Houd dat gij hebt" O p w e k k e n d woord, op
den
Theol.
uitgesproken
Hoogeschooldag
te Kampen, op 1 6 Juni 1 9 3 8 door
Ds B. A. BOS
J. H. K O K
N.V. T E
KAMPEN
BIBLIOTHEEK THEOLOGISCHE UNIVERSITEIT APELDOORN v
y
O V E R D R U K UIT „ D E
WACHTER"
W e beleven het jaar onzes Heeren 1938. W a a r wij belijden dat G o d de Historie maakt, en wij daarom o p Zijn daden moeten letten, zou ik u in deze oogenblikken vijftig jaren in de historie terug willen leiden, tot het jaar 1888. Dit jaar toch is van z o o ongemeen groote beteekenis geweest, voor het bestaan en het voortbestaan van de T h e o l o g i s c h e H o o g e s c h o o l onzer Kerken. In het jaar 1888 werd de Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland g e houden te Assen, en o p deze Synode is v o o r het eerst officieel door de Kerken gehandeld over de eventueele vereeniging van de Chr. Geref. Kerk met de Nederd. Geref. Kerken. En ieder, die o o k maar eenigszins o p de hoogte is met de historie onzer Kerken, weet, welk een belangrijk punt van onderhandeling en b e spreking, de Theologische School te Kampen, bij die vereeniging der twee Kerken-groepen heeft uitgemaakt. Naar den geldenden regel heeft de Praeses der vorige Synode, D s J. v. Andel, o p den 13en Augustus 1888, de bidstond voor de S y node geleid. Hierbij heeft hij zijn hoorders b e paald bij Openb. 3 : 1 1 : „ Z i e , Ik kom haastiglijk; houd dat gij hebt, opdat niemand Uwe kroon neme." De Acta z e g g e n hiervan het v o l g e n d e :
„De verklaring dezer woorden ving de spreker aan met te wijzen op de overeenkomst tusschen de Gereformeerde Kerk onzer landen en de gemeente te Filadelfia. Niet slechts heeft ze als deze kleine kracht, maar ook wordt haar betwist de voortzetting van de Kerk der Vaderen te zijn evenals aan Filadelfia de titel van Messiaansche Gemeente. Daarbij is ook haar een deur geopend in spijt er van, dat de tegenstander eene halve eeuw geleden de deur harer samenkomsten sloot voor den een-en-twintigsten en volgenden man. Daarom, zeide hij, betaamt het h a a r te houden het pand der waarheid, zooals het h a a r in onderscheiding van alle anderen is toebetrouwd, en waarvan de hoofdgedachte is: ,JSIiets uit ons, alles uit God, in Christus, door den Heiligen Geest"1). Even verder luidt het aldus: „Hierna wees Z. Eerw. er op, dat de vermaning: „Houd dat gij hebt" voor de Geref. Kerk ook in zich bevat de roeping om te behouden wat God haar in het belang Zijner waarheid heeft gegeven, en te herwinnen wat zij v e r l o o r 2 ) . En bij dit laatste punt bepaalde hij de belangstellende schare bij de v r a a g waarvoor de Synode zou komen te staan, de v r a a g n a a r vereeniging met de doleerende broeders" 3 ) . Wij staan vijftig jaren verder, en de Heere, Die de historie maakt, doet ons duidelijk zien, welk een rijken zegen Hij onze Kerken heeft gegeven in h a a r Theol. Hoogeschool. Daarom mogen we na vijftig j a a r Zijn werk niet vergeten, m a a r hebben wij den band met het
verleden te slaan, en bij het letten op Gods groote daden van genade en zegen, elkaar toe te roepen, — mede om daardoor eikaars liefde voor de Theol. Hoogeschool onzer Kerken te verdiepen — : „Houd dat gij
hebt."
De Theologische Hoogeschool onzer Gereformeerde Kerken heeft de volle liefde van ons hart. Ja, voor ons besef is die Theol. Hoogeschool, zóó met onze Kerken samengegroeid, en is haar historie van zóó ingrijpende beteekenis voor het bestaan onzer Kerken geweest, dat we ons niet kunnen indenken, hoe de toestand onzer Kerken zou zijn, als we deze Theol. School eens niet hadden. Zoowel in het verleden als ook nu heeft de Heere onzen Kerken in haar School een onnaspeurlijken zegen geschonken. Daarom is het bestaan onzer Kerken eenvoudig niet te denken, los van haar Hoogeschool. Hieruit vloeit dan ook als vanzelf bij consequentie voort, dat de verdere ontwikkeling en a f b o u w van onze Theolog. Hoogeschool, van het allerhoogste belang moet geacht worden, voor het welwezen onzer Kerken. Ik weet wel, dat er ook anders werd en wordt g e s p r o k e n 4 ) . In abstracto redeneerend, zouden we ons het bestaan onzer Kerken ook wel kunnen denken, zonder het bestaan der Theolog. Hoogeschool. De oude Gereformeerde Kerken hebben, zelfs in haar bloeitijd, het zonder Theol. Hoogeschool, van de Kerken uitgaande en door haar onderhouden, moeten stellen. Daarbij mogen we echter niet vergeten, dat die oude Geref. Kerken door allerlei banden aan de Staten gebonden waren, die op hun beurt weer aan
de Kerken grooten invloed gaven. Ook nu zijn er broeders en zusters, die het heusch wel ernstig meenen met het heil onzer Kerken, zonder dat ze inzien de onschatbare w a a r d e van het voortbestaan en de verdere afbouw van onze Kerkelijke Theol. Hoogeschool. We willen deze brs en zrs niet hard vallen, maar meenen toch het recht te hebben, tegen hun redeneering dit eene te mogen opmerken, dat ze zich met hun spreken plaatsen buiten de historie van onze Gereformeerde Kerken, niet slechts van die sinds 1834, maar ook van die sinds 1892, en zij door hun spreken er blijk van geven niet voldoende doordrongen te zijn van de zedelijke verplichting, welke de gezamenlijke Kerken in 1892 op zich genomen hebben 5 ) . Als ik dit zoo zeg, wil ik daarmee niet slechts aangeven, dat de Heere de Kerk der Scheiding en ook de Geref. Kerken na 1892 in haar Theol. School een niet te waardeeren schat heeft geschonken, en dat het van groote en zondige ondankbaarheid zou getuigen als we Hem daarvoor niet erkenden, door met volle liefde ons te geven aan de School onzer Kerken, maar dan wil ik 50 j a a r na de Synode van Assen 1888, vooral niet vergeten, dat sinds 1834 de opleiding-tot-het-Leeraarsambt-doorde-Kerk, door die Kerk als een beginsel is gevoeld en erkend. Met opzet blijf ik staan binnen de grenzen van 1834. Niet, om daarmee uit te spreken, dat dit beginsel er in de d a a r aan voorafgaande eeuwen niet is geweest, maar omdat het me te ver zou voeren, in den korten tijd die mij gegeven is, dit beginsel historisch na te speuren, tot het Convent van Wezel toe. Ik blijf dus staan bij de Kerk sinds 1834 6 ).
