbinding wilt verbreken.
3.
Klik op Disconnect Session (Sessie verbreken). Het dialoogvenster Confirm Disconnect (Verbreken bevestigen) verschijnt.
4.
Klik op Ja als u het verbreken van de verbinding wilt bevestigen. of Klik op Nee om af te sluiten zonder de opdracht te geven de verbinding te verbreken.
KVM-consoleschakelaars beheren 67
Het tabblad Tools (Extra) gebruiken Op het tabblad Extra kunt u het systeem opnieuw opstarten, de firmware upgraden, en configuratieen gebruikersdatabasebestanden opslaan en herstellen.
Consoleschakelaar opnieuw opstarten U kunt de consoleschakelaar opnieuw opstarten via het tabblad Extra van het venster Beheren Console-switch. Als u op de knop Herstarten Console-switch klikt, zendt de consoleschakelaar een verbrekingsbericht naar alle actieve gebruikers, wordt de huidige gebruiker afgemeld en wordt de consoleschakelaar onmiddellijk opnieuw opgestart. BELANGRIJK: nadat u de consoleschakelaar weer hebt ingeschakeld, moet u minstens 60 seconden wachten totdat de opstartprocedure is voltooid alvorens u een schakelbewerking uitvoert. Als u tijdens het opstartproces probeert toegang te verkrijgen tot servers, kunnen systeemfouten ontstaan die het opnieuw opstarten van de hardware noodzakelijk maken. U kunt de consoleschakelaar als volgt opnieuw opstarten: 1.
Klik op Extra.
2.
Klik op Herstarten Console-switch. Er verschijnt een waarschuwing dat het systeem opnieuw wordt opgestart.
3.
Klik op Ja.
Wacht na het opstarten van de consoleschakelaar 60 seconden voordat u een schakelbewerking uitvoert.
KVM-consoleschakelaars beheren 68
Firmware van consoleschakelaar upgraden U kunt de firmware van de console-switch bijwerken via TFTP of via het bestandssysteem. Een upgrade van de interface-adapter kan afzonderlijk worden uitgevoerd op het tabblad Instellingen, of gelijktijdig op het tabblad Extra. OPMERKING: als u wijzigingen hebt aangebracht op het tabblad Instellingen van het venster Beheren Console-switch, maar deze wijzigingen op het moment dat u begint met de upgrade nog niet hebt laten toepassen, wordt u gevraagd de upgrade te bevestigen, aangezien de console-switch tijdens het upgradeproces opnieuw moet worden opgestart. Als u de wijzigingen niet laat toepassen, worden deze geannuleerd voordat de upgrade van de firmware wordt uitgevoerd. Om TFTP-downloads te kunnen uitvoeren, moet TFTP zijn ingeschakeld. VOORZICHTIG: schakel de consoleschakelaar niet uit tijdens het upgraden van de firmware. Dit proces kan tot 10 minuten in beslag nemen. 1.
Klik op Extra.
2.
Klik op Upgrade Console Switch Firmware. Het dialoogvenster Bijwerken firmware Consoleswitch verschijnt.
3.
Selecteer TFTP-server of Bestandssysteem. Als u Bestandssysteem hebt ingeschakeld, voert u de bestandsnaam van de firmware in of bladert u naar de locatie van de firmware.
of Als u TFTP-server heeft ingeschakeld, voert u het IP-adres van de TFTP-server in waar de firmware zich bevindt, de bestandsnaam van de firmware en de locatie van de map.
KVM-consoleschakelaars beheren 69
4.
Klik op Upgrade. De knop Bijwerken wordt gedeactiveerd en er verschijnt een voortgangsbericht. Zodra de overdracht is voltooid, wordt u gevraagd om toestemming voor het opnieuw opstarten van de console-switch. De nieuwe firmware kan niet worden gebruikt voordat de consoleschakelaar opnieuw is opgestart.
5.
Klik op Yes om de controleschakelaar opnieuw op te starten. Het dialoogvenster Bijwerken firmware Console-switch verschijnt. Hierin ziet u een voortgangsbericht en uiteindelijk een melding dat de upgrade en het opnieuw opstarten zijn voltooid. Klik op Close om af te sluiten. of Klik op No als u de controleschakelaar later opnieuw wilt opstarten.
Firmware van interface-adapters gelijktijdig upgraden 1.
Klik op Extra.
2.
Klik op Bijwerken firmware interface-adapter. Het dialoogvenster Bijwerken firmware Interface-adapter verschijnt.
3.
Schakel het selectievakje van het type interface-adapter dat u wilt upgraden in. U kunt het selectievakje van een gegeven type niet selecteren als alle interface-adapters al zijn voorzien van de nieuwste firmware.
4.
Klik op Upgrade. De knop Bijwerken wordt gedeactiveerd. In de kolom Laatste status wordt In Progress (Upgraden wordt uitgevoerd) weergegeven tot de upgrade van het desbetreffende type interface-adapter is voltooid. Vervolgens wordt Succeeded (Voltooid) weergegeven. Er verschijnt een bericht dat een firmware-upgrade in voortgang is totdat de upgrade van alle interface-adapters is voltooid.
5.
Klik op Close om af te sluiten.
KVM-consoleschakelaars beheren 70
Configuratiebestanden van consoleschakelaar beheren Configuratiebestanden bevatten alle instellingen van een console-switch, inclusief de netwerkinstellingen, de configuratie van de interface-adapter, SNMP-instellingen en aangesloten servers. U kunt configuratiebestanden ook naar nieuwe consoleschakelaars kopiëren zodat u de nieuwe schakelaars niet handmatig hoeft te configureren. OPMERKING: gebruikersaccountgegevens worden opgeslagen in de gebruikersdatabase, niet in het configuratiebestand. Alleen de account Overstemmen beheerder wordt opgeslagen in het configuratiebestand en niet in het gebruikersdatabasebestand. Zie voor meer informatie “Console-switchgebruikersdatabases beheren” (op pagina 72) of “Seriële console-switch-gebruikersdatabases beheren” (“Gebruikersdatabase van seriële consoleschakelaar beheren” op pagina 145).
Configuratiedatabase van consoleschakelaar opslaan Met het hulpprogramma Configuratie Console-switch opslaan kunt u deze console-switchdatabase van de seriële console-switch opslaan naar een bestand op het systeem waarop de HP IP Console Viewer wordt uitgevoerd. OPMERKING: het bestand dat wordt opgeslagen, wordt gecodeerd en u wordt verzocht een wachtwoord op te geven wanneer u de database opslaat. U moet dit wachtwoord opgeven als u het bestand wilt herstellen. U slaat als volgt de configuratie van een consoleschakelaar op in een bestand: 1.
Klik op Extra.
2.
Klik op Save Configuration (Configuratie opslaan). Het dialoogvenster Configuratie Console-switch opslaan verschijnt.
3.
Klik op Bladeren en selecteer een locatie voor het opslaan van het configuratiebestand. De locatie verschijnt in het veld Opslaan in: veld.
4.
Klik op Opslaan. Het dialoogvenster Enter Password (Wachtwoord invoeren) verschijnt.
5.
Geef in het veld Password (Wachtwoord) een wachtwoord op en typ het nogmaals in het vak veld. Wanneer u de database terugzet naar de consoleschakelaar, wordt u naar dit wachtwoord gevraagd. Hoewel lege wachtwoorden worden geaccepteerd, wordt dit niet aanbevolen.
6.
Klik op OK. De configuratiedatabase voor de consoleschakelaar wordt gelezen vanaf de consoleschakelaar en opgeslagen. Er wordt een voortgangsbericht weergegeven. Wanneer het bestand is opgeslagen, verschijnt er een bevestigingsbericht.
7.
Klik op OK om terug te keren naar het tabblad Extra.
Configuratiedatabase van consoleschakelaar herstellen Het hulpprogramma Configuratiedatabase herstellen herstelt de eerder opgeslagen schakelaarconfiguratiedatabase vanaf het systeem waarop de HP IP Console Viewer-software wordt uitgevoerd naar de console-switch. Het databasebestand kan worden hersteld naar de consoleschakelaar waarvan het afkomstig is of naar een andere consoleschakelaar van hetzelfde type. Op deze manier hoeft u een nieuwe consoleschakelaar niet meer handmatig te configureren.
KVM-consoleschakelaars beheren 71
Een configuratiebestand terugzetten naar een consoleschakelaar: 1.
Klik op Extra.
2.
Klik op Restore Configuration (Configuratie herstellen). Het dialoogvenster Configuratie Console-switch herstellen verschijnt.
3.
Klik op Bladeren en selecteer de locatie van het opgeslagen configuratiebestand. De bestandsnaam en locatie verschijnen in het veld Bestandsnaam: veld.
4.
Klik op Restore (Herstellen). Het dialoogvenster Enter Password (Wachtwoord invoeren) verschijnt.
5.
Geef het wachtwoord op dat u hebt gemaakt toen de configuratiedatabase is opgeslagen.
6.
Klik op OK. Het configuratiebestand wordt teruggezet naar de console-switch. Er wordt een voortgangsbericht weergegeven. Wanneer het bestand is teruggezet, verschijnt er een bevestigingsbericht.
7.
Klik op OK om terug te keren naar het tabblad Extra.
Gebruikersdatabases van consoleschakelaar beheren Gebruikersdatabasebestanden bevatten alle gebruikersaccounts die aan een console zijn toegewezen, behalve de account Overstemmen beheerder. U kunt databasebestanden met gebruikersaccounts opslaan en gebruiken om gebruikers op meerdere consoleschakelaars te configureren. Hiervoor kopieert u het bestand met de gebruikersaccounts naar de nieuwe consoleschakelaar.
Opslaan, gebruikersdatabases van consoleschakelaar Met het hulpprogramma Gebruikersdatabase opslaan kunt u deze gebruikersdatabase van de consoleswitch opslaan naar een bestand op het systeem waarop de HP IP Console Viewer wordt uitgevoerd. OPMERKING: u wordt om een wachtwoord gevraagd voor het coderen van het bestand. Het maakt niet uit of u het bestand terugzet op dezelfde console-switch of op een andere console-switch. Het wachtwoord is vereist om het bestand dat moet worden teruggezet te kunnen lezen (decoderen). U slaat als volgt een gebruikersdatabase van een consoleschakelaar op in een bestand: 1.
Klik op Extra.
2.
Klik op Gebruikersdatabase opslaan. Het dialoogvenster Gebruikersdatabase Console-switch verschijnt.
KVM-consoleschakelaars beheren 72
3.
Klik op Bladeren en selecteer een locatie voor het opslaan van het gebruikersdatabasebestand. De locatie verschijnt in het veld Opslaan in: veld.
4.
Klik op Opslaan. Het dialoogvenster Enter Password (Wachtwoord invoeren) verschijnt.
5.
Geef in het veld Password (Wachtwoord) een wachtwoord op en typ het nogmaals in het vak veld. Het configuratiebestand wordt ingelezen vanaf de console-switch en opgeslagen op de gewenste locatie. Er verschijnt een voortgangsvenster. hoewel lege wachtwoorden worden geaccepteerd, wordt dit niet aanbevolen.
6.
Klik op OK. De gebruikersdatabase wordt gelezen vanaf de consoleschakelaar en opgeslagen naar een locatie. Er wordt een voortgangsbericht weergegeven. Wanneer het bestand is opgeslagen, verschijnt er een bevestigingsbericht.
7.
Klik op OK om terug te keren naar het tabblad Extra.
Gebruikersdatabase van consoleschakelaar herstellen Het hulpprogramma Gebruikersdatabase herstellen herstelt de eerder opgeslagen configuratiedatabase van een gebruiker vanaf het systeem waarop de HP IP Console Viewer-software wordt uitgevoerd naar de seriële console-switch. Het databasebestand kan worden hersteld naar de consoleschakelaar waarvan het afkomstig is of naar een andere consoleschakelaar van hetzelfde type. Op deze manier hoeft u gebruikers voor een nieuwe consoleschakelaar niet meer handmatig te configureren. Een gebruikersdatabase terugzetten naar een consoleschakelaar: 1.
Klik op Extra.
2.
Klik op Gebruikersdatabase herstellen. Het dialoogvenster Gebruikersdatabase Console-switch herstellen verschijnt.
3.
Klik op Bladeren en selecteer de locatie van het opgeslagen gebruikersdatabasebestand. De bestandsnaam en locatie verschijnen in het veld Bestandsnaam: veld.
4.
Klik op Restore (Herstellen). Het dialoogvenster Enter Password (Wachtwoord invoeren) verschijnt.
5.
Geef het wachtwoord op dat u hebt gemaakt toen het gebruikersdatabasebestand is opgeslagen.
6.
Klik op OK. Het gebruikersdatabasebestand wordt gelezen vanaf de seriële consoleschakelaar en opgeslagen naar een locatie. Er wordt een voortgangsbericht weergegeven. Wanneer het bestand is teruggezet, verschijnt er een bevestigingsbericht.
7.
Klik op OK om terug te keren naar het tabblad Extra.
KVM-consoleschakelaars beheren 73
Externe servers beheren via Video Session Viewer Dit gedeelte bevat: Informatie over Video Session Viewer ....................................................................................................... 74 Video Session Viewer vergroten en vernieuwen ......................................................................................... 82 Video Session Viewer bijstellen................................................................................................................ 83 Sessie-opties configureren ....................................................................................................................... 85 Functieknoppen selecteren voor de Videosessie-werkbalk............................................................................ 85 Aanwijzers uitlijnen ................................................................................................................................ 85 Muis afstellen......................................................................................................................................... 85 Meerdere servers weergeven in de scanmodus .......................................................................................... 86 Werken met virtuele media (alleen HP IP consoleschakelaars met virtuele media)........................................... 90
Informatie over Video Session Viewer Nadat u een verbinding met een server tot stand heeft gebracht, verschijnt het bureaublad van de server in een apart venster: de Video Session Viewer. U ziet zowel de lokale aanwijzer als de aanwijzer van de server. Als de aanwijzers niet samen bewegen, moet u de aanwijzers mogelijk uitlijnen. Als de aanwijzers zich onregelmatig lijken te gedragen, moet u wellicht het beeld bijstellen. Zie voor meer informatie over cursors uitlijnen “De cursors uitlijnen” (op pagina 85). Vanuit de Video Session Viewer hebt u toegang tot alle normale functies van de server. U kunt ook speciale taken uitvoeren in de Video Session Viewer, zoals macro-opdrachten naar de server sturen. U kunt ook een aangepaste lijst met servers bekijken door afzonderlijke servers te laten weergeven in de Thumbnail Viewer. Deze weergave bevat een reeks miniaturen, elk met een verkleinde, niet-interactieve weergave van het schermbeeld van de server. Zie voor meer informatie “Meerdere servers bekijken met behulp van de Scanmodus” (op pagina 86).
Externe servers beheren via Video Session Viewer 74
Video Session Viewer-venster
Nr.
Beschrijving
1
Titelbalk — hier wordt de naam weergegeven van de server die u weergeeft Voor toegang tot de menubalk plaatst u de cursor midden onder op de titelbalk.
2
Menubalk—Biedt toegang tot functies
3
Bureaublad van server - via dit bureaublad kunt u werken met de server
4
Pictogram Align Local Cursor (Lokale aanwijzer uitlijnen)—Hiermee kunt u de bewegingen van aanwijzer op de lokale server weer gelijk laten lopen met de aanwijzer op de externe server
5
Pictogram Refresh Video (Beeld vernieuwen)—Hiermee kunt u het gedigi-taliseerde videobeeld van het serverbureaublad opnieuw laten opbouwen
6
Pictogram Full Screen mode (Volledige schermweergave)—Hiermee kunt u het bureaublad van de externe server schermvullend maken
Externe servers beheren via Video Session Viewer 75
Video Session Viewer openen 1.
Klik op Servers.
2.
Dubbelklik op de naam van de server. of Selecteer een server en klik op KVM-sessie starten. of Klik met de rechtermuisknop op de naam van de server en selecteer KVM-sessie starten. of Selecteer een server en druk op Enter. De Video Session Viewer wordt geopend in een nieuw venster.
OPMERKING: als dit de eerste apparaattoegang van de HP IP Console Viewer-sessie is, wordt wellicht gevraagd om een gebruikersnaam en een wachtwoord. Verzoeken om aanmeldingsgegevens tijdens opeenvolgende toegangspogingen zijn het gevolg van de instellingen voor het opslaan van de aanmeldingsgegevens in het cachegeheugen. Zie, als u niet nog niet eerder met goed gevolg gegevens heeft ingevoerd en in de cache heeft opgeslagen, “Aanmeldgegevens in het cachegeheugen beheren” (op pagina 34).
Een actie selecteren Als de HP IP Console Viewer meer dan een primaire actie ontvangt voor een geselecteerd apparaat, omdat voor het apparaat meerdere verbindingstypen beschikbaar zijn, wordt het dialoogvenster Handelingenselectie weergegeven en wordt u gevraagd een actie te selecteren in de lijst met beschikbare acties. Om een actie te selecteren markeert u de actie en klikt u op OK.
Video Session Viewer afsluiten Als u een Video Session Viewer wilt afsluiten, selecteert u Bestand>Afsluiten.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 76
Videosessietypen Wanneer u de Video Viewer gebruikt in combinatie met console-switches, heeft u verschillende opties voor sessietypen volgens de rechten van elke gebruiker. U kunt ervoor kiezen de KVM-sessie te gebruiken met de doelserver in een exclusieve sessie, een sessie te delen, meerdere servers te scannen of een server te controleren in stealth-modus, afhankelijk van uw toegangsrechten. Videosessietypen beïnvloeden zowel de weergavekenmerken van de Video Session Viewer als de rechten van andere gebruikers die toegang krijgen tot de server. Het huidige sessietype wordt aangegeven door een pictogram aan de rechterkant van de Video Viewer-werkbalk. Videosessietypen worden beschreven in de volgende tabel. Sessietype
Beschrijving
Normal KVM (Normale KVM)
U voert een normale KVM-sessie uit die niet exclusief is, maar momenteel niet wordt gedeeld. Een actieve sessiepictogram wordt weergegeven.
Scanning (Scannen)
U kunt maximaal 16 servers controleren in miniatuurweergave.
U hebt exclusieve controle over de doelserver. Tijdens deze KVM-sessie kan de verbinding met (alleen HP IP Consoleswitches met virtuele media) de server niet worden gedeeld, maar het kan door een beheerder worden voorbereid of geobserveerd in de stealth-modus. Exclusive (Exclusief)
Digital share: active (primary) (Digitaal delen: actief (primair))
U bent de eerste gebruiker die een verbinding maakt met de doelserver en u staat secundaire gebruikers toe de KVM-sessie te delen.
(alleen HP IP Consoleswitches met virtuele media) Digital share: active (secondary) (Digitaal delen: actief (secundair)) (alleen HP IP Consoleswitches met virtuele media)
U kunt de doelserver weergeven en ermee interacteren terwijl u de KVM-sessie deelt met een primaire gebruiker en, indien nodig, andere secundaire gebruikers.
Digital share: passive (Digitaal delen: passief)
U kunt de video-uitvoer van de doelserver weergeven als de primaire gebruiker het deelverzoek accepteert. U hebt geen controle (alleen HP IP Consoleswitches met virtuele media) over de computer via het toetsenbord of de muis. U kunt de video-uitvoer van de doelserver weergeven zonder de toestemming of het (alleen HP IP Consoleswitches met virtuele media) medeweten van de primaire gebruiker. U hebt geen controle over de server via het toetsenbord of de muis. Dit sessietype is alleen beschikbaar voor beheerders. Stealth
Externe servers beheren via Video Session Viewer 77
Werken met de exclusieve modus (alleen HP IP consoleschakelaars met virtuele media) Wanneer u een videosessie houdt in exclusieve modus, ontvangt u van andere gebruikers geen aanvragen tot delen. Beheerders kunnen echter kiezen om uw sessie over te nemen (te beëindigen) of om uw sessie te volgen in stealth-modus. Ga als volgt te werk om exclusieve Video Session Viewer-sessies in te schakelen op een console-switch: 1.
Klik op Console-switches.
2.
Dubbelklik op een consoleschakelaar. of Selecteer een console-switch en klik op Console-switch beheren. of Klik met de rechtermuisknop op een console-switch en selecteer Console-switch beheren in het menu. of Selecteer een console-switch en druk op Enter.
3.
Selecteer Instellingen.
4.
Selecteer Sessies.
5.
Selecteer Exclusieve verbindingen in Verbinding delen.
Ga als volgt te werk voor toegang tot Video Session Viewer in exclusieve modus: 1.
Open een Video Session Viewer-sessie naar een server.
2.
Selecteer Extra>Exclusieve modus op de werkbalk Video Session Viewer-sessietypes. Als de Video Session Viewer op dat moment wordt gedeeld, kan alleen de primaire gebruiker de sessie als exclusief aanmerken. De primaire gebruiker ontvangt een bericht dat secundaire sessies worden beëindigd wanneer er een sessie in exclusieve modus wordt gestart.
3.
Selecteer Ja om de sessies van de secundaire gebruikers te beëindigen. of Selecteer Nee om de exclusieve modus te annuleren.
Secundaire gebruikers kunnen uw Video Session Viewer-sessie niet delen. Beheerders of gebruikers met bepaalde toegangsrechten kunnen uw sessie echter nog steeds beëindigen.
Werken met de modus voor digitaal delen (alleen HP IP consoleschakelaars met virtuele media) Meerdere gebruikers kunnen een doelapparaat weergeven en ermee samenwerken in de modus voor digitaal delen. U kunt gebruikers sessies laten delen als actieve gebruikers met gebruik van toetsenbord en muis of als passieve gebruikers die alleen naar het beeld kunnen kijken. Ga als volgt te werk om een console-switch te configureren om een Video Session Viewer-sessie te delen: 1.
Klik op Console-switches.
2.
Dubbelklik op een console-switch. of Selecteer een console-switch en klik op Console-switch beheren. of Klik met de rechtermuisknop op een console-switch en selecteer Console-switch beheren. of Selecteer een console-switch en druk op Enter.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 78
3.
Selecteer Instellingen.
4.
Selecteer Netwerk.
5.
Selecteer Deelmodus activeren in Verbindingen delen.
OPMERKING: u kunt ervoor kiezen Automatisch delen te selecteren zodat secundaire gebruikers automatisch een KVM-sessie delen zonder eerst toestemming aan de primaire gebruiker te vragen. Ga als volgt te werk om een verbinding te delen in de modus voor digitaal delen: 1.
Klik op Servers.
2.
Dubbelklik op een server. of Selecteer een server en klik op KVM-sessie starten. of Klik met de rechtermuisknop op een server en selecteer KVM-sessie starten. of Selecteer een server en druk op Enter. Wanneer een andere gebruiker deze server weergeeft, wordt een bericht weergegeven dat de server al deelneemt aan een KVM-sessie. Als op de server meerdere sessietypen zijn ingeschakeld, wordt u gevraagd om een sessietype te kiezen. Als Verbinding delen is ingeschakeld op de consoleschakelaar en u over voldoende toegangsrechten beschikt, wordt u gevraagd om de bestaande sessie te delen of over te nemen. Als de optie beschikbaar is, selecteert u Delen.
3.
Selecteer Ja of OK om uw aanvraag op te slaan en te voltooien. Als Automatisch delen niet is ingeschakeld, wordt een aanvraag tot delen naar de primaire gebruiker verzonden. Deze gebruiker kan uw aanvraag accepteren of weigeren en Passieve modus kiezen. of Selecteer Nee om de aanvraag tot delen te annuleren.
Als de primaire gebruiker de aanvraag tot delen accepteert of als Automatisch delen is ingeschakeld, wordt een Video Session Viewer-sessie van de doelserver geopend en het indicatorpictogram geeft aan of de sessiestatus actief of passief is. Als de primaire gebruiker de aanvraag tot delen afwijst, wordt de afgewezen aanvraag weergegeven in de Video Session Viewer. Beheerders kunnen de sessie vervolgens sluiten en proberen opnieuw verbinding te maken. De poging tot een nieuwe verbinding kan worden gebruikt om de sessie over te nemen of om verbinding te maken in stealth-modus. OPMERKING: als Delen niet als sessietype wordt vermeld of als u niet wordt gevraagd om verbinding te maken in de modus voor delen, zijn de eigenschappen van de doelserver niet geconfigureerd om een sessie in de modus voor digitaal delen te accepteren.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 79
Werken met de overnamemodus (alleen HP IP consoleschakelaars met virtuele media) Overname maakt het mogelijk voor gebruikers met voldoende bevoegdheden om de controle over een server over te nemen van een andere (externe of lokale) gebruiker met lagere of gelijke toegangsrechten. De aanvraag voor overname kan worden afgewezen, afhankelijk van het toegangsniveau van de gebruiker die de aanvraag verricht en de gebruiker waarvan de sessie wordt overgenomen. Toegangsniveau gebruiker Overgenomen door
Kan overname worden afgewezen?
Lokale gebruiker
Console-switch-beheerder
Ja
Console-switch-beheerder
Lokale gebruiker
Ja
Console-switch-beheerder
Console-switch-beheerder
Ja
Externe gebruiker
Lokale gebruiker
Nee
Externe gebruiker
Console-switch-beheerder
Nee
OPMERKING: de account Override Administrator (Speciale beheerderstoegang) is in de bovenstaande scenario’s gelijkwaardig aan de account Console Switch Administrator (Consoleschakelaarbeheerder). Ga als volgt te werk om een lokale gebruiker over te nemen: 1.
Klik op Servers.
2.
Dubbelklik in de lijst Unit (Apparaat) op de server. of Selecteer de server en klik op KVM-sessie starten. of Klik met de rechtermuisknop op de server. Selecteer KVM-sessie starten. of Selecteer de server en druk op Enter. Wanneer de lokale gebruiker deze server weergeeft, wordt u gevraagd de sessie van de lokale gebruiker te beëindigen (als u over de juiste toegangsrechten beschikt).
3.
Klik op Ja om de verbinding van de lokale gebruiker te beëindigen. De lokale gebruiker ontvangt een kennisgeving. De Video Session Viewer wordt gestart. of Klik op Nee om de verbinding van de lokale gebruiker te behouden.
Werken met stealth-modus (alleen HP IP consoleschakelaars met virtuele media) Beheerders kunnen verbinding maken met een server in stealth-modus, waarbij ze de beelduitvoer van een externe gebruiker ongemerkt bekijken. In stealth-modus kan de beheerder het toetsenbord en de muis van de doelserver niet gebruiken. Ga als volgt te werk om Video Session Viewer-sessies in stealth-modus in te schakelen op een console-switch: 1.
Klik op Console-switches.
2.
Dubbelklik op een consoleschakelaar. of Selecteer een console-switch en klik op Console-switch beheren. of Klik met de rechtermuisknop op een console-switch en selecteer Console-switch beheren. of Selecteer een console-switch en druk op Enter.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 80
3.
Selecteer Instellingen.
4.
Selecteer Sessies.
5.
Selecteer Onzichtbare verbindingen in Verbindingen delen.
Ga als volgt te werk om een server te bekijken in stealth-modus: 1.
Klik op Servers.
2.
Dubbelklik op de server. of Selecteer de server en klik op KVM-sessie starten. of Klik met de rechtermuisknop op de server en selecteer KVM-sessie starten. of Selecteer de server en druk op Enter.
OPMERKING: wanneer de lokale gebruiker deze server weergeeft, wordt een bericht weergegeven dat de server al deelneemt aan een Video Session Viewer-sessie. Als op de server meerdere sessietypen beschikbaar zijn, wordt u gevraagd om een sessietype te kiezen. Als de optie beschikbaar is, kiest u Stealth. 3.
Klik op Ja of op OK. of Klik op Nee om de aanvraag voor onzichtbaarheid te annuleren.
De Video Session Viewer van de doelserver wordt geopend en de beheerder kan alle beelduitvoer van de doelserver bekijken terwijl hij onopgemerkt blijft. OPMERKING: als Stealth niet als sessietype wordt vermeld of als u niet wordt gevraagd om verbinding te maken in de stealth-modus, zijn de eigenschappen van de doelserver niet geconfigureerd om sessies in stealth-modus te accepteren of beschikt u niet over de benodigde toegangsrechten.
Verbindingen delen (alleen HP IP consoleschakelaars met virtuele media) Met het delen van een verbinding kunnen meerdere gebruikers tegelijkertijd met een server communiceren. Wanneer u een primaire gebruiker bent, kunt u een melding krijgen via een dialoogvenster dat een andere gebruiker uw verbinding wil delen. U kunt op Ja klikken om het delen te accepteren, op Nee om het delen te weigeren of op Passief delen om de nieuwe gebruiker toe te staan de verbinding te delen zonder controle over de verbinding te hebben. Wanneer u probeert een videosessie te openen bij een server die al wordt bekeken door een andere gebruiker, krijgt u de melding dat de server reeds wordt weergegeven. Afhankelijk van de configuratie van deelinstellingen kunt u de optie krijgen de videosessie te delen of op te schorten. U kunt ook de optie krijgen een stealth-videosessie te openen. OPMERKING: stealth-videosessies zijn passieve videosessies, waarbij de primaire gebruiker zich niet bewust is van de aanwezigheid van een secundaire gebruiker. De mogelijkheid een stealth-videosessie te openen wordt bepaald door de rechten van de gebruiker. Als een gebruiker een andere gebruiker kan toelaten, kan deze gebruiker ook een stealth-videosessie openen.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 81
Toegang tot de server wordt bepaald door de aard van de huidige verbinding van de gebruiker met de server. Er zijn twee typen Video Session Viewer-gebruikers: een primaire gebruiker en maximaal 11 simultane secundaire gebruikers (een enkele console-switch ondersteunt maximaal 12 simultane sessies op alle aangesloten servers). Alleen de primaire gebruiker kan verzoeken accepteren of weigeren voor alle gebruikers die een verbinding delen. De primaire gebruiker behoudt tevens controle over de videoparameters en de beeldresolutie van de videosessie. Secundaire gebruikers kunnen actieve gebruikers zijn met de mogelijkheid via de muis of het toetsenbord gegevens in te voeren of passieve gebruikers die dit niet kunnen. Als de optie Automatisch delen is ingeschakeld op de console-switch (Globaal>Sessie), hebben secundaire gebruikers geen toestemming van de primaire gebruiker nodig om zich bij de sessie te voegen. Als een primaire gebruiker de sessie verlaat, zal de eerstvolgende secundaire gebruiker met actieve gebruikersrechten de primaire gebruiker worden. Als er geen secundaire gebruikers met actieve gebruikersrechten zijn die de sessie delen wanneer de primaire gebruiker de sessie verlaat, zal de sessie worden afgesloten. Zie voor meer informatie over het configureren van het delen van verbindingen “Sessieparameters configureren” (op pagina 39).
Video Session Viewer vergroten en vernieuwen U kunt de weergave van de Video Session Viewer instellen met de drie pictogrammen aan de bovenkant van het scherm. Met het eerste pictogram (met de enkele aanwijzer) kunt u de lokale aanwijzer verbergen. Druk op de toets F10 om terug te keren naar de modus met dubbele aanwijzers. Met het tweede pictogram (Beeld vernieuwen), kunt u het beeld opnieuw laten opbouwen. Met het derde pictogram (Lokale aanwijzer uitlijnen), kunt u de muisaanwijzers uitlijnen.
Lokale aanwijzers bijstellen U kunt de lokale aanwijzers aanpassen door te klikken op Lokale aanwijzer uitlijnen. De lokale aanwijzer wordt uitgelijnd met de aanwijzer op de externe server. Als de uitlijning van de aanwijzers dreigt te verlopen, schakelt u de muisversnelling uit op de server. of U kunt de lokale aanwijzer en de externe aanwijzer gelijk laten lopen door Automatische beeldbijstelling te selecteren in het menu Extra.
Het beeld vernieuwen U kunt het beeld vernieuwen door op Beeld vernieuwen te klikken. of Selecteer Beeld>Vernieuwen in het menu Video Session Viewer. Het gedigitaliseerde videobeeld wordt volledig opnieuw opgebouwd.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 82
Scherm beeldvullend maken Selecteer Beeld>Volledig scherm in het menu Video Session Viewer. Het bureaubladvenster verdwijnt en alleen het bureaublad van de externe server is nog zichtbaar. Het schermformaat wordt ingesteld op 1280 x 1024. Als het bureaublad van de client een hogere resolutie heeft dan het bureaublad van de doelcomputer, wordt het beeldvullende beeld omringd door een blanco achtergrond. Er wordt een zwevende werkbalk weergegeven. U kunt de volledige schermweergave weer verlaten door op Normaal venster rechtsboven op de zwevende werkbalk te klikken.
Video Session Viewer bijstellen U kunt de resolutie en de beeldkwaliteit van de Video Session Viewer instellen. U kunt op elk gewenst moment ook de sessie uitvergroten zodat deze het volledige scherm beslaat en het beeld opnieuw laten opbouwen.
Formaat van Video Session Viewer bijstellen In de Video Session Viewer kunt u het beeldvenster automatisch en handmatig vergroten. Als u de optie voor automatisch schalen selecteert, heeft het bureaublad altijd hetzelfde formaat en wordt de grootte van de Video Session Viewer aangepast aan het bureaublad. Als u de optie voor handmatig schalen selecteert, wordt een selectie weergegeven met de ondersteunde formaten voor de Video Session Viewer. U past als volgt de grootte van de Video Session Viewer aan: Selecteer Beeld>Schalen>Automatisch schalen om de Video Session Viewer automatisch te schalen. Het beeld van het apparaat wordt automatisch geschaald. of Selecteer Beeld>Schalen> om de Video Session Viewer handmatig te schalen.
Beeldkwaliteit aanpassen In de Video Session Viewer kunt u de beeldkwaliteit zowel automatisch als handmatig aanpassen. In de meeste gevallen optimaliseert de functie Video automatisch bijstellen de kwaliteit voor de best mogelijke weergave.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 83
De Prestatiemonitor biedt feedback terwijl de instellingen worden aangepast. Wijzig de instellingen tot Prestatiemonitor geen waarden weergeeft.
Nr.
Beschrijving
1
Image Capture Width (Breedte vastgelegd beeld)— Hiermee stelt u de breedte van het beeld bij
2
Pixel Sampling Fine Adjust (Fijnafstemming pixelmonstering)—Hiermee stelt u de scherpte van het beeld bij
3
Image Capture Horizontal Position (Horizontale positie vastgelegd beeld)—Hiermee stelt u de positie van het beeld op het scherm bij naar links of naar rechts
4
Image Capture Vertical Position (Verticale positie vastgelegd beeld)—Hiermee stelt u de positie van het beeld op het scherm bij naar boven of naar beneden
5
Contrast—Hiermee maakt u het beeld lichter of donkerder
6
Brightness (Helderheid)—Hiermee verhoogt of verlaagt u de helderheid van het beeld
7
Noise Threshold (Ruisdrempel)—Hiermee stelt u in voor hoeveel pixels in een blok een wijziging moet worden gedetecteerd alvorens videogegevens naar de client worden gestuurd
8
Priority Threshold (Prioriteitsdrempel)—Hiermee stelt u het wijzigingsniveau binnen een beeldblok in om te bepalen wanneer een beeldblok een hoge prioriteit heeft
U past als volgt de beeldkwaliteit van het venster van de Video Session Viewer aan: 1.
Selecteer Extra>Video handmatig bijstellen. Het dialoogvenster Video handmatig bijstellen wordt weergegeven.
2.
Klik op het pictogram dat moet worden aangepast en verschuif de schuifbalk of klik op de knop Min - of Max +. De aanpassingen zijn onmiddellijk zichtbaar.
3.
Klik op Close om af te sluiten.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 84
Sessie-opties configureren U kunt pass-through voor toetsenbord inschakelen, een toetsaanslag voor het activeren van het menu selecteren en achtergrondvernieuwingsselectie inschakelen in het dialoogvenster Algemene sessieopties.
Pass-through voor toetsenbord configureren Met een pass-through voor het toetsenbord heeft u de meeste macro’s niet meer nodig, omdat de toetsaanslagen voor het lokale besturingssysteem worden vastgelegd en deze worden doorgegeven aan de doelserver. Om pass-through voor het toetsenbord in te stellen selecteert u Extra>Sessie>Opties>Algemeen en selecteert u Pass-through voor alle toetsaanslagen in normale venstermodus.
Functieknoppen selecteren voor de Videosessie-werkbalk U kunt maximaal 10 functieknoppen selecteren die op de werkbalk verschijnen in het dialoogvenster Toolbar Session Options (Sessie-opties werkbalk). U kunt ook de waarden voor de optie Toolbar Hide Delay Time (Vertraging voor verbergen van werkbalk) selecteren.
Aanwijzers uitlijnen Als de aanwijzers niet meer naar behoren reageren, kunt u deze uitlijnen zodat ze elkaar weer goed volgen. Tijdens het uitlijnen wordt de lokale aanwijzer uitgelijnd met de aanwijzer op de externe server. VOORZICHTIG: als de server geen ondersteuning biedt voor het ontkoppelen en opnieuw koppelen van de aanwijzers, wordt de aanwijzer uitgeschakeld en moet de server opnieuw worden opgestart. Bij de meeste besturingssystemen kunt u de aanwijzers uitlijnen door op de menubalk op Lokale aanwijzer uitlijnen te klikken.
Muis afstellen Als u de muisaanwijzers wilt synchroniseren, moet u de muisinstellingen op de doelserver die u op afstand wilt besturen wijzigen. OPMERKING: u wordt aangeraden het standaard-muisstuurprogramma van Windows® te gebruiken op alle Windows®-systemen die op de console-switch zijn aangesloten.
Windows-besturingssystemen In Windows®-besturingssystemen (met standaardstuurprogramma’s) synchroniseert u de muisaanwijzers als volgt: 1.
Selecteer op het bureaublad achtereenvolgens Start, Instellingen en Configuratiescherm en dubbelklik op het pictogram Muis.
2.
Selecteer Beweging.
3.
In Microsoft® Windows® 2000 stelt u de Snelheid in op 50% (standaard) en de Versnelling op Geen. of In Windows Server™ 2003 stelt u de snelheid in op 50% (standaard) en schakelt u de optie Precisie van de aanwijzer verbeteren uit.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 85
Linux-besturingssystemen OPMERKING: het volgende Linux-voorbeeld heeft betrekking op Red Hat 3.0. Raadpleeg voor meer informatie de Help of de documentatie bij uw Linux-besturingssysteem. In Linux-besturingssystemen (GNOME) synchroniseert u de muisaanwijzers als volgt: 1.
Klik op het hoofdmenu.
2.
Selecteer Programs>Settings>Peripherals in de takenlijst van het hoofdmenu.
3.
Selecteer Mouse in de takenlijst Peripheral. Het venster Mouse Configuration verschijnt. In dit venster kunt u de muis voor rechts- of linkshandigen instellen en de muisbeweging aanpassen door de versnelling en drempelwaarde te wijzigen in de vierde positie vanaf de linkerkant.
In Linux-besturingssystemen (KDE) synchroniseert u de muisaanwijzers als volgt: 1.
Ga naar het hoofdmenu en selecteer K Menu>KDE Control Center>Input Devices>Mouse.
2.
Stel de versnelling in op 1X.
3.
Pas de instellingen toe en klik op OK.
Meerdere servers weergeven in de scanmodus Met de Video Session Viewer kunt u gelijktijdig meerdere servers bekijken in de Thumbnail Viewer van de scanweergave. Deze weergave bevat een reeks miniaturen, elk met een verkleinde, niet-interactieve weergave van het schermbeeld van de server. Onder elke miniatuur wordt de naam van de server en een statusindicatie weergegeven. •
Een groene LED geeft aan dat de server op dat moment wordt gescand.
•
Een rode X geeft aan dat de laatste scan van de server niet is geslaagd. De scan kan zijn mislukt door een fout in de aanmeldingsgegevens of in het pad (bijvoorbeeld: het serverpad op de consoleswitch was niet beschikbaar). De scherminfo bij de LED geeft de oorzaak van de mislukking weer.
De standaardgrootte van de miniaturen is afhankelijk van het aantal servers in de scanlijst.
Uw servers scannen In de Thumbnail Viewer kunt u een scanreeks van maximaal 16 servers samenstellen om deze servers te kunnen controleren. In de scanweergave wordt elke miniatuur op zijn beurt bijgewerkt. De Thumbnail Viewer meldt zich aan bij de server en geeft een bijgewerkt beeld van de server weer voor de door de gebruiker bij View Time Per Server (Weergavetijd per server) ingestelde periode, meldt zich vervolgens af bij de server en gaat verder bij de volgende miniatuur. Bij Tijd tussen servers kunt u ook een scanvertraging instellen. Tijdens de vertragingsperiode ziet u de laatste miniatuurweergave van alle servers in de scanreeks, al bent u bij geen enkele server aangemeld. Wanneer u de Thumbnail Viewer start, wordt elk beeld in eerste instantie gevuld met een witte achtergrond totdat een serverbeeld verschijnt. Een indicatielampje onder elk beeld geeft de status van de server weer. Een groene LED geeft aan dat de server op dat moment wordt gescand. Een rode X geeft aan dat de laatste scan van de server niet is geslaagd. De scan kan zijn mislukt door een fout in de aanmeldingsgegevens of in het pad (het serverpad op de consoleschakelaar was niet beschikbaar). De scherminfo bij de LED geeft de oorzaak van de mislukking weer. De scanweergave heeft een lagere prioriteit dan een actieve verbinding. Als u een interactieve sessie met een server hebt, wordt deze server overgeslagen in de scanreeks en gaat de Thumbnail Viewer verder met de volgende server. Er wordt geen aanmeldingsfout weergegeven. Nadat de interactieve sessie is afgesloten, wordt de server weer in de scanreeks opgenomen. Als een andere gebruiker een actieve verbinding met de server heeft, ziet u de miniatuur wel in uw scanlijst.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 86
De scanweergave gebruiken 1.
Klik in het hoofdvenster op Server, Sites of op Mappen.
2.
Selecteer twee of meer servers door op de servers te klikken terwijl u de toets Shift of Ctrl ingedrukt houdt. De knop voor de scanmodus (scanweergave) verschijnt.