Toen de Heere ondanks veel druk en vervolging, Zijn Kerk had vrijgemaakt, heeft de Kerk het van het begin af aan gevoeld en beleefd, dat ze hier op aarde van haar Hoofd en Koning de dure roeping heeft ontvangen, hef pand der waarheid, dat haar is toebetrouwd, zuiver te bewaren, uit te dragen en te verdedigen. Terstond heeft men verstaan, dat de Kerk — zou ze deze haar heilige roeping beleven en nakomen — onmogelijk kon zonder de Theologie! M a a r w a a r zij niet kon zonder de Theologie, moest ze tevens — ter bewaring van het h a a r toebetrouwde pand der waarheid — alle zeggenschap hebben en houden over de opleiding van de toekomstige Dienaren des W o o r d s 7 ) . Krachtens dit beginsel moest het dan ook komen tot de oprichting vari een Kerkelijke Theologische School, en zoodra de tijd daartoe m a a r even w a s gerijpt, heeft de Kerk h a a r roeping beleefd, en is — ondanks storm en d r a n g •— tot besluit van de „crisis der j e u g d " de Theol. School te Kampen opger i c h t 8 ) . Voor het bewustzijn van de Kerk der Scheiding viel het bestaan der Theol. School dan ook samen met het bestaan der Kerk, en het is ontroerend te lezen van hoeveel liefde en opoffering, de oude kerkelijke rapporten over de Theol. School getuigen. Neen, het stichten der Theol. School te Kampen w a s voor die Kerken niet een liefhebberijtje, dat wel toegestaan, maar ook wel n a gelaten kon worden, integendeel, het was voor haar beleving van het beginsel. Hoeveel bezwaren er ook waren, zoo zelfs, dat men aan het verwezenlijken van het ideaal — menschelijk gezien — eigenlijk moest w a n h o p e n 8 ) , die Theol. School moest er komen: het beginsel drong, en gedreven door dat beginsel waren
er geen moeilijkheden te groot, maar werden onze vaderen gedwongen de hand aan den ploeg te slaan, en onder ernstige aanroeping van den Naam des Heeren, De Theol. School te Kampen te stichten. Ze is ontstaan op het g e b e d 1 0 ) ; ze is gedragen door het g e b e d . . . ja de oprichting van de Theol. School te Kampen is Gods werk geweest, dat niet kan en mag worden gebroken. Als we het zoo zien — en zoo mag het alleen gezien worden — is het geen stijfhoofdigheid geweest, dat de Christ. Geref. Kerk, bij de pogingen om tot vereeniging te komen met de Nederd. Geref. Kerken, haar Theolog. School niet heeft kunnen en willen loslaten. Integendeel: evenals het stichten der School was beleving van beginsel, zoo ook is het weigeren-om - van - de - Theol. - School - a f s t a n d - tedoen beleving geweest van datzelfde beginsel. De Synode, die 14 Aug. 1888 en volgende d a gen te Assen is gehouden, heeft bij de eerste officieele bespreking der vereeniging, dan ook geoordeeld „dat in geen geval het beginsel worde prijsgegeven, dat de Kerk hare eigene inrichting tot opleiding harer leeraren hebbe"11). In geen geval prijsgeven, dat is: tot geen prijs, welke dan ook, loslaten! Nogmaals, toen werd het geen beginsel, maar werd slechts besloten, het geldende beginsel „in geen geval" prijs te geven; het nooit los te laten w a t er dan ook gebeuren zou, en welke offers ook gebracht zouden moeten worden; de School w a s van de Kerk; het w a s voor haar een kwestie van beginsel geweest, toen ze die School ging stichten; dat beginsel zou ze nooit verloochenen, en daarom tot geen prijs h a a r School loslaten. Gode zij dank, dit heeft de Kerk ook niet
gedaan. Hoeveel pogingen er ook zijn a a n gewend haar van dit beginsel af te b r e n g e n 1 2 ) , omdat men dit beginsel z a g als een van de schier onoverkomelijke belemmeringen voor de v e r e e n i g i n g . . . de Kerk heeft dit beginsel gehandhaafd. Zooals bekend toch, werd de Assensche Synode provisorisch gesloten en in 1889 te Kampen voortgezet van 15—18 Januari. Deze tusschentijd is benut om een modus-vivendi, een middenweg, te zoeken. Men meende deze eindelijk gevonden te hebben in de zgn. Concepta c t e 1 3 ) . Wel konden in broederlijke besprekingen beide partijen het eerst heel moeilijk eens worden over de redactie dezer concepta c t e 1 4 ) , maar toen dit tenslotte •— met de stem van slechts één tegen — in de kleine kring van „deputaten" 1 5 ) w a s gelukt, en deze concept-acte de voortgezette Synode te Kampen werd aangeboden, vond ze geen gunstig onthaal 1 G ).Speciaal het artikel over de Theologische School 1 7 ), dat voor verschillende uitlegging v a t b a a r bleek, leek velen een a f b u i g i n g van wat in Assen besloten was. Na langdurige en ernstige besprekingen werd het amendement van Ds Littooy op de concept-acte a a n v a a r d 1 8 ) . Dit amendement h a n d h a a f d e het uitgesproken beginsel, en zei o. m.: „De gezamenlijke Kerken zullen hare eigene Theologische School hebben." Ondanks het feit, dat de voorloopige Synode der Ned. Geref. Kerken van Utrecht uitsprak, dat, hoe zij ook aan bezwaren wilde tegemoet komen, het artikel in de concept-acte over de Scholen onveranderd moest blijven 1 9 ) en bovendien twee afgevaardigden van die Synode, nl. Dr A. Kuyper en Dr W . v. d. B e r g h 2 0 ) , persoonlijk ter Synode te Kampen verschenen,
om uit te spreken dat hun Synode het besluit betreffende de Theol. School, niet kon a a n vaarden, omdat zij „dachten aan een beginsel, dat zich daarin kon uitspreken, n.l. dat gij oordeelt, dat de Kerk zelve voor de opleiding harer toekomstige dienaren heeft te zorgen"21) heeft de voortgezette Synode van Kampen met 32 tegen 8 stemmen uitgesproken, op haar besluiten van Assen niet te willen terugkomen"12). Zoo bleef het beginsel dus gehandhaafd. De daarop volgende Synode, die van 18 tot 29 Augustus 1891 te Leeuwarden werd gehouden, stelde „in overeenstemming met het door alle Provinciale Synoden uitgesproken oord e e l " 2 3 ) de heele concept-acte ter zijde 2 4 ), en nam eindelijk — na vele en ernstige b e r a a d slagingen — met 26 tegen 14 stemmen het voorstel F r i e s l a n d 2 5 ) aan, dat aldus luidde: „De Synode handhave het beginsel, dat de Kerk geroepen is een eigene Inrichting te hebben, tot opleiding harer leeraren, tenminste wat de Godgeleerde vorming van dezen betreft 2e). De derde voorloopige Synode der Nederd. Geref. Kerken in 1891 te 's Gravenhage gehouden, nam genoegen met de uitspraak van Leeuwarden, altoos verstaande dat de bedoeling niet w a s : „ l e . Om het aloude Gereformeerde beginsel van vrije studie te vernietigen, noch ook 2e. om verandering te brengen in de Gereformeerde wijze van kerkelijke examinatie der aanstaande Dienaren des W o o r d s ; en evenmin 3e. om iets te laten vallen van den eisch van wetenschappelijke ontwikkeling, die steeds door de Gereformeerde Kerken gesteld is, en ook 4e. niet, om tegen te spreken, dat de vereenigde Kerken over de regeling dezer zaak later, indien noodig, hebben te o o r d e e l e n " 2 7 ) .
Zoo w a s dan ook op dit punt alle zwarigheid welke de vereeniging in den weg stond, weggeruimd, en kon, onder groote dank aan den Heere, deze vereeniging in 1892 een feit w o r d e n 2 8 ) . Maar dan ook met als consequentie, niet dat allen dit beginsel van de vroegere Christel. Geref. Kerk moesten huldigen — immers, deze eisch kon door de broeders der Scheiding aan die uit de Doleantie niet worden gesteld — maar wel, dat met dat beginsel genoegen genomen werd, en geen pogingen zouden worden aangewend om aan de beleving van dat beginsel iets in den weg te l e g g e n 2 9 ) . De gezamenlijke Kerken hadden de plicht de School der Kerken zóó te onderhouden dat aan haar bedoeling ten volle recht werd gedaan. Uiteraard is aller inzicht in Gods Woord niet gelijk, en evenmin is gelijk aller kijk op de historie, maar binnen den kring der Gereformeerde Kerken na 1892 moet het beginsel der eigen opleiding voor de Kerk, door de K e r k , . . . in de Theologische Hoogeschool dier Kerken blijven belichaamd, zoodat we moeten houden w a t we hebben. Wanneer nu gevraagd wordt waarom ik aan deze bekende dingen herinner, en in dit woord van opwekking op onzen Theol. Hoogeschoold a g daarop bijzonder wijs, dan geef ik d a a r o p g a a r n e dit antwoord, dat eenerzijds het feit, dat het juist 50 jaren geleden is, dat deze dingen voor het eerst officieel op onze meeste Kerkelijke vergadering uitgesproken zijn, mij gereede aanleiding gaven over dit beginsel te handelen, en ik andererzijds hiertoe gedrongen werd door den tijd waarin wij leven. W a t het eerste betreft: God maakt de historie, en we hebben Zijn doen op te merken. De stichting en instandhouding onzer
Theol. Hoogeschool is Zijn werk geweest, en we zouden wel zeer ondankbaar zijn, als we op onze gedenkdagen d a a r a a n niet dachten; en wat het tweede betreft, we beleven zulke ernstige tijden. Na de vijftig jaren die sinds 1888 verloopen zijn, zijn bijna al onze ouden w e g gevallen. Al zijn er ook in deze Burgwalkerk te Kampen, op onzen Schooldag nog enkelen aanwezig die de Synode van 1888 hebben beleefd en zelfs bijgewoond, toch zijn er maar enkelen meer die de moeite en den strijd van het voorgeslacht door ondervinding hebben gekend. Verreweg de meesten zijn reeds gegaan den weg van alle vleesch. De overgroote meerderheid van onze menschen heeft met deze historie niet intens kunnen meeleven. Velen onzer hebben nog van huis uit van die historie gehoord, en haar als een erfenis in het leven meegekregen. Maar nu de ouderen bijna alle zijn weggevallen of staan op „de grens der verdwijning" is er een ander geslacht opgestaan, een geslacht dat de moeite en den strijd van het voorgeslacht niet heeft b e l e e f d . . . j a erger, een geslacht, dat in zijn breede lagen de historie is vergeten! En dat is zeer ernstig. Wee, een volk dat zijn historie vergeet! Als we naast het „daar-staat-geschreven" vergeten gaan het daarmee samenhangende: ,,daar-isgeschied" dan g a a t de liefde verkoelen. Ach, er is bij vele jongeren zoo weinig interesse voor wat God heeft gedaan in het verleden. Daarmee samenhangend is er zoo weinig liefde voor de Theol. Hoogeschool onzer Kerken. Zeker, ze aanvaarden die School nog w e l . . . ze is er immers e e n m a a l ! . . . maar ze verstaan niet de ontzaggelijke beteekenis van deze Inrichting voor onze Kerken. In het gene-
raai genomen mogen we door Gods genade nog d a n k b a a r g e t u i g e n , d a t de Theol. H o o g e s c h o o l n o g wel een p l a a t s h e e f t in het „ h a r t " onzer Kerken, g e t u i g e de liefde en o f f e r z i n die keer o p keer t r e f f e n d tot u i t i n g k o m t 3 0 ) . Er zijn er n o g d u i z e n d e n die het v o o r t b e s t a a n en de v e r d e r e a f b o u w onzer Theol. H o o g e s c h o o l zien a l s eisch van het beginsel. M a a r bij het j o n g e r e g e s l a c h t — en h e l a a s ook r e e d s bij vele o u d e r e n is er veel te w e i n i g historiekennis, om de „ S c h o o l onzer K e r k e n " recht lief te h e b b e n . D a a r o m is er alle reden, om e l k a a r n a deze v i j f t i g j a r e n , n o g eens weer e r n s t i g toe te r o e p e n : H o u d t d a t gij h e b t ! O n n a s p e u r l i j k rijk is de zegen des Heeren, welke Hij onzen Kerken in den w e g der g e h o o r z a m e b e l e v i n g van het beginsel, d a t de Kerk g e r o e p e n is een eigene i n r i c h t i n g tot o p l e i d i n g v a n D i e n a r e n des W o o r d s te hebben, h e e f t g e schonken. Ik ben niet zoo naief om te b e w e r e n , d a t er geen G e r e f o r m e e r d e Kerken zouden k u n nen b e s t a a n z o n d e r d a t zij een Theol. H o o g e school h a d d e n , die van h a a r u i t g a a t en d o o r h a a r o n d e r h o u d e n w o r d t , m a a r a a n de a n d e r e k a n t lust mij een h y p o t h e t i s c h e r e d e n e e r i n g ook niet, en wil ik met beide o o g e n zien w a t God h e e f t g e d a a n . Niet de m e n s c h e n zijn het, m a a r God is het die de historie m a a k t , en d a a r o m ook b e s c h r i j f t ! Hij is het, die in de e i g e n a a r d i g e o m s t a n d i g h e d e n w a a r i n de G e r e f o r m e e r d e Kerken in o n s V a d e r l a n d v e r k e e r den, a a n die Kerken — tot b e w a r i n g , f u n d e e r i n g en v e r d i e p i n g 3 1 ) — een T h e o l o g i s c h e School g e s c h o n k e n h e e f t . In deze g a v e G o d s h e b b e n onze Kerken eensdeels onzeggelijke z e g e n i n g e n o n t v a n g e n , en a n d e r d e e l s de volle g a r a n t i e v e r k r e g e n voor de z u i v e r h o u d i n g van de o p l e i d i n g der t o e k o m s t i g e D i e n a r e n des