3.
Klik op Scanmodus. Het venster Scanmodus verschijnt.
Scanvoorkeuren instellen 1.
Selecteer vanuit de miniatuurweergave Opties>Voorkeuren. Het dialoogvenster Voorkeuren scanmodus verschijnt.
2.
Voer in het veld View Time Per Server (Weergavetijd per server) in hoe lang elke miniatuur tijdens het scannen actief moet blijven (10 tot 60 seconden).
3.
Voer in het veld Tijd tussen Servers in hoe lang het scannen moet worden onderbroken tussen twee opeenvolgende servers (5 tot 60 seconden).
4.
Klik op OK om wijzigingen op te slaan of op Annuleren om het venster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Bladeren in de miniatuurweergave Als u een afzonderlijk miniatuurbeeld selecteert en op het menu Miniatuur klikt, kunt u een interactieve sessie met de betreffende server starten, de servers toevoegen aan de scanreeks of de aanmeldgegevens voor de server instellen. In het menu Opties kunt u de scanvoorkeuren instellen, het scannen onderbreken en de grootte van de miniaturen van alle servers instellen.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 87
Formaat van miniaturen wijzigen Selecteer vanuit de Thumbnail Viewer Opties>Voorkeuren. Selecteer het gewenste formaat in de vervolgkeuzelijst.
Een individuele server toevoegen aan de scanreeks 1.
Klik in de miniatuurweergave van de scanmodus met de rechtermuisknop op de miniatuur van een server.
2.
Selecteer Miniatuur en vervolgens Inschakelen. De miniatuur van de server wordt opgenomen in de scanreeks.
OPMERKING: op het moment dat een gebruiker een server raadpleegt, wordt het menu voor scannen inschakelen voor de miniatuur van de betreffende server uitgeschakeld.
Een servervideosessie starten vanuit een miniatuurweergave Selecteer de miniatuur van een server. Selecteer vanuit de Thumbnail Viewer Miniatuur>[servernaam]>Interactieve sessie bekijken. of Klik met de rechtermuisknop op de miniatuur van een server en selecteer Interactieve sessie bekijken. Het beeld van de betreffende server wordt geopend in een interactief Video Session Viewer-venster. of Dubbelklik op de miniatuur van een server.
Een scanreeks onderbreken of opnieuw starten Selecteer vanuit de Thumbnail Viewer Opties>Scan onderbreken. Als op dat moment een scanreeks actief is in de Thumbnail Viewer, wordt deze tijdelijk onderbroken bij de miniatuur die op dat moment wordt weergegeven. Als de scanreeks al onderbroken is, wordt deze juist hervat.
Aanmeldingsgegevens voor server instellen 1.
Selecteer de miniatuur van een server. Selecteer vanuit de Thumbnail Viewer Miniatuur>[servernaam]>Aanmeldingsgegevens. of Klik met de rechtermuisknop op de miniatuur van een server en selecteer Aanmeldingsgegevens. Er verschijnt een aanmeldingsvenster.
2.
Voer een gebruikersnaam en wachtwoord in voor de geselecteerde server. Druk op Enter.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 88
Macro’s gebruiken voor KVM-consoleschakelaars Met de macrofunctie van de Video Session Viewer kunt u: •
Meerdere toetsaanslagen naar een server sturen, met inbegrip van toetsaanslagen die u niet kunt uitvoeren zonder gevolgen voor uw lokale systeem, zoals CTRL+ALT+Delete.
•
Een macro verzenden vanuit een vooraf gedefinieerde macrogroep. Macrogroepen voor Windows® and SUN zijn reeds gedefinieerd.
•
De macrogroep wijzigen die standaard wordt weergegeven. Door deze actie komen de macro’s in de opgegeven groep beschikbaar in het betreffende menu.
Groepsinstellingen voor macro’s gelden voor een specifieke server en kunnen dus voor elke server afzonderlijk worden ingesteld.
Een macro verzenden Klik op Macro’s en selecteer de macro’s die u wilt verzenden.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 89
Werken met virtuele media (alleen HP IP consoleschakelaars met virtuele media) OPMERKING: de HP IP Console Viewer-database is ontworpen om maximaal 25 beheerde controleschakelaars en maximaal 1.024 doelservers (apparaten) op te slaan. Als meer eenheden worden toegevoegd, kan dit leiden tot verminderde prestaties. Met een HP IP console-switch met virtuele media kunt u een verwijderbaar massa-opslagapparaat of een cd/dvd-station toewijzen aan de lokale computer als een virtueel station op een doelserver. U kunt ook een .iso of diskette-imagebestand toevoegen en toewijzen aan de lokale client als een virtueel station op de doelserver. U kunt de vaste schijf van een lokale computer niet toewijzen aan virtuele media.
Vereisten virtuele media Als u Virtuele media goed wilt kunnen gebruiken, moet aan de volgende vereisten worden voldaan: •
U moet een HP IP Console Switch met virtuele media (2 x 1 x 16 of 4 x 1 x 16) gebruiken.
•
De doelserver moet met de console-switch worden verbonden met behulp van een USB 2.0 interfaceadapter met virtuele media of PS2 interface-adapter met virtuele media.
•
De doelserver en het besturingssysteem moeten intrinsiek in staat zijn om de types USB 2.0compatibele media die u virtueel toewijst, te gebruiken. Met andere woorden, als de server-BIOS of het besturingssysteem geen draagbaar USB-opslagapparaat ondersteunt, kunt u dit op de lokale computer niet toewijzen als een station voor virtuele media op de doelserver. Apparaten worden weergegeven als samengestelde USB 2.0-apparaten, tenzij u slechts een enkel virtueel apparaat met een PS2 interface-adapter koppelt met virtuele media.
•
Er kan slechts één virtuele mediasessie actief zijn op een server.
Virtuele mediabronnen Virtuele mediabronnen kunnen niet worden gedeeld tussen een lokale OSD-console en een externe console. Zo kan een externe gebruiker die met de HP IP Console Viewer werkt geen virtuele mediabron gebruiken die is aangesloten op de USB-hub van de lokale OSD. Alleen virtuele-mediabronnen die rechtstreeks zijn aangesloten op de computer van de client waarop de HP IP Console Viewer-software wordt uitgevoerd, kunnen worden toegewezen aan een doelserver. U kunt één CD-server en één massa-opslagapparaat achter elkaar toewijzen. •
Een CD-apparaat bevat een CD/DVD-station of een ISO-imagebestand van een CD.
•
Een massa-opslagapparaat bevat een diskettestation, een diskette-imagebestand, een USBgeheugenapparaat of andere verwisselbare media, zoals een externe vaste USB-schijf.
Voor HP Server Console Switches met virtuele media kunnen virtuele mediabronnen niet worden gedeeld tussen lokale consoles. Een apparaat dat bijvoorbeeld op een USB-hub is aangesloten van poort A van de console, kan niet worden benaderd door poort B van de console.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 90
Beperkingen van samengestelde USB 2.0-apparaten Wanneer een USB 2.0-interface-adapter met virtuele-mediamogelijkheden wordt gebruikt, wordt als standaardfunctionaliteit voor virtuele media de samengestelde high-speed USB 2.0-mogelijkheid van het protocol toegepast. Sommige BIOS-versies, bepaalde besturingssystemen en installatieprogramma’s van doelservers ondersteunen geen samengestelde USB 2.0-apparaten. Als de BIOS of het besturingssysteem van uw doelserver dergelijke apparatuur niet ondersteund, moet u een van de volgende acties ondernemen: •
Schaf een USB 2.0-interfaceadapter aan met virtuele media en wijs die toe aan een nietsamengesteld virtuele-media-apparaat.
•
Schakel de USB 2.0-functionaliteit van de USB 2.0-interface-adapter met virtuele media uit vanaf de plaatselijke OSD op de console-switch, waardoor de interface-adapter in 1.1-modus werkt. Raadpleeg voor meer informatie over deze optie de gebruikershandleiding HP IP Console Switch met virtuele media.
Momenteel ondersteunen HP ProLiant-servers met AMD Opteron-processoren en Red Hat Enterprise Linux 4 geen samengestelde USB 2.0-apparaten. USB 2.0-apparaten worden wel ondersteund door de BIOS van HP ProLiant G4 servers met Intel-processoren en nieuwere servers. Als de BIOS van de server USB 2.0 ondersteunt maar het besturingssysteem doet dat niet, treedt er een fout op wanneer de besturing van de muis en het toetsenbord overgaat van de BIOS naar het installatieprogramma. We raden u aan de PS2-interface-adapter met virtuele media te gebruiken voor HP ProLiant servers met AMD Opteron-processoren en Red Hat Enterprise Linux 4.
Aandachtspunten bij delen en overname van virtuele media De KVM-sessie en de virtuele-mediasessies zijn van elkaar gescheiden. Daarom zijn er vele opties voor het delen, reserveren en overnemen van sessies. De HP IP Console Viewer is dusdanig flexibel dat deze kan worden aangepast aan de behoeften van het systeem. De consoleschakelaar en de virtuele mediasessie kunnen bijvoorbeeld tegelijk worden vergrendeld. Als in deze modus de consoleschakelaarsessie wordt verbroken, wordt de bijbehorende virtuele mediasessie ook beëindigd. Als de sessies niet samen worden vergrendeld, kan de consoleschakelaarsessie worden beëindigd, terwijl de virtuele mediasessie actief blijft. Als er op de server een virtuele mediasessie wordt uitgevoerd zonder een bijbehorende consoleschakelaarsessie, kan een van de twee volgende situaties optreden: •
De oorspronkelijke gebruiker (User A) kan opnieuw verbinding maken. of
•
Een andere gebruiker (User B) kan verbinding maken met het betreffende kanaal.
U kunt in het venster Virtuele media het selectievakje Reserved (Gereserveerd) inschakelen zodat alleen User A (Gebruiker A) toegang heeft tot het betreffende kanaal via een consoleschakelaarsessie. Als User B (Gebruiker B) toegang heeft tot deze sessie (de optie Reserved (Gereserveerd) is niet ingeschakeld), kan User B (Gebruiker B) de media beheren die wordt gebruikt in de virtuele mediasessie. In bepaalde omgevingen is een dergelijke configuratie niet gewenst. Door de optie Reserved (Gereserveerd) in een trapsgewijze omgeving te gebruiken, heeft alleen User A (Gebruiker A) toegang tot de lagere console-switch en is het kanaal voor de console-switch tussen de hogere en lagere console-switch volledig gereserveerd voor User A (Gebruiker A). Overnameniveaus bieden meer flexibiliteit wat betreft de mogelijke combinaties.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 91
Venster Virtual Media (Virtuele media) Het venster Virtuele media is een programma waarmee het toewijzen van virtuele media, en het ongedaan maken hiervan, kan worden beheerd. In het venster worden alle fysieke schijfeenheden op het werkstation van de client weergegeven die als virtuele schijfeenheid kunnen worden toegewezen (niet-USB-eenheden kunnen niet worden toegewezen). U kunt ook een .iso- of diskette-imagebestand toevoegen en vervolgens toewijzen via het venster Virtual Media Virtuele media. Zodra een doelserver is toegewezen, wordt in de detailweergave van het venster Virtuele media informatie weergegeven over het aantal gegevens dat is overgedragen en de tijd die is verstreken sinds de doelserver is toegewezen. U kunt opgeven dat de virtuele mediasessie is gereserveerd. Wanneer een sessie is gereserveerd en de bijbehorende consoleschakelaarsessie is beëindigd, kan een andere gebruiker geen consoleschakelaarsessie starten naar die server. Als een sessie niet is gereserveerd, kan een andere consoleschakelaarsessie worden gestart. U kunt de sessie ook reserveren om ervoor te zorgen dat een essentiële update niet wordt onderbroken door een andere gebruiker die de consoleschakelaarsessie probeert over te nemen of door time-outs voor de consoleschakelaarsessie. U kunt ook de interface-adapter opnieuw instellen via het venster Virtuele media. Hiermee stelt u de beginwaarden in voor alle vormen van USB-media op de server. Wees daarom voorzichtig en gebruik deze optie alleen als de server niet reageert.
Virtuele media, sessie-instellingen U kunt onder andere de volgende instellingen voor virtuele mediasessies configureren: •
Locking (Vergrendelen) Met de vergrendeloptie geeft u aan of een virtuele mediasessie samen met de consoleschakelaarsessie op de doelserver is vergrendeld. Wanneer deze optie is ingeschakeld (de standaardinstelling) en de consoleschakelaarsessie wordt beëindigd, wordt de virtuele mediasessie ook beëindigd. Wanneer deze optie niet is ingeschakeld en de consoleschakelaarsessie wordt beëindigd, blijft de virtuele mediasessie actief.
•
Mapped drives access mode (Toegangsmodus toegewezen stations) U kunt de toegangsmodus voor toegewezen stations instellen op alleen-lezen. Wanneer de toegangsmodus alleen-lezen is, kunt u geen gegevens naar het toegewezen station op het werkstation van de client schrijven. Wanneer de toegangsmodus niet alleen-lezen is, kunt u gegevens naar en van het toegewezen station lezen en schrijven. Als het toegewezen station een station is dat alleen kan worden gelezen (bijvoorbeeld bepaalde CD-/DVD-stations of .iso-images), wordt de geconfigureerde toegang lezen-schrijven genegeerd. Het kan handig zijn om de modus alleen-lezen in te stellen wanneer een lezen-schrijven-eenheid, zoals een massaopslagapparaat of een verwisselbaar USB-medium, is toegewezen en u wilt voorkomen dat de gebruiker hier gegevens naar schrijft.
•
Coderingsniveaus U kunt maximaal drie coderingsniveaus configureren voor virtuele mediasessies. Elke mogelijke combinatie is geldig. U kunt kiezen uit de volgende opties: •
128-bit SSL
•
3DES
•
DES
Het hoogste niveau dat is geselecteerd (in deze volgorde) wordt gebruikt. Als er geen coderingsniveau is ingeschakeld, wordt er standaard geen codering gebruikt.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 92
Een virtuele-mediasessie openen OPMERKING: de volgende procedures zijn alleen geldig voor console-switches die zijn aangesloten via een USB 2.0-interface-adapter die virtuele media ondersteunt. 1.
Open een Video Session Viewer-sessie naar de server.
2.
Selecteer Extra>Virtuele media op de werkbalk Video Session Viewer. Het venster Virtuele media verschijnt.
3.
Als u een sessie wilt reserveren, klikt u in het venster Virtuele media op Details en schakelt u het selectievakje Gereserveerd in.
Virtuele mediastations toewijzen OPMERKING: in het besturingssysteem Windows® geeft de USB 2.0-interface-adapter twee USBapparaten weer, een CD en een massa-opslagapparaat, wanneer er geen virtuele media is toegewezen. Deze twee apparaten en een USB-roothub worden ook weergegeven in het hulpprogramma Hardware veilig verwijderen in het systeemvak van de computer. Als de apparaten of de resthub worden verwijderd met het hulpprogramma Hardware veilig verwijderen, zal de virtuele-mediafunctie pas werken als de USBapparaten opnieuw worden herkend. Open een virtuele-mediasessie door Extra>Virtuele media te selecteren op de werkbalk Video Viewer.
Een fysiek station als virtuele-mediastation toewijzen 1.
Klik in het venster Virtuele media op Toegewezen naast de schijfeenheden die u wilt toewijzen.
2.
Als u wilt dat de schijfeenheid alleen kan worden gelezen, klikt u op Alleen-lezen naast de schijfeenheid voordat u de schijfeenheid toewijst. Als de virtuele mediasessie eerder zodanig is geconfigureerd dat alle toegewezen stations alleen-lezen moeten zijn, is dit selectievakje ingeschakeld en kan deze instelling niet worden gewijzigd.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 93
U kunt het selectievakje Alleen-lezen inschakelen als de sessie zowel kan worden gelezen als geschreven, maar u de toegang tot een bepaalde schijfeenheid wilt beperken tot alleen-lezen.
Toewijzing virtueel mediastation ongedaan maken In het venster Video Session Viewer kunt u met de juiste procedure voor het besturingssysteem van de doelserver een uitwerpbewerking voor het virtuele apparaat uitvoeren.
Toevoegen en toewijzen van een ISO- of diskette-image als virtueel mediastation 1.
Klik in het venster Virtuele media op Image toevoegen. Het algemene venster voor het selecteren van bestanden wordt weergegeven met de map met imagebestanden (oftewel bestanden met de extensie .iso of .img).
2.
Selecteer een bestand met een .iso- of diskette-image en klik op Openen. De header van het bestand wordt gecontroleerd om te kijken of dit het juiste bestand is. Als dit het geval is, wordt het algemene venster voor het selecteren van bestanden gesloten en wordt het geselecteerde imagebestand geopend in het venster voor virtuele-mediasessies. Hier kan het bestand worden toegewezen door op Toegewezen te klikken.
3.
Herhaal de stappen 1 en 2 voor elk .iso- of diskette-image dat u wilt toevoegen. U kunt elk gewenst aantal imagebestanden toevoegen, de enige beperking bestaat uit de grootte van het geheugen, u kunt echter tegelijkertijd slechts één virtuele CD-drive of virtueel massaopslagapparaat toewijzen. Als u te veel stations probeert toe te wijzen (een CD-station en een apparaat voor massaopslag) of te veel stations van een bepaald type (meerdere CD-stations of apparaten voor massaopslag), wordt er een bericht weergegeven. Als u nog steeds een nieuw station wilt toewijzen, moet u het huidige toegewezen station verwijderen en vervolgens het nieuwe station toewijzen. Zodra een fysiek station of een image is toegewezen, kan deze worden gebruikt op de server.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 94
Details virtuele-mediastation weergeven 1.
2.
Klik op Details in het venster Virtuele media. De details worden weergegeven. De kolommen bevatten de volgende informatie: •
Target Drive (Doelstation)—Een naam die wordt gebruikt voor het toegewezen station, bijvoorbeeld Virtuele CD 1 of Virtuele CD 2.
•
Mapped to (Toegewezen aan)—Identiek aan de informatie over het station die wordt weergegeven in de kolom Client View Drive (Weergave clientstation).
•
Read Bytes (Bytes lezen) en Write Bytes (Bytes schrijven)—Aantal gegevens dat sinds de toewijzing is overgedragen.
•
Duration (Duur)—Tijd die is verstreken sinds het station is toegewezen.
Klik nogmaals op Details om de detailweergave te sluiten.
Alle USB-apparaten op server resetten OPMERKING: met de functie voor het resetten van USB-apparaten herstelt u de beginwaarden voor alle USB-apparaten op de server, inclusief de muis en het toetsenbord. Deze functie moet alleen worden gebruikt als de server niet reageert. 1.
Klik op Details in het venster Virtuele media. De detailweergave verschijnt.
2.
Klik op USB resetten. Er verschijnt een waarschuwing met de mogelijke gevolgen van de actie.
3.
Klik op Ja als u wilt resetten. of Klik op Nee om het resetten te annuleren.
Externe servers beheren via Video Session Viewer 95
4.
Klik nogmaals op Details om de detailweergave te sluiten.
Een virtuele mediasessie beëindigen 1.
Klik op Exit (Afsluiten). of Klik op X om het venster te sluiten. Als u nog stations hebt die niet zijn toegewezen, wordt er een bericht weergegeven dat de stations niet zijn toegewezen.
2.
Klik op Ja ter bevestiging en om het venster te sluiten. of Klik op Nee om te annuleren en het venster te sluiten.
Als u een actieve consoleschakelaarsessie probeert te beëindigen waarvoor geen bijbehorende virtuele mediasessie beschikbaar is, wordt er een bericht weergegeven dat de eventuele toegewezen virtuele media verloren gaat. Zie voor meer informatie betreffende factoren die mogelijk invloed hebben op het sluiten van virtuele-mediasessies “Overwegingen bij het delen en toewijzen van virtuele media” (op pagina 91).
Externe servers beheren via Video Session Viewer 96
Seriële consoleschakelaars beheren Dit gedeelte bevat: Venster Beheren Console-switch voor een overzicht van seriële consoleschakelaars ....................................... 97 Parameters voor seriële consoleschakelaars weergeven en configureren via het tabblad Instellingen................ 98 Serverparameters configureren voor seriële consoleschakelaars................................................................. 134 Versieparameters configureren voor seriële consoleschakelaars ................................................................. 139 Tabblad Status bekijken voor seriële consoleschakelaars .......................................................................... 140 Tabblad Extra gebruiken voor seriële consoleschakelaars ......................................................................... 141
Venster Beheren Console-switch voor een overzicht van seriële consoleschakelaars Nadat u een nieuwe seriële console-switch heeft geïnstalleerd, kunt u de parameters van de seriële console-switch bekijken en configureren, de actieve videosessies bekijken en besturen en diverse besturingsfuncties uitvoeren, zoals het opnieuw opstarten en upgraden van de seriële console-switch. Het venster Beheren Console-switch bevat drie tabbladen: •
het tabblad Instellingen voor seriële console-switches (“Parameters voor seriële consoleschakelaars weergeven en configureren via het tabblad Instellingen” op pagina 98).
•
het tabblad Status voor seriële console-switches (“Tabblad Status bekijken voor seriële consoleschakelaars” op pagina 140).
•
het tabblad Extra voor seriële console-switches (“Tabblad Extra gebruiken voor seriële consoleschakelaars” op pagina 141).
Bij bepaalde bewerkingen die u in het venster Beheren Console-switch uitvoert, wordt er mogelijk een dialoogvenster weergegeven met het bericht dat u opnieuw moet opstarten voordat de wijzigingen van kracht worden. In dergelijke gevallen kunt u meteen opnieuw opstarten, maar u kunt ook later de computer nog opnieuw opstarten. Raadpleeg de documentatie bij de seriële consoleschakelaar voor meer informatie over de seriële consoleschakelaar en de bewerkingen.
Seriële consoleschakelaars beheren 97
Parameters voor seriële consoleschakelaars weergeven en configureren via het tabblad Instellingen Op het tabblad Instellingen kunt u een uitgebreide lijst bekijken met de categorieën waarin de vele parameters voor de seriële consoleschakelaar zijn ondergebracht. Wanneer u een categorie selecteert, worden de parameters van de desbetreffende categorie ingelezen van de seriële consoleschakelaar, de database of beide. U kunt deze parameters vervolgens wijzigen en de wijzigingen veilig weer naar de seriële consoleschakelaar verzenden via het venster Beheren Console-switch.
Globale parameters configureren voor seriële consoleschakelaars De categorie Globaal bevat het producttype, het serienummer (EID) en de taalinstellingen van de consoleswitch. Deze gegevens kunnen niet worden gewijzigd. Het veld Serienummer EID bevat informatie over de hardware van de seriële consoleschakelaar en de EID die is aangesloten op de betreffende seriële consoleschakelaar.
Seriële consoleschakelaars beheren 98
Netwerkparameters configureren voor seriële consoleschakelaars De subcategorie Netwerk biedt u de mogelijkheid de netwerkinstellingen te bekijken van een seriële console-switch, onder andere de Naam (alleen-lezen), het IP-adres, het subnetmasker, de gateway, het MAC-adres (alleen-lezen), de DNS-servers en de Bootp-instellingen. U kunt de naam van de seriële console-switch wijzigen in de categorie SNMP. Bij het zoeken van domeincontrollers tijdens LDAP-verificatie en -autorisatie kunnen de DNS-servers worden gebruikt, maar we raden u aan IP-adressen te gebruiken. Het veld DNS-servers wordt alleen weergegeven als een licentie voor LDAP-verificatie aanwezig is op de seriële consoleschakelaar.
Seriële consoleschakelaars beheren 99
Netwerkparameters wijzigen: 1.
Selecteer Netwerk.
2.
Selecteer Geactiveerd als een Bootp-server wordt gebruikt om de netwerkconfiguratie te verkrijgen. De overige velden op dit paneel zijn uitgeschakeld. of Selecteer Gedeactiveerd als een statische netwerkconfiguratie wordt gebruikt om de netwerkconfiguratie te verkrijgen. a. Geef in het veld IP-adres het numerieke IP-adres op voor de seriële consoleschakelaar.
De waarde mag geen loopback-adres zijn of alleen uit nullen bestaan. b. Geef in het veld Subnetmasker het subnetmasker op als numeriek IP-adres voor de seriële
consoleschakelaar. De waarde mag geen loopback-adres zijn of alleen uit nullen bestaan. c. Geef in het veld Gateway het gateway-adres van de seriële consoleschakelaar op als numeriek
IP-adres. De waarde mag geen loopback-adres zijn. Als er geen gateway-adres is, geeft u 0.0.0.0 op. d. Geef in het veld DNS-servers maximaal drie numerieke IP-adressen op voor DNS-servers. 3.
Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan zonder af te sluiten. of Klik op OK om de wijzigingen op te slaan en het venster te sluiten. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
CLI-parameters configureren voor seriële consoleschakelaars De subcategorie CLI specificeert het CLI-poortterminaltype en of gebruikers verbinding kunnen maken met andere poorten vanaf de CLI-poort. Deze subcategorie specificeert tevens het volgende: •
Modem initialization Modeminitialisatiestring—Als dit veld een niet-nulwaarde bevat, neemt de seriële consoleschakelaar aan dat een modem is aangesloten op de seriële CLI-poort. Bij het opstarten en elke keer dat de seriële consoleschakelaar het inschakelen van de modem detecteert, wordt deze tekenreeks verzonden naar de modem om deze te initialiseren voor het ontvangen van oproepen. Het inschakelen van de modem wordt gedetecteerd door een overgang van de seriële consoleschakelaar van laag naar hoog.
•
Verbindingsregeling—Wanneer deze functie is ingeschakeld, kunt u een verbinding maken met andere seriële poorten vanaf de CLI-poort. Wanneer deze optie is uitgeschakeld, kunt u geen verbinding maken met een andere seriële poort vanaf de CLI-poort.
•
CLI-toegangsteken—Tijdens een telnet-sessie met een server, wanneer u dit teken invoert terwijl u op de Control-toets drukt, wordt de CLI-modus geactiveerd.
Seriële consoleschakelaars beheren 100
•
PPP-instellingen - Wanneer PPP is ingeschakeld, specificeert u het lokale IP-adres dat zal worden gebruikt om te communiceren met deze seriële console-switch via een PPP-verbinding op de seriële CLI-poort. U specificeert tevens het externe IP-adres voor de client die een verbinding maakt met de seriële consoleschakelaar via de PPP-verbinding. Een subnetmasker kan ook worden opgenomen.
CLI-instellingen wijzigen: 1.
Selecteer CLI.
2.
Selecteer het terminalemulatietype voor de CLI-poort in de vervolgkeuzelijst in het veld Terminal-type.
3.
Voer een tekenreeks van nul tot 64 tekens in met de opdracht voor het instellen van de modem op de modus autoanswer (automatisch beantwoorden) in het veld Modeminitialisatiestring. Als er geen modem is aangesloten, moet u dit veld leeglaten.
4.
Selecteer Ingeschakeld of Uitgeschakeld in de vervolgkeuzelijst om aan te geven of een gebruiker een verbinding kan maken met andere seriële poorten vanaf de CLI-poort in het veld Verbindingsregeling.
Seriële consoleschakelaars beheren 101
5.
Voer een invoegteken (^) in en het teken dat wordt gebruikt om de CLI-modus te activeren tijdens een serversessie in het veld CLI-toegangsteken. Het teken dat u invoert na het invoegteken kan een letter of een van de volgende tekens zijn: haakje links ([), haakje rechts (]), invoegteken (^), onderstreping (_) of schuine streep naar achteren (\). Het invoegteken staat voor de -toets en kan in combinatie met het volgende teken worden gebruikt om de CLI-modus voor de consoleswitch te activeren tijdens een serversessie. De standaardinstelling is ^D of D.
6.
Selecteer of deselecteer Ingeschakeld in het gedeelte PPP-instellingen. Als u de PPP-instellingen inschakelt, moet u het IP-adres voor PPP instellen.
7.
Voer het adres in dat moet worden gebruikt voor communicatie met deze seriële consoleschakelaar in IP-puntnotatie in het veld Plaatselijk IP-adres. De waarde mag geen loopback-adres zijn of alleen uit nullen bestaan.
8.
Voer het adres in van de client die een verbinding zal maken met deze seriële consoleschakelaar in IP-puntnotatie in het veld Extern IP-adres. De waarde mag geen loopback-adres zijn of alleen uit nullen bestaan.
9.
Geef in het veld Subnetmasker het subnetmasker op als numeriek IP-adres voor de PPP-verbinding. De waarde mag geen loopback-adres zijn of alleen uit nullen bestaan.
10. Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan zonder af te sluiten.
of Klik op OK om de wijzigingen op te slaan en het venster te sluiten. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Verificatieparameters configureren voor seriële consoleschakelaars In de subcategorie Verificatie kunt u selecteren welk type verificatiemethode moet worden gebruikt. Selecteer een van de volgende: •
Als RADIUS-verificatie is geselecteerd, wordt de RADIUS-serverinformatie ook in dit venster opgegeven.
•
Als lokale verificatie is geselecteerd, kunnen maximaal 64 gebruikers worden toegevoegd in de categorie Gebruikers.
Seriële consoleschakelaars beheren 102
•
Als LDAP wordt geselecteerd, wordt het tabblad Verificatieparameters geactiveerd. Zie voor meer informatie “Werken met adreslijstservicesintegratie” (op pagina 187).
Verificatie-instellingen wijzigen: 1.
Selecteer Verificatie.
2.
Selecteer Gebruik lokale verificatie. of Selecteer Gebruik LDAP-verificatie. of Selecteer Gebruik Radius-verificatie.
3.
Als Gebruik lokale verificatie is ingeschakeld, leest u “Gebruikersaccounts configureren voor seriële console-switches” (op pagina 111). of Als LDAP-verificatie is ingeschakeld, leest u “Werken met adreslijstservicesintegratie” (op pagina 187). of
Seriële consoleschakelaars beheren 103
Als RADIUS is ingeschakeld, moet de volgende informatie worden ingesteld voor de primaire server. Het gedeelte RADIUS Servers is alleen geldig indien RADIUS de geselecteerde verificatiemethode is. Informatie voor de secundaire server is optioneel. a. Voer in de IP-adresvelden in IP-puntnotatie de adressen in van de RADIUS-servers. Deze waarden
mogen geen loopback-adressen zijn of alleen uit nullen bestaan. b. Voer de tekenreeksen met 8 tot 24 tekens in die zullen worden gebruikt voor het communiceren
met de RADIUS-servers in het veld Shared Secret (Gedeeld geheim). Deze waarden moeten ook worden geconfigureerd op de RADIUS-servers. Raadpleeg de RADIUS-systeembeheerder of de documentatie voor informatie over serverspecifieke configuratie. c. Voer in de velden Access Rights Id. (Toegangsrechten-ID) de kenmerken in waarmee de op de
RADIUS-servers opgeslagen toegangsrechten voor deze console-switch worden geïdentificeerd. Deze waarden moeten ook worden geconfigureerd op de RADIUS-servers. Raadpleeg de RADIUS-systeembeheerder of de documentatie voor informatie over serverspecifieke configuratie. d. Voer in de velden UDP-poort de UDP-poortnummers in die zullen worden gebruikt om te
communiceren met de RADIUS-servers, binnen het bereik 1-65535. e. Voer het aantal seconden in dat moet worden gewacht op een antwoord van de RADIUS-servers
binnen het bereik van 1 tot 60 in de velden Time-Out. f.
4.
Voer het aantal pogingen in dat zal worden gedaan om een gebruiker te verifiëren na een time-out op de RADIUS-servers binnen het bereik van 1 tot 10 in de velden Retry Count (Aantal pogingen).
Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan zonder af te sluiten. of Klik op OK om de wijzigingen op te slaan en het venster te sluiten. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Sessieparameters configureren voor seriële consoleschakelaars De subcategorie Sessies bevat de volgende gegevens: •
Hoe de geschiedenisbuffergegevens worden verwerkt aan het begin en het eind van een telnetsessie. U kunt instellen dat de gegevens automatisch naar het virtuele-terminalvenster worden verzonden wanneer er een telnetsessie wordt gestart (Auto) of u kunt deze pas verzenden als erom wordt gevraagd (Vasthouden). U kunt de inhoud van de geschiedenisbuffer ook bewaren totdat de telnetsessie wordt beëindigd (Houden) of verwijderen (Wissen).
•
Of de seriële console-switch een inactieve telnetsessie automatisch sluit. Als deze optie is ingeschakeld, wordt de telnetsessie beëindigd als de seriële consoleschakelaar binnen een bepaald aantal minuten geen gegevens ontvangt.
•
Of de seriële consoleschakelaar tekstsessies toestaat.
•
SSH-instellingen, inclusief de mogelijkheid om SSH in of uit te schakelen, een verificatiemethode voor SSH op te geven, een SSH-sleutel te maken en de huidige SSH-vingerafdrukken weer te geven.
Seriële consoleschakelaars beheren 104
Er moeten tekstsessies of SSH (of beide) zijn ingeschakeld om de Serial Session Viewer te starten. Als een van beide of beide niet zijn ingeschakeld, resulteert dit in een ongeldige configuratie. Standaard zijn tekstsessies ingeschakeld.
Een geschiedenisbuffercontrole instellen 1.
Selecteer Sessies.
2.
Selecteer in het gedeelte Besturing Geschiedenisbuffer de optie Auto of Vasthouden voor de actie Sessie starten. Selecteer Behouden of Vrijmaken voor de actie Sessie beëindigen.
3.
Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan zonder af te sluiten. of Klik op OK om de wijzigingen op te slaan en het venster te sluiten. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Seriële consoleschakelaars beheren 105
Time-outinstellingen voor sessie opgeven 1.
Selecteer Sessies.
2.
Schakel in het gedeelte Time-out seriële sessie het selectievakje Ingeschakeld in of uit. Als time-out is uitgeschakeld, kan er geen time-out voor de sessie optreden.
3.
Als er een time-out voor de sessie is ingeschakeld, geeft u de waarde voor de time-out op. U kunt een waarde selecteren in de vervolgkeuzelijst Minuten of u kunt een waarde opgeven tussen 1 en 90.
4.
Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan zonder af te sluiten. of Klik op OK om de wijzigingen op te slaan en het venster te sluiten. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Tekstsessies in- of uitschakelen OPMERKING: er moet een tekstsessie of SSH (of beide) zijn ingeschakeld. 1.
Selecteer Sessies.
2.
Schakel Maak sessies mogelijk voor tekst zonder opmaak in of uit.
3.
Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan zonder af te sluiten. of Klik op OK om de wijzigingen op te slaan en het venster te sluiten. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Bekijken en configureren, SSH-parameters voor seriële consoleschakelaars Het gedeelte met de instellingen voor SSH van de sessiesubcategorieën bevat de huidige SSHconfiguratie en statusinformatie: •
SSH-status kan Ingeschakeld, Disabled (Uitgeschakeld), In Progress (Wordt uitgevoerd) of Failed (Mislukt) zijn.
•
Sleutelstatus kan Sleutel bestaat of No Key (Geen sleutel) zijn.
•
Modus SSH-verificatie geeft aan wat wordt gebruikt voor de verificatie van de gebruikers: een wachtwoord, een sleutel, een wachtwoord of een sleutel (in willekeurige volgorde) of een wachtwoord en een sleutel (in willekeurig volgorde). De modus wordt geconfigureerd als SSH is ingeschakeld of gewijzigd.
Seriële consoleschakelaars beheren 106
De SSH-sleutel van de gebruiker wordt gemaakt en gewijzigd in de categorie Gebruikers. Parameters weergeven en configureren: OPMERKING: Er moet een tekstsessie of SSH (of beide) zijn ingeschakeld. 1.
Selecteer de subcategorie Sessies. SSH inschakelen: a. Klik op SSH activeren. Het dialoogvenster SSH inschakelen wordt weergegeven.
b. Selecteer in de vervolgkeuzelijst Modus SSH-verificatie. c. Als een SSH-sleutel niet bestaat, wordt automatisch het selectievakje Nieuwe sleutel maken
ingeschakeld en wordt een nieuwe sleutel gemaakt. Nadat de nieuwe sleutel is gemaakt, kunt u deze niet uitschakelen. Als er een SSH-sleutel aanwezig is, maar u een nieuwe sleutel wilt maken, schakelt u het selectievakje Nieuwe sleutel maken in. of Als u de bestaande sleutel wilt gebruiken, schakelt u het selectievakje Nieuwe sleutel maken uit. 2.
Klik op OK om het dialoogvenster te sluiten. SSH is nu ingeschakeld.
De SSH-verificatiemethode wijzigen 1.
Klik op SSH wijzigen. Het dialoogvenster SSH wijzigen verschijnt.
2.
Selecteer in de vervolgkeuzelijst de SSH-verficatiemethode.
3.
Klik op OK om het dialoogvenster te sluiten.
Seriële consoleschakelaars beheren 107
SSH uitschakelen 1.
Klik op SSH uitschakelen. Het dialoogvenster Deactiveren SSH bevestigen verschijnt.
2.
Als u de SSH-sleutel wilt verwijderen, schakelt u het selectievakje Sleutel wissen in.
3.
Klik op Ja. SSH is nu uitgeschakeld. of Klik op Nee. SSH is nog steeds ingeschakeld.
Sleutelgegevens weergeven 1.
Klik op Vingerafdrukken. Het dialoogvenster SSH-vingerafdrukken verschijnt en geeft de MD5-hash en de bubble babble weer.
2.
Klik op OK om het dialoogvenster te sluiten.
NTP-parameters configureren voor seriële consoleschakelaars De subcategorie NTP stelt u in staat de tijd op uw seriële console-switch te synchroniseren met de tijd op een netwerkserver. Als u NTP inschakelt, wordt de realtime klok op de seriële console-switch meteen bijgewerkt. De klok wordt ook bijgewerkt als de seriële console-switch opnieuw wordt opgestart en, indien gewenst, kan de klok ook op gezette tijden worden bijgewerkt.
Seriële consoleschakelaars beheren 108
U kunt maximaal twee NTP-servers opgeven die de tijd leveren. Een NTP-server kan een externe of een interne server zijn. De primaire server wordt eerst naar de tijd gevraagd. Als er geen geldige tijd wordt opgegeven, wordt de tijd van de secundaire server opgevraagd. (De tweede server wordt tevens naar de status gevraagd, zelfs als er een geldige tijd is verkregen van de primaire server.)
NTP-parameters configureren: 1.
Selecteer NTP.
2.
Schakel het selectievakje NTP inschakelen in.
3.
Geef een adres op voor een primaire NTP-server.
4.
(Optioneel) Geef een adres op voor een secundaire NTP-server.
5.
Geef een interval voor het opvragen van de tijd, in uren, of geef een 0 op. Als u een 0 opgeeft, wordt de tijd bijgewerkt als het systeem opnieuw wordt opgestart of wanneer de stroom achtereenvolgens wordt uit- en ingeschakeld.
Seriële consoleschakelaars beheren 109
NFS-parameters configureren voor seriële consoleschakelaars De subcategorie NFS stelt u in staat om een NFS-share te configureren zodat er logbestanden voor de seriële poort naar een netwerkserver kunnen worden geschreven. Wanneer de NFS-functie is ingeschakeld, wordt naast de lokale geschiedenisbuffer de poortgeschiedenis naar een bestand op een NFS-server geschreven. De NFS-server bevat voor elke poort een apart bestand waarnaar de gegevens worden geschreven. Als de NFS-functie niet is ingeschakeld, zijn alle parameters in de subcategorie NFS uitgeschakeld.
NFS-parameters configureren: 1.
Selecteer NFS.
2.
Schakel het selectievakje NFS inschakelen in.
3.
Selecteer TCP of UDP als het te gebruiken netwerkprotocol voor de communicatie tussen de seriële console-switch en de NFS-server.
4.
Geef een IP-adres op van een NFS-server.
5.
Geef een koppelpunt voor de NFS-server op.
Seriële consoleschakelaars beheren 110
6.
Selecteer Lineair voor een nieuw bestand. Er wordt aan het eind een bestand geopend voor schrijven (toegevoegd). of Selecteer Dagelijks voor een nieuw bestand. Er wordt elke dag rond middernacht een bestand gemaakt.
Gebruikersaccounts configureren voor seriële consoleschakelaars In de categorie Gebruikers worden gebruikersnamen en de bijbehorende toegangsniveaus vermeld. U kunt een gebruikersaccount toevoegen, wijzigen of verwijderen in dit dialoogvenster. U kunt maximaal 64 gebruikersaccounts aanmaken. De functie Beveiligingsuitsluiting wordt ook vanuit dit venster bestuurd.
Seriële consoleschakelaars beheren 111
Een gebruiker kan een van de volgende drie toegangsniveaus toegewezen krijgen: Console-switchbeheerder, Beheerder, of Gebruiker. Op het toegangsniveau Gebruiker kunt u afzonderlijke toegangsrechten voor een server toewijzen aan een gebruiker. In de volgende tabel wordt weergegeven welke handelingen met de console-switch kunnen worden uitgevoerd op het betreffende toegangsniveau. Bediening
Console-switch-beheerder
Beheerder
Gebruiker
Overname
Alle
Gelijk en minder
Nee
Configureren globale en Ja netwerkinstellingen (beveiligingsmethode, time-out en SNMP)
Nee
Nee
Opnieuw opstarten
Ja
Nee
Nee
Upgraden
Ja
Nee
Nee
Gebruikersaccounts beheren
Ja
Ja
Nee
Poortinstellingen configureren
Ja
Nee
Nee
Serverstatus controleren
Ja
Ja
Nee
Toegang tot doelserver
Ja
Ja
Toegewezen door beheerder
Serversynchronisatie
Ja
Ja
Ja
Gebruikers voor seriële consoleschakelaars toevoegen of wijzigen 1.
Selecteer Gebruikers.
2.
Klik op Toevoegen om een nieuwe gebruiker toe te voegen. Het dialoogvenster Gebruiker toevoegen verschijnt. of Als u een gebruiker wilt wijzigen, selecteert u de naam en klikt u op Wijzigen. Het dialoogvenster Gebruiker aanpassen verschijnt.