Woords, en daarin voor de zuiverhouding van de waarheid in het algemeen 3 2 ) . Wij, jongeren, die den strijd niet hebben gekend, en wien de erfenis der vaderen — ook dat kostelijke geschenk Gods in de Theol. School — als in de schoot gevallen is, zijn lang niet dankbaar genoeg. W e zijn lang niet voldoende doordrongen van het beginsel dat zoo sterk door de Kerk der Scheiding werd beleefd, en dat ook door de Kerken der Doleantie in de beleving is aanvaard. We vragen ons lang niet voldoende af, waarom de Kerk dat beginsel heeft aanvaard, en we verstaan het maar niet echt, dat alleen de volle zeggenschap der Kerk over de opleiding van haar toekomstige Dienaren des Woords, een genoegzame waarborg kan zijn voor de Kerk, dat haar toekomstige Leeraars ook in de zuivere leer der waarheid worden onderwezen. Laten we elkaar er toch steeds weer aan herinneren, en het nooit vergeten, dat het in Kampen gaat — j a zeker, om onze toekomstige Dienaren des Woords wetenschappelijk toe te rusten; maar ver daar boven uit — dat het in Kampen gaat om de toekomstige leeraars op te leiden tot Ambassadeurs van den Koning der Kerk, zooals wijlen prof. L. Lindeboom het zoo gaarne uitdrukte 3 3 ). Ambassadeurs van den Koning der Kerkl Hij is de lastgever. Zij werken slechts met en door Zijn mandaat. Ze zijn dienaren van het Woord van hun Koning, dat het Woord der Waarheid is. Daarmee hebben onze Kerken te maken. Daarmee hebben wij als leden dier Kerken, bovenal als levende leden van Christus, te maken. Dit is van de allergrootste beteekenis voor de Kerk, aan wie het pand der waarheid is toebetrouwd om dat zuiver te bewaren. Och
14
het lijkt zoo eenvoudig en het is zoo gemakkelijk gezegd dat we in Kampen een Theologische Hoogeschool hebben met een honderdtal studenten en enkele Professoren. Maar het is zoo eenvoudig en zoo vanzelfsprekend niet. Die School der Kerken is belichaming van Gods genade! Hier in Kampen geschiedt Kerkwerk! Gij hebt de studenten te zien als zeer bijzondere personen. Het zijn uw toekomstige dienaren des Woords. De kostelijke geschenken die de Koning der Kerk U geven wil, in dienst van het Woord der waarheid dat Hij U gaf. D a a r van moet gij doordrongen zijn. Daarvan moeten de Studenten doordrongen zijn, en in heel hun levensopenbaring moet dit tot uiting komen. Ge hebt in Kampen enkele Professoren. Maar ge hebt ze zeer bijzonder te zien. Ge hebt ze te zien als staande in zoo ontzaggelijk verantwoordelijke positie en ambt. Zij hebben nl. die toekomstige Dienaren des Woords, die geschenken van den Koning der Kerk, te vormen. Ze zijn aan hun zorgen toebetrouwd, en zij moeten hen in de vreeze des Heeren, in diepe afhankelijkheid van den Koning der Kerk en onder biddend opzien tot Hem toebereiden, opdat zij straks metterdaad kunnen zijn Amb a s s a d e u r s van den Koning der Kerk; Bedienaren des Goddelijken W o o r d s ; goede Leera a r s der Gemeente en getrouwe Herders der Kudde. En als we dan, denkend aan het beginsel dat ik U boven omschreef, elkaar toeroepen: Houdt dat gij h e b t . . . neen, dan zijn we v a n d a a g niet klaar. Dan is het niet voldoende dat deze Schooldag weer gehouden is, en wij ons dagelijksch werk even onderbroken hebben om één d a g eens heel dicht bij de School onzer
Kerken te l e v e n . . . d a n v e r s t a a n we, d a t het noodzakelijk is, d a t al onze G e r e f o r m e e r d e Kerken, en al onze G e r e f o r m e e r d e Kerkleden, g a a n s t a a n achter die P r o f e s s o r e n en S t u d e n ten, d a t ze alle hun deel in dien K e r k - a r b e i d o p n e m e n en vervullen, en het K e r k - w e r k hier in K a m p e n dragen op de vleugelen van het gebed. Zoowel in het Gemeentelijk gebed, dan, w a n n e e r G o d s volk s a m e n k o m t o n d e r de b e d i e n i n g des W o o r d s , a l s in het persoonlijk gebed hebben w e allen een roeping, en wie zich a a n dit gebed onttrekt, o n t t r e k t zich a a n het K e r k w e r k ; m a a k t zich in dit opzicht los van de Kerk en h a a r K o n i n g ! Het gebed is het eerste. En toch, het gebed alleen is niet v o l d o e n d e en kan niet voldoende zijn. B i d d e n is allereerst een geestelijk w e r k ; het r a a k t het h a r t . En het h a r t is het c e n t r u m en het u i t g a n g s p u n t van het leven. W a a r echt g e b e d e n w o r d t , d a a r w o r d t dit n a a r buiten o p e n b a a r , en het bidden krijgt gestalte in het werken. Allen hebben w e onze s c h o u d e r s te zetten o n d e r deze Kerkelijke Inrichting tot o p l e i d i n g van de D i e n a r e n des W o o r d s . En we moeten met lust en met liefde veel van de goederen, welke de Heere o n s g a f , b r e n g e n tot o n d e r h o u d en uitbouw, en kon het zijn a f b o u w van de Theol. H o o g e s c h o o l onzer Kerken. T e n t w e e d e n m a l e z e g ik: Hier in K a m p e n geschiedt K e r k - w e r k ! Deze School is een Kind der K e r k e n ; a a n en door h a a r w o r d t g e w e r k t n a m e n s de Kerken. Z o u d e n dan de Kerken niet het g o e d e zoeken v o o r h a a r eigen kind, en z o u d e n wij allen — a l s leden onzer k e r k e n — niet m a k e n , d a t zij z o n d e r z o r g is? Om 's Heeren huis d o o r h a a r g e b o u w d , w a a r onze God Zijn w o n i n g h o u d t , zullen wij het g o e d e v o o r h a a r blijven z o e k e n ! O m het w e l -
16
zijn der Kerk, die n a a r onze vaste overtuiging, tot bewaring van het pand der waarheid, de Theol. Hoogeschool niet kan missen, willen we houden wat wij hebben. Wij willen het goede voor „onze School" zoeken, en niemand kan zich aan de School der Kerken onttrekken, zonder tegelijk de Kerk zelf schade te doen 3 4 ). Daarom blijft daar voor ons allen werk. W e mogen niet ophouden met van en voor onze Theol. Hoogeschool te spreken en te bidden en te werken. Dat is geen afbreken van de Kerk, m a a r een bouwen van haar; dat is Kerkwerk. Ik weet wel, dat er nu — zooals vroeger — 3 5 ) ook velen zijn die meenen dat de Synode het recht heeft — mits er maar een genoegzame eenparigheid is — het besluit van een vroegere Synode te herroepen, zóó dat zij kon uitspreken dat het beginsel dat 50 jaren geleden de Kerken bond, nu niet meer behoeft te binden. Natuurlijk is dit in abstracto geredeneerd waar. Maar we hebben hier niets aan abstracte redeneeringen. W e hebben te rekenen met het concrete beginsel dat in 1892 is aanvaard, en dat zijn zedelijke kracht blijft behouden ook nu, en eventueele loslating van dat beginsel zou de Kerk een stap achteruit brengen en onherstelbare schade berokkenen. Een der grootste waarborgen voor de zuivere opleiding van haar Dienaren des Woords, zou de Kerk daarmee loslaten. Daardoor zou ze in gevaar komen het pand der waarheid — haar door den Heere toebetrouwd — mogelijk niet te kunnen bewaren. Daarom willen we houden wat we hebben. Ten derde male: Hier in Kampen geschiedt Kerk-werk! De oprichting van de Theol. School w a s beleving van het beginsel; de instandhouding, de
handhaving en de uitbouw van deze Theol. Hoogeschool is ook beleving van het beginsel. Het gaat hier om de bekwaammaking van de toekomstige Ambassadeurs van den Koning der Kerk. En dat stelt veel eischen. Eerste eisch is de vreeze des Heeren. Die gaat — als het beginsel der wijsheid — ver, ver boven wetenschappelijke ontwikkeling u i t 3 6 ) , maar aan haar is de wetenschappelijke toerusting dan ook als onlosmakelijk verbonden. Juist omdat het gaat om de Kerk — dat is dus ook om den Koning der Kerk — is het beste niet goed genoeg. Vandaar dan ook dat de wetenschappelijke eischen hoog gesteld moeten worden. Met groote dank mogen we zien dat de wetenschappelijke arbeid onzer Professoren erkend wordt door hen die buiten zijn, en dat met hun wetenschappelijke arbeid gerekend wordt tot ver buiten onze kringen, schier in al de werelddeelen. Met groote dankbaarheid mogen we zien dat ook de wetenschappelijke toerusting der Dienaren des Woords in niets bij die van openbare Universiteiten achterstaat, j a daarboven uit gaat. Maar de tijden veranderen. En elke tijd heeft zijn bijzondere eigen-aardigheden. Onze tijden zijn zoo heel ernstig in geestelijk opzicht. Er wordt met name van de Dienaren des Woords zoo ontzaggelijk veel gevraagd; niet slechts om de gemeente te onderwijzen, te vertroosten, te vermanen en te leiden, maar ook om de waarheid te verdedigen tegen allerlei wind van leer, en om „met de vijand te spreken in de poort". Zij moeten het licht van Gods Woord laten schijnen tegenover de waanwijsheid dezer wereld, die helaas beslag gaat leggen op duizenden harten, ook van onze jongeren. Daarom is het voor mij de vraag, gezien de ernst van onzen
18
tijd, en de ontzaggelijke levensvragen w a a r voor onze Dienaren des W o o r d s worden geplaatst, en de macht van het ongeloof, die zich ook op wetenschappelijk terrein steeds meer tegen de Kerk g a a t keeren, of de Kerk niet eens ernstig moet gaan overwegen, of het nog wel verantwoord is, dat zij voor den Dienst des W o o r d s van haar Leeraars slechts het candidaatsexamen in de Theologie eischt, en of onze tijden niet vragen dat de toekomstige Dienaren des Woords, vóór ze tot de ambtelijke bediening worden toegelaten eerst een doctoraal examen a f l e g g e n 3 7 ) . De dienaren des W o o r d s komen voor zooveel vragen te staan, die ze nimmer hadden vermoed, dat een volledige wetenschappelijke scholing heusch geen overbodige luxe zou z i j n 3 8 ) . Ik laat nu nog daar, dat bij het inslaan van dien weg, mogelijk tevens in eens een uitweg gevonden w a s voor de vele om werk roepende candidaten, voor wie nu de arbeid in 's Heeren wijngaard helaas haast schijnt toegesloten te zijn. W e hebben nu onzen Schooldag weer gevierd. Gevierd . . . want het w a s ons een feestd a g ; we zijn eens even uit den dagelijkschen levensgang uitgelicht. Feestelijk en d a n k b a a r hebben we v a n d a a g bijzonder meegeleefd met de Theol. Hoogeschool, welke de Heere in Zijn gunst onzen Kerken schonk. En we gaan nu allen weer naar huis. W e verspreiden ons weer over heel ons Vaderland. Geve onze goede God, dat onze liefde Is verdiept! Geve Hij in Zijn genade, dat ons oog iets heeft gezien, en ons oor iets heeft gehoord en ons hart iets heeft verstaan, van het beginsel dat in de Theologische Hoogeschool be-
lichaamd is. D a n v e r s t a a n we, d a t in 's H e e ren v e r m a n i n g om te h o u d e n w a t wij hebben, ook gelegen is de plicht om te b e w a r e n en te b e h o u d e n alles w a t God ons heeft g e s c h o n ken, in het b e l a n g van Zijn w a a r h e i d , die der Kerk als p a n d is t o e b e t r o u w d . D a n v e r s t a a n we, d a t we moeten h o u d e n w a t we hebben, o p d a t ook n i e m a n d onze School neme, en d a t dit „ h o u d e n w a t w e h e b b e n " o p ons de heilige plicht legt, om de Theol. Hoogeschool onzer Kerken in s t a n d te houden, uit te b o u wen, en kon het zijn, af te b o u w e n . D a a r t o e hebben we b e k w a a m m a k e n d e g e n a d e noodig. M a a r w e kennen den w e g : we v e r m e n i g v u l d i g e n onze g e b e d e n voor onze Theol. H o o g e s c h o o l ; w e zullen van h a a r s p r e ken tot onze k i n d e r e n ; we zullen het g o e d e voor h a a r zoeken, o m d a t w e weten d a t w e r k voor deze School Kerkwerk is. M a a r bij al o n s werk moet het dan blijven: „ N i e t s uit ons . . . alles uit God . . . in C h r i s tus . . . door den Heiligen G e e s t ! "
AANTEEKENINGEN.