3.
Wanneer u een gebruiker toevoegt, moet u de gebruikersnaam met een lengte van 3 tot 16 tekens invoeren in het veld Naam. Spaties zijn niet toegestaan.
Seriële consoleschakelaars beheren 112
4.
Voer de gebruikersnaam en het wachtwoord in (die aan de gebruiker zijn toegewezen) en controleer het wachtwoord door het nogmaals in te voeren in het veld Wachtwoord bevestigen. Wachtwoorden moeten een lengte van 5 tot 16 tekens hebben, en mogen zowel letters als cijfers, en zowel hoofdletters als kleine letters bevatten. Gebruikersnamen moeten een lengte van 3 tot 16 tekens hebben. Als u van plan bent in de toekomst gebruik te maken van de optionele LDAPfunctionaliteit, moet u bij het aanmaken van de gebruikersnamen rekening houden met de regels voor gebruikersaccounts die gelden voor LDAP versie 3.
OPMERKING: de knop Toegangsrechten kan alleen worden geselecteerd als Toegangsniveau = Gebruiker is geselecteerd. OPMERKING: de wachtwoordvelden zijn uitgeschakeld (gedeactiveerd) wanneer u de modus Gebruik LDAP-verificatie gebruikt. 5.
Selecteer het juiste toegangsniveau in de vervolgkeuzelijst Toegangsniveau. Als u Gebruiker selecteert, verschijnt de knop Toegangsrechten. a. Klik op Toegangsrechten om voor de gebruiker toegang tot afzonderlijke servers
te selecteren. Het dialoogvenster voor het instellen van de toegangsrechten van de gebruiker verschijnt.
b. Selecteer een server in de kolom Geen toegang tot om toegang tot een server toe te voegen.
Klik op Add (Toevoegen). c. Selecteer een server in de kolom Toegang verlenen tot om toegang tot een server te verwijderen.
Klik op Verwijderen. d. Herhaal stap b en c totdat de kolom Toegang verlenen tot de juiste servertoegang weergeeft
voor deze gebruiker en klik op OK.
Seriële consoleschakelaars beheren 113
6.
Zo configureert u de openbare SSH-sleutel van een gebruiker: a. Geef in het veld Openbare SSH-sleutel een sleutel op die bestaat uit maximaal 1024 tekens.
of Klik op Bladeren om naar het pad of de bestandsnaam met de SSH-sleutel te gaan. De openbare sleutel in het geselecteerde bestand wordt weergegeven in het veld Openbare SSH-sleutel. of Klik op Create (Maken). Het dialoogvenster Create SSH Key Pair (SSH-sleutelpaar maken) wordt weergegeven. Het veld Identity File (Bestand identificeren) bevat de bestandsnaam het pad voor de persoonlijke sleutel. b. Klik op Bladeren om een pad en bestandsnaam op te geven voor openbare-/persoonlijke-
sleutelbestanden om de inhoud van het veld Identiteitsbestand te wijzigen. Standaard worden deze sleutelbestanden opgeslagen in “\IPViewer\userkeys.”
c. Geef in het veld Tekenreeks een geheim zinsdeel op voor toegang tot het persoonlijke-
sleutelbestand. Er worden sterretjes weergegeven in plaats van de daadwerkelijke tekens die u opgeeft. Als u dit veld leeg laat, is uw sleutel niet gecodeerd. d. Geef uw geheime zinsdeel nogmaals op in het veld Herhaal de tekenreeks. e. (Optioneel) Geef informatie op in het veld Opmerking.
Seriële consoleschakelaars beheren 114
f. Klik op Aanmaken. In het tekstgebied van het dialoogvenster wordt helpinformatie
weergegeven en detecteert beweging als de muis over het vak wordt gesleept. Beweeg de muis om een willekeurig getal te genereren. Er wordt een seed doorgegeven op basis van de locatie van de muis. In de voortgangsbalk kunt u de progressie bekijken.
Als het proces is voltooid. wordt het dialoogvenster gesloten en verschijnt er een bevestigingsvenster. De gegenereerde sleutel wordt weergegeven in het veld Openbare SSH-sleutel van het venster Gebruiker toevoegen of Gebruiker aanpassen.
7.
Klik op OK om de instellingen op te slaan en terug te keren naar de categorie Gebruikers.
8.
Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan zonder af te sluiten. of Klik op OK om de wijzigingen op te slaan en het venster te sluiten. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
OPMERKING: elke gebruiker moet een wachtwoord hebben om toegang te krijgen tot het venster Beheren Console-switch. Deze voorwaarde is onafhankelijk van elke geconfigureerde SSH-verificatiemodus waarvoor het wachtwoord vereist kan zijn.
Seriële consoleschakelaars beheren 115
Toegangsrechten van gebruikers instellen voor seriële consoleschakelaars 1.
Klik op Toegangsrechten om individuele servers voor de betreffende gebruiker te selecteren. Het dialoogvenster voor het instellen van de toegangsrechten van de gebruiker verschijnt.
2.
Selecteer een server in de kolom Geen toegang tot en klik op Toevoegen.
3.
Selecteer een server in de kolom Toegang verlenen tot en klik op Verwijderen.
4.
Herhaal stap 2 en 3 totdat in de rechterkolom de juiste servertoegang wordt weergegeven voor de toegewezen gebruiker en klik op OK.
Algemene SSH-sleutel configureren voor seriële consoleschakelaars 1.
Selecteer Gebruikers.
2.
Klik op Toevoegen om een nieuwe gebruiker toe te voegen. Het dialoogvenster Gebruiker toevoegen verschijnt.
of
Seriële consoleschakelaars beheren 116
Als u een gebruiker wilt wijzigen, selecteert u de naam en klikt u op Wijzigen. Het dialoogvenster Gebruiker aanpassen verschijnt.
3.
Zo configureert u de openbare SSH-sleutel van een gebruiker: a. Geef in het veld Openbare SSH-sleutel een sleutel op die bestaat uit maximaal 1024 tekens.
of Klik op Bladeren om naar het pad of de bestandsnaam met de SSH-sleutel te gaan. De openbare sleutel in het geselecteerde bestand wordt weergegeven in het veld Openbare SSH-sleutel. of Klik op Create (Maken). Het dialoogvenster Create SSH Key Pair (SSH-sleutelpaar maken) wordt weergegeven. Het veld Identity File (Bestand identificeren) bevat de bestandsnaam het pad voor de persoonlijke sleutel. b. Klik op Bladeren om een pad en bestandsnaam op te geven voor openbare-/persoonlijke-
sleutelbestanden om de inhoud van het veld Identiteitsbestand te wijzigen. Standaard worden deze sleutelbestanden opgeslagen in “\userkeys”.
c. Geef in het veld Tekenreeks een geheim zinsdeel op voor toegang tot het persoonlijke-
sleutelbestand. Er worden sterretjes weergegeven in plaats van de daadwerkelijke tekens die u opgeeft. Als u dit veld leeg laat, is uw sleutel niet gecodeerd.
Seriële consoleschakelaars beheren 117
d. Geef uw geheime zinsdeel nogmaals op in het veld Herhaal de tekenreeks. e. (Optioneel) Geef informatie op in het veld Opmerking. f.
Klik op Aanmaken. In het tekstgebied van het dialoogvenster wordt helpinformatie weergegeven en detecteert beweging als de muis over het vak wordt gesleept. Beweeg de muis om een willekeurig getal te genereren. Er wordt een seed doorgegeven op basis van de locatie van de muis. In de voortgangsbalk kunt u de progressie bekijken.
Als het proces is voltooid, wordt het dialoogvenster gesloten en verschijnt er een bevestigingsvenster. De gegenereerde sleutel wordt weergegeven in het veld Openbare SSH-sleutel van het venster Gebruiker toevoegen of Gebruiker aanpassen.
4.
Klik op OK om de instellingen op te slaan.
5.
Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan zonder af te sluiten. of Klik op OK om de wijzigingen op te slaan en het venster te sluiten. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Seriële consoleschakelaars beheren 118
Gebruiker verwijderen voor seriële consoleschakelaars 1.
Selecteer een gebruiker in de categorie Gebruikers.
2.
Klik op Delete (Verwijderen). Het dialoogvenster Verwijderen bevestigen verschijnt.
3.
Klik op Ja om het verwijderen te bevestigen. of Klik op Nee om het venster te sluiten zonder de gebruiker te verwijderen.
Gebruikersaccounts vergrendelen en ontgrendelen voor seriële consoleschakelaars Als de seriële console-switch is geconfigureerd voor lokale verificatie en de gebruiker vijf maal achtereenvolgens een ongeldig wachtwoord invoert, schakelt de functie Security Lock-out (Uitsluiting) de account tijdelijk uit. Als de gebruiker zich nogmaals probeert aan te melden, wordt een foutmelding weergegeven door de clienttoepassingssoftware. Dit uitsluitingsbeleid is van toepassing op alle lokale accounts, behalve de account Overstemmen beheerder. De beheerder kan instellen voor hoeveel uur de account wordt vergrendeld (1 tot 99). Als Uitsluitingen activeren niet is geselecteerd, wordt de functie Beveiligingsuitsluiting uitgeschakeld en kunnen gebruikers niet worden uitgesloten. Als een account wordt vergrendeld, blijft deze vergrendeld totdat het aantal uren dat is opgegeven in het veld Duur is verstreken, de console-switch weer wordt uit- en ingeschakeld, of een beheerder de account ontgrendelt met de functie Uitsluiting ongedaan maken op dit scherm. OPMERKING: als uw account is vergrendeld terwijl LDAP-verificatie en toegangscontrole is ingeschakeld, moet de account worden ontgrendeld in de Active Directory. Neem voor meer informatie contact op met de beheerder van de Active Directory.
Seriële consoleschakelaars beheren 119
Een account voor seriële consoleschakelaars ontgrendelen 1.
Selecteer Gebruikers.
Seriële consoleschakelaars beheren 120
2.
Klik op Ontgrendelen. Het vergrendelingspictogram naast de gebruikersnaam verdwijnt.
3.
Klik op OK of op Toepassen. De gebruiker kan zich nu weer aanmelden. of Klik op Annuleren om af te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Uitsluiting inschakelen of uitschakelen 1.
Selecteer Gebruikers.
2.
Selecteer Uitsluitingen activeren. Typ in het veld Duur het aantal uren dat de gebruiker wordt uitgesloten (1 tot en met 99). of Schakel Uitsluitingen activeren uit.
3.
Klik op Toepassen en klik vervolgens op OK.
OPMERKING: Het uitschakelen van de uitsluitingsfunctie heeft geen gevolgen voor gebruikers die al zijn uitgesloten.
Seriële consoleschakelaars beheren 121
Uitsluitingsperiode opgeven 1.
Selecteer Gebruikers.
2.
Selecteer Uitsluitingen inschakelen.
3.
Typ in het veld Duur het aantal uren dat de gebruiker wordt uitgesloten (1 tot 99).
4.
Klik op Toepassen en klik vervolgens op OK.
Subcategorie Speciale Beheerderstoegang voor seriële consoleschakelaars Overstemmen beheerder is de enige account die kan worden gebruikt om toegang te verkrijgen tot de seriële console-switch wanneer de lokale accounts zijn geblokkeerd, er geen lokale accounts bestaan of LDAP niet naar behoren werkt. De account Overstemmen beheerder is een permanente account die niet kan worden verwijderd. Deze account heeft dezelfde toegangsrechten als de account Console-switchbeheerder. De ID en het wachtwoord hiervan moeten zorgvuldig door de bevoegden worden bewaard en niet op dagelijkse basis door een beheerder of gebruiker worden gebruikt. De instellingen voor de gebruikersnaam en het wachtwoord van de account Overstemmen beheerder zijn alleen toegankelijk voor de Override Admin-gebruikers (ze moeten toegang hebben tot de categorie Gebruikers en vervolgens Overstemmen beheerder selecteren).
Seriële consoleschakelaars beheren 122
Poortparameters configureren voor seriële consoleschakelaars De categorie Poorten bevat alle configuratieparameters voor de poorten van de seriële console-switch. U kunt de poortparameters naar wens wijzigen, met uitzondering van de naam en het type.
Seriële consoleschakelaars beheren 123
Poortparameters voor seriële consoleschakelaars wijzigen 1.
Selecteer Poorten.
2.
Selecteer een poort en klik op Wijzigen. Het dialoogvenster Poort wijzigen verschijnt.
3.
Als u de time-out van de sessie wilt wijzigen, voert u een waarde in het veld Time-out sessie in tussen 1 en 90. of Kies een waarde in de vervolgkeuzelijst. Als u Globale instelling kiest, worden de waarden gebruikt die in de categorie Sessies zijn opgegeven.
4.
Als u het CLI-toegangsteken wilt wijzigen, voert u een invoegteken (^) en een teken in het veld CLItoegangsteken in. Het teken dat u invoert na het invoegteken kan een letter of een van de volgende tekens zijn: haakje links ([), haakje rechts (]), invoegteken (^), onderstreping (_) of schuine streep naar achteren (\). Als u het CLI-toegangsteken wilt wijzigen, voert u een enkel teken in het veld CLItoegangsteken in. Het invoegteken staat voor de -toets en kan in combinatie met het volgende teken worden gebruikt om de CLI-modus voor de console-switch te activeren tijdens een serversessie. De standaardinstelling is ^D of D. of Kies een waarde in de vervolgkeuzelijst. Als u Globale instelling kiest, worden de waarden gebruikt die in de categorie CLI zijn opgegeven.
OPMERKING: als u de toegewezen CLI-poort (consolepoort) wijzigt, wordt het veld CLI-toegangsteken uitgeschakeld.
Seriële consoleschakelaars beheren 124
5.
Voer een waarde in tussen 3000 en 65000 in het veld Nummer Telnet Poort om het nummer van de Telnet-poort te wijzigen.
6.
Selecteer een waarde in de vervolgkeuzelijst in het veld Baud-snelheid om de baud-snelheid te wijzigen.
7.
Selecteer een waarde in de vervolgkeuzelijst in het veld Data-bits) om het aantal gegevensbits te wijzigen.
8.
Selecteer een waarde in de vervolgkeuzelijst in het veld Pariteit om de pariteit te wijzigen.
9.
Selecteer een waarde in de vervolgkeuzelijst in het veld Stop bits om het aantal stopbits te wijzigen.
10. Selecteer een waarde in de vervolgkeuzelijst in het veld Datatransportbesturing om de methode
voor de datatransportbesturing te wijzigen. Deze waarde kan niet hetzelfde signaal hebben als de waarde voor Signaal in-/uitschakelen. 11. Selecteer een waarde in de vervolgkeuzelijst in het veld Opstartsignaal om het opstartsignaal
te wijzigen. OPMERKING: als u de toegewezen CLI-poort wijzigt, wordt het veld Opstartsignaal uitgeschakeld. 12. Selecteer een waarde in de vervolgkeuzelijst in het veld Signaal in-/uitschakelen om het
inschakelsignaal te wijzigen. Deze waarde kan niet hetzelfde signaal hebben als de waarde voor Datatransportbesturing. 13. Klik op OK om de wijzigingen lokaal op te slaan en het dialoogvenster te sluiten. Als een veld
ongeldig is, wordt een foutbericht weergegeven voor het foutieve veld. of Klik op Annuleren om het dialoogvenster te sluiten zonder de wijzigingen lokaal op te slaan. 14. Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan.
of Klik op OK om de wijzigingen op te slaan en het venster te sluiten. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Seriële consoleschakelaars beheren 125
Waarschuwingsparameters configureren voor seriële consoleschakelaars De subcategorie Meldingen bevat de gedefinieerde waarschuwingsstrings voor een opgegeven poort. U kunt voor elke poort waarschuwingsstrings maken, wijzigen of verwijderen (met uitzondering van de toegewijde CLI-poort). Voor elke poort kunnen maximaal 10 waarschuwingsstrings worden gebruikt. Waarschuwingsstrings voor een poort maken, wijzigen of verwijderen: 1.
Selecteer Poorten>Waarschuwingen.
2.
Selecteer een poort of server in de vervolgkeuzelijst Server. De lijst Meldingsstrings bevat de waarschuwingsstrings die al zijn gedefinieerd voor de betreffende server. Als er minder dan 10 waarschuwingsstrings zijn gedefinieerd, bevat de lijst tevens de invoer .
Seriële consoleschakelaars beheren 126
3.
Een waarschuwingsstring maken: a. Selecteer in de lijst Meldingsstrings. b. In het tekstvak onder de lijst kunt u drie tot 32 tekens opgeven. c. Als u klaar bent klikt u op de knop met het vinkje naast het tekstvak.
4.
Een waarschuwingsstring wijzigen: a. Selecteer de string in de lijst Meldingsstrings. De geselecteerde string wordt weergegeven
in het tekstvak onder de lijst. b. Wijzig de waarschuwingsstring in het tekstvak. c. Als u klaar bent klikt u op de knop met het vinkje naast het tekstvak. 5.
Een waarschuwingsstring verwijderen: a. Selecteer de string in de lijst Meldingsstrings. b. Klik op de X onder de lijst.
6.
Als u alle waarschuwingsstrings die voor de poort zijn gedefinieerd, naar een andere poort of alle poorten wilt kopiëren: a. Selecteer in de vervolgkeuzelijst Server de poort met waarschuwingsstrings die u wilt kopiëren.
De waarschuwingsstrings voor de poort worden weergegeven. b. Selecteer in de vervolgkeuzelijst Kopiëren naar de poort waarnaar u de waarschuwingsstrings
wilt kopiëren. of Selecteer Alle zodat de waarschuwingsstrings naar alle poorten op deze console-switch worden gekopieerd. c. Klik op Kopiëren. U wordt gevraagd de kopieerbewerking te bevestigen. d. Klik op Ja om het kopiëren te bevestigen.
of Klik op Nee om het kopiëren te annuleren. 7.
Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan zonder af te sluiten. of Klik op OK om de wijzigingen op te slaan en het venster te sluiten. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Seriële consoleschakelaars beheren 127
Algemene NFS-parameters bekijken voor seriële consoleschakelaars Met de subcategorie NFS kunt u NFS-parameters configureren op een poort. Raadpleeg de documentatie bij de seriële consoleschakelaar voor meer informatie.
Statistiekenparameters configureren voor seriële consoleschakelaars De subcategorie Statistieken bevat de poortstatistieken voor de seriële console-switch en de EIAsignaalinstellingen. Selecteer Poorten>Statistieken om de poortstatistieken weer te geven. De volgende informatie wordt weergegeven: •
De kolommen Poort en Naam bevatten het poortnummer en de naam van de poort. De toegewijde CLI-poort bevat de naam “CLI” zonder poortnummer.
•
De kolommen Tx Bytes en Rx Bytes geven aan hoeveel bytes er zijn verzonden en ontvangen.
•
De kolom Fouten bevat het aantal fouten.
•
De kolom Energiestatus bevat informatie over de energiebeheer voor de poort. De mogelijke waarden zijn: •
Aan = Ingeschakeld *Aan = Ingeschakeld en waarde gewijzigd sinds laatste poll
•
Uit = Uitgeschakeld *Uit = Uitgeschakeld en waarde gewijzigd sinds laatste poll
Seriële consoleschakelaars beheren 128
•
De overige kolommen bevatten strings die staan voor een deel van de EIA-signalen van de poort: •
TD = Transmit Data DSR = Data Set Ready
•
RD = Receive Data DCD = Data Carrier Detect
•
Request to Send (RTS)
•
CTS = Clear to Send SIG3 = SIG3
•
DTR = Data Terminal Ready SIG4 = SIG4
De mogelijke waarden in deze kolommen zijn: •
Aan = Ingeschakeld *Aan = Ingeschakeld en waarde gewijzigd sinds laatste poll
•
Uit = Uitgeschakeld *Uit = Uitgeschakeld en waarde gewijzigd sinds laatste poll
SNMP-parameters configureren voor seriële consoleschakelaars SNMP is een protocol dat wordt gebruikt voor het uitwisselen van beheerinformatie tussen toepassingen voor netwerkbeheer en seriële console-switches. Andere SNMP-managers kunnen met de seriële consoleswitch communiceren via de MIB-II en het openbare gedeelte van de bedrijfs-MIB. MIB-II is een standaard die door veel SNMP-servers wordt ondersteund.
Seriële consoleschakelaars beheren 129
Op het moment dat u de categorie SNMP voor het eerst selecteert, worden via het venster Beheren Console-switch de SNMP-parameters bij het apparaat opgehaald. In de categorie SNMP kunt u systeeminformatie en community-controlereeksen invoeren, de beheerstations aanwijzen vanwaar de seriële console-switch kan worden beheerd en SNMP-traps ophalen van de seriële console-switch. Als u SNMP inschakelen selecteert, luistert het apparaat naar SNMP-aanvragen via UDP-poort 161. Poort 161 is de standaard UDP-poort voor het verzenden en ontvangen van SNMP-berichten. OPMERKING: in het venster Beheren Console-switch wordt bij het beheren van consoleschakelaars via SNMP een beveiligde tunnel gebruikt. Daarom moet UDP-poort 161 zijn geopend op firewalls. Als u consoleschakelaars wilt controleren met behulp van beheersoftware van derden waarbij gebruikt wordt gemaakt van SNMP, moet u UDP-poort 161 zelfs toegankelijk maken. U kunt maximaal vier geoorloofde beheerders definiëren. Standaard zijn alle IP-adressen als lege velden gedefinieerd. Als de vier vermeldingen leeg blijven, mogen alle IP-adressen van en naar de seriële consoleschakelaar lezen en schrijven op voorwaarde dat ze de juiste SNMP-community-controlereeksen hebben. Als een of meer van de geoorloofde SNMP-beheerders een adres bevatten, hebben alleen de gedefinieerde geoorloofde SNMP-beheerders toegang. De instellingen voor de geoorloofde beheerders hebben geen gevolgen voor de mogelijkheden van de HP IP Console Viewer voor het bekijken en beheren van de seriële console-switch.
Seriële consoleschakelaars beheren 130
Algemene SNMP-parameters configureren voor seriële consoleschakelaars 1.
Selecteer SNMP.
2.
Selecteer SNMP inschakelen om de seriële console-switch zo te configureren dat deze antwoordt op SNMP-verzoeken via UDP-poort 161.
3.
Voer in het kader Systeem in het vak Naam de volledig gekwalificeerde domeinnaam van het systeem in, in het vak Beschrijving een beschrijving en in het veld Contactpersoon een contactpersoon.
BELANGRIJK: als u gebruik maakt van LDAP of van plan bent LDAP in de toekomst te gaan gebruiken, moet u ervoor zorgen dat de naam in het veld Naam overeenkomt met de computernaam die voor de console wordt gebruikt in de Active Directory. 4.
Voer de community-namen in de velden Lezen, Schrijven en Trap in. Deze geven de communitycontrolereeksen op die voor SNMP-acties moeten worden gebruikt. De lees- en schrijfreeksen gelden alleen voor SNMP via UDP-poort 161 en worden gebruikt als wachtwoorden die de toegang tot de console-switch beveiligen. Deze reeksen mogen maximaal 64 tekens lang zijn.
5.
Voeg maximaal vier SNMP-stations toe vanwaar de seriële consoleschakelaar kan worden gecontroleerd, bijvoorbeeld HP Systems Insight Manager. Laat dit veld leeg als u wilt dat de seriële consoleschakelaar kan worden beheerd vanaf elk SNMP-beheerstation. Zie voor meer informatie “Geoorloofde beheerders toevoegen, wijzigen en verwijderen voor seriële console-switches” (op pagina 131).
6.
Voeg in het vak Trap-bestemmingen maximaal vier SNMP-trapbestemmingen toe waar de seriële consoleschakelaar traps naartoe moet sturen. Zie voor meer informatie “Trap-bestemmingen toevoegen, wijzigen en verwijderen voor seriële console-switches” (op pagina 132).
7.
Klik op OK om de instellingen op te slaan en het venster te sluiten. of Klik op Toepassen om de instellingen op te slaan en het venster geopend te laten. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder op te slaan.
Geoorloofde beheerders toevoegen, wijzigen en verwijderen voor seriële consoleschakelaars In het gedeelte Toegestane beheerders kunt u maximaal vier SNMP-beheerentiteiten opgeven om deze seriële console-switch te controleren, maar u kunt dit gedeelte ook leeg laten zodat elk station de seriële console-switch kan controleren. U kunt ook bestaande geoorloofde beheerder wijzigen of verwijderen. Een geoorloofde beheerder toevoegen: 1.
Klik op Toevoegen. Het dialoogvenster Toegestane beheerder wordt weergegeven.
2.
Voer het IP-adres in van het beheerstation.
3.
Klik op OK om het beheerstation toe te voegen.
Seriële consoleschakelaars beheren 131
Een geoorloofde beheerder bewerken: 1.
Selecteer een item in de lijst Toegestane beheerders en klik op Wijzigen. Het dialoogvenster Toegestane beheerder wordt weergegeven.
2.
Wijzig het gegeven waar nodig.
3.
Klik op OK om de wijzigingen op te slaan.
Een geoorloofde beheerder verwijderen: 1.
Selecteer een item in de lijst Toegestane beheerders en klik op Verwijderen. U wordt gevraagd de verwijdering te bevestigen.
2.
Klik op Ja om het verwijderen te bevestigen.
Trapbestemmingen toevoegen, wijzigen en verwijderen voor seriële consoleschakelaars In het gedeelte Trap-bestemmingen kunt u maximaal vier SNMP-trap-bestemmingen opgeven waarnaar deze seriële console-switch traps moet verzenden. U kunt ook bestaande trapbestemmingen wijzigen en verwijderen. Een trapbestemming toevoegen: 1.
Klik op Toevoegen. Het dialoogvenster Trap-bestemming wordt weergegeven.
2.
Voer het IP-adres in van de trap-bestemming.
3.
Klik op OK om de trap-bestemming toe te voegen.
Een trapbestemming wijzigen: 1.
Selecteer een gegeven in de lijst met trap-bestemmingen en klik op Wijzigen. Het dialoogvenster Trap-bestemming wordt weergegeven.
2.
Wijzig het gegeven waar nodig.
3.
Klik op OK om de wijzigingen op te slaan.
Een trapbestemming verwijderen: 1.
Selecteer een gegeven in de lijst met trap-bestemmingen en klik op Verwijderen. U wordt gevraagd de verwijdering te bevestigen.
2.
Klik op Ja om het verwijderen te bevestigen.
Seriële consoleschakelaars beheren 132
Trapparameters configureren voor seriële consoleschakelaars Een SNMP-trap is een bericht dat door de seriële console-switch naar een beheerstation wordt gezonden om aan te geven dat in de schakelaar een abnormale gebeurtenis is opgetreden waaraan mogelijk aandacht moet worden geschonken. U kunt zelf instellen welke SNMP-traps naar de beheerstations worden verzonden door de betreffende selectievakjes in de lijst in- en uit te schakelen. De trap SNMPverificatiefout is standaard niet geselecteerd. Op het moment dat u de categorie Traps voor het eerst selecteert, wordt de lijst van SNMP-traps door de functie Beheren Console-switch bij de seriële consoleschakelaar opgehaald. Als u de volledige lijst wilt inschakelen of uitschakelen, selecteert u Alle inschakelen of Alle uitschakelen. OPMERKING: het bestand CPQSERIAL.MIB is op de HP IP Console Viewer CD opgenomen om te worden gebruikt met HP Systems Insight Manager of andere SNMP-beheerstations om SNMP-traps correct te kunnen ontvangen.
Seriële consoleschakelaars beheren 133
Serverparameters configureren voor seriële consoleschakelaars In de categorie Servers worden de verbindingsgegevens weergegeven voor elke server. De kolom Verbindingen geeft aan met welke poort de server is verbonden. Als er geen serververbinding is, bevat de kolom Servers de tekst None (Geen). Klik op een verbinding om de Serial Session Viewer te starten. In deze categorie kunt de database op uw systeem synchroniseren met de database op de seriële console-switch.
Servernamen voor seriële consoleschakelaars wijzigen U kunt de poort op de seriële console-switch waarmee de server is verbonden wijzigen in de categorie Servers of in het hoofdvenster van de HP IP Console Viewer. 1.
Selecteer Servers in het venster Beheren Console-switch.
2.
Markeer in de kolom met servers de poort die u wilt wijzigen. U kunt maar een poort tegelijk wijzigen.
Seriële consoleschakelaars beheren 134
3.
Klik op Modify (Wijzigen). In het dialoogvenster Wijzigen wordt de huidige naam van de server weergegeven zoals deze is opgeslagen in zowel de console-switch als de clientdatabase (hoeft niet hetzelfde te zijn).
4.
Voer in het veld Bestandsnaam een nieuwe naam veld.
5.
Klik op OK om de servernaam te wijzigen.
6.
Herhaal stap 1 t/m 5 voor alle servernamen die u wilt wijzigen.
7.
Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan.
Serveroverzicht voor seriële consoleschakelaars opnieuw synchroniseren Tijden het synchroniseren verschijnt er een waarschuwingsbericht dat de database is bijgewerkt overeenkomstig de huidige configuratie in de seriële consoleschakelaar. Deze waarschuwing bevat een selectievakje waarmee u kunt aangeven of servers die met standaardnamen zijn geconfigureerd, moeten worden uitgesloten. Als er servers worden uitgesloten, worden ze niet toegevoegd aan (of ze kunnen worden verwijderd uit) de database, indien aanwezig. Uitgesloten servers worden alleen uit de database verwijderd als er geen andere verbindingen met de server zijn. OPMERKING: bij deze procedure wordt alleen uw HP IP Console Viewer-client gesynchroniseerd die u gebruikt om opnieuw te synchroniseren. Als u meerdere HP IP Console Viewer-clients onderhoudt, slaat u de gesynchroniseerde lokale database op en laadt u deze weer in op de andere HP IP Console Viewer-clients om ervoor te zorgen dat het geheel consistent blijft. De lijst met server synchroniseren: 1.
Selecteer Servers.
2.
Klik op Resync. Het venster Welkom bij de wizard Synchroniseren Console-switch verschijnt.
Seriële consoleschakelaars beheren 135
3.
Klik op Volgende. Er verschijnt een waarschuwing dat de database is bijgewerkt overeenkomstig de huidige configuratie in de seriële console-switch.
4.
Schakel het selectievakje Servers met standaardnamen uitsluiten in of uit.
5.
Klik op Volgende. Het tekstvak Bezig met navragen Console-switch verschijnt waarin u kunt zien dat de informatie van de consoleschakelaar wordt opgehaald.
Seriële consoleschakelaars beheren 136
Als er geen wijzigingen zijn aangetroffen in de seriële consoleschakelaar, verschijnt de pagina Bezig met voltooien van de wizard Synchroniseren Console-switch. Klik op Voltooien om af te sluiten.
of Als er serverwijzigingen zijn waargenomen, verschijnt het venster Waargenomen wijzigingen.
Seriële consoleschakelaars beheren 137
6.
Klik op Volgende om de database bij te werken.
7.
Klik op Volgende. Het venster Bezig met voltooien van de wizard Synchroniseren van Console-switch verschijnt.
8.
Klik op Finish (Voltooien) om af te sluiten.
Seriële consoleschakelaars beheren 138
Versieparameters configureren voor seriële consoleschakelaars Op het moment dat u de categorie Versies voor het eerst selecteert, worden in het venster Beheren Console-switch de versies van de seriële console-switch weergegeven.
Seriële consoleschakelaars beheren 139
Tabblad Status bekijken voor seriële consoleschakelaars Op het tabblad Status in het venster Console-switch beheren kunt u de huidige actieve gebruikersverbindingen bekijken en verbreken en gebruikersaccounts deblokkeren. U kunt zien hoe lang gebruikers verbonden zijn geweest, met welke poort op de seriële consoleschakelaar de server is verbonden, en welk systeemadres ze hebben.
Seriële consoleschakelaars beheren 140
Tabblad Extra gebruiken voor seriële consoleschakelaars Op het tabblad Extra kunt u het systeem opnieuw opstarten, de firmware upgraden, en configuratieen gebruikersdatabasebestanden opslaan en herstellen.
Seriële consoleschakelaar opnieuw opstarten U kunt de seriële consoleschakelaar opnieuw opstarten via het tabblad Extra in het venster Beheren Console-switch. Als u op de knop Herstarten Console-switch klikt, zendt de seriële consoleschakelaar een verbrekingsbericht naar alle actieve gebruikers, wordt de huidige gebruiker afgemeld en wordt de seriële consoleschakelaar onmiddellijk opnieuw opgestart. BELANGRIJK: nadat u de consoleschakelaar weer hebt ingeschakeld, moet u minstens 60 seconden wachten totdat de opstartprocedure is voltooid alvorens u een schakelbewerking uitvoert. Als u tijdens het opstartproces probeert toegang te verkrijgen tot servers, kunnen systeemfouten ontstaan die het opnieuw opstarten van de hardware noodzakelijk maken.
Seriële consoleschakelaars beheren 141
De seriële consoleschakelaar opnieuw opstarten: 1.
Selecteer Extra.
2.
Klik op Herstarten seriële console-switch. Er verschijnt een waarschuwing dat het systeem opnieuw wordt opgestart.
3.
Klik op Ja.
Wacht na het opstarten van de consoleschakelaar 60 seconden voordat u een schakelbewerking uitvoert.
Firmware van seriële consoleschakelaar upgraden U kunt de firmware van de seriële console-switch bijwerken via TFTP of via het bestandssysteem. OPMERKING: als u wijzigingen hebt aangebracht op het tabblad Instellingen van het venster Beheren Console-switch, maar deze wijzigingen op het moment dat u begint met de upgrade nog niet hebt laten toepassen, wordt u gevraagd de upgrade te bevestigen, aangezien de console-switch tijdens het upgradeproces opnieuw moet worden opgestart. Als u de wijzigingen niet laat toepassen, worden deze geannuleerd voordat de upgrade van de firmware wordt uitgevoerd. Om TFTP-downloads te kunnen uitvoeren, moet TFTP zijn ingeschakeld. VOORZICHTIG: schakel de consoleschakelaar niet uit tijdens het upgraden van de firmware. Dit proces kan tot 10 minuten in beslag nemen. 1.
Selecteer Extra.
2.
Klik op Upgrade Console Switch Firmware. Het dialoogvenster Bijwerken firmware Console-switch verschijnt.
3.
Selecteer TFTP-server of Bestandssysteem.
OPMERKING: u moet twee firmwarebestanden uploaden, bootstrap en application. 4.
Als u Bestandssysteem hebt ingeschakeld, voert u de bestandsnaam van de firmware in of bladert u naar de locatie van de firmware.
of Als u TFTP Server hebt ingeschakeld: a. Selecteer het type firmware b. Geef in het veld IP-adres TFTP-server het IP-adres op.
Seriële consoleschakelaars beheren 142
c. Geef het firmawarebestand op.
5.
Klik op Upgrade. De knop Bijwerken wordt gedeactiveerd en er verschijnt een voortgangsbericht. Zodra de overdracht is voltooid, wordt u gevraagd om toestemming voor het opnieuw opstarten van de console-switch. De nieuwe firmware kan niet worden gebruikt voordat de consoleschakelaar opnieuw is opgestart.
6.
Klik op Yes om de controleschakelaar opnieuw op te starten. Het dialoogvenster Bijwerken firmware Console-switch verschijnt. Hierin ziet u een voortgangsbericht en uiteindelijk een melding dat de upgrade en het opnieuw opstarten zijn voltooid. Klik op Close om af te sluiten. of Klik op No als u de controleschakelaar later opnieuw wilt opstarten.
Configuratiebestanden van seriële consoleschakelaar beheren Configuratiebestanden bevatten alle instellingen van een console-switch, inclusief de netwerkinstellingen, SNMP-instellingen en aangesloten servers. U kunt configuratiebestanden ook naar nieuwe consoleschakelaars kopiëren zodat u de nieuwe schakelaars niet handmatig hoeft te configureren. OPMERKING: gebruikersaccountgegevens worden opgeslagen in de gebruikersdatabase, niet in het configuratiebestand. Alleen de account Overstemmen beheerder wordt opgeslagen in het configuratiebestand en niet in het gebruikersdatabasebestand. Zie voor meer informatie “Console-switchgebruikersdatabases beheren” (op pagina 72) of “Gebruikersdatabase van seriële consoleschakelaar beheren” (op pagina 145).
Een configuratiedatabase voor een seriële consoleschakelaar opslaan Met het hulpprogramma Configuratie Console-switch opslaan kunt u deze seriële-console-switchdatabase van de seriële console-switch opslaan naar een bestand op het systeem waarop de HP IP Console Viewer wordt uitgevoerd. OPMERKING: het bestand dat wordt opgeslagen, wordt gecodeerd en u wordt verzocht een wachtwoord op te geven wanneer u de database opslaat. U moet dit wachtwoord opgeven als u het bestand wilt herstellen.
Seriële consoleschakelaars beheren 143
Een configuratie opslaan van een consoleschakelaar naar een bestand: 1.
Klik op Extra.
2.
Klik op Save Configuration (Configuratie opslaan). Het dialoogvenster Configuratie Console-switch opslaan verschijnt.
3.
Klik op Bladeren en selecteer een locatie voor het opslaan van het configuratiebestand. De locatie verschijnt in het veld Opslaan in: veld.
4.
Klik op Opslaan. Het dialoogvenster Enter Password (Wachtwoord invoeren) verschijnt.
5.
Geef in het veld Password (Wachtwoord) een wachtwoord op en typ het nogmaals in het vak veld. Wanneer u de database terugzet naar de seriële consoleschakelaar, wordt u naar dit wachtwoord gevraagd. Hoewel lege wachtwoorden worden geaccepteerd, wordt dit niet aanbevolen.
6.
Klik op OK. De configuratiedatabase voor de seriële console-switch wordt gelezen vanaf de seriële console-switch en opgeslagen. Er wordt een voortgangsbericht weergegeven. Wanneer het bestand is opgeslagen, verschijnt er een bevestigingsbericht.
7.
Klik op OK om terug te keren naar het tabblad Extra.
Een configuratiedatabase voor een seriële consoleschakelaar herstellen Het hulpprogramma Configuratiedatabase herstellen herstelt de eerder opgeslagen seriëleschakelaarconfiguratiedatabase vanaf het systeem waarop de HP IP Console Viewer-software wordt uitgevoerd naar de seriële console-switch. Het databasebestand kan worden hersteld naar de seriële consoleschakelaar waarvan het afkomstig is of naar een consoleschakelaar van hetzelfde type. Op deze manier hoeft u een nieuwe consoleschakelaar niet meer handmatig te configureren. Een configuratiebestand terugzetten naar een seriële consoleschakelaar: 1.
Klik op Extra.
2.
Klik op Restore Configuration (Configuratie herstellen). Het dialoogvenster Configuratie Console-switch herstellen verschijnt.
3.
Klik op Bladeren en selecteer de locatie van het opgeslagen configuratiebestand. De bestandsnaam en locatie verschijnen in het veld Bestandsnaam: veld.
4.
Klik op Restore (Herstellen). Het dialoogvenster Enter Password (Wachtwoord invoeren) verschijnt.
5.
Geef het wachtwoord op dat u hebt gemaakt toen de configuratiedatabase is opgeslagen.
6.
Klik op OK. Het configuratiebestand is terugzet naar de seriële consoleschakelaar. Er wordt een voortgangsbericht weergegeven. Wanneer het bestand is teruggezet, verschijnt er een bevestigingsbericht.
7.
Klik op OK om terug te keren naar het tabblad Extra.
Seriële consoleschakelaars beheren 144
Gebruikersdatabase van seriële consoleschakelaar beheren Gebruikersdatabasebestanden bevatten alle gebruikersaccounts die aan een seriële consoleschakelaar zijn toegewezen, behalve de account Overstemmen beheerder. U kunt databasebestanden met gebruikersaccounts opslaan en gebruiken om gebruikers op meerdere consoleschakelaars te configureren. Hiervoor kopieert u het bestand met de gebruikersaccounts naar de nieuwe seriële consoleschakelaar.
Gebruikersdatabase van seriële consoleschakelaar opslaan Met het hulpprogramma Gebruikersdatabase opslaan kunt u deze gebruikersdatabase van de seriële console-switch opslaan naar een bestand op het systeem waarop de HP IP Console Viewer wordt uitgevoerd. OPMERKING: u wordt om een wachtwoord gevraagd voor het coderen van het bestand. Het maakt niet uit of u het bestand terugzet op dezelfde console-switch of op een andere console-switch. Het wachtwoord is vereist om het bestand dat moet worden teruggezet te kunnen lezen (decoderen). Een gebruikersdatabase opslaan van een seriële consoleschakelaar naar een bestand: 1.
Klik op Extra.
2.
Klik op Gebruikersdatabase opslaan. Het dialoogvenster Gebruikersdatabase Console-switch verschijnt.
3.
Klik op Bladeren en selecteer een locatie voor het opslaan van het gebruikersdatabasebestand. De locatie verschijnt in het veld Opslaan in: veld.
4.
Klik op Opslaan. Het dialoogvenster Enter Password (Wachtwoord invoeren) verschijnt.
5.
Geef in het veld Password (Wachtwoord) een wachtwoord op en typ het nogmaals in het vak veld. Het configuratiebestand wordt gelezen vanaf de seriële console-switch en opgeslagen op de gewenste locatie. Er verschijnt een voortgangsvenster. hoewel lege wachtwoorden worden geaccepteerd, wordt dit niet aanbevolen.
6.
Klik op OK. De gebruikersdatabase wordt gelezen vanaf de seriële consoleschakelaar en opgeslagen naar een locatie. Er wordt een voortgangsbericht weergegeven. Wanneer het bestand is opgeslagen, verschijnt er een bevestigingsbericht.
7.
Klik op OK om terug te keren naar het tabblad Extra.