*) Acta Synode Chr. Geref. Kerk van Assen 1888, pag. 5. 2 ) idem pag. 6. Cursiveering van mij. Waar het agendum der Synode van alle prov. Synoden voorstellen vermeldde met betrekking tot de ev. vereeniging, en toen reeds twee prov. Synoden (Zeeland en Zuid-Holland) voorstellen deden met betrekking tot de „opleiding", heeft Ds v. Andel bij deze woorden ook gedoeld op de instandhouding der Theol. Hoogeschool, die, met name in de Kerk der Scheiding, reeds van zoo geweldige beteekenis was geweest, met betrekking tot de geopenbaarde waarheid Gods. De rede is uitgegeven bij H. Bulens te Winterswijk en is ook afgedrukt in den preekenbundel Ezra (1888), ook een uitgave van Bulens. Daarin zegt Ds v. Andel onder meer: „ E n aan middelen om gemeente en volk van predikers te voorzien, liet onze God het niet ontbreken. Eene School gaf Hij ons, teneinde ons mannen te geven, door studie geschikt gemaakt, om het evangelie in zijn verheven eenvoud te verkondigen als het eenige redmiddel van mensch en maatschappij. Geboren uit den schoot, gevoed door de offers, gedragen door het gebed der Kerk, staat zij daar, als een getuige van wat Gods kracht in de zwakheid Zijn volks vermag, en als een roepstem van Gods wege om heel ons land met het evangelie te vervullen. Waarlijk, met het oog op die School mag gezegd, dat God ons zoowel arbeidskrachten gaf, zoowel mannen, die de geopende deuren
ingaan, als deuren, die geopend werden. Ook hier geldt het: houdt, wat gij hebt. Nooit geve de Kerk de School prijs, die God haar gaf, niet zoozeer om er de wetenschap door te dienen, gelijk de Staat beoogt, als hij aan deze een universiteit geeft, als wel om er mannen door te vormen, om de geopende deuren in te gaan. Nooitl — huiveren mij voor de gedachte om ooit uit onze handen te geven, wat God in onze handen gaf." 3 ) Voorstel Zeeland: „5e. dat de inrichtingen, waar hare toekomstige leeraren worden opgeleid — hetzij theol. school, theol. faculteit of hoe ook geheeten — onder toezicht der vereenigde Kerken moeten staan. Ook de benoemingen van Hoogleeraren, het proclameeren tot Candidaat en het beroepbaar stellen, verbleven aan deze Kerken." Voorstel Zuid-Holland: „5e. dat zij voor de opleiding tot den dienst des Woords een nauw verband noodzakelijk acht tusschen de theol. school of theol. faculteit met de Gereformeerde Kerken, in overeenstemming met hetgeen in de 163ste Sessie der Synode van 1618/19 is bepaald. 4 ) Er werd en er wordt ook nu nog telkens op gewezen, dat universitaire opleiding toch boven alles gaat. Vgl. art. 68 van de acta der synode te Assen 1888, en art. 269 der synode van Kampen 1889. B ) Het lezen van de Acta der Synode van Arnhem 1902 sterkte mij in deze overtuiging. Zelfs het „rapport over de voorstellen inzake de vereeniging van School en Faculteit", erkent op pag. 182 dat de „beiderzijds aanvaarde dubbele voorwaarde (nl. het beding van 1892) in verband met de omstandigheid waaronder zij werd aangegaan (maakt) dat het inderdaad hier een onderwerp geldt, waarover niet gelijk bij alle andere onderwerpen, door gewone meerderheid van stemmen in de Generale Synode kan beslist worden." Bovendien beginnen de beide „antipoden" Bavinck en T. Bos hun voorstellen ter Synode van Arnhem 1902 beide met deze woorden: „De Generale
22
Synode.. . overwegende dat bij de vereeniging van 1892 inzake het Theologisch Onderwijs en de Opleiding tot den Dienst des Woords wederzijds voorwaarden zijn gesteld, die voor alle Kerken als zedelijke verplichting blijven gelden . . . " 6 ) De eerste Algem. Synode in 1836 (2 Maart en volg. dagen) gehouden sprak reeds over de opleiding, en eischte: „grondige kennis van de beschouwende en dadelijke Godgeleerdheid". Zie ook Syn. 1840 Art. 7; 1846 Artt. 30, 31, 36, 37, 43; Syn. 1849: IV, pag. 18—30; en Syn. 1851: IV, pag. 29—35. 7 ) Dit is vooral in de jaren van de „vereenigingspogingen" keer op keer duidelijk uitgesproken, zoowel in de officieele acta der Synoden, als ook in vele brochures. Ik wijs hier op „De memorie van toelichting bij de concept-acte... „uitg. van D. Donner, Leiden 1889; „Waar zijn wij en waar gaan wij heen? van L. Lindeboom; uitg. Gezelle Meerburg te Heusden 1891; „Mag en zal de vereeniging doorgaan" idem 1892; „Godgeleerden" idem 1894; Bewaart het pand u toebetrouwd" idem 1896 (uitgave Zalsman Kampen). Voorts de lectuur om en bij de Synode van Arnhem 1902, te beginnen bij de acta. 8 ) Onmiskenbaar is de oprichting van de Theol. School te Kampen tot rijken zegen geweest voor de Kerk der Scheiding; aan de broedertwisten kwam mede door haar een einde; de scheuren werden geheeld, en zij is de verbindingsschakel geweest tusschen verschillende los naast (en helaas soms tegenover elkaar) staande deelen der Kerk. De „crisis der jeugd" die zoo droef openbaar geworden is in de periode van 1834 tot 1854 wordt overwonnen door de oprichting der Theol. School. Het rommelt nog even na, maar het „onweer" is dan voorbij. 9 ) Acta Synode te Amsterdam 1849 IV pag. 18 Art. 1: „Tot het onderwijs der aankomende Leeraren zullen drie personen worden afgezonderd . . . " G. F. Gezelle Meerburg; T. F. de Haan en S. v. Velzen worden gekozen. De voormalige academiestad Franeker wordt aangewezen als