Seriële consoleschakelaars beheren 145
Gebruikersdatabase van seriële consoleschakelaar herstellen Het hulpprogramma Gebruikersdatabase herstellen herstelt de eerder opgeslagen configuratiedatabase van een gebruiker vanaf het systeem waarop de HP IP Console Viewer-software wordt uitgevoerd naar de seriële console-switch. Het databasebestand kan worden hersteld naar de seriële consoleschakelaar waarvan het afkomstig is of naar een consoleschakelaar van hetzelfde type. Op deze manier hoeft u gebruikers voor nieuwe consoleschakelaar niet meer handmatig te configureren. Een gebruikersdatabase terugzetten naar een seriële consoleschakelaar: 1.
Klik op Extra.
2.
Klik op Gebruikersdatabase herstellen. Het dialoogvenster Gebruikersdatabase Consoleswitch herstellen verschijnt.
3.
Klik op Bladeren en selecteer de locatie van het opgeslagen gebruikersdatabasebestand. De bestandsnaam en locatie verschijnen in het veld Bestandsnaam: veld.
4.
Klik op Restore (Herstellen). Het dialoogvenster Enter Password (Wachtwoord invoeren) verschijnt.
5.
Geef het wachtwoord op dat u hebt gemaakt toen het gebruikersdatabasebestand is opgeslagen.
6.
Klik op OK. Het gebruikersdatabasebestand wordt gelezen vanaf de seriële consoleschakelaar en opgeslagen naar een locatie. Er wordt een voortgangsbericht weergegeven. Wanneer het bestand is teruggezet, verschijnt er een bevestigingsbericht.
7.
Klik op OK om terug te keren naar het tabblad Extra.
Seriële consoleschakelaars beheren 146
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer Dit gedeelte bevat: Informatie over Serial Session Viewer ..................................................................................................... 147 Voorkeuren aanpassen ......................................................................................................................... 151 Sessie-eigenschappen aanpassen........................................................................................................... 152 Aanmeldingsscripts gebruiken................................................................................................................ 155 Aanmelding gebruiken.......................................................................................................................... 160 Sessiegegevens verplaatsen................................................................................................................... 163 Macro’s gebruiken voor seriële console-switches...................................................................................... 164 Macro’s groeperen voor seriële consoleschakelaars ................................................................................. 166
Informatie over Serial Session Viewer De ingebouwde Serial Session Viewer (seriële-sessieviewer) is een telnetclient waarmee u seriële sessies kunt opzetten met servers die zijn aangesloten op seriële consoleschakelaars. U kunt gebruikersvoorkeuren aan alle sessies aanpassen, en sessie-eigenschappen voor elke server aanpassen. De Serial Session Viewer biedt een scriptfunctie voor automatisch aanmelden bij de server en een aanmeldfunctie voor het opslaan van sessiegegevens naar een bestand. Bij het starten van een Serial Session Viewer naar een seriële console-switch kan de HP IP Console Viewer gebruikmaken van een SSH-sessie of een (niet-gecodeerde) tekstsessie, afhankelijk van de instellingen van de seriële console-switch. De seriële consoleschakelaar kan zodanig zijn ingesteld dat deze alleen SSH-sessies, alleen tekstsessies of beide sessies tegelijk ondersteunt. Wanneer de seriële console-switch beide sessietypes ondersteunt, wordt het dialoogvenster Coderingsmethode weergegeven (“Een coderingsmethode kiezen” op pagina 149). U kunt vervolgens een sessietype kiezen en eventueel uw keuze opslaan voor gebruik in latere Serial Session Viewer-sessies. De SSH-instellingen kunt u configureren in het venster Beheren Console-switch. Zie voor meer informatie “SSH-parameters voor seriële console-switches bekijken en configureren” (op pagina 106).
Serial Session Viewer-venster Nadat u een verbinding met een server tot stand heeft gebracht, wordt de opdrachtprompt van de server weergegeven in een apart venster: de Serial Session Viewer.
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 147
Vanuit de Serial Session Viewer hebt u toegang tot alle normale seriële consolefuncties van de server. U kunt ook specifieke taken uitvoeren in de Serial Session Viewer, zoals macro-opdrachten naar de server sturen.
Nr.
Beschrijving
1
Titelbalk – hier wordt de naam weergegeven van de server die u weergeeft
2
Werkbalk – voorziet in knoppen voor veel menuopdrachten
3
Opdrachtprompt van server – via deze opdrachtprompt kunt u werken met de server
4
Statusbalk – hierop wordt de status van de huidige sessie weergegeven
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 148
Over opties Met de opties voor de Serial Session Viewer kunt u: •
Algemene voorkeuren voor de Serial Session Viewer aanpassen, dat wil zeggen de instellingen aanpassen die door alle sessies worden gebruikt.
•
Eigenschappen voor afzonderlijke serversessies aanpassen. Deze instellingen zijn serverspecifiek. Ze kunnen verschillend worden ingesteld voor elke server.
•
De registratiefunctie gebruiken om sessiegegevens in een bestand op te slaan.
•
De inhoud van het scherm naar en uit andere toepassingen kopiëren, plakken en afdrukken.
Serial Session Viewer openen 1.
Klik op Servers.
2.
Dubbelklik in de lijst Unit (Apparaat) op de server. of Selecteer de server en klik op Seriële sessie starten. of Klik met de rechtermuisknop op de server. Selecteer Seriële sessie starten. of Selecteer de server en druk op Enter. Schakel Keuze bewaren als standaardinstelling in als u wilt dat de gemaakte keuze ook voor de volgende startaanvragen moet worden gebruikt tijdens de huidige HP IP Console Viewer-sessie. Wanneer dit selectievakje is ingeschakeld, wordt het dialoogvenster Coderingsmethode niet opnieuw weergegeven tijdens de huidige HP IP Console Viewer-sessie, tenzij de aanmeldingsgegevens worden gewist door het selecteren van Extra>Aanmeldingsgegevens wissen in het hoofdvenster. Wanneer dit selectievakje is uitgeschakeld, wordt het dialoogvenster Encryption Method (Coderingsmethode) weergegeven telkens als de Serial Session Viewer wordt gestart.
3.
Klik op Ja om de Serial Session Viewer te starten met SSH. De Serial Session Viewer wordt geopend in een nieuw venster. of Klik op Nee als u de Serial Session Viewer wilt starten in tekstmodus. De Serial Session Viewer wordt geopend in een nieuw venster.
OPMERKING: als dit de eerste apparaattoegang van de HP IP Console Viewer-sessie is, wordt wellicht gevraagd om een gebruikersnaam en een wachtwoord. Verzoeken om aanmeldingsgegevens tijdens opeenvolgende toegangspogingen zijn het gevolg van de instellingen voor het opslaan van de aanmeldingsgegevens in het cachegeheugen. Zie, als u niet nog niet eerder met goed gevolg gegevens heeft ingevoerd en in de cache heeft opgeslagen, “Aanmeldgegevens in het cachegeheugen beheren” (on page 34).
Een coderingsmethode kiezen Bij het starten van een Serial Session Viewer naar een server kan de HP IP Console Viewer gebruikmaken van een SSH-sessie of een (niet-gecodeerde) tekstsessie, afhankelijk van de instellingen van de met de server verbonden seriële console-switch. De seriële consoleschakelaar kan zodanig zijn ingesteld dat deze alleen SSH-sessies, alleen tekstsessies of beide sessies tegelijk ondersteunt.
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 149
Wanneer de seriële consoleschakelaar beide sessies ondersteunt, wordt het dialoogvenster Encryption Method (Coderingsmethode) weergegeven. U kunt in het dialoogvenster aangeven of SSH moet worden gebruikt. Daarnaast kunt u uw keuze opslaan zodat deze ook in toekomstige Serial Session Viewersessies wordt gebruikt. De SSH-instellingen kunt u configureren in het venster Beheren Console-switch. Zie voor meer informatie “Sessieparameters configureren voor seriële console-switches” (op pagina 104). Een coderingsmethode kiezen: 1.
Klik op Servers.
2.
Dubbelklik in de lijst Unit (Apparaat) op de server. of Selecteer de server en klik op Seriële sessie starten. of Klik met de rechtermuisknop op de server. Selecteer Seriële sessie starten. of Selecteer de server en druk op Enter. Wanneer de seriële consoleschakelaar is geconfigureerd voor een SSH-sessie of een tekstsessie, wordt het dialoogvenster Encryption Method (Coderingsmethode) weergegeven.
3.
Klik op Keuze bewaren als standaardinstelling om aan te geven dat uw keuze ook voor de volgende startaanvragen moet worden gebruikt tijdens de huidige HP IP Console Viewer-sessie.
OPMERKING: het dialoogvenster Encryption Choice (Coderingskeuze) wordt ook de volgende keer dat u de server benadert mogelijk weergegeven, afhankelijk van de instellingen voor het opslaan van de aanmeldingsgegevens in het cachegeheugen. Zie voor meer informatie, als aanmeldgegevens uit het cachegeheugen zijn gewist, “Aanmeldgegevens in het cachegeheugen beheren” (op pagina 34). of Ga verder met de volgende stap om het dialoogvenster Encryption Method (Coderingsmethode) weer te geven telkens wanneer de Serial Session Viewer wordt gestart. 4.
Klik op Ja om de Serial Session Viewer te starten met SSH. of Klik op Nee als u de Serial Session Viewer wilt starten en geen codering wilt gebruiken.
Een actie selecteren Als de HP IP Console Viewer meer dan een primaire actie ontvangt voor een geselecteerd apparaat, omdat voor het apparaat meerdere verbindingstypen beschikbaar zijn, wordt het dialoogvenster Handelingenselectie weergegeven en wordt u gevraagd een actie te selecteren in de lijst met beschikbare acties. Om een actie te selecteren markeert u de actie en klikt u op OK.
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 150
Serial Session Viewer afsluiten Als u een Video Session Viewer wilt afsluiten, selecteert u Bestand>Afsluiten.
Voorkeuren aanpassen De voorkeuren worden gebruikt voor alle sessies. Er zijn drie soorten voorkeuren: •
Bericht bij afsluiten—Wanneer deze optie is ingeschakeld, wordt er een bericht weergegeven als u de sessie probeert te sluiten. Vervolgens kunt u kiezen of u de sessie wilt beëindigen of dat u wilt doorgaan. Als deze optie is uitgeschakeld, wordt de sessie zonder dat om bevestiging wordt gevraagd, beëindigd.
•
Kleuren—Met de voorkeurskleuren geeft u de kleuren voor de achtergrond en de tekst van het virtuele-mediavenster op tijdens een normale sessie (Normale modus).
•
Caret —Hiermee geeft u aan of de cursor moet worden weergegeven als onderstreping of als een blok.
Voorkeuren aanpassen: 1.
Selecteer Opties>Voorkeuren. Het dialoogvenster Voorkeuren wordt weergegeven.
2.
Schakel het selectievakje Bericht bij afsluiten in of uit om aan te geven of de gebruiker het beëindigen van de sessie moet bevestigen. Dit selectievakje is standaard ingeschakeld.
3.
De achtergrond- en tekstkleur wijzigen voor het virtuele-mediavenster tijdens een normale sessie: a. Klik op Achtergrond of Normale modus en selecteer een kleur. De standaardkleur is blauw. b. Klik op Tekst of Normale modus en selecteer een kleur. De standaardkleur is wit.
4.
Klik op OK om de wijzigingen lokaal op te slaan en het dialoogvenster te sluiten. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 151
Sessie-eigenschappen aanpassen Eigenschappen voor sessies worden per server ingesteld. Er zijn drie tabbladen voor sessie-eigenschappen: •
Eigenschappen terminalsessie (op pagina 152)
•
Sessie-eigenschappen van aanmeldingsscripts (op pagina 154)
•
Eigenschappen sessieregistratie (op pagina 155)
Eigenschappen van terminalsessie Eigenschappen van terminal zijn onder andere: •
Formaat van venster virtuele terminal.
•
Type terminalemulatie: ASCII, VT52, VT100, VT100+, VT102, VT220 of VT320. Zie “Serial Session Viewer terminalemulatie-modi” (op pagina 242) voor lijsten met de ondersteunde terminalemulatiestuurtekens en byte-reeksen voor elk type emulatie.
•
Het terminaltype dat wordt gebruikt tijdens het onderhandelen over een telnetsessie.
•
Reeksen die worden verzonden voor elk van de pijltoetsen.
•
Modus Nieuwe regel. Met deze eigenschap wordt het automatisch invoegen van een regel na iedere gegevensregel in- of uitgeschakeld. Dit is handig bij het verbinding maken met servers die geen nieuwe regel invoegen in binnenkomende of uitgaande gegevens. Bovendien wordt voorkomen dat gegevens worden overschreven wanneer er een nieuwe regel wordt ontvangen.
•
Laat regel automatisch teruglopen. Met deze eigenschap wordt de terugloop van tekens op de volgende regel in- of uitgeschakeld. Dit is van toepassing wanneer er een nieuw teken wordt ontvangen terwijl de cursor aan het eind van de regel staat. Wanneer deze eigenschap is uitgeschakeld, wordt het laatste teken op de regel overschreven door nieuwe tekens wanneer de cursor aan het eind van de regel staat.
•
Plaatselijke echo. Met deze eigenschap wordt het herhalen van getypte tekst in- of uitgeschakeld. Wanneer u verbinding hebt gemaakt met een apparaat dat de getypte gegevens niet herhaalt, wordt de getypte tekst weergegeven als u lokale echo inschakelt. Als de server de gegevens echter wel herhaalt, heeft het inschakelen van lokale echo tot gevolg dat alle getypte gegevens dubbel worden weergegeven.
•
Strip 8e bit. Met deze eigenschap wordt 7-bits ASCII in- of uitgeschakeld. Wanneer deze eigenschap is ingeschakeld en u verbonden bent met een server waarvoor 7-bits ASCII-overdracht vereist is, wordt het achtste bit van ieder verzonden en ontvangen teken verwijderd.
•
Grootte geschiedenisbuffer. Met deze eigenschap wordt het maximumaantal regels opgegeven dat de geschiedenisbuffer kan bevatten.
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 152
•
Macrogroep. Met deze optie wordt de macrogroep opgegeven die moet worden gebruikt tijdens een serversessie. De macro’s in de opgegeven groep worden weergegeven in het menu Macro. Zie voor meer informatie “Macro’s gebruiken voor seriële console-switches” (op pagina 164).
Sessie-eigenschappen van terminal aanpassen 1.
Selecteer Opties>Sessies. of Klik op Sessie-instellingen.
2.
Selecteer Terminal.
3.
Selecteer het aantal rijen en kolommen in de vervolgkeuzelijsten Rijen en Kolommen. De standaardwaarde is 24 voor rijen en 80 voor kolommen.
4.
Selecteer in de vervolgkeuzelijst Terminalemulatie ASCII, VT52, VT100, VT100+, VT102, VT220 of VT320. De standaardwaarde is VT102.
5.
De waarde in het veld Terminaltype moet exact overeenkomen met wat de telnetserver van het apparaat verwacht. Raadpleeg de documentatie bij de seriële consoleschakelaar voor meer informatie over de vereisten. De standaardwaarde is ANSI.
6.
Selecteer in de vervolgkeuzelijst Pijltoetsen VT100 of ANSI. (Dit veld is alleen geldig als de terminalemulatie niet ASCII.) De standaardwaarde is VT100.
7.
Selecteer in de vervolgkeuzelijst Macrogroep een groepnaam of Alle. De standaardwaarde is All (Alle).
8.
Selecteer of deselecteer de optie Modus nieuwe regel>Inkomend. Als deze optie is ingeschakeld wordt een inkomende regelterugloop van de server verwerkt alsof er zowel een regelterugloop als nieuwe regel is ontvangen. Als deze optie is uitgeschakeld, wordt er geen nieuwe regel aan een regelterugloop toegevoegd. Het selectievakje is standaard uitgeschakeld.
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 153
9.
Selecteer of deselecteer de optie Modus nieuwe regel>Uitgaand. Als deze optie is ingeschakeld wordt een uitgaande regelterugloop naar de server altijd gevolgd door een teken voor een nieuwe regel. Als deze optie is uitgeschakeld, wordt er geen nieuwe regel met de regelterugloop verzonden. Het selectievakje is standaard uitgeschakeld.
10. Selecteer of deselecteer de optie Laat regel automatisch teruglopen. Het selectievakje
is standaard ingeschakeld. 11. Selecteer of deselecteer de optie Lokale echo. Als deze optie is ingeschakeld, wordt een echo van
de getypte tekens naar het virtuele-terminalvenster verstuurd. Als deze optie is uitgeschakeld, gebeurt dit niet. Het selectievakje is standaard uitgeschakeld. 12. Selecteer of deselecteer de optie Strip 8e bit. Als deze optie is ingeschakeld, wordt elke 8ste bit
van een verzonden en ontvangen teken verwijderd. Als deze optie is uitgeschakeld, gebeurt dit niet. Het selectievakje is standaard uitgeschakeld. 13. Klik op OK om het dialoogvenster te sluiten en de wijzigingen op te slaan.
of Klik op Annuleren om het dialoogvenster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Sessie-eigenschappen van aanmeldingsscripts Het tabblad Inloginscripts bevat het dialoogvenster voor het in- of uitschakelen en bewerken van automatische aanmeldingsscripts. Zie voor meer informatie “Werken met aanmeldingsscripts” (op pagina 155).
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 154
Sessie-eigenschappen van aanmelding Met het tabblad Logboek wordt automatische registratie tijdens de volgende serversessie in- of uitgeschakeld. Zie voor meer informatie “Werken met registratie” (op pagina 160).
Aanmeldingsscripts gebruiken De Serial Session Viewer bevat een scriptfunctie waarmee u zich automatisch kunt aanmelden bij een server. Een aanmeldingsscript bevat een reeks Expect- en Send-strings en de bijbehorende initiële overdrachtstekens. De definitie van een aanmeldingsscript kan tevens strings bevatten die aangeven of de aanmelding is geslaagd of mislukt. Als u het een aanmeldingsscript wilt gebruiken, schakelt u in het dialoogvenster Sessie-eigenschappen van de server Automatisch aanmelden in (de standaardwaarde is ingeschakeld). De HP IP Console Viewer bevat een standaard aanmeldingsscript voor ondersteunde console-switches. Wanneer een Serial Session Viewer-telnetsessie met een ondersteund apparaat wordt gestart, wordt automatisch het standaard aanmeldingsscript uitgevoerd. Als de aanmelding is geslaagd, oftewel als de string wordt ontvangen waarmee wordt aangegeven dat de aanmelding succesvol is verlopen, gaat de sessie verder. Als de aanmelding mislukt, oftewel als de string wordt ontvangen waarmee wordt aangegeven dat de aanmelding is mislukt, wordt de gebruiker gevraagd de aanmeldingsgegevens op te geven. U kunt het standaard aanmeldingsscript gebruiken, wijzigen of een geheel nieuw aanmeldingsscript maken. Als u het aanmeldingsscript wijzigt en later besluit om het origineel weer te gebruiken, kunt u de inhoud van het standaardscript eenvoudig herstellen.
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 155
Wanneer u het aanmeldingsscript maakt, kunt u opgeven dat het eerste teken naar het apparaat moet worden verzonden zodra de telnetsessie is gestart. De eerste Expect-string geeft aan welke prompt het apparaat het eerst zal verzenden. De eerste Send-string geeft aan wat het aanmeldingsscript naar het apparaat verzendt nadat de eerste Expect-string is ontvangen. U kunt extra Expect- en Send-strings bouwen afgestemd op de prompts van de server en wat wordt verzonden als respons.
Een standaard aanmeldingsscript wijzigen U kunt een standaard aanmeldingsscript van een server wijzigen in het dialoogvenster Sessieeigenschappen. Als u de tab Inlogscripts selecteert, worden alle gegevens van het huidige aanmeldingsscript weergegeven, waaronder het eerste teken dat moet worden verzonden, de Verzenden- en Verwachten-strings, de string die succes aangeeft en de string die mislukking aangeeft. U kunt de inhoud van de bestaande velden wijzigen en u kunt zoveel extra Verzenden- en Verwachtenstrings toevoegen als maximaal is toegestaan. Als er fouten moeten worden opgespoord in een aanmeldingsscript kunt u een eigenschap of optie in het hoofdmenu inschakelen waarmee de Serial Session Viewer wordt geopend voordat een poging tot aanmelden bij de server wordt gedaan. Nadat de fouten in het aanmeldingsscript zijn opgespoord, kunt u deze functie uitschakelen en wordt het Telnet-venster alleen weergegeven als de aanmelding is geslaagd. 1.
Selecteer Opties>Sessies. of Klik op Sessie-instellingen.
2.
Klik op Aanmeldingsscripts.
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 156
3.
Voer in het veld Time-out het aantal seconden in dat de Serial Session Viewer moet wachten op een geldig respons op de automatische aanmeldingsgegevens. Dit moet een waarde zijn tussen 1 en 99999. De standaard waarde is 30 seconden.
4.
Selecteer in de vervolgkeuzelijst Beginletter: CR (regelterugloop), CR+LF (regelterugloop en linefeed), CR+CR (regelterugloop en regelterugloop), ESC (Escape), CTRL+P (Control+P-reeks, 0x10 in hex), of Geen (geen initieel overdrachtsteken). De standaardwaarde is Geen.
5.
Voer in het eerste veld Verwachten de string van een tot 32 alfanumerieke tekens in die u van het apparaat verwacht. Spaties zijn toegestaan. In de lijst met standaardwaarden voor de Manage Console Switch staan de standaardwaarden voor de seriële consoleschakelaar.
6.
Voer in het eerste veld Verzenden de string van 0 tot 32 alfanumerieke tekens in die verzonden moeten worden als respons op de Verwachten-string. Spaties zijn toegestaan en een leeg veld is geldig. Een CR of CR+LF is aan de string toegevoegd, afhankelijk van de instelling New Line Mode – Outbound (Nieuwe regelmethode – Uitgaand). Als het veld Verzenden gegevens bevat, mag het veld Verwachten niet leeg zijn. In de lijst met standaardwaarden voor de Manage Console Switch staan de standaardwaarden voor de seriële consoleschakelaar. U kunt de volgende macro’s in het veld gebruiken. De HP IP Console Viewer vervangt deze variabelen automatisch wanneer het aanmeldingsscript wordt uitgevoerd. Macro’s worden vervangen met: •
%U gebruikersnaam
•
%W Wachtwoord
7.
Voer indien nodig extra gegevens in de velden Verwachten en Verzenden in, tot maximaal 4 per veld.
8.
Voer in het veld String voor succes de string in die aangeeft dat de aanmelding is geslaagd. Dit veld moet een waarde bevatten wanneer de automatische aanmelding is ingeschakeld.
9.
Voer in het veld String voor mislukt de string in die aangeeft dat de aanmelding is mislukt. Dit veld moet een waarde bevatten wanneer de automatische aanmelding is ingeschakeld.
10. Schakel het selectievakje Op de knop Terugstellen naar standaardwaarden drukken
in of uit om de standaardinhoud van het aanmeldingsscript te herstellen. De standaardwaarden worden hersteld en weergegeven. 11. Klik op OK om het dialoogvenster te sluiten en de wijzigingen op te slaan.
of Klik op Annuleren om het dialoogvenster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan. Veld
Standaardwaarde
Beginletter
Geen
First expect (Eerste verwachten)
gebruikersnaam:
First send (Eerste verzenden)
%U
Second expect (Tweede verwachten)
Wachtwoord:
Second send (Tweede verzenden)
%W
String voor succes
Verificatie voltooid
String voor mislukt
Ongeldige aanmelding
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 157
Automatisch aanmelden in- of uitschakelen 1.
Selecteer Opties>Sessies. of Klik op Sessie-instellingen.
2.
Klik op Aanmeldingsscripts.
3.
Schakel het selectievakje Aanmelden automatiseren in of uit. Het selectievakje is standaard ingeschakeld. Wanneer de optie voor automatisch aanmelden inschakelt, moet het aanmeldingsscript strings voor Success en Failure bevatten.
4.
Klik op OK om het dialoogvenster te sluiten en de wijzigingen op te slaan. of Klik op Annuleren om het dialoogvenster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 158
Foutopsporing voor aanmeldingsscripts in- of uitschakelen U kunt de foutopsporingsmodus voor aanmeldingsscripts in- of uitschakelen in het hoofdvenster of in de eigenschappen van een server. 1.
Selecteer Extra>Opties om de optie foutopsporingsmodus in- of uitschakelen te bereiken. of Om de eigenschap foutopsporingsmodus in- of uitschakelen te bereiken, selecteert u een seriële console-switch of een server en selecteert u Beeld>Eigenschappen, klikt u op Eigenschappen of klikt u met de rechtermuisknop op de eenheid. Selecteer Eigenschappen. Het dialoogvenster Eigenschappen wordt weergegeven.
2.
Klik op Telnet.
3.
Schakel het selectievakje Open het venster voordat u inlogt in of uit. Wanneer dit selectievakje is ingeschakeld, wordt de Serial Session Viewer geopend voordat een aanmeldingspoging wordt gedaan. Wanneer dit selectievakje is uitgeschakeld, wordt de Serial Session Viewer alleen geopend nadat een aanmelding is geslaagd.
4.
Klik op OK om de instellingen op te slaan. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder de nieuwe instellingen op te slaan.
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 159
Aanmelding gebruiken De Serial Session Viewer bevat een registratiefunctie waarmee u de inhoud van een sessie kunt opslaan naar een bestand. U kunt de functie voor automatisch of dynamisch registreren op elk gewenst moment starten of inschakelen. Bovendien kunt u de registratie onderbreken, hervatten en stoppen, ongeacht of het een automatische of dynamische registratie betreft. Als u een registratie maakt of wanneer de registratie is onderbroken, wordt onder aan het venster van de Serial Session Viewer een statuslabel voor registratie weergegeven. OPMERKING: wanneer u automatische registratie in- of uitschakelt, begint of eindigt de registratie bij het begin van de volgende sessie van de Serial Session Viewer met het betreffende apparaat. Als u de standaardlocatie wijzigt voor het logbestand dat wordt gebruikt voor de automatische registratie, is deze wijziging pas van kracht bij de volgende sessie met het betreffende apparaat. Er wordt een notatie voor logbestanden gebruikt waarbij <mmddyy> voor maand, dag en jaar staat en voor huidig uur, minuten en seconden staat (militaire notatie). scvTelnet<mmddyy>_.log De standaard logbestandmap is sessiespecifiek. Elke sessie met de Serial Session Viewer kan een eigen locatie hebben voor het opslaan van bestanden. U kunt de naam van het bestand en de locatie van de map waarin de logbestanden worden opgeslagen, wijzigen. Standaard worden de logbestanden gemaakt in de map “IPViewer\logs” in de hoofdmap. U kunt een logbestand op elk gewenst moment weergeven met een standaard teksteditor. De schermbuffer wordt naar het logbestand geschreven wanneer de buffer vol is of wanneer de registratie is onderbroken of gestopt. Om ervoor te zorgen dat het logbestand actueel is, onderbreekt of stopt u de registratie.
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 160
Automatisch aanmelden in- of uitschakelen 1.
Selecteer Opties>Sessie-eigenschappen in de Serial Session Viewer. of Klik op Sessie-instellingen.
2.
Klik op Registreren.
3.
Schakel het selectievakje Registreren in of uit. Het selectievakje is standaard uitgeschakeld. Wanneer u Logboek inschakelt, wordt in het veld Standaardmap de huidige standaardlocatie voor logboekbestanden weergegeven. Als dat de gewenste map is, klikt u op OK. Zie, als u de standaardmap voor het logboekbestand wilt wijzigen, “De standaardmap voor het logboekbestand wijzigen” (op pagina 161). Automatische registratie begint of eindigt wanneer u de volgende sessie van de Serial Session Viewer met de betreffende server start. Wanneer de registratie wordt gestart, wordt Registreren aangegeven op het statuslabel voor registratie.
De standaard logbestandmap wijzigen 1.
Selecteer Opties>Sessie-eigenschappen in de Serial Session Viewer. of Selecteer Sessie-instellingen.
2.
Klik op Registreren. In het veld Standaardmap wordt de huidige standaardlocatie voor logboekbestanden weergegeven.
3.
Klik op Bladeren. Het dialoogvenster Set Directory (Directory instellen) wordt weergegeven.
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 161
4.
Selecteer een directory in de keuzelijst Look in (Zoeken in). of Maak een nieuwe directory: a. Klik op Nieuwe map maken. Er wordt een nieuwe directory genaamd Nieuwe map
weergegeven in de lijst met directory’s. b. Selecteer de vermelding Nieuwe map in de directorylijst om deze te markeren. Klik vervolgens
nogmaals op de vermelding om de naam te bewerken. Voer een nieuwe naam in. Druk op Enter. De map verschijnt op alfabetische volgorde in de lijst met mappen. c. Selecteer de nieuwe directory in de lijst met directory’s. Het veld Bestandsnaam bevat nu de
naam van de nieuwe directory. 5.
Klik op Map instellen om de nieuwe of de geselecteerde map in te stellen als standaardmap voor logboekbestanden. Het dialoogvenster Set Directory (Directory instellen) wordt gesloten. Het veld Default Directory (Standaarddirectory) bevat nu de naam van de nieuwe of de geselecteerde directory.
6.
Klik op OK om de nieuwe gegevens op te slaan. of Klik op Annuleren om het dialoogvenster af te sluiten zonder de nieuwe gegevens op te slaan.
Dynamisch registreren starten 1.
Selecteer Opties>Registreren>Starten in de Serial Session Viewer. Het dialoogvenster Log (Registreren) wordt weergegeven. De keuzelijst Zoeken in bevat de standaardmap voor logboekbestanden en het veld Bestandsnaam bevat de standaardnaam van het logboekbestand. We raden u aan deze bestandsnaamnotatie te handhaven. U kunt de naam echter wijzigen voor de duur van deze sessie. Als u ervoor kiest de standaardnaam voor het logboekbestand te gebruiken, gaat u verder met stap 3.
2.
Als u de standaardnaam voor het logboekbestand wilt wijzigen voor de duur van de dynamische registratiesessie, selecteert u een directory in de vervolgkeuzelijst Look in (Zoeken in). De directorylijst bevat mogelijk directory’s en bestanden. Maak als volgt een nieuwe directory: a. Klik op Nieuwe map maken. Er wordt een nieuwe directory genaamd Nieuwe map
weergegeven in de lijst met directory’s. b. Selecteer de vermelding Nieuwe map in de lijst mappen om deze te markeren. Klik vervolgens
opnieuw op de vermelding om de naam te bewerken. Voer een nieuwe naam in. Druk op Enter. De map verschijnt op alfabetische volgorde in de lijst met mappen. c. Dubbelklik op de nieuwe directory in de lijst met directory’s. Het veld Bestandsnaam bevat
nu de naam van de nieuwe directory. d. Voer in het veld File Name (Bestandsnaam) een nieuwe bestandsnaam in. Als u een
bestandsnaam invoert die al bestaat, wordt het oude bestand overschreven door het nieuwe bestand. 3.
Klik op Registreren om de selectie van de map te bevestigen en te beginnen met registreren. of Klik op Annuleren om het dialoogvenster af te sluiten en het verzoek tot registreren te annuleren. Wanneer de registratie wordt gestart, wordt Registreren aangegeven op het statuslabel voor registratie.
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 162
Registreren onderbreken Selecteer Opties>Registreren>Onderbreken in de Serial Session Viewer. Op het statuslabel voor registratie wordt Registreren onderbroken aangegeven.
Registreren hervatten Selecteer Opties>Registreren>Hervatten in de Serial Session Viewer. Op het statuslabel voor registratie wordt Registreren aangegeven.
Registreren beëindigen Selecteer Opties>Registreren>Stoppen in de Serial Session Viewer. Het statuslabel voor registratie wordt niet meer weergegeven.
Sessiegegevens verplaatsen Tijdens een Serial Session Viewer-sessie kunt u: •
Sessiegegevens markeren en naar het systeemklembord kopiëren
•
Een scherm met sessiegegevens naar het systeemklembord kopiëren
•
De inhoud van de gehele geschiedenisbuffer naar het systeemklembord kopiëren
•
De inhoud van het systeemklembord in een sessie plakken
•
Een scherm met sessiegegevens afdrukken
Informatie die uit een sessie is gekopieerd, kan in andere toepassingen worden geplakt. Evenzo kan informatie die uit andere toepassingen is gekopieerd, in een Serial Session Viewer-sessie worden geplakt. OPMERKING: alleen tekstgegevens (ASCII) kunnen worden gekopieerd en geplakt.
Sessiegegevens kopiëren U kunt op drie manieren gegevens naar het klembord kopiëren: •
Markeer de te kopiëren sessiegegevens en druk op Tekst kopiëren op de werkbalk of in het menu Bewerken>Tekst kopiëren.
•
Kopieer de zichtbare inhoud van het sessiescherm door op Scherm kopiëren te klikken op de werkbalk of in het menu Bewerken>Scherm kopiëren.
•
Kopieer het volledige sessiebuffer door op Buffer kopiëren te klikken op de werkbalk of in het menu Bewerken>Buffer kopiëren.
De gekopieerde gegevens worden opgeslagen naar het klembord van het systeem. Vervolgens kunt u de inhoud van het klembord in deze of een andere toepassing plakken.
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 163
Inhoud van het systeemklembord plakken 1.
Plaats met een tekstverwerker of een andere toepassing tekst op het systeemklembord.
2.
Start een Serial Session Viewer-sessie.
3.
Op het punt waar u de inhoud van het klembord wilt plakken, selecteert u Opties>Bewerken>Plakken in de Serial Session Viewer. of Klik op Plakken.
Een sessievenster afdrukken Selecteer Opties>Bestand>Scherm afdrukken in de Serial Session Viewer. of Klik op Print Screen (Scherm afdrukken) Het systeemdialoogvenster voor afdrukken wordt weergegeven. Geef de gewenste instellingen op. De inhoud van het scherm wordt verzonden naar de printer.
Macro’s gebruiken voor seriële console-switches Met de macrofunctie van de Serial Session Viewer kunt u: •
Meerdere toetsaanslagen naar een server sturen, met inbegrip van toetsaanslagen die u niet kunt uitvoeren zonder gevolgen voor uw lokale systeem, zoals CTRL+ALT+Delete.
•
Macro’s aanmaken, bewerken en verwijderen. U kunt ook een hotkey definiëren voor een macro die, wanneer ingevoerd, de macro zal uitvoeren. Dit is een alternatief voor het gebruiken van een menu-opdracht voor het uitvoeren van de macro.
•
Macrogroepen aanmaken, bewerken en verwijderen. Zie voor meer informatie “Macro’s groeperen voor seriële console-switches” (op pagina 166).
•
Wijzig de macrogroep die in het menu Macros verschijnt. Hierdoor komen de macro’s in de opgegeven groep beschikbaar in het betreffende menu. U kunt ook specificeren dat alle gedefinieerde macro’s beschikbaar zijn en niet alleen de macro’s binnen één groep.
Een macro aanmaken of bewerken: 1.
Selecteer Macro’s>Configureren. Het dialoogvenster Macro’s configureren wordt weergegeven.
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 164
2.
Als u een macro wilt aanmaken, klikt u op Aanmaken. of Als u een macro wilt bewerken, klikt u op Bewerken. Het dialoogvenster Create/Edit Macro (Macro aanmaken/bewerken) wordt weergegeven.
3.
Als u een macro aanmaakt, moet u een naam van 1 tot 32 tekens invoeren in het veld Name (Naam).
4.
Selecteer een teken in de vervolgkeuzelijst Toets om een hotkey voor de macro te definiëren.
5.
Schakel Control, Shift of Alt in om een modifier toe te voegen aan de hotkey.
6.
Het selectievakje Include in Menu (Opnemen in menu) is standaard uitgeschakeld, wat aangeeft dat de macro niet in het menu Macros zal verschijnen (deze verschijnt alleen als dit selectievakje is ingeschakeld en als deze onderdeel is van de macrogroep die is geselecteerd voor opname in het menu). Als u de macro wilt uitsluiten van het menu Macro’s, moet u dit selectievakje uitschakelen. In dit geval, als de macrodefinitie een hotkey bevat, kunt u nog steeds de hotkey gebruiken om de macro uit te voeren, zelfs als de macronaam niet in het menu Macro’s wordt weergegeven. Voer in het veld Enter Keystrokes (Toetsaanslagen invoeren) de macrotekenreeks in. U kunt de volgende speciale besturingstekens gebruiken: \n = Nieuwe regel \b = Backspace \r = Harde return \d = Vertragingsteken (500 milliseconden) \f = Formuliereinde \0x?? = ?? is hexadecimale waarde \t = Horizontale tab 0??? = ??? is octale waarde U kunt ook een Telnet-onderbrekingsreeks invoegen door Telnet-onderbreking verzenden te selecteren in de vervolgkeuzelijst Besturingscode naast het veld Toetsaanslagen invoeren.
7.
Klik op OK om de nieuwe informatie op te slaan en terug te keren naar het dialoogvenster Macro’s configureren. De nieuwe macro verschijnt in de lijst Macro’s. of Klik op Annuleren om terug te keren naar het dialoogvenster Macro’s configureren zonder wijzigingen op te slaan.
8.
Klik op Close (Sluiten).
Een macro verwijderen: 1.
Selecteer Macro’s>Configureren. Het dialoogvenster Macro’s configureren wordt weergegeven.
2.
Selecteer de macro in de lijst Macro’s.
3.
Klik op Delete (Verwijderen). U wordt gevraagd de verwijdering te bevestigen.
4.
Klik op Ja om te bevestigen. of Klik op Nee om het verwijderen te annuleren. U gaat terug naar het dialoogvenster Macro’s configureren.
5.
Klik op Close (Sluiten).
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 165
Macro’s groeperen voor seriële consoleschakelaars In het dialoogvenster Macrogroepen configureren kunt u macro’s in logische groepen samenbrengen. U kunt de groepen wijzigen of een geheel nieuwe groep aanmaken. Daarnaast kunt u de naam wijzigen van groepen die eerder zijn gedefinieerd en groepen verwijderen. Macrogroepinstellingen zijn serverspecifiek. Ze kunnen verschillend worden ingesteld voor elke server. Macro’s in de geselecteerde groep verschijnen in het menu Macro’s. Als in de definitie van een macro het selectievakje Weergave in menu is uitgeschakeld, zal deze macro niet in het menu verschijnen, zelfs als deze bij een ingeschakelde groep hoort. Als de definitie van een macro een hotkey bevat, kan deze worden gebruikt om de macro uit te voeren. U maakt als volgt een macrogroep: 1.
Selecteer Macro’s>Macrogroepen configureren.
2.
Klik op Create (Maken). Het dialoogvenster Macrogroepen configureren wordt weergegeven.
3.
Klik op Aanmaken in het vak Macrogroep aanmaken.
4.
Plaats de cursor in het veld Groepsnaam en voer de nieuwe groepsnaam in. Dubbele macrogroepsnamen zijn niet toegestaan.
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 166
5.
Druk op Enter.
6.
Selecteer in de lijst Beschikbare macro’s één of meer macro’s die in deze groep moeten worden opgenomen en klik op Toevoegen.
7.
Selecteer in de lijst Macro’s in groep één of meer macro’s die u wilt verwijderen en klik op Verwijderen.
8.
Selecteer het vakje Actieve groep om de macro’s in deze groep weer te geven in het menu Macro’s. Alleen macro’s die afzonderlijk zijn ingeschakeld worden opgenomen in het menu. Zie voor meer informatie “Macro’s gebruiken voor seriële console-switches” (op pagina 164).
9.
Klik op OK om de nieuwe informatie op te slaan en terug te keren naar het dialoogvenster Macrogroepen configureren. of Klik op Annuleren om terug te keren naar het dialoogvenster Macrogroepen configureren zonder wijzigingen op te slaan.
10. Klik op Close (Sluiten).
Een macrogroep verwijderen: 1.
Selecteer Macro’s>Macrogroepen configureren. Het dialoogvenster Create Macro (Macro definiëren) wordt weergegeven.
2.
Selecteer in het venster Macrogroepen configureren de macrogroepsnaam in de kolom Groepsnaam. Als u meerdere macrogroepsnamen wilt selecteren, drukt u op de Shift-toets of de Ctrl -toets terwijl u klikt.
3.
Klik op Delete (Verwijderen). U wordt gevraagd de verwijdering te bevestigen.
4.
Klik op Ja om te bevestigen of op Nee om het verwijderen te annuleren. U gaat terug naar het dialoogvenster Macrogroepen configureren.
5.
Klik op Close (Sluiten).
Externe servers beheren via de Serial Session Viewer 167
Systeem organiseren Dit gedeelte bevat: Eigenschappen voor consoleschakelaars en servers aanpassen ................................................................. 168 Opties voor aanpassen ......................................................................................................................... 179 Eenheden toewijzen aan sites, afdelingen, locaties en mappen ................................................................. 182 Eenheid verwijderen of hernoemen ........................................................................................................ 183 Lokale databases beheren ..................................................................................................................... 184
Eigenschappen voor consoleschakelaars en servers aanpassen De eigenschappen van afzonderlijke console-switches en servers kunt u wijzigen door een console-switch of server te selecteren in de weergave Geselecteerd en het dialoogvenster Eigenschappen te selecteren. Het dialoogvenster Eigenschappen van KVM-console-switches bevat het volgende: •
Tabblad Algemeen (zie pagina 169)
•
Tabblad Netwerk (zie pagina 173)
•
Tabblad Informatie (zie pagina 176)
Het dialoogvenster Eigenschappen van seriële consoleschakelaars bevat het volgende: •
Tabblad Algemeen (zie pagina 169)
•
Tabblad Netwerk (zie pagina 173)
•
Tabblad Informatie (zie pagina 176)
•
Tabblad Telnet (zie pagina 171)
Het dialoogvenster Eigenschappen voor servers bevat het volgende: •
Tabblad Algemeen (zie pagina 169)
•
Tabblad iLO (zie pagina 175)
•
Tabblad Informatie (zie pagina 176)
•
Tabblad Verbindingen (zie pagina 178)
•
Tabblad Telnet (zie pagina 171)
Systeem organiseren 168
Tabblad General (Algemeen) Via het tabblad Algemeen kunt u een naam, het type (alleen servers), een pictogram, een site, een afdeling en een locatie voor het apparaat opgeven. 1.
Selecteer een individueel apparaat in de geselecteerde weergave.
2.
Selecteer Beeld>Eigenschappen op de menubalk. Het tabblad Algemeen verschijnt. of Klik op Eigenschappen. Het tabblad Algemeen verschijnt. of Markeer en klik met de rechtermuisknop op het apparaat en selecteer Eigenschappen. Het tabblad Algemeen verschijnt.
3.
(Alleen optioneel voor servers) Selecteer het type server (kan door de gebruiker worden gedefinieerd). Als de gewenste selectie niet in de vervolgkeuzelijst staat, voert u de naam van het nieuwe type in.
4.
(Optioneel) Selecteer het pictogram dat voor het apparaat moet worden weergegeven.
5.
(Optioneel) Selecteer een site, afdeling en locatie. Als de gewenste selectie niet in de vervolgkeuzelijst staat, voert u de naam van de nieuwe toewijzing in.
6.
Klik op Toepassen>OK om de instellingen op te slaan. of Klik op Annuleren om af te sluiten.
KVM-consoleschakelaar tabblad Algemeen
Systeem organiseren 169
Seriële consoleschakelaar tabblad Algemeen
Server tabblad Algemeen
Systeem organiseren 170
Het tabblad Telnet De tabbladen voor de seriële console-switch en telnetserver stellen u in staat de telneteigenschappen weer te geven en te wijzigen. Telnet-eigenschappen zijn onder andere het IP-adres (alleen voor servers) en het poortnummer waarmee verbinding moet worden gemaakt wanneer een Telnet-sessie naar het apparaat wordt uitgevoerd. U kunt de ingebouwde Serial Session Viewer toewijzen als de telnetclient of u kunt een andere telnettoepassing opgeven. Als u de ingebouwde toepassing opgeeft, kunt u ervoor kiezen het venster te openen voordat u zich aanmeldt om problemen met het aanmeldingsscript op te lossen. Zie voor meer informatie “Werken met aanmeldingsscripts” (op pagina 155). Wanneer u een gebruikersspecifieke telnettoepassing opgeeft, kunt u ook de argumenten voor de opdrachtregels opgeven. Er zijn verschillende macro’s beschikbaar die u in de opdrachtregel kunt plaatsen. Dit is vooral handig wanneer de variabelen als het IP-adres, poortnummer, de gebruikersnaam en het wachtwoord automatisch moeten worden vervangen. Voor Telnet-opdrachten zonder eigen GUI, zoals die voor standaard Windows®, Linux en UNIX®, kunt u de Telnet-toepassing starten vanuit het opdrachtvenster voor het besturingssysteem.
Seriële consoleschakelaar tabblad Telnet U kunt met het Telnet-tabblad Extra>Opties de algemene systeeminstellingen configureren voor Telnet. Deze instellingen kunnen worden overschreven door individuele instellingen voor de consoleschakelaar of instellingen voor de Telnet-server. U kunt de ingebouwde Serial Session Viewer toewijzen als de telnetclient of u kunt een andere telnettoepassing opgeven. Als u de ingebouwde toepassing opgeeft, kunt u ervoor kiezen het venster te openen voordat u zich aanmeldt om problemen met het aanmeldingsscript op te lossen. Zie voor meer informatie “Werken met aanmeldingsscripts” (op pagina 155). Wanneer u een gebruikersspecifieke telnettoepassing opgeeft, kunt u ook de argumenten voor de opdrachtregels opgeven. Er zijn verschillende macro’s beschikbaar die u in de opdrachtregel kunt plaatsen. Dit is vooral handig wanneer de variabelen als het IP-adres, poortnummer, de gebruikersnaam en het wachtwoord automatisch moeten worden vervangen. Voor Telnet-opdrachten zonder eigen GUI, zoals die voor standaard Windows®, Linux en UNIX®, kunt u de Telnet-toepassing starten vanuit het opdrachtvenster voor het besturingssysteem.
Systeem organiseren 171
Het tabblad Server Telnet Telnet-eigenschappen zijn onder andere het IP-adres (alleen voor servers) en het poortnummer waarmee verbinding moet worden gemaakt wanneer een Telnet-sessie naar het apparaat wordt uitgevoerd. U kunt de ingebouwde Serial Session Viewer toewijzen als de telnetclient of u kunt een andere telnettoepassing opgeven. Als u de ingebouwde toepassing opgeeft, kunt u ervoor kiezen het venster te openen voordat u zich aanmeldt om problemen met het aanmeldingsscript op te lossen. Wanneer u een gebruikersspecifieke telnettoepassing opgeeft, kunt u ook de argumenten voor de opdrachtregels opgeven. Er zijn verschillende macro’s beschikbaar die u in de opdrachtregel kunt plaatsen. Dit is vooral handig wanneer de variabelen als het IP-adres, poortnummer, de gebruikersnaam en het wachtwoord automatisch moeten worden vervangen. Voor Telnet-opdrachten zonder eigen GUI, zoals die voor standaard Windows®, Linux en UNIX®, kunt u de Telnet-toepassing starten vanuit het opdrachtvenster voor het besturingssysteem.
Telnet-opties weergeven en wijzigen 1.
Selecteer een individueel apparaat in de geselecteerde weergave.
2.
Selecteer Beeld>Eigenschappen op de menubalk. Het tabblad Algemeen verschijnt. of Klik op Eigenschappen. Het tabblad Algemeen verschijnt. of Markeer en klik met de rechtermuisknop op het apparaat en selecteer Eigenschappen. Het tabblad Algemeen verschijnt.
3.
Klik op Telnet.
4.
Uitsluitend voor servers geeft u in het veld IP-adres een IP-adres op in puntnotatie of een domeinnaam van 1 tot 128 tekens. Spaties zijn niet toegestaan. Dubbele adressen zijn toegestaan.
Systeem organiseren 172
5.
Voer alleen voor servers in het veld Poort een poortnummer in binnen het bereik van 23 tot 65535. Als het veld wordt leeggelaten, wordt poort 23 gebruikt. Voor seriële console-switches wordt het IP-adres van de console-switch gebruikt in combinatie met de standaard CLI-Telnet-poort 23.
6.
Selecteer of deselecteer de optie Gebruik standaard. Wanneer deze optie is ingeschakeld, zullen de standaardinstellingen worden gebruikt die onder Opties zijn opgegeven en worden alle andere onderdelen van het gedeelte Telnet-toepassing starten uitgeschakeld.
7.
Selecteer of deselecteer de optie Ingebouwde toepassing starten. Indien ingeschakeld, zal de interne toepassing Serial Session Viewer worden gebruikt om dit apparaat te verbinden.
8.
Als u het selectievakje Ingebouwde toepassing starten inschakelt, kunt u ook de optie Venster openen voor aanmelden in- of uitschakelen. Wanneer dit selectievakje is ingeschakeld, wordt het telnet-venster Serial Session Viewer geopend voordat een aanmeldingspoging wordt gedaan bij het apparaat. Deze functie is handig wanneer u fouten opspoort in een aanmeldingsscript en wordt doorgaans uitgeschakeld als dit niet zo is.
9.
Selecteer of deselecteer de optie Door gebruiker ingestelde toepassing starten. Indien ingeschakeld, zal de telnet-toepassing die is opgegeven in het veld onder het selectievakje worden gebruikt.
10. Voer het pad en de naam van de map in of klik op Bladeren om het pad en de naam te zoeken. 11. Voer opdrachtregelargumenten in het veld onder het pad en de naam in. 12. Als u een voorgedefinieerde macro wilt invoegen op de plaats van de cursor in de opdrachtregel,
klikt u op Macro’s invoegen en selecteert u een macro in de vervolgkeuzelijst. De HP IP Console Viewer vervangt deze variabelen automatisch wanneer de toepassing wordt uitgevoerd. 13. Selecteer of deselecteer de optie Starten in opdrachtvenster. Indien ingeschakeld, zal de
opgegeven telnet-toepassing worden gestart vanuit een opdrachtvenster van het besturingssysteem. 14. Klik op een ander tabblad om nog meer eigenschappen te wijzigen.
of Wanneer u klaar bent, klikt u op OK om de nieuwe instellingen op te slaan. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder de nieuwe instellingen op te slaan.
Tabblad Network (Netwerk) Op het tabblad Netwerk kunt u het IP-adres voor de console-switch wijzigen. 1.
Selecteer een individuele console-switch in de geselecteerde weergave.
2.
Selecteer Beeld>Eigenschappen op de menubalk. Het tabblad Algemeen verschijnt. of Klik op Eigenschappen. Het tabblad Algemeen verschijnt. of Markeer en klik met de rechtermuisknop op de console-switch en selecteer Eigenschappen. Het tabblad Algemeen verschijnt.
3.
Klik op Netwerk.
4.
Voer een IP-adres in het veld Adres veld. Dit veld kan zowel een IP-adres in puntnotatie bevatten als een domeinnaam. Dubbele adressen zijn niet toegestaan en het veld kan niet leeg worden gelaten. U kunt maximaal 128 tekens invoeren.
5.
Klik op Toepassen>OK om de instellingen op te slaan. of Klik op Annuleren om af te sluiten.
Systeem organiseren 173
KVM-consoleschakelaar tabblad Network
Seriële consoleschakelaar tabblad Network
Systeem organiseren 174
Tabblad iLO Op het tabblad iLO kunt u in het veld iLO-URL het iLO-adres voor de server opgeven. Zodra u het iLO-adres hebt opgegeven, verschijnt er onder aan het hoofdvenster een iLO-knop. Als u op de knop iLO klikt, wordt standaard de systeembrowser geopend en gaat u naar de opgegeven URL. 1.
Selecteer een individuele server in de geselecteerde weergave.
2.
Selecteer Beeld>Eigenschappen op de menubalk. Het tabblad Algemeen verschijnt. of Klik op Eigenschappen. Het tabblad Algemeen verschijnt. of Markeer en klik met de rechtermuisknop op de server en selecteer vervolgens Eigenschappen. Het tabblad Algemeen verschijnt.
3.
Klik op iLO.
4.
Voer een URL in het veld iLO-URL veld. Dit veld is optioneel en hoeft niet te worden ingevuld. Als het veld een waarde bevat, verschijnt de knop iLO in het venster Task (Taak) en gaat de standaardbrowser naar de opgegeven URL.
5.
Klik op Toepassen>OK om de instellingen op te slaan. of Klik op Annuleren om af te sluiten.
Systeem organiseren 175
Tabblad Information (Informatie) Op het tabblad Gegevens kunt u informatie opgeven met betrekking tot het apparaat, zoals een beschrijving, contactgegevens en eventuele aantekeningen die de gebruiker mogelijk wil toevoegen 1.
Selecteer een individueel apparaat in de geselecteerde weergave.
2.
Selecteer Beeld>Eigenschappen op de menubalk. Het tabblad Algemeen verschijnt. of Klik op Eigenschappen. Het tabblad Algemeen verschijnt. of Markeer en klik met de rechtermuisknop op het apparaat en selecteer Eigenschappen. Het tabblad Algemeen verschijnt.
3.
(Optioneel) Klik op Informatie en vul de toepasselijke velden in.
4.
Klik op Toepassen>OK om de instellingen op te slaan. of Klik op Annuleren om af te sluiten.
KVM-consoleschakelaar, tabblad Gegevens
Systeem organiseren 176
Seriële consoleschakelaar, tabblad Gegevens
Tabblad Gegevens
Systeem organiseren 177
Tabblad Connections (Verbindingen) Op het tabblad Verbindingen kunt u de verbindingen bekijken. 1.
Selecteer een individuele server in de geselecteerde weergave.
2.
Selecteer Beeld>Eigenschappen op de menubalk. Het tabblad Algemeen verschijnt. of Klik op Eigenschappen. Het tabblad Algemeen verschijnt. of Markeer en klik met de rechtermuisknop op de server en selecteer Eigenschappen. Het tabblad Algemeen verschijnt.
3.
Klik op Verbindingen om het verbindingspad weer te geven.
4.
Klik op Toepassen>OK om de instellingen op te slaan. of Klik op Annuleren om af te sluiten.
Als de server rechtstreeks is aangesloten op een seriële console-switch of een uitbreidingsmodule, ziet de verbindingsreeks er als volgt uit: verbindingstype (video of serieel), de naam van de console-switch met het IP-adres tussen haakjes, het nummer van de seriële poort en de servernaam.
Systeem organiseren 178
Opties voor aanpassen Aangepaste veldlabels maken Met aangepaste veldlabels kunt u de namen van de site, afdelingen en locaties in de kolomkoppen die worden weergegeven in de weergaven Group (Groep) en Selected (Geselecteerd) wijzigen. Deze functionaliteit stelt u in staat consoleschakelaars en servers te groeperen op de manier die betekenisvol is voor u. Het veld Department is een deelverzameling van Site. Bij het wijzigen van deze veldnamen moet u rekening houden met deze hiërarchie.
Aangepaste veldlabels instellen 1.
Selecteer Extra>Opties in het hoofdvenster. Het dialoogvenster Opties wordt weergegeven.
2.
Selecteer een aangepast veldlabel.
3.
Klik op Modify (Wijzigen). Het dialoogvenster Aangepast veld wijzigen verschijnt.
Systeem organiseren 179
4.
Voer de enkelvoud- en meervoudversie van het veldlabel in. De lengte ligt tussen 1 en 32 tekens. Het veld mag niet leeg zijn. Spaties zijn alleen in het midden toegestaan, niet aan het begin of einde. Het label kan een willekeurige combinatie van tekens zijn die u met het toetsenbord kunt invoeren.
5.
Klik op Toepassen>OK. of Klik op Annuleren om af te sluiten.
Nieuwe sites, afdelingen of locaties maken 1.
Selecteer Beeld>Eigenschappen. of Selecteer het apparaat en klik op Eigenschappen. Het dialoogvenster Eigenschappen wordt weergegeven.
2.
Selecteer Algemeen en selecteer de site, afdeling of locatie in de vervolgkeuzelijst.
OPMERKING: de vervolgkeuzelijsten blijven leeg totdat u meer dan één naam hebt ingevoerd voor de geselecteerde categorie. 3.
Voer een naam in van maximaal 32 tekens. Namen zijn niet hoofdlettergevoelig en kunnen bestaan uit een willekeurige combinatie van tekens die u met het toetsenbord kunt invoeren. Spaties zijn alleen in het midden toegestaan, niet aan het begin of einde. Dubbele namen zijn niet toegestaan.
4.
Klik op Toepassen>OK. De nieuwe site, afdeling of locatie wordt in de groepsweergave weergegeven.
Systeem organiseren 180
Nieuwe mappen maken 1.
Klik op Mappen.
2.
Klik op de map Mappen en selecteer Bestand>Nieuw>Map op de taakbalk. Het dialoogvenster New Custom Folder (Nieuwe aangepaste map) verschijnt.
3.
Voer een naam in van maximaal 32 tekens. Namen zijn niet hoofdlettergevoelig en kunnen bestaan uit een willekeurige combinatie van tekens die u met het toetsenbord kunt invoeren. Spaties zijn alleen in het midden toegestaan, niet aan het begin of einde. Dubbele namen zijn niet toegestaan op hetzelfde niveau maar wel op verschillende niveaus.
4.
Klik op Toepassen>OK. De nieuwe map wordt weergegeven in de groepsweergave.
Geselecteerde weergave bij opstarten instellen De grootte van het hoofdvenster kan niet worden aangepast. Telkens wanneer de HP IP Console Viewer wordt weergegeven, wordt het venster weergegeven met de standaardgrootte en op de standaardlocatie. U kunt de standaardwaarden wijzigen terwijl de HP IP Console Viewer actief is, maar de nieuwe informatie wordt niet opgeslagen. Als u de standaardoptie uitschakelt, gebruikt het hoofdvenster de weergave die in de vervolgkeuzelijst is geselecteerd. De vervolgkeuzelijst wordt alleen ingeschakeld als de standaardoptie is uitgeschakeld. Een splitsbalk loopt van boven naar beneden en verdeelt de weergaven Groep en Geselecteerd. U kunt de splitsbalk naar links en naar rechts verplaatsen om het weergavegebied van de weergaven Groep en Geselecteerd te wijzigen. Telkens wanneer de HP IP Console Viewer wordt weergegeven, verschijnt de splitsbalk op de standaardlocatie. U wijzigt als volgt de weergave Geselecteerd bij het opstarten: 1.
Klik op Extra>Opties. Het dialoogvenster Opties wordt weergegeven.
2.
Schakel het standaard selectievakje in en klik op OK om af te sluiten. of Zorg dat het standaard selectievakje is uitgeschakeld en ga door met stap 3.
3.
Selecteer Console-switches, Servers, Sites of Mappen in de vervolgkeuzelijst.
4.
Klik op Toepassen>OK om de wijzigingen op te slaan. of Klik op Annuleren om af te sluiten.
Standaardbrowser wijzigen U kunt opgeven welke browser wordt weergegeven wanneer de URL van een server in een browservenster wordt weergegeven. U kunt zelf een browser specificeren of de standaardbrowser gebruiken. U wijzigt als volgt de standaardbrowser: 1.
Selecteer Extra>Opties. Het dialoogvenster Opties wordt weergegeven.
2.
Selecteer of deselecteer de optie Standaardbrowser starten. De knop Browser is nu beschikbaar.
3.
Klik op Bladeren en navigeer naar de browser.
4.
Klik op Toepassen>OK om de wijzigingen op te slaan. of Klik op Annuleren om af te sluiten.
Systeem organiseren 181
Werken met Direct Draw (Alleen voor Microsoft® Windows®) Direct Draw is een standaard die direct bewerken van videogeheugen, hardwareoverdracht van videogegevens, hardwareoverlays en omkeren van pagina’s zonder tussenkomst van de GDI (Graphics Device Interface) mogelijk maakt. Door dit directe pad heeft de animatie minder schokken en werkt software voor intensieve grafische toepassingen sneller en zonder schermflikkeringen. Java™ gebruikt standaard Direct Draw om de grafische prestaties te verbeteren.
Eenheden toewijzen aan sites, afdelingen, locaties en mappen U kunt een console-switch of server toewijzen aan een site, afdeling, locatie of map. Deze menuopdracht is alleen beschikbaar wanneer een enkele console-switch of server is geselecteerd in de geselecteerde weergave. Deze aangepaste bestemmingen worden gedefinieerd op het tabblad Algemeen van het dialoogvenster Eigenschappen. Een apparaat toewijzen aan een site, afdeling, locatie of map: 1.
Selecteer het apparaat in de geselecteerde weergave.
2.
Selecteer Bewerken>Toewijzen aan op de menubalk of klik op Toewijzen aan in het taakvenster. Het dialoogvenster Toewijzen aan verschijnt.
3.
Selecteer de categorie (Site, Afdeling, Locatie of Map) in de vervolgkeuzelijst.
4.
Selecteer de bestemming in de lijst van beschikbare bestemmingen waaraan de console-switch binnen de geselecteerde categorie kan worden toegewezen. Deze lijst is leeg als er geen site, afdeling, locatie of map is gedefinieerd in de lokale database.
5.
Klik op OK om de toewijzing op te slaan. of Klik op Annuleren om af te sluiten.
U sleept als volgt een apparaat naar een site, afdeling, locatie of map: 1.
Klik in het hoofdvenster op de gewenste rij en houd de muisknop ingedrukt.
2.
Sleep het item naar de gewenste directory in de groepsweergave en laat de muisknop los.
OPMERKING: u kunt een apparaat niet verplaatsen naar de directory All Departments (Alle afdelingen), All Console Switches (Alle consoleschakelaars), All Servers (Alle servers) of hoofdsites. U kunt slechts één apparaat tegelijk verplaatsen.
Systeem organiseren 182
Eenheid verwijderen of hernoemen De functie Verwijderen (of wissen) is afhankelijk van de selectie in de weergaven Groep en Geselecteerd. Als u een apparaat in de weergave Geselecteerd selecteert en verwijdert, wordt de server uit de lokale database verwijderd. Als u een item in de boomstructuur van de weergave Groep selecteert en verwijdert, kunt u servertypen, sites, afdelingen, locaties en mappen verwijderen. Bij geen van deze acties worden echter consoleschakelaars uit de lokale database verwijderd. De HP IP Console Viewer biedt ook de mogelijkheid om de naam te wijzigen van items in de database, zoals individuele apparaten, sites, afdelingen, locaties en mappen. OPMERKING: voor oudere analoge console-switches (zoals HP 2 x 16 KVM Server Console Switches, HP 1 x 8 IP Console Switches en oudere analoge Compaq-schakelaars) geldt dat als u via de HP IP Console Viewer een server een nieuwe naam geeft of verwijdert, de OSD-serverlijst niet langer actueel is. Voor KVMconsoleschakelaars met virtuele media kunt u een server verwijderen of een nieuwe naam geven in de servercategorie van het venster Beheren Console-switch. De interfaceadapter en servernaam in het hoofdvenster worden dynamisch bijgewerkt.
Apparaat, site, afdeling, locatie of map verwijderen 1.
Selecteer een apparaat, site, afdeling, locatie of map in de weergave Groep.
2.
Selecteer Bewerken>Verwijderen. Er wordt een dialoogvenster weergegeven ter bevestiging van het aantal apparaten dat wordt verwijderd. Als het apparaat een console-switch is, bevat het dialoogvenster een selectievakje (standaard ingeschakeld) om aan te geven of gekoppelde servers ook moeten worden verwijderd. of Klik op Delete (Verwijderen).
3.
Klik op Ja. Afhankelijk van de configuratie kunnen nog andere meldingen verschijnen.
Apparaat, site, afdeling, locatie of map hernoemen 1.
Selecteer een apparaat, site, afdeling, locatie of map.
2.
Selecteer Bewerken>Hernoemen. Het dialoogvenster Rename (Hernoemen) wordt weergegeven.
3.
Voer een naam in van maximaal 32 tekens. Namen zijn niet hoofdlettergevoelig en kunnen bestaan uit een willekeurige combinatie van tekens die u met het toetsenbord kunt invoeren. Spaties zijn alleen in het midden toegestaan, niet aan het begin of einde. Dubbele namen zijn niet toegestaan, uitgezonderd namen van afdelingen, die op verschillende sites mogen voorkomen, en namen van mappen, die op verschillende niveaus mogen voorkomen.
4.
Klik op Toepassen>OK. of Klik op Annuleren om af te sluiten.
Systeem organiseren 183
Lokale databases beheren Elk werkstation waarop de HP IP Console Viewer wordt uitgevoerd, bevat een lokale database waarin alle informatie wordt opgeslagen die met betrekking tot de console-switches en servers wordt ingevoerd. Als meerdere werkstations een server gebruiken, kunt u de werkstations configureren en een kopie van de database opslaan en naar andere werkstations kopiëren zodat u deze niet allemaal apart hoeft te configureren. U kunt de database ook exporteren voor gebruik in een andere toepassing
Lokale databases opslaan Met behulp van de HP IP Console Viewer kunt u een kopie opslaan van de lokale database. Vervolgens kunt u de opgeslagen database weer op de computer laden waarvan deze afkomstig is of kopiëren naar een andere HP IP Console Viewer-client. De opgeslagen database wordt gecomprimeerd in één zip-bestand. Terwijl de database wordt opgeslagen, is geen andere activiteit mogelijk. Alle andere vensters, zoals Video Session Viewer, Serial Session Viewer en Manage Console Switch, moeten worden gesloten. Als er andere vensters zijn geopend, wordt u gevraagd of u verder wilt gaan (waardoor alle geopende vensters worden gesloten) of wilt afsluiten (waardoor het opslaan van de database wordt geannuleerd). U slaat als volgt een lokale database op: 1.
Selecteer Bestanden>Database>Opslaan. Het dialoogvenster Database opslaan verschijnt.
2.
Voer een bestandsnaam in en blader naar de plaats waar het bestand is opgeslagen.
3.
Klik op Opslaan. Tijdens het opslaan wordt een voortgangsbalk weergegeven. Wanneer het opslaan is voltooid, wordt dit met een bericht aangegeven.
Systeem organiseren 184
Lokale databases exporteren Met deze functie kunt u velden vanuit de database exporteren naar een ASCII-, een CSV- of een TSVbestand. OPMERKING: het veld Adres is alleen van toepassing op consoleschakelaars. Het veld Browser-URL is alleen van toepassing op servers. In het geëxporteerde bestand bevat het veld Address geen gegevens voor servers en bevat het veld Browser-URL geen gegevens voor consoleschakelaars. U exporteert als volgt een lokale database: 1.
Selecteer Bestand>Database>Exporteren. Het dialoogvenster Database exporteren verschijnt.
2.
Voer in het veld Bestandsnaam een naam in en blader naar de locatie waar u het geëxporteerde bestand wilt opslaan.
3.
Selecteer het type bestandsindeling in de vervolgkeuzelijst Bestandsindeling.
4.
Klik op Export. Tijdens het exporteren wordt een voortgangsbalk weergegeven. Wanneer het exporteren is voltooid, wordt dit met een bericht aangegeven.
Systeem organiseren 185
Lokale databases laden Met deze functie kunt u een database laden die eerder is opgeslagen. Terwijl de database wordt geladen, is geen andere activiteit mogelijk. Alle andere vensters, zoals Video Session Viewer, Serial Session Viewer en Manage Console Switch, moeten worden gesloten. Als er andere vensters zijn geopend, wordt u gevraagd of u verder wilt gaan (waardoor alle geopende vensters worden gesloten) of wilt afsluiten (waardoor het opslaan van de database wordt geannuleerd). U laadt als volgt een lokale database: 1.
Selecteer Bestand>Database>Laden. Het dialoogvenster Database laden verschijnt.
2.
Ga naar de locatie van de database die u wilt laden.
3.
Klik op Load. Er verschijnt een voortgangsbalk. Wanneer het laden is voltooid, wordt dit met een bericht aangegeven.
Systeem organiseren 186
Werken met Directory Services Integration Dit gedeelte bevat: LDAP gebruiken ................................................................................................................................... 187 Alleen LDAP-verificatiemethode .............................................................................................................. 187 LDAP-verificatie en toegangscontrolemethode .......................................................................................... 188 LDAP-verificatie en toegangscontrole: querytypen..................................................................................... 189 Directory Services Integration inschakelen ............................................................................................... 192 De standaard LDAP-licentiesleutel opgeven.............................................................................................. 194 LDAP-parameters configureren ............................................................................................................... 195 Querymethoden voor consoleschakelaars en servers ................................................................................ 199 Active Directory instellen voor query’s volgens groepskenmerkenmethode................................................... 203
LDAP gebruiken Bij het gebruik van LDAP heeft u twee opties: •
Gebruik LDAP-verificatie
•
LDAP-verificatie en toegangscontrole
Alleen LDAP-verificatiemethode In de modus Alleen LDAP-verificatie verifieert de domeincontroller de gebruikersnaam en het wachtwoord maar worden de toegangsrechten nog steeds op de console-switch zelf bewaard. De consoleschakelaar verleent dus de toegang. Het probleem van gedistribueerd wachtwoordbeheer op de consoleschakelaars wordt hierdoor opgelost en het voorziet in beveiliging op basis van de adreslijst.
Werken met Directory Services Integration 187
Nr.
Beschrijving
1
Gebruiker stuurt aanvraag naar consoleschakelaar voor toegang tot server
2
Schakelaar stuurt ID en wachtwoord naar domeincontroller
3
Adreslijst verifieert
4
Na verificatie verleent consoleschakelaar toegang op basis van eigen database
5
Na toegangsverlening opent consoleschakelaar consolesessie voor gebruiker
LDAP-verificatie en toegangscontrolemethode In de modus LDAP-verificatie en toegangscontrole verifieert de domeincontroller en verleent tevens toegang.
Nr.
Beschrijving
1
Gebruiker stuurt aanvraag naar consoleschakelaar voor toegang tot server
2
Consoleschakelaar stuurt ID en wachtwoord naar domeincontroller
3
Directory verifieert en verleent toegang
4
Na verificatie en toegangsverlening opent consoleschakelaar consolesessie voor gebruiker
Werken met Directory Services Integration 188
LDAP-verificatie en toegangscontrole: querytypen U kunt drie verschillende typen aanvragen uitvoeren: •
U kunt de consoleschakelaar beheren
•
U kunt de gebruikers van een seriële consoleschakelaar beheren
•
U kunt een externe consolesessie met een server (doelapparaat) opzetten
In de modus LDAP-verificatie en toegangscontrole stuurt de console-switch deze aanvragen of querytypen door naar de domeincontroller.
Querymethoden De domeincontroller verifieert de gebruiker, maar u kunt voor elk type aanvraag afzonderlijk bepalen hoe de domeincontroller toegang verleent. Er zijn drie mogelijkheden voor toegangsverlening: •
Elementair (mag alleen worden gebruikt voor het testen van LDAP of instellingen van de console-switch)
•
Gebruikerskenmerk
•
Groepskenmerk
LDAP-verificatie en toegangscontrole: basismethode Bij de methode Elementair verleent de console-switch, op voorwaarde dat de domeincontroller de gebruiker heeft geverifieerd, volledige toegang tot de console-switch of de server. HP beveelt het gebruik van de basismethode uitsluitend aan tijdens de installatie- en testfase en niet in de normale bedrijfsomgeving.
Nr.
Beschrijving
1
Gebruiker stuurt de aanvraag naar console-switch voor toegang tot server
2
Consoleschakelaar stuurt ID en wachtwoord naar domeincontroller
3
Adreslijst verifieert de gebruikersnaam en het wachtwoord
4
Na verificatie opent de consoleschakelaar een consolesessie voor de gebruiker
Werken met Directory Services Integration 189
LDAP-verificatie en toegangscontrole: gebruikerskenmerkenmethode In de modus gebruikerskenmerk verleent de console-switch, als de domeincontroller de gebruiker heeft geverifieerd, volledige toegang tot de console-switch of de server op basis van de aan de gebruiker toegekende toegangsrechten in de Active Directory.
Nr.
Beschrijving
1
Gebruiker stuurt aanvraag naar consoleschakelaar voor toegang tot server
2
Consoleschakelaar stuurt ID en wachtwoord naar domeincontroller
3
Directory verifieert en verleent toegang op basis van de aan het gebruikersobject toegekende rechten
4
Na verificatie en toegangsverlening opent consoleschakelaar consolesessie voor gebruiker
Werken met Directory Services Integration 190
LDAP-verificatie en toegangscontrole: groepskenmerkenmethode In de modus groepskenmerken verleent de console-switch, als de domeincontroller de gebruiker heft geverifieerd, toegang tot de console-switch of server op basis van de rechten van de groep waar de gebruiker en de console-switch of server toe behoren. Toegangsrechten worden ingesteld op groepsniveau. Als de gebruiker en de consoleschakelaar of server zich in dezelfde groep bevinden, zijn de groepstoegangsrechten bepalend voor wat de gebruiker kan doen.
Nr.
Beschrijving
1
Gebruiker stuurt aanvraag naar consoleschakelaar voor toegang tot server
2
Consoleschakelaar stuurt ID en wachtwoord naar domeincontroller
3
Adreslijst verifieert en verleent toegang indien gebruiker en consoleschakelaar of server zich in dezelfde groep bevinden
4
Na verificatie en toegangsverlening opent consoleschakelaar consolesessie voor gebruiker
Werken met Directory Services Integration 191
Directory Services Integration inschakelen BELANGRIJK: lees voordat u functionaliteit voor de integratie van adreslijstservices implementeert de handleiding “Integratie instellen van adreslijstservices met HP IP Console Switch” (op pagina 213) voor een beter begrip van de werking van de integratie van adreslijstservices. 1.
Open de consoleschakelaar. Klik op Console-switches om de console-switches in de geselecteerde weergave weer te geven. a. Dubbelklik op de gewenste consoleschakelaar.
of b. Selecteer de console-switch en klik op Console-switch beheren.
of Klik met de rechtermuisknop op de console-switch en klik op Console-switch beheren. of Klik op Console-switches en druk op Enter. Er verschijnt een aanmeldingsvenster. c. Voer een geldige gebruikersnaam en een geldig wachtwoord in. Als er geen nieuwe
gebruikersnaam en bijbehorend wachtwoord zijn gemaakt, is de standaard gebruikersnaam Beheerder (let op het onderscheid tussen hoofdletters en kleine letters) en is het wachtwoordveld leeg. BELANGRIJK: als u zich eerder tijdens dezelfde HP IP Console Viewer-sessie bij de console-switch hebt aangemeld, wordt het aanmeldingsvenster alleen weergegeven als de verificatie of toegangsverlening mislukt of als u de aanmeldingsgegevens hebt gewist. d. Klik op OK. Het venster Console-switch beheren verschijnt.
Werken met Directory Services Integration 192
2.
Selecteer Algemeen>Verificatie. De instelling LDAP-verificatie gebruiken is nu beschikbaar en de verificatieparameters worden weergegeven. Deze zijn echter niet toegankelijk tenzij LDAP-verificatie gebruiken is geselecteerd.
3.
Als u lokale verificatie en toegangsverlening wilt inschakelen, selecteert u Gebruik lokale verificatie. Bij de lokale methode wordt informatie uit de subcategorie Gebruikers gebruikt voor het verifiëren en verlenen van toegang aan gebruikers die de consoleschakelaar willen beheren of een aangesloten server willen bekijken. of Als u LDAP-verificatie en -toegangsverlening wilt gebruiken, selecteert u LDAP-verificatie gebruiken. Bij de LDAP-methode wordt informatie uit de LDAP-adreslijstservice gebruikt voor het verifiëren en verlenen van toegang aan gebruikers die de console-switch willen beheren of een aangesloten server willen bekijken.
4.
Als Gebruik LDAP-verificatie is geselecteerd, worden zowel voor de verificatie als voor de toegangsverlening de gegevens gebruikt die zijn opgeslagen in de LDAP-adreslijstservice. U kunt echter instellen dat alleen de verificatie wordt geregeld door de LDAP-adreslijstservice. In dat geval wordt voor de toegangsverlening de informatie uit de categorie Gebruikers gebruikt. Selecteer LDAP uitsluitend voor verificatie gebruiken als de verificatie moet worden geregeld via de LDAP-adreslijstservice en toegangsverlening moet worden bestuurd door de console-switch.
Werken met Directory Services Integration 193
De standaard LDAP-licentiesleutel opgeven Bij de HP IP Console Switches met virtuele media en de seriële console-switches is de optie LDAPverificatie standaard ingeschakeld. Als u echter per ongeluk de LDAP-licentiesleutel verwijdert, kunt deze opnieuw opgeven in het venster Manage Console Switch (Consoleschakelaar beheren). Deze optie is niet beschikbaar voor seriële consoleschakelaars. De licentiesleutel is permanent en kan niet worden verwijderd. 1.
Selecteer Opties onder licentie. Het venster Opties onder licentie verschijnt.
Werken met Directory Services Integration 194
2.
Klik op Toevoegen. Het dialoogvenster Sleutel invoeren verschijnt.
3.
Voer de volgende code in: 387S9-M3228-JRM85-D2RZQ-NK8JR.
4.
Klik op OK. of Klik op Annuleren om het venster te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
LDAP-parameters configureren Er zijn verschillen tussen de toegangscontrole op basis van LDAP die wordt gebruikt door console-switches en de toegangscontrole op basis van Kerberos die standaard door Windows® wordt gebruikt wanneer gebruikers zich aanmelden bij een werkstation of server. Sommige eigenschappen voor gebruikersaccounts in Active Directory hebben alleen betrekking op Kerberos, terwijl andere zowel betrekking hebben op Kerberos als op de LDAP-toegangscontrole die wordt gebruikt door de consoleschakelaars. Configureerbare gebruikersrestricties in de Active Directory, zoals “Log On To” (Aanmelden bij), “Logon Hours” (Aanmeldingsuren) en “Managed By” (Beheerd door), zijn bijvoorbeeld niet van toepassing op consoleschakelaars en de daarop aangesloten servers. Andere functies, zoals het verlopen van gebruikersaccounts, uitsluiting van gebruikersaccounts en de mogelijkheid een gebruikersaccount uit te schakelen, zijn ook van toepassing op consoleschakelaars en de daarop aangesloten servers (afhankelijk van de configuratie van de betreffende parameters in Active Directory). In verband met de complexiteit van Active Directory is het altijd zinvol een testomgeving te draaien om te controleren of de configuratie correct is en het verlangde beveiligingsbeleid wordt toegepast. Het is belangrijk te onthouden dat LDAP geen toegang heeft tot de ACL-gegevens waarop de toegangscontrole van Windows® is gebaseerd. HP beveelt aan dat u de configuratierichtlijnen volgt die in deze gebruikershandleiding uiteen worden gezet. Configuraties die niet binnen deze richtlijnen vallen, worden niet ondersteund. Als de afzonderlijke gebruikersaccounts worden opgeslagen op een adreslijstserver waarop LDAP is ingeschakeld, zoals Active Directory, kunt u de adreslijstservice gebruiken voor het verifiëren van gebruikers. Met behulp van de instellingen in de subcategorie Verificatie kunt u de configuratieparameters voor de verificatie instellen. De HP IP Console Viewer stuurt de gebruikersnaam, het wachtwoord en andere gegevens naar de console-switch. Deze bepaalt vervolgens of de gebruiker van de HP IP Console Viewer gemachtigd is de configuratieparameters van de console-switch weer te geven of te wijzigen in het hoofdvenster van de HP IP Console Viewer. VOORZICHTIG: gebruik, indien niet anders vermeld, de standaardinstellingen voor LDAP tenzij de configuratie van Active Directory is gewijzigd. Wijziging van de standaardwaarden kan leiden tot fouten tijdens de communicatie met de LDAP-server. Er zijn drie tabbladen voor het configureren van LDAP-parameters.
Werken met Directory Services Integration 195
Tabblad Server Parameters Op het tabblad Serverparameters worden de parameters vermeld waarmee de verbindingsgegevens voor de LDAP-server worden ingesteld.
Voer in de IP-adresvelden het primaire en secundaire IP-adres van adreslijstservers in. De adressen kunnen worden ingevoerd in numerieke vorm of in de vorm van een naam die is geregistreerd bij de DNS-service. OPMERKING: het IP-adres voor de secundaire server is optioneel. Voer in de velden Poort-ID de nummers in van de UDP-poorten die worden gebruikt voor de communicatie met de LDAP-servers. De standaardwaarde is 389 voor niet-beveiligde LDAP en 636 voor beveiligde LDAP. Als een type toegang wordt opgegeven, wordt de poort-ID automatisch door de HP IP Console Viewer ingesteld. Stel voor elke adreslijstserver in hoe een query wordt verzonden door bij Type toegang de betreffende optie te selecteren. Als u het keuzerondje LDAP selecteert, worden de gegevens in tekstvorm verzonden. Als u het keuzerondje LDAPS selecteert, worden de gegevens via SSL verzonden. OPMERKING: als de optie LDAP is geselecteerd, wordt alle communicatie door de consoleschakelaar in de vorm van niet-beveiligde gewone tekst naar de adreslijstserver gestuurd. Voor beveiligde, gecodeerde communicatie tussen een console-switch en de LDAP-server, selecteert u het keuzerondje LDAPS. OPMERKING: LDAPS kan alleen worden gebruikt als de adreslijstserver is geconfigureerd voor LDAPS.
Werken met Directory Services Integration 196
Tabblad Search Parameters (Zoekparameters) Op het tabblad Zoekparameters worden de parameters weergegeven die worden gebruikt tijdens het zoeken in de LDAP-adreslijstservice naar gebruikersaccounts en accounts van servers die zijn aangesloten op console-switches. OPMERKING: de gegevens in de velden Zoek-DN en Zoekbasis voor dc=parameters moeten overeenkomen. Als in het veld Zoek-DN bijvoorbeeld dc=widget staat, moet in het veld Zoekbasis bij dc=parameters ook dc=widget staan.
In het veld Zoek-DN kunt u een gebruikersaccount in de adreslijst instellen die door de consoleschakelaar wordt gebruikt voor aanmelding bij de adreslijstservice. OPMERKING: HP beveelt aan dat u voor LDAP-query’s een speciale gebruikersaccount instelt en niet de beheerdersaccount gebruikt. Na verificatie van de consoleschakelaar verleent de adreslijstservice toegang tot de adreslijst om de query’s voor verificatie van de gebruiker uit te voeren, zoals ingesteld op het tabblad Query-parameters. De standaardwaarden zijn cn=Administrator, cn=Users, dc=yourDomainName en dc=com. Deze moeten worden aangepast voor uw netwerkomgeving. Als u bijvoorbeeld een DN (Distinguished Name) voor een beheerder wilt instellen voor test.view.com, gebruikt u cn=Administrator, cn=Users, dc=test, dc=view, dc=com. Dit is een verplicht veld, tenzij de adreslijstservice zodanig is ingesteld dat anoniem zoeken is toegestaan. Standaard is dat niet het geval. OPMERKING: de Zoek-DN-waarden moeten worden gescheiden met een komma. Het veld Zoekwachtwoord wordt gebruikt voor verificatie van de beheerder of gebruiker die is gespecificeerd in het veld Zoek-DN. In het veld Zoekbasis kunt u een beginpunt instellen voor het zoeken via LDAP. De standaardwaarden zijn dc=yourDomainName en dc=com. Deze moeten worden aangepast voor uw netwerkomgeving. HP beveelt aan dat het veld Zoekbasis wordt ingesteld op de DN van de basis van de naamruimte van de LDAP-adreslijstservice. Als u bijvoorbeeld een zoekbasis wilt instellen voor test.com, voert u dc=test, dc=com in. OPMERKING: de zoekbasiswaarden moeten worden gescheiden met een komma. In het veld GID-masker staan de zoekcriteria voor het zoeken naar gebruikers-ID’s door LDAP-servers. De notatie moet de vorm =<%1> hebben, waarbij de schema-kenmerknaam uit de adreslijst is. De standaardwaarde is sAMAccountName=%1, hetgeen correct is voor gebruik van Active Directory. Dit veld is vereist voor LDAP-zoekbewerkingen.