plaats w a a r de Theol. School gevestigd zal worden. Amsterdam schrijft echter terstond dat het Van Velzen niet missen kan (pag. 26) ; F r a n e k e r daarentegen is dankbaar en zal de Theol. School g a a r n e ontvangen (pag. 28). Van de uitvoering van de besluiten komt echter niets, en de Synode van Amsterdam 1851 handelt weer over dezelfde zaak. Na heel wat moeilijkheden over de plaats van vestiging (pag. 29v.v.). wordt de zaak weer n a a r de prov. Synoden verwezen. Dan komt de Synode van Zwolle van 1854. Ook dan zijn er weer vele moeilijkheden, m a a r ze worden overwonnen. Uit de plaatsen Amsterdam, Groningen, Zwolle, Meppel, Kampen en F r a n e k e r moet worden gekozen. Blijkens de acta der 15e Sessie art. 2 (pag. 48) wordt na gebed gestemd. Drie steden hebben de volstrekte meerderheid gekregen, nl. Zwolle, Kampen en Groningen. Na het zingen van Ps. 131 : 4 en gebed door Ds v. Velzen, wordt wederom gestemd over de drie genoemde plaatsen. W a a r geen der plaatsen de volstrekte meerderheid krijgt moet er weer gestemd worden tusschen Groningen en Kampen. Eindelijk wordt Kampen aangewezen. 10 ) Uit het in 9 vermelde blijkt dat heel de stichting der Theol. School een zaak van gebed is geweest. Deze stichting is Gods werk geweest; van Hem afgebeden en door Hem geschonken. " ) Acta Assen 1888 a r t . 68 pag. 55. Vi ) „De Nederduitsche Gereformeerde (Kerken) had reeds j a r e n te voren uitgesproken, dat de Kerken „in een Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag de meest gewenschte inrichting hadden te erkennen voor de opleiding van h a a r aanstaande leeraren", en zij hadden hieraan zooveel beteekenis gehecht, dat zij lang gearbeid hadden om ook de Christelijke Gereformeerde Kerk voor die opvatting te winnen, zelfs al werd de kerkelijke vereeniging daardoor vertraagd. E n de Christelijke Gereformeerde Kerk had als „beginsel" uitgesproken, dat „de Kerken zelve een inrichting moeten hebben voor de opleiding h a r e r Dienaren althans wat de Godgeleerde vorming
24
betreft". Acta Arnhem 1902 pag. 182. , 3 ) . De Concept-acte bepaalde in art. 14: „De gezamenlijke Kerken zullen eene Theologische School of Theologisch Seminarium hebben. BJJ aldien door de laatste Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk de bestaande Theologische School te Kampen aan de vereenigde Kerken mocht worden overgedragen, zal deze als zoodanig gelden. Deze School of dit Seminarium zal desvereischt geheel in de opleiding van de aanstaande Dienaren des Woords moeten voorzien. Indien echter door de Directie van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag zulk eene regeling wordt aangeboden, waarbij aan de Synode van de gezamenlijke Kerken behoorlijk medezeggenschap in de benoeming, de eventueele schorsing en het ontslag van de Theologische professoren, en toezicht op het te geven onderwijs wordt verzekerd, en op grond hiervan eene overeenkomst gesloten wordt, zal het Kerkelijk Seminarium uitsluitend voor de practische opleiding strekken en gevestigd worden te Amsterdam. De benoeming, de eventueele schorsing en het ontslag van de Hoogleeraren aan dit Seminarium zal aan de Synode staan, maar in elk geval zullen de Docenten, aan de thans bestaande Theologische School te Kampen verbonden, daarbij worden overgeplaatst, met volle behoud van hun honoraria, onder toevoeging van zulk een verhooging als uit den duurderen levensstandaard te Amsterdam dan te Kampen voortvloeit. Hoogleeraren die, aan dit Seminarium verbonden, tevens door de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag als gewoon hoogleeraar worden aangesteld, dienen, voorzooveel zij tegelijk hoogleeraren aan het Seminarium blijven, de Kerken kosteloos." 1 4 ) Verslag van de vergaderingen van de wederzijdsche Deputaten, opgenomen in de acta van Kampen 1889 pag. 4 v.v. art. 226. 1 5 ) Ds A. Littooy bleef tegen en diende een „bezwaar" in. Acta Kampen 1889 pag. 10. 1 0 ) Acta Kampen 1889 art. 227—270.
" ) Acta Kampen 1889 art. 269. ) idem a r t . 269 Amendement Littooy: „De gezamenlijke Kerken zullen h a r e eigene Theologische School hebben. Door de Kerken kunnen echter ook candidaten van de Vrije Universiteit der Ver. voor Hooger Onderwijs op Geref. grondslag beroepen worden, indien deze Universiteit zich — w a t de Theologische faculteit b e t r e f t — onder toezicht dezer Kerken stelt overeenkomstig de post-acta der Synode 1618/'19." Dit amendement wordt met 23 tegen 17 stemmen aangenomen. " ) Kampen 1889 a r t . 273, 275. 20 ) idem art. 278. 21 ) idem. a r t . 278. Uit het spreken van Dr A. Kuyper ter Synode te Kampen blijkt dat de diepere kwestie is de v r a a g n a a r de verhouding tusschen Kerk en wetenschap; Theologie en wetenschap; Godgeleerdheid en openbaring. Zie ook a r t . 279. 22 ) idem a r t . 281. Met 32 tegen 8 stemmen wordt besloten niet op de reeds genomen besluiten t e r u g te komen. 23 ) Acta Leeuwarden 1891 A r t . 130 v.v. 24 ) idem a r t . 133. De praealabele kwestie wordt gesteld of de Concept-acte al dan niet ter zijde zal worden gelegd. D a a r n a besluit men in a r t . 134: „In overeenstemming met het door alle Provinciale Synoden uitgesproken oordeel, verklaart de Algemeene Synode dat de Concept-acte door h a a r wordt terzijde gesteld en als basis van onderhandeling alle contractueele beteekenis verloren heeft." Dit wordt bij hoofdelijke stemmen met algemeene stemmen besloten. 25 ) idem a r t . 172, 173. E r wordt gestemd over het voorstel Noord-Holland, Friesland, Zuid-Holland en het voorstel Beuker. Zuid-Holland wenschte pas na de vereeniging een beslissing te nemen. Friesland sprak alleen over de eigen opleiding. Noord-Holland h a n d h a a f d e wel het beginsel der eigen opleiding, m a a r wenschte daarbij ook erkenning van de opleiding aan de V.U. als deze h a a r Theol. Fac. onder de Kerken plaatste; Beuker bedoelde eenheid van opleiding, mits van de 18
26