Werken met Directory Services Integration 197
Tabblad Query Parameters OPMERKING: wanneer het selectievakje LDAP uitsluitend voor verificatie gebruiken is geselecteerd, zijn alle velden in het tabblad Query-parameters uitgeschakeld. Op het tabblad Query-parameters wordt ingesteld welke query-modus wordt gebruikt voor de verificatie van de gebruiker en voor toegangsverlening. Ook worden hier de parameters ingesteld die verbonden zijn aan deze query-modi. De consoleschakelaar voert twee verschillende typen query’s uit. Query-modus (Console-switch) wordt gebruikt voor de verificatie van beheerders die toegang proberen te verkrijgen tot de consoleschakelaar zelf. Query-modus (Server) wordt gebruikt voor de verificatie van gebruikers die toegang proberen te verkrijgen tot de aangesloten servers. Daarnaast bestaan voor elk type query drie modi waarmee op basis van bepaalde typen gegevens wordt bepaald of een gebruiker toegang heeft tot een console-switch, aangesloten servers of allebei.
De parameters voor Query-modus (Console-switch) worden gebruikt om te bepalen of een HP IP Console Viewer beschikt over Console Switch Administrator- of Administrator-toegang tot de console-switch. De parameters voor Query-modus (Server) worden gebruikt om te bepalen of een gebruiker van de HP IP Console Viewer beschikt over gebruikerstoegang tot de servers van de console-switch. Query-modus (Server) kan niet worden gebruikt om toegang als Console Switch Administrator te verlenen voor een consoleschakelaar. De velden Groepcontainer, Groepcontainermasker en Doelmasker worden alleen gebruikt voor query’s volgens de groepskenmerkenmethode en zijn vereist bij het uitvoeren van een groepskenmerkenquery naar een consoleschakelaar of server. In het veld Groepcontainer wordt de OU weergegeven die door de beheerder als de locatie voor groepobjecten is gemaakt in de Active Directory. Groepcontainer wordt gebruikt als de query-modus is ingesteld op Groepskenmerk. Aan elk groepsobject worden leden toegewezen die kunnen worden gekoppeld aan een bepaald toegangsniveau voor de objecten van deze leden (personen, consoleswitches en doelservers). Wanneer u de waarde van een kenmerk in het groepsobject instelt, wordt het toegangsniveau voor de relevante groep geconfigureerd. In het veld Attribuut toegangscontrole definieert u welk veld in het Directory-schema wordt gebruikt voor het toewijzen van toegangsrechten. Bijvoorbeeld, wanneer het kenmerk Notes (Opmerkingen) in het groepsobject wordt gebruikt om het attribuut voor de toegangscontrole te implementeren, moet het veld Attribuut toegangscontrole op het tabblad Queryparameters worden ingesteld op info omdat dit de schemanaam van het veld Notes (Opmerkingen) is.
Werken met Directory Services Integration 198
Wanneer u het kenmerk Notes (Opmerkingen) instelt op: •
Wordt in KVM-apparaatbeheer bepaald dat de leden van deze groep moeten beschikken over beheerdersrechten voor de console-switches en gebruikersrechten voor doelservers die als gebruiker zijn aangesloten op de KVM-switches.
•
Het kenmerk KVM User (KVM-gebruiker) duidt aan dat de leden van deze groep toegang hebben tot alle doelservers in deze groep.
•
Het kenmerk Serial User (seriële gebruiker) duidt aan dat de leden van deze groep toegang hebben tot de seriële poort met dezelfde naam als de server die lid is van deze groep.
•
Het kenmerk Serial Appliance Admin (serieel apparaatbeheer) duidt aan dat de leden van deze groep over beheerdersrechten beschikken voor de seriële consoleschakelaars die lid zijn van deze groep.
•
Het kenmerk Serial User Admin (serieel gebruikersbeheer) duidt aan dat de leden van deze groep over toegangsrechten beschikken voor het toevoegen, verwijderen of wijzigen van gebruikersaccounts in de interne gebruikersdatabase voor seriële consoleschakelaars.
In het veld Groepcontainermasker wordt het objecttype gedefinieerd van de groepcontainer. Dit is meestal een organisatie-eenheid. De standaardwaarde is ou=%1. In het veld Doelmasker wordt een zoekfilter voor de server gedefinieerd. De standaardwaarde is cn=%1. In het veld Attribuut toegangscontrole wordt de naam van het kenmerk weergegeven dat wordt gebruikt bij query’s op basis van kenmerken. De standaardwaarde is info. OPMERKING: de waarde van het kenmerk Notes (Opmerkingen) is beschikbaar in groeps- en gebruikersobjecten zoals weergegeven in Active Directory gebruikers en computers, wordt intern opgeslagen in de directory. De waarde wordt weergegeven als info-kenmerk.
Querymethoden voor consoleschakelaars en servers Voor Query-modus (Console-switch) en Query-modus (Server) kunnen drie verschillende methoden worden gebruikt: •
Elementair (mag alleen worden gebruikt voor het testen van LDAP of instellingen van de console-switch) Er wordt een query naar de adreslijstservice gestuurd voor de gebruikersnaam en het wachtwoord van de HP IP Console Viewer-gebruiker. Na verificatie krijgt de HP IP Console Viewer-gebruiker beheerderstoegang tot de consoleschakelaar en alle aangesloten servers in Query-modus (Consoleswitch) of tot elke geselecteerde server in Query-modus (Server).
BELANGRIJK: deze methode biedt volledige toegang aan alle gebruikers in de Active Directory. Deze methode is handig tijdens de testfase. Tijdens normaal bedrijf beveelt HP echter aan dat u deze methode wijzigt. •
Gebruikerskenmerk Er wordt een query naar de adreslijstservice gestuurd voor de gebruikersnaam, het wachtwoord en de toegangscontrole voor de gebruiker van de console-switch. Het attribuut voor toegangscontrole wordt overgenomen uit het gebruikersobject van de Active Directory. Het veld Gebruikersaccount wordt ’info’ genoemd in het schema en is gelijk aan het veld Opmerkingen op het tabblad Telefoons. •
Als de waarde KVM-apparaatbeheerder wordt aangetroffen, krijgt de gebruiker beheerderstoegang tot de console-switch en alle aangesloten servers in Query-modus (Console-switch) of tot elke apparaat in Query-modus (Server).
•
Als de waarde KVM User (KVM-gebruiker) wordt aangetroffen, krijgt de gebruiker toegang tot de server.
Werken met Directory Services Integration 199
•
Als de waarde Serial User (Seriële gebruiker) wordt aangetroffen, krijgt de gebruiker toegang tot de seriële poorten.
•
Als de waarde Serial Appliance Admin (serieel apparaatbeheer) wordt aangetroffen, krijgt de gebruiker beheerderstoegang tot de seriële consoleschakelaar en alle aangesloten servers in Query-modus (Console-switch) of tot elk apparaat in Query-modus (Server).
•
Als de waarde Serial User Admin (Serieel gebruikersbeheer) wordt aangetroffen, krijgt de gebruiker toegang tot de server.
Hieronder vindt u voorbeelden die aangeven hoe deze beheerders- en gebruikerskenmerken voor de console-switch in de Active Directory zijn gedefinieerd voor een gebruiker met de naam Charlie.
Werken met Directory Services Integration 200
•
Groepskenmerk Er wordt een query naar de LDAP-adreslijstservice gestuurd voor een gebruikersnaam, wachtwoord en groepskenmerk. In Query-modus (Console-switch) geldt deze query voor een console-switch en in Query-modus (Server) voor alle servers. Als een groep wordt aangetroffen waarin de gebruiker en de consoleschakelaar voorkomen, krijgt de gebruiker in de Query-modus (Console-switch) toegang tot de consoleschakelaar, de erop aangesloten servers, of beide, afhankelijk van de inhoud van de groep. Als een groep wordt aangetroffen waarin de ID van de gebruiker en van de server voorkomt, krijgt de gebruiker in de Query-modus (Server) gebruikerstoegang tot de gespecificeerde servers die zijn aangesloten op de consoleschakelaar. Toegangsrechten worden verleend op basis van de machtigingen in het veld Notes (Aantekeningen). •
Als de waarde KVM Appliance Admin (KVM-apparaatbeheerder) wordt aangetroffen, krijgt de gebruiker beheerderstoegang tot de consoleschakelaar en alle aangesloten servers in Query-modus (Console-switch) of tot elke server in Query-modus (Server).
•
Als de waarde KVM User (KVM-gebruiker) wordt aangetroffen, krijgt de gebruiker toegang tot de server.
•
Als de waarde Serial User (Seriële gebruiker) wordt aangetroffen, krijgt de gebruiker toegang tot de seriële poorten.
•
Als de waarde Serial Appliance Admin (serieel apparaatbeheer) wordt aangetroffen, krijgt de gebruiker beheerderstoegang tot de seriële consoleschakelaar en alle aangesloten servers in Query-modus (Console-switch) of tot elk apparaat in Query-modus (Server).
•
Als de waarde Serial User Admin (Serieel gebruikersbeheer) wordt aangetroffen, krijgt de gebruiker toegang tot de server.
Werken met Directory Services Integration 201
Groepen kunnen worden ingebed tot een maximale diepte van 16 niveaus. Met behulp van inbedding kunt u groepen in groepen aanleggen. U heeft bijvoorbeeld op het hoogste niveau de groep Computers met daarin opgenomen het lid R&D, eveneens een groep. De groep R&D zou op zijn beurt een lid met de naam Binnenland kunnen hebben die eveneens uit een groep bestaat. BELANGRIJK: lees, voordat u LDAP-functionaliteit implementeert, de handleiding “Integratie instellen van adreslijstservices met HP IP Console Switch” (op pagina 213) voor een beter begrip van de werking van LDAP. BELANGRIJK: wanneer u meer dan één toegangsrecht toewijst aan een groep of gebruiker, moet u een of meer van de volgende scheidingstekens aanbrengen om de toegangsrechten van elkaar te scheiden: (nieuwe regel), (terugloop), , of . OPMERKING: inbedding tot de maximale diepte van 16 niveaus is niet altijd mogelijk door potentieel complexe verhoudingen tussen de ingebedde groepen. Als de ingebedde groepen zich bijvoorbeeld bevinden op verschillende LDAP-servers, kan vertraging ontstaan tijdens het zoeken naar alle leden van het ingebedde geheel. Deze vertraging kan ertoe leiden dat de HP IP Console Viewer-toepassing niet in staat is het lidmaatschap van een ingebed geheel binnen een redelijke tijd uit te werken. Hieronder vindt u een aantal voorbeelden van groepen die zijn gedefinieerd in Active Directory.
Werken met Directory Services Integration 202
Active Directory instellen voor query’s volgens groepskenmerkenmethode Voordat u een querymethode kunt gebruiken voor console-switches of servers moet u eerst wijzigingen in de Active Directory aanbrengen zodat de geselecteerde querymethode het juiste verificatieniveau kan toewijzen aan de gebruiker. BELANGRIJK: lees, voordat u LDAP-functionaliteit implementeert, de handleiding “Integratie instellen van adreslijstservices met HP IP Console Switch” (op pagina 213) voor een beter begrip van de werking van LDAP. Hieronder vindt u een overzicht van de manier waarop u bij de groepskenmerken-methode een query opstelt. Zie voor meer informatie de handleiding “Integratie instellen van adreslijstservices met HP IP Console Switch” (op pagina 213). Bij de groepskenmerkenmethode stelt u als volgt query’s op: 1.
Geef een naam aan de interface-adapters.
2.
Installeer en start de HP IP Console Viewer.
3.
Detecteer een consoleschakelaar of installeer deze handmatig.
4.
Open de consoleschakelaar.
5.
Geef een naam aan de consoleschakelaars.
6.
Schakel indien nodig LDAP in. Zie voor meer informatie “Adreslijstservicesintegratie inschakelen” (op pagina 192).
7.
Op de domeincontroller voegt u een OU-groepscontainer toe. Werken met Directory Services Integration 203
8.
Maak een gebruiker en wijs een wachtwoord (consoleldap) toe in de adreslijst Users (Gebruikers).
9.
Maak een computeraccount voor de consoleschakelaar in de adreslijst.
10. Maak groepen voor beheerders en gebruikers van de consoleschakelaar. 11. Voeg de gebruikers en servers (of consoleschakelaars) toe aan de betreffende groepen. 12. Meld u aan bij de consoleschakelaar vanuit de toepassing HP IP Console Viewer. 13. Test de LDAP-communicatie vanuit de toepassing HP IP Console Viewer. 14. Nadat de standaard-LDAP-communicatietest is geslaagd, meldt u zich aan bij de consoleschakelaar
vanuit de HP IP Console Viewer. OPMERKING: de namen van de consoleschakelaars en servers die worden gebruikt in query’s bij de groepskenmerkenmethode zijn opgeslagen op de consoleschakelaars. De in de categorieën SNMP en Servers van het venster Beheren Console-switch opgegeven namen van de console-switch en de server moeten volledig overeenkomen met de objectnamen in de Active Directory. De naam van een consoleschakelaar en een server mag zijn samengesteld uit een combinatie van hoofdletters en kleine letters (A-Z, a-z), cijfers (0-9) en koppeltekens (-). Spaties en punten (.) zijn niet toegestaan en de naam mag niet volledig uit cijfers bestaan. Dit zijn de beperkingen die gelden voor Active Directory. In eerdere versies bevatte de standaardnaam van de consoleschakelaar een spatie. Deze moet worden verwijderd door de systeemnaam te wijzigen in de categorie SNMP van het venster Console-switch beheren). Gebruik de informatie uit “Integratie instellen van adreslijstservices met HP IP Console Switch” (op pagina 213) in een testomgeving voordat u LDAP-verificatie implementeert in uw productieomgeving.
Werken met Directory Services Integration 204
Problemen oplossen Dit gedeelte bevat: Kaart voor probleemoplossing ............................................................................................................... 205
Kaart voor probleemoplossing Probleem
Oplossing
Geen toegang tot servers op de console-switch nadat het IP-adres is gewijzigd.
De IP-adressen in de subcategorie Netwerk en in het venster Eigenschappen van de consoleschakelaar moeten overeenkomen om over alle functies te kunnen beschikken.
De LAN-verbinding op het scherm met diagnostische gegevens is nog steeds groen, ondanks dat de netwerkkabel is losgehaald van de console-switch.
Wacht een minuut en controleer de status van de LAN-verbinding op het scherm met diagnostische gegevens.
U kunt het selectievakje voor Het selectievakje kan niet worden ingeschakeld als alle interface-adapters het type interface-adapter de meest recente firmware gebruiken. dat u wilt upgraden, niet inschakelen. De vervolgkeuzelijsten in het De vervolgkeuzelijsten blijven leeg totdat u meer dan één naam hebt ingevoerd eigenschappenvenster van voor de geselecteerde categorie. de console-switch zijn leeg. U probeert de Video Session Er is geen communicatie met de server. Viewer te starten, maar er • Controleer of de server is ingeschakeld. verschijnt een zwart scherm. • Controleer of de voedingsbron in orde is. •
Controleer of de kabels goed zijn aangesloten.
De lokale aanwijzer en de externe aanwijzer lopen niet gelijk.
•
Zie “De cursors uitlijnen” (op pagina 85).
•
Zie “De muisaanwijzers synchroniseren” (op pagina 13).
•
Selecteer Extra>Video automatisch bijstellen in de Video Session Viewer.
Zo nu en dan treden problemen op in de Video Session Viewer.
•
Klik op het pictogram Lokale cursor uitlijnen in de Video Session Viewer.
•
Selecteer Extra>Video automatisch bijstellen in de Video Session Viewer.
De gebruikersnaam en het Als er geen nieuwe gebruikersnaam en bijbehorend wachtwoord zijn gemaakt, wachtwoord worden niet is de standaard gebruikersnaam Admin (let op het onderscheid tussen geaccepteerd wanneer u hoofdletters en kleine letters) en is het wachtwoordveld leeg. toegang probeert te krijgen tot Manage Console Switch. De muisaanwijzer knippert.
Het videostuurprogramma biedt geen goede ondersteuning voor Direct Draw. Schakel onder Extra>Opties het aankruisvakje Direct Draw uit.
Problemen oplossen 205
Probleem
Oplossing
Het muisspoor bevat gewijzigde pixels.
Verlaag de drempelwaarde voor ruis om kleinere pixelwaarden te vernieuwen.
De wizard Vinden detecteert Verwijder het IP-adres uit de velden Vanaf adres: en Tot adres: en voer de geen consoleschakelaars. juiste gegevens in. De wizard Vinden heeft veel Het scannen duurt vier seconden per IP-adres. Selecteer een kleiner bereik tijd nodig voor het scannen van IP-adressen. van een reeks IP-adressen. Aanmelden mislukt wanneer LDAP is ingeschakeld.
Controleer het volgende: •
De zoekaanmeldingsgegevens (DN en wachtwoord) zijn niet geldig.
•
De aangevraagde verificatiemodus is ongeldig (niet elementair, kenmerk of groep).
•
De groepscontainer werd niet aangetroffen in de map (uitsluitend Groepsmodus).
•
De doelcomputer is niet aangetroffen (alleen groepsmethode).
Deze aanmeldingsfout kan zich ook voordoen als de LDAP-client geen contact kan leggen met een LDAP-server of een DNS-server. Na inschakeling van Bootp Het IP-adres moet statisch worden toegewezen aan het MAC-adres van de (in de categorie Settings console-switch. De DHCP-server moet zijn ingeschakeld om te kunnen reageren (Instellingen)) ontvangt de op Bootp. wizard Vinden geen IP-adres of wordt een willekeurig IP-adres verstrekt. De Video Session Viewer is vervormd wanneer een seriële interface-adapter wordt aangesloten.
Selecteer Extra>Video automatisch bijstellen in de Video Session Viewer.
De melding “Access cannot • be granted due to Authentication Server errors” • (Toegang kan niet worden verleend wegens fouten op de verificatieserver) wordt weergegeven terwijl gebruikersnaam en wachtwoord wel juist zijn ingevoerd, bij gebruik van LDAP voor verificatie en toegangsverlening.
Controleer of de naam van de consoleschakelaar of interface-adapter exact overeenkomt met die in de LDAP-adreslijst.
Het opstarten van de Linux • HP IP Console Viewer neemt • veel tijd in beslag.
Controleer of de loopback-interface is ingeschakeld.
Neem de lessen voor zelfstudie door om meer inzicht te krijgen in de werking van LDAP. Zie voor meer informatie de handleiding “Integratie instellen van adreslijstservices met HP IP Console Switch” (op pagina 213).
Controleer of /etc/hosts de vermelding 127.0.0.1 localhost bevat.
Wanneer ik verbinding maak met de HP 16- en 48-Port Serial Console Switch, wordt er een extra nieuwe regel weergegeven.
U kunt de extra nieuwe regel verwijderen door het volgende in te voeren:
Lokale USB-apparaten zijn niet zichtbaar op afstand.
Lokale apparaten zijn uitsluitend zichtbaar op een lokale OSD.
Externe apparaten worden niet weergegeven op lokaal OSD (instellingenscherm).
Externe apparaten worden alleen weergegeven op clientapparaat.
port x set out if=strip port x set flow=XonXoff
Problemen oplossen 206
Probleem
Oplossing
Virtuele media werkt niet naar behoren.
Zorg dat u het volgende gebruikt: •
HP IP Console Switch met virtuele media (2 x 1 x 16, 4 x 1 x 16) of een HP Server Console Switch met virtuele media (2 x 16)
•
USB 2.0 interface-adapter met virtuele media of een PS2 interface-adapter met virtuele media
•
server en besturingssysteem die samengestelde USB 2.0-apparaten op hoge snelheid ondersteunen
Er moet een cd-station voor virtuele media en een massa-opslagstation op de doelserver worden weergegeven om een lokale hulpbron te kunnen toewijzen op de externe server. Het toetsenbord reageert Zie “Beperkingen van samengestelde USB 2.0-apparaten” (op pagina 91). niet nadat een virtuele mediasessie wordt geopend. Virtuele media reageert heel traag.
Zie “Virtuele media gebruiken”.
De HP IP Console Viewer Start de server opnieuw en lees “Windows XP SP1 of nieuwer” (op pagina 14). is op Windows Server 2003 geïnstalleerd maar de installatie wordt niet gestart. De basisinstellingen voor het • testen van LDAP werken niet.
De HP IP Console Viewer werkt niet goed via een VPN-verbinding of vanaf een externe site.
Zorg ervoor dat de poort die u voor LDAP gebruikt tussen de consoleschakeaar en de LDAP-server is geopend. De standaardpoorten zijn 389 (LDAP) of 636 (veilige LDAP).
•
Ping de LDAP-server van de consoleschakelaar om te controleren of er een verbinding is.
•
Controleer of uw standaardgateway en subnetmasker correct op de consoleschakelaar zijn geconfigureerd.
•
Open de poorten 2068, 8192, 3211, 161, 162, 389 en 636 (of stuur deze door) door middel van routers en firewalls tussen de HP IP Console Viewer en de consoleschakelaar.
•
Ping consoleschakelaar van de client waarop de HP IP Console Viewer draait om te controleren of er een verbinding is.
Traps voor SNMPControleer of poort 162 voor UDP open is op de firewall. verificatiefouten worden niet De traps voor SNMP-verificatiefouten zijn standaard uitgeschakeld in ontvangen. HP Systems Insight Manager. Zie voor meer informatie de documentatie bij HP Systems Insight Manager.
Problemen oplossen 207
De firmware upgraden Dit gedeelte bevat: Het bestandssysteem gebruiken om de firmware te upgraden .................................................................... 208 TFTP gebruiken om de firmware te upgraden ........................................................................................... 209
Het bestandssysteem gebruiken om de firmware te upgraden U kunt een upgrade uitvoeren voor de console-switch en seriële console-switch door bestandssysteem te gebruiken. VOORZICHTIG: schakel de consoleschakelaar niet uit tijdens het upgraden van de firmware. Dit proces kan tot 10 minuten in beslag nemen. 1.
Selecteer Extra.
2.
Klik op Upgrade Console Switch Firmware. Het dialoogvenster Bijwerken firmware Console-switch verschijnt.
3.
Selecteer Bestandssysteem.
4.
Voer de bestandsnaam van de firmware in of blader naar de locatie van de firmware.
OPMERKING: als u wijzigingen hebt aangebracht op het tabblad Instellingen van het venster Beheren Console-switch, maar deze wijzigingen op het moment dat u begint met de upgrade nog niet hebt laten toepassen, wordt u gevraagd de upgrade te bevestigen, aangezien de console-switch tijdens het upgradeproces opnieuw moet worden opgestart. Als u de wijzigingen niet laat toepassen, worden deze geannuleerd voordat de upgrade van de firmware wordt uitgevoerd.
5.
Klik op Upgrade. De knop Bijwerken wordt gedeactiveerd en er verschijnt een voortgangsbericht. Zodra de overdracht is voltooid, wordt u gevraagd om toestemming voor het opnieuw opstarten van de consoleschakelaar. De nieuwe firmware kan niet worden gebruikt voordat de consoleschakelaar opnieuw is opgestart.
De firmware upgraden 208
6.
Klik op Yes om de controleschakelaar opnieuw op te starten. Het dialoogvenster Bijwerken firmware Console-switch verschijnt. Hierin ziet u een voortgangsbericht en uiteindelijk een melding dat de upgrade en het opnieuw opstarten zijn voltooid. Klik op Close om af te sluiten. of Klik op No als u de controleschakelaar later opnieuw wilt opstarten.
TFTP gebruiken om de firmware te upgraden Als u de firmware wilt upgraden via TFTP, heeft u een TFTP-servicetoepassing nodig op het werkstation of de server die wordt gebruikt voor het uitvoeren van de upgrades. Nadat TFTP is ingeschakeld kunt u de firmware upgraden. Voordat u de upgradeprocedure start, controleert u of de veilige TFTP-server is geïnstalleerd en de GET-toegangsrechten voor de map met het bijgewerkte bestand zijn ingeschakeld. Controleer ook of de HP IP Console Switch zich op hetzelfde netwerk bevindt als de computer die voor het bijwerken wordt gebruikt. Voor een Windows®-besturingssysteem volgt u de instructies uit het tekstbestand \TFTP\TFTP Install Instructions.txt op de cd die bij deze kit wordt geleverd, of in de Softpaq TFTP-map. Zie voor Linux-besturingssystemen “TFTP voor Linux-besturingssystemen” (op pagina 209).
TFTP voor Linux-besturingssystemen Voor de meeste systemen die RPM-pakketten gebruiken, wordt TFTP geleverd door de TFTP-server RPM (RPM-IVH/Redhat/RPMS/). Afhankelijk van het type distributie wordt de Internet services-daemon geleverd door xinetd. OPMERKING: het volgende Linux-voorbeeld heeft betrekking op Red Hat 3.0. Raadpleeg voor meer informatie de Help of de documentatie bij uw Linux-besturingssysteem. OPMERKING: standaard wordt TFTP uitgevoerd in de veilige modus en biedt het alleen leesbare bestanden onder de directory /tftpboot. Andere directory’s kunnen worden ingesteld via de bestanden /etc/xinetd.d/tftp. In de veilige modus verwacht TFTP dat het bestand zich op een plaats ten opzichte van de directory /tftpboot bevindt. Bij Linux-besturingssystemen (GNOME) schakelt u TFTP als volgt in: 1.
Selecteer Programs>System>Service Configuration in het hoofdmenu.
2.
Controleer in het menu Service Configuration of het selectievakje xinetd is ingeschakeld zodat bij het opstarten de service wordt gestart. of Als het selectievakje niet is geselecteerd, selecteert u het vakje en klikt u op Save.
3.
Zoek de TFTP in de lijst met services en selecteer het.
4.
Schakel het selectievakje in om TFTP te starten bij opstarten en klik op Save.
Bij Linux-besturingssystemen (KDE) schakelt u TFTP als volgt in: 1.
Ga naar het hoofdmenu en selecteer Control Panel>Services.
2.
Controleer in het menu Service Configuration of het selectievakje xinetd is ingeschakeld zodat bij het opstarten de service wordt gestart. of Als het selectievakje niet is geselecteerd, selecteert u het vakje en klikt u op Save.
De firmware upgraden 209
3.
Zoek TFTP in de lijst met services en selecteer het.
4.
Schakel het selectievakje in om TFTP te starten bij opstarten en klik op Save.
TFTP voor Linux-besturingssystemen controleren OPMERKING: het volgende Linux-voorbeeld heeft betrekking op Red Hat 3.0. Raadpleeg voor meer informatie de Help of de documentatie bij uw Linux-besturingssysteem. 1.
Controleer of de service in.tftpd wordt uitgevoerd met de volgende opdracht: ps -ef | grep tftpd. Standaard bevinden de /etc/xinetd.d/tftp-configuratiebestanden zich in de map /tftpboot.
2.
Maak een map /tftpboot (als deze nog niet bestaat) en stel de machtigingen in voor openbare toegang.
3.
Kopieer het firmwarebestand naar /tftpboot.
4.
Ga naar de map /tmp.
5.
Typ op de opdrachtregel tftp localhost (of de naam van het lokale systeem).
6.
Download het bestand met de volgende opdracht: get /tftpboot/bestandsnaam
7.
Voer quit in.
8.
Controleer vanaf de opdrachtregel of het bestand zich in de directory /tmp bevindt.
Als de TFTP correct is geconfigureerd, moet het bestand met de voorgaande stappen naar de huidige directory zijn overgebracht.
Upgrade van de firmware uitvoeren door middel van TFTP op Linux-besturingssystemen OPMERKING: het volgende Linux-voorbeeld heeft betrekking op Red Hat 3.0. Raadpleeg voor meer informatie de Help of de documentatie bij uw Linux-besturingssysteem. Bij Linux-besturingssystemen voert u de upgrade van de firmware als volgt uit: 1.
Sluit het ene uiteinde van de seriële kabel aan op een vrije COM-poort op de server of op het werkstation.
2.
Sluit het andere uiteinde van deze seriële kabel aan op de seriële poort op de consoleschakelaar.
3.
Configureer de terminal emulatie software voor de server, bijvoorbeeld Minicom.
BELANGRIJK: Minicom is een hulpprogramma dat wordt geladen tijdens de installatie van Linux. Als u tijdens het installeren van het besturingssysteem echter niet de optie selecteert om Linux-hulpprogramma’s te installeren, kunt u Minicom niet gebruiken zonder het bestand Minicom X.X..i386.rpm te downloaden van de Red Hat-website. (Raadpleeg de procedure voor het installeren van RPM’s vanaf de Red Hat-website.) U configureert Minicom als volgt: a. Meld u aan bij een Linux-console of open een terminal en voer minicom-s in bij de
opdrachtprompt. Het configuratiemenu wordt weergegeven. b. Selecteer Serial Port Setup. Het menu Change which setting? wordt weergegeven. c. Selecteer Option A (Serial Device). Wijzig het apparaattype handmatig van “dev/modem”
in “/dev/ttyS0” en druk op Enter. d. Selecteer Option E (Bps/Par/Bits). Het menu Comm Parameters (Comm-parameters)
wordt weergegeven.
De firmware upgraden 210
e. Selecteer E (Speed 9600 Bps) en druk op Enter. De aanduiding 9600 8 N1 wordt
weergegeven naast optie E. f.
Selecteer Option F (Hardware Flow Control). Controleer of het menu Change which setting? er als volgt uitziet: A—Serial Device (Serieel apparaat): /dev/ttyS0 B—Lockfile Location (Locatie vergrendelingsbestand): /var/lock C—Callin Program (Programma aanmelden): D—Callout Program (Programma afmelden): E—Bps/Par/Bits: 9600 8 N1 F—Hardware Flow Control (Hardwarematige datatransportbesturing): Nee G—Software Flow Control (Softwarematige datatransportbesturing): Nee
g. Druk op Enter om terug te keren naar het menu Configuration. Blader omlaag naar de optie
Save setup as dfl en druk op Enter. h. Blader in het menu Configuration omlaag naar de optie Exit from Minicom en druk op Enter. i.
Voer op de opdrachtregel de opdracht minicom in. Zodra een verbinding tot is stand gebracht, verschijnt het hoofdmenu van de console-switch. Volg de opties op het scherm om de consoleschakelaar te configureren. Het hoofdmenu met zes opties wordt weergegeven.
4.
Sluit de meegeleverde voedingskabel aan op de achterzijde van de consoleschakelaar en vervolgens op een werkend stopcontact, als de voedingskabel nog niet is aangesloten.
5.
Schakel de consoleschakelaar in, als deze nog niet is ingeschakeld. Het activiteitslampje op het achterpaneel gaat branden. Het activiteitslampje knippert gedurende 30 seconden terwijl er een zelftest wordt uitgevoerd. Ongeveer 10 seconden nadat het knipperen is gestopt, drukt u op de toets Enter zodat u toegang krijgt tot het hoofdmenu.
De firmware upgraden 211
6.
Selecteer Option 2—Firmware Management (Optie 2 Firmwarebeheer). Het menu Firmware Management (Firmwarebeheer) wordt weergegeven.
7.
Selecteer Option 1—Flash Download (Optie 1 Flash downloaden).
8.
Voer het IP-adres in van de TFTP-server met het bijgewerkte bestand en het exacte pad van het bijgewerkte bestand (bijvoorbeeld C:\tftp\h3_0_0_english.fl).
9.
Voer Y in achter de prompt om het updatebestand te downloaden vanaf het opgegeven IP-adres. De consoleschakelaar begint met upgraden.
VOORZICHTIG: schakel de voeding van de consoleschakelaar tijdens dit proces niet uit. De upgrade kan tot 10 minuten in beslag nemen. Als de stroom uitvalt, is het mogelijk dat de consoleschakelaar defect raakt en voor reparatie naar de fabriek moet worden teruggestuurd. Wanneer het upgradeproces is voltooid, start de consoleschakelaar opnieuw op. De consoleschakelaar is gereed voor gebruik.
De firmware upgraden 212
Zelfstudiemateriaal voor HP IP Console Switch Directory Services Integration Dit gedeelte bevat: HP IP Console Switch, adreslijstservice instellen ....................................................................................... 213 Hardwareconfiguratie voor dit voorbeeld................................................................................................ 214 Instellingen gebruikt in dit voorbeeld ...................................................................................................... 214 Verificatie en toegangscontrole op groepsniveau ..................................................................................... 215 Alleen verificatie .................................................................................................................................. 226
HP IP Console Switch, adreslijstservice instellen Dit gedeelte is bedoeld als handleiding om u vertrouwd te maken met de LDAP-adreslijstfunctionaliteit van de HP IP Console Switch. Stap voor stap wordt u begeleid bij het instellen van een HP IP Console Switch om te werken met een Microsoft® Active Directory-server in de groepskenmerken-methode, waarin gebruikers, interface-adapters en HP IP Console Switches leden van dezelfde groep zijn, en met de verificatiemethode waarbij de adreslijst uitsluitend wordt gebruikt om de gebruiker en de toegangscontrole in de HP IP Console Switch te valideren. Ook wordt een methode uitgelegd voor het testen van de communicatie met de adreslijstserver. OPMERKING: de lezer wordt geacht het beginsel van LDAP-adreslijsten te begrijpen en te weten hoe hij de hulpprogramma’s van Microsoft® Active Directory moet gebruiken. Dit document is niet bedoeld om LDAP-adreslijsten te verklaren.
Zelfstudiemateriaal voor HP IP Console Switch Directory Services Integration
213
Hardwareconfiguratie voor dit voorbeeld •
HP IP Console Switch
•
Windows Server™ 2003 Domeincontroller
•
Windows®-werkstation met de HP IP Console Viewer
•
Servers verbonden met de HP IP Console Switch als doelsystemen
Nr.
Beschrijving
1
Toetsenbord, monitor en muis
2
Windows Server™ 2003 Domeincontroller (Widget-AD)
3
Interface-adapter (Widget-AD-IA)
4
Server (Brahms)
5
Interface-adapter (Brahms)
6
HP IP Console Switch (Rack-10-KVM)
7
Server (Handel)
8
Interface-adapter (Handel)
9
Server (Bach)
10
Interface-adapter (Bach)
11
Windows Server™ 2003 HP IP Console Viewer (Vivaldi)
12
Interface-adapter (Vivaldi)
Instellingen gebruikt in dit voorbeeld •
De Microsoft® domeincontroller fungeert in deze voorbeelden als de DHCP-server en als DNS-server.
•
Het domein is widget.com.
•
De gebruikersaccount die wordt gebruikt om de domeincontroller te raadplegen voor verificatie en toegangscontrole is consoleldap.
•
De OU voor het groeperen van HP IP Console Switches en gebruikers is consoleswitches.
Zelfstudiemateriaal voor HP IP Console Switch Directory Services Integration
214
Verificatie en toegangscontrole op groepsniveau Deze procedure is een voorbeeld van hoe u Active Directory kunt gebruiken voor verificatie en toegangscontrole op groepsniveau. 1.
Geef de interface-adapters een naam die precies overeenkomt met de namen van de computers waarop ze zijn aangesloten. Dat moet u doen met behulp van de OSD van de lokale poort PS2 en de videoconnectors. De interface-adapters van de domeincontrollers moeten een andere naam hebben dan de domeincontroller. Een computer met dezelfde naam die de domeincontroller vertegenwoordigt, moet afzonderlijk worden toegevoegd aan de adressenlijst voor toegang tot de console omdat de domeincontrollers niet onder de computers in de Active Directory worden vermeld en omdat de map met de domeincontrollers niet kan worden doorzocht met een Admin-account. In dit voorbeeld heeft de interface-adapter voor de domeincontroller Widget-AD de naam Widget-AD-IA gekregen en is een computer aangemaakt met de naam Widget-AD-IA. Een standaardgebruiker kan geen verificatie uitvoeren voor een domeincontroller. Interface-adapters benoemen: a. Druk in de lokale OSD op de toets Print Scrn. Het dialoogvenster Hoofdscherm wordt
weergegeven.
b. Klik op Instellingen>Namen. Het dialoogvenster Namen wordt weergegeven.
Zelfstudiemateriaal voor HP IP Console Switch Directory Services Integration
215
c. Klik op de naam die u wilt wijzigen, klik op Wijzigen, hernoem de interface-adapter
en klik op OK.
2.
Installeer en start de HP IP Console Viewer op een Windows®-werkstation dat via een netwerk is aangesloten op de HP IP Console Switch.
3.
Detecteer de consoleschakelaar of voeg deze handmatig toe. Zie voor informatie over het handmatig toevoegen of opsporen van console-switches “Console-switches toevoegen en opsporen” (op pagina 22).
4.
Open de consoleschakelaar en meld u aan als beheerder zonder wachtwoord of met een gebruikersnaam en wachtwoord op beheerdersniveau voor de consoleschakelaar. Zie voor informatie over hoe u toegang krijgt tot de console-switch “Toegang krijgen tot console-switches” (op pagina 35).
5.
Geef de HP IP Console Switches een naam met behulp van het venster Console-switch beheren van de HP IP Console Viewer.
BELANGRIJK: de namen van de HP IP Console Switches moeten altijd gelijk worden gemaakt aan de namen die u gebruikt voor de gekoppelde computeraccountobjecten in de map LDAP Directory Service. Het is ook belangrijk om op te merken dat meerdere computeraccounts in Active Directory exact dezelfde naam mogen hebben zolang de accounts zich in verschillende domeinen bevinden. Als u de groepsquerymethode gebruikt, is het belangrijk dat u precies één account hebt voor elke consoleschakelaar en precies één account voor elke aangesloten server. Als meerdere accounts in de Active Directory-forest dezelfde naam mogen hebben, kunnen er onverwachte fouten optreden als u de groepsquerymethode gebruikt.
Zelfstudiemateriaal voor HP IP Console Switch Directory Services Integration
216
6.
Selecteer SNMP om de naam van de console-switch te wijzigen. Deze naam wordt weergegeven op de subcategorie Verificatie.
Zelfstudiemateriaal voor HP IP Console Switch Directory Services Integration
217
7.
Selecteer Algemeen>Verificatie.
8.
Schakel LDAP in op de HP IP Console Switch. a. Klik op LDAP-verificatie gebruiken. b. Voer in het tabblad Serverparameters het IP-adres in van de Primaire server
(domeincontroller).
c. Voer in het tabblad Parameters de Zoek-DN in:
cn=consoleldap,cn=users,dc=widget,dc=com OPMERKING: het eerste veld cn moet overeenkomen met de volledige naam van de gebruiker, niet met de aanmeldingsnaam. Als de naam van de gebruiker bijvoorbeeld Klaas Jansen is, dan cn=Klaas Jansen (let op de spatie in de naam).
Zelfstudiemateriaal voor HP IP Console Switch Directory Services Integration
218
d. Vul het zoekwachtwoord in voor de gebruikersaccount consoleldap. e. Voer als zoekbasis het volgende in: dc=widget,dc=com.
OPMERKING: de zoekbasis moet altijd de basis van de naamruimte van het domein zijn.
f.
Klik in het tabblad Query-parameters op Elementair voor Query-modus (Console-switch) en op Elementair voor Query-modus (Server).
g. Pas de instellingen toe.
OPMERKING: deze querymethode wordt gebruikt om te testen en om problemen op te lossen, maar kan beter niet worden gebruikt in een productieomgeving. Als de standaard-LDAP-communicatie met success is getest, wijzigt u de querymethode.
OPMERKING: werk in een productieomgeving samen met de IT-afdeling om de console-query gebruikersaccount aan te maken en de OU van de console-switches toe te voegen U heeft toegangsrechten nodig die u in staat stellen groepen aan te maken, te verwijderen en te wijzigen en computerobjecten toe te voegen voor interface-adapters die verbonden zijn met niet-domeinsystemen binnen de OU-console-switches. Gebruik de Microsoft® MMC om toegang te krijgen tot de Active Directory vanaf een andere server of een client-werkstation. Als u de adreslijst wilt beheren vanaf de domeincontrollerconsole, klikt u op Start>Programma’s>Systeemwerkset>Active Directory: gebruikers en computers. of
Zelfstudiemateriaal voor HP IP Console Switch Directory Services Integration
219
Als u MMC wilt gebruiken vanaf een andere Windows Server™ 2003:
9.
•
Klik op Start>Uitvoeren>typ MMC.
•
Klik vanuit MMC op Bestand>Module toevoegen/verwijderen.
•
Voeg Active Directory: gebruikers en computers toe.
•
Sluit Module toevoegen/verwijderen en klik op OK.
•
Vanuit Active Directory: gebruikers en computers kiest u Gebruikers en computers toevoegen.
•
Klik op Actie>Verbinding maken met domein. De domeinenlijst verschijnt.
Voeg op de domeincontroller een OU-groepscontainer met de naam CONSOLESWITCHES toe aan Active Directory in het hoofddomein voor de beheergroepen van de console-switches. a. Klik met de rechtermuisknop op widget.com. b. Selecteer Nieuwe organisatie-eenheid. c. Noem deze CONSOLESWITCHES. d. Klik op OK.
OPMERKING: als u de groepsquerymethode gebruikt, moet het OU-object dat wordt gebruikt als de groepscontainer, zich in het domein bevinden dat wordt gebruikt als de zoekbasis. De relatieve DN-naam van de Groepscontainer wordt geconfigureerd in het veld Groepscontainer van de subcategorie Verificatie. De DN-naam van de zoekbasis wordt eveneens geconfigureerd in de subcategorie Verificatie. Als de groepscontainer zich buiten het domein bevindt dat wordt gebruikt als de zoekbasis, mislukken alle pogingen om een consoleschakelaarsessie te starten of een console-switch te beheren.
Zelfstudiemateriaal voor HP IP Console Switch Directory Services Integration
220
10. Maak een gebruiker met de naam consoleldap en wijs een wachtwoord toe.
Selecteer Gebruiker>Nieuw>Gebruiker. a. Voer de wizard uit. b. Stel het wachtwoord zodanig in dat het niet vervalt. c. Klik op Voltooien.
11. Maak twee groepen voor beheerders en gebruikers van de console-switch. a. Klik met de rechtermuisknop op CONSOLESWITCHES OU. b. Kies Nieuwe groep.
Zelfstudiemateriaal voor HP IP Console Switch Directory Services Integration
221
c. Maak groepen met de namen ConsoleSwitchAdministration en ServerAdministration.
OPMERKING: in een productieomgeving komen groepen in de OU van de consoleschakelaars in de Active Directory overeen met de hiërarchie van de organisatie, meestal naar functie, locatie, of een combinatie daarvan. •
Stel het standaard toegangsbeheer in voor de groep Serverbeheer door met de rechtermuisknop op het groepsobject te klikken en Eigenschappen te selecteren voor de groep en KVM User en Serial User in te voeren in het veld notes van de groep.
•
Stel het standaard toegangsbeheer in voor de groep Consolebeheer door met de rechtermuisknop op Eigenschappen voor de groep te klikken en KVM Appliance Admin in te voeren in het veld notes van de groep.
12. Voeg de gebruikers en de interface-adapters toe aan de groepen waarmee ze zijn geassocieerd. a. Klik met de rechtermuisknop op beide nieuwe groepen. b. Klik op Eigenschappen. c. Klik op de tab Leden. d. Klik op Add (Toevoegen). e. Klik op Objecttypen. f.
Selecteer Computers en gebruikers.
g. Klik op OK. h. Klik op Geavanceerd>Nu zoeken. i.
Voeg de computer en de gebruikers toe die samen in de groep horen door te klikken op het eerste object en de Ctrl-toets ingedrukt te houden terwijl u op de andere klikt.
Zelfstudiemateriaal voor HP IP Console Switch Directory Services Integration
222
j.
Klik op OK.
13. Meld u aan bij de HP IP Console Switch vanuit de HP IP Console Viewer. a. Klik op Algemeen>Verificatie. b. Klik in het tabblad Query-parameters op Elementair voor Query-modus
(Console-switch) en op Elementair voor Query-modus (Server).
Zelfstudiemateriaal voor HP IP Console Switch Directory Services Integration
223
BELANGRIJK: deze querymethode mag alleen worden gebruikt om de LDAP-configuratie te testen. Nadat de basisconfiguratie voor LDAP-communicatie is getest, wijzigt u de zoekmethode omdat de basismethode volledige beheerderstoegang verleent aan alle consoleschakelaars en alle aangesloten servers.
14. Test de LDAP-communicatie vanuit de HP IP Console Viewer. a. Klik op Extra>Aanmeldingsgegevens wissen.
BELANGRIJK: voer deze stap uit telkens wanneer u de verificatie van een gebruiker voor een doelsysteem wilt testen.
Zelfstudiemateriaal voor HP IP Console Switch Directory Services Integration
224
b. Kies een server die eerder in de adreslijst als computer is toegevoegd aan één van de groepen
en meld u vanuit dezelfde groep aan als een gebruiker.
15. Nadat de standaard-LDAP-communicatietest is geslaagd, meldt u zich vanuit de HP IP Console
Viewer aan bij de HP IP Console Switch. a. Klik op Algemeen>Verificatie. b. Klik op de tab Queryparameters op Groepskenmerk voor querymodus
(Console Switch) en op Groepskenmerk voor querymodus (Server).
Zelfstudiemateriaal voor HP IP Console Switch Directory Services Integration
225
16. Voer de groepscontainer CONSOLESWITCHES in en voer de test opnieuw uit.
Alleen verificatie Deze procedure laat zien hoe u Active Directory kunt gebruiken voor alleen verificatie. 1.
Voer de stappen 2 tot en met 10 uit van de procedure in “Verificatie en toegangsbeheer op groepsniveau” (op pagina 215).
2.
Schakel indien nodig LDAP in.
3.
Selecteer Uitsluitend LDAP-verificatie gebruiken.
4.
Maak lokale gebruikersaccounts op de console-switch.
BELANGRIJK: de gebruikersnamen voor de consoleschakelaar moeten exact overeenkomen met de aanmeldingsnamen van de gebruikers in de Active Directory. 5.
Stel de toegangsrechten voor de gebruiker lokaal in op de consoleschakelaar.
6.
Test de LDAP-communicatie vanuit de toepassing HP IP Console Viewer.
7.
Selecteer Extra>Aanmeldingsgegevens wissen.
BELANGRIJK: voer deze stap uit telkens wanneer u de verificatie van een gebruiker voor een doelsysteem wilt testen.
Zelfstudiemateriaal voor HP IP Console Switch Directory Services Integration
226
8.
Nadat de standaard-LDAP-communicatietest is geslaagd, meldt u zich aan bij de consoleschakelaar vanuit de HP IP Console Viewer. a. Selecteer Algemeen>Verificatie. b. Selecteer LDAP uitsluitend voor verificatie gebruiken. De velden op het tabblad
Query-parameters worden gedeactiveerd op het moment dat u deze optie selecteert.
9.
Pas de instellingen toe.
10. Test het geheel opnieuw.
Zelfstudiemateriaal voor HP IP Console Switch Directory Services Integration
227
Overzicht werking LDAP-client Dit gedeelte bevat: GID-maskers (eenvoudig en complex) ..................................................................................................... 228 GID-masker voor aanmeldingsgegevens met een enkele factor .................................................................. 236 GID-masker voor aanmeldingsgegevens met meerdere factoren................................................................. 240
GID-maskers (eenvoudig en complex) In het aanmeldingsvenster voor de clienttoepassing kunt u twee velden invullen, User name and Password (Gebruikersnaam en Wachtwoord). Voordat de HP IP Console Viewer werd uitgebreid met ondersteuning voor adreslijstservicesintegratie (LDAP), ondersteunde het product slechts een vorm van verificatie die gebruik maakte van een interne database. Daarom was er geen verwarring over het gebruik van deze twee velden omdat de interne database slechts één vorm gebruikersnaam ondersteunt. Active Directory ondersteunt echter veel typen kenmerken die zinvol kunnen worden gebruikt als aanmeldingsgegevens met als doel het verifiëren van de gebruiker van de clienttoepassing. Nadat een beheerder heeft gekozen welke Active Directory-kenmerken hij wil gebruiken voor aanmeldingsgegevens, wordt de keuze geïmplementeerd met behulp van de functie GID-masker van de HP IP Console Switch. Deze flexibiliteit werpt diverse vragen op: •
Welke Active Directory-kenmerken kunnen zinvol worden gebruikt als aanmeldingsgegevens?
•
Hoe wordt de waarde van elk van deze kenmerken ingesteld in Active Directory?
•
Hoe wordt het GID-masker in het venster Console-switch beheren gebruikt om de keuze van aanmeldingsgegevens door een klant te implementeren ?
Deze vragen worden in de volgende paragrafen besproken.
Active Directory-kenmerken die kunnen worden gebruikt als aanmeldingsgegevens Diverse kenmerken die geschikt zijn om als aanmeldingsgegevens te worden gebruikt worden gedefinieerd op het moment dat een nieuwe gebruiker in Active Directory wordt geïnitialiseerd. Overige kandidaten zijn te vinden in het dialoogvenster Properties (Eigenschappen voor gebruikersobjecten in Active Directory. Daarnaast zijn er andere kandidaten beschikbaar die niet onmiddellijk toegankelijk zijn in het standaard eigenschappenvenster voor USER-objecten. Voor deze kenmerken is het noodzakelijk een Active Directory-hulpmiddel te gebruiken, bijvoorbeeld ADSI Editor, om toegang te krijgen tot het kenmerk en de waarde daarvan in te stellen.
Overzicht werking LDAP-client
228
Kenmerken die worden geïnitialiseerd tijdens het maken van een nieuw gebruikersobject Wanneer in Active Directory een nieuw object wordt gemaakt om een gebruiker te vertegenwoordigen, kunnen in het dialoogvenster dat Active Directory weergeeft waarden worden ingesteld voor de volgende kenmerktypen: •
First Name (Voornaam)
•
Initials (Voorletters)
•
Last Name (Achternaam)
•
Full Name (Volledige naam)
•
User Logon Name (Aanmeldingsnaam van de gebruiker)
•
Hoofdnaam gebruiker
OPMERKING: dit kenmerk is niet expliciet gelabeld in het dialoogvenster dat wordt gebruikt om een nieuw gebruikersobject aan te maken. •
Aanmeldingsnaam van de gebruiker (vóór Windows® 2000):
Als u een nieuw object maakt, worden de ingevoerde waarden voor elk van deze velden opgeslagen in een specifiek kenmerktype binnen het object. In sommige gevallen wordt een waarde opgeslagen in meer dan één kenmerk. Sommige waarden zijn vervolgens beschikbaar voor weergave en wijziging in het dialoogvenster Eigenschappen. De volgende tabel toont naast deze relaties ook andere. Veldlabel in een dialoogvenster New ObjectUser (Nieuw object-gebruiker)
Veldlabel in gebruikerseigenschappen
Kenmerktype Opmerkingen Active Directory
First Name (Voornaam)
First Name (Voornaam)
givenName
Initials (Voorletters)
Initials (Voorletters)
initials
Last Name (Achternaam)
Last Name (Achternaam)
sn
sn staat voor surname (achternaam).
Full Name (Volledige naam)
Display Name (Weergavenaam)
DisplayName
De volledige naam wordt opgeslagen in twee Active Directory-kenmerken: displayName en cn.
cn
cn is een afkorting van Common Name (algemene naam). User Logon Name (Aanmeldingsnaam van de gebruiker)
User Logon Name (Aanmeldingsnaam van de gebruiker)
sAMAccount Name
Deze naam wordt tevens gebruikt in pre-Windows® 2000 aanmeldingsnamen. Het kan echter voorkomen dat de pre-Windows® 2000 aanmeldingsnaam niet als kenmerk wordt opgeslagen, afhankelijk van de gebruikte methode waarmee het Active Directory-domein is gemaakt (Native modus in vergelijking met Gemengde modus).
Overzicht werking LDAP-client
229
Veldlabel in een dialoogvenster New ObjectUser (Nieuw object-gebruiker)
Veldlabel in gebruikerseigenschappen
Kenmerktype Opmerkingen Active Directory
Displayed but not labeled (Weergegeven maar niet gelabeld)
Displayed but not labeled (Weergegeven maar niet gelabeld)
Hoofdnaam gebruiker
De standaardwaarde voor het kenmerk UPN heeft de vorm: <sAMAccountName>@<domei n> Deze standaardwaarde kan worden gewijzigd door de sAMAccountName te vervangen door een willekeurige string van alfanumerieke tekens en: •
Punt (.)
•
Schuine streep naar voren (/)
•
Schuine streep naar achteren (\)
•
Pond (#)
•
Dollar ($)
•
Accent circonflexe (^)
•
Horizontale streep (|)
•
Minteken (-)
•
Plusteken (+)
Het standaarddomein kan ook worden vervangen door de naam van elk domein dat superieur is aan het domein waarin het object wordt aangemaakt. -----
E-mail
mail
-----
-----
employeeID
Toegang via LDAPhulpprogramma, bijvoorbeeld ADSI Editor.
Overzicht werking LDAP-client
230
Kijk bijvoorbeeld eens naar het volgende voorbeeld van het dialoogvenster New Object-User (Nieuw object-gebruiker).
Overzicht werking LDAP-client
231
Overzicht werking LDAP-client
232
Overzicht werking LDAP-client
233
Extra kenmerken in User Properties (Gebruikerseigenschappen) Naast de eigenschappen die worden ingesteld tijdens het aanmaken van het object is er minstens één eigenschap die wellicht nuttig kan zijn als aanmeldingsgegeven: E-mail.
Overzicht werking LDAP-client
234
Extra kenmerken beschikbaar in ADSI Editor Naast de kenmerken die worden ingesteld tijdens het maken van een object zijn er minstens twee kenmerken die wellicht nuttig kunnen zijn als aanmeldingsgegevens: employeeID en employeeNumber. Deze kenmerken kunt u weergeven en instellen met een standaard Microsoft-hulpprogramma, ADSI Editor. Hieronder volgt een voorbeeld waarbij de ADSI Editor wordt gebruikt om de waarde van employeeID in te stellen.
Overzicht werking LDAP-client
235
GID-masker voor aanmeldingsgegevens met een enkele factor Het veld GID-masker wordt gebruikt om te specificeren welke kenmerken worden gebruikt als aanmeldingsgegevens. De standaardwaarde voor het GID-masker wordt weergeven in het volgende voorbeeld.
Overzicht werking LDAP-client
236
In het voorgaande voorbeeld geeft de GID-maskerwaarde aan dat een enkel kenmerk, sAMAccountName, wordt gebruikt in de aanmeldingsgegevens. Het masker wordt ingesteld op %1, en dat heeft betrekking op het eerste token dat door de gebruiker wordt ingevoerd in het veld gebruikersnaam van het aanmeldingsvenster van de clienttoepassing. De inhoud van het veld gebruikersnaam wordt ontleed in tokens met de volgende tekens als tokendelimiters: @, !, en &. In het volgende voorbeeld wordt de inhoud van het veld gebruikersnaam ontleed in twee tokens: het eerste token is de tekenreeks anystringvalue en het tweede token is widget.com.
Naar deze twee tokens wordt in het GID-masker verwezen met behulp van respectievelijk de vervangingsparameters %1 en %2. Beschouw het gebruik van UPN als voorbeeld van het gebruik van twee vervangingsparameters.
Als UPN wordt gebruikt, moet u de volledige UPN invoeren in het veld User logon name (Aanmeldingsnaam van de gebruiker) in het aanmeldingsdialoogvenster van de cliënttoepassing.
In dit voorbeeld ontleedt de firmware van de console-switch het veld Username (Gebruikersnaam) in twee delen: de vervangingsparameter %1 krijgt de waarde “anystringvalue” en de vervangingsparameter %2 krijgt de waarde “widget.com”. De punt (.) is geen tokendelimiter, en daarom is widget.com slechts één token.
Overzicht werking LDAP-client
237
Het corresponderende GID-masker wordt in het volgende voorbeeld getoond.
Een andere geldige manier voor UPN is het eerste deel te wijzigen in: .. Het GID-masker hoeft niet te worden gewijzigd omdat de punt tussen de voornaam en de achternaam geen tokendelimiter is. Het GID-masker blijft dus hetzelfde als in de vorige afbeelding, terwijl de aanmeldingsgegevens die in het aanmeldingsvenster van de cliënttoepassing zijn ingevoerd als volgt luiden:
Overzicht werking LDAP-client
238
In dit voorbeeld moet de aanmeldingsnaam van de gebruiker natuurlijk worden gewijzigd in het Active Directory-object dat de gebruiker vertegenwoordigt.
Om het e-mailadres te gebruiken als onderdeel van de aanmeldingsgegevens moet het GID-masker als volgt worden gewijzigd.
Overzicht werking LDAP-client
239
GID-masker voor aanmeldingsgegevens met meerdere factoren Voor extra beveiliging wordt door de beheerder soms een beleid toegepast waarin verificatie is gebaseerd op UPN, wachtwoord, en employeeID. Met andere woorden, de gebruiker die zich aanmeldt moet de UPN, het wachtwoord, en de employeeID kennen. Het GID-masker moet worden gewijzigd om aan te geven dat er twee kenmerken gebruikt worden als de “gebruikersnaam”. De twee kenmerken worden in het GID-masker gescheiden met een #, zoals is te zien in de volgende figuur.
Overzicht werking LDAP-client
240
De tekst die de gebruiker invoert in het aanmeldingsvenster kan naar keuze een van de volgende drie tokendelimiters zijn.
Overzicht werking LDAP-client
241
Methoden voor terminalemulatie, seriële sessieviewer Dit gedeelte bevat: Overzicht van methodes voor terminalemulatie ........................................................................................ 242
Overzicht van methodes voor terminalemulatie De Serial Session Viewer ondersteunt verschillende emulatiemethoden In dit gedeelte wordt een overzicht gegeven van de ondersteunde stuurcodes en bytereeksen voor verschillende methodes voor terminalemulatie. Coderen verwijst naar de manier waarop de clienttoepassing toetsaanslagen verwerkt. Decoderen verwijst naar de manier waarop de clienttoepassing gegevens verwerkt die afkomstig zijn van de server.
VT-terminalemulatie Als er bij een VT-terminalemulatie een toets op het toetsenblok wordt ingedrukt, wordt deze verwerkt overeenkomstig de naam van de toets. Als u bijvoorbeeld de toets 7 indrukt, wordt deze gedecodeerd als een 7. Als u op de toets met de punt drukt, wordt er een punt getypt. VT100+-terminalemulatie De VT100+-emulatiemethode is compatibel met de interface van de seriële EMS-poort van de Headlessserver van Microsoft. De terminalemulatie Serial Console Viewer VT100+ werkt exact hetzelfde als VT100, met uitzondering van de ondersteuning voor de functietoetsen in VT100+ Function Key Support. Functie
Reeks
Functie
Reeks
Home
<Esc> H
F4**
<Esc> 4
End
<Esc> k
F5
<Esc> 5
Invoegen
<Esc> +
F6
<Esc> 6
Delete*
<Esc> -
F7
<Esc> 7
Page Up
<Esc> ?
F8
<Esc> 8
Page Down
<Esc> /
F9
<Esc> 9
F1**
<Esc> 1
F10
<Esc> 0
F2**
<Esc> 2
F11
<Esc> !
F3**
<Esc> 3
F12
<Esc> @
* De ASCII-, VT100- en VT102-methoden verzenden hex 7F als de toets Delete wordt ingedrukt. ** De VT100- en VT102-methoden wijzen de toetsen F1 tot en met F4 toe aan PF1 tot en met PF4.
Methoden voor terminalemulatie, seriële sessieviewer 242
VT102-terminalemulatie VT102-terminalemulatie werkt exact hetzelfde als VT100. VT102 biedt echter extra ondersteuning voor het decoderen van ontvangen codes, zoals wordt beschreven in Codes ontvangen in VT102. Gegevens ontvangen (VT102)
Actie
Teken verwijderen (DHC)
Er worden vanaf de huidige cursorpositie n tekens verwijderd en alle overige tekens worden n posities naar links verplaatst. In de rechtermarge worden n spaties ingevoegd.
Regel invoegen (IL)
Er worden n regels ingevoegd op de huidige positie van de cursor. De regels onder de cursor worden naar beneden opgeschoven. Regels onder de ondermarge gaan verloren.
Regel verwijderen (DL)
Er worden n regels verwijderd vanaf de regel waar de cursor zich op dat moment bevindt. Wanneer de regels worden verwijderd, schuiven de regels onder de cursor op naar boven.
VT100-terminalemulatie In Speciale toetsen en combinaties met de CTRL-toets in VT100 vindt u een overzicht van de speciale toetsencombinaties voor VT100 en wordt aangegeven of deze kunnen worden gecodeerd/gedecodeerd door HP. Toets
Hex code
Functie-instructie
Coderen/decoderen
Return
0D
CR
Ja/Ja
Linefeed
0A
LF
Ja/Ja
Backspace
08
BS
Ja/Ja
Tab
09
HT
Ja/Ja
Spatiebalk
20
(SP)
Ja/Ja
Esc
1B
ESC
Ja/Nee
CTRL+spatiebalk
00
NUL
Ja/Nee
CTRL+A
01
SOH
Ja/Nee
CTRL+B
02
STX
Ja/Nee
CTRL+C
03
ETX
Ja/Nee
CTRL+D
04
EOT
Ja/Nee
CTRL+E
05
ENQ
Ja/Nee
CTRL+F
06
ACK
Ja/Nee
CTRL+G
07
BELL
Ja/Ja
CTRL+H
08
BS
Ja/Ja
CTRL+I
09
HT
Ja/Ja
CTRL+J
0A
LF
Ja/Ja
CTRL+K
0B
VT
Ja/Nee
CTRL+L
0C
FF
Ja/Nee
CTRL+M
0D
CR
Ja/Nee
CTRL+N
0E
SO
Ja/Nee
CTRL+O
0F
SI
Ja/Nee
CTRL+P
10
DLE
Ja/Nee
CTRL+Q
11
DC1 of XON
Ja/Nee
Methoden voor terminalemulatie, seriële sessieviewer 243
Toets
Hex code
Functie-instructie
Coderen/decoderen
CTRL+R
12
DC2
Ja/Nee
CTRL+S
13
DC3 of XOFF
Ja/Nee
CTRL+T
14
DC4
Ja/Nee
CTRL+U
15
NAK
Ja/Nee
CTRL+V
16
SYN
Ja/Nee
CTRL+W
17
ETB
Ja/Nee
CTRL+X
18
CAN
Ja/Nee
CTRL+Y
19
EM
Ja/Nee
CTRL+Z
1A
SUB
Ja/Nee
CTRL+[
1B
ESC
Ja/Nee
CTRL+\
1C
FS
Ja/Nee
CTRL+]
1D
GS
Ja/Nee
CTRL+-
1E
RS
Ja/Nee
CTRL+?
1F
US
Ja/Nee
VT100 ANSI cursortoetsen instellen en resetten VT100 ANSI cursortoetsen voor instellen en resetten bevat de VT100 ANSI cursortoetsen voor het instellen en resetten van gegevens. Alle cursortoetsen ondersteunen coderen en decoderen. Cursortoets
Resetmethode
Instelmethode
Omhoog
Esc [ A
Esc O A
Omlaag
Esc [ B
Esc O B
Rechts
Esc [ C
Esc O C
Links
Esc [ D
Esc O D
Toetsdefinities voor VT100 PF1 tot PF4 Toetsdefinities voor VT100 PF1 tot PF4 bevat de toetsdefinities voor VT100 PF1 tot PF4. Alle cursortoetsen ondersteunen coderen; decoderen is niet van toepassing. Toets
Code
F1
Esc [ O P
F2
Esc [ O Q
F3
Esc [ O R
F4
Esc { O S
VT100 ANSI-modus stuurreeksen In VT100 ANSI-modus stuurreeksen vindt u een overzicht van de ANSI-modus stuurreeksen voor VT100terminalemulatie en wordt aangegeven of deze kunnen worden gecodeerd/gedecodeerd door HP. Stuurreeks
Definitie
Coderen/decoderen
Esc [ Pn; Pn R
Cursorpositierapport
Nee/Nee
Esc [ Pn D
Cursor achteruit
Nee/Ja
Esc [ Pn B
Cursor omlaag
Nee/Ja
Methoden voor terminalemulatie, seriële sessieviewer 244
Stuurreeks
Definitie
Coderen/decoderen
Esc [ Pn C
Cursor vooruit
Nee/Ja
Esc [ Pn; Pn H
Cursorpositie
Nee/Ja
Esc [ Pn A
Cursor omhoog
Nee/Ja
Esc [ Pn c
Apparaatkenmerken
Nee/Nee
Esc # 8
Weergave schermuitlijning
Nee/Ja
Esc # 3
Dubbele hoogteregel – bovenste helft
Nee/Nee
Esc # 4
Dubbele hoogteregel – onderste helft
Nee/Nee
Esc # 6
Dubbele breedteregel
Nee/Nee
Esc Z
Terminal identificeren
Nee/Nee
Esc =
Toetsenbord applicatiemodus
Nee/Nee
Esc >
Toetsenbord numerieke modus
Nee/Nee
Esc [ Ps q
Laad-LED’s
Nee/Nee
Esc 8
Cursor herstellen
Nee/Ja
Esc [ <sol>; <par>; ; <xspeed>; ; ; x
Terminalparameters rapporteren
Nee/Nee
Esc [ <sol> x
Terminalparameters opvragen
Nee/Nee
Esc 7
Cursor opslaan
Nee/Ja
Esc [ Pn; Pn r
Boven- en ondermarges instellen
Nee/Nee
Esc # 5
Enkele breedteregel
Nee/Nee
Esc [ 2; Ps y
Vertrouwenstest starten
Nee/Nee
Esc [ Ps n
Apparaatstatusrapport
Nee/Ja
Esc [ Ps J
Wissen in weergave
Nee/Ja
Esc [ Ps K
Wissen in regel
Nee/Ja
Esc H
Horizontale tabelleringset
Nee/Nee
Esc [ Pn; Pn f
Horizontale en verticale positie
Nee/Ja
Esc D
Index
Nee/Ja
Esc E
Volgende regel
Nee/Ja
Esc M
Omgekeerde index
Nee/Ja
Esc c
Terugstellen naar beginstatus
Nee/Nee
Esc [ Ps; Ps;..;Ps 1
Resetmodus
Nee/Nee
Esc ( A
Tekenset G0 U.K. selecteren
Nee/Nee
Esc ) A
Tekenset G1 U.K. selecteren
Nee/Nee
Esc ( B
Tekenset G0 ASCII selecteren
Nee/Nee
Esc ) B
Tekenset G1 ASCII selecteren
Nee/Nee
Esc ( 0
Tekenset G0 spec. graphics selecteren
Nee/Nee
Esc ) 0
Tekenset G1 spec. graphics selecteren
Nee/Nee
Esc ( 1
Tekenset G0 alt. teken ROM standaard tekenset selecteren
Nee/Nee
Methoden voor terminalemulatie, seriële sessieviewer 245
Stuurreeks
Definitie
Coderen/decoderen
Esc ) 1
Tekenset G1 alt. teken ROM standaard tekenset selecteren
Nee/Nee
Esc ( 2
Tekenset G0 alt. teken ROM special Nee/Nee graphics selecteren
Esc ) 2
Tekenset G1 alt. teken ROM special Nee/Nee graphics selecteren
Esc [ Ps;..; Ps m
Grafische voorstelling selecteren
Nee/Nee
Esc Ps;..;Ps h
Instelmodus
Nee/Nee
Esc [ Ps g
Tabellering wissen
Nee/Nee
Esc [ Ps;Ps;..; Ps m
Tekenkenmerken
No/Reverse (Nee/Omgekeerd) en Bold (Vet) ondersteund; Blink (Knipperen) en Underscore (Onderstrepen) worden cursief weergegeven.
•
0 or none- all Attributes Off (0 of geen – alle kenmerken uit)
•
1- Bold On (Vet aan)
•
4- Underscore On (Onderstrepen aan)
•
5- Blink On (Knipperen aan)
•
7- Reverse Video On (Omgekeerde video aan)
Esc [ K or Esc [ 0 K
Wissen van cursor tot einde regel
Nee/Ja
Esc [ 1 K
Wissen van begin regel tot cursor
Nee/Nee
Esc [ 2 K
Gehele regel waarin cursor staat wissen
Nee/Nee
Esc [ J or Esc [ 0 J
Wissen van cursor tot einde scherm
Nee/Ja
Esc [ 1 J
Wissen van begin scherm tot cursor
Nee/Nee
Esc [ 2 J
Gehele scherm wissen
Nee/Nee
Esc [ Ps;Ps;..Ps q
Programmeerbare LED’s
Nee/Nee
Esc [ Pt; Pb r
Schuifgebied
Nee/Nee
Esc H
Tab instellen op huidige kolom
Nee/Nee
Esc [ g or Esc [ 0 g
Tab wissen op huidige kolom
Nee/Nee
Esc [ 3 g
Alle tabs wissen
Nee/Nee
Esc [ 2 0 h
In te stellen modi – nieuwe regel
Nee/Ja – Ondersteunt alleen linefeed/nieuwe regelkolommodus wraparound
Esc [ 2 0 l
Terug te stellen modi – linefeed
Nee/Ja – Ondersteunt alleen linefeed/nieuwe regelkolommodus wraparound
Esc [ ? 1 h
In te stellen modi – toegewezen cursortoetsmodus
Nee/Nee
Esc [ ? 1 l
Terug te stellen modi – cursortoetsmodus cursor
Nee/Nee
Esc [ ? 2 l
Terug te stellen modi VT52
Nee/Nee
Esc [ ? 3 h
In te stellen modi – 132 kolommen
Nee/Nee
Esc [ ? 3 l
Terug te stellen modi – 80 kolommen
Nee/Nee
Esc [ ? 4 h
In te stellen modi – vloeiend schuiven
Nee/Nee
Methoden voor terminalemulatie, seriële sessieviewer 246
Stuurreeks
Definitie
Coderen/decoderen
Esc [ ? 4 l
Terug te stellen modi – springend schuiven
Nee/Nee
Esc [ ? 5 h
In te stellen modi – omgekeerde schermmodus
Nee/Nee
Esc [ ? 5 l
Terug te stellen modi – normale schermmodus
Nee/Nee
Esc [ ? 6 h
In te stellen modi – relatieve oorsprongmodus
Nee/Nee
Esc [ ? 6 l
Terug te stellen modi- absolute oorsprongmodus
Nee/Nee
Esc [ ? 7 h
In te stellen modi / wraparound aan Nee/Nee
Esc [ ? 7 l
Terug te stellen modi / wraparound uit
Nee/Nee
Esc [ ? 8 h
In te stellen modi – automatisch herhalen aan
Nee/Nee
Esc [ ? 8 l
Terug te stellen modi – automatisch herhalen uit
Nee/Nee
Esc [ ? 9 h
In te stellen modi – interface aan
Nee/Nee
Esc [ ? 9 l
Terug te stellen modi – interface uit
Nee/Nee
Esc [ P1; Pc R
Cursorpositie rapporterenrespons is
Nee/Nee
Esc [ 5 n
Statusrapport- gestart door
Nee/Nee
Esc [ 0 n
Status rapport- respons is terminal OK
Nee/Nee
Esc [ 3 n
Status rapport- respons is terminal niet OK
Nee/Nee
Esc [ x or Esc [ 0 c
Wat bent u? Gestart door
Nee/Nee
Esc [ ? 1; Ps c
Wat bent u? Respons is
Nee/Nee
Esc c
Resetten
Nee/Nee
Esc # 8
Volledig scherm met Es
Nee/Ja
Esc [ 2; Ps y
Test(en) starten
Nee/Nee
VT220-terminalemulatie VT220-decodering bevat een overzicht van de toegewezen toetsencombinaties (decodering) voor VT220-emulatie. VT220-toetsenbord
PC-toetsenbord
VT200 KB-bytereeks
Verwijderen
Verwijderen
0x7F
Pijl-links
Pijl-links
Esc [ D
Pijl-rechts
Pijl-rechts
Esc [ C
Pijl-omhoog
Pijl-omhoog
Esc [ A
Pijl-omlaag
Pijl-omlaag
Esc [ B
Toetsenblok /
Toetsenblok /
/
Toetsenblok *
Toetsenblok *
*
Toetsenblok -
Toetsenblok -
-
Methoden voor terminalemulatie, seriële sessieviewer 247
VT220-toetsenbord
PC-toetsenbord
VT200 KB-bytereeks
Toetsenblok +
Toetsenblok +
+
Toetsenblok.
Toetsenblok.
.
Toetsenblok 0..9
Toetsenblok 0..9
0..9
F1
F1
Esc O P
F2
F2
Esc O Q
F3
F3
Esc O R
F4
F4
Esc O S
F6
F6
Esc [ 1 7 ~
F7
F7
Esc [ 1 8 ~
F8
F8
Esc [ 1 9 ~
F9
F9
Esc [ 2 0 ~
F10
F10
Esc [ 2 1 ~
F11
F11
Esc [ 2 3 ~
F12
F12
Esc [ 2 4 ~
F13
CTRL - F5
Esc [ 2 5 ~
F14
CTRL - F6
Esc [ 2 6 ~
F15
CTRL - F7
Esc [ 2 8 ~
F16
CTRL - F8
Esc [ 2 9 ~
F17
CTRL - F9
Esc [ 3 1 ~
F18
CTRL - F10
Esc [ 3 2 ~
F19
CTRL - F11
Esc [ 3 3 ~
F20
CTRL - F12
Esc [ 3 4 ~
VT220 decoderen VT220-decodering bevat een overzicht voor het decoderen van VT220-terminalemulatie. VT220-toetsenbordfunctie
Bytereeks VT220-toetsenbord
Index
Esc D
Nieuwe regel
Esc E
Omgekeerde index
Esc M
Escape O
Esc O
Cursor en kenmerken opslaan
Esc 7
Cursor en kenmerken herstellen
Esc 8
Pijl-omhoog
Esc [ A
Pijl-omlaag
Esc [ B
Pijl-rechts
Esc [ C
Pijl-links
Esc [ D
Cursor instellen op beginpositie
Esc [ H
Cursor instellen op beginpositie
Esc [ f
Tekenkenmerken
Esc [ m
Wissen van cursor tot einde regel
Esc [ K
Wissen van cursor tot einde scherm
Esc [ J
Methoden voor terminalemulatie, seriële sessieviewer 248
VT220-toetsenbordfunctie
Bytereeks VT220-toetsenbord
Programmeerbare LED’s
Esc [ q
Wat bent u?
Esc [ c
Instelmodus
Esc [ ?
1 teken verwijderen
Esc [ P
1 regel invoegen
Esc [ L
1 regel verwijderen
Esc [ M
Pijl-omhoog
Esc O A
Pijl-omlaag
Esc O B
Pijl-rechts
Esc O C
Pijl-links
Esc O D
Volledig scherm met Es
Esc # 8
Hoeveelheid pijl-omhoog bepaald door Pn
Esc [ Pn A
Hoeveelheid pijl-omlaag bepaald door Pn
Esc [ Pn B
Hoeveelheid pijl-rechts bepaald door Pn
Esc [ Pn C
Hoeveelheid pijl-links bepaald door Pn
Esc [ Pn D
Delen van huidige regel wissen
Esc [ Pn K
Delen van huidig scherm wissen
Esc [ Pn J
Directe cursorplaatsing
Esc [ Pn H
Directe cursorplaatsing
Esc [ Pn f
Programmeerbare LED’s
Esc [ Pn q
Schuifgebied
Esc [ Pn r
Tabs wissen
Esc [ Pn g
Apparaatstatusrapport
Esc [ Pn n
Wat bent u?
Esc [ Pn c
Instelmodus
Esc [ Pn h
Pn-tekens verwijderen
Esc [ Pn P
Pn-regels invoegen
Esc [ Pn L
Pn-regels verwijderen
Esc [ Pn M
Teken invoegen
Esc [ Pn @
Pn-tekens wissen
Esc [ Pn X
VT52-terminalemulatie VT52-decodering bevat een overzicht van de toegewezen toetsencombinaties (decodering) voor VT52-terminalemulatie. VT52-toetsenbord
PC-tekenreeks
Bytereeks VT52-toetsenbord
Verwijderen
Verwijderen
0x7F
Pijl-omhoog
Pijl-omhoog
Esc A
Pijl-omlaag
Pijl-omlaag
Esc B
Pijl-rechts
Pijl-rechts
Esc C
Pijl-links
Pijl-links
Esc D
Shift-F1
PF1
Esc P
Methoden voor terminalemulatie, seriële sessieviewer 249
VT52-toetsenbord
PC-tekenreeks
Bytereeks VT52-toetsenbord
Shift-F2
PF2
Esc Q
Shift-F3
PF3
Esc R
Shift-F4
PF4
Esc S
VT52 decoderen VT52-decodering bevat een overzicht voor het decoderen van VT52-terminalemulatie. VT52-toetsenbordfunctie
Bytereeks VT52-toetsenbord
Cursor omhoog
Esc A
Cursor omlaag
Esc B
Cursor naar rechts
Esc C
Cursor naar links
Esc D
Cursor naar beginpositie
Esc H
Omgekeerd linefeed
Esc I
Wissen tot einde scherm
Esc J
Wissen tot einde regel
Esc K
VT320-terminalemulatie VT320-decodering bevat een overzicht van de toegewezen toetsencombinaties (decodering) voor VT320-terminalemulatie. VT320-toetsenbord
PC-tekenreeks
Bytereeks VT320-toetsenbord
Escape-toets
Esc
0x1B
F1
F1
Esc O P
F2
F2
Esc O Q
F3
F3
Esc O R
F4
F4
Esc O S
F5
F5
Esc O T
F6
F6
Esc [ 1 7 ~
F7
F7
Esc [ 1 8 ~
F8
F8
Esc [ 1 9 ~
F9
F9
Esc [ 2 0 ~
F10
F10
Esc [ 2 1 ~
F11
F11
Esc [ 2 3 ~
F12
F12
Esc [ 2 4 ~
F13
CTRL - F5
Esc [ 2 5 ~
F14
CTRL - F6
Esc [ 2 6 ~
F15
CTRL - F7
Esc [ 2 8 ~
F16
CTRL - F8
Esc [ 2 9 ~
F17
CTRL - F9
Esc [ 3 1 ~
F18
CTRL - F10
Esc [ 3 2 ~
F19
CTRL - F11
Esc [ 3 3 ~
Methoden voor terminalemulatie, seriële sessieviewer 250
VT320-toetsenbord
PC-tekenreeks
Bytereeks VT320-toetsenbord
F20
CTRL - F12
Esc [ 3 4 ~
Invoegen
Invoegen
Esc [ 1 ~
Home
Home
Esc [ 2 ~
Verwijderen
Verwijderen
0x7F
End
End
Esc [ 5 ~
Pijl-omhoog
Pijl-omhoog
Esc [ A
Pijl-omlaag
Pijl-omlaag
Esc [ B
Pijl-links
Pijl-links
Esc [ D
Pijl-rechts
Pijl-rechts
Esc [ C
VT320 decoderen VT320-decodering bevat een overzicht voor het decoderen van VT320-terminalemulatie. VT320-toetsenbordfunctie
Bytereeks VT320-toetsenbord
Index
Esc D
Nieuwe regel
Esc E
Omgekeerde index
Esc M
Escape O
Esc O
Cursor en kenmerken opslaan
Esc 7
Cursor en kenmerken herstellen
Esc 8
Pijl-omhoog
Esc [ A
Pijl-omlaag
Esc [ B
Pijl-rechts
Esc [ C
Pijl-links
Esc [ D
Cursor instellen op beginpositie
Esc [ H
Cursor instellen op beginpositie
Esc [ f
Tekenkenmerken
Esc [ m
Wissen van cursor tot einde regel
Esc [ K
Wissen van cursor tot einde scherm
Esc [ J
Programmeerbare LED’s
Esc [ q
Wat bent u?
Esc [ c
Instelmodus
Esc [ ?
1 teken verwijderen
Esc [ P
1 regel invoegen
Esc [ L
1 regel verwijderen
Esc [ M
Pijl-omhoog
Esc O A
Pijl-omlaag
Esc O B
Pijl-rechts
Esc O C
Pijl-links
Esc O D
Volledig scherm met Es
Esc # 8
Hoeveelheid pijl-omhoog bepaald door Pn
Esc [ Pn A
Hoeveelheid pijl-omlaag bepaald door Pn
Esc [ Pn B
Methoden voor terminalemulatie, seriële sessieviewer 251
VT320-toetsenbordfunctie
Bytereeks VT320-toetsenbord
Hoeveelheid pijl-rechts bepaald door Pn
Esc [ Pn C
Hoeveelheid pijl-links bepaald door Pn
Esc [ Pn D
Delen van huidige regel wissen
Esc [ Pn K
Delen van huidig scherm wissen
Esc [ Pn J
Directe cursorplaatsing
Esc [ Pn H
Directe cursorplaatsing
Esc [ Pn f
Programmeerbare LED’s
Esc [ Pn q
Schuifgebied
Esc [ Pn r
Tabs wissen
Esc [ Pn g
Apparaatstatusrapport
Esc [ Pn n
Wat bent u?
Esc [ Pn c
Instelmodus
Esc [ Pn h
Pn-tekens verwijderen
Esc [ PN P
Pn-regels invoegen
Esc [ Pn L
Pn-regels verwijderen
Esc [ Pn M
Tekens invoegen
Esc [ Pn @
Pn-tekens wissen
Esc [ Pn X
Methoden voor terminalemulatie, seriële sessieviewer 252
Sneltoetsen en muisbewerkingen Dit gedeelte bevat: Sneltoetsen en muisbewerkingen in gesplitst venster ................................................................................. 253 Sneltoetsen en muisbewerkingen voor groepsweergave ............................................................................ 253 Sneltoetsen en muisbewerkingen in lijstweergave ..................................................................................... 254
Sneltoetsen en muisbewerkingen in gesplitst venster Deze tabel bevat de sneltoetsen en muisbewerkingen die u kunt gebruiken in het hoofdvenster. Bediening
Beschrijving
F6
Schakelen tussen de deelvensters met de focus op het laatste element waarop de focus was gericht.
F8
De focus op de splitsbalk.
Pijl-links of Pijl-omhoog
De splitsbalk naar links verplaatsen als de splitsbalk de focus heeft.
Pijl-rechts of Pijl-omlaag
De splitsbalk naar rechts verplaatsen als de splitsbalk de focus heeft.
Home
Het rechter deelvenster van het gesplitste venster wordt schermvullend gemaakt (het linker venster verdwijnt) als de splitsbalk de focus heeft.
End
Het linker deelvenster van het gesplitste venster wordt schermvullend gemaakt (het rechter venster verdwijnt) als de splitsbalk de focus heeft.
Klikken + slepen
De splitsbalk naar rechts of links verplaatsen.
Sneltoetsen en muisbewerkingen voor groepsweergave Deze tabel bevat de sneltoetsen en muisbewerkingen die u kunt gebruiken in het hoofdvenster. Bediening
Beschrijving
Eén klik
De huidige selectie ongedaan maken en het knooppunt dat met de muisaanwijzer wordt aangewezen, selecteren.
Dubbelklikken
Een uitvouwbaar knooppunt (een knooppunt met onderliggende knooppunten) uitvouwen of samenvouwen. Werkt niet voor een leaf-knooppunt (een knooppunt zonder onderliggende knooppunten).
Pijl-omhoog
De huidige selectie ongedaan maken en het volgende knooppunt boven de huidige focus selecteren.
Pijl-omlaag
De huidige selectie ongedaan maken en het volgende knooppunt onder de huidige focus selecteren.
Spatiebalk
Het knooppunt met de focus selecteren/deselecteren.
Enter
Het knooppunt met de focus samenvouwen/uitvouwen. Alleen van toepassing op knooppunten met onderliggend knooppunten. Werkt niet voor een leaf-knooppunt (een knooppunt zonder onderliggende knooppunten).
Sneltoetsen en muisbewerkingen 253
Bediening
Beschrijving
Home
De huidige selectie ongedaan maken en het hoofdknooppunt selecteren.
End
De huidige selectie ongedaan maken en het laatste knooppunt in de structuurweergave selecteren.