Kerken uitgaande. Bij eerste stemming kreeg Noord-Holland 3, Friesland 19, Zuid-Holland 10 en Beuker 8 stemmen. Bij tweede stemming: Friesland 21, Zuid-Holland 10 en Beuker 9 stemmen. Bij derde stemming Friesland 26 en ZuidHolland 14 stemmen. 2 0 ) idem art. 172 pag. 95 onder. '•") „Intusschen levert de uitdrukking: „tot opleiding harer leeraren", bezwaar op. Hieruit toch zou, strikt genomen, volgen, dat al haar leeraren aan deze school moeten zijn opgeleid. Hiermede echter zou het beginsel van vrije studie vallen . .." uit Bijlage A schrijven van Deputaten der Ned. Geref. Kerk aan de Chr. Geref. Synode. Zie acta van de derde voorl. synode der Ned. Geref. Kerken, 's Gravenhage 1891, pag. 85; voorts pag. 88 2e; Het „beding" vindt men door de Ned. Geref. Synode te 's Gravenhage omschreven op pag. 82 onder ten elfde. De synode nam het rapport met algem. stemmen aan. 28) Idem art. 56 pag. 93. 2e) „Vloeien toch twee groepen van Kerken ineen, beide met de betuiging dat de Kerken eene eigene inrichting voor de opleiding van Dienaren des Woords moeten hebben, dan zou het alleen bij stuitend bedrog of opzettelijk oneerlijke onderhandeling denkbaar zijn, dat men hetgeen het beding inhield, al dan niet terug vond als weigefundeerde overtuiging van alle Kerken saam." Deel van de bekende „Verklaring" van Dr A. Kuyper Acta 1893 Art. 76. 30) Overtuigend blijkt dit zoowel uit de spontane giften die binnenkomen voor het fonds 6e professor, als ook uit de prachtige resultaten die bereikt worden op die plaatsen, waar men, in overeenstemming met de besluiten der Gen. Synode van Amsterdam 1936, de hernieuwde actie ter hand nam. 31) Lees hiervoor Dr H. Bouwman: „Onder veilige hoede". 32) Hoe wij ook een Vrije Universiteit moeten waardeeren, en hoe ook door haar de heerschappij van Christus op elk levensterrein uitkomt, de
Kerk mag en kan niet voor de bediening van het Woord — door de opleiding der a.s. Dienaren — afhankelijk zijn van een vereeniging, tenzij de theol. faculteit der V.U. geheel van de kerken uitging, en volledig stond onder haar toezicht, iets wat binnen het raam der V.U. niet kan en mag verwacht worden. 3 3 ) Als er een is geweest, die steeds diep doordrongen was van den ernst der Evangelie-bediening, en daarover ook met heilig enthousiasme heeft gesproken en geschreven, dan is het prof. L. Lindeboom geweest. Zelf is hij altijd in den vollen zin van het woord, ondanks zijn professoraat, Dienaar des Woords gebleven, en wie het groote voorrecht heeft gehad met dezen ouden strijder persoonlijk om te gaan, weet, niet het minst uit persoonlijke gesprekken, van hoe ontzaggelijke beteekenis voor zijn bewustzijn het was Gezant, Ambassadeur van Koning Christus te zijn, met betrekking tot het Evangelie van Zijn genade. 3 4 ) Als de Kerk haar School zou verliezen, en voor de opleiding tot den dienst des Woords van anderen afhankelijk moest zijn, zou ze metterdaad een stap achterwaarts gaan. Alleen een eigen inrichting geeft genoegzame waarborg voor de zuiverheid der opleiding; wanneer de absolute garantie voor de zuiverheid der opleiding niet meer aanwezig is, staat als vanzelf de deur open voor onzuiverheid in de leer. Hiertegen kan de Kerk zich slechts genoegzaam waarborgen, door van het begin af, de opleiding van haar toekomstige leeraren vast te houden. 3 5 ) De acta der Synode van Arnhem 1902 geven hiervan een duidelijk beeld. 3 0 ) Lees L. Lindeboom „Godgeleerden" 1894 Uitg. Gezelle Meerburg Heusden. 3 7 ) Het is wel eigenaardig dat de Kerken voor de uitoefening van het hoogste ambt, geringer eischen stellen dan er gesteld worden op andere terreinen; een medicus, jurist, literator enz. is pas bevoegd na een afgelegd doctoraal examen. Het allerbeste is in den dienst des Heeren niet
28
goed genoeg. 3 S ) Vooral prof. Schilder heeft in zijn „ A f b o u w " aangetoond dat het Doctoreeren ligt in de lijn van de Theol. Hoogeschool. Bovendien stelt het leven zijn eischen. Ik denk bijv. aan de noodzakelijkheid van een voldoende filosofische scholing voor de a.s. Dienaren des Woords; allerlei ernstige verschijnselen (dialect, theologie; N.S.B. enz.) zijn slechts te begrijpen en te bestrijden als ze in hun wortel worden aangetast. Waar de Schrift ons zelf wijst op den ernst der laatste tijden, en deze tijden al meer naderbij komen, gelijk blijkt uit de concentratie en de machtsopenbaring van het ongeloof, daar heeft de Kerk te waken, dat de Dienaren des Woords paraat zijn, niet slechts om de gevaren te herkennen, maar ook om ze te kunnen tegengaan. Niet het minst komen daar in de laatste jaren allerlei gevaren door wetenschappelijke bestrijding van ons geloof. Daartegenover moeten de Dienaren des Woords een volledig wetenschappelijke ontwikkeling kunnen stellen. Verdere literatuur voor het „doctoraat" is te vinden in de rapporten uitgebracht op de Synode van Arnhem 1930. Voorts: Dr S. Greijdanus: „Het meerderheidsrapport van het Curatorium inzake het Doctoraat aan de Theol. School te Kampen"; Dr T. Hoekstra: „Het Doctoraat aan de Theol. School"; Dr C. Bouma: „Een kwestie van recht"; Ds G. Doekes: „Het Doctorenambt"; Ds W. H. Oosten: „Ligt het doctoreeren op de lijn der ontwikkeling onzer Theol. School." M.i. kan het „Beding van 1892" nooit met recht tegen het doctoreeren aan de Theol. Hoogeschool worden ingebracht. Immers in 1892 ging het niet over de vraag dat een compromis moest gevonden worden om de „status quo" te bestendigen en veilig te stellen voor de toekomst, maar om het zeggenschap der Kerken over de volledige opleiding tot den Dienst des Woords!
I! -
H
I