Sneltoetsen en muisbewerkingen in lijstweergave Deze tabel bevat de sneltoetsen en muisbewerkingen die u kunt gebruiken in het hoofdvenster. Bediening
Beschrijving
Enter of Return
De standaardactie voor het geselecteerde apparaat starten.
Pijl-omhoog
De huidige selectie ongedaan maken en één rij hoger selecteren.
Pijl-omlaag
De huidige selectie ongedaan maken en één rij lager selecteren.
Page Up
De huidige selectie ongedaan maken en één pagina omhoog bladeren en vervolgens het eerste item op de pagina selecteren.
Page Down
De huidige selectie ongedaan maken en één pagina omlaag bladeren en vervolgens het laatste item op de pagina selecteren.
Verwijderen
De Delete-functie uitvoeren. Werkt hetzelfde als de functie Delete (Verwijderen) in het menu Edit (Bewerken).
CTRL + Home
Verplaatst de focus en de selectie naar de eerste rij in de tabel.
CTRL + End
Verplaatst de focus en de selectie naar de laatste rij in de tabel.
Shift + pijl-omhoog
De selectie uitbreiden met de bovenliggende rij.
Shift + pijl-omlaag
De selectie uitbreiden met de onderliggende rij.
Shift + Page up
De selectie uitbreiden met de pagina ervoor.
Shift + Page down
De selectie uitbreiden met de pagina erna.
Shift + klik
De huidige selectie ongedaan maken en de rijen tussen de huidige focus en de rij die wordt aangeklikt, selecteren.
CTRL + klik
De rij die u met de muis aanwijst wordt ge(de)selecteerd zonder dat dit gevolgen heeft voor de (de)selectie van andere rijen.
Dubbelklikken
De standaardactie voor de geselecteerde consoleschakelaar of server starten.
Sneltoetsen en muisbewerkingen 254
Acroniemen en afkortingen 3DES Triple Data Encryption Standard (standaard voor drievoudige gegevenscodering)
ACL Access Control List (lijst voor toegangscontrole)
AD Active Directory
ADAM Active Directory Application Mode (Active Directory: toepassingsmodus)
ADSI Active Directory Service Interface (Active Directory: service-interface)
ADUC Active Directory Users and Computers (Active Directory: gebruikers en computers).
AMD Geavanceerde microapparaten
ASCII American Standard Code for Information Interchange
BDC Backup Domain Controller (back-updomeincontroller)
CLI Command Line Interface (opdrachtregelinterface)
CN Common Name (algemene naam)
CSV Comma-Separated Value (door komma’s gescheiden waarden)
Acroniemen en afkortingen
255
DAP Directory Access Protocol (toegangsprotocol voor directory)
DES Data Encryption Standard (standaard voor gegevenscodering)
DIT Directory Information Tree (DIT)
DN Distinguished Name (unieke naam)
DNS domain name system (systeem voor domeinnamen)
EID Elektronisch identificatienummer
GC globale catalogus (GC)
GDI Graphics Device Interface (grafische apparatuurinterface)
GUI Graphical User Interface (grafische gebruikersinterface)
IDE Integrated Device Electronics (geïntegreerde apparatuurelektronica)
iLO Integrated Lights-Out
IP Internet Protocol (internetprotocol)
KVM Keyboard, Video, Mouse (toetsenbord, monitor en muis)
LAN Local Area Network (lokaal netwerk)
LDAP Lightweight Directory Access Protocol (LDAP) Acroniemen en afkortingen
256
MAC Medium Access Control (toegangsbeheer medium)
MCS Manage Console Switch panels (panelen voor consoleschakelaarbeheer)
MIB Management Information Base (database met beheerinformatie)
MMC Microsoft® Management Console (Microsoft®-beheerconsole)
NAT Network Address Translation (omzetting van netwerkadres)
NFS Network File System (bestandssysteem voor netwerk)
NTP Network Time Protocol (protocol voor netwerktijd)
OSD On-Screen Display (Instellingenscherm)
OU organisatie-eenheid (OU)
PDC Primary Domain Controller (primaire domeincontroller)
PPP Point-to-Point Protocol (protocol voor één-op-één-verbindingen)
RDN Relative Distinguished Name (RDN)
RILOE Remote Insight Lights-Out Edition
RPM Red Hat-Package Manager
Acroniemen en afkortingen
257
SLES SUSE LINUX Enterprise Server 8
SMP Secure Management Protocol (beveiligd beheerprotocol)
SN SurName (achternaam)
SNMP Simple Network Management Protocol
SSH Secure Shell (beveiligde shell)
SSL Secure Sockets Layer (laag met beveiligde sockets)
TCP Transmission Control Protocol
TFTP Trivial File Transfer Protocol
TSV Tab-Separated Value (door tabs gescheiden waarden)
UDP User Datagram Protocol (protocol voor gebruikersdatagrammen)
UID Unit IDentification (identificatie van apparaat)
UPN User Principal Name (hoofdnaam gebruiker)
USB Universal Serial Bus (universele seriële bus)
VPN Virtual Private Networking (schijnbaar privé-netwerk)
Acroniemen en afkortingen
258
Woordenlijst Active Directory Active Directory is de nieuwste generatie netwerkadreslijstservices die door Microsoft® wordt aangeboden. AD wordt ondersteund door Windows® 2000 en Windows Server™ 2003. Als netwerkadreslijstsysteem biedt Active Directory een zeer schaalbaar, gedistribueerd opslaggebied voor informatie over objecten die zich in de netwerkomgeving bevinden, bijvoorbeeld gebruikers, toepassingen en console-switches.
Active Directory: gebruikers en computers, MMC-module MMC-hulpprogramma voor het beheer van gebruikers- en computeraccounts in Active Directory. Met dit hulpprogramma kan een beheerder tevens organisatie-eenheden en andere typen containers maken. Dit hulpprogramma wordt automatisch geïnstalleerd wanneer Active Directory wordt geïnstalleerd.
Afgeleide domeinen Verwijst collectief naar alle domeinen onder een bepaald hoofddomein, ongeacht of dit nu onderliggende domeinen van het hoofddomein zijn of dat ze zich lager in de aaneengesloten naamruimte bevinden. Wanner het van belang is te benadrukken dat een domein direct ondergeschikt is aan het hoofddomein, gebruikt u de term “onderliggend domein”. Zie ook onderliggend domein.
container In de context van Active Directory wordt het woord “container” op twee algemene manieren gebruikt. In de eerste plaats is het een in het schema gedefinieerde objectklasse en wordt het gebruikt in verschillende objecten die automatisch worden aangemaakt wanneer Active Directory wordt geïnstalleerd. Een van deze standaardcontainers wordt bijvoorbeeld “users” (gebruikers) genoemd, een opslaggebied voor gebruikersaccounts en groepsobjecten die gebruikersaccounts bevatten. Groepsobjecten met gebruikersaccounts kunnen op verschillende manieren zijn genest, zodat deze container zowel groepshiërarchieën als niet-gegroepeerde gebruikersaccounts kan bevatten. In Active Directory kunnen ook andere typen objecten worden gemaakt in de container “users”. Er is ook een standaardcontainer met de naam “computers”, een opslaggebied voor computerobjecten, groepen daarvan, en hiërarchieën van (geneste) groepen. Bij elke installatie van Active Directory worden automatisch standaardcontainerobjecten gemaakt. Deze objecten bevatten informatie die betrekking heeft op het databaseschema en de topologie van de gedistribueerde naamruimte van Active Directory, die wordt gebruikt voor het aanduiden van afzonderlijke Active Directory-domeinen. Er is geen eenvoudige manier om nieuwe objecten van de klasse “container” te maken. Het kan wel worden gedaan, maar een Active Directory-beheerder doet dit meestal niet omdat op een dergelijk object geen groepsbeleid kan worden toegepast. Het tweede type container is een objectklasse die OU wordt genoemd. Dit type container wordt echter meer als beveiligingsbegrenzing beschouwd, omdat het expliciet door groepsbeleid kan worden bestuurd. Dankzij deze eigenschap zijn objecten van de klasse “OU” de belangrijkste structurele componenten die door Active Directory-beheerders worden gemaakt en gebruikt.
Woordenlijst
259
Continuation Reference Het LDAP-searchResult kan door een Active Directory-server worden teruggestuurd wanneer deze het baseObject van een searchRequest bevat, maar niet in staat is alle vermeldingen te doorzoeken in het bereik onder het baseObject (dat wil zeggen, wanneer enkele van de vermeldingen in het bereik zich mogelijk in andere domeinen bevinden). Continuation References (Vervolgverwijzingen) zijn nietspecifiek. Hiermee wordt bedoeld dat de Continuation References in een searchResult (zoekresultaat) altijd alle direct onderliggende domeinen weergeven onder het domein dat het searchResult genereert. Het kan dus gebeuren dat sommige domeinen die als Continuation References staan vermeld in een searchResult, geen van de doelobjecten bevatten. Referrals (Verwijzingen) zijn daarentegen wel specifiek. Een referral bevat altijd het gewenste baseObject van het verzoek.
Directory Information Tree (DIT) De DIT bestaat uit de volledige set Active Directory-objecten die door een onderneming worden ingezet. Deze set vormt een boomstructuur in de zin dat elke door het bedrijf ingezette foreststructuur een hiërarchie vormt van Active Directory-servers waarvan de DN-namen zijn opgenomen in de DNSnaamruimte, een boomstructuur op zich. Op elke Active Directory-server vormen de objecten een microstructuur van hiërarchisch gerelateerde containers en leaf-objecten.
Distinguished Name (DN) Elk object in de Active Directory heeft een unieke DN-naam (Distinguished Name). De DN identificeert het domein dat het object bevat evenals het volledige pad door de containerhiërarchie (in dat domein) waarlangs het object wordt bereikt. Een typische DN ziet er zo uit: cn=JohnSmith, cn=users, dc=widget, dc=com. Deze DN identificeert het gebruikersobject “John Smith” in het domein widget.com. In dit voorbeeld is cn een afkorting van common name (algemene naam), een kenmerk. Dc is de afkorting van domeincomponent, een ander kenmerk dat in Active Directory wordt gebruikt.
Domain Name System (DNS) Het DNS is een hiërarchisch gedistribueerde database ten behoeve van naam/adres-vertaling. DNS is de naamruimte die op internet wordt gebruikt om computer- en servicenamen te vertalen naar TCP/IP-adressen. Active directory gebruikt DNS als locatieservice, op die manier vinden clients domeincontrollers met behulp van DNS-query’s. Active Directory kan worden gebruikt voor het opslaan van de DNS-databasegegevens (bijvoorbeeld zone- en doorstuurrecords) die door de DNS-service van de domeincontroller worden gebruikt. Wanneer DNS-records in een domeincontroller zijn opgeslagen in de Active Directory-database van die domeincontroller, worden DNS-zonetransfers afgehandeld als Active Directory-replicatiebewerkingen. Er wordt dan gezegd dat DNS en Active Directory “nauw zijn geïntegreerd”.
Woordenlijst
260
domein Een afgebakend beveiligingsgebied binnen een Windows NT®-computernetwerk. Binnen een domein worden objecten en hiërarchieën van objecten gemaakt, overeenkomstig de regels in het schema. Een implementatie van Active Directory bestaat uit een of meer domeinen. Op een zelfstandig werkstation bestaat het domein uit de computer zelf. Een domein kan meerdere fysieke locaties omvatten door gelijkwaardige hoofddomeincontrollers op meerdere locaties te plaatsen. Elk domein heeft een eigen beveiligingsbeleid en beveiligingsrelaties met andere domeinen. Wanneer meerdere domeinen zo worden gearrangeerd dat zij een hiërarchie te vormen onder een hoofddomein, vormen die domeinen een aaneengesloten naamruimte en worden ze collectief aangeduid als een domeinstructuur. Binnen een domeinstructuur zijn alle domeinen verbonden door wederzijdse vertrouwensrelaties en delen zij een gemeenschappelijk schema, configuratie en algemene catalogus. Verschillende domeinstructuren kunnen met elkaar verbonden zijn in termen van vertrouwensrelaties en vormen op die manier een forest. Elke Active Directory-hostcomputer bevat een enkel domein. Een computer kan slechts voor één domein als host optreden. Er is een afgeleid product van Active Directory verkrijgbaar dat ADAM (Active Directory Application Mode) wordt genoemd. ADAM biedt ondersteuning aan meerdere domeinen op één hostplatform.
domeincontroller (pre-Windows 2000) Een op Windows NT® 4.0 gebaseerde server geconfigureerd als PDC of als BDC.
domeincontroller (Windows 2000 en Windows Server 2003) Een op Windows® 2000 gebaseerde server met Active Directory geïnstalleerd en ingeschakeld. Het installeren en inschakelen van Active Directory maakt van een platform automatisch een domeincontroller. Elke domeincontroller bevat één domein. Een domeincontroller kan slechts voor één domein als host optreden. Zie ook Peer Master Domain Controller.
Domeinmodus Zie Gemengde domeinmodus, Native domeinmodus en functionaliteitsniveaus.
domeinstructuur Zie domein.
forest Een groep van een of meer Active Directory-domeinstructuren die elkaar wederzijds vertrouwen. Alle domeinstructuren in een forest delen een gemeenschappelijk schema, configuratie en algemene catalogus. Elke structuur heeft een rootdomein en nul of meer afhankelijke domeinen die een aaneengesloten naamruimte vormen. Indien een forest meerdere structuren bevat, vormen de structuren gezamenlijk geen aangrenzende naamruimte. Alle structuren in een bepaalde forest vertrouwen elkaar door middel van transitieve bidirectionele vertrouwensrelaties. In tegenstelling met een domeinstructuur hoeft een forest geen afzonderlijke naam te hebben. De root van de eerste in het forest gemaakte structuur wordt echter altijd de root van het forest genoemd. Een forest is opgebouwd uit een serie kruisverwijzingsobjecten en vertrouwensrelaties die bekend zijn bij alle leden van de structuur. Zie ook domein en forestroot.
foresthoofddomein Het eerste domein dat in een Active Directory-implementatie. Nadat het eerste domein is gemaakt, kunnen er aanvullende domeinen worden gemaakt als onderliggende domeinen van dat hoofddomein en/of als nieuwe hoofddomeinen van aanvullende structuren in hetzelfde forest van een Active Directoryimplementatie in een onderneming. Zie ook forest, domeinstructuurroot en domein.
Woordenlijst
261
functionaliteitsniveaus (Windows Server™ 2003) Windows Server™ 2003 bouwt voort op het domeinmodusconcept dat werd geïntroduceerd in Windows® 2000 (zie Gemengde domeinmodus en Native domeinmodus). Functionaliteitniveaus zijn van toepassing op zowel forests als domeinen. Net als de domeinmodus, beperken functionaliteitsniveaus welk type besturingssysteem kan worden gebruikt op domeincontrollers in een domein of forest. Elk functionaliteitsniveau heeft een bijbehorende lijst met kenmerken die beschikbaar komen wanneer het domein of de forest een bepaald functionaliteitsniveau heeft bereikt. In een domein en forest spelen functionaliteitsniveaus pas een rol wanneer de eerste Windows Server 2003™-domeincontroller aan een domein wordt toegevoegd. Standaard is het functionaliteitsniveau van een domein ingesteld op “Windows 2000 Gemengd,” en is het functionaliteitsniveau van een forest ingesteld op “Windows 2000.” Functionaliteitsniveaus kunnen worden ingesteld met de ADUC-module. Evenals de domeinmodus kan een functionaliteitsniveau dat naar een hogere status is gebracht niet meer omlaag worden gebracht.
globale catalogus (GC) Bevat een gedeeltelijke replica van elk object in elk domein in het forest. De GC stelt gebruikers en toepassingen in staat objecten te vinden in het Active Directory-forest gegeven een of meer kenmerken van het doelobject. Tevens bevat de GC het schema en de configuratie van adreslijstpartities. Dit betekent dat de GC een replica bevat van elk object in Active Directory, maar met slechts een klein aantal van de kenmerken. De kenmerken in de GC zijn de kenmerken die het meest worden gebruikt in zoekopdrachten (bijvoorbeeld de voor- en achternamen van gebruikers, aanmeldingsnamen, enzovoort). Met de GC kan de gebruiker objecten die van belang zijn snel vinden, zonder te hoeven weten in welk domein deze zich bevinden en zonder dat daarvoor een aaneengesloten uitgebreide naamruimte binnen de onderneming noodzakelijk is. De GC wordt automatisch door het replicatiesysteem van Active Directory opgebouwd. Active Directory-beheerders kunnen makkelijk kenmerken aan de inhoud van de GC toevoegen.
hoofddomein Een domein dat geen onderliggend domein is van enig domein in het forest. Een hoofddomein kan afhankelijke domeinen hebben. Elk hoofddomein kan een forestdomein zijn. Een forest heeft slechts één foresthoofddomein. Zie ook hoofddomein van de structuur en foresthoofddomein.
hoofddomein van de structuur Het eerste domein dat in een domeinstructuur wordt gemaakt. Dit hoeft niet noodzakelijkerwijs de forestroot te zijn.
interim functional level Een Windows Server™ 2003-configuratie van Active Directory die het mogelijk maakt gelijktijdig te bestaan in een domein dat een of meer Windows NT® 4.0 BDC’s bevat. Zie ook functionaliteitsniveaus.
kenmerk Elk Active Directory-kenmerk vormt een enkele eigenschap van een in de Active Directory-database opgeslagen object. Een object wordt beschreven in de waarden van de bijbehorende kenmerken. Een van de Active Directory-klassen is bijvoorbeeld “persoon”. Een van de kenmerken van de objectklasse “persoon” heeft de naam “info”. De waarde van het kenmerk info kan worden ingesteld door de gewenste waarde in te voeren in het veld Eigenschappen. Dit veld is toegankelijk via de module ADUC voor de MMC. Een ander met persoon verbonden kenmerk is SAM Account Name (sAMAccountName). De waarde van het kenmerk sAMAccountName kan worden ingesteld door de gewenste waarde in te voeren in het veld Logon Name (Aanmeldingsnaam). Dit veld is ook toegankelijk via de ADUC. Het actieve adreslijstschema definieert de kenmerken die met elk van de objectklassen verbonden zijn. Elk kenmerk heeft een type en één of meer waarden. Het kenmerktype definieert de syntaxis van de bijbehorende waarden. Het schema specificeert het type van elk kenmerk en of dit kenmerk meerdere waarden heeft. Zie object en LDAP-weergavenaam.
Woordenlijst
262
LDAP-adreslijstservice Een gedistribueerde adreslijstservice met native ondersteuning voor LDAP.
LDAP-weergavenaam De naam waarmee LDAP-clients een bepaald kenmerk in een object identificeren. De LDAPweergavenaam is tevens een kenmerk op zich en is een verplicht item in elk Active Directory-object. De LDAP-weergavenaam van een kenmerk bevat geen spaties of afbreekstreepjes en de eerste letter is altijd een kleine letter terwijl elk afzonderlijk woord in de naam begint met een hoofdletter (bijvoorbeeld sAMAccountName, givenName, cn, sn). De lDAPDisplayName-kenmerkwaarde van elk object wordt meestal als volgt samengesteld: de eerste letter van elk woord in de Common Name (algemene naam) krijgt een hoofdletter, de afbreekstreepjes worden verwijderd en alle woorden worden samengevoegd (de eerste letter in onderkast). Zie ook kenmerk.
Lightweight Directory Access Protocol (LDAP) Een protocol dat wordt gebruikt om toegang te krijgen tot een adreslijstservice, zoals Active Directory, die is ingesteld om volgens dit protocol te communiceren. LDAP is een vereenvoudigde versie van het DAP dat werd ontwikkeld als onderdeel van de X.500 internationale standaard voor adreslijstservices. LDAP is een communicatieprotocol voor computers, maar de term “LDAP” wordt vaak gebruikt om meer dan alleen de protocolstandaard aan te duiden: LDAP wordt algemeen gebruikt voor het standaardschema van de Active Directory-database en andere essentiële aspecten van interoperabiliteit.
Mixed Domain Mode Voor Windows® 2000 verwijst Gemengde domeinmodus naar een Active Directory-configuratie die het mogelijk maakt gelijktijdig te bestaan in een domein dat een of meer Windows NT® 4.0 BDC’s bevat. In deze gemengde modus zijn de domeinkenmerken van vorige versies van Windows NT® Server nog steeds ingeschakeld, terwijl sommige Windows® 2000-kenmerken zijn uitgeschakeld. Active Directory-domeinen worden standaard geïnstalleerd in gemengde modus. Geneste globale groepen worden niet ondersteund in een gemengde-modusdomein. In de gemengde modus simuleert de Active Directory-domeincontroller het gedrag van een PDC (primaire domeincontroller) onder preWindows® 2000 tijdens de interactie met BDC’s (back-updomeincontrollers) van dat domein. Zie ook Native domeinmodus en functionaliteitsniveaus. OPMERKING: binnen een multidomeinforest heeft het uitvoeren van een bepaalde domeincontroller in Gemengde domeinmodus geen enkele invloed op enig ander domein. Het maakt niet uit of het een hoofddomein of een afgeleid domein betreft, omdat de modus alleen invloed heeft op de mogelijkheid van dat domein om gegevens te repliceren naar oudere Windows NT®-servers in hetzelfde domein. Het instellen van een domeincontroller in Mixed Domain Mode heeft geen invloed op de replicatiefunctie en interactie met Windows 2000®-servers in andere domeinen.
naamomzetting Het vertalen van een naam in een object of een gegeven dat door die naam wordt vertegenwoordigd. Active directory vormt een naamruimte waarin de naam van een object in de adreslijst kan worden omgezet in het object zelf.
naamruimte Een naam of groep namen die is gedefinieerd in overeenstemming met een naamgevingsconventie. Elk begrensd gebied waarin een bepaalde naam kan worden omgezet. Active Directory wordt voornamelijk gezien als een naamruimte, net als elke andere adreslijstservice.
Woordenlijst
263
Native Domain Mode Voor Windows® 2000 verwijst Native domeinmodus naar een Active Directory-configuratie waarbij domeincontrollers voor een bepaald domein uitsluitend onder Windows® 2000 kunnen worden uitgevoerd. In Windows Server™ 2003 kunnen domeincontrollers voor een bepaald domein worden gebruikt onder Windows® 2000 of Windows Server™ 2003. In deze modus kan Active Directory kenmerken inschakelen, bijvoorbeeld geneste globale groepen, die niet mogelijk zijn in de Mixed Mode (gemengde modus). Zie ook Gemengde domeinmodus en functionaliteitsniveaus.
object Een Active Directory-object is een afzonderlijke, benoemde set kenmerken die iets concreets vertegenwoordigen, bijvoorbeeld een gebruiker, een printer, een netwerkconsoleschakelaar of een toepassing. De kenmerken bevatten gegevens die een beschrijving geven van hetgeen door het AD-object wordt geïdentificeerd. Kenmerken van een gebruiker zijn bijvoorbeeld de voornaam, de achternaam en het e-mailadres.
objectklasse Elke objectklasse is een in het Active Directory-schema gedefinieerde structuur en wordt gebruikt om de kenmerken en andere schemavereisten te beschrijven die gekoppeld zijn aan een bepaald objecttype (bijvoorbeeld, Object Class = User).
onderliggend domein Een domein dat geen hoofddomein van een structuur is. Zie ook afgeleide domeinen.
organisatie-eenheid (OU) Elke in Active Directory gemaakte OU is een container die een administratieve Active Directorybegrenzing vormt, bestuurd door groepsbeleid. OU’s kunnen gebruikers, groepen, hulpbronnen en andere OU’s bevatten. Een OU levert de beheerfuncties die in Windows NT® 4.0-domeinen worden gebruikt. Met andere woorden, de beheerfuncties van Windows NT® 4.0-domeinen zijn opgenomen in de organisatie-eenheden van Active Directory.
Peer Master Domain Controller Een domeincontroller wordt Peer Master Domain Controller genoemd als het om een controller gaat voor een domein dat meer dan één domeincontroller heeft. Deze controller wordt “peer master” voor dat domein genoemd omdat de controller kan worden gewijzigd (in tegenstelling tot BDC (backupdomeincontroller) in de oudere Windows NT® 4.0-netwerkarchitectuur). Elke peer master van een domein repliceert de ontvangen gegevenswijzigingen en stuurt deze door naar alle andere peer masters in hetzelfde domein. In de oudere Windows NT® 4.0-netwerkarchitectuur kan alleen naar de PDC (primaire domeincontroller) worden geschreven en hebben de BDC’s (back-updomeincontrollers) het kenmerk alleen-lezen. Onder Active Directory kan naar elke domeincontroller voor een gegeven domein worden geschreven en is deze verantwoordelijk voor het repliceren van wijzigingen naar de andere Peer Master Domain Controllers voor hetzelfde domein.
referral Het LDAP-searchResult (zoekresultaat) dat door een LDAP-server wordt geretourneerd wanneer deze niet het baseObject (basisobject) van een searchRequest (Zoekopdracht) bevat. Een referral is specifiek in de zin dat altijd wordt verwezen naar een server die het gewenste baseObject bevat. (dit in tegenstelling met Continuation references (Vervolgverwijzingen) die niet-specifiek zijn in de zin dat de Continuation References in een searchResult (zoekresultaat) altijd alle direct onderliggende domeinen weergeven onder het domein dat het searchResult genereert. Het kan dus gebeuren dat sommige domeinen die als Continuation References staan vermeld in een searchResult, geen van de doelobjecten bevatten.
Woordenlijst
264
Relative Distinguished Name (RDN) Dit is een term die veelvuldig wordt gebruikt in de X.500-standaards om de naam aan te duiden die wordt gebruikt als unieke verwijzing naar een object in relatie tot de direct bovenliggende container en het domein dat het object bevat. In Microsoft Active Directory wordt de term “RDN” zelden expliciet gebruikt, maar wordt het concept wel regelmatig gebruikt. Het kan worden geïnstantieerd met het kenmerk rDNAttID Voor de objectklassen “person”, “computer”, en “group” is de waarde van rDNAttID ingesteld op cn. Op dezelfde manier wordt voor de objectklasse organizationalUnit de waarde van rDNAttID ingesteld op OU. Als de distinguishedName “person” van een object is ingesteld op: cn=John Smith,cn=users,dc=widget,dc=com, is de RDN: cn=John Smith. In dit voorbeeld is de RDN een samentrekking van twee kenmerkwaarden: De voornaam (givenName) en achternaam (sn) van de gebruiker. In het standaardschema voor Active Directory van Microsoft gebruikt een objectklasse “person” echter de kenmerkwaarde displayName (weergavenaam) als RDN-waarde van het object. In het voorbeeld van John Smith heeft de beheerder de gebruikersaccount gemaakt en is de Logon Name (aanmeldingsnaam) ingesteld op JohnSmith. De aanmeldingsnaam opgeslagen in het kenmerk sAMAccountName. Onthoud dat in de ADUC-interface dit veld “Logon Name” wordt genoemd. De velden die in de ADUC-interface “First Name” en “Last Name” worden genoemd, zijn respectievelijk opgeslagen in de kenmerken givenName en sn, maar ook in displayName. In Microsoft Active Directory krijgen Common-Name (cn) en Display-Name (displayName) als objecten van de klasse “person” dezelfde waarde toegewezen.
SAM Account Name Zie Relative Distinguished Name (RDN).
schema De regels die worden gebruikt voor het beheer van de structuur van Active directory-gegevens binnen een domein. Het schema definieert de objectklassen die gebruikt kunnen worden voor het aanmaken van objecten in een domein. Voor elke objectklasse definieert het schema exact de verplichte kenmerken van een exemplaar van die klasse, de toegestane aanvullende kenmerken en de bovenliggende objectklasse in een geneste hiërarchie. Binnen een Active Directory-forest hebben alle domeinen hetzelfde schema. De wijze waarop objecten worden gerangschikt in hiërarchische relaties binnen een domein, hangt af van de leverancier die de LDAP-adreslijstservice heeft geleverd. De toegestane standaardhiërarchieën worden beheerd door het standaardschema van de betreffende leverancier.
structuurdiepte Verwijst naar het aantal generatieniveaus in een bepaalde substructuur van een bepaald domein. Voor een gegeven forest wordt gezegd dat het foresthoofddomein zich bevindt op Tree Depth = 1 (Structuurdiepte). De direct afgeleide domeinen van het foresthoofddomein, mits aanwezig, bevinden zich op Tree Depth = 2, enzovoort voor de opeenvolgende generatie onder de direct afgeleide domeinen van het foresthoofddomein. Een forest kan meerdere structuren hebben (dat wil zeggen meer dan één hoofddomein), hoewel slechts één hoofddomein als foresthoofddomein kan worden aangewezen. Elk hoofddomein in een forest bevindt zich op Tree Depth = 1 (Structuurdiepte). Het schema voor de nummering van de structuurdiepte is hetzelfde voor alle structuren in een forest. De nummering is hetzelfde als voor de structuur waarvan het hoofddomein het foresthoofddomein is.
subdomeinen Zie Afgeleide domeinen.
Woordenlijst
265
Index A aanmaken, veldlabels 179 aanmeldingsgegevens 34 aanmeldingsgegevens in het cachegeheugen 34 aanmeldingsscript, automatisch aanmelden 158 aanmeldingsscript, een standaard aanmeldingsscript wijzigen 156 aanmeldingsscript, foutopsporingsmodus 159 aanmeldingsscripts 155 Active Directory, kenmerken 228, 229, 234, 235 Active Directory, uitvoeren van groepskenmerk 203 adreslijstservice, voorbeeld 214 adreslijstservices, consoleschakelaar instellen 213 adreslijstservices, ondersteuning 12 algemene SNMP-parameters, configureren 129, 131 apparaat, hernoemen 183 apparaat, verwijderen 183 apparaten toewijzen aan sites, afdelingen, locaties of mappen 182
B bestandssysteem 208 besturingssystemen 11 browservereisten 12
C CLI-parameters configureren 100 CLI-parameters, configureren 100 coderingsmethode, kiezen 149 configuratiebestanden van console switch, herstellen 71, 144 configuratiebestanden van consoleschakelaar, beheren 71, 143 Configuratiedatabase van consoleschakelaar, opslaan 71, 143 Configureren, gebruikersaccounts 111 Configureren, SSH-parameters 106 consoleschakelaar toevoegen, zonder toegewezen IP-adres 23 consoleschakelaar, beheren 36 consoleschakelaar, eigenschappen aanpassen 168
consoleschakelaars 35 consoleschakelaars beheren 36 consoleschakelaars toevoegen 22 consoleschakelaars toevoegen, met toegewezen IP-adres 26
D decoderen, VT220 248 decoderen, VT320 251 decoderen, VT52 250 Detecteren, controleschakelaars 22, 29 Direct Draw 182 Directory Services Integration 11, 187 Directory Services Integration, inschakelen 192
E een actie selecteren 76 een apparaat hernoemen 183 een apparaat verwijderen 183 een IP-consoleschakelaar installeren 13 Eigenschappen voor sessie 152
F firmware upgraden, Linux-besturingssystemen 209, 210 Firmware van interface-adapter upgraden 65, 70 firmware voor afzonderlijke interface-adapter laden 65
G gebruikersdatabase van consoleschakelaar beheren 72, 145 gebruikersdatabase van consoleschakelaar, herstellen 73, 146 Gebruikersdatabases van consoleschakelaar, opslaan 72, 145 Gebruikersparameters configureren 43 Gebruikersparameters, een gebruiker toevoegen of wijzigen 45, 112 Gebruikersparameters, een gebruiker verwijderen 47, 119
Index 266
Gebruikersparameters, een gebruikersaccount ontgrendelen 47, 48, 119 Gebruikersparameters, een gebruikersaccount vergrendelen 47, 119 gebruikersparameters, openbare SSH-sleutelconfigureren 116 gebruikersparameters, Overstemmen beheerder 50, 122 Gebruikersparameters, toegangsrechten voor gebruikers instellen 47, 116 Gebruikersparameters, uitsluiting 49 Gebruikersparameters, uitsluitingsperiode 49 geoorloofde beheerders 54, 131 geschiedenisbuffercontrole, instellen 105 GID-masker, aaanmeldingsgegevens met een enkele factor 236 GID-masker, aanmeldingsgegevens met meerdere factoren 240 GID-maskers, eenvoudig en complex 228
H Het tabblad Telnet 171 HP IP Console Viewer configureren 17 HP IP Console Viewer installeren 16 HP IP Console Viewer starten 16
I in het cachegeheugen opgeslagen aanmeldingsgegvens beheren 34 instellen, geschiedenisbuffercontrole 105 interface-adapter resetten 65
lokale database, exporteren 185 lokale database, laden 186 lokale database, opslaan 184
M macro, verzenden 89 macrogroep 166 macro's 89, 164 meerdere verbindingen beheren 32 miniatuurweergave, aanmeldingsgegevens server instellen 88 miniatuurweergave, een scanreeks onderbreken of hervatten 88 miniatuurweergave, een server aan een scanreeks toevoegen 88 miniatuurweergave, formaat wijzigen 88 miniatuurweergave, servervideosessie starten 88 miniatuurweergave, verkennen 87 muis, aanwijzers uitlijnen 85 muis, afstellen 85, 86 muis, sneltoetsen 253 muis, synchroniseren 13, 14
N navigeren, IP Console Viewer 19 Netwerkparameters, configureren 37, 99 NFS-parameters, configureren 110 veldlabels 180 NTP-parameters, configureren 108
O
kenmerken en voordelen 10 kenmerken, hoofdvenster 20
openen, Video Session Viewer 76, 149 Opstartweergave, wijzigen 181 opties, aanpassen 179 overzicht, product 8
L
P
LAN-verbindingen, tot stand brengen 14 LDAP, alleen verificatie 187 LDAP, basismethode 189 LDAP, gebruikerskenmerkenmethode 190 LDAP, groepskenmerkenmethode 191 LDAP, parameters 195 LDAP, querymethoden 189 LDAP, querytypen voor toegangscontrole 189 LDAP, standaard licentiesleutel 194 LDAP, verificatie en toegangscontrole 188 lokale database, beheren 184
Parameters configureren, algemene SNMP 53, 129, 131 parameters configureren, globaal 37, 98 parameters configureren, LDAP 195 parameters configureren, netwerk 37, 99 Parameters configureren, NFS 110 Parameters configureren, NTP 108 Parameters configureren, poort 123 Parameters configureren, sessie 39, 104 Parameters configureren, virtuele media 41 Poortparameters, configureren 123 poortparameters, statistieken weergeven 128
K
Index 267
poortparameters, waarschuwingsstrings configureren 126 Poortparameters, wijzigen 124 problemen oplossen 205 productoverzicht 8
Q querymethoden, consoleschakelaar en server 199
R registeren, de standaard logbestandmap wijzigen 161 registreren 160 registreren, automatisch 161 registreren, dynamisch 162 registreren, hervatten 163 registreren, onderbreken 163 registreren, stoppen 163
S Scanmodus, meerdere servers weergeven 86 scanreeks, onderbreken of hervatten 88 Scanweergave, openen 87 Scanweergave, voorkeuren 87 Seriële consoleschakelaars beheren 97 seriële consoleschakelaars, beheren 97 server opzoeken 21 server, eigenschappen aanpassen 168 server, tabblad Telnet 172 serveroverzicht opnieuw synchroniseren 58, 135 Serverparameters, weergeven 134 servers scannen 86 Sessie-eigenschappen aanpassen 153 sessie-eigenschappen, aanmelding 155 sessie-eigenschappen, aanmeldingsscripts 154 sessie-eigenschappen, terminalsessie 152 sessiegegevens, een sessievenster afdrukken 164 sessiegegevens, een venster kopiëren 163 sessiegegevens, inhoud van het systeemklembord plakken 164 sessiegegevens, verplaatsen 163 Sessieparameters, configureren 39 sneltoetsen en muisbewerkingen, apparaatlijst 254 Sneltoetsen en muisbewerkingen, besturingselement structuurweergave 253 Sneltoetsen en muisbewerkingen, gesplitst venster 253 specificeren, time-outinstellingen voor sessie 106 SSH uitschakelen 108
SSH, sleutelgegevens weergeven 108 SSH, uitschakelen 108 SSH, verificatiemethode wijzigen 107 SSH, weergeven en configureren 106 SSH-verificatiemethode wijzigen 107 standaardbrowser wijzigen 181 standaardbrowser, wijzigen 181 systeem organiseren 168 systeemcomponenten 8
T taalparameters voor interface-adapter weergeven 52 taalparameters, interface-adapter 52 tab, Search parameters 197 Tabblad Connections (Verbindingen) 178 Tabblad Extra, configuratiebestanden van consoleschakelaar beheren 71, 143 Tabblad Extra, firmware van console switch upgraden 69, 142 Tabblad Extra, firmware van de interface adapter upgraden 70 Tabblad Extra, gebruikersdatabases van consoleschakelaar beheren 72 Tabblad Extra, opnieuw opstarten 68, 141 Tabblad General (Algemeen) 169 Tabblad iLO 175 Tabblad Information (Informatie) 176 Tabblad Instellingen, gebruikersaccounts configureren 111 Tabblad Instellingen, gebruikersparameters configureren 43 Tabblad Instellingen, globale parameters configureren 37, 98 Tabblad Instellingen, poortparameters configureren 123 Tabblad Instellingen, seriële consoleschakelaarparameters configureren 98 Tabblad Instellingen, seriële consoleschakelaarparameters weergeven 98 Tabblad Instellingen, serverparameters weergeven 56 Tabblad Instellingen, trapparameters configureren 55 Tabblad Instellingen, trapsgewijs aangesloten schakelaar configureren 61 Tabblad Instellingen, versieparameters weergeven 62 Tabblad Network (Netwerk) 173 Tabblad Query-parameters 198
Index 268
Tabblad Serverparameters 196 tabblad Settings, parameters voor interface-adapters weergeven 51 tabblad Settings, SNMP-parameters configureren 52, 129 tabblad SSH, parameters weergeven en configureren 36 tabblad Status, verbreken van gebruikerssessie 67 Tabblad Status, weergeven 67, 140 Tabblad Telnet, Video Session Viewer 171 Tabblad Zoekparameters 197 Tabblad, Algemeen 169 tabblad, gegevens 176 tabblad, iLO 175 tabblad, Netwerk 173 tabblad, Query-parameters 198 tabblad, Serverparameters 196 tabblad, Telnet 171 Tabblad, Verbindingen 178 Tekstsessies 106 telnet-opties 172 terminalemulatie, seriële sessieviewer 242 terminalemulatie, VT 242 terminalemulatie, VT100 243 terminalemulatie, VT102 243 terminalemulatie, VT220 247 terminalemulatie, VT320 250 terminalemulatie, VT52 249 TFTP, gebruiken om de firmware te upgraden 209 TFTP, Linux-besturingssystemen 209, 210 time-out-instellingen van sessie 106 toetsenbord, sneltoetsen 253 trapbestemmingen 54, 132 Tools, tabblad 68, 141 Trapparameters configureren 133 Trapparameters, configureren 133 trapsgewijs aangesloten schakelaar, parameters configureren 61 trapsgewijs aangesloten schakelaar, verbinding configureren 55
V veldlabels, aanmaken 179 veldlabels, instellen 179 veldlabels, nieuwe mappen maken 181 vereisten, browser 12 vereisten, systeem 12 verificatie, controle 215, 226 Verificatieparameters, configureren 42, 102 verkennen, miniatuurweergave 87
Versieparameters, weergeven 139 Video Session Viewer 74, 147 Video Session Viewer, aanpassen 83 Video Session Viewer, afsluiten 76, 151 Video Session Viewer, lokale aanwijzers aanpassen 82 Video Session Viewer, openen 76, 149 Video Session Viewer, overzicht 74, 147 Video Session Viewer, seriële opties 149 Video Session Viewer, sessietypen 77 Video Session Viewer, tabblad Telnet 171 Video Session Viewer, venster 75, 147 Video Session Viewer, vergroten en vernieuwen 82, 83 Video Session Viewer, voorkeuren aanpassen 151 Video Session Viewer-sessietypen, exclusieve modus 78 Video Session Viewer-sessietypen, modus voor digitaal delen 78 Video Session Viewer-sessietypen, overnamemodus 80 Video Session Viewer-sessietypen, stealth-modus 80 Virtuele media 90 Virtuele media, aandachtspunten bij delen en overname 91 Virtuele media, alle USB-apparaten resetten 95 Virtuele media, beëindigen 96 Virtuele media, details virtueel station weergeven 95 Virtuele media, een sessie openen 93 Virtuele media, fysieke stations toewijzen 93 Virtuele media, ISO- of diskettestations toewijzen 94 Virtuele media, sessie-instellingen 92 Virtuele media, toewijzing virtuele stations ongedaan maken 94 Virtuele media, venster 92 virtuele media, vereisten 90 Virtuele media, virtuele stations toewijzen 93 Virtuele mediabronnen 90 virtuele-mediaparameters, configureren 41 VT, terminalemulatie 242 VT100, ANSI cursortoetsen instellen en resetten 244 VT100, ANSI-modus stuurreeksen 244 VT100, toetsdefinities voor PF1 tot PF4 244 VT100,-terminalemulatie 243 VT102,-terminalemulatie 243 VT220, decoderen 248 VT220,-terminalemulatie 247 VT320, decoderen 251 VT320,-terminalemulatie 250 VT52, decoderen 250 VT52,-terminalemulatie 249
Index 269
W weergeven, gelicentieerde opties 66 weergeven, hoofdvenster 19 Weergeven, meerdere servers weergeven in de scanmodus 86 weergeven, parameters hardwareversie 63 weergeven, parameters voor de interfaceadapterversie 64 Weergeven, serverparameters 134 weergeven, SSH-parameters 106 weergeven, SSH-sleutelgegevens 108 weergeven, tabblad Status 67, 140 weergeven, telnet-opties 172 weergeven, versieparameters 139 wijzigen, opstartweergave 181 wissen van aanmeldingsgegevens 34 Wizard Nieuwe Console-switch 22 Wizard Opnieuw synchroniseren 58, 135 Wizard Vinden 29
Index 